Fret
Over Fret
Mustela, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
m
Uit Buffon.
Mustela putorius furo. (Putorius furo, Martes furio)
Naam, etymologie.
Mustela; wezel.
Fret, in midden-Nederlands was het foret, in Duits heet het Frett of Frettchen, in Engels ferret, in Deens fritte, dit woord stamt van oud-Frans furet, dat uit vulgair Latijn furittus: kleine dief, (Latijn fur: dief) Uit laat-Latijn furo komt Iltis en furetus, de fret. Het tweede woord verspreidde zich met de Romeinse kunst om het dier voor rattenjacht, konijnen en vogels in te zetten. In Spaans heet het huron en in Italiaans furett.
Vorm.
De fret lijkt qua grootte en vorm wat op een bunzing. Is iets kleiner en schraler.
De lichaamslengte bedraagt vijfenveertig cm zonder de dertien cm lange staart.
Gewoonlijk ziet men hem als albino, die is witachtig geel, van onderen iets donkerder van kleur en met lichtrode ogen.
Bij ons wordt hij alleen gebruikt voor de konijnenvangst en bij de Engelsen ook voor rattenjacht. Ook valt hij de adder aan, door zijn beet wordt hij wel ziek.
Bestiarium.
Shakespeare, ‘Julius Caesar’ i, 2, 186; “Calphurnia’s wang is bleek en Cicero’.
‘Looks with such ferret and such fiery eyes’. ‘Ziet met zo vurig fonk’lende ogen rond’.
‘Als wij ‘t van hem op ‘t Capitool wel zagen’.
Uit Maerlant, ‘ Furunculus is de fret en is naar het gevoel bijna gezet en meer dan de wezel voor een deel geheel gemaakt naar de bunzing, maar is dapperder en wreder nochtans dan zijn macht volbrengen kan. Ze zijn alzo gezet ter school zodat ze gaan in het konijnenhol en bijten ze allen dood of ze moeten sterven door nood. Alleen haten ze deze beesten niet, maar allen die leven, klein en groot die ze aankunnen en kunnen overwinnen en niet omdat ze dat vlees zo beminnen, want ze nuttigen niet anders dan bloed, maar tot kwaadheden staat zijn moed’.
De fret is sinds overoude tijden bekend, hoewel alleen in getemde toestand. Aristoteles vermeldt het onder de naam Iltis, Plinius noemt het viverra. Op de Balearische eilanden hadden de konijnen zich eens zo sterk vermenigvuldigd, aldus Strabo, dat de bewoners keizer Augustus om hulp smeekten. Hij zond enige ‘viverae’ die zich zeer verdienstelijk maakten. Ze werden in de gangen van de konijnen gelaten en dreven de verderfelijke knaagdieren eruit in het net van hun vijanden. Isidorus schreef over een dier dat gebruikt werd bij de konijnenjacht en noemde die furo. Aangekomen bij een konijnenhol neemt een van de vangers een fret en sluit zijn bek met een kettinkje. Anders zou ze het konijn in het hol treffen en niet terug keren. Dan laat men de fret in een hol lopen. Ieder van het gezelschap plaatst zich voor een uitgang, er zijn er verscheidene, en spant er een netje voor dat met een handvol zand vastgezet wordt en wacht af wat er gebeuren gaat. De fret loopt door de onderaardse gewelven en zoekt zijn vijand op. Is er geen dan komt hij aan een of andere uitgang tevoorschijn. Men vangt hem op en gaat elders zijn geluk beproeven. Is er een konijn in die zijn vijand op de geur herkent zoekt die heil in de vlucht en met zo’n haast dat hij het netje niet ziet of er doorheen wil en het wargaren, wat een daardoor heen getrokken draad aantrekt bij het uitspringen, zo om zijn lijf en kop krijgt en gevangen zit. Zijn er meer konijnen in de gangen, dan vluchten ze gelijk zodat men er dus verscheidene tegelijkertijd vangt.
De fret weigert wel eens uit het hol te komen vooral als die een konijn in zijn klauwtjes te pakken heeft. Dan schiet men er los kruit in, de damp zorgt ervoor dat het benauwde diertje naar buiten komt.
Maerlant; ‘Vele jongen heeft de fret, zeven of acht is gezegd. Liggende, zegt men, dat ze rijden en zo willen ze tijden genieten en heeft ze dan niet haar genot dan verderft ze en blijft dood. Veertig dagen draagt ze ongeveer en veertig dagen zijn ze blind en daarna binnen veertig dagen beginnen ze te bijten en te jagen’.
Maerlant vervolgt dit met; ‘Furionus, zegt Aristoteles, dat is een wulps dier. En gulzig van eten nochtans en veel moet het zware avonturen aanvangen om zijn eten. Niet lang leeft, wil men weten, waardoor dat is mede? Dat is door zijn onzuiverheid want als bij hem de lust pijn doet gebaart het alsof het dol wordt, zijn lust is meer dan zijn macht vanwege de kracht van de natuur. Alle creaturen ontzeggen wulpsheid die losbandig boven de natuur zijn gang is want dan mag zijn lijf er niet lang wezen die zo nodig rust heeft, maar als het vlees anders wil. Furionet geniet mede recht naar de mensen zede want zij ligt onder en hij boven. En in deze mag men dit dier loven dat zeer ongeleerd is dat het zijn natuur niet verandert, wat kwade mensen plegen en plagen daaraan laat ik me niet wagen’.
(773) De fret is een teugelloos dier, zoals Aristoteles zegt, het overvoert zich met voedsel en waagt vaak zijn leven vanwege het voedsel. Op grond van zijn onbeheerstheid kan het niet lang leven. Het dier is onmatiger in de geslachtsdaad dan andere dieren en dat komt omdat het grager is dan anderen. Bij de daad richt het zich op het wijfje en beweegt zich in als een in telgang gaand paard. Als hij het werk niet volledig volbrengen kan, waar hij zo uitzinnig naar verlangt, dan huilt hij en is rusteloos. De natuur kan die sterke uitoefening van het geslachtsverkeer niet verdragen en de natuur is bij alle dieren zo ingericht dat ze de bevrediging van het geslachtsverkeer zo zeer begeren. De geslachtelijke zaden zijn namelijk een eigenschap van het bloed die tegelijk met de levensgeest uitgestoten worden. Vandaar dat het leven door overmatig geslachtsverkeer verkort wordt en moet de mens of het dier voor zijn tijd sterven en wordt zeer zwak. Je hoort dan ook vaak dat een man bij geslachtsverkeer plotseling gestorven is. Daarom paart het dier zich op de manier van de mens zodat het wijfje onder ligt en het mannetje boven. Deze houding keert het dier niet om. Maar de mens stoot het meest tegen de gevestigde orde bij geslachtelijk verkeer en keert de menselijke geslachtsdaad om en houdt zich als de egel of de gans of neemt de plaats van de vrouw in. Dat is zeer schadelijk en zeer zondig en dat doet geen ander dier, behalve de mens.
Gebruik.
Jonge kinderen en scholieren doen de fret in holen van rotsen en muren om de vogels eruit te jagen, zo ook in holle bomen waar ze de vogels met hun klauwen eruit halen en meenemen.
Een lange vlieg (een friar genoemd) die naar de vlammende kaarsen in de nacht vliegt, die vlieg wordt als giftig beschouwd. Het tegengif en weerstand hiertegen is geitengal of lever gemengd met fret of wilde wezel. De gal van de fret zou een kostbaar middel zijn tegen het gif van adders, ofschoon het vlees en de tanden van de fret giftig zouden zijn.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaen...