Brandgansboom
Over Brandgansboom
Bernakelgans, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Een andere mythe dan die van boomwol was die van de brandgansboom wat door de echte plantenliefhebbers werd geloofd. Het is de Engelse goose barnacle tree. De sage van de brandgansboom ontstond door het feit dat men de brandgans hier nooit zag broeden.
Naam, etymologie.
De gans wordt wel rotgans, Schotse gans, ringelgans, pauwgans, boom- en bernakelgans genoemd. Het is de Engelse brent goose en de Franse barnache cravant. Duitse Ringelgans, de ring om de nek, Baum-, Bernakel-, Brand-, of Rottgans, het laatste naar zijn geluid ‘rot, rot’. Deze gans heeft de plechtige naam Branta bernicla, L. (van brant of brent goose, de Engelse naam), bernicla is ook een Engelse naam.
Ook de bergeend, Tadorna tadorna, L. , (naar de lokroep tatata en ornis; vogel) heet in Duits Brandgans of Brandente en in Engels shelduck.
Historie. Bestiaria.
Zeer vroeg moet de fabel ontstaan zijn omtrent het groeien van vogels aan bomen. Er zijn geen vermeldingen in Griekse of Romeinse literatuur. Het idee schijnt in Noordwest ontsprongen te zijn, mogelijk Orkney, Schotland en Ierland.
Deze conclusie werd getrokken uit het feit dat niemand ooit een nest van dit dier had gevonden. De volwassen gans heeft zwarte poten, een zwarte snavel en zwarte en witte veren. De eerste verwijzing naar de boomgans of barnacle verschijnt mogelijk in een oud Engels raadsel in het Exeter Book dat waarschijnlijk geschreven is voor 750 na Chr. Het raadsel is op vele manieren geïnterpreteerd, de oplossing die door S. Brook is voorgesteld wordt door latere studenten geaccepteerd. Hij moderniseert het raadsel alzo (en geeft het antwoord als de barnacle geese)
‘In a narrow was my neb and beneath the waave I lived
Underflowen by the flood in the mountain billows
Low was I besunken in the sea I waxed
Overcovered with the waves clinging with my body
To a wandering wood.
Quick the life I had when I from the clasping came
White the billows, of the beamwood in my black array
White in part were then my pranked garments fair
When the Lift upheaved me me a living creature
Wind from wave up-blowing and as wide as far
Bore me o’er the bath of seals Say, what is my name?”
Hierna zou de eerste verwijzing gemaakt zijn door Neckham, ongeveer in 1180. Hij beschrijft de groei van de barnacle, die bij hem bernekke genoemd wordt, van planken die lang in het zoute water hebben gelegen en geproduceerd worden door water en niet door seksuele tussenkomst. Deze vogels mogen gegeten worden als vis. Ook voegt hij toe dat ze buiten dat ze van planken gebroed worden ook van bomen die langs de kusten groeien. Mogelijk is dit de eerste verwijzing naar de ganzenboom.
Op het strand zou men ook bomen met pompoenachtige vruchten langs de water kant vinden. Als die opengaan, komt er een dondergans uit, ook hangend aan zijn snavel. Een gansje dat op het land valt, sterft. Valt het in de zee, dan zwemt het ongedeerd weg.
Op het eind van de 12de eeuw was de fabel zeer verspreid en bijna alle Engelse schrijvers maken er melding van. De latere schrijvers beroepen zich haast allen op ‘Topographia Hiberniae’ van Sylvester Giraldus Cambrensis (Gervase of Tilbury of Gerard van Wales) die tijdens de regering van Hendrik II van Engeland, 1154-1189, leefde, die het dier aanried voor de vastendagen. Wellicht dat deze praktische raad er veel toe heeft bijgedragen om het verhaal populair te maken.
Uit Maerlant; ‘Barliathes, zoals Aristoteles ons zegt, daar het ware in ligt, zijn vogels die van hout komen en die wij boomganzen noemen. Men zegt dat naast de zeestromen een soort bomen groeien die de zee velt aan haar kust en dan verrotten ze overlangs. Van dieren vetheid door de natuur komen deze levende creaturen en hangen met de bek aan het hout totdat ze met geweld zichzelf afbreken van het hout, zo horen wij sommige boeken spreken. Ook vindt men genoeg lieden, hoor ik gewagen, die zeggen dat ze deze vogels aan het hout zagen hangen. Hun pluimen mengen grauw en zwart algemeen. Gemaakt zijn ze als ganzen klein.
Zwarte voeten als aarde hebben ze. Ons zegt Jacob van Vitri dat er bomen naast staan waar ze aan groeien, zonder waan, en ze hangen niet aan de twijgen zoals men aan andere bomen ziet, maar met de bek aan de tronk en als ze jong neer vallen komen en ze niet te water samen, dan is hun leven gedaan. De dauw en het sap van de bomen, daarvan groeien ze, als ik gok. Water en gras is hun leven het eerst als ze zich van de boom begeven. Men plag ze te eten hier tevoren in de vasten, zoals wij het horen, maar Innocentius III verbood dat de wereld omtrent in het concilie van Laterane, dus is de mens schuldig daarvan te eten’.
Ze groeien aan dennenhout dat op zee drijft en lijken eerst op ganzen. Na een tijdje hangen ze met hun bek naar beneden en worden door zeewier geraakt en vervolgens ingesloten door schelpen maar groeien rustig verder. Zijn ze na een tijdje bedekt met een goed verenpak dan vallen ze in het water of zoeken hun vrijheid in de lucht.
De embryogans ontleent zijn groei en voedsel van het vocht van het hout of van de zee op een geheime en meest bijzondere manier. “Ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe duizenden kleine lichamen aan een stuk hout hangen, ingesloten in schelpen tot geheel gevormde en volgroeide dieren”. Dit werd beschreven door Giraldus Cambrensis, 1187, (Hij vermeldt niets over bomen. Hij vindt dit zaken om er zich zorgen over te maken. Hij vermeldt dat bisschoppen en geestelijken in Ierland deze beesten op vastendagen zonder scrupules eten. Als dit waar is begaan ze een zonde. (In Katholieke streken zijn vastendagen vleesloze dagen waarop wel vis maar geen vlees gegeten mag worden). Inderdaad, een verwarrende zaak. Joden in de middeleeuwen waren in twee kampen verdeeld. Waren deze ganzen te eten als vlees of als vis? Eerst na een geregeld herhaald kerkelijk verbod verdween ze uit de vastenspijzen. Pus Innocentius III verbood het gebruik al in de 13de eeuw om dat het dier uit sterfelijk vlees was geboren, en verbood het eten ervan tijdens het vasten; de gans werd in die tijd vaak tijdens het vasten genuttigd.
Transformatie van mossels in ganzen.
De boomganzen en de barnacles zijn twee verschillende vormen van de legende.
De Engelsman Gerard, 1597, beschrijft dit nog volledig.
“Ze worden gevonden in de noordelijke delen van Schotland en omliggende eilanden, de Orchaden, Orkney. Aan deze bomen groeien schelpen van een witachtige kleur, dat naar roodbruin toeloopt waarin zich kleine levende schepsels bevinden. De schelpen gaan op hun tijd open en hieruit komen kleine levende dingen, diegene die in het water vallen worden vogels die wij barnacles noemen, in het Noorden van Engeland brandganzen en in Lancashire tree geese. De anderen die op het land vallen vergaan en worden tot niets. Dit zijn beschrijvingen van anderen, die ook van mond tot mond gaan en die wel met de waarheid overeenkomen”. ‘Wat ik zelf heb gezien’, aldus Gerard, ‘en heb aangeraakt zal ik verklaren’. “Er is een klein eiland in Lancashire die Pile of Foulders genoemd wordt. Hier worden de gebroken delen van oude en vergane schepen gevonden, ook stammen en wortels van oude en rottende bomen. Hierop wordt een zeker schuim gevonden dat op zijn tijd zekere schelpen broedt. Het heeft de vorm als die van een oester maar scherper gepunt en van een witachtige kleur waarin een ding zit dat van kantachtige vorm is als fijngeweven zijde, dat is ook witachtig van kleur. Het eind ervan is vastgezet aan de schelp, net als bij oesters, de andere kant is vastgemaakt aan de kant van een ruwe massa die op zijn tijd de vorm van een vogel aanneemt. Als die geheel gevormd is gaat de schelp open en het eerste wat verschijnt is de al genoemde kanten vorm. Dan komen de poten die geleidelijk aan groter worden zodat de schelp langzaamaan opengaat totdat die helemaal open is, dan hangt het dier alleen nog maar met de snavel aan de massa vast en kort daarna is die helemaal volgroeid en valt in de zee waar het veren krijgt en uitgroeit tot een vogel, kleiner dan een gans met zwarte poten en bek, de veren zijn zwart en wit’.
Sir John Mandeville beschreef in de 15de eeuw: “In ons land zijn er bomen die vruchten dragen en ganzen worden.” De delen die in het water vallen worden vissen en die op het land vallen ganzen. Zie Shakespeare in ‘Tempest’ iv, I, 248-50:
“We shall lose our time’. Onze tijd verloopt’.
And all be turn’d to barnacles’. Rotganzen maakt hij van ons allen”.
In de 16de eeuw schreef Hector Boethius dat het niet de boom was die de ganzen produceerde maar de zee, waarin de appels vielen. “Anderen dat ze uit de verrotte appelen van een boom in het eiland Pomonia groeien”.
Albertus Magnus had zich al tegen de leer van de boomganzen, Anseres arborigines, verzet, doch tevergeefs. In 1598 gaf onze landgenoot Gerard van Veer de oplossing. Van zijn werk kwam in 1599 een Franse vertaling. Van Ravelingen noemt het ook; boomschelpen of houtschelpen zijn van Lobel Conchae anatiferae genoemd want voorwaar al is het dat sommige zeggen dat het schelpen zijn die aan enige houten, staken of bomen groeien daar een soort van eenden die clackas of clackgees en boomganzen genoemd worden uitkomt, nochtans, als Clusius betoont, daar heeft niemand ooit enige vogels uit dusdanige schelpen zien komen, maar de clackgees van Noorwegen, Schotland en Engeland zijn een soort van watervogels die zichzelf van eieren vermenigvuldigen zoals andere ganzen of eenden.’
Michael Maierus, Phil. Et Me.Dr. gaf in het jaar 1619 een thans zeer zeldzaam boek uit over de boomgans die zonder vader of moeder geboren worden: Sir Robert Moray behandelt het onderwerp in de Philosophical Transactions, no. 137 van januari en februari 1677-1678. Hij laat de eendvogels niet voortkomen uit knoppen van bomen maar uit mossels die zich bij hoogwater wel eens aan takken van bomen vasthechten. Deze geleerde is wel de laatste die zich er mee bezig hield.
Als ze het water bereiken zwemmen en leven ze, maar als ze op de droge grond blijven, komen ze om. Ze illustreren de reddende kracht van de doop. Gerard van Wales16 citeert deze legende als een feit dat bedoeld is om de leer van de Onbevlekte Ontvangenis te bewijzen aangezien deze vogels zonder voortplanting worden geboren.
Samenvatting.
De eendenmossel die in Duits Entenmuschel heet, Lepas anatifera, (waar anas eend betekent, en fera, dragen) leeft in de zee en ontleent zijn naam aan voorgaand sprookje dat daaruit een soort van eenden ontstaan. De kop van dit beest is stevig vastgehecht aan een rots of houtwerk door middel van kleefstoffen. Het lichaam is omgeven door vijf kalkachtige schaalstukken en binnen in de holte liggen de zes paar draadvormige pootjes die met stijve haren bezet zijn waarmee de eendenmossel het water filtert. Die pootjes maken snelle ritmische bewegingen (de vleugels) Uit de schelp steekt een hechtsteel die op de nek en snavel van een gansje lijkt. Deze zeediertjes heten in het Engels barnacles. Het woord barnacle is getransformeerd van de schelp naar het dier en niet omgekeerd.
Omdat deze vogels een wat scherpe bijsmaak hebben, vanwege hun eten van schelpdieren, is de legende mogelijk versterkt.
Gerrit de Veer vertelt over zijn derde tocht naar het Noorden die met overwintering op Nova Zembla eindigde. Toen de kust van Groenland bezocht werd vonden ze veel eieren van rotganzen die ze op het nest zagen zitten en riepen: “rot, rot, rot’ (rotganzen naar hun geluid) en smeten een gans met een steen dood. Dat waren echte rotganzen die volgens hem alle jaren in Holland en Wieringen veel gezien en gevangen werden. Men heeft nog steeds niet geweten, zegt hij, waar ze vandaan komen. Vandaar dat sommige schrijvers melden dat ze in Schotland ‘aan bomen groeien en de takken die over water hangen en haar vruchten in het water vallen, dat zijn ganzenkuikens en zwemmen daar heen, maar die op het land vallen barsten in stukken en komen om.’ Hij bewijst dat ze dus in het Noorden broeden. Bij de derde tocht van Willem Barentsz worden er ook rotganzen gevonden.
Ook is er verhaal dat de barnacle als die voelt en weet dat er een storm komt hij een grote steen neemt en zich daaraan vast houdt als een soort anker en tenslotte smijt hij die weg in de golven van de zee. Zo redt hij niet alleen zichzelf door zijn grote kracht, maar helpt zichzelf door de zwaarte van iets dat niet van hem zelf is. Zo maakt hij zich vast en stabiel tijdens sterke winden of storm. Scheepslui zien dit en denken eraan dat ze niet overboord geslagen worden tijdens storm.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/