Muskusrat
Over Muskusrat
Bisamrat, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Ondatra zibethicus: (civet leverend of de geur die het heeft van civet of muskus)
Naam, etymologie.
De muskusrat, bisamrat, beverrat of ondatra heet in Duitse Bisamratte, Frans le rat musque, Engels muskrat. Hij heeft twee klieren bij de staart die muskus afgeven. De naam is een verbastering en aangepast aan muskus en stamt van het Algonquin woord muscascus; het is rood en zo genoemd naar zijn kleur, of van de Abenaki taal moskwas wat we terugzien in de Engelse naam musquash.
Ze werden hier wel gekweekt vanwege de pels, bisam. Ook wordt het ‘waterkonijn ‘wel gepromoot als zeer smakelijk eten. In 1905 ontsnapten er een paar in de buurt van Praag (of vier paartjes werden daar moedwillig uitgezet). Omdat het beest geen natuurlijke vijanden in Europa heeft verspreidde ze zich voorspoedig. Na tien jaar waren er al 2 000 000. Ze komen nu overal in Europa voor, vooral daar waar veel water is. Door de grote gangen kunnen ze de oever ondergraven, tractors rijden er over en kunnen kantelen, dijken lopen gevaar, Officieel aangestelde rattenvangers proberen de plaag te bestrijden.
Uit Buffon.
Vorm.
De muskusrat is een woelrat met een grootte van tegen de zestig cm inclusief de geschubde en zijdelings afgeplatte staart van twintig cm.
Zijn beharing is dicht en glad, zacht en glanzend. Het wolhaar is buitengewoon zacht, fijn en kort, het bovenste haar zeer glanzend en dubbel zo lang als het wolhaar. De bovenste delen van dit dier zijn bruin, soms geel. De onderste delen zijn grijs en op sommige plaatsen met een roodachtig waas, de staart is zwart.
Het heeft een stompe snuit en kort behaarde oren die gesloten kunnen worden.
Het zijn echte waterdieren. Zelfs de achter voeten hebben kleine watervliezen.
Je herkent ze door de paden die ze door de met kroos of waterplanten begroeide sloot trekken, ook hun paden langs de oevers en het afeten van de gewassen die daar groeien.
De muskusrat komt uit de landen van N. Amerika, Canada en Alaska. De met gras begroeide oevers zijn de verblijfplaatsen van dit dier. Hier bewoont ze een bepaalde plaats en vormt met andere dieren van hun soort een tamelijk innig verbonden familie of volk. Haar levenswijze komt in vele opzichten met die van de bevers overeen. De Indianen noemen daarom deze beide dieren broeders en beweren dat de bever de oudste en schranderste en de muskusrat de domste van de twee is.
De woningen zijn net als die van de bever eenvoudige onderaardse kamers met verschillende uitgangsbuizen die alle onder de waterspiegel uitkomen of hutten boven de grond. De laatstgenoemde, die vooral in het noorden voorkomen, zijn half kogelvormig of lijken op koepels. Ze rusten op een modderbank en verheffen zich boven de waterspiegel. De wanden hiervan zijn van zeggen, riet en biezen vervaardigd die met slib aan elkaar verbonden zijn. De hut bevat een kamer die een middellijn van ongeveer een halve meter heeft. Een gang die op de bodem van het water uitkomt verleent toegang tot deze kamer.
Daarvan gaan andere blind gaande gangen uit die een eind onder de grond lopen en naar gelang de omstandigheden meer of minder verlengd worden. Ze dienen alleen om de wortels van waterplanten die hij als voedsel gebruikt te kunnen bereiken.
Voor de winter bekleedt hij de kamer met een zacht kussen van droge bladeren en zorgt voor luchtverversing door het middelste gedeelte van het dak uit losse opgestapelde planten samen te stellen.
Ze leven haast alleen van waterplanten, ook worden er in de woningen schelpen van weekdieren gevonden.
De beverrat wordt in vallen gelokt die met appels als lokaas worden voorzien. De Indianen kunnen bewoonde hutten zeer goed onderscheiden van de verlaten hutten. Ze sluipen er zonder gedruis te maken heen en stoten een scherpe speer met grote kracht door de wand van de hut waardoor ze in de regel de bewoner doden.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/