Kauw
Over Kauw
Torenkraai, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Naam, etymologie.
Corvus: raaf.
Corvus monedula Viell: Kraai die centen wegpikt. (Coloeus monedula, L.)
Kauw, kerkkauw of torenkraai heet in Friesland ka en vandaar kauw, klanknabootsend woord, verder, toerka of akke, in Duits Dohle, in Engels daw of jackdaw en in Frans choucas des tours.
Wat deze vogel betreft die in het Latijn Graculus genoemd wordt zijn er verschillende mogelijkheden voor de naam. Isidorus meent dat het komt van ‘a garrulitate sua’, ‘van zijn gesnap’, vooral tijdens de paring. Zijn snater staat zelden stil. Anderen willen het afgeleid hebben van ‘a gerendo’: schorsen of dragen, omdat ze het geworpen graan vervoeren en als ze naar hun nesten vliegen drie lauriertakken meenemen met iedere poot een en een met hun snavel. Anderen omdat ze met troepen en gehele scholen vliegen, bijeen zitten en gezellige vogels met hun gelijken zijn.
Vorm.
De kauw is maar drieëndertig cm lang met een achttien cm lange staart. Vanwege zijn korte en dikke en van boven weinig gebogen snavel wordt ze als vertegenwoordiger van een afzonderlijk geslacht beschouwd.
De veren zijn op de bovenkop en kruin donkerzwart, op de achterkop en nek asgrauw en op de overige bovendelen blauwzwart, op de onderdelen leikleurig of grijsachtig zwart.
De iris is zilverwit, de snavel en de poten zijn zwart.
Witte en isabelkleurige kauwen zijn niet al te zeldzaam.
Het is een gezellige vogel die zich voegt bij haar soortgenoten, maar ook bij kraaien en roeken. Ze trekt met hen mee naar het zuiden. Je herkent ze aan de kleinere vorm en snellere vleugelslag. Het vliegen kost haar weinig inspanning, ze maakt vele wendingen en daalt of stijgt met de minste moeite.
Broedplaats.
Ze nestelt vrijwel overal, op schoorstenen of op kerken en bouwvallen, ook in bossen met breedbladige bomen, vooral in bosjes die midden op het veld staan voor zover hier holle bomen te vinden zijn. Door de grote massa’s droog hout, die ze voor de nestbouw opstapelt, kan brandgevaar ontstaan. Vooral omdat ze glinsterende dingen zoekt en zo ook een brandende sigaret.
Ze heeft vijf groenachtig blauwe eieren met olijfbruine en zwarte stippels die na zeventien dagen uitkomen.
Geluid.
Haar lokstem klinkt als ‘jek’ (vandaar de Engelse naam jack –daw) ‘chak’ of ‘djer’ en is wel welluidend, in andere gevallen roept ze ‘kre’ en ‘krie-je en ka ka’. Ze kan zonder moeite andere vogels nabootsen en zelfs hanengekraai leren. Het zijn goede imitators en kunnen gemakkelijk leren om te praten.
Voedsel.
Ze eet vrijwel hetzelfde als de roek, insecten, slakken, wormen, muizen en jonge vogels, eieren zijn een lekkernij. Verder is ze belust op plantaardige stoffen, graankorrels en jonge plantendelen.
In Lemnos, Thessalië en Illyrië waren ze in hoge achting omdat ze daar de sprinkhanen weg aten van de akkers, aldus Plinius.
Gezellig.
Ze worden al jong uit het nest gehaald om ze te temmen. Die hechten zich spoedig aan hun meester maar hebben toch weer de dief- en moordachtige neigingen van de kraaien. Ze zijn erg gezellig en grappig. Ze mogen de hond of kat graag plagen. De meeste vinden de dood door hun nieuwsgierigheid bijvoorbeeld doordat ze bij nacht water in een kuip zien schitteren en daarin verdrinken.
Bestiaria.
Shakespeare, “I am not wiser than a daw.” I King Henry VI, ii 4, 18.
Uit Maerlant, ‘Monedula is de kauwen naam, van zwarte pluimen bekwaam. Zilver bemint ze, geld en goud en dit is bij de natuur gebouwd, nochtans weet zowat voor haar zo apart is dat ze het geheel bedekt in steden waar het verloren blijft. Wel zo wordt de vrekkige man beschreven die zwart is van vuile zonden en zijn rijkheid te allen stonden zo bedekt dat hij daarmee zijn gemak verliest, zijn zaligheden, de wereld eer en de minne van onze Heer.
Men kan de kauw spreken leren, wil men het jong pijn doen, zo wacht nauw de zonsopgang en begroet ze met haar spraak. Experimentator zegt een vreemde zaak dat kauwenvlees niet goed is want het hoofd krabben doet’.
De kauw vecht met de uil omdat de uil overdag maar zwak zicht heeft. Dan pakt de kauw zijn eieren en eet ze.
Zijn vlees veroorzaakt schurft in het hoofd want hij houdt er zelf van om op zijn kop te krabben.
Er wordt gezegd dat de kauw vaak gek wordt zodat hij zichzelf vaak ophangt aan de gevorkte takken van bomen.
In Duitsland is op vele plaatsen de menig verspreidt dat de kauwen bij het naderen van cholera de steden verlaten die het eerst aan de beurt zijn om door de gevreesde ziekte bezocht te worden. Ze gaan inderdaad wel eens een tijdje weg, maar dan naar de akkers als de veldvruchten rijp zijn.
Het zijn ongeluksbrengers als ze boven een huis zitten, vooral als er een door de schoorsteen naar beneden valt. Een zwerm betekent voorspoed en gezinsuitbreiding. Vliegen ze rond en roepen aanhoudend kauw, kauw, dan komt er regen. Als ze laat in de avond op de grond gaan zitten komt er ook slecht weer.
Moraal.
De vogel van Aesopus, het mag een kraai of kauw zijn, wilde mooie kleren wilde dragen. Toen een pauw een veer liet droeg de kauw die als sier. De kauw verliet het nest waar hij was geboren en ging bij de pauwen wonen. Die wilden hem niet hebben en gingen hem te lijf zodat hij bont en blauw werd geslagen en tenslotte weer op huis aan ging. Hij kwam er niet zo best af toen dit hem werd ontnomen en men hem in zijn natuurlijke staat aanschouwde. De moraal is dat je je niet moet voegen bij de adel, je past er niet, zelfs al heb je hun kleren aan. Doe niet alsof je meer bent dan je eigen volk.
Horatius: ‘Op dat de lompe kauw niet beschaamd staat te kijken.
Als elke vogel met zijn veren gaat strijken’.
Een andere poëet zegt:
‘O, raaf, hoe pronkt gij dus met die geleende veren?
Hoe kunt ge uit hovaardij een anders goed begeren?
Al ‘t gevogelte zal plunderen dit sieraad
Bevindt ge u naakt en bloot in een droeve staat
Wacht u met gaven van een ander trots te pronken
Nog matigt het u niet aan ‘t geen anderen is geschonken’
Men moet niet anders of meer willen zijn dan men is’.
Als men zaken wil gaan samenvoegen die geen verband met elkaar hebben en dus een zot stuk gaat schrijven, dan placht men te zeggen:
‘Het kind zal zijn meester leren
De ezel zal op de lier
De kauw op de snaren spelen
Wat weet een varken van saffraan te eten?’
‘De ene kauw bij de anderen’ zegt men, geen uilen bij bonte kraaien, geen wijze lieden bij gekken en veel snaterende weetnieten, ‘graculo graculus affidet’, ‘soort bij soort’, zij zoeken elkaar. Van dat geslacht houden ze zeer veel, het is hun alter ego als van deze vogel gezegd wordt dat hij zijn eigen schaduwbeeld bemint.
‘De kauw doet ons denken aan de praatzieke, maar ook aan de gulzigaards want wie gulzig is zal zich na de maaltijd ook gemakkelijk aan roddelpraat bezondigen en naar allerlei praatjes luisteren’.
Pyrrhocorax.
Uit Martinet.
=Pyrrhocorax pyrrhocorax, L, (Grieks pyrrho: rood, corax: raaf) steenkraai, Alpen of bergkraai, Engels alpine chough, komt voor in Eurazië, Atlas en Himalaya.
Pyrrhocorax graculus, L, (kraai) alpenkauw, komt in bergen voor. Deze twee laatsten lijken veel op elkaar, ze hebben gitzwarte veren en rozerode poten. Bij de alpenkauw is de gebogen snavel echter geel die rood is bij de steenkraai. Is een 30-40cm lang, maar kleiner dan de steenkraai.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/