Mezen
Over Mezen
Mees, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Naam, etymologie.
Mees. In midden-Hoogduits was het Meise (nu Meise) in midden-Nederlands mese en in Angelsaksisch mase dat van Germaans meison stamt dat dun of zwak betekent. De oud-Noorse naam meisingr heeft in de 10de eeuw het midden-Latijn mesinga gegeven en dit werd in oud-Frans mesenga. (nu mesange) In het Engels heten ze tit. Parus, Latijn voor de mees, als in viviparus, voortbrengen.
Parus major, L. (groter) is de koolmees die haar naam dankt aan de koolzwarte schedel.
In midden-Nederlands was het ook koolmees, in midden-Hoogduits kolemeise (nu Kohlmeise) in Angelsaksisch colmaese (nu coalmouse, coal tit (mouse) of great tit en in Frans mesange charbonniere.
Koolmees wordt meestal eenvoudig mees genoemd, bij Haarlem plakker, in Gelderland bijmees of biemeeze, in Friesland blokvinkje, verder heet het plakker, blokvinkje en blauwsijsje. In Duits ook Fink-, Spiegel-, Speck-, Talg- of Pickmeise. De naam guerrera van de Spanjaarden betekent krijger omdat ze elk zwakker vogeltje dan haarzelf aanvalt.
Vorm.
Dit is de overal voorkomende vertegenwoordiger en het grootste lid van de Europese bosmezen. De bovenzijde is olijfgroen en de onderzijde lichtgeel. De bovenkop, de keel en een naar achteren smaller wordende streep die over de gehele onderzijde loopt en een boogvormige streep die zich van de gorgel af tot aan de achterkop uitstrekt, zijn zwart.
Het oog is donkerbruin, de snavel zwart en de voet loodkleurig grijs.
De lengte bedraagt zestien cm met inbegrip van de zeven cm lange staart.
Tegen eind september beginnen ze te zwerven. In maart keren ze terug en in april hebben de zwermen zich weer in paren verdeeld.
Het is een buitengewoon levendige en opgewekte, een onrustige en rusteloze, nieuwsgierige, bedrijvige, moedige en twistzieke vogel. Het is een zeldzaamheid om haar een paar minuten stil te zien zitten. Altijd blijmoedig huppelt en klautert ze rond of in de twijgen van bomen struiken of heggen. Kruipt door een holle stam of sluipt door spleten en gaten. Ze doet dit met de meest afwisselende houdingen en gebaren, met een beweeglijkheid en vlugheid die aan het potsierlijke grenzen. In gevangenschap gedragen ze zich tegenover andere vogels afschuwelijk omdat ze die plotseling overvallen en hun de ogen en hersenen uitpikken.
Geluid.
Hun stem bestaat uit het gewone ‘tsiet’ of ‘siet’, dat bij dreigend gevaar gevolgd wordt door het waarschuwende terrr’, bij schrik ook wel voorafgegaan door ‘pienk pienk’. Een teder gevoel wordt door ‘wudie wudie‘uitgedrukt. Het gezang is eenvoudig maar niet onaangenaam en de tonen klinken helder als een klokje, ongeveer als ‘stiti sietsietsidi’ en sitidoe sitidoe’.
De koolmees roept op mooie dagen vroeg in de lente: ‘Schiet in ‘t veur” (schijt in het vuur) als er warmte komt of: “spin-dik, spin dik’ als het weer kouder gaat worden.
Broeden.
Ze broedt het liefst in holle boomstammen maar ook in spleten en nesten van andere vogels. Het broedsel bestaat uit acht tot veertien eieren met dunne schaal die op een glanzend witte grond met fijne of grove roestkleurige of licht roodachtige stipjes getekend zijn. De beide echtgenoten broeden om beurten en beiden wijden zich met zelfopoffering aan het voeren van hun talrijk gezin. De broedtijd is veertien dagen. Nadat de jongen het nest verlaten hebben worden ze nog lang door hun ouders geleid en met zorg onderwezen in de uitoefening van hun beroep.
Bestiaria.
G. Gazelle dicht op de mezen:
‘Twintig mezenvoetjes
hippelen in ‘t groen
zurkelende zoetjes
zo de mezen doen’.
Bescherming.
Bij ons staan deze vogeltjes omdat ze nuttig zijn voor de landbouw onder bescherming van de wet. Ze mogen niet gevangen of gedood worden, hun nesten niet verstoord of eieren uitgehaald worden. Zo’n bescherming gold al eeuwen geleden. Oude rechten van het aartsbisdom Trier bepalen dat diegene die door fluiten, ‘sibilando’, of op een andere wijze in een genoemd bos die vogel vangt die gewoonlijk een ‘meise’ genoemd wordt in de ban vervallen zal zijn, ‘bani reus erit’. Als hij in het bos gaat en vogels vangt is er niets aan de hand, zit is er een ‘baumeisa’ in dan moet hij een boete van zestig solidi betalen, evenveel als voor het vangen van een hert. Zo kwam dit ook voor op andere plaatsen. De oorzaak van die bescherming ligt in het donker van eeuwen verborgen. Waren deze bosvogeltjes soms aan een bosgod gewijd?
Vondel, Byschriften op de twalef maenden;
Slaghtmaent;
‘De moedige jager keert. Hij heeft de haas gevangen
En draagt hem op de rug, opzij het tere gebeent
Van mees en vink, en voorts wat de slachtmaand hem verleent’.
Cyanistes caeruleus (Parus caeruleus, L.) (Cyanistes, Latijn cyaneus; blauw, blauw) is de blauwmees, pimpelmees, bij het voedsel zoeken hangt ze aan de twijgpunten, pimpelen, of hemelmees die vooral in loofhout wordt aangetroffen. Het is de Blaumeise, Ringel-, Mehl-, Morl-, Pumpel-, Himmelsmeise of Blaumuller. Engels blue tit, Frans mesange bleue.
Leeft van insecteneieren, larven, poppen en zonnebloempitten die ze tussen haar tenen open hakt.
De blauwmees is twaalf cm lang.
Het diertje heeft een helderblauwe kruin, staart en vleugels, witte wangen en een gele onderkant.
Aegithalos caudatus, L. (Grieks aigithalos; mees, en gestaart, de staart is wel acht cm lang) de staartmees, langstaart, pijlstaart, doodshoofdje, ijsbeer of ossenkopje, de Duitse Schwanzenmeise, Mehl- Mohr-, Schleier-, Schnee-, Bergmeise, Wijnzapfer, Teufelsbolzen, Teufelspelzchen, Pfannenstiel of Sengestert. Engels lang tailed tit. In Wales worden ze wel mumruffin genoemd, zonder twijfel naar de losse veren rond het gezicht die op een halsdoek lijken.
De staartmees komt vooral voor op zand en duin.
Ze broedt een dertien dagen op negen tot twaalf witte eieren met rode stipjes. Het nest is meestal in coniferen en dichte takvorken met een klein vlieggat opzij om de staart ruimte te geven. De staartmees maakt haar nest uit mos en wol en bindt deze stoffen met spinragdraden en rupsenspinsel aan elkaar en bekleedt het uitwendig met korstmossen en verbergt het in een vorkvormige vertakking. Het nest is bolvormig. Het kost het paartje een drie weken van ingespannen arbeid.
Lophophanes cristatus (Parus cristatus, L.) (van een kam voorzien) de kuifmees, de Franse mesange huppee, Duitse Haubenmeise, Kupp-, Kobel-, Toll-, Schopf-, Heidenmeise, Meisenkonig of Schlosserhahn.
De kuifmees komt hier vooral voor in dennenbossen.
Ze broedt een dertien dagen op acht tot tien eieren die wit zijn met rode stippen.
Dit vogeltje zwerft in de winter graag rond met andere mezen en goudhaantjes.
Poecile palustris (Parus palustris, L.) (moeras) is de wat sombere zwartkopmees, glanskop, zijn glanzende kop, korstjeskaas of ossenkopje, de Duitse Sumpfmeise, Plattmeise, Nonnenmeise, Blechmeise, Engelse marsh tit en Franse mesange nonnette.
Uit www.vertebradosibericos.org
Periparus ater (Peri, rond, en Parus, Parus ater, L.) (zwart) is de zwarte mees die meestal in dennenbossen voorkomt. Deze soorten nestelen in holle bomen of andere holtes. Het is de Franse petite charbonniere, de Duitse Tannenmeise, Holz-, Harz-, Kreuz-, Pech-, Zirbel- of Sparmeise.
Is klein en wordt een tien cm lang.
De roep is ‘ziet ziet’.
Het nest is in een boomholte en vlak boven de grond. Ze broedt een twaalf dagen op zes tot tien witte eieren die bezet zijn met roestrode stipjes.
Uit naturfotografen-forum.de
Remiz pendulinus, L. (Romeinse vogel, zou zich vanuit Italië naar Polen verspreid hebben, en hangend, het nest) de buidelmees, Duitse Beutelmeise, Engels penduline tit, Frans remiz penduline. Is beroemd als een hoogst bekwame nestbouwer. De buidelmees maakt een vast, dicht en buidelvormig nest van vilt uit het zaadwol van wollegras, wilgen en populieren. Het is vijftien tot twintig cm lang en tien tot twaalf cm breed en eindigt in een hals als een fles wiens mond de ingang vormt. Het nest wordt vrij aan een rietstengel opgehangen een boomtak en dergelijke.
Het nest is zo stevig dat boeren er pantoffels van maken.
Er zijn twee vormen, de glanskoppen en de matkoppen die overal naast elkaar voorkomen.
Dit diertje is van boven vuilgrijs en van onderen vuilwit.
De zang lijkt op ‘tieti tieti tieti tieti’.
Het is een twaalf cm lang.
Het nest is in holten of op de grond. Ze broeden een dertien dagen op acht tot tien witte eieren met roodbruine vlekjes.
Panurus biarmicus, L.(Panurus; een snor, en tweemaal bewapend, vanwege de tekening) de baardmees, baardmannetje of dekvogeltje heet in Fries birdmantsje, het is de Franse mesange a moustaches en de Duitse Bartmeise, Rohr- Schildmeise of Bartmannchen, Engels bearded tit
Komt hier en daar in rietlanden voor.
De schedel is blauwgrijs en de rug kaneelbruin, van onderen wit met roze met aan de mondhoeken fluwelige afhangende baardveertjes.
De lengte is zestien cm.
Het maakt een kogelnest in het riet. Legt daar witte eieren in die bruine krasjes en stipjes hebben met ook nog rood grijze vlekken.
De roep is ‘tsiet tsiet’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/