Leeuw

Over Leeuw

Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,

Panthera leo. (Felis leo)

Uit picasaweb.google.com

Naam, etymologie.

Leeuw. In midden-Nederlands was het leeu en leeuwe, in oud-Hoogduits Lewo of Louwe, het is Luther’ s Law of Lew, (nu Lowe) in oud-Engels was het leo (nu lion) dit komt van Latijn leo en dat van Grieks leon. Mogelijk is het een Semitisch woord, vergelijk het Hebreeuwse labi: leeuw, en Egyptisch lawai: leewin.

Leon betekent op zijn Grieks ook koning, vandaar heet het dier leo want het is de koning der dieren.

Welp wordt in Engels whelp genoemd.

Leeuw.

Het hoofd, de nek en de schouders van de leeuw zijn zeer dik en breed, zijn achterdelen zijn in vergelijking dun en smal.

Zijn gedaante is voortreffelijk ingericht om een grote kracht te ontwikkelen. De kracht van een leeuw is verbazend groot. Met een enkele slag van zijn poot kan hij gemakkelijk een paard de kop inslaan. Een grote leeuw kan een paard of os voortslepen. Weinig dieren zijn tegen hem bestand.

Zijn beenderen zijn zeer hard en sterk, zijn spieren zeer dik en vast.

Bij hem, meer dan andere dieren, is het kleinste gedeelte van het lichaam vlees terwijl het grootste uit beenderen en pezen bestaat.

De leeuw is een drie meter lang met inbegrip van een staart van negentig cm. De schouderhoogte is een meter. Het gewicht is een tweehonderd vijftig kg.

Hij kan uit stand sprongen maken van drie en een halve meter hoogte en twaalf meter ver.

Zijn nek is voorzien van dikke, ruige manen. De kleur van de leeuw is geelachtig rood. Het was een populair geloof dat de Afrikaanse leeuw lange manen had en de Aziatische korte manen. De manen die alleen bij de mannetjes gevonden worden zijn een individueel karakter en hangen niet van de soort af. Dit is ook zo met de kleur die van zwart tot getaand bruin gaat. Het is wel de enigste eenkleurige wilde kat. De jongen hebben min of meer donkere vlekken die soms pas op hun tweede jaar als ze volwassen zijn verdwijnen.

Wanneer hij in rust is heeft hij een hoogst deftige en majestueuze houding. In toorn zijnde is zijn aanblik schrikwekkend. Dan slaat hij zich met de staart tegen de zijde en krult zijn lip met een boosaardige uitdrukking, ontsluit zijn sterke tanden, zijn ogen schitteren dan met zo’n gloed dat ze vonken schijnen te schieten. Hij laat af en toe een zo luid gebrul horen dat het naar donder in de verte gelijkt, sommige zeggen van een aardbeving. Zodra dit geluid gehoord wordt door de dieren die in de vlakte rusten dan springen ze op in ontsteltenis en vliegen naar alle richtingen uiteen en vallen niet zelden in hun verwarring en schrik het gevaar in de mond dat ze pogen te ontsnellen. ‘Driemaal brult de leeuw’ zeggen de Arabieren, driemaal kondigt hij zijn komst aan en waarschuwt alle dieren uit de weg te gaan’. Als de ‘essed’; de oproerverwekker, brult ontstaat er de grootste ontsteltenis onder de dieren. De Arabieren noemen dit geluid ‘raad’, dat is donderen Onbeschrijfelijk is het geluid van de koning der dieren op zijn onderdanen. Het gehuil van de hyena verstomt, het gegrom van de luipaard houdt op, de apen klimmen vol vrees in de hoogste takken, de antilopen ijlen in razende vlucht door het struikgewas, de blatende kudde houdt zich doodstil, het paard steigert en snuift, blaast de neusgaten op en neer en wil terug.

De leeuwin is kleiner dan de leeuw. Ze heeft geen manen en is minder geduldig en woester van aard.

Ze jagen en leven in groepen, een uitzondering in de kattenfamilie.

Een leeuw heeft meerdere vrouwtjes. De draagtijd is honderdentien dagen waar na twee tot vijf welpen geboren worden. Na zes dagen gaan de ogen open, na drie maanden leren ze het jagen. De jonge leeuwen die nog maar enkele weken oud zijn hebben de grootte van kleine honden en zijn even speelziek, aardig en onschuldig als jonge katten. Met zijn vijfde zijn ze geheel volwassen. De leeuwin is wreder dan de leeuw en vooral als ze welpen heeft want ze verdedigt ze met gevaar van eigen leven

Een leeuw bereikt soms een hoge ouderdom. In 1760 stierf er een te Londen die zeventig jaren oud was.

Voedsel.

De leeuw leeft voornamelijk in de vlakten van Afrika en Azië en wordt altijd daar gevonden waar zich grote kudden van wilde gazellen en andere dieren ophouden en grazen. De leeuw volgt die kuddes en richt er grote verwoestingen aan. Hij verschuilt zich in een kreupelbosje, zodra een van hen nabijkomt springt hij met een vreselijke sprong toe en grijpt het tussen zijn sterke klauwen. Hij scheurt het dan in stukken en verslindt het vlees, soms zelfs de beenderen. Meestal jaagt de leeuw en doodt de leeuwin waarna de leeuw dan het ‘leeuwendeel’ opeist. Hij zoekt doorgaans zijn prooi bij nacht en gaat in de wijze waarop hij andere dieren belaagt even sluw en sluipend te werk als de kat. Hij valt ook buffels aan en zo groot is zijn kracht dat hij ze menigmaal tot offer maakt. Hij beweegt zich dan snel over een kleine ruimte met grote sprongen, moet hij zijn prooi bij verrassing grijpen dan besluipt hij het ook. Door zijn snorharen is hij gewaarschuwd voor elke hindernis en op zijn zachte kussens loopt hij onhoorbaar door de duisternis, zo stil, nog stiller dan een slang en wordt pas bespeurd als hij zijn verbaasde prooi reeds omklemd heeft. Zijn tong is voorzien van een stekelige, scherpe oppervlakte waarmee hij het vlees van de beenderen kan likken.

Leeuwenjacht.

Met een geweldige sprong snelt hij over de drie meter hoge en dichte doornheg waarmee de bewoners van midden Afrika hun erf trachten te beschutten en bespringt een stuk vee die hij nog naar buiten moet sleuren. Met een tweejarig rund in de muil maakt hij dezelfde sprong weer terug. Een leeuw brengt hierdoor enorme schade aan. De leeuwenjacht is steeds een gevaarlijke onderneming omdat een verwond dier zijn vervolgers woedend aanvalt. Men verhaalt eens dat een leeuw een troep van tweehonderd Arabieren op de vlucht heeft gejaagd nadat hij een man had gedood en zes verwond had. Als zeldzaamheid is ook een geval bekend dat een enkele Arabier een leeuw met een knuppel doodsloeg. Stoutmoedige jagers wagen het ’s nachts alleen op de leeuw te loeren om hem met een welgemikt schot neer te vellen. Omdat in de halve duisternis het schot altijd min of meer onzeker is en zelfs bij dodelijke verwondingen met een gewone geweerkogel het dier nog altijd kracht heeft om de jager met klauwen en tanden deerlijk te havenen gebruikt men graag kogels die in het lichaam van de leeuw ontploffen waardoor hij inwendig geheel uit elkaar wordt gescheurd en spoedig gedood wordt.

Bestiaria.

Shakespeare, ‘As You Like’ It, 4,3,115.

‘Orlando zag, haar kronkelingen slaakte’.

En schuifelend in een kreupelbosje gleed’.

En in dat bosje had zich een leeuwin’.

Met uitgezogen spenen neergelegd’.

En loerde, als een echte kat, de kop op de aard’.

Of zich de slaper ook verroerde; want’.

Het is de koningsaard van zulk een dier’.

Niets te bespringen, dat als dood daar ligt.’

Uit Maerlant, ‘Leo, zegt Solinus jeeste, is koning van de viervoetige beesten. Leo wordt hij ook genoemd en als liebard is het in Dietse bekend. Men vindt er, hoor ik vertellen, drie soorten van liebarden. Kort en ruw behaard vindt men ze met krullen in de hals, maar die zijn niet sterk of snel. Andere vindt men alzo wel die de pardus wint, dat wrede dier, die zijn niet wreed of fier en hebben ook geen manen in de hals. Maar edele leeuwen, als men waant, zijn lang en smal en slecht behaard, snel en sterk en onvervaard, zij kennen geen schalksheid en geen bedriegen mede. Simpel is het zien van deze en alzo willen ze gezien wezen. Hun voorhoofd en staart doet verstaan hoe zijn gemoed is. In borst en in voeten van voren ligt zijn kracht, zoals wij het horen’.

Er zijn drie soorten leeuwen. De eerste soort is klein, heeft een ruwe vacht en krullende manen, die leeuwen zijn zeer zachtmoedig en nobel als zijn nek en schouders met haar en manen bedekt zijn.

Dan zijn er leeuwen die bij de leeuwin verwekt worden door de wilde pardus, zijn noch edel noch zachtmoedig en hebben geen manen. De leeuw weet door de geur of het luipaard samengaat met de leeuwin en brult tegen de leeuwin dat ze haar huwelijk breekt en pijnigt haar, maar als ze zich in de rivier wast merkt hij niets. Daarom hebben sommige leeuwen korte en gekrulde haren en manen en die leeuwen vechten niet. Sommige leeuwen hebben simpel haar of manen en deze leeuwen hebben scherpe en trotse harten.

De derde groep zijn de edele leeuwen. Die zijn groot en gladharig, sterk, snel en onverschrokken. Ze hebben een nobele inborst en kennen geen valsheid. Ze zien ieder recht in de ogen en verlangen van anderen dezelfde oprechtheid. Hun gemoedsgesteldheid kan worden afgelezen aan hun voorhoofd en hun staart. De kracht van leeuwen schuilt in hun borst en voorpoten.

Uit Megenberg.

Maerlant; ‘Zo heet zijn ze als ze rijden, hun echtgenoot wel te alle tijden. De leeuwin brengt eerst vijf jongen, dan vier in de andere sprong, dan drie, dan twee, dan een daarna nimmermeer een. Twee spenen heeft het en die zijn klein, midden aan haar buik alleen’. Leeuwen zijn zo heet dat ze op ieder moment tot paren bereid zijn. Vreemd is het dat een leeuwin door haar achterste te laten zien aan het mannetje het maakt dat hij wegrent. Als de leeuwin werpt is haar baarmoeder verwond door de klauwen van de welpen, daarom werpt ze niet vaak. (773) Eerst werpt ze vijf welpen, daarna vier en zo elk jaar een minder en wordt onvruchtbaar bij de laatste. Ze heeft maar twee tepels midden onder de buik onder de borst en die zijn echt klein in verhouding tot haar lichaamsgrootte. De grond daarvan is dat ze zeer weinig melk heeft, alle voedsel wordt voor de spieren gebruikt.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250, ‘Want men weet wel dat de leeuw zijn jongen laat verrijzen. Want ze worden dood geboren en de derde dag zo ademt de vader in hun mond zodat ze levend worden.’

Maerlant; ‘Augustinus die zegt dat als de leeuwin haar jong baart dat ze drie dagen niet wakker worden, dan komt de vader klagen en gromt en maakt misbaar, dan ontwaken ze en deze slaap gelijkt de dood, dit is van die beesten een wondergroot’. De welpen zijn eerst duivelachtig gevormd en in grootte als een wezel. (773) Het is bekend dat leeuwenwelpen als ze net geworpen zijn drie dagen en nachten dood zijn (slapen), de plaats waar ze liggen trilt en schudt door het brullen van hun vader die de welpen wakker maakt. Na drie dagen, (net als Jezus) worden ze levend. De leeuw kan er niet tegen als hij ziet of hoort dat een welp geslagen wordt. P. de Beauvais: ‘Zo ook deed de genadige Vader op de derde dag met zijn Heilige Zoon, onze Heer Jezus Christus uit de dood verrijzen zoals Jacob reeds gezegd had: ‘Hij sliep als de leeuw en zoals de welp van de leeuw’.

Maerlant; ‘Solinus zegt in zijn gedicht, met kwetsten verstoort hij niet gemakkelijk, maar maakt men hem kwaad, dan is hij verloren. Alles dat hem van voren aankomt spaart hij, dat is heren doen. Daarom dragen ze in het schild een leeuw, maar dat ze hem in het hart niet dragen, vinden ze tegenstand dan laten ze zich verjagen, maar de armen en de overwonnen die sparen ze niet en kennen geen pardon. Vindt de leeuw ook, zonder waan, een man die gevangen was, die komt hij altijd niet aan en node verbijt het ook de man, maar is het bij hem de honger al te groot houwt hij ook de man dood dan het wijf, dat is grote edelheid, en ouder doodt het de vrouwen mede dan maagden onbesmet’. Hun goedheid is door vele voorbeelden bekend want ze sparen hen die op zich voor hem op de grond geworpen hebben (slapen of dood zijn) en laten die naar huis gaan die gevangenen geweest zijn of uit slavernij komen en eten geen mens of pakken hem alleen met grote honger en dan nog eerst mannen en dan pas vrouwen en zelden maagden, daarin toont hij zich een heer. Waarom hebben lieden die de leeuw niet in hun hart dragen hem wel op hun schild staan? Als zulke helden op tegenstand stuiten laten ze zich snel verjagen, maar voor de armen en de overwonnenen kennen ze geen pardon.

Maerlant; ‘Als hij slaapt worden zijn oogleden niet gesloten nimmermeer’. (773) Aelianus zegt, dat als de leeuw slaapt hij zijn ogen openhoudt. Alleen de haas en de leeuw slapen met de ogen open. P. de Beauvais: ‘Ze zijn wekelijk open zoals in het Hooglied de ware bruidegom getuigt, die zegt: ‘Ik slaap en mijn hart waakt’. Dat is een symbool; mijn Heer sliep aan het Kruis en zijn goddelijkheid waakte, dus sliep Hij niet en Hij waakt over Israël, zal ook niet slapen. Dat wil zeggen dat Hij diegene die in God geloven zal laten afdwalen nog slapen’.

Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’ Amour, rond 1250, ‘Want de leeuw heeft zulke natuur, is het dan men het jaagt zodat hij vlieden moet, hij bedekt zijn voetsporen met die zodat hij zijn staart daarover trekt.’ Dan kan de jager die hem volgt via zijn sporen zijn verblijfplaats niet vinden. P. de Beauvais: “Zo ook verborg onze Heiland, onze geestelijke leeuw uit het geslacht Juda, de wortel van Jesse, zoon van David en gezonden door de Almachtige Vader voor het menselijke verstand de sporen van Zijn goddelijkheid.

Maerlant iets verder; ‘zoals die leeuw als hij eet. Want is het dat een man bij hem ligt of is het dat die man op de leeuw zit omdat hij het teken van heerschappij draagt. En die man is gemaakt naar de vorm van Onze Heer. Zo moet die leeuw zijn aanzicht en zijn aanzien ontzien. Maar omdat hij natuurlijke koenheid bij zich heeft zo schaamt hij zich om angst te hebben en loopt van de man weg even snel als de man erop zit. En honderdmaal mag de leeuw gaan voor de man en die man voor de leeuw eer de leeuw hem aanziet of enig kwaad doet en het leek of die man de leeuw aanziet’.

Richard de Fournival in liefdes bestiarium of bestiaria d’ Amour: ‘Amor gaat te werk als de leeuw, want als er op het moment dat een leeuw zijn prooi verslindt toevallig een mens voorbijkomt en hem aankijkt kan hij nies anders dan ontzag hebben voor diens blik omdat het menselijke gelaat als het ware een teken van heerschappij in zich draagt, de mens is immers geschapen naar het beeld en gelijkenis van de Heer der Heren. Maar omdat de leeuw dapper van aard is schaamt hij zich om bang te zijn en valt dus een mens aan zodra die hem aankijkt. Een mens kan wel honderd keer langs een leeuw lopen zolang hij de leeuw niet aankijkt zal die geen stap verzetten. Derhalve beweer ik dat Amor te vergelijken is met een leeuw, want Amor beroert niemand zolang die Amor niet aankijkt.

Amor grijpt een mens bij de eerste kennismaking dus aan via de ogen en het is langs dezelfde weg dat die zijn hersens verliest. De menselijke hersens beduiden verstand. Zoals immers de levensgeest, die oorzaak is van beweging, in het hart verblijft en de warmte die de groei geeft har woning heeft in de lever zo blijft het verstand dat inzicht verschaft in de hersens. En wanneer een mens liefheeft dan is zijn verstand op geen enkele wijze van nut, integendeel, hij raakt zijn verstand geheel en al kwijt, ja, hoe meer verstand hij bezit, hoe meer hij ervan verliest. Want hoe verstandiger een mens is, hoe meer moeite Amor zich getroost om hem als een dwaas te laten gedragen’.

Maerlant; ‘Gaat hij in zand of in sneeuw bedekt hij met zijn staart dan zijn spoor zodat de man hem niet zo snel kan vinden. In hun gezelschap zijn ze niet wreed, maar dragen elkander vrede toe. Solinus zegt als men jaagt en de jagers volgen hem na, onwaardig vliedt hij dan weg en staat stil een stuk daarna alsof er geen gevaar was. Dit doet hij omdat het veld open is, maar heeft grote schaamte dat hij voor iemand zou wijken, maar als hij in de wouden komt en hij merkt dat niemand ziet dat hij voor de honden vliedt, dan vliedt meteen zijn macht voor de jager en voor de jacht’. Ook in gevaar is de leeuw zachtmoedig en nobel want als hij bedreigd wordt door honden en jagers verbergt hij zich niet maar zit in de velden waar hij gezien wordt en is bereid om zich te verdedigen. Hij verbergt zich niet voor het gevaar. De leeuw is moedig en pas wanneer hij bij een achtervolging het bos heeft bereikt zet hij het op een lopen wetende dat zijn schande nu niet opvalt.

Uit Liber Floridus.

Maerlan;t ‘Hij springt als hij zijn prooi vangt en als hij voor de honden ontgaat, anders springt hij niet. En als hij gaat waar de aarde hard is, dan trekt hij zijn klauwen in zodat ze minder stomp zullen worden, ditzelfde doet de kat. En als hij loopt op enige plaats, dan loopt hij verder dan hij dacht, dat doet zijn grote kracht. Als hij honger heeft, de liebard, dan trekt hij zijn staart op de aarde en maakt daarmee een wijde kring, dan met grote vreselijkheden en met onguur grommen is er dan geen zo’n dapper dier die daar over de streep gaat en dus zijn die dieren in zijn macht. Dit schrijft Ambrosius voor een wonder, want dat menig dier apart ontgaan mocht met snelheid, dat daar blijven moet ter plaatse alsof het was vastgebonden’. Hij verbergt zichzelf in hoge bergen en bespiedt vandaar zijn prooi. (773) Als hij honger heeft maakt hij een cirkel rondom andere beesten met zijn staart, alle beesten zijn bang om die cirkel over te gaan, ze staan stokstijf en verdwaasd en wachten op het commando van hun koning. Veel dieren die door hun snelheid zouden kunnen ontkomen blijven als vastgenageld staan. Hij is te schande als hij alleen van zijn prooi eet, vanwege zijn hoogheid laat hij een gedeelte van zijn maaltijd over aan andere beesten die hem in de verte volgen. (jakhals en gieren)

Maerlant; ‘De leeuw wil op gene stonden zich met andere dieren mengen, maar als een koning van alle dingen wil hij hen niet vergezellen onder de menigte die hij ziet, als hem dan oude spijs overblijft wil hij die niet op geen manier. Alle viervoetige ontgaan de leeuw, nochtans ontziet hij de schorpioen en waar hij die ziet, hij vliedt gelijk, zijn venijnige vijand. Als de leeuw zich gevangen ziet is hij bang voor de pijlspits. Vuur ontziet het allermeest. Van klokken luiden is hij bevreesd en hij ontziet een witte haan’. Naar Lucretius is de leeuw bang voor de haan omdat die zaadjes in zijn bek heeft die in de ogen van de leeuw gespuugd gaten in zijn pupillen slaan en veel pijn veroorzaakt. (773) De leeuw is bang voor de spitse stekel van de schorpioen en vliedt voor hem als zijn doodsvijand. Hij is ook bang voor het schudden en knarren van wagenwielen, maar nog meer voor vuur, flambouw of toorts. De leeuw vliegt voor een muis. Hij vreest het kraaien en de kam van een witte haan. Deze vogel draagt dan ook een kroon en sporen, is dan ook van koninklijken bloede. Daarom zal een leeuw ook nooit geen persoon van vorstelijke bloede verwonden want de koning der dieren betuigt zijn eerbied aan zijn gelijken in deze wereld. P. de Beauvais: ‘De mens heeft ook voor een deel de aard van de leeuw, want deze zal niet boos worden als hij niet verwond wordt en vele voorbeelden getuigen van zijn barmhartigheid. Hij spaart de arme dieren en laat de kleine in vrede gaan en hij zal geen mens doden tenzij hij uitgehongerd is. Dit voorbeeld van bramhartigheid moeten de hoge heren ter harte nemen; ze moeten de armen en de zwakken sparen.’

Maerlant; ‘En als men hem temmen wil en voor hem een hond laat bloeden dan waant het daar terstond dat de man zal hem alzo dwingen zoals de hond die hij hoort zingen. De leeuw wordt nimmermeer vet, te vasten heeft het zich gezet, eet dan ook niet te veel en trekt het zich weer uit de keel’. Als een leeuw genoeg gegeten heeft hoeft hij een paar dagen niets meer te eten. Als hij erop uitgaat braakt hij zijn voedsel uit met behulp van zijn klauw zodat hij lichter is om te rennen.

Maerlant; ‘En als hem ziekte aangaat eet het een aap, hij geneest dan of drinkt van de hond zijn bloed. Hij is zelden goed gemoed en dan ligt bij hem de staart stil en dan als hij kwaad wil slaat het zich dan met de staart’. Als de leeuw een soort van ziekte heeft, dan geneest hij door een aap te eten en zijn bloed te nuttigen. Plinius zegt dat als de leeuw zijn staart stil houdt hij tevreden is en zachtmoedig, maar dat gebeurt zelden. Als hij kwaad begint te worden dan slaat hij met de staart op de grond en als de kwaadheid toeneemt geselt hij zichzelf met de staart op zijn rug. Door de staart, stoerheid en het hart is de leeuw bekend, zo het paard bekend is vanwege zijn oren. Want als de leeuw woedend is slaat hij eerst de aarde met zijn staart en daarna, als de woede toeneemt krabt en bijt hij zijn eigen achterste. Uit elke wond die de leeuw met zijn klauw of tand maakt vloeit scherp en zuur bloed.

Maerlant; ‘Goed en wel kent hij de man die hem een wond gaf en ziet hij hem op enige tijd onder een grote groep, hij zou het bestaan te wagen en had uit hem uiteengereten. Of iemand had op hem geschoten, die zou hij neerlopen, anders zou hij het niet bekopen’.

Als hij gewond is doet hij bezorgd, en kent diegene die hem het eerste raakte en gaat naar de gooier, hoewel hij meestal maar alleen is. De leeuw is eerlijk en rechtvaardig, iemand die op hem mikt maar hem niet raakt wordt wel aangevallen, maar dan slechts op de grond geworpen Plinius zegt: ‘de leeuw is medelijdend tegen over hen die om hun leven smeken. Hij spaart mensen die voor hem op de grond gaan liggen en valt eerder mannen dan vrouwen aan, zelden kinderen. Hij is dankbaar als men hem helpt door een doren uit zijn poot te trekken’. (Dit zie je ook bij latere heiligen)

De Physiologus begint met de leeuw en noemt drie kenmerken van de koning der dieren. “Ten eerste, als hij merkt dat de jagers hem achtervolgen wist hij zijn voetafdrukken met zijn staart zodat hij niet naar zijn hol kan worden getraceerd. Op dezelfde manier verborg onze Heiland, de leeuw van de stam van Juda, alle sporen van Zijn Godheid toen Hij naar de aarde afdaalde en de schoot van de Maagd Maria binnenging. Ten tweede slaapt de leeuw altijd met zijn ogen open; dus onze Heer sliep met Zijn lichaam aan het kruis, maar ontwaakte aan de rechterhand van de Vader. Ten derde brengt de leeuwin haar dode welpen voort en waakt over hen totdat, na drie dagen de leeuw komt en huilt over hen en hen levend maakt door zijn adem; zo heeft de almachtige Vader zijn eniggeboren Zoon, onze Heer Jezus Christus, tot leven gewekt die op de derde dag aldus uit de dood werd opgewekt en die ons eveneens allemaal tot eeuwig leven zal doen opstaan.”

Dit laatste veronderstelde kenmerk van de leeuw schijnt een geliefd symbool te zijn geweest van zowel de opstanding van Christus als van de algemene opstandingen neemt een prominente plaats in de middeleeuwse architectuur. Voorstellingen ervan worden vaak gevonden in verschillende delen van kerkelijke gebouwen

De leeuw is wraakzuchtig en onthoudt zijn aanvaller, ook is hij jaloers bij echtbreuk. Daarmee is de leeuw tot een ridderlijk persoon geworden, een koning met grillen en grote deugden.

Maerlant; ‘Zijn vlees is uitverkoren, ook zijn hart, zoals wij het horen, beide geeft men in spijzen en die zijn van zeer koude wijze. Zijn been is hard zodat men meent dat men er vuur uit slaan kan als uit een steen. Weinig of geen merg, alleen in de ribben benen’. (773) De leeuw heeft een nek die onbeweegbaar lijkt, vol vet, hij beweegt altijd eerst met zijn rechterpoot en dan de linker zoals een kameel doet. Hij heeft weinig of geen merg in zijn botten, daardoor zijn zijn beenderen zo hard dat als je ze tegelijk gooit er vuur uitspringt. Het zijn de hardste beenderen die bestaan, met uitzondering van die van de dolfijn.

Een statement is “laat het verlies van vrienden een vernieuwing zijn in affectie” dat is zoals je de beenderen van een leeuw vergelijkt. Die liggen rustig en als ze niet bewegen beginnen ze te rotten, maar raak je ze aan dan komt er uit de een na de ander een vuur en worden ze groen. Dit idee verschijnt al in de derde eeuw v. Chr. waar Antigonus schrijft ” De beenderen van een leeuw zijn zo stevig dat als je ze op elkaar slaat de vlammen eruit slaan”.

Word je geslagen met een been van een leeuw dan slaan de vlammen om je uit.

Uit mediavalworlde.blogspot.com

Maerlant; ‘Zijn vet is goed tegen venijn en die zijn smeer neemt en wijn en zich daarmee besmeert maakt hij alle beesten bang. Zijn vet is van hetere manieren dan van enige viervoetige beesten of dieren. Zijn vet, met olie van rozen, dat geneest alle gelaat van de mensen aanschijn, en maakt helder en gezond, weet voor waar. Zijn hals is van een been, daarom keert hij om groot of klein’. (773) Zijn vet is goed tegen venijn zodat als iemand ermee ingesmeerd wordt die geen serpenten en wormen zal vrezen. Zijn vet gemengd met rozenolie bewaart en schoont het gezicht van vlekken en rimpels en geeft blankheid, geeft de jeugd weer terug. Het vet van een leeuw dat opgelost en direct weer samengebald wordt en zo gesmeerd op het lichaam van diegene die bedroefd en moe zijn neemt spoedig alle zorgen van het hart weg. Zijn gal dat met water gemengd is verscherpt en verheldert het gezicht en heelt tegen infecterend kwaad. Als je je met het vet van een leeuw insmeert verdrijf je daarmee alle dieren en slangen van je. Plinius zegt dat leeuwenvlees en vooral het leeuwenhart voor die mensen goed zijn die aan te grote koude lijden zo gauw ze dat vlees eten worden ze heet.

Het vlees van een leeuw, gegeten door een man of vrouw die gekweld worden door nachtmerries, zullen daar zeer spoedig en effectief van genezen.

Maerlant; ‘Getand is hij naar de honden manieren zoals betaamt de dieren’.

Het binnenste van een leeuw lijkt op een hond.

A. Magnus; ‘Leo een leeuw is een beest die goed genoeg bekend is, door de Chaldeeën wordt het Balamus genoemd en door de Grieken Beruth. Als leren repen uit zijn huid worden gemaakt en een man die omgordt zal hij niet bang zijn voor zijn vijanden. En als iemand zijn vlees wil eten en drie dagen zijn water wil drinken zal hij genezen zijn van de vierdaagse malariakoorts. En als een gedeelte van zijn ogen onder een mans oksels gedaan en gedragen worden zullen alle beesten wegvliegen en hun hoofden tot onder hun buiken buigen.’

Uit Isaack van Waesberge, 1633.

‘Het kwaad dat d’ een zal in deze wereld lijden,

Een andermaal zal het tot geluk gedijen.

Van de leeuw en van ’t wild varken.

Eenmaal de dappere leeuw in zijn weg kwam tegen,

Een over dol wild zwijn, tot vechten al gereed,

’t Welk als het omtrent hem kwam, sprak trots met woorden wreed:

Sta fluks u te verweer, ik ben tot strijd genegen.

De leeuw al onversaagd zijn kracht ook wilde plegen,

Want waant door dit beroep, hem schadelijk gehoond:

D’ een d’ ander springt op ’t lijf, en niets werd verschoond,

Elk toont om ’t beste waar zijn kracht in was gelegen.

Een gier, aldaar omtrent, ziet dit verwoed strijden,

Stelt met bekoort gemoed zich op de takken groen,

En diende al verheugd deze dolle beesten bloeden,

Verhopend goede buit, begon zich te verblijden,

Want zag hem zo verhit, elkaar niet mijden:

Maar eindelijk keert de hoop van hetgeen hij ijdel wacht

Want geen van beiden wint, het was kracht tegen kracht:

En elk, vaak zijn ziel, veel moeite en smaad doet lijden.

Verklaring.

Dit even alle dagen men ziet in alle staten,

Maar meest in die verwaande die de Heer niet vrezen kwaad;

Want die in ijdele hoop steeds op de mens staat,

Die houden van twist en strijd en zoete vrede haten:

Wat is ’t dat meer verwekt, dan twist en ’t bloedig vechten

Onder de mensen? Dan de nijd en gierigheid.

En eigen min die ons zo veel kwaads bereidt;

Dat is de oorzaak waarom God ons straft als boze knechten.

Apocalyps II

Die vroom de zonde overwint op de aarde de grootste zal wezen,

En die in ongeval Gods troost alleen behaagt,

Die lijdzaam in ’t gemoed de onwaarde smaad verdraagt,

Deze voor de tweede dood zich nimmer hoeft te vrezen’.

De leeuw leeft lang, dat is te herkennen aan de werking en het groeien van zijn tanden. Op leeftijd komt hij bij de mens als zijn kracht en macht hem ontvallen om grote beesten te vangen. Dan nadert hij de steden en pakt mensen. Als die leeuwen gevangen genomen zijn worden ze opgehangen zodat andere leeuwen die pijn zien en dit vermijden.

De oude leeuw reageert woedend op mannen, brult tegen vrouwen en zelden op kinderen, alleen in grote honger.

Als de leeuw sterft bijt hij in de aarde en vallen er tranen uit zijn ogen.

De leeuw vangt graag een woudezel (eenhoorn) en haat die van naturen.

De leeuw heeft in vele zomers koorts, maar in de winter is hij gezond. Hij wordt ook door de aanblik van een mens koortsig.

Helleborus en zeeui doodt honden en leeuwen en vele andere wilde beesten.

In Barbarije zijn de leeuwen zo tam dat ze botten verzamelen in de straten en mensen niet bang voor ze zijn. Je kan ze verdrijven met een staf. In Agla zijn de leeuwen zo angstig dat ze vluchten bij het geluid van een kind, vandaar dat een angsthaas in een spreekwoord aldaar een leeuw van Agla genoemd wordt.

De leeuw zijn adem stinkt en is een besmetting en besmet andere dingen en zijn bijten is dodelijk en venijnig en vooral als hij in het bos is. Want de leeuw bewaakt het bos als de hond doet.

De leeuw heeft een sterke reuk vooral in de mond. Zijn adem, volgens Plinius, is vuil en giftig. Dit wordt wel eens in een frase gebruikt: “Geen leeuwin door haar adem’.

Nobel.

(773) De leeuw kan in de zon kijken zonder maar met zijn ogen te knipperen, gelijk als de adelaar. De leeuw is aan de voorkant van een hete natuur en in het achterste gedeelte van een koude natuur. Zo is ook de zon als die in het teken is dat leeuw heet.

Gebruik.

Als je een leeuwenhuid tegen een wolfshuid of een ander wild beestenhuid aan legt maakt het dat die zonder haar komt of dat het haar uitvalt. Kleren die in een leeuwenhuid gewikkeld zijn doodt motten. Zo groot is de angst van wolven voor leeuwen dat als er wat van zijn vet in een bron gegooid wordt ze daar nooit van zullen drinken of komen.

Als er tongen van een leeuwenhuid worden gesneden en een man die omgordt zal hij nooit zijn vijanden vrezen, als zijn ogen onder zijn oksels worden gedaan zullen alle beesten hun hoofden buigen. Bij het jagen krijgt elke knaap een stuk van het leeuwenhart te eten opdat hij moedig zal worden. De haren van de manen worden als amuletten gebruikt omdat men gelooft dat hij die zulke haren bij zich draagt voor de tanden van de leeuw beveiligd is.

Leontophonus.

Er is een klein beest dat de leeuw en de leeuwin wonderbaarlijk bedreigt en dat beest heet Leontophonus. Want dat beest draagt een zeker venijn dat de leeuw en leeuwin slaat. Daarom wordt dit vermelde beest genomen en daarna verbrandt men zijn vlees, dat vermengd wordt met as en gelegd en gezet op ontmoetingsplaatsen, dat zal de leeuw en leeuwin slaan en vernietigen die daarvan eten. Wanneer de leeuw de Leontophonos in zijn klauwen krijgt kent hij geen genade en verscheurt hij hem, hoewel hij daardoor ook zijn eigen dood bezegelt. Spaar de zwakken, grote heren! Het lot kan soms een verrassende wending nemen…De ouden beschouwden deze methode als een ‘gelukkige regeling’, aangezien zowel leeuwen als leontophones daarbij sterven; Hieruit kan men gerust aannemen dat leeuwen niet alleen als gevaarlijk werden beschouwd, maar dat leontophones mogelijk als ongedierte werden beschouwd.

Historie.

De huid was in de oudheid een sier voor de helden. De leeuw gold bij alle volkeren als symbool van heldendom.

Op de oudste Egyptische tekeningen komen leeuwen voor, wilde en tamme, ook leeuwenjagers. In Egypte was de leeuw een heilig dier van de god Schow en de godin Sechmet. Die worden dan ook met een leeuwenkop afgebeeld. Verder werd de koning in de vorm van een leeuw afgebeeld, zie de sfinx. Hiermede staat in verband het brengen van leeuwenoffers door de Egyptenaren aan de zon. De leeuw was het zonnedier der Ouden.

Ashurnasipal II, 883-859 v Chr. hield een groep leeuwen te Nimrod in Assyrië die geregeld welpen voortbrachten, leeuwenjacht was een geliefd tijdverdrijf voor deze koning. Dit is te zien op een beroemde tekening die gevonden werd in het paleis van Ashurbanipal te Ninevë. Leeuwen die voorkomen in de leeuwenkuil waar Daniël in geworpen werd werden in Babylon in gevangenschap gehouden rond 600 v. Chr. In Egypte was dit al een 1000 jaar eerder, ze werden daar getraind om mee te helpen in de jacht. Ramses II had zelfs een tamme leeuw die hem in de slag vergezelde. Plutarchus meldt dat Osiris aan Horus vraagt: “welk dier is het nuttigst voor de oorlog?” Horus antwoordde hierop, “het paard” daarover verwonderde Osiris zich en vraagt verder “waarom niet de leeuw en wel het paard?” Daarop zegt Horus, “de leeuw mag voor diegene nuttig zijn die hulp nodig heeft, het paard dient om de wegvluchtende vijand te verstrooien en te verdrijven”. De leeuwen zouden door de Egyptenaren, als we de afbeeldingen mogen geloven, zo ver getemd zijn dat ze Farao in de slag begeleidden, ze werden aan kettingen aan de wagen meegevoerd en op het juiste ogenblik losgelaten.

De traditie om dieren te houden vernieuwde zich in Egypte weer onder Ptolemaeus in de derde eeuw v. Chr. In een fantastische processie ter ere van Dionysus zouden er meer dan vierentwintig volwassen leeuwen meelopen, verder waren er luipaarden en cheetah’ s bij. Al gauw hierna werd het wreder toen de Romeinen met hun gevechten begonnen. Grote hoeveelheden werden er naar Rome geëxporteerd. De eerste leeuwenstrijd in Rome was door Scovola, 94 v Chr., daarna Sulla met honderd, Pompeus met zeshonderd in het circus en bij Julius Caesars extravagante shows was er een bij met vierhonderd leeuwen. Seneca meldde dat hiervan honderd leeuwen gedood werden door mannen met werpsperen. Nero organiseerde gevechten tussen cavalerie, beren en leeuwen waaronder de standaardbezetting van Christenen die hem weigerde te vereren. Hadrianus liet in het circus er dikwijls honderd tegelijk doden. Marcus Aurelius liet er honderd met pijlen doodschieten. Op die manier verminderde het aantal leeuwen in Afrika zo drastisch dat men de particuliere leeuwenjachten in Afrika verbood om een voldoende voorraad van deze dieren voor de kampspelen over te houden.

De leeuwenvangst was vroeger een zeer moeilijk werk en geschiedde gewoonlijk met valkuilen. Onder Claudius ontdekte een herder echter bij toeval een gemakkelijker middel. Hij wierp de leeuw zijn jas over de kop, het dier werd hierdoor zo verbluft dat het zich zonder moeite gevangen liet nemen.

Marcus Antonius reed na de slag van Pharsalos door de stad met een toneelspeelster in de wagen die door leeuwen getrokken werd. Hanno van Carthago was de eerste die een getemde leeuw met zijn hand regeerde. Hij werd daarom uit zijn vaderland verbannen omdat men van oordeel was dat hij die zich met het temmen van leeuwen bezighield ook ernaar streefde om de mensen te onderwerpen.

Talrijke verhalen vertellen iets over de grootmoed van de leeuwen die de ouden roemden. Ook aan de Syrische en Griekse Kybele was de leeuw gewijd, die wordt op een leeuw rijdend of erop staande afgebeeld. Hij diende waarschijnlijk als symbool van de alles doordringende belevende en doordringende vuurkracht. In de architectuur van de Griekse en Assyrische bouworde werd hij tot paleiswachter. Bij de latere Grieken en Romeinen tot bronbewaker, uit hun muil vloeit het water. Leeuwenkoppen waren later in gebruik om de gaten te bedekken die voor de afvoer van regenwater moesten zorgen.

Xenophon, Aristoteles, Strabo, Plinius e.a. spreken van leeuwen en leeuwenjacht in Syrië en Arabië waar de leeuwen talrijker en sterker zijn dan in Libië. Bij de mars van Xerxes door Macedonië vielen leeuwen de kamelen die de lasten droegen aan.

Bij Homerus is het een dapper trots dier, dit in de Ilias V 640 en v 299, XII 45, met zelfvertrouwen, vechtlustig, kwaadaardig en wraakzuchtig komt dit dier voor in Ilias XVII 752, XI 480, V 136. Daar was hij gewond door een herder en verliet niet eerder het hof dan nadat hij alle schapen gedood had zonder evenwel zijn honger te stillen. In Ilias III 23 is hij gulzig. Bij Aesopus is hij trots, een schrokop, edelmoedig, medelijdend en goedgelovig.

Bijbel.

Door het gehele O.T. komt de leeuw voor. De leeuw was daar eens gewoon genoeg om een gevaar te vormen voor de mens en zijn dieren.

De gazelle was misschien de hoofdprooi in Palestina. Een groep leeuwen jaagt meestal samen, de prooi wordt eerst naar beneden gehaald of soms direct gedood. Ze eten tot ze voldaan zijn en rusten waarschijnlijk weer een paar dagen voor ze weer op pad gaan, dit zie je in Numeri 23:24, die zich niet neerlegt, eer hij buit gegeten en bloed van gevallenen gedronken heeft’.

Er zijn een paar vermeldingen van aanvallen door leeuwen. 1 Samuel 17:34, waar David ze gewoon wegjaagde, Amos 3:12: ‘zoals een herder uit den muil van een leeuw twee schenkels redt of een lapje van een oor’. Dan moeten ze wel gewoon zijn geweest (en mak). Meestal vallen leeuwen ook niet aan en zijn ze voor de mensen niet gevaarlijk. Toch zijn er drie dodelijke vermeldingen. 1 Kon 13:24 waar de man gedood werd maar niet gegeten. Mogelijk is de leeuw geschrokken en doodde daarom. Eenzelfde ongeluk zie je in 1 Kon. 20: 35, 6. In 2 Kon. 17:25, 6 is het geheel anders, daar waren de Joden in gevangenschap en de Heer stuurde leeuwen om de vreemdelingen te verslinden. Dit is een goddelijke straf waar ook natuurlijke oorzaken meespelen. Het komt nog voor dat er mens etende leeuwen zijn die de schrik voor de hele omgeving vormen.

De leeuw heeft veel indruk gemaakt en wordt wel een honderd veertigmaal in de Bijbel vermeld. De leeuw is ook in de Bijbel het dier met een statige gang: ‘de held onder de dieren, die voor niets of niemand terugdeinst’. Spreuken 30:30. Richteren 14:18: ‘Wat is sterker dan een leeuw?’ Zelfs in vergelijking met God wordt de leeuw gebruikt, Jesaja 31:4: Zoals een leeuw of een leeuwenjong dat over zijn prooi gromt, zo zal de Here der Heerscharen ten strijde nederdalen op de berg Sion en op diens heuvel.’ Maar ook de duivel wordt ermee vergeleken, de duivel als een ‘brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden’, 1 Petrus 5:8.

Het dier wordt een honderd vijf en dertigmaal vermeld in O.T. waarvan er slechts vijf en twintig literair zijn onder verschillende namen;

‘Ari’, met ‘aryah’ als vrouwelijke vorm, wordt het meest gebruikt. Het wordt gevonden in literaire als zinnebeeldige vorm. In Richteren 14:5, komt de leeuw van Samson voor die ‘ari’ genoemd wordt.

‘Kephir’ wordt meestal vertaald als het jong, niet alleen de welp maar ook die nog niet volwassen is. Psalm 34:11: ‘jonge leeuwen lijden ontbering en honger’, Psalm 17:12: ‘en op een jonge leeuw, in een schuilhoek weggedoken.’ Het woord wordt een maal gebruikt in een literaire passage, Richteren 14:5: ‘zie, een jonge leeuw kwam hem brullend tegemoet’.

‘Ben’ wordt meestal vertaald als welp, ‘gur’ staat er dichtbij, een jong of welp.

De andere namen ‘labi’, lebiyyah en layish lijken poëtische namen, mogelijk ook met een speciale bedoeling. ‘Hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw, (ari) en als een leeuwin, (labi) wie zal hem doen opstaan? Numeri 24:9.

In 2 Samuel 23:20 en 1 Kronieken 11:22 wordt vermeld hoe een van Davids machtige mannen twee leeuwachtige mannen van Moab verslaat. ‘ariel’ is hier een naam van onzekere betekenis en wordt op verschillende manieren vertaald. Het is mogelijk dat dit kampioenen van een heidense godheid waren, mogelijk vergelijkbaar met Goliath.

Er zijn een drie verwijzingen van leeuwen rond de Jordaan, Jeremia 49:19, 50:44. Andere plaatsen kun je herkennen aan de plaatsnamen, Laish, een stad in Sidon in het noorden die later Dan genoemd werd. Beth lebaoth: de plaats der leeuwinnen, een stad in Simeon.

Meestal is de leeuw het symbool van kracht, als de spreuk van Samson: ‘wie is sterker dan een leeuw?’. Spreuken 28:1, ‘de rechtvaardige voelt zich veilig als een jonge leeuw’. Verschillende malen wordt de leeuw genoemd als voedselbrenger, Job 38:38, wat gevolgd wordt door; wie verschaft de raven buit? Onder de vogels is de raaf de voedselverschaffer.

Verschillende spreuken sieren de leeuw.

Spreuken 26: 13: ‘de luiaard zegt; Een roofdier (shachal) op de weg.

Een leeuw (ari) op de straat!’. Een excuus om maar niet aan het werk te hoeven gaan.

Prediker 9:4: ‘een levende hond is beter dan een dode leeuw, een bekend gezegde.

Amos 5:19: ‘wanneer iemand vlucht voor een leeuw en een beer overvalt hem’, is het van de regen in de drup of van de vetpan in het vuur.

De brullende leeuw wordt geregeld vermeld, waar drie Hebreeuwse en twee Griekse woorden worden voor komen die verschillende gemoedsstemmingen uitdrukken. De meest gewone had een algemene betekenis. Richteren 14:5 ‘zie, een jonge leeuw kwam hem brullend tegemoet’. Amos 3:8; ‘De leeuw heeft gebruld’, wie zou niet vrezen?’

In het N.T. zijn er maar twee literaire verwijzingen. Het Griekse Leon wordt negenmaal gebruikt, een verwijst naar de profeten, Heb. 11:33. In 2 Timotheüs 4:17 vermeldt Paulus dat hij gered was uit een leeuwenmuil waarin sommigen de duivel zien. Anderen denken dat hij voor de leeuwen gegooid was wat mogelijk is gezien zijn problemen in 2 Corinthiërs 2. 23-7.

Zesmaal hebben ze een symbolische betekenis in Openbaringen.

De leeuw is het teken van de Hebreeuwse stam Juda en het stamteken van de oude Chaldeeërs als het persoonlijk teken van koning David. Oorspronkelijk was de leeuw het symbool van de heerschappij van de kleine dynastieën, terwijl hij eerst in latere tijd algemeen als het symbool van dapperheid of van de moed werd beschouwd.

Christelijk.

Aan het begin van zijn tocht door de onderwereld ontmoet Dante drie roofdieren, een panter, een leeuw en een wolvin. De panter is het symbool van de onkuisheid en begeerte des vlezes, de leeuw van hovaardij, de wolvin van gierigheid.

De drie naturen van de leeuw. (een voorbeeld van de H. Drievuldigheid)

De leeuw wist zijn sporen uit met zijn staart. Bij het aannemen van de menselijke natuur wist God de sporen van zijn God-zijn uit.

De leeuw slaapt met zijn ogen open. Zo schijn Christus te slapen (= gestorven aan het kruis) zijn godheid waakt echter.

De leeuwin brengt haar jongen dood ter wereld, op de derde dag komt de leeuw en blaast de welpen nieuw leven in. Zo heeft God zijn zoon op de derde dag na de kruisdood opgewekt. Volgens Honorius van Autun is Christus het jong der leeuwin. Immers de leeuwin brengt haar jong dood ter wereld die echter na drie dagen door het gebrul van de leeuw tot het leven gewekt wordt. Zo verbleef ook Christus drie dagen in het graf, maar in de vierde dag stond hij op, gewekt door de stem van de Vader.

In Genesis 49:9, ‘Juda, als een leeuwenwelp stijgt gij omhoog’. De leeuw als symbool van Christus berust op Openbaringen. 5,5: “Ecce vicit leo de tribu Juda”. “Zie, overwonnen heeft de leeuw uit de stam Juda”. Het is het symbool van de stam Juda. In het teken van recht en kracht wordt Hij genoemd, de leeuw van de stam Juda, wat ons herinnert aan de profetische beschrijvingen als Hosea 13:7 Ik zal voor hen zijn als een leeuw’.

De leeuw waarin later een bijenzwerm huisde is de leeuw die door Samson verslagen werd. Samson die de leeuw verscheurd was volgens de kerkelijke symboliek ‘t zinnebeeld van Christus kracht. Samson die de honinggraat uit de muil van de leeuw trekt, gelijk der Verlosser met de zielen uit de hel.

De leeuw is zowel het beeld van de goede, God en Christus, als van het boze, de duivel.

Hij is ook het beeld van de verslindende vijand, zie Daniel in de leeuwenkuil. De mens moet aan God blijven denken zodat hij niet voor de verzoeking van de leeuw valt, hij kan je met zijn verzoekingen verslinden, als de duivel. 1 Petrus 5:8 ‘Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden.’

Overwinnaars van leeuwen.

In de oudheid werden de goden uit de gouden tijd vaak afgebeeld als overwinnaars van leeuwen. Pausianus vermeldt dat de atleet Polydamas een leeuw doodde ofschoon hij ongewapend was. In dezelfde geest liet de Assyrische koning een trotse kroniek op schrift uitbeitelen: ‘Ik Assar-Banipul, koning van velen, door mijn sterkte en op mijn twee benen pakte ik een trotse leeuw achter de oren, in de dienst van Istar, godin van oorlog, en doodde die met mijn twee handen’ Richard Leeuwenhart, (in Frans heet die Coeur de Lion) de held met de leeuw op zijn hart en ging volgens de legende na drie dagen vasten naar de heuvels van Almayne en scheurde een leeuw in stukken, zonder wapens in zijn hand net zo als Samson en Hercules. Shakespeare, King John, I,1,266 waar de Bastaard spreekt over koning Richard Leeuwenhart:

“Met wiens voorbeeld loze kracht en woede’.

Zelfs de onverschrokken leeuw niet kampen kon’.

Cervantes sprak over Don Quichot’ s avontuur met de leeuw als het hoogste punt van moed van de ridder wat hij ooit gedaan heeft of zal bereiken zodat Don Quichot zichzelf de ridder van de leeuw noemde.

Symbolen.

De leeuw is de koning der dieren. Het is Koning Leeuw. Zijn gang, oog, stem en opgericht hoofd maken het koninklijk in zijn verschijning als in zijn karakter. De manier waarop het onverschillig zijn manen teruggooit als het ooit licht geraakt zou zijn (waar hij natuurlijk nooit schuld aan heeft) zijn glorieus hoofd en zijn intelligente ogen, de geweldige omvang van zijn geluid, de rotsen trillen als hij zijn prooi zoekt, het indrukwekkende gemak van zijn stappen. Er is maar een echte tegenstander, de trotse rebellerende eenhoorn.

Er zijn twee leeuwen, de echte en die van de verbeelding. De eerste heerst in de natuur, de tweede in de heraldiek, mythen en dichtkunst. Maar beiden zijn koninklijk, de eerste vanwege zijn persoon, de laatste van de gedachte.

Chaucer: ‘Fie’.

Upon a lord that wol have no mercie’.

But be a leon both in word and deed!’

Vanouds placht men bij de tronen der koningen leeuwen en leeuwenbeelden te stellen. Hetzij om bij de koning wacht te houden, hetzij om ontzag, sterkte en grimmigheid te verbeelden en bij misnoegen als een voorbode van de dood te gelden. Het hoofd van de leeuw, als een zeer waakzaam dier, was bij de Egyptenaren het teken van waakzaamheid hetgeen een koning past. Want het voegt zich dat een koning zich over geeft aan zorgeloze rust, maar te waken zoals Homerus gezongen heeft:

‘Het past geen man, die voor de volkeren moet zorgen

Te slapen al de nacht tot aan de morgen vroeg’.

Shakespeare Love’s Labour’s Lost 5,2, 576: ‘O geestelijk heer, gij hebt Alisander, de wereldvorst, omvergeworpen. Daarvoor zult gij van de wandtapijten worden uitgekrabd, en uw leeuw, die met een houwbijl op een nachtstoel zit, zal aan Caxtor worden overgegeven’. Volgens de ridderboeken droeg Alexanders wapenschild een leeuw, op een stoel zittend, met een strijdbijl in de poten. Dikkop stelt dit op zijn manier voor en wil Alexander door Ajax ( a jakes) vervangen.

Zo zie je ze ook op trapleuningen binnen en buiten. Dit geeft aan dat de slaaplust de koningen en eerste dienaars van het rijk niet moet bevangen. Dat de paleizen en sterkte van de koningen onoverwinnelijk is en dat het diegene die het zal schenden het zeer kwalijk zal vergaan. Ze gaven dus hiermee een symbool van wakkerheid, sterkte, ontzag en een indruk van vrees.

Omdat de ganse staat aan hem is toevertrouwd ‘. Christus is de waakzame herder Israël die nooit slaapt noch sluimert.

‘Men moet geen jonge leeuwen voeden, je zou je beklagen. Voed je hem op, dan moet je ook zijn zeden verdragen’. Wilde men vanouds gramschap en driftigheid verbeelden, dan maalde men een leeuw, die zijn staart roerde en er zich mee sloeg.

Met het voorste deel van een leeuw, hoofd, ogen, mond en voorste klauwen beeldt men sterke en kloeke mannen af. De Egyptenaren vertoonden hun vorsten met het hoofd van een leeuw dat hij niet alleen dapper moet zijn en waken, maar soms ook toornig moet zijn.

Sfinx.

Leeuwenbeelden beschermden de toegangswegen tot de steden en heilige plaatsen. Het graf van koning Chefren werd dan ook bewaakt door een sfinx. Het werd een beeld van tachtig meter lang en tweeëntwintig meter hoog. Het beeld kreeg het gezicht van de koning dat eeuwenlang zo zou blijven. De Egyptische sfinxen hebben ook de gedaante van een leeuw, zijn ongevleugeld met het hoofd van een man. Na verloop van tijd kwamen er andere volkeren die hem als extra vleugels gaven, langzamerhand veranderde het beeld van een mannelijk dier in een vrouw. Tegen de tijd dat de Grieken kwamen waren er vrijwel uitsluitend vrouwelijke exemplaren. Het lichaam werd steeds slanker en het hoofd had een ingewikkelde pruik gekregen.

Sfinx was de dochter van Typhon en Echidna, een monster met het hoofd en de borst van een vrouw, verder had ze de gedaante van een leeuw met vleugels. Ze zat op een rots bij Thebe en gaf de voorbijgangers een raadsel op Die het niet kon oplossen werd gedood. Het raadsel luidde: ‘Welk wezen heeft nu eens vier, dan weer twee, dan weer drie voeten en gaat langzamer naarmate het meer voeten heeft?’ Oedipus vond de oplossing, het was de mens. Waarop de sfinx zich van de rots in de diepte stortte. Oedipus kreeg als beloning een schone koningin tot vrouw die later zijn moeder bleek te zijn, het Oedipuscomplex, waar de zoon liefde opvat voor zijn moeder en zijn vader als concurrent ziet.

Wapen.

Als zinnebeeld van dapperheid is de leeuw het meest gebruikte wapendier en heeft daar een typische stelling alsof ze zich op de prooi stort, ze staat op de achtervoeten met vooruitgeworpen poten, het Nederlandse wapen, de muil is opengesperd en de tong uitgestoken, de manen fladderend, de staart naar boven. Zelden zie je hem lopend en dan vaak met z’n tweeën of drieën

De koning der dieren is tegelijk het voornaamste wapendier in alle denkbare afbeeldingen. Het was eens het enigste beest dat waard was om gedragen te worden op schilden en helmen. Bij koningen van Schotland, Engeland, Noorwegen en Denemarken etc., tot de 12de eeuw begon eindigde de heraldische tekens met de koning der dieren. (Later kwam ook het luipaard op. Maar die werd dan ook gezien als een soort leeuw, in een andere voorstelling) Hij komt geheel voor, half, onthoofd, ontmand, zonder staart, met twee koppen, dubbele staart, als zeeleeuw, ondersteboven, alleen de onderste helft of zittend in een stoel (uit Reynaert de Vos, koning Nobel). In de Gotische stijl zien we hem met slechts drie nagels, geen tong en een naar binnen gebogen staart. De latere leeuwen vertonen vier nagels met de staart naar buiten gebogen. De sierlijkste heraldische leeuw is ongetwijfeld de leeuw die in Renaissancestijl is afgebeeld.

Opzittende gebeeldhouwde leeuwtjes in steen of hout komen als schilddrager voor met het wapenschild voor het lijf. Die zie je vaak voor inrijhekken, als schoorsteenornament en kasten. Er wordt verhaald dat de Britse leeuw de voeten van Paix: Vrede, kust en als die gebroken wordt dat de leeuw dan brult. In het trotse Schotse koninklijke schild staat ’the winged lion of St. Mark’.

Het is het teken van Hercules, Hector en Achilles, het ‘rijdier’ van vele goden uit de Oost en West, van de koning van Hindoestaan die bekend is als Runjeet Singh: de leeuw van Punjab, verder is er de leeuw van Perzië, Ali, de leeuw van God, het zijn de koningen met ‘een leeuwenhart, George III en vele helden van St. George tot Nelson, Napoleon, Wilhelm Tell, Karel XII, Luther en anderen. Ook de zee is zacht als een leeuw en soms met verschrikkelijke kracht, de brullende zee.

In het algemeen is de leeuw het teken van veelvuldig krijgsmansdeugd. Volgens Homerus voerde eveneens de held Agamemnon de afbeelding van de leeuw in zijn schild met de bedoeling dat hij de kracht en de moed van dit dier zou navolgen. Zijn edele gestalte en trots, de majestueuze houding verhieven hem tot koning der dieren terwijl de Duitse dierensage hem als koning Nobel naast krijgszuchtige eigenschappen tevens heldenmoed toekent. In betrekking tot de leeuw en de zwaan in het wapen voeren de geslachten Clement en Loewenhielm tot devies: ‘Candore et fortidudine’, ‘met reinheid en gevleugelde kracht.’

De stad Venetië voert een gevleugelde leeuw met een boek, het Marcusevangelie en als wapenspreuk: ‘Pax tibi Marce, Evenagelista Meus’. Hij is het embleem van de evangelist Marcus die in de kapel der Dogen rustte, later in een kerk die gebouwd was uit de nalatenschap van een doge. De strijdkreet van de Venetianen was: ‘Evviva San Marco’.

De familie Tonckens voert de draak in het wapen. Hier toegerust met een pijltong en een staart die eindigt in een pijlpunt, twee vlerken en twee leeuwenklauwen.

De drakenleeuw in de heraldiek is van voren leeuw en van achteren draak.

De orde van de Nederlandse leeuw is bij besluit van 20 september 1815 door Willem I ingesteld. Het versiersel is een wit kruis met het opschrift: ‘Virtus Nobilitat’.

Moraal.

Een leeuw is op het eind der dagen. Hij is ziek en het leven moe, wacht op de dood. Dan komt een oud zwijn dat nooit wilde vechten en herinnert zich een oude vete, hij steekt hem de tanden in de rug. Ook een ezel nadert, die slaat de leeuw met een hoef op het hoofd. De leeuw spreekt; is een dood niet genoeg, moet het een dubbele dood zijn? Wat baat het dat ik ooit een held was? De moraal van dit verhaal is; ‘na de dood verlies je alles, word je door de minsten nog eens nagetrapt’.

Vanaf de dag dat de leeuw de koning der dieren was liet hij zich als een vorst vereren. Als vorst werd hij ook vegetariër, je eet tenslotte geen onderdanen. Voor koning leeuw was het geen beste tijd, wel voor zijn onderdanen. De moraal van dit verhaal; ‘wie de eeuwigheid begeert, moet besterven’.

Een muis was eens op de rug van een leeuw geklommen. Die was daar geheel niet van gediend. De koning der dieren brulde hem toe dat hij dat niet meer moest wagen. Toen de leeuw dan eens gevangen raakte in een net kwam de muis op zijn gebrul aangezet. Zonder wat te vragen begon hij het net door te knagen. De moraal van dit verhaal; ‘ laat de groten toch niet teveel op de kleinen neerzien’.

De leeuw had eens een os gevangen. Daar komt een dief en eist van hem de helft. ‘Scheer je weg’ zei de leeuw, ‘van mij zal je niets krijgen. Vervolgens komt een wandelaar langs die bij het zien van dit tafereel snel de benen wil nemen. “Hola, mijn vriend, waarom zo snel, voor mij hoef je niet bang te zijn, ik neem mijn deel en vertrek. De moraal van dit verhaal; ‘diegenen die vragen worden overgeslagen’.

Een ezel had de huid van een leeuw aangetrokken en joeg vele dieren grote schrik aan. Ook een vos probeerde hij bang te maken. De vos had echter zijn geluid gehoord en zei tegen hem; ‘wees ervan overtuigd dat ik bang van je geworden was als ik je niet had horen balken’. Zo worden nietsnutten die door hun hoogmoed heel wat lijken door hun eigen gezwets ontmaskerd.

Een ezel ging met een leeuw op jacht. De ezel was bekleed met takken en bladeren als een bosje. Hij zou de beesten aan het schrikken maken door zijn geluid, dat ze niet in zo’n bosje zouden verwachten, de leeuw zou ze opvangen en doden. Zogezegd, zo gedaan. Ontelbaar is het aantal dat sneuvelt. Het plan is prima geslaagd. De ezel verwacht dat de leeuw hem wel zal bedanken, maar wat zegt de leeuw: ‘je hebt zo goed gebalkt dat als ik je lafheid net had gekend ook zowat was gaan rennen’. De moraal is’ die een lafaard is maar prat gaat op zijn moed, waar een sterker iemand bij is, weet niet wat hij doet’.

Men ziet soms een leeuw met een vos afgebeeld. Door openlijke kracht en wapens kan men niet altijd zijn zin krijgen. Loosheid, krijgslisten, kunsten en de geheime streken van de vos bieden hier uitkomst. Loosheid en kracht samen kunnen veel teweegbrengen. Plutarchus placht van Lycander te zeggen: Waar het leeuwenvel te kort schiet moet een prins het vossenvel aangenaaid worden’.

Men moet zich door het verkregen sterker en geducht maken, het bij vrede niet afstaan of men maakt de vijand sterker en zichzelf bespottelijk en onbevreesd. ‘Fortier spoliss’, ‘door de buit sterker’, dat is de hand en knods van Hercules met een leeuwenhuid. Toen Achilles Hector versloeg dreven de Grieken de spot met zijn dode lichaam en ieder gaf hem nog een slag na: ‘Doorboort met pijlen nu mijn lijk met al uw krachten. Een dode leeuw heeft zelf dit van een baas te verwachten’. Zelfs grote mannen worden na hun dood door bloodaards aangevallen die bij hun leven weg zouden vliegen.

Een leeuw was verliefd op een boerendochter, de boer wilde haar niet aan een beest geven maar durfde ook niet weigeren. Toen de leeuw aandrong zei hij dat hij hem wel een goede partij vond maar dat zijn dochter bang was voor zijn nagels en tanden. Die moet hij eerst maar wegdoen. De verliefde leeuw voldeed aan dit verzoek maar kreeg vervolgens slaag toen hij weer bij de boer kwam. De moraal is dat een sterke vijand wel gehoord wordt maar als hij geen sterke kanten meer heeft een gemakkelijke prooi wordt voor diegene die eerst bang van hem waren

Alle dieren werden opgeroepen, alle hadden een taak bij de te verwachten oorlog. De olifant kreeg het zware materiaal te dragen, de beer was bedoeld als rammer, de vos zou sluwe listen uitdenken en de aap de vijand amuseren en zo afleiden vanwege zijn grappen. De ezels wilde men wegsturen omdat ze zo lomp, de hazen omdat ze zo paniekerig zijn. ‘Daar komt niets van in’ zei de koning (leeuw), ‘ook zij kunnen dienstdoen, de ezel om met zijn gebalk de vijand te verschrikken en de haas als koerier’. De leeuw kan alle dieren gebruiken, ieder naar zijn talent.

Sage.

Androclus was een weggelopen slaaf van een proconsul in Afrika. Om aan zijn vervolgers te ontkomen vloog hij naar de woestijn en verborg hij zich in een spelonk. Hoe groot was zijn ontzetting toen hij bespeurde dat de spelonk het hol van een leeuw was en hij een grote leeuw op zich zag toekomen. Hij verwachtte niets anders dan de onmiddellijke dood. Maar de leeuw naderde de sidderende Androclus en hief een van zijn poten in een smekende houding omhoog. Androclus die van zijn eerste doodsschrik wat bekomen was greep allengs moed en vatte eindelijk voorzichtig de hem voorgehouden poot, bekeek die en vond dat er een doorn in stak. Hij trok die eruit waarop de leeuw die kennelijk verlichting van pijn voelde, zijn weldoener begon te liefkozen als een hond dat met zijn meester doet. Hij werd van voedsel voorzien door de leeuw. Na enige tijd waagde hij zich uit de spelonk en werd al gauw gepakt. Hij werd veroordeeld om voor de wilde dieren geworpen te worden. Hij verscheen daarvoor in het bestemde perk en uit een der aanwezige hokken schoot een pas gevangen leeuw tevoorschijn. Het monster kwam met vervaarlijke sprongen op hem af en de toeschouwers verwachtten niets anders dat de arme man zo dadelijk in flarden gescheurd zou worden. Hoe groot was hun verbazing toen de leeuw, naderbij gekomen, opeens stil stond en van woede tot blijdschap over ging en nu Androcles begon te likken, te strelen en tegen hem op te springen als een hond die zijn lang verloren meester terugvindt. Het was de leeuw waarvan hij de doorn uit de poot had gehaald. Hij werd voor de keizer geroepen en vertelde zijn verhaal waarop hij in vrijheid werd gesteld en de leeuw ten geschenke kreeg die nu weer zijn trouwe metgezel werd. Nu liet Androcles de leeuw overal zien en haalde daar veel geld mee op.

Zo komt de leeuw bij de eerste kluizenaar, de H. Paulus de heremiet, om een doorn uit zijn poot te laten trekken en blijft dan verder als huisdier bij hem. Dit verhaal is al bekend bij Aelianus, ca. 200 na Chr. St. Hiëronymus heeft dit verhaal geschreven. Merkwaardigerwijs wordt Hiëronymus op de meeste schilderijen zelf met de leeuw afgebeeld onder andere bij Durer. Hiëronymus wordt afgebeeld als een halfnaakte grijsaard met een kale schedel en een lange baard en met een steen in de hand waarmee hij zich op de borst slaat terwijl een leeuw hem vergezelt.

In Thracië trof een beer een onbewaakt leger van een leeuw aan, hij verscheurde de welpen die nog te klein en te zwak waren om zich te verdedigen. Toen de ouders terugkwamen van de jacht en hun kinderen in hun bloed zagen liggen waren ze diep bedroefd en gingen vol haat achter de beer aan. Die was al angstig weggevlucht en in een boom gekropen. Daar bleef hij zitten om zo aan de dreiging de van de leeuwen te ontkomen. Ze waren vastbesloten om hem zijn verdiende loon te geven. Terwijl de ene leeuw achter bleef zwierf de ander door smart overmand door de bergen. Daar ontmoette hij een houthakker. Die liet van schrik zijn bijl vallen, maar de leeuw kwam kwispelstaartend naar hem toe en begroette hem vriendelijk. Hij likte hem met de tong het gezicht zodat de houthakker weer moed vatte. De leeuw sloeg zijn staart om hem heen en trok hem mee. De bijl wilde de man eerst laten liggen maar met zijn poot beduidde de leeuw dat die mee moest. Toen hij dat niet begreep nam de leeuw de bijl in de bek en gaf hem aan de houthakker. Hij volgde nu de leeuw tot ze bij de boom kwamen. Toen de leeuwin hen zag kwam ze kwispelend nader en keek met klagelijke blik naar de beer. Toen de man dat zag begreep hij dat de beer tegen hen iets had misdreven en met al zijn kracht hakte hij de boom om. Nauwelijks was de boom geveld of de beer werd door hen verscheurd. De man werd ongedeerd en heelhuids naar de plek teruggebracht waar hij tevoren aan het houthakken geweest was.

Sage.

Een Namaque, inwoners van de westkust van Z. Afrika, reisde met de vrouw van een Bosjesman die een kind op de rug droeg. Hij kreeg honger en zei tot haar: “Ik weet dat je je in een leeuw kan veranderen, doe het en vang voor mij een zebra”. Zij antwoordde dat hij bang zou worden waarop hij haar verzekerde dat hij alleen bang was van de honger. Onder dit gesprek kreeg de vrouw al haren in de nek, haar handen werden klauwen, haar gezicht veranderde. Ze zette het kind op de grond en zag de man die in een boom geklommen was kwaad aan en liep als leeuwin weg. Ze ving een zebra en zoog het bloed eruit, keerde terug en ging huilend bij het kind zitten. De man riep vanuit de boom: “genoeg, genoeg, leg je leeuwengestalte af. Ik zal je nooit meer vragen het nog eens te doen”. Ze keek hem aan en brulde. Op zijn verzekering dat hij in de boom zou blijven tot hij stierf werd ze weer een vrouw.

Vondel, Geboorteclock;

‘De prins werd vriendelijk aangekwispeld door een leeuw

De vloeken weken hem en bleke razerijen

Men zag de lucht geveegd van krom geklauwde Harpijen

Geen raadsel breiende Sphynx leide op ’t verslinden toe

Chimeren waren voorts het vonken spuwen moe

Geen Gorgonen piepte meer, geen Hydra’s nijdig bliezen

Geen Scilla blaatte meer, de Phytons staakten ’t biesen

Elk ingezetene had liefde en vrede tot zijn wit’.

Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;

‘De felle leeuw werpt vuur en vlam uit de ogen heus

En slingerstaartend door ’t achterhuis, muil en neus

Zijn gramschap ijselijk prikkelt, en de aderen gaat ontspannen

Om ’t welriekend rood van de panter aan te randen

Als juist de brave haan met purperen vederbos

Zijn trotse kop versierd, een kuif half paars, en ros

En half verguldt men op zijn kruin hoog uit ziet steken

En langs zijn stijve borst, met spikkelend bont bestreken

Een rode baard vloeit, in zijn geelgroene ogen leidt

De schrik gelegerd, en zijn leden zijn bekleidt

Met ongesponnen goud, zijn korte bek zich kromt

Zijn voet gespoord en in ’t treden gelijk de krijger bromt

Zijn grote staart zich in twee gewelfde takken takt

Met vleugelruisen hij zijn lenden ribbezakt

Hij zingt, zo het schijnt, en met zijn bijzijn en trotse brallen

Hij van de sterke leeuw de kuif en moed deed vallen’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe VI ;

De Leeuw en ’t Peerd;

‘De Leeuw, ’t ontzaglijke dier’ ’t paard ziende gras af te lezen

Trad zeer listig tot hem en veinsde te wezen

Een wel ervaren arts, die door kunstrijke list

Tot allerlei gebrek en ziekte hulpe wist

Maar ’t Paard, niet minder loos, riep, o ter goeder uren

Heeft Apollo hier tot mij willen sturen

O Aesculapi, komt uitstekende Doctoor

Treedt herwaarts met uw kunst en komt mijn kwale voor

Want mijn achtervoet maakt me bang en verlegen

Vermits ik een groot gezwel daar onlangs heb gekregen

Ontzeg uw hulp niet, het is in uw macht

Besmeer het met zalf opdat het wat verzacht

De Leeuw veinst zich gereed om Paards achtervoet te helen

En zet zich achter aan, dan het Ros slaat niet de schele

Hij slaat de kwaaie arts ’t hoefijzer voor de kop

Dat hij ter aarde ligt met een klop

’t Gaat meestal zo, dat die anderen menen te plagen

Die wordt eerst zelf geplaagd en moet zijn straf dragen

Die anderen ’t net voorspant, of een kuil bereidt

Eerlang zelf in de strik of de afgrond leidt’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe II ;

Van den Leeuw ende Vos;

‘De onoverwonnen Leeuw, der dieren opperkoning

Veinsde zich dodelijk ziek in zijn gewelfde woning

En daagde al de dieren ten hove uit op ’t grote pleen

Wie dadelijk niet verscheen tot voorstand van ’t gemeen

Vermits hij zaken had door hem allen te verbeiden

Nut tot de stand zijns rijk als hij zou verscheiden

Elk volgt konings last, al bevende uit ontzag

Verschijnt in ’t grote paleis op de gezette dag

Elk komt er, uitgetekend de Vos, loost van allen

Die heeft in al dit spel een wonder kwaad gevallen

Neemt op de stappen acht, die hij in ’t zand ziet staan

Verneemt dat niemand keert van al die derwaarts gaan

Dus spreekt hij bij zichzelf, al toornig en verbolgen

Terecht dat zij beesten zijn, die blindelings dus volgen

De stappen, die in ’t zand gestrekt, naar ’t groot paleis

Klaar tonen waartoe wil gedijen zulke reis

Vermits van velen niet een van ons metgezellen

Veilig weerkeerden om ’t geschiede te vertellen

Gelukkig is de man, die uit rijp beraad

Van ’s prinsen tirannie en wreedheid ’t net ontgaat

Die uit ’t gevaar zich verre houdt om in strikken opgehangen

Daar ’t arme, onnozele volk te licht zich laat vangen’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe X ;

Van de Leeuw ende ’t Muysken;

‘Ik weet niet door wat toeval de leeuw met grote schrik

Zich onvoorzien vond in toebereide strik

Hetzij door Jagers list, die het ongedierte belaagt

Of ander ongeval in het loze net is gejaagd

De sterke is in gevaar. Hij worstelt naar vermogen

Maar wordt hoe langer hoe dieper daar ingetogen

Waarom hij zijn stem verheft en ijselijk brult

Het ganse bos is van ’t geroep vervult

Een Muisje, bij toeval daar geslopen

Op het schallende gekrijs komt tot zijn hulp aangeslopen

En knaagt de strik in tweeën, met dankbaarheid en vreugd

Vergeldt de Leeuw heel kort de bewezen deugd

Komt hierheen, spiegelt u, koningen en heren

En houdt zowel de kleinste als de allergrootste in ere

Vermist hier niemand zo machtig is of zo groot

Of de allerkleinste kan hem dienstbaar zijn in grote nood’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXXVII ;

De Leeuwe met d’Andere Dieren;

‘De Leeuw, het hoofd der Dieren, beval dat alle beesten

Zich uitrusten tot de krijg, de minste met de meeste

’t Langhalzige Kameel, de Ezel en de Stier

De Beer, de Haas, het Zwijn en ’t wrede Panterdier

De Luipaard, en de Wolf ten hove fluks verschenen

Met al wat ’t aardrijk drukt en voorschreed op vier benen

Dan sprak de ruige Beer, heer Koning! zei die dwaas

Dat gij gedagvaard hebt de ezel en de haas?

Die onbekwaam tot krijg schier vluchten voor de dode?

De ezel is te bot, de Haas is te blode

De Ezels dommigheid is wijd en zijd berucht

En ’t Haaske drijft de vreze al gestadig op de vlucht

Neen, sprak de Leeuw, die twee zullen ons nut zijn zullen

De ezel schrik aanbrengt, vermits zijn ijselijk brullen

Het Haaske vlug en snel, in ’t lopen wel geleerd

Boodschappen zal al ’t geen in de krijg passeert

Die in het gewone best eendrachtig te beleiden

Zo rijp is van beraad, zo kloek en bescheiden

Dat zelf de onnutste hem ook van pas komen kan

Die zulk een beeld uitdrukt van een bijzonder man’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXIII;.

Leeuw en den wandelaer;

‘Een reizende wandelgast en sterke Leeuw tezamen

Door ’t schaduwende woud haar weg- en voetpad namen

En hadden onderling hun praterij gemeen

Tot dat zij zagen uitgehouwen in een steen

Een man en een ruige Leeuw die worstelen deden

Hun beste arbeid om elkaar te ontleden

Daar na veel strijd de Man tenslotte meester wordt

Zo dat de Leeuw, zo ’t schijnt, ter aarde neder stort

De wandelaars hierop hun ogen sloegen

En elk voor de ander schiep hierin een goed genoegen

De Leeuw ’s Leeuws sterkheid prees, die de mensen overtrof

De Man gaf zijns gelijke de erekrans en lof

Vermist hij opmerkelijk van de Leeuw scheen te winnen

De Leeuw hierom vergramd en razende van zinnen

Zijn makker sprong op ’t lijf en sprak, wel aan, laat zien

Wie van ons tweeën de sterkste, en grootste weerstand mag bieden

Wie zich te veel beroemd en zijn kam opsteekt

Niet lettende met wie of wat persoon hij spreekt

Komt lichtelijk ten val, gesneuveld onder de voet

En zijn verdiende straf ten slotte dragen moet’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXIV.;

De Leeuwe, Ezel en Vos;

‘De ezel, vos en leeuw zijn onderling verdragen

Gelijk om roof en buit te gaan jagen

Ze renden door ’t woud en hielden nergens stee

Tot zij afgetrapt zagen een jonge Ree

Dan sprak de ezel, laat ons nu niet krakelen

Maar ’t jonge Ree in drieën voor ons te gaan delen

De Leeuw, hierom verstoord en ijselijk gram

De ezel fluks verscheurde en dadelijk ’t leven nam

En spreekt het Voske aan, ’t zal nu met ons lukken

Deelt hij de verse roof in twee gelijke stukken

De Vos verscheurde ’t hert, en deelde ’t beest van een

Maar gaf zijn Koning ’t grootste en beste deel van twee

Zodat de dierenvorst zich tot Reinaard spoedig keerde

En vroeg in welke school hij deze beleefdheid leerde?

De ezels droevig eind mij onderwezen heeft

Wiens anderen voorbeeld zich verstrekken laat een lesse

En houdt de ervaring zijn voedster en meesteresse

Veel zwarigheid ontgaat en ’s levenstijd verlengt

Terwijl de onwijze zich in druk en lijden brengt’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe LXXV;

De Vos en de Leeuwe;

‘De Vos zag een Leeuw van verre nader komen

Zo dat ’t sidderen hem beving en zeer begon te schromen

Verstak zich voor een wijl in ’t diepste van ’t woud

En heeft zijn leven in ’s Leeuwens klauwen niet vertrouwd

Terstond daaraan is hem weer ’t ruige dier verschenen

Doch nu was hij niet zo bang en beducht als voorhenen

Doch vloog vast niet te min in ’t dichtste van ’t lis

Ten slotte de Leeuw hem nog eens ontmoet is

Dan heeft hij onbezorgd vergezeld de schrik des dieren

Die naast Reinaard bewees zijn goedertieren

Gewoonte veel vermag in ’t kwade en ook in ’t goed

’t Is de andere natuur in ’t redelijk gemoed

Veel hebben ’t zondige kwaad, dat ons aan mag kleven

Verkeerdelijke natuur, een aanwensel toegeschreven’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CIXl.

De Leeuwe, Koe, en ’t Schaep;

‘Een Leeuw, Koe en Schaap, die togen op jacht

En hebben door hun vangst een Hart daarvan gebracht

’t Welke van de sterke Leeuw verscheurd zijn in vier delen

Heeft daar naar zijn lust dus weten om te spelen

Het eerste komt mij toe, omdat ik Koning ben

En ’t ander, nu ik me in ’t jagen meester ken

En ’t derde voor de moeite en arbeid van het scheiden

Wie ’t vierde deel begeert, die moet zo lang beiden

Dat hij ’t uit mijn vuist en kluiven ’t mij onttrek

En zich opzetten tegen mij, en snoere hierna de bek

Let hier op redelijk volk, met leeuwen of met Beren

In geen bond te treden, of wrede overheren

Zij scheiden naar hun zin. De arme wordt verdrukt

’t Gaat met hen zo ze ’t wil, de feller doen gelukt

O woekeraars, gij speelt ook deze parten

Gij rooft het armen goed en maakt haar droef van harten

Neemt pand en hoge rente, drie dubbel interest

En toont noch onnozele schijn, als was gij van de best

De onnozele wacht zijn deel en vind zich geheel bedrogen

Vast is de woekeraar in zijn kaak gevlogen

De Leeuw rooft met geweld, de Wolf door valse schijn

Zo toont het kwade gespuis, dat zij baatzoekers zijn’.

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXIV;

De Leeuw, den Haen en den Ezel;

‘De hoog verheven Leeuw, vermoeid van ’t gestadig jagen

Vond een ezel staan, verloomt door ’t zakken dragen

Daar bij een Lombardische Haan die door zijn luid gekraai

De trotse Leeuw verschrikt, dat hij met een draai

Zich op de vlucht begeeft. De Ezel overmoedig

Waant dat de Leeuw bedeesd wordt door zijn felheid woedig

Hem op zijn hielen volgt met gezwinde loop

En onbedachtelijk brengt hij zijn vlees te koop

De Leeuw in ’t swingen ziet de trage Ezel volgen

Scheurt hem ter aarde met een gemoed verbolgen

En zegt: dit is voor mij, voor ’t welgeboren bloed

En ’t edele konings hart, een doren in mijn voet

Dat ik voor niemand wijk. Dit is, o slechte broeder

Je uiterste banket. O, aller Hazen moeder!

Volg waanwijs niet de raad, om als uw prins vliet

Hem smaad en spot aan te doen, om zich te voeden aan zijn verdriet

Ofschoon ’t avontuur u gunstig toont met tuiten

Ze draait schielijk ’t hoofd, en steekt u in de kluiten

Verstonden ze recht de aard van de zaak

Dat onbedachtzaamheid ’t bederf der dwazen vaak

Ze zouden wel bezonnen zijn op betere kansen te letten

De Ezel zou de Leeuw niet naar zijn ere zetten.’

Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXVIII;.

Den wreeden verouderden Leeuw;

‘De Koninklijke Leeuw, die in zijn frisse dagen

Al ’t andere gedierte plag wreed te plagen

Ontzien wordt om zijn moord en strenge tirannij

Dat sidderde elk bevreesd voor zijn razernij

Nu, zijnde traag en zwak, van alle man verstoten

Veracht en beschimpt werd van al zijn Rijksgenoten

Zo dat de een uit haat wijst hem zijn stalen voet

En de ander wrokkig hem toont zijn ivoren hoed

Elk juicht, omdat hij in bittere armoe moet leven

Nu vleit hij, hulpeloos, die eertijds iedereen doet beven

Zo dat hij zonder troost, veracht in zijn nood

Zijn kwijnende ouderdom te scheiden met de dood

Zo steunt de stoute mens op rijkdom en op krachten

Verdrukt en vilt bijna zijn mindere met verachten

Houdt hij de overmacht, gedurig in angst

En toont zich als de Leeuw heer, inde dieren vangst

Stelt ’t recht naar zijn zin, daar de arme om moet treuren

En schraapt in zijn zak, al wat hem komt te veuren

Dat als hij komt in nood, dan is ’t ijdele zoek

Want hij laadt op zijn hals de welverdiende vloek’.

Spreekwoorden:

Het leeuwenaandeel, in Duits Lowenanteil. =Dit is in het gehele bezit van iets dat een machthebbende zich aanmatigt in plaats van naar recht en billijkheid met anderen te delen. Die uitdrukking is ontleend aan de 258ste fabel van Aesopus. Verschillende dieren gaan met de leeuw op jacht en spreken af dat ieder een gelijk deel van de buit zal ontvangen. Als eindelijk een hert gevangen wordt in het net van een geit en men tot verdeling zal overgaan houdt de leeuw alles voor zich, eenvoudig omdat hij de leeuw is, ‘qui nominor leo’, zegt hij. ‘Ik neem het eerste gedeelte’, zei hij, ‘omdat ik als koning de eerste rang bekleed, het tweede deel neem ik omdat ik je gelijke ben als partner. Wat het derde gedeelte betreft, die zal je in grote moeilijkheden brengen, tenzij je verkiest snel te verdwijnen.’

Zich wagen in het hol van de leeuw. =Zich aan het grootste gevaar bloot stellen. Door zich in de macht van de vijand te begeven.

Hij is een leeuw. =Trots, krachtig stoutmoedig.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/