Vinken

Over Vinken

Kneu, putter, sijsje, gorzen, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Naam, etymologie.

Fringilla coelebs L. (singel, celibatair, volgens Linnaeus leven de mannetjes enkel en de vrouwtjes trekken)

Fringilla; Latijn voor vink, genoemd door Varro; tsjilper. Vink, schildvink, maanvink, kwinker of boekvink die in N. Holland ook wel oostvink of blauwkop heet en in Groningen kolfvink, in Gelderland toetvink of toefvink, in Noord-Brabant botvink, in Cadzand bogervink, (bogerd: oofttuin) en in Friesland schelving. De Duitse Buchfink, Engels chaffinch en Franse pinson des arbres.

Uit Martinet.

Vorm.

De vink is op het voorhoofd donkerzwart en op de kruin en nek leikleurig blauw, op de mantel roodachtig bruin en op de onderrug en staartwortel geelachtig groen, de teugel en de kring om het oog, de wang, de keel en de gorgel zijn licht roestbruin dat op de zijden van de borst vleesroodachtig wordt.

De iris is lichtbruin, de snavel in de lente blauw en in de herfst en winter roodachtig wit en de poot vuil vleeskleurig.

Bij het wijfje zijn de kop en nek groenachtig grijs, de wenkbrauwstreep, de teugel, de kin en de keel witachtig en verder olijfkleurig grijsbruin.

Lichaamslengte is zestien en een halve cm met een staartlengte van zeven en een halve cm.

Het is een wakkere, levendige, bekwame, vlugge en schrandere vogel, maar ook twistziek.

Ze vliegen in golflijn.

Je ziet ze meestal in groepen en na de broedtijd ook met andere vinkachtige hoewel de vrouwtjes in andere groepen voortkomen dan de mannetjes. Men meende dan ook wel dat de vrouwtjes al naar het zuiden vertrokken waren, de mannetjes vallen ook beter op.

Ze eten plantaardig materiaal, zaden, noten, maar ook insecten.

Zang.

De mannelijke vink komt hier eerder dan het vrouwtje. Die blijft nog even in het warme zuiden. Zo gauw hij aangekomen is zoekt hij nestgelegenheid. Dit is laag eikenhakhout en dicht bij een watertje waar de brandnetels groeien. Is de juiste plaats gevonden dan jubelt hij het uit van vreugde. Dan bootst hij het geluid van een klaterende waterval na en het ruisen van de wind en alles wat hem als schoonheid treft. Zo probeert hij haar aankomst te verlustigen of haar te bewegen bij hem te komen.

Zijn lokstem is het bekende ‘pienk’, of ‘fienk’ dat op verschillende wijze wordt geïntoneerd en daardoor verschillende betekenissen krijgt. Tijdens het vliegen roept hij op gedempte en kort afgebroken wijze vaker ‘guup guup’ dan ‘pienk’. Voor gevaar waarschuwt hij door een sissend ‘sie ieh’, waarop ook andere vogels letten. In de paartijd tsjilpt hij en bij donker weer hoor je een ratelend geluid, irrrrr’ dat de jongens in Thuringen door het woord ‘regen’ nabootsen. Zijn slag bestaat uit een of twee strofen die ieder door een bepaalde klank afgesloten en tot een geheel herenigd worden. Steeds worden deze strofen op verschillende wijze gezongen en zeer dikwijls en met veel volharding worden ze voorgedragen. De echte vinkenliefhebber onderscheidt wel twintig slagen. Vroeger werden vinken die door een eigenaardige slag uitmuntten hooggeschat en voor buitengewoon veel geld verkocht.

De goudvink bewondert zichzelf: ‘Wie bin ich, bin ich so schon’

In de winter smeekt hij zacht: ‘Bur, Bur, laot mi in dien schun!’

Is de winter voorbij dan sist hij overmoedig: ‘Bauer behalt dein Dienst.

Man en vrouw zijn vrijwel gelijk, behalve de zang. Ze worden vaak gevangen en dan vangt men ook vrouwtjes.

De wijfjes zoeken hem en roepen dan ‘Piet’. Ook als er gevaar bij het nest is roepen ze duidelijk ‘Piet Piet’ zodat hij zal komen om de indringer te verjagen. Piet komt er aan en dan klinkt het dreigend ‘Vorrt’. Dat roepen ze ook weer in september ‘Piet, Piet’, het is alsof ze zeggen laat ons vertrekken.

Broeden.

Het kunstig gemaakte nest is kogelrond en alleen van boven afgesneden. De buitenwanden worden uit groen materiaal als geplukt mos, fijne worteltjes en halmpjes samengesteld en van buiten bedekt met de kostmossen van de boom waaraan het verbonden is. Die worden met spinsels van rupsen of spinnen samengebonden, zodat het geheel een bedrieglijke overeenkomst heeft met de knobbel van een tak. Er komen een vijf tot zes eieren in die op een licht blauwe groenachtige grond bleke, roodachtige stippen en met paarsachtige grijze wolkachtige vlekjes hebben en wel kunnen verschillen. De veertien dagen broeden geschiedt meestal door het vrouwtje. Beide ouders houden veel van hun kroost.

Distelvink uit Megenberg.

Bestiaria.

Shakespeare, ‘Midsummer’s Night’s Dream’ 3, 1, 140.

‘The finch, the sparrow, and the lark’. ‘De vink, mus en leeuwerik’.

‘Romeo and Julia’ 2,2:

‘Julia ‘t Is bijna ochtend, ‘k wil nu, dat ge gaat’.

Maar toch niet verder dan ‘t vinkje, dat’.

Een meisje even van haar hand laat fladd’ren’.

Een arm, gevangen, vastgebonden diertje’.

Dat ze aan een zijden draad naar zich toetrekt’.

Zo vreest haar liefde, dat ‘t zijne vrijheid zoekt’.

Romeo: Ik wou dat ik uw vogel was’.

Julia: Ik ook’.

Maar ik liefkoosde u dood’.

‘Troilus and Cressida’ V, 1,41: ‘Vinkenei” een vinkenei is klein. Thersites vervolgt zijn laatste gezegde, zulke nietigheden der natuur’.

Uit Maerlant; ‘Carduelis is een klein ding en heet bij ons een distelvink omdat in distels hun spijzen zijn en het die graag zoekt naar zijn wijze. Dit is van pluimen in menige vormen en van verf ook zo duur dat men het met verwondering aan mag zien, doch is zijn prijs niet in die. Zijn zang is noch te prijzen beter, hierom vindt men ze in kooien gezet op menige plaats om de mensen te vermaken mede en al heeft de natuur ze klein gemaakt, haar gezang die ze zo zoet maakt en haar pluimen schoon en fijn doet ze lijf en waard zijn, dan de dorpse schavuit die lelijk is in zijn geluid’.

Gezegden.

Vinken hebben een brutale slag met een fors slot, het is de vinkeslag. Het is een uitdaging als een kraaiende haan en ook mannetjesvinken zijn nogal vechtlustig. Daarom noemt men dames die ook die eigenaardigheid vertonen met deze naam. Een mannetjesputter komt op hetzelfde neer, een putter is van dezelfde familie.

De vink die goed kan zien houdt zich in als hij de uitdaging hoort van de buurman die er sterker uitziet dan hij. Daarom werden de ogen uitgestoken met een gloeiend ijzerdraadje zodat hij zijn lied doorzette, ze slaan door, dat was dan een blinde vink.

Als iemand doorslaat als een blinde vink, betekent het dat hij onlogisch redeneert.

Hij zit op het vinkentouw. =Wacht om zijn slag te slaan. Het vinkentouw is het hele getouw van de vinkenbaan met treklijn en slagnet. Als hulpmiddel gebruikte men lokvinken, de tamme vinken. Die moesten door hun gezang andere en vrije vinken aantrekken. Die werden vervolgens aangetrokken door ‘roervinken’, vinken die op de lijnbaan enige bewegingsvrijheid hadden en door hun fladderen de overvliegende vogeltjes naar de met voer bestrooide baan lokten. Dan sloeg men het slagnet neer zodat onder andere spreeuwen, kneu, groenling, geelgors en sijsjes gevangen werden. Een gedeelte werd gegeten en anderen als kooivogel gebruikt. Die vinkenbanen vond je op de belangrijke trekroutes van de vogels. Het is sinds 1913 bij ons verboden.

In de etalages ziet men soms een lokvink.

Een vink luistert scherp en aandachtig, met het kopje scheef, het is de luistervink.

Een rijkaard is een goudvink.

Zingt de vink in de vroege morgenstond, wis en zeker hij regen verkondigt.

Christelijk.

Het ontbreken van lichaamsdelen wordt dikwijls zo verklaard dat het dier te laat kwam toen Onze Lieve Heer de staarten, horens en dergelijke verdeelde. Toen de vogels gekleurd werden en Onze Lieve Heer bij de distelvink aankwam was hij al zijn kleuren kwijt. Daar stond nu het arme vogeltje te klagen en te jammeren zodat Onze Lieve Heer er medelijden mee kreeg. Hij ging nu van vogel tot vogel en nam van elk wat veertjes af en schilderde dat op de veren van de distelvink.

Het rode gezicht van de goudvink, Pyrrhula pyrrhula, L. en zijn gewoonte om te eten onder de dorens en distels komt omdat die de dorens van de kroon wilde trekken toen Hij aan het kruis hing. Engese bullfinch, Duitse Gimpel.

Het nieuwsgierige Kind en de vriendelijke goudvink worden omringd door schitterend gesteente in Spinello Aretino’s ‘Madonna Enthroned’. De goudvink was een teken van passio: lijden.

Mythologie.

Leer van de vogel Acanthis die in de distels broedt en in de distels leeft. De naam is Grieks en betekent doorn of distel. De vogel is vele malen geïdentificeerd als de goudvink. Aristoteles zegt dat het zich voedt met distels en dat om die reden de ezel haar vijand is want die eet van distels als die jong zijn.

Vondel, Byschriften op de twalef maenden;

Slaghtmaent;

‘De moedige jager keert. Hij heeft de haas gevangen

En draagt hem op de rug, opzij het tere gebeent

Van mees en vink, en voorts wat de slachtmaand hem verleent’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXVI.;

Voghelaer ende Vincken;

‘Een Vogelaar, in het veld uitspannende zijn garen

Gezeten onder ’t bruin van schaduwende blaren

Een wolk Vinken tot zijn net afdalen zag

Die ’t zaad pikken kwam, dat uitgespreid lag

Maar ziende een ander schaar van vogels elders vliegen

Dacht haar met een slag tezamen te bedriegen

De Vinken, zat terwijl van ’t zaad, dal lag uitgespreid

Ontvliegt de Vogelaar, die op zijn luimen leid

’t Licht ondertussen daalt, na moeite en grote verlangens

Hij aan de avond maar 1 vinkske heeft gevangen

De gierigaard die naar ’t goed des werelds streeft

En nimmermeer genoeg met hetgeen hij heeft

Maar naar ’t onzekere tracht het welke hem kwam te voren

Heeft dikwijls ’t geen hij had op ’t onverzienst verloren’.

Overige.

Uit www.ecosystema.ru

Coccothraustes coccothraustes, L. (bessen verbrijzelaar) is de appelvink of dikbek, Duitse Kernbeiser, Engelse hawfinch en Franse gros-bec.

Die werd gehaat in de kersenboomgaarden omdat hij het vlees van de kersen verwijdert om de pitten op te eten, het is de Kirschkernbeiszer. De steen weet hij met zijn krachtige bek in de splijtvlakte te kraken.

De appelvink komt hier slechts zelden voor.

De lengte is zeventien cm. Hij is van boven kaneelkleurig en van onderen lichtrood, de vleugels zijn zwart met wit.

De roep is’ tsjek’.

Broedt op vier tot zes rossige eieren met donkere vlekken, streepjes en krassen. Leeft van zaden en knoppen, erwten en kersen.

Uit Martinet.

=Fringilla montifringilla, L. (Fringilla; vink, en monti; van de bergen) de keep, klanknabootsend, kweevink, bosvink, eikelvink, oranjevink, noordvink of bergvink, de Duitse Bergfink, Engelse brambling, van bramen, en Franse pinson du Nord.

Komt hiervoor in beukenbossen en komt ’s winters op de trek hierheen maar is eveneens als de sneeuwvink, Montifringilla nivalis, (sneeuwwit) bewoner van het hoge noorden van Europa en Azië.

Uit ca.wikipedia.org.

Carduelis carduelis, L. (distel, Carduus) de distelvink, elzenputter, kletter of putter, de Duitse Stieglitz, een klanknabootsing, Distelfink, Distelzeisig, Goldfink en Jupitersfink, Engelse goldfinch en Franse chardonneret, en chardon is een distel, in Schotland goldspink of goldie.

Hij is de bontste onder de inheemse vinken. Is bruin op de rug met een lichtere onderkant. De kop is opvallend getekend met rood, wit en zwart. De vleugels zijn zwart met een felgele vleugelstreep.

Is dertien cm lang.

Hij werd wel als kamervogel gehouden. Hij is vatbaar voor het aanleren van vele kunststukjes als onder andere het water putten, dat is een bakje water kunnen ophalen uit een soort putje om te drinken. Goochelaars richten ze soms af om op gegeven commando als dood neer te gaan liggen en in die roerloze toestand te blijven, zelfs bij het lossen van een pistool of het ontbranden van een om het vogeltje gelegde kring van los kruid.

De distelvink broedt hier in het loofhout en tuinen. Zijn nest lijkt op die van de vink. Ze broedt een dertien dagen op een vijf eieren die groen- of blauwwit van kleur zijn.

Het voedsel bestaat uit elzen-, distel-, en graszaden en ook insecten. In de winter komen hier de putters uit het noorden.

Sage.

Toen God bij de schepping elke vogel een kleur gegeven had ging hij met zijn voorraad tubeverf wat al te verkwistend om. Toen de kleine putter aan de beurt was bevatte geen enkele tube nog verf genoeg om hem te kleuren. Maar de goede God zag dat er in alle tuben nog wat over was. En toen kreeg het puttertje van elke kleur toch nog een penseelstreekje.

Uit it.wikipedia.org

Carduelis chloris, L.(Grieks chloris; okerkleurig groen, Chloris was een kleine godin van de vegetatie, voorjaar, de Romeinse tegenhangster was Flora) De groenvink, kersenvink, vlasvink, grunzel, greuniger of kornuut is meestal bekend als groenling. Engels greenfich. Duits Grunling, Frans verdier.

Die is geelgroen met een dikke en plompe snavel. Het wijfje is grijsgroen.

De lengte is zestien cm.

Zijn lokroep is ‘jik’, ‘ru’ en ‘foe-iet’ en zingt verder zacht neuriend ‘rurururruu oeit oeit gengengen’. Kan ook goed nabootsen.

Ze broedt in april/mei een veertien dagen op vijf tot zes witte met grijsbruine en donkerder vlekjes getekende eieren.

Leeft van jonge plantjes, zaden, haver, bessen, bladknoppen en soms insecten. Hij werd wel bij kanaries als zangvogel gehouden.

Uit www.vulkaner.no

Spinus spinus, L. (dorens) (Chrysomitris spinus)

Sijsje, klanknabootsend, of bloemsijsje heet in Duitse Erlenzeisig, uit Slavisch zise, in Engels siskin en ook aberdevine, het is de Franse tarin des aulnes, dus vooral voorkomend op elzen. Ze eten boomzaden en vooral elzenzaden wat in de winter goed te zien is.

Vondel, ‘De Heerlijckheyd van Salomon’.

‘Lijmstikken, een ander spant voor t sijsje (Cijsken) met een strik

Voor ’t zoet der Kanariken en voor de snatervink

Ziet, ziet, hoe stille deze handvleugelen te bijster

De vogels lopen gaan’.

Vorm.

Ons sijsje is op de hele bovenkop en de nek zwart, op de achterhals, de mantel en de schouder geelgroen met donkere, overlangse streepjes. Het voorste gedeelte van de wangen, de keel en de zijden van de hals, de krop en de bovenborst zijn fraai olijfkleurig geel, de onderborst en de buik zijn vrijwel wit, de zijden wit met zwarte overlangse vlekken. Het oog is donkerbruin en de snavel vleeskleurig met zwartachtige spits, de poot bruin. Bij het wijfje zijn de onderdelen groenachtig bruin en bleker dan het mannetje.

Totale lengte twaalf cm met een staartlengte van vier en een halve cm.

Het sijsje is altijd opgewekt, flink en driest en het houdt zijn veren steeds netjes. Het beweegt zich vlug in alle richtingen en keert en draait dikwijls het achterlijf van links naar rechts en van boven naar beneden en huppelt, stijgt en klimt voortreffelijk. Hij vliegt snel en zonder inspanning en volgt een golvende lijn.

Het is bekend dat het vogeltje in de kooi verschillende kunststukjes kan leren als bijvoorbeeld zijn voedsel of water in een wagentje of een emmertje naar zich toe te halen.

Geluid.

Zijn loktoon klinkt als ‘trettet’ of als ‘tettertettet’ en ‘di di’ of ‘di di lei’. Met laatstgenoemde klanken begint het mannetje gewoonlijk zijn zang, een niet zeer uitmuntend maar recht gezellig gekweel waaraan als slot een lang gerekt ’dididlidlideideeee’ wordt toegevoegd.

Broeden

Dit vogeltje timmert zijn fraaie nestje uit mos, worteltjes en steeltjes van planten. Van buiten is dit nestje met korstmos en insectenspinsel overtrokken. Je vindt ze op de takken van elzen in de top van de boom en ver van de mensen verwijderd. Het is daardoor moeilijk te vinden. Je vindt vijf a zes eieren die ongelijk zijn van grootte, vorm en kleur en op een blauwachtige witte of bleekgroenachtig blauwe grond met meer of minder duidelijke stippels, vlekken en aders getekend zijn. Het wijfje broedt alleen en wordt tijdens dit werk door het mannetje uit de krop gevoerd. De jongen komen binnen dertien dagen.

Folklore.

Onder een boom, waarin je veronderstelt dat er een nest is, zet je een emmer met water. Is er een nest zie je dat door de afspiegeling in het water. Heb je er een gevonden dan hang je een jong ernaast op. De oude sijs vliegt dan naar de Rode Zee en haalt een onzichtbaar makende steen en steekt die in de bek van het jong opdat die niet gezien wordt. Neem dan het jong weg en draag het bij je en je kan je er onzichtbaar mee maken.

Op andere plaatsen wordt de steen niet gehaald maar ligt de steen in het nest dat niet gevonden kan worden omdat het natuurlijk onzichtbaar is. Het is de karbonkel die in Duits Karfunkel heet omdat het funkelt in het donker. Het was bij de ouden de mooie fabelachtige rode granaat die als goud glanst en in donker hel oplicht die naar de sagen de sijs in haar nest legt en de eigenschap had de drager onzichtbaar te maken.

Spreekwoorden.

Vroeg sijs, vroeg ijs.

Uit www.birdguides.com

Carduelis flammea, (Acanthis flammea, (brandend)( (of Acanthis linaria, L.) is het roodsijsje, barmsijsje en berkensijs, de Friese barmsyske.

Een musachtig vogeltje. De schedel en voorkop zijn rood en verder van boven bruinzwart gevlekt, van onderen lichtgrijs met donkere lengtestreepjes. De kin is zwarte. Hij heeft meer geel in zijn kleed dan de vorige en witte dwarsbanden op de vleugels.

Het roodsijsje leeft in de zomer in dennenbossen en in de winter zwerft het door elzenbossen, eet ook berkenzaden, het is de Duitse Birkenzeisig.

Broedt in ’t Noorden.

De lokroep is ‘tsjet.’

Uit ca.wikipedia.org

Carduelis flavirostris, (gele snavel). (Acanthis flavirostris L) is het fratertje, geelbek, blanke barm, steenkneu of heidebarm.

Een donkerbruin vogeltje. De snavel is geel. De vogel is van boven bruin en van onderen donker gevlekt en wit. Heeft geelbruine randjes aan de middelpennen van de staart, de andere zijn wit gezoomd.

De lengte is dertien cm.

Leeft van onkruidzaden.

De roep is ‘jek jek’.

Komt hiervoor op de trek en meestal langs de kust.

Uit de.academic.ru

Pyrrhula pyrrhula, L. (Pyrrhula van Grieks purrhoulas; een wormen etende vogel zo genoemd door Aristoteles). is de goudvink, bloedvink of botvink, de Duitse Gimpel, van Beiers Oostenrijkse gumpen; huppen, en Blutfink, Engelse bullfinch; met een stierennek, en Franse bouvreuil pivoine. In Engels ook wel coal-hood, in Wales red one of the orchard.

Die heeft een helder grauwe rug, zwarte kruin en bloedrode borst en is iets groter dan de vorige. Zijn vertrouwelijkheid brengt hem licht in gevangenschap.

Zijn fluitende stem en goed muzikaal geheugen stellen hem in staat melodieën te leren die hem worden voorgespeeld.

Leeft van zaden, vooral van elzen, berken, dennen, ook van bessen en blad- en vruchtknoppen.

Het nest is in laag hakhout, hoewel het hier zelden broedt. De vier tot vijf groenblauwe eieren met grauwe, paarse of bruine stipjes komen na vijftien dagen uit.

De vlekjes op de eitjes zijn er door de duivel opgetekend. Dat is ook de meester van de goudvink. Daarom wordt het diertje vervolgd en worden zijn nesten vernietigd. Dat voorkomt ongeluk.

Er zijn hier 2 ondersoorten, de grote goudvink komt hier ’s winters uit het oosten en de gewone blijft hier.

Het verenigt met de schoonheid van ’t gevederte de meest beminnenswaardige eigenschappen, zijn gorgel bezit een grote buigzaamheid, het leert daarom gemakkelijk allerlei stukjes fluiten en zelfs woorden spreken. Het wordt bijzonder mak en is vooral vanwege zijn gehechtheid en liefde bij de vrouwen zeer gezien, het strijkt neer op de hand, laat zich strelen, ja, vliegt zelfs het huis in en uit.

Carduelis cannabina, L. (op hennep) de kneu. Kneuter, laat- midden Nederlands cnoteren, brommen, morren”, van midden Noord Duits knōteren., oost Fries kniötern, stotteren, kwelen”.

Robijntje, tukker, lukker, heimourik, vlamsijs of hennepvink, de Duitse Bluthanfling, Engelse linnet en Franse linotte melodieuse komt dus veel voor in hennep en zingt ook nog mooi, volgens de Fransen. De zang is ‘knut knut, hij roept dus zijn eigen naam. Ze zingen veel en mooi en daarom werden ze wel gekruist met de kanarie zodat de zang nog mooier zou worden.

Zij is kaneelbruin en het mannetje heeft in het voorjaar een bloedrode borst. De kleur verandert echter met de leeftijd, zo zijn er grijze, gele en roodachtige kneutjes.

Is twaalf cm lang.

Ze nestelt graag in laag houtgewas en broedt dertien dagen op blauwgroene eieren die bezet zijn met rode stipjes, vlekjes en krasjes.

De kneu blijft hier zelfs in de winter.

Leeft van zaden, vooral koolzaad en lijnzaad en brandnetel- en distelzaden.

Shakespeare, ‘Love’s Labour Lost’, 3,1,136 ‘My sweet ounce of man’s flesh!. My incony Jew’. ‘Mijn lief onsje mensenvlees! Mijn robijntje, mijn kneu’. Het onder de naam van kneu, vlamsijs of tukker bekende vogeltje heet in Groningen en Utrecht robijntje. Het Engels heeft hier incony Jew. Incony betekent lief of fijn en Jew staat hier voor jewel: juweel, net als in ‘A Midsummer Night’s Dream’ 3,1,97.

Vondel, ‘Brief aan den Drost van Muyden’.

’t Ene diertje ’t ander lekt

Duif en doffer trekkebekt

Knort en krolt en onbeteuterd

Mus en kneu stjilp en kneutert’.

Onderfamilie Gorzen.

Emberiza citrinella, L. (Emberiza uit Duits in Latijn van Embritz, Ammeritz, Ammer, zie Amelkorn; zaadeter, en citroengeel) geelgors, geelvink, gelle guurze, duut, schrieverik of drifter, de Friese gielstjirt, geelkneu, haverkneu of gerstekneu. Gors van grasgroen, gors is verwant met het woord gras. Engelse yellowhammer, Frans bruant jaune, Duitse Goldammer, Rohrammer.

De geelgors is een algemeen voorkomende standvogel.

Hij heeft wat geels op de kop boven het bruine en een grijze onderkant.

De broedtijd is in maart tot april en juni tot augustus. De broedtijd is een veertien dagen. Ze kan dus drie broedsels in een seizoen geven. Er zijn vier tot vijf dof-witte of geelwitte eieren met fijne grijze krasjes en zwartbruine adertjes

Leeft van insecten in de zomer en zaden in de herfst en in winter. Je zag ze vooral op de dorsvloeren.

De roep is ‘tsi tsi tsi tsi tsieeeeee’.

Deze vogel kan je in tien minuten tam maken zodat hij uit de hand eet. Je moet hem dadelijk in het donker brengen en hem op de vinger zetten omdat hij in het duister niet kan vliegen. Dan steek je de andere vinger onder zijn borst waar hij dan op klimt. Nadat je dit acht tot tienmaal gedaan hebt, waarbij je hem streelt en liefkoost, gaat zijn vrees en schuwheid over. Als je nu trapsgewijze het licht binnen laat komen eet hij doorgaans gekneusd zaad uit de hand en is in het vervolg altijd mak.

Emberiza hortulana, L. (van de tuin) de ortolaan, van hortulana, schrijver, gierstkneu of vreemdeling. Engels ortolan of ortolan bunting. Duits Ortolan. Ortolaan komt uit Frans ortolan en dat van latijn hortulus, tuinman.

De kop is olijfgroen en de rug bruin met donkere lengtestrepen, van onderen kaneelbruin.

De lengte is een vijftien cm.

De lokroep is ‘tsia’, dia’ het gezang ongeveer ‘tsitsidia de de’.

De ortolaan broedt in mei/juni op een vijf eieren die roodgrijs zijn met bruine krasjes en vlekjes. Het nest is een kuiltje. De broedtijd is veertien dagen.

Ze eten sprinkhanen en andere insecten.

Het is een zomervogel die vroeger in het zuiden van het land vrij algemeen was en zelfs gevangen werd voor culinaire doeleinden. De Romeinen hadden vogeltillen met ortolanen waarin die werden vet gemest. Nog lang vormden ze op Cyprus een handelsartikel.

Uit www.planetofbirds.com

Emberiza pusilla, Pall. (zeer klein, onbeduidend) is de dwerggors. Engels little bunting, frans bruant nain, Duits Zwergammer.

Dit is een doortrekker.

Van boven is die bruinrood en van onderen wit met donkere lengtestreepjes.

Lengte is twaalf cm.

Uit www.lexicus.de

Emberiza schoeniclus, L..(in het riet of biezen voorkomend) is de gagelmus of rietmosk, de rietgors, rietmus, slootmus of rietvink. Engels reed bunting, Frans bruant des roseaux, Duits Rohrammer.

Een zomervogel die soms overwintert.

Hij komt voor in waterrijke streken met riet.

Deze vogel heeft een brede witte halsband.

De broedtijd is april tot juni. De vier tot zes vuil- of roodwitte eieren met grijsbruine vlekken komen na dertien dagen uit.

De gagelmus leeft van rietkevers, spinnen en rupsjes, ook van graszaden.

Vliegt schuin omhoog en gaat plotseling naar beneden.

Bestiaria.

Uit Maerlant, ‘Passer arundineus is de rietmus en komt aldus dat de mus en de nachtegaal tezamen genoten ten ene maal en die vrucht die daarvan komt, al is het dat ze mus is genoemd omdat men de mussen alzo gepluimd ziet. Ze broedt niet waar de mussen plegen, ze bemint ook de bosjes niet, maar ze is graag in het riet, buiten huizen en buiten bosjes. De zang hebben deze mussen een deel van de nachtegaal, al zingen ze niet zo goed, aan de pluimen ziet men en aan de zang dat ze van twee soorten zijn gemengd.

Uit Martinet.

Emberiza calandra (Miliaria calandra, L.) (Miliaria; Latijn milium; millet of gierst en kalander) (Emberiza calandra) de gierstvogel, grauwe gors, korenspork of groustjirt. Engels corn bunting, Duits Grauammer.

Dit is een muisgrauw vogeltje van negentien cm lengte. Door die kleur is ze op de akkers nauwelijks te zien.

Ze heeft vier tot zes dof- of rood-witte eieren in een nest op de grond met paarsgrauwe vlekken en bruine krasjes. De broedtijd duurt vijftien dagen.

Leeft van insecten en zaden, het is de Engelse cornbunting.

Zingt graag op een hek, paal of iets dergelijks. De lokroep is ‘tsieks’ of tsiek tsiek tsiek. Het gezang is een eigenaardig snorrend en rammelend liedje, tsiek tsiek tsiek tsiek tsiek trililililil’.

Shakespeare, ‘Ends Well All Well’, II,5,6 ‘Ik hield deze leeuwerik voor een gors’. De bedoelde gors, in het Engels bunting, is de grauwe gors die ook wel gierstvogel genoemd wordt. Terwijl de leeuwerik zich hoog in de lucht verheft en aangenaam zingt zet de gors zich op stenen, palen struiken of lage bomen en laat daar vaak zijn bijna knarsend geluid horen dat nauwelijks zang te noemen is. Het zeggen van Lafeu laat zien hoe goed Shakespeare de vogels kende want de gors en leeuwerik lijken veel op elkaar. De gorzen die in de herfst en winter in troepen leven worden, omdat ze dan zeer vet zijn, vaak gevangen en onder de naam van leeuweriken voor de tafel verkocht.

Uit www.vulkaner.no

Plectrophenax nivalis, L. (vogel met misleidende teennagel, en in sneeuw voorkomend) de sneeuwgors, strandputter, zeeputter of zeevink. Frans bruant des neiges, Engelse snow bunting, Duits Scheneeammer.

De sneeuwgors is wit met zwart en bruin bij een lengte van zestien cm.

In de winter komt ze hier wel eens voor langs de kust.

Uit www.ecosystema.ru

Calcarius lapponicus, L. (Calcar; spoor, en uit Lapland) is de ijsvink, ijsgors of Laplander, de Engelse Lapland bunting of Lapland longspur, Duits Spornammer.

Deze vogel is wit en zwart met een bruine halskraag en witte wenkbrauwstrepen.

Lengte is zeventien cm.

Komt hier wel eens in de winter.

Uit www.biologie.uni-hamburg.de

Carpodacus erythrinus, Pall. (Karpos; vrucht, en rood) (Erythrina erythrina) is de roodmus.

Die heeft de kop karmijnrood, de rug bruingrijs, de hals en borst rood en van onderen vuilwit. Het is de roodmus, Duitse Karmingpimpel, Frans roselin, Engelse rosefinch.

Komt hier soms door op trek.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/