Walvis
Over Walvis
Spermaceti, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Naam, etymologie.
Balaena: balaena eilanden bij de kust van Antarctica, vandaar baleinen.
Walvis. In midden-Nederlands was het walvisch of walvisc, in oud-Hoogduits Walfisc, (nu Walfisch) in oud-Noors hvalfiskr of hval. Wal was de oorspronkelijke eerste naam, in midden- en oud-Hoogduits is het Wal en in Angelsaksisch hwael (Engels whale) van Germaans hwala (ook gelijktijdig walre) zie waal: wells: vreemd, buitenlands. Vergelijk narwal, de zee-eenhoorn. ‘Want in de afgronden van het Noorden waar hij als een roofdier in het woud verwezen is moet hij vanwege een goddelijke verordening blijven’.
Noors hval zou wiel betekenen naar z’n draaiende bewegingen die de blauwe vinvis maakt als hij naar de oppervlakte komt om adem te halen.
Spuiter, is een woord dat in de 15de en 16de eeuw werd gebruikt voor de spuitende walvis. In de vertalingen van Plinius wordt gesproken over de walvis, genaamd ‘Balanae” en een ‘machtige vis die Physeter’ genoemd wordt, een spuiter, de Engelse whirlepool. Physeter is een Grieks woord en betekent literair blazer, de naam verwijst naar de blaasgaten in zijn hoofd. Walvissen nemen water in hun bek en spugen dit uit in grote golven die schepen tot zinken kunnen brengen.
Uit Maerlant; ‘Pister, is een wonder onder hen allen die gezien wordt in de zee van Gallië, zoals Plinius hier verstaan doet. Dat zich verheft op de zeevloed alsof het een vaste rots was. Hoger is het dan zeil of mast en werpt water uit zijn mond alsof het een fontein maken kon zodat het alle schepen bang maakt die het zien in hun vaart’.
Vondel, De Leeuwendalers;
‘De zee scheen mede onze ramp aan te voelen
En uit de band
Gesprongen, ’t voorspook aan te spoelen
Een walvis strandt
De waterblazers, zijn gezellen’.
Vinvis. Uit marinebio.org
Megaptera novaeanglia, (grote vleugels, de borstvinnen, en Nieuw Engeland) de bultrug heeft op de rug een bult, vooral als ze duiken wordt die rug sterk gekromd, het is de Duitse Buckelwale, Franse baleine a bosse, Engelse humpback, de rorqhval van de Noren, de keporkak van de Groenlanders.
Wordt 12-15m lang, het wijfje is groter dan het mannetje, 25-30 ton. Ze leven meestal solitair.
Balaenoptera physalus (draagt baleinen) (Physalus antiquorum), (opgeblazen en van de ouden) de gewone vinvis, het kenmerk is de grote vin op de rug, baardwalvis, ze hebben geen tanden maar een 400 baleinen die aan de kaak hangen, de razorback of fin whale van de Engelsen, de sildror van de Noren, de tunnolik van de Groenlanders die ook wel Jupitervis en gibbar genoemd wordt. Wordt 27m lang, na de blauwe het grootste dier ter wereld.
Uit animalbase.uni-goettingen.de
Balaenoptera musculus, (gespierd) (Sibbaldus musculus, Balaenoptera boops) is de grootste, de blauwe vinvis. Dit is mogelijk ook het grootste dier dat ooit geleefd heeft. Die leeft ook van kreeftjes en vis. Hij drijft hele scholen voor zich uit en vangt ze met zijn grote bek met honderden tegelijk, kan een 40minuten onder blijven. Met open gespreide bek zwemt hij door het plankton heen en het zogenaamde krill spoelt vanzelf naar binnen. Het is een baardwalvis en heeft geen tanden zoals de potvis, maar baleinen. Die wordt een drieëndertig meter lang bij een gewicht van 136 400kg, soms 170 ton, een tong van 4 ton, een hart van 5-600kg en een speklaag van 20 000kg. Hij is groter maar slanker gebouwd dan de potvis en onderscheidt zich door een rugvin en diepe huidplooien van keel tot buik. Hij gedraagt zich bij achtervolgingen zeer dapper en woest en ging met een snelheid die de oude walvisvaarders niet bij konden benen, 30km per uur, van harpoenen had hij niet zoveel last. Ook zinkt deze vis als hij gedood wordt en de langzamere blijven drijven. Pas toen de Noor Svend Foyn op het eind van de 19de eeuw met een harpoenkanon kwam en kapitein A. Larsen voor het eerst naar de zuidelijke poolzee trok kreeg hij het moeilijk. Later kwamen er hele varende fabrieken bij. De blauwe vinvis gaat als het koud wordt naar het zuidelijke poolijs.
De vissers van Saintonge noemen hem gibbar waaruit de Franse naam jubarte is ontstaan.
Hij slaapt aan de oppervlakte van het water en heeft uiers en brengt levende jongen ter wereld die de moeder met haar vinnen bedekt en beschermt.
De IJslanders harpoeneren hem vrijwel nooit, ze beschouwen hem als de vriend van de mensen en terwijl ze hun bijgelovige inbeelding combineren met wat ze zien, koesteren ze de overtuiging dat de Godheid de vinvissen geschapen heeft ter verdediging van hun gebrekkige vaartuigen tegen de wilde en gevaarlijke zeemonsters. Ze vertellen graag dat de vinvissen als hun vaartuigen door die monsters omgeven zijn zo dicht naderen dat ze hen met de hand kunnen raken, dat deze vissen dan onder de romp van het schip doorgaan zonder het te schaden en de vijandige zeedieren proberen te verwijderen en dat ze het vaartuig zo lang begeleiden dat het de oever bereikt en voor alle gevaar beveiligd is.
Potvis. Uit www.dicts.info
Physeter macrocephalus (Grieks phu; blazen, tot physa; bubbelen, eter is het geluid dat dan ontstaat, een spuiter, ook voor windinstrument als tuba, en groot hoofd) Physeter catodon) (Catodon macrocephalus, (Grieks kata; naar beneden, cato in Latijn, odon tand, dentis in Latijn, ze hebben kleine tanden in de benedenkaak en groot hoofdig) potvis of potshoofd, de Duitse Pottwal, heet zo naar zijn vierkante kop die door matrozen met een pot vergeleken werd. Potvis of cachelot, kazilot, de spermwhale van de Engelsen, de kegoetilik van de Groenlanders en de tweldhal van de IJslanders.
Een kazilot die naar zijn dikke kop ook wel potvis genoemd wordt is van een onbehoorlijke gedaante, hij kan honderd voeten lang worden waarvan de kop een derde uitmaakt meestal 18 meter en vrouwtjes 11 meter met een gewicht van 50 ton.
De kop is verbazend groot, achter zijn kop is hij op zijn dikst en loopt verder taps toe tot de staartvin. In de kop bevindt zich het walschot wat hem helpt bij duiken en stijgen, bevat het spermaceti orgaan. Door doorbloeding kan de potvis dit controleren, als er veel bloedvaten open zijn stijft de temperatuur en stijft de potvis, bij koud worden duikt de potvis.
Zijn onderkaak is klein, breed bij de mondhoeken en dan smal toelopend ene met talloze spitse tanden bezet die een lengte hebben van twintig cm, de bovenkaak is tandeloos.
Zijn kleur is overal zwart, bij de ouderen wat witachtig en van onderen lichter gekleurd.
Hij heeft maar een spuitgat van spleetvormige gedaante die links boven de snuit staat.
Men beweert ook dat zijn linkeroog kleiner is dan het rechter.
Heeft geen rugvin maar heeft wat bulten op het eind van de rug.
Ze zijn wel eens op een diepte van zevenhonderdzevenenveertig meter aangetroffen en kunnen een vijftig minuten onder water blijven. Dat komt omdat ze wel 3000kg bloed hebben waar voldoende zuurstof in opgeslagen kan worden. De spuitgaten komen het eerst boven. Hij spuit hieruit met een geruis dat heel ver te horen is. Doordat die adem snel afkoelt ontstaat een wolk van waterdamp die vele meters hoog is.
De potvis is een zeer vraatzuchtig dier. Hij verslindt zeehonden, dolfijnen, haaien en jonge walvissen, vooral eet hij inktvissen van zeer uiteenlopende grootte, tot de reuzenkraken uit de diepzee toe. Er is in zijn maag wel eens een haai gevonden van drie en een halve meter.
Gewicht.
Meldingen zijn er van dertig meter, van drieëntwintig meter zijn gezien, de vrouwtjes zijn kleiner.
Een volwassen potvis weegt ongeveer vijftig tot zestigduizend kg en levert vijfduizend kg spermaceti. Verder dertigduizend kg spek waaruit vier en twintigduizend liter traan gesmolten kan worden. Het jong is al zes meter lang met een gewicht van zesduizend kg.
De grootste soort is het vrouwtje van de blauwe vinvis, daarvan heeft men een individu gemeten die 34,59m lang was. Het woog ongeveer honderd zesendertig duizend kg. Men rekent een meter lichaamslengte op 4.8 ton, van de echte walvissen op 6.5 ton.
Men rekent dat een grote walvis gemiddeld evenveel weegt als vijfentwintig olifanten of honderd vijftig runderen en vijftienhonderd volwassen mensen. Zijn tong alleen al kan het gewicht hebben van een olifant, een enkele rugwervel kan wel tweehonderd vijftig kg zwaar worden, z’n hart haalt het dubbele.
Zo’n oceaanreus van honderdduizend kilo’s kan zich echter nog grotendeels uit het water verheffen. Bij de paring verheffen beide reuzen zich torenhoog tegenover elkaar uit het water om echter onmiddellijk daarna weer terug te vallen.
In 1828 werd er het geraamte van een geweldige walvis vertoond. Die dier was drijvend en levenloos bij de Belgische kusten gevonden, ontleed en schoon gemaakt. De gehele lengte was ruim 17 ellen, (el is 70 cm) waarvan de kop 6.5 el bedroeg. Toen het dier gevonden werd woog het rond de 240 000 pond. Er werden 18 174 liters traan uit gehaald. Het geraamte zelf woog 1750 kg. De Franse natuurkenners berekenden dat dit reusachtige schepsel wel negenhonderd tot duizend jaren oud moet geweest zijn.
Uit scribalterror.blogs.com
Spermaceti. van spermaceti; walvis-was, van ceti; was, dat gecombineerd is met sperma: van sper; uitzaaien, zou het sperma van de walvis zijn.
Het dier is voor de handel zeer belangrijk door de twee zelfstandigheden die het oplevert.
De schedelbeenderen bevatten grote holten die een vloeibaar vet bevatten dat buiten het lichaam stolt, de walschot of spermaceti, dat men vroeger voor de geronnen melk van de walvissen hield. Hier worden kaarsen, medicijnen, cosmetica en andere producten van gemaakt, bekend als gelatine.
Shakespeare, ‘1 King Henry IV’ 1,3,58.
‘Telling me the sovereign’s thing on earth’. En zei dat voor een innerlijke kneuzing’.
Was parmaceti for an inward bruise’. Niets, neen, ooit boven spermaceti ging’.
Een balsem. Voelen niet de zieken die met borstkwalen bezet zijn veel verlichting of genezing wanneer ze de stof die zich in de kop van de vis bevindt als geneesmiddel gebruiken?
De spermaceti leverde de beste kaarsen voor de Amerikanen op. Toen de petroleum opkwam na 1859 werden de verre tochten niet meer economisch verantwoord waardoor de Amerikaanse walvisjacht sterk verminderde.
Bovendien levert hij grote hoeveelheden spek waaruit uitstekende traan gesmolten kan worden, de tong geldt als een lekkernij.
De tweede is het amber, zie bij edelstenen. Gart der Gesundheit; ‘’ De meester Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel hambar, id est Ambra, spreekt dat deze amber groeit in de zee gelijk een zwam dat op het aardrijk groeit. Hij spreekt ook: Als de zee troebel wordt van onweer zo drijft de zee steen (1) uit van de grond uit en daarmee drijft het stukken uit van de amber en werpt die op het land. Ettelijke spreken ook dat amber is genaamd sperma ceti, dat is de natuur van een walvis. Ook spreken ettelijke dat amber is een vrucht van een boom die groeit in de zee. Ettelijke spreken ook dat dit is een lever van een vis in de zee’.
Linschoten twijfelt op het bitumen is of van een walvis. Daar het meest gevonden wordt en dagelijks vandaan komt is bij de kust van Soffala, Mozambique en aan de kust van Mel in de of Abex; desgelijks wordt het somtijds gevonden bij de eilanden van Malediven en de C. de Comorin. In het jaar 1555 werd gevonden bij de C. de Comorin een stuk van 30 quintalen (x 100kg) groot en die het vond, meenden dat het pek was en verkocht het om weinig geld, maar wordt tenslotte bekend en gewaardeerd.
Bij dit dier moet de eigenaardige urineblaas vermeld worden. Die is gevuld met een donkere en oranjekleurige, olieachtige vloeistof. Soms bevinden zich hierin bolvormige kluiten van achtendertig cm middellijn en zes a tien kg gewicht, klompen van dertig cm middellijn zijn soms vijf en twintig kg zwaar, er zijn vermeldingen van vijf honderd kg. Het is waarschijnlijk een ziekelijk product en te vergelijken met de blaasstenen van andere dieren. Dit is het bekende en buitengewoon hooggeschatte grijze amber, het ambergrijs. Meestal drijft dit in zee als het door de potvis wordt uitgescheiden. Het is grijs tot zwart en lichter dan water met een onaangename geur als het net uit zijn darmen komt. Later krijgt het echter de karakteristieke zoete geur. Door de sterke geur wordt dit in de parfumerie gebruikt. Het is sinds onheuglijke tijd het middel tegen krampen en tegen alle mogelijke kwalen en de geurstof van liefdesdranken. Het amber was eind vorige eeuw f 4200,- per kg. In het oosten wordt dit voor berokingen en in reukwaters gebruikt.
Megenberg; ‘Cete heet een walvis. Dat is de grootste vis boven allen vissen zoals Isidorus spreekt. Het heeft in de jeugd zwarte tanden en die worden hem wit in de ouderdom en heeft een been aan het voorhoofd. Ettelijke walvissen zijn zo groot dat ze eilanden lijken of wouden wanneer men ze van ver ziet of schijnen ze als de grote bergen. De walvis nemen vaak zand op de rug en zo de scheepslui van nood op dat zand gedreven worden van onweer zo wanen ze het is een eiland en ze hebben land gevonden. Dus verheugen ze zich en laten hun zeilen neer en zinken hun anker in de zee en slaan vuur op het zand en willen rusten. Zo dan de walvis het vuur ontvangt zo wordt het erg vertoornd en zinkt zich onder dat water en trekt met hem beide, schip en lieden, onder dat water aan de grond. Hoe ook dat is dat het de grootste is boven alle vissen, toch heeft het een kleine mond en daarom verslindt het maar de kleine vissen. Die lokt het tot hem met zijn zoete adem die hem uit de hals gaat totdat hij ze inslikt. Wanneer u de walvis met elkaar zag gaan u waande van ver dat een groot guts water daar vloeide en erg snel vloeide. Isidorus spreekt: ‘ik heb datzelfde aanschouwd en heb verwonderd Gods wijsheid. Wanneer de walvis over drie jaar komt zo onkuist het met zijn wijf en die heet in Latijn balena en zonder [320] onderbreking in een korte stond. In de onkuisheid wordt het beroofd van de kracht voortaan om meer ze onkuise alzo dat zijn mannenroede zonder nut wordt. En daarom gaat het dan in dat erg diepe zee en groeit alzo groot dat men hem met geen mensen kunsten, noch listen vangen mag en schijnt zo groot zag u hem dan u waande het was een grote berg: alzo verheft het zich vaak op dat water met zijn onmatige grootte. En daarom mag men hem niet vangen, dan zo het onder drie jaar is. Want zo het hoort schalmeien en andere zoete doen zo nadert het tot de lieden en alzo vangt men hem. Het vissen zaad wordt gevangen boven op het water, want zo de onkuisheid gedaan heeft zo zwemt dat zaad boven dat hij gelaten heeft en dat vangt men dan en doet het in kleine flesjes zoals teriakel flesjes zijn en de amber drinkt men nuchter want het versterkt als erg goed en bekrachtigt erg en daarom is het erg kostbaar en duur. ‘
Traan levert het materiaal zodat onze lampen branden, leer te bereiden, zeep te maken, wagensmeer te bezorgen etc.
De baarden dienen tot hoepelrokken voor onze vrouwen, de kleine die veel gemak geven voor het gaan en werken en niet de groten die tot zeven ellen uitgedijd zijn en in alles hinderen en onze jufferen in de misselijke gedaante van een omgekeerde waaier vertoonden. Om er korsetten van te maken die beter zijn dan de keurslijven die het lichaam scheef laten groeien en de ademhaling belemmert.
Moby Dick.
De jacht op de potvis is niet zonder gevaar. Waar de andere walvissen slechts met uitzondering hun vijand kwaad zullen doen zal de potvis als hij aangevallen wordt zich verdedigen. Hij gaat op de vijand af en gebruikt niet alleen zijn staart maar ook zijn vreselijk gebit. Er zijn potvissen gedood wiens onderkaak geheel verminkt was. Blijkbaar hadden die in de diepte een strijd met soortgenoten of met een Leviathan gevoerd. Bovendien weten de walvisvaarders door noodlottige ervaringen dat de vertoornde potvis niet slechts met de kop tegen de boten aanrent of ze met de staart stuk slaat maar ze ook wel in de bek neemt en met gemak vergruist. Een geharpoeneerde vrouwelijke blauwe vinvis heeft eens een stalen, met twee schroeven toegeruste walvisjager van zevenentwintig meter lengte waarvan de machines met volle kracht achteruit sloegen ruim acht uur met een snelheid van negen kilometer achter zich aan gesleept. En dat, terwijl ze nog een harpoengranaat van twaalf en een halve kg in zich had. Een woedende potvis deukte de stalen zijwand van een walvisjager zo in dat die binnen drie minuten zonk. Verscheidene oude dieren van deze soort zijn wegens hun strijdlust aan de walvisvangers goed bekend en hebben als ‘vechtende’ of ‘bijtende walvissen’ een zekere roem verworven zoals bijvoorbeeld de ‘Nieuw Zeelandse Tom’. Men zegt dat hij door ervaring zo schrander is geworden dat hij iedere aanval voorkomt en de boten stukslaat of bijt als ze niet tijdig zijn vaarwater verlaten. In liederen en verhalen wordt zijn roem verkondigd. Men beweert dat zijn rug zo vol met harpoenen zit dat hij op een stekelvarken lijkt. Kapitein Ahab vervolgt de witte walvis, Moby Dick, tot aan de ondergang van zijn schip, zijn mannen en zichzelf. Herman Melville gebruikte voor de naam van de kapitein, Ahab, de naam in het Engels van Achab, de boze koning van Israël.
Walvis .uit www.forum.otakuclub.net
Balaena mysticetus, (mysterieus, cet; hol in de grond om schoon te maken, ketos in Grieks wat een term werd voor een groot zeedier waarvan Latijn cetus, Cetacea) (Balaenoptera borealis,) de Noorse-, Groenlandse walvis, vinvis, Duits Gronlandwal, baleen whale en de bow-head whale van de Amerikanen is een wanstaltig schepsel die in al zijn lichaamsdelen wanverhoudingen vertoont. Is blauwzwart van boven- en de onderzijde is lichter.
Het is het geweldige zeemonster van de historie. Langer dan twintig meter zijn toch vrijwel niet gezien.
De mondholte bevat voldoende ruimte voor een tamelijk grote boot met bemanning. Die is bij vijf bij zes meter lang met een breedte van twee en een half tot drie meter. De vervaarlijk grote bek heeft geen tanden en is gevuld met een hoornachtige strook die baarden of baleinen heten en in de bovenkaak staan. De kleinste staan voor in de bek en achter naar de keel, de grootste opzij. Ze zijn van gedaante als zeisen waar er een driehonderd van zijn die zes voet lang zijn en driehonderd anderen die korter zijn en die, schoongemaakt, drie duizend pond kunnen wegen. Deze vissen hebben een nauwe keel omdat ze alleen insecten en planten eten. De baarden schijnen een soort van zeef te zijn die het water van de insecten afscheidt wat daarna door twee blaasgaten in de kop als overtollig uitspuiten.
De ogen, die niet groter dan die van een os, staan op de hoeken van de bek om zowel voor- als achterwaarts te zien zonder zich om te draaien. Het draaien doen ze door twee, zeer sterke vinnen die beneden de ogen geplaatst zijn.
Hun gehoor is scherp.
Een long hebben ze als een landdier zodat ze van tijd tot tijd boven water moeten komen.
De staart is niet, zoals bij andere vissen, waterpas gevormd maar wat opwaarts gekromd.
De huid is glad en zwart en hier en daar gemarmerd en niet dikker dan zwaar papier waaronder de ware huid licht, een vingerdik die het spek bedekt dat bleek geel van kleur is waaronder zeer rood vlees zit.
Walvisvangst.
De walvisvangst werd al in de negende eeuw door Noorwegen bedreven, in de dertiende en veertiende eeuw door de Basken die in 1372 tot Newfoundland doordrongen. Die vingen eerst de noordkaper die gemakkelijk te vangen was omdat hij langzaam zwemt en na zijn dood blijft drijven. Hij kwam voor in de golf van Biskaje. De laatste was in het begin van de 19de eeuw vrijwel uitgeroeid. Hierna werd op de Groenlandse walvis gejaagd in de buurt van Newfoundland. Omstreeks 1450 rustten reders van Bordeaux eveneens vaartuigen uit om de kostbare buit op te zoeken. Burgeroorlogen verlamden de scheepvaart en handel van de Basken, de inval van de Spanjaarden in 1633 maakte voor altijd een einde aan hun handel. Door de goede winsten die ze gehaald hadden werden andere zeevarende volken gelokt hen na te volgen. In de zestiende eeuw vertoonden zich Engelse en kort daarna Hollandse walvisvangers in de Groenlandse zeeën. In het begin gebeurde dit met behulp van Baskische harpoeniers. In het jaar 1612 voerden de eerste twee Nederlandse schepen ter walvisvangst uit. Dit ging niet goed. Ze werden overvallen door de Engelsen die in 1608 hun schepen tot hetzelfde doel hadden uitgerust. Ze werden beroofd van hun vangst en vistuig ter waarde van f 130 000,- In 1614 werd er te Hoorn weer een schip voor de walvisvangst uitgerust en die kwam met goede lading thuis. Door dit gelukkige begin aangespoord verenigden zich verscheiden kooplieden te Amsterdam tot een maatschappij, (volgens een al in 1611 opgemaakt ontwerp) tot een Groenlandse company die in 1645 weer verdween. Vooral de in 1596 door de Hollanders ontdekte eilandengroep Spitsbergen was voor de vangst zeer goed gelegen. In 1617 werd bij minnelijke schikking een verdeling van de kusten van deze eilanden tussen de verschillende bij de visvangst belanghebbende natiën tot stand gebracht. De Nederlandser vestigden zich op Amsterdam eiland. Ze richtten een traankokerij op die de naam van Smeerenburg ontving. De overvloed van traan was in het begin zo groot dat men lege schepen huurde, de vangst bracht schatten op. Smeerenburg was net zo rijk als het toen gestichte Batavia. Geleidelijk aan werd het aantal vissen aan de kust minder, ook verderop werd het moeilijker en moest men op volle zee vissen. Smeerenburg was niet meer nodig. Tenslotte moest men naar het ijs, wat veel steviger en duurdere schepen vroeg terwijl de vangst minder werd.
In zeventiende en achttiende eeuw hadden de Hollanders de overhand. Onze vaderlanders hebben er in anderhalve eeuw wel honderdduizend gevangen. Sommige jaren gingen er twee tot tweehonderdvijftig schepen uit. Soms was de buit wel tien a elf vissen per schip. In de jaren 1669-1779 zeilden naar Groenland 14 226 schepen die 57 722 vissen gevangen hebben met een nettowinst van f 44 327 761,-.
In 1678 werden er door vijfenvijftig Hamburger schepen vijf honderd en vier walvissen gevangen. In het begin van deze eeuw was de vangst in handen van de Amerikanen en Engelsen. Engeland had rond 1800, tweehonderd twee en twintig schepen.
In 1841 zond N. Amerika alleen naar de Zuidzee zeshonderd zeilschepen met een bemanning van 13500 man ter walvisvangst.
De echte walvissen, de right whales, blijven drijven. De vinvissen waren vroeger waardeloos omdat die zonken. Toen vond in 1863 de Noor Svend Foyn het harpoenkanon uit. De reuzen werden met lucht geladen en naar ’t station gesleept. Toen begon de jacht op de vinvis.
De walvis heeft twee kenmerken. Ten eerste, wanneer hij honger heeft en naar voedsel verlangt opent hij zijn wijde mond zeewaarts en een aangename geur komt uit zijn muil zodat andere vissen worden misleid en gretig naar de plaats zwemmen waar de zoete geur vandaan komt. In achteloze scholen dringen ze zijn uitgestrekte kaken binnen; dan sluit plotseling het grimmige tandvlees en verplettert hun prooi. Zo lokt de duivel de mensen tot hun vernietiging en sluit voor hen de versperde poorten van de hel, waaruit ze niet meer kunnen ontsnappen dan de vissen die in de oceaan spelen, kunnen terugkeren uit de mond van de walvis. Ten tweede zien de zeelieden de walvis die op het oppervlak van de zee rust vaak aan voor een eiland waarop ze landen en een vuur maken om hun avondeten te koken, maar wanneer de walvis de hitte door zijn dikke huid begint te voelen, het duikt onder de golven en overspoelt alle dappere zeevarenden met hun voortvarende schepen. In het oude Engelse bestiarium wordt deze ramp beschreven in de beknopte en grafische stijl van de oude Duitse heldendichten. Ook hier is de walvis de duivel, de zee de wereld en het schip het menselijke ras.
De Talmoed voegt eraan toe dat een schip drie dagen nodig zou hebben om van de kop naar de staart van een van deze monsters te varen; en sommige rabbijnen spreken over walvissen van vijftien stadia lang, wat een relatief nuchtere schatting is.
Shakespeare ‘All’s Well That Ends Well’, iv, 3, 249.
“For I knew the young count to be a dangerous and lascivious boy, who is a whale to virginity, and devours up all the fry it finds’. ‘Want ik wist, dat de graaf een gevaarlijke en zeer wulpse knaap is, die een ware walvis is voor al wat maagd is, en al het jonge goed, dat hij aantreft, verslindt”
Pericles,2,1,30:
‘Wel, zoals de mensen op ’t land, de groten eten de kleinen op. Onze rijke vrekken kan ik met niets zo goed vergelijken als een walvis, zo een speelt en duikt, en drijft het arme klein goed voor zich uit, en uiteindelijk verslindt hij dat alles met een hap’ “Dit is de manier waarop de ongelovigen verslaafd raken aan het genot. Zij richten zich ten gronde door de weelderige levensstijl, de parfum. Dan slokt de duivel hen op.’
Uit Maerlant; ‘Cethe is van alle vissen het grootst, dat is de walvis, heb ik gevreesd. Isidorus die zegt al blode dat men ze vindt vier bunder groot. Zijn mond is wijd, maar zijn keelgat nauw, al is het dat hij iets groots inslikte dat niet in de keel mag komen, want daar zijn te veel nauwe gaten, van kleine vissen moeten ze leven’. De zolder van de mondholte van de walvis lijkt op een met haar bekleed gewelf als Aristoteles al opmerkte. Ze hebben een brede bek, maar hun keelgat is erg nauw, grote prooien kunnen ze niet door hun keel krijgen, doordat ze een keelgat vol kleine gaatjes hebben. Noodgedwongen leven ze daardoor van kleine vissen.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250; ‘Alzo als het gebeurt het van een soort walvis. Want als ze haar rug boven het water houdt en de scheepslieden die het zien die menen dat het een eiland is omdat ze het hoofd heeft van zulke kleuren als het zand van de zee is. En dan zo varen de scheepslieden daaraan net alsof het een eiland is en loodsen ze erop en blijven er wel acht dagen of meer. En koken hun spijs op de rug van de walvis. Maar als ze dat vuur voelt dan zinkt ze neer in de grond van de zee, haarzelf en diegene die erop zijn.’
P. de Beauvais: ‘… zo worden ook zij gedood die ongelovig zijn en de listen van de duivel niet kennen en zij die op hem hun hoop vestigen en zich vasthechten aan zijn werken, zoals de zeevaarders hun boot vastmaakten aan het dier, zij worden meegesleurd naar het eeuwigdurende hellevuur.
De tweede natuur van dit zeedier is als volgt: als het honger heeft spert het zijn muil open en geeft een aangenaam ruikende geur af. Zo gauw de kleine visjes deze geur ruiken verzamelen ze zich in zijn muil en wanneer deze goed gevuld is met kleine vissen sluit het dier zijn muil en slokt ze op. Zo vergaat het ook diegene die met een armzalig geloof die, aangetrokken door de pleziertjes en de geur van de lust, opgeslokt worden door de duivel net zoals de kleine vissen opgeslokt worden door dit dier. De grotere vissen gaan hem uit de weg en willen niet dicht bij hem komen. Zo ook zijn diegenen die God in hun gedachten hebben groot zijn in vergelijking met hen en als ze volmaakt geloven kennen ze de valstrikken van de duivel en hoeden zich daarvoor om dicht bij hem te komen.’
Maerlant; ‘Van deze vis is beschreven dat de profeet Jonas drie dagen en drie nachten daarin was, bij mirakels, niet door natuur, anders kon hij daar niet blijven. De jongen hebben zwarte tanden en de oude wit en hard. Ze nemen water in hun mond en spuiten het uit in menige keren, zo groot dat ze er mee versmoren de schepen die hen aankomen van voren. Als de kalven de moeder volgen en ze komen op een ongunstige plaats en ze komen vast te zitten op een zandbank, dan neemt de moeder gelijk water vol in haar wijde mond en giet het op hen terstond zodat ze zo van het land doet vlieden. Ook vindt men soms zulke grootte dat ze openbaar in de zee liggen alsof het een berg ware. Ons schrijft Sint Isidorus en de grote Basilius dat men op hun ruggen aarde en zand vindt en vond en dat schepen daar aan kwamen die het voor een eiland tezamen hielden en wierpen anker en sloegen vuur, het eerste dat voelde dat dier en zo zonk ze te gronde neer, soms kwamen de schepen weer en soms verdronken ze die met de vis neder zonken. Ambrosius spreekt dat ze in de Ierse zee bergen min of meer schijnen die tot de sterren staan. Tot hun drie jaren zonder waan, genieten ze en bij hem breekt de schacht en dan vlieden ze met grote kracht naar diepere zee en groeien zo zeer, men kan ze vangen nimmermeer. Eer ze dat jaar over gaan zal men ze hebben, men moet ze vangen of het is als ze met eb bleven vastzitten op het ondiepe en alzo gevaren.’ Walvissen paren als ze drie jaar oud zijn, daarna breekt hun geslachtsdeel af en verbergen ze zich in het diepst van de zee.
De Turken hebben een onuitsprekelijk-grote reus verdicht en tegelijk een wonderlijke fabel ervan ‘De reus Og, leefde voor en nar de zondvloed, had een onverzoenlijken haat tegen Noach; dien hij ook gedurig zocht te doden. Noach die niet machtig was zo’n groot dier tegenstand te doen verschool zich in de holen der bergen; waardoor de reus er niet kon inkomen. 't Gebeurde eens dat hij Noach vervolgde: Doch vermits hij hem niet kon achterhalen zo trok hij zijn baard uit en wierp hem naar Noach. Terstond heeft die baard ’t omgelegen land bezet als een cederbos. Ieder haar was als een cederboom; waarvan Noach de ark heeft gebouwd.' Voorts zeggen ze dat deze reus zo groot geweest was dat hij ten tijde der zondvloed Noach’ s ark zocht die niet dieper dan tot de knieën toe in 't water stond. Vermits hij nu honger had zo ving hij walvissen; braadde ze tegen de zon en slokte ze op.
Het wijfje baart twee levende jongen die zij, voor een vis zeer bijzonder, zelf zoogt en die zij bij het vluchten omarmt met de vinnen en daarmee voortsnelt en wat later weer naar boven komt om ze te laten ademen. Zij houdt van haar kinderen met een verwonderlijke liefde en leidt ze een lange tijd in de zee en mocht het gebeuren dat de welpen ziek zijn of te kort water hebben of aan land gespoeld zijn, dan neemt ze haar mond vol water en gooit dit op hen zodat de pijn verzacht wordt of ze weer in de zee gespoeld worden. Ze zet zichzelf altijd tussen hen en de zon in en aan de veiligste kant. Als een sterke storm komt en als de welpen nog jong en zacht zijn, dan zwelgt ze hen op in de eigen maag en als de storm is gaan liggen en mooi weer aankomt dan hoest zij ze gezond en wel weer op.
Mulder: Een uitgebreide beschrijving van een eiland dat een vis blijkt te zijn, komt voor in De reis van Sint Brandaan: ‘Toen kreeg Brandaan een eiland in zicht. Hij schatte dat het meer dan zes mijl lang moest zijn. De kust was dicht bebost. Bij de monding van een beek vonden zij een haven, waar zij het schip konden achterlaten. Zij gingen van boord om het eiland te bekijken. Hongerig als ze waren, begonnen ze hout te zoeken om eten te koken. De kookketel werd opgehangen, en al gauw vonden zij een dode boom die brandhout zou kunnen leveren. Toen zij er de bijl inzetten, schoot ineens het hele eiland onder water. Ternauwernood konden Brandaan en zijn mannen het schip bereiken. […] De heilige abt sprak: ‘Dit is vast de vis geweest waarover ik gelezen heb. Het bos groeide op zijn rug. In het boek stond dat er daar een rivier in zee stroomt en dat de vis al heel lang uit het zoete water daarvan zijn voedsel haalt. Te oordelen naar de bomen die op zijn rug groeien moet hij zeer oud zijn ‘‘.
Een enkele slag van de staart is in staat de sterkste boot te verbrijzelen of omhoog te werpen
De cethe, de walvis, is de grootste van alle vissen. Volgens Isidorus kunnen walvissen een grootte van vier bunder bereiken. Ze zijn zo groot dat ze als bergen in zee drijven die met hun toppen de hemel bereiken.
Vanwege de grootheid van zijn lichaam wordt er op zijn rug stof en aarde verzameld en zo gebeurt het dat daar bosjes en kleine bomen op groeien zodat die grote vis op een eiland lijkt. Als scheepslui hier onnadenkend bij komen kunnen ze vrijwel niet uit dit gevaar ontsnappen, want hij gooit zoveel water uit zijn bek op het schip dat die overstroomd wordt met water en soms zinkt.
Hij is zo geweldig groot dat als hij gevangengenomen wordt het hele land moet helpen.
We hoorden hiervan middels de zesde eeuw Sint Brandaan, een Ier die eerst Brennainn McFinlocha heette. Die maakte een wereldreis van negen jaar. Door zijn vroomheid wist hij alle gevaren te overwinnen. Het volk riep hem uit tot patroon van de schippers en vuurtorenwachters, vergelijk de Brandaris op Terschelling. Al spoedig na zijn vertrek ziet de heilige een kustlijn van wel een mijl of meer. Hij meert zijn boot af en gaat het landschap verkennen. Eerst moest er gegeten worden, gelukkig groeide er een heel woud op het eiland zodat er al spoedig vuur onder de pot zat. Toen dit net begon te branden schoot het eiland zo snel onder water dat ze ternauwernood hun schip konden bereiken. Zo gaat het ook met de mens die niets weet van de sluwheid van de duivel, die wordt dan in de diepte van het helse vuur gedompeld.
Ook Giraldus Cambrensis,1187, spreekt over het wonder van het spookeiland. “Op een kalme dag rees een grote massa naar de oppervlakte van de zee, tot verbazing van allen die het zagen. Sommige dachten aan een walvis of een reusachtig zeemonster. Anderen wisten vol overtuiging te melden: ‘Het is land”. De moedigste onder hen gingen erop af maar het eiland zonk weg toen ze erop wilden stappen. Een dag later verscheen het weer. Tenslotte volgden ze het advies van een oude man die hen aanried met gloeiend staal te schieten. Toen ze nu landden bleef het vast en bewoonbaar’.
In de Exeter Book zijn er twee legenden over het dier die, net als in de bestiariums, eindigen met een religieuze toepassing
De ene is van scheepslui die landen en vuur maken op een drijvend eiland en verdrinken als het monster onderduikt. Deze legende verschijnt ook in Sindbad de Zeeman. Milton geeft een variant in zijn Paradise Lost 1, 200; “Or that sea-beast’. Leviathan, which God al all his works’. (zie leviathan) Het grootste beest dat over de oceaan zwemt, lijkt op een eiland waar zeelieden het anker werpen in zijn geschubde huid etc. Het monster wordt geïdentificeerd zoals die beschreven wordt in Job 41 en als de vertalers van de Authorised Version in de marge toevoegen, ‘dat is een walvis’. (De schubben komen van het hetzelfde monster die geïdentificeerd zou zijn met de krokodil) Zie ook Jona 2:1-10: ‘En Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten. En Jona bad tot de Heer’. Mattheüs 12:40, de profetie over Jezus opstanding: Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten’.
Helle mond.
De tweede legende is:
Uit Maerlant; ‘Zifius, dat is een wonder, boven alle andere bijzonder. Basilius de Grote in zijn doen spreekt in zijn boek Exameron dat dit wonder heeft een grootheid aan die veel boven de mensen verbeelding gaat en zoveel dat elke man zeggen zou of de natuur er mee spelen wou. Het lijkt niet, boven of onder, op een vis of dier, geen in het bijzonder, of vogel, geen grote of kleine, maar bijzonder alleen gaat het alle dingen die leven te boven zodat men er wel met recht God in looft die het maakte en al gebood. Zijn hoofd om te zien is wondergroot. Zijn mond te zien is als een afgrond, gelijk als de helle mond. Zijn ogen als het helse vuur, elk ander is zo onguur dat ieder mag zeggen, dat hij zag nooit zo’n wonder op geen dag’. Als hij hongerig is opent deze oceaanwachter zijn wijde lippen waaruit een zo heerlijke geur komt dat de andere vissen in zijn muil tezamen stromen tot die gevuld is en dan sluit hij ze snel met een grijnzende trek om zijn bek’. Zo is het met mensen en de vervloekten. Als het leven over is, klapt hij zijn wrede tanden, de gaten van de hel, achter hen.
Zo werden de gapende tanden van de walvis het middeleeuwse symbool van de hellemond en verscheen in afbeeldingen en sommige eerdere wonderlijke spelen. Vaak zie je dan ook nog grijnzende duiveltjes eromheen dansen.
Beide legenden verschijnen in een verhandeling die toegeschreven worden aan St. Eustathius, bisschop van Antiochië.
Uit Wikipedia.
Aspidochelone.
Een aspidochelone is een beest die eruitziet als een slang, aspis, en voor een deel een schildpad, chelone. Die werd beschreven door Hugo St. Victor. Het grote dier is ook onder andere namen bekend: aspisschildpad, Jasconius (“vis”), ceto, Aspido testudo, Balain, Balayn, Balene, Cethe, Coine, Covie en Lacovie.
Het is zo groot dat het slapend aan de wateroppervlakte voor een eiland kan worden aangezien. De walvis blijft lange tijd aan de oppervlakte drijven waardoor zijn rug bedekt wordt met zand.
Het heeft een huid die ruig en dik is en lijkt op een rotsachtige kust. Zeelieden die naderen en denken dat het een eiland is, landen daar en maken een vuur om hun eten te koken. Na een tijdje dringt de hitte de dikke huid van het beest binnen en duikt hij om zichzelf af te koelen. Het schip wordt meegesleurd en de matrozen verdrinken.
Als de aspidochelone zijn mond opent wordt een zoete geur waarneembaar die kleine vissen aantrekt. De vissen zwemmen in de mond van de walvis, die hen sluit
Toen Alexander de Grote in India was wezen de mensen aan de wal hem op een eiland voor de kust. Ze zeiden dat er een oude koning begraven lag met veel schatten. Om Alexander niet in gevaar te brengen ging zijn beste vriend er met wat soldaten heen. Nog geen uur later zonk het eiland en iedereen verdronk. Dagen later zag Alexander het dier met slagtanden dat ze voor een eiland hadden aangezien.
Op de eerste reis van Sinbad de zeeman legde zijn kapitein aan op een met palmen begroeid eiland. De mannen maakten een kookvuurtje of namen een bad, terwijl Sinbad op onderzoek uitging. Toen het eiland begon te beven, snelde iedereen de boot in, maar het dier dook onderwater voordat Sinbad terug was. Deze kroop in een drijvende tobbe en dreef ‘s nachts naar een echt eiland.
De Ierse Sint-Brandaan en zijn monniken voeren in hun curragh (een boot van dierenhuiden) naar het Beloofde Land en ook zij kwamen het dier tegen. Ze droegen op zijn rug een mis op en legden vuren aan om vlees te koken en te pekelen. Toen bewoog Jasconius en zwom weg naar open zee. Het reisgezelschap kon ternauwernood de boot bereiken. De vuren op zijn rug waren drie kilometer verderop nog te zien.
Moraal.
Men wist wel met zekerheid wat het te betekenen had als het beest onderdook en het schip met man en muis naar beneden trok. “Dit is nu precies de manier waarop de ongelovigen hun verdiende loon krijgen, de mensen die hun hoop op de duivel en zijn werken stellen. Zij verankeren zich aan hem en dan gaan ze de diepte in, naar de vuren van de hel’. Degenen met een zwak geloof die toegeven aan de zoete geur van wereldse verlangens zullen door de duivel worden verzwolgen.
Net als Jonas in de walvis. Ook hier is de vis de duivel en het kwaad dat tot de hel voert. Vanuit het binnenste bidt Jonas tot de Heer over de ‘schoot van het dodenrijk’, hij was ‘neergedaald tot de bodem der bergen, de grenzen der aarde om hem heen’.
Bijbel.
Uit Maerlant; ‘Zedrosi, zegt Plinius, zijn grote vissen en heten dus, hun benen zijn zo groot, zoals hij vertelt, dat men er planken van zaagt waarvan men wegen en deuren maakt en zo lang, naar de geschriften, dat men ze als balken in zalen legt en dertig voeten lang, (9m) zoals Plinius zegt. Deze dieren, lezen wij, zijn in de zee van Arabië’. Dat zal ook wel op een soort walvis slaan wiens beenderen we in Ameland kunnen zien of beter de zeekoe.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/