Blauwborstje

Over Blauwborstje

Witvlek blauwborstje, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Tot de grondzangers behoort ook:

Luscinia svecica (Cyanos; blauw en sylvia; uit het bos, Zweeds) (Cyanosylvia suecicus) Luscinia van clus-cinia, Sanskriet cru voor horen en Latijn clueo voor beroemd, beroemde zanger, meestal als naam voor de nachtegaal.

Naam, etymologie.

Zeldzamer, maar ook fraaier gekleurd is het wit gesterde blauwborstje, het witvlek blauwborstje of mastvogeltje zoals het in Gelderland heet, de stakemus in Groningen en het pauwstaartje in Noord-Brabant. Het is de Zweedse- of toendra blauwborstje, het Duitse Blaukelchen of Schwedisch Blaukelchen. Engels bluethroat, Duits Blaukehlchen.

De soorten zijn voornamelijk herkenbaar aan de kleur van de keel. Het mannetje van de Zweedse heeft in het midden van het blauwe keelschild een kaneelrode kol. Het witvlek blauwborstje, Luscinia svecica cyanecula, (blauwe keel) heeft en witte kol.

Voorkomen.

Dit vogeltje is inheems in het noorden van de Oude Wereld en bezoekt van hieruit Azië en Noord-Afrika. Een enkele maal is ze in ons land broedend aangetroffen. Ook op de trek zie je ze weinig. Het houdt zich het liefst op in eenzame, lage, vochtige en met gras en struiken begroeide streken. Het verschuilt zich meestal zodat je ze niet te zien krijgt. Ze overwinteren in Egypte of midden China en het noorden van India.

Vorm.

Het is een lief vogeltje. Niet alleen zijn schoonheid, maar ook in hoge mate zijn gedrag, zijn aard en zijn gewoontes trekken ons aan en boeien ons.

Bij het mannetje is de keel prachtig blauw met een witte vlek en zwart omrande rand. De rugzijde is donker aardkleurig bruin en aan de onderzijde vuilwit, aan de zijden en van achteren grijs bruinachtig. Boven ieder oog bevindt zich een witachtige streep, de beide strepen vloeien op het voorhoofd ineen.

Het oog is donkerbruin, de snavel zwart, de voeten zijn aan de voorkant groenachtig grijs en aan de achterzijde geelachtig.

De lengte is veertien cm.

Het beweegt zich met de grootste behendigheid op de bodem, het is een echte grondzanger. Het stapt niet, maar huppelt, de sprongen volgen elkaar zo snel op dat je ze niet onderscheiden kan en lijkt zo wel een op een renvogeltje. Tussen de takken vliegt het hoogstens van de ene naar de andere tak. Op de bodem is hij het liefst en zit dan rechtop met opgewipte staart. Zijn houding is fier, zelfs driest.

Het vliegt haastig, maar niet bijzonder vlug en volgens min of meer grote booglijnen, zelden over grote afstanden. Het diertje is steeds goed gehumeurd en blij en houdt van veel beweging en in de lente ook van zingen. Hij leeft met andere vogels in goede verstandhouding en stoeit met zijn soortgenoten, soms erg als er liefde in het spel is.

Leeft van wormpjes en insecten en in de herfst van bessen.

Zingen.

Als zovele grondzagers bestaat de lokstem uit ‘tak tak’’. Een zacht ‘fied fied’ klinkend geluid drukt tederheid uit. Een onnavolgbaar gekras tekent toorn uit. Het gezang is bij verschillende soorten ongelijk. Het best en het meest zingt het witvlek blauwborstje, het slechts het toendra blauwborstje. Het zingt graag op een boomtak en steekt de borst dan parmantig als een pauwtje naar voren. Bijna alle mannetje nemen in hun gezang tonen uit liederen van andere vogels op, ook wel geluiden van andere dieren die niet zingen kunnen. De Lappen hebben dit ook opgemerkt en noemen het diertje ‘honderdtongige zanger.

Broeden.

Het nest is dicht bij het water, op de bodem of op korte afstand van de bodem en half verborgen tussen wortels en ruigte. Ze zit in mei een veertien dagen op vijf tot zeven blauwgroene eieren.

Bestiarium.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/