Veelvraat
Over Veelvraat
Gulo, vorm, gebruik, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Gulo gulo. (Gulo borealis, Nilss. (noordelijk)
Naam, etymologie.
Gulo; Latijn voor over verzadigen.
De veelvraat heet in Duits Vielfrass. Zijn naam is waarschijnlijk een verbastering van die hij in Zweden draagt, namelijk fjal-frass: bergkat. Engels wolverine.
Zijn naam dankt hij aan onware verhalen volgens welke hij onverzadigbaar zou zijn, maar hij presteert in het eten niets buitengewoons.
Uit Buffon.
Vorm.
Dit is een vrij plomp dier, maar wel krachtig gebouwd.
De veelvraat houdt het midden tussen de marters en de beren.
In vorm van de kop komt hij overeen met de kat.
Hij is omstreeks tachtig tot honderd cm lang, roodbruin van haar, iets donkerder tot zwartbruin op de rug. Hij heeft een korte behaarde staart van vijftien cm langen. Korte, rode oren. Een schouderhoogte van vijfenveertig cm bij een gewicht van vijftien tot vijfentwintig kg.
Het dier heeft een grote moed en een grote bek met zeer scherpe tanden.
De veelvraat bewoont Lapland, Finland en Siberië. Ofschoon de kortheid van de benen de veelvraat belet een hardloper te zijn vergoedt hij dit list wat hij in vlugheid te kort komt. Hij weet strikken te ontwijken en rooft de dieren die daarin gevangen zijn. Hij beloert de dieren, muizen en lemmingen en maakt zich van grote dieren meester, zelfs rendieren door vanuit een boom op hen te springen en in de hals te bijten. Als een hert nadert neemt hij mos in de bek en klimt op een tak waar hij het mos laat vallen, het hert nadert, ziet het mos en gaat eten en dan springt de veelvraat hem op de nek en trekt zijn ogen uit. Het hert, gek van pijn, probeert zijn aanvaller kwijt te raken en knalt met zijn kop tegen de boom en valt om.
Wat hij niet eten kan begraaft hij in de aarde of sneeuw. Het dier plundert de hutten van de Lappen.
Bestiaria.
De veelvraat is vraatzuchtiger dan enig ander roofdier, met recht heeft men hem daarom de gier der zoogdieren genoemd. Hij is onverzadigbaar en roofgieriger dan de wolf. Hij zou alle dieren ombrengen als zijn snelheid zo groot was als zijn wreedheid en gulzigheid. Men laat ons geloven dat het zoveel eet en dat het eten er vrijwel onmiddellijk weer uitkomt, hij moet dus blijven eten. Het enigste dier dat hij door lopen kan vangen is de bever wiens hutten hij aantast om hem met zijn jongen te verscheuren tenzij ze nog bijtijds in het water weten te ontkomen. Als het hem aan levende buit ontbreekt dan zoekt hij lijken op en graaft ze uit de grond, scheurt ze vaneen en verslindt ze tot op de beenderen. De kracht van dit dier is zo groot dat drie sterke jachthonden nauwelijks in staat zijn om hem meester te worden. Als hij aangetast wordt biedt hij de wanhopigste tegenstand en verweert zich met klauwen en tanden en brengt alles wat hem nadert dodelijke wonden toe.
Omdat hij slecht ontkomen kan wordt de mens hem meester. Hij levert prachtig bont, wat water werend en voor de Eskimo’s zeer waardevol is, het heeft een hogere waarde dan die van het sabeldier en zwarte vos. De mensen uit Kamtsjatka waarderen het zo erg dat ze hun hemelse wezens voorstellen als in klederen van dit bont gehuld.
In N. Amerika noemt men hem wolverine of wolverene. Daar is hij zeer schadelijk omdat hij hun levensmiddelen verslindt of vernielt en hun vallen af breekt.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/