Kwikstaart

Over Kwikstaart

Akkermannetje, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Uit Martinet.

Naam, etymologie.

Motacilla; glansloze staartwipper.

De witte, Motacilla alba L. (wit) en gele kwikstaart laat zijn staart steeds op en neer gaan, kwik; levendig. Maakt daarbij sierlijke danspasjes en de diepste buigingen. Duits Bachstelze, Engels white wagtail, Frans bergeronnette grise.

Uit frr.wikipedia.org

De gele, Motacilla flava L.: geel, is bekend onder de namen koevinkje in Groningen, geel bouwmannetje in Friesland, verder geel akkermannetje, geelborstje, bouwmeestertje, akkermannetje en ploegdrijvertje. In het Duits heet het Ackkermannchen omdat het graag de ploeger volgt om de naar boven gebrachte insecten en wormen op te pikken. In vele streken mag het vogeltje niet gedood worden. Andere Duitse namen zijn de gelbe Bachstelze, Rinder-, Triststelze Schafstelze, in Engels wagtail en in Frans bergeronnette printaniere, in Deens vipstjert.

Naam.

De witte heet in Duits Haus-, Wasserstelze, blaue Bachtselze, Klosterfraulein, Wagstyrt, Quackstert, Wippsterz en Ackermannchen. Ze houden van water, vandaar in Engels polly dischwasher en in Frans lavandiere omdat ze hun staart schuddden zoals de wasvrouwen het doen met hun kleren.

De witte is bekend als zwalker in Schiermonnikoog, akkermanntje en bouwmantsje in Friesland, bouwmeestertje, ploegdrijvertje, paardenwachtertje, kluitekster en verboden zwaluw: zwaluw voorbode.

Vorm.

Zijn lengte bedraagt zeventien cm met inbegrip van de zeven cm lange staart.

De bovenkop met de nek en de achterhals, met uitzondering van een boven de ogen zich uitstrekkende witte streep, zijn asgrauw en de overige delen olijfgroen, de bovendekveren van de staart zijn donkerder, de zijden van de kop en van de hals zwavelgeel. De ogen zijn bruinzwart, de snavel en poten zwart.

De witte is een uitvoering in zwart en wit.

Ze komen in de tweede helft van april en verhuizen in september weer naar het zuiden. Het is een insecteneter wat je al aan de snavel kan zien.

Zij zijn behendig in het lopen bijzonder vaardig in het vliegen. Als ze over een kleine ruimte heen willen gaat dat enigszins met rukken, op de trek vliegen zij buitengewoon snel. Vaak blijven ze fladderend of schommelend gedurende ruimtetijd in de lucht zweven boven een en dezelfde plaats en dikwijls schieten ze met toegevouwen vleugels bijna loodrecht naar beneden tot op de grond.

Gezang.

Hun lokstem is een fluitend geluid dat als ‘bsiuub’ of ‘bielieb klinkt, maar ook een zachte toon die als ‘sieb sieb’ klinkt. Het waarschuwingssein is een scherp uitgestoten ‘srie’, het paringsgeluid een gerekt ‘tsierr’.

Broeden.

Het nest rust op de bodem in het gras of andere planten. Fijne plantenvezels vormen het nestje waar in de vier tot zes dunschalige eieren komen. Ze zijn vuilwit of roodachtig met geelachtig of bruingrijze of ook wel violette stippen en wolkachtige vlekken getekend. Eind mei begint het vrouwtje te broeden, de jongen komen na dertien dagen uit de dop. De beide ouders zijn zo bezorgd voor hun broedsel dat ze door angstgeschreeuw de plaats van het nest aan de vogelkenner verraden.

Bestiaria.

Maerlant spreekt vermoedelijk over een kwikstaart, ‘Isopigis is een vogel mede die ook graag zijn plaats neemt bij lopende watertjes om visjes te vangen. Een deel zwart, wit op de staart dat veel op en neer vaart, met zijn staart zo slaat het waar het zit en al fluitende zo vliegt dit

En meent diegene wel die fel is in deze wereld, die ongedurig is als de beken en zich zonderling voeden en vervaard zijn in hun geest, wat ze niet in de wereld, winnen ze dat gedurig zij, dus beven ze veel, owi! Nochtans de arme lijfeigenen waar ze hun luimen aan leggen, laat ze minnen de lopende beken waarin ze zorgelijk leven’.

Shakespeare, ‘Romeo and Julia’, 2,4,160:

‘Ik ben geen van zijn kwikstaarten, ik ben geen van zijn kornuiten’.

Gebruik.

Als je bij de terugkeer van deze vogels er twee bij een ziet, dan zal je binnenkort getrouwd zijn.

In IJsland kan men in de maand mei een steen in het nest van een kwikstaart vinden die men verder in een bebloede halsdoek bij zich draagt. Wil men iets vernemen dan steekt men de steen in het rechteroor en hoort alles wat men wil weten.

Uit Martinet.

Motacilla cinerea, (grijs) (Motacilla boarula) is de grote gele kwik, Engels grey wagtail, in Frans bergeronnette jaune, Duits Kuhstelze, Gebirgstelze.

Die is negentien cm lang.

Die komt in zuidelijke streken voor. Is vooral thuis aan de waterlopen in het Duitse middelgebergte. Het is de Duitse Bergstelze.

Uit www.dungevallaey.co.uk

Motacilla alba yarrellii (Motacilla lugubris, Temm.) (rouw) is de rouwkwik met veel minder wit dan onze witte kwik, heeft een zwarte rug. Een wintervogel die wel in Engeland zou broeden.

Uit www.birdguides.com

Motacilla flava flavissima: zeer geel, (Budytes campestris, L. (van ’t veld) is de Engelse gele kwik en is als onze gele maar met een gele kop.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaen...