Ooievaar
Over Ooievaar
Kinderbode, Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Ciconia ciconia L.
Uit Martinet.
Naam.
Ciconia: Latijn voor ooievaar, van Proto-Indo-Europees kehn; zingen.
Ooievaar, stork, uiver, eiber, luibert, eabarre, raesdonk, adebar, in Duits Weiser Stork en Engels heeft white stork.
Storch, in oud-Hoogduits was het storch, in midden-Nederlands en Angelsaksisch storc, in Engels, Deens en Zweeds is het stork. Dit woord komt van Germaans storka, dat van Indo-Germaans strgo komt dat stijf zijn betekent, het dier is naar zijn trotse gang genoemd. Of het is een metafoor voor stok. Hieraan kan de middeleeuwse aanduiding van het mannelijke geslacht lid aansluiten dat de ooievaar kinderen brengt. Minder waarschijnlijk uit de Indo-Germaanse naam sr plus consonant komt de Germaanse vorm stur en consonant is een verband mogelijk met Grieks pelargos wat mogelijk een leurwoord is en eventueel met oud Indisch sjray de naam van een vogel. Naar zijn klepperen ook wel Klapperstorch. In Frans heet het cicogne blanche.
Vormen als uiver en euver komen in Saksisch dialect voor.
Bestiaria.
De ooievaar is de statige vogel die een anderhalve meter groot wordt. Merk op hoe zuiver zwart hun sterke wieken en slagpennen zijn, hoe zuiver wit hun lijf, hoe helderrood hun poten, zelfs het oog van Job viel hierop; 39: 16 “Zijn van u de vederen des ooievaars?’
Ze dragen de hals in de vlucht gestrekt, de reiger niet. Hoog van poten omdat hij de poelen moet doorwaden en lang van bek omdat hij in de weke grond naar voedsel moet zoeken of onder water moet vissen. Dat water wordt gereinigd van het al te grote getal kikvorsen en ander ongedierte die hij als hij niet in staat is ze in de bek naar huis te kunnen dragen het in de krop laadt en thuisgekomen dit de jongen voorwerpt. Dit beest eet addereieren en serpenten en draagt ze als zijnde het beste voedsel naar haar nest. Als ze slapen staan ze op een been en leggen het hoofd op de schouder. Als het onweer hun dreigt staan ze op twee benen en laten de veren hangen en verbergen de bek in de borst en zetten het gezicht daar heen vanwaar de wind komt.
Een ooievaar is een watervogel en purgeert zichzelf met zijn eigen snavel want als ze pijn voelt door te veel voedsel doet ze zeewater in haar snavel wat ze in haar achterwerk steekt en zo in haar darmen komt. Voorts vertelt men dat ze hun drek door de bek uitwerpen als hun aars verstopt is.
Uit Maerlant; ‘Ciconia, dat is de ooievaar die met de bek geluid maakt en anders heeft hij geen geluid of zang dan dat hij met de bek geklank maakt. Men zegt het dat ze jongen winnen, naar die ze in het land geschapen vinden dat het bejaagt, is het groot of klein of ze zijn algemeen’. Een zeer oud bijgeloof is dat de ooievaar bij ons in vogelgestalte leeft en in de ver gelegen gebieden echter, nadat ze in de herfst vertrokken zijn, mensen worden die zich alle jaren voor enige tijd in ooievaars veranderen. Als hij een tong had, men geloofde in veel gebieden dat hij die niet had, dan zou hij spreken en land en mensen verraden omdat hij alles ziet en hoort. Als er wat bijzonder gebeurt geeft hij dat te kennen door te klepperen.
Uit Bock.
Maerlant; ‘En als hij slecht weer voorziet vergeet hij de jongen niet, hij keert het hoofd in de wind en beschermt ze omdat hij ze bemint. Als ze over de zee varen, dan leiden de kranen de scharen en ze vechten tezamen beide tegen wat dat hun leed doet, dit is bewezen door hen die soms gewond naar het nest komen. Ambrosius en Basilius mede zeggen dit voor waarheid, zo lief zijn ze in Thessalië dat hij moet het met het lijf betalen wie de ooievaar doodt omdat ze serpenten daar verteren’. Ooievaars vliegen over zee in troepen en terwijl ze passeren komen er kranen bij die met hen vliegen en zelfs vooruitvliegen alsof ze de troep aanvoeren, met alle macht vechten ze tegen de vogels die de ooievaars haten.
Als de Egyptenaren een innerlijke strijd van de hartstochten met de rede wilden behandelen tekende ze een ooievaar die met een slang vocht. Want Plinius schrijft dat de ooievaar de ondergang van de slangen zijn en dat men hem uit deze oorzaak zo veel weldaden heeft bewezen dat het in Thessalië een schanddaad was een ooievaar om het leven te brengen.
Vergilius: ‘Men plant de wijngaard best, als in de lentetijd
Ons d’ooievaar verschijnt, die ‘t snood gebroed verbijt
Der slangen, die zijn komst met vrees en schrik verwachten’. Tegen de slangen leggen ze in hun nest de steen Lychnitis, als men Philostratus mag geloven. Ze genezen hun wonden met wilde marjolein en met de bladen van de andoornboom weren ze de vleermuizen van hun nesten.
Nederrijns moraalboek, Bestiaria d’Amour, rond 1250; ‘zoals de jongen van de ooievaar zijn voor hun moeder. En ook als jongen van de hop. Want net zolang tijd als de ooievaar de jongen voedt, zolang voedt de jongen zijn moeder als ze volwassen zijn. En net zo doen de jongen van de hop. Want ze zouden nimmermeer moeten van zichzelf, zoals de andere vogels doen. Maar ze komen tot de hop en trachten de veren eruit te breken met hun bek en dan broeden ze die en voeden net zo lang als de moeder hun eerst deed.’
Maerlant; ‘Plinius die wil bekennen dat ze hun jongen zeer beminnen, ook zijn de jongen voor de moeder goed want alzo lang als ze hen voedt, zolang voeden ze haar weer’. Dat de ooievaars een bijzondere liefde voor hun jongen en ouders hebben. Ooievaars voeden hun ouders als ze oud worden. Het is al bij Sophocles een voorbeeld van kinderlijke toewijding. Aristoteles zegt dat het gewone verhaal gaat dat de oude vogels gevoed worden door hun dankbare jongen. Als de ouder kaal geworden is door de leeftijd, wordt hij door hen omgeven en ze warmen hem op met hun eigen veren. Ze geven hem voedsel in overvloed. Ze steunen hem in de vlucht en begeleiden hem met aan elke zijde met hun vleugels.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXXIV;
De oude Oyevaer;
‘In Godsdienst zal met recht de Klepelaar uitsteken
Vermits hij zijn gebroed, in liefde onvergeleken
Getrouw tot in den dood, zijn hulp en gunst aanbiedt
En gestadig bijstand reikt in allerlei verdriet
’t Gebroedsel, dat van jongs zij oefenen en gewennen
Zal deze ontvangen deugd in de oudere weer erkennen
En ’t aas, van verre opgespeurd, dit delen wederom
Wanneer haar overvalt de grijze ouderdom
Aan oprechte ouderen, die Godzaligheid hanteren
De kinderen niet dan deugd en ware wijsheid leren
De aankomers slaan ze gade, en nemen op hen acht
En hechten hetgeen zij zien zichzelve in gedacht
Waar goede voorgangers zijn, daar zijn ontstoken lichten
En goede boeken, die in deugd de jongheid stichten’.
Aan deze godvruchtigheid hebben de heidenen een grote zegen gehecht en een vloekstraf voor de zich van de ouders onttrekkende kinderen. Op de penning van Adrianus vindt men een ooievaar met dit opschrift: ‘Pietas Augusta’, ‘voortreffelijke, gewijde, heilige vroomheid’. Men heeft vanouds wegens het onderhoud van de ouderen wetten gemaakt. Op de rijksstaven van de koningen is vanouds een beeltenis van een ooievaar geweest en onder aan de staf een nijlpaard omdat die de vroomheid zeer betrachten en alle wreedheid beletten en bedwingen. Ze staan op de staf der koningen om erdoor verstaan te geven dat de koningen dusdanig jegens hun onderdanen moeten zijn als de vrome, zachte en dankbare ooievaars.
Uit Isaack van Waesberge, 1633.
‘Natuur eist het, de reden gaat het prijzen
Dat jong men moet de ouders hulp bewijzen.
Van de oude ooievaar.
De ooievaar te recht deze grote lof is waard
Boven de vogels al, van ware trouwheid,
Want al zijn doen en laten ons dat waarachtig zegt,
Zijn jongen onderhoudt, hij wit en net zeer aardig
In ’t nest zonder gevaar en kost en drank ze vaardig
Met ijver zorgt hij steeds, in overvloed bereidt,
Van ‘s morgens tot dat weer de nacht zijn nevel spreidt
Hij tot vergenoegen van zijn slaven is volhardend
Want al zijn hoop is dat zij aan hun jongen doen.
Dezelfde liefde en trouw bewijzen zullen weer,
En wanneer door ouderdom hij wordt nu zwak en teer,
Zij voor zijn zorg en moeite vergelding zullen geven,
Gelijk de reden eist, door liefde wet gedreven
Die ons beveelt zo zeer het vaderlijk gemoed
Te eren, als dat ons in onze jonkheid doet,
En naar de Hemelse wet hen steeds behulpzaam leven.
Verklaring.
‘t Onredelijke beest wat u o mens! Gaat leren
Zorgvuldig en vol deugd uw kinderen op te voeden:
Voorziende zijn behoed, hij gaat zijn jongen eren
Die in zijn ouderdom hem dat weer milddadig doen.
En uw kinderen; ook deze spiegel zij ten goede,
Gelijk deze beesten doen uw ouders eert en dient,
Want die daarin volhardt, God eeuwig zal behoeden
Voor ongeval en smaad, hij is de vrome vriend.’
Maerlant; ‘Op hun nest dalen ze neer van jaar tot jaar, zoals het wel schijnt en al eten ze giftige wormen, ze blijven er niet van dood, padden eten ze nauwelijks, alleen in nood. De krop van de ooievaar of de maag, dat is openbaar, zegt Plinius, dat is medicijn tegen de kracht van venijn. Naar welke landen waar ze gaan is voor de mensen onbekend te waren. Als ze weg willen, zegt Solinus, in wat voor gemoed dat ze zijn, verzamelen ze zich op een veld algemeen en ze laten geen een achter eer ze weg zullen gaan, het is een offer als er enige waren gevangen. En veld is er in Azië waar ze zich allen verzamelen van ver en dichtbij en die achter komen, dat ziet men veel, die scheuren ze in stukken’. Als ze zich later in het jaar verzamelen om te vertrekken kijkt men uit naar diegene die niet willen paren of ontrouw zijn geweest, een mannetje of vrouwtje, die worden doodgeslagen.
Als de ‘rogge riep is’ vliegen de ooievaars naar de Bloksberg waar er een doodgebeten wordt. Ze worden voor vervloekte mensen gehouden. Of als ze samenkomen wordt de laatste doodgebeten, dan gaan ze. Aanleiding tot deze opvatting kan zijn dat ze gemeenschappelijk vertrekken en in bossen overnachten en, zoals beweerd wordt, diegene dood bijten die niet in staat zijn de reis mee te maken. Waarschijnlijk wachten ze op warm weer, een goede thermiek.
Vooraf houden ze een algemene vergadering om de dag van reizen te bepalen en maken een kenbaar geluid om de menigte er kennis van te geven zodat iedereen tot de tocht bereid is. Daarom blijft er ook nooit een achter. ‘Zelf een ooievaar aan de hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif, en de kraan en de zwaluw nemen de tijd haar aankomst waar’, Jeremia 8:7.
In Over Betuwe heeft men eens gezien hoe twaalf ooievaars zich in een kring schaarden om een ooievaar alsof ze raad hielden. Ze maakten groot geklepper en vielen daarop diegene aan die in het midden stond. Ze beroofden hem van zijn veren en lieten hem zo achter. Zo ook bij Voorst, bij Zutphen. Bij een ooievaarsnest was het ei van een andere vogel gelegd en uitgebroed. Al gauw kwamen daar de ooievaars uit de buurt bijeen en vielen het wijfje aan dat het ei uitgebroed had en doodden haar als een overspelige. Gervasius vermeldt zoiets ook van een uitgebroed ravenei. Jac P. Thijsse denkt dat oude en zwakke en verminkte vogels uit het gezelschap worden verdreven en gedood. Het is het beroemde ‘ooievaarsgericht’.
De datum van aankomst wisselt van 25 februari tot 27 maart, dat is dus gemiddeld 14 maart. De tijden van vertrek is vanaf 6 augustus tot 15 september, dat is dus gemiddeld 24 augustus.
Nest.
Als je zo gelukkig bent om de aankomst van de geliefde dakgast waar te nemen zal je het paar, dat hier vorig jaar ook nestelde, plotseling van een onafzienbare hoogte langs een spiraalvormige weg op de nok van het dak zien neerdalen. Van het eerste moment af aan lijken ze zich op deze plek zo goed thuis te voelen alsof ze in het geheel niet op reis zijn geweest. Onmiddellijk na zijn terugkomst hervat de ooievaar zijn gewone werkzaamheden. Het vrouwtje komt meestal een paar dagen later.
Ze verlaten niet gauw hun eerste nest, behalve onder dwang. Hetzelfde nest wordt ieder jaar als broedplaats gebruikt. Er zijn nesten die al meer dan een eeuw bewoond worden en een paar meter in doorsnede zijn. Als ze terugkomen beginnen ze het nest te herstellen door nieuwe takken en twijgen aan te voeren en die boven op de oude, min of meer verrotte takken te stapelen en door de nestholte van nieuwe bekleding te voorzien. Hierdoor worden de hoogte en zwaarte van het nest alle jaren vermeerderd. Voordat ze tegen de winter naar andere landen gaan vullen ze eerst hun nest met aarde en steken dorens en twijgen in hun nest zodat geen storm het zal breken of het nest omgooien.
Gelijk de ooievaars tot hun voorgaande nesten terugkeren, alzo moeten de vromen van hun kerken niet afwijken.
Vondel, Bespiegelingen van Godts wercken;
‘…de zwaluw, de ooievaar
Elk roept, eenieder neemt seizoen en tijden waar’.
Broeden.
Dat het wijfje in dertig dagen vier eieren legt en die met verwisseling van de veren broedt. De broedtijd wordt bij mooi weer in een maand volbracht en ze broeden zo heet dat ze daardoor de veren verliezen.
Tegen het midden of eind april legt het vrouwtje het eerste ei dat binnen enkele dagen door drie of vier anderen gevolgd wordt. Ze hebben een gladde witte en soms enigszins groenachtige of geelachtige schaal. Ze broeden om de beurt, het wijfje het meest, het mannetje draagt intussen zorg voor het gezin. Ze broedt ruim een maand. Nadat de jongen van het nest zijn gekomen wordt hun waakzaamheid nog groter. Nooit verwijderen beide dieren zich van het nest, er blijft er altijd een thuis.
Hij voert de jongen met het voedsel dat hij in de krop meedraagt en uitspuwt. De jongen moeten het zelf leren oppikken. De ouders sporen hun kinderen hiertoe aan door ze bij de snavel te vatten en dezen naar beneden te drukken. Telkens slikt hij weer een deel van het voedsel binnen, waarschijnlijk om het nogmaals te verwarmen. Het nodige water wordt door de oude vogels met het voedsel in de krop aangevoerd en gelijk uitgespuwd. Als het zeer warm weer is worden ook de jongen, naar men zegt, met water bespoten. De ouders gaan ook aan de zonnige kant van het nest staan om hun jongen schaduw te verschaffen, bij koud en regenachtig weer bedekken ze hen met hun lichaam. Mocht er toch een overlijden dan wordt die op het nest begraven. Dan komt een ouder thuis met takjes, mos, gras en andere opvulling om hem daarmee te bedekken.
Het dak waarop het nest rust wordt met hun drek afschuwelijk vervuild, de verrotting van het voedsel dat buiten het nest valt veroorzaakt veel stank. Tot ergernis van de huisvrouw verliest de ooievaar wel eens de zo-even gevangen half levende hazelwormen, ringslangen of andere griezelige beesten.
Hun groei duurt minstens twee volle maanden.
Ouderliefde.
De verbintenis van ooievaars worden voor het leven gesloten. Het is een symbool van constantheid en liefde. Als het vrouwtje de kost zoekt wacht het mannetje haar trouw op in haar nest. Een als het mannetje in de gaten krijgt dat het vrouwtje de trouwbeloften verbroken heeft zal hij haar met zijn snavel slaan en doodt haar als hij de kans krijgt. Toen een vrouwtje veel andere manlijke ooievaars mee naar het nest bracht sloeg haar eega haar in stukken. Chaucer in Parlement of Foules ‘the stork, the wreker of avouterye”. Of dat het mannetje de ogen uitpikt van de ontrouwe echtgenoot.
Men roemt de wederzijdse liefde tussen de ouden en de jongen waarvan men in 1536 op een brandend huis te Delft een zonderling voorbeeld zag. De oude ooievaar die de jongen niet kon redden en niet wilde verlaten, spreidde zijn vleugels over hen uit en liet zich met hen verbranden. Een jager die een reiger wilde schieten schoot in de duisternis een van de twee ooievaars die op zijn dak zaten dood. Vijftien jaar later is de eega nog steeds daar te vinden, al die tijd ongepaard en schijnt vanwege de steeds durende droefheid over het geleden verlies op het nest niet meer te komen. Als die vervalt brengt ze af en toe een stuk hout aan om dit te herstellen of wanneer anderen het willen innemen jaagt ze die weg.
Caussinus houdt ze voor heilige vogels en beschouwt ze omdat ze in de hoogte nestelen als wachters. Hij verhaalt dat Attilla, die de stad Aquileia drie jaar belegerde, moed schepte en zeker wist dat hij de stad zou overwinnen want hij vernam dat alle ooievaars zich in allerijl uit de stad pakten en hun jongen met zich meenamen. Hij putte moed en na een scherp gevecht werd hij de stad meester.
Zo zal ook de stad een nare tijd te wachten staan als de heilige en godsdienstige personen de stad gaan verlaten.
De ondervinding heeft ons geleerd dat het een ongegrond en onwaarachtige gemompel van het volk is dat een ooievaar zich alleen in een republiek ophoudt en niet in vorstendommen, koning- of en keizerrijken.
Verstand.
Zijn verstand is meer dan gewoon ontwikkeld. Hij wordt meteen vertrouwd als hij een rad, een wiel of staak op een dak ziet. Hij weet zich naar de tijd en naar de mensen te schikken en overtreft in dit opzicht elke andere vogel. Hij weet uit te zoeken of de mensen in de omgeving hem genegen zijn en welke hij moet mijden. Spoedig leert hij zijn gastvriend kennen en weet hem van anderen te onderscheiden.
Klepperen.
Het enige geluid dat de ooievaar voort kan brengen is een hees gesis dat niet nader beschreven kan worden. Het wordt zelden gehoord en meest alleen van getemde exemplaren die hun blijdschap te kennen willen geven.
Gewoonlijk geeft de ooievaar uiting aan zijn gevoel door snavelgeklepper. Hij bespeelt dit zonderlinge muziekinstrument op werkelijk doeltreffende wijze, nu eens langer en dan weer korter, soms sneller en soms langzamer, sterker of zwakker. Hij kleppert van blijdschap en verdriet, als hij hongerig en als hij verzadigd is. Met geklepper doet hij een liefdesverklaring aan zijn wijfje en klepperend liefkoost hij zijn jongen. Die leren het merkwaardige maar volstrekt niet arme taal van hun ouders nog eerder dan het vliegen en geven, zodra ze klepperen kunnen, hierdoor hun aandoeningen te kennen, voor die tijd hoorde je jankende of tsjilpende geluiden.
Vliegen.
Men zegt dat ze nooit met de zuidenwind vliegen. De H. Hildegard zegt: “De ooievaar is van naturen eenvoudig en vliegt in de middelste luchtlagen waar de wisseling van de jaargetijden het best opgemerkt worden. Als ze vliegen matigen ze hun vlucht met de uitgestrekte poten. Het vliegen vermoeit hen niet, ze bewegen de vleugels zelden en ook niet vaak achtereen maar trekken op geschikte wijze partij van iedere luchtstroming en drijven op hun wieken en rijzen en dalen ze naar verkiezing. Hun stuurorganen werken zo uitstekend dat iedere wending ze gelukt.
Pratende vogel.
Waarheen ze gaan weet men niet maar men heeft in de Betuwe er wel eens een gevonden die een afgebroken pijl, gelijk als sommige Indische vorsten die gebruiken, onder in een van de vleugels had zitten.
Aan dat nest is hij gehecht en komt er elk jaar in terug. Daar maakte een boer gebruik van om het land te ontdekken waar deze vogels heen gaan. Hij bevestigde een briefje aan een vertrekkende ooievaar met de vraag van opgave van het land waar het dier overwinterde. Het antwoord luidde, ‘in Oost-India, bij een schoenmakershuis.’
Een man op wiens huis een ooievaarsnest was verhaald het volgende: “Ik was op de kade en hoorde mij toe roepen: “Goede dag Jan”. Het geroep kwam van een schip dat daar overwinterde. Ik verwonderde me erover, want sinds de dood van mijn vrouw had niemand me zo meer genoemd. Op het achterdek van het schip zag ik een langbenige zwarte staan. ‘Hij kent mij niet’, dacht ik. Ik wist niet hoe hij mij kende en was werkelijk verwonderd en vroeg ernaar. Wel’, zei hij, in de zomer nestel ik als ooievaar op uw huis en ga dan met enige vrienden en bekenden naar Afrika en wordt daar voor enige tijd mens. Ik ben gewoon een zeereis te maken zoals ik nu doe om in het voorjaar mijn leven als ooievaar voort te zetten’.
In het verre zuiden, bij de berg Sinaï, zijn de ooievaars mensen. Een Vlaams geleerde ontmoette daar in de eenzaamheid een wandelaar die hem in zijn moedertaal aansprak en vertelde dat hij de ooievaar was die ieder jaar op zijn buurman huis nestelde. Ook gaf hij hem de verloren trouwring van zijn vrouw terug.
Dat verhaal steunt op een zeer oud geloof dat de ooievaars, in het land waar ze overwinteren, mensen worden zoals Gervasius in het begin van de 13de eeuw voor keizer Otto optekende.
Verering.
Zijn plotselinge terugkeer in de prille lente werd bekend gemaakt met klokgelui. Als het voorjaar is en de jongens thuiskwamen en tegen moeder zeiden: “Moeke, ik heb een ooievaar gezien’. Dan antwoordde ze dadelijk; ‘Wat deed hij? Liep hij of vloog hij?’ Als ze dan zeiden; ‘hij stond op het nest of op de kerk of zo’, dan zei zij; ‘och hemel, wat is dat toch treurig jongens, daar krijg ik er weer zorgen mee dat jullie het hele jaar zo lui en gemakzuchtig zijn dat het een schande is’. Zeiden de jongens, ‘hij vloog door de lucht of hij stapte rond op ‘t land’, dan zei zij; ‘o, mooi zo, dan zal het met jullie wel goed gaan, dan zijn jullie ook het hele jaar ijverig en werkzaam’. Dat was ook zoals ze de eerste kwikstaart zagen. Dan vroeg ze; ‘had je ook geld op zak?’ Meestal was het antwoord nee, dan klaagde moeder want dan bleven ze ‘t hele jaar doodarm. Maar als je geld op zak had, dan was je ‘t hele jaar niet om geld verlegen.
In Friesland vertelt men als men de ooievaar voor het eerst ziet als hij staat dat je dan het hele jaar thuis bent. Zie je hem in vlucht, dan ben je veel op reis en zal je veel plezier hebben.
Wie in Gelderland de vogel vliegend ziet, heeft een gunstig voorteken voor het gehele jaar. Wie hem zittend ziet zal het hele jaar een luilak wezen.
Wie hem in Oldenburg het eerst vliegend ziet, dal dat jaar geluk hebben. Wie hem staande ziet heeft dat jaar ongeluk. De eerste zal dat jaar vlijtig en de tweede lui zijn, de eerste zal reizen en de tweede niet.
Eten van ooievaars.
Uit de brief van Paus Zacharias aan Bonifatius blijkt ook dat ooievaars gegeten werden.
De kerk verbood het vlees van de ooievaar, Paus Zacharias schrijft op 4 november 751 aan de heilige Bonifatius “in primis volatilibus, id est de graculis et corniculis atque ciconiis. Qua omnino cavendae sunt ad esu Christanorum. Etiam et fibri et lepores et equi silvatici multo amplius vitandi’, dus ook geen bevers, hazen en paarden.
Heraldiek.
De Odebar, de overdrager of levensbrenger wordt meestal voorgesteld met een aal of paling in de snavel en staat op een poot. In de mythologie stelt hij de regentijd voor en is tevens een geluksteken omdat hij de zomer meebrengt. Omdat hij staat te slapen meent men dat hij zichzelf nooit vergeet en niet eerder gaat slapen voor zich ervan overtuigd te hebben dat alles veilig is en daarbij steeds op alles voorbereid is. Het zijn eigenschappen die een krijgsman sieren waardoor de ooievaar dan ook vaak als wapendier wordt aangetroffen. Omdat hij ’s avonds steeds weer naar zijn nest terugkeert duidt hij op vrede en geluk van het huis, vandaar dat men een ooievaarsnest nimmer verstoort. Hij staat rustig op een been als een waardige en bedachtzame denker waardoor hij het symbool van meditatie werd. Deftig in zijn gang en met omhooggericht lichaam stapt hij langzaam en afgemeten voort. In verband met de ooievaar in het gemeentewapen van Den Haag die ook in het kerkzegel staat heten al de inwoners ooievaars. Dit ook naar de ooievaars gewone deftig-wijsgerige houding en bezigheid.
Gebruik.
Waar een ooievaar zijn nest bouwt, daar sterft geen kraamvrouw. Dat was al vanouds bekend. Hygieia, de godin van de gezondheid, de maagdelijke dochter van de Griekse god der geneeskunde, Asclepias, voert als symbool van haar genezende kracht een ooievaar terwijl haar drie minder gewichtige zusters een schaal, een beker en slang dragen.
Ook in het wapen van menig medische faculteit speelt de ooievaar een rol. ‘En slechts zelden liet men een jonge ooievaar stikken zodat er geen bloed uit liep’. Na de vogel te hebben ontdaan van veren en ingewand, ‘destilleerde met hiervan een water dat uitnemend goed is om er een stopping voor Lammigheid en Stuipen van te maken’.
Bijbel.
Zacharias 5:9 ‘Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik en zie, twee vrouwen kwamen naar voren, met de wind in haar vleugels; zij hadden namelijk vleugels als van een ooievaar’.
De ooievaar heeft zijn nest in de Libanon, Psalm 104:16-17.
‘Chasidah’ is het woord voor de ooievaar en dat wil zeggen ‘vrome vogel’, dit naar de band van de ouders met de kinderen, de kinderliefde is overal opgevallen.
Het is wel een onreine vogel, Leviticus 11:19, dit vanwege zijn dieet.
Het heet dat de vogel om Christus kruis heeft gevlogen om hem zijn medeleven te betuigen.
Christelijke ooievaars.
De ooievaar is dankbaar. Toen Lubbert, de broer van Walter II van Egmond, abt van het klooster was, brak een ooievaar een poot. Een jongen vond hem en bracht die naar zijn moeder die de poot spalkte en hem voerde tot hij weer weg kon vliegen. In het najaar verdween hij, maar toen het voorjaar aanbrak vloog hij eerst naar zijn verpleger en wierp haar een steen in de schoot. De vrouw ging er mee naar de abt. Bij onderzoek bleek dat de steen een kostbare karbonkel was. Hij werd op het hoogaltaar in de kerk gelegd en de vrouw ontving er zoveel voor dat ze zorgeloos kon leven.
De H. Agricolus is de schutspatroon van hun nesten omdat ze zich vreedzaam om de kluizenaar verzamelden.
De vogel zelf is een attribuut van de H. Geertruud. Haar ooievaar stootte eens met zijn snavel een bron uit de grond, net als zij met haar staf gedaan had. Beiden trekken heen en weer. Ze is een patrones van de reizende. Maar ook staan beiden met kinderen in verband, haar mantel wordt onvruchtbare vrouwen omgehangen, de vogel brengt ze.
Schatbrenger.
In midden-Nederlands heette de ooievaar odevare, in oud-Hoogduits Odobero of Odoboro. Daarnaast staan andere vormen als aibert en eiber, aibert in Groningen en in de Veluwe, Overijssel en een deel van Drenthe eillever en in Fries earrebarre en eibert. Ook euver, uiver, heilover, heiluiver (met heil samengesteld).
Dit woord is afgeleid van oud-Fries en midden-Hoogduits adebar, in oud-Hoogduits was het odeboro of odebero. Dit woord stamt uit Germaans uda-faran, ud: stroom, vloed of vocht, en faran: gaan, zie varen. Het is de moerasvogel.
Toen men het odebero noemde droeg men gelijk een bijzondere eigenschap op de vogel over. Het is de schat-, bezit- of gelukbrenger. Het eerste bestanddeel, (oud Saksisch ôd, Angelsaksisch êad): betekent schat of bezit, rijkdom, wat nog in kleinood en ook in andere afleidingen als at of ut voorkomt als zierat, heimat en wermut. Het tweede deel is nog interessanter, boro betekent drager. In Gotisch is dit bairan, in oud-Hoogduits peran, Engelse bear, Duitse Bahre en met het Zweedse barn, betekent het kind, wat in het Nederlandse baren, geboorte, bewaard is gebleven. Dus oorspronkelijk; die met geluk komt.
(201A, 187) De vogel was bij het oude volk heilig en zou het huis waarop die nestelde, zegen en geluk brengen. Bijzonder van dit geloof is de ooievaar als kinderbrenger waarbij de wens naar de kinderlijke nieuwsgierigheid meegewerkt heeft.
Beschutter.
De ooievaar is brenger van geluk en lang leven. Waar hij nestelt is het huis gevrijwaard tegen vuur en bliksem en sterven er geen kraamvrouwen. Diegene die zijn nest verstoort of hem doodt heeft de bliksem te duchten. Wie een ooievaar doodslaat die slaat zijn eigen geluk stuk. Als je op hem schiet en raakt weent hij grote tranen als een voorbode van komend onheil. Geen kinderen komen als de kleine ooievaars op het dak sterven of de kleine kinderen onder hen nest zullen ook sterven. Als een ooievaar over je huis vliegt komt er gauw een kind. Of in het huis waar ze nestelen en eieren leggen. Hij verlaat het dak waaronder ruzie heerst, de betekenis voor een huwelijk. Behalve kinderen brengt hij ook geluk in de woning waarop hij zetelt. In dat werk wordt hij door de eigenaar met het aanbrengen van een oud rad of takkenbos geholpen. Daar is hij dankbaar voor. Het eerste jaar werpt hij een veer, het tweede jaar een ei en het derde een jong eruit. (zie Vondel)
Hij heeft een rode snavel en rode poten, het is een duidelijke Donar vogel. Het wielkruis was in het bronzen tijdperk symbolisch voor de wielen van de zegewagen van de zon. Dit wielkruis wordt nog in de vorm van een groot wagenwiel op de daken van de huizen geplaatst om de ooievaars te bewegen daar hun nesten te bouwen. De rode poten van de vogels suggereren dat het een vuurvogel is die zal voorkomen dat het gebouw door brand wordt verwoest.
Kinderbode.
(215) Waar komen de kindertjes vandaan? Dat was in vroegere tijden een mysterie, de geboorte was met gulden sprookjesdraden omspannen. De kinderen groeien in de kool wat we weten door de verhalen van Klein Duimpje die begint met de mededeling:
Klein Duimpje uit een kool gekomen
Wordt door moeder aangenomen’.
Bleke kinderen en meisjes komen uit de witte en roodbehaarde kinderen hebben rode kool als plaats van oorsprong gehad, terwijl het in een der gedichten van ‘De Schoolmeester ‘luidt
Maar toen er nu, weer om zijn boterham
Opnieuw een product uit de bloemkool kwam’.
Kinderbrenger.
Geen in het wild levende vogel is bij oud en jong, rijk en arm, meer in eer als de ooievaar. Niet een vogel staat ook zo in zo’n nauwe betrekking met de mens. Een algemeen kindergeloof is dat de ooievaar de kleine jongetjes en meisjes brengt. Ze roepen hem aan als hij over ze heen vliegt.;
“Ooievaar,
Lepelaar
Takkendief
Ooievaar heeft de kindertjes lief”.
‘Als een stork over ‘t huis vliegt’ heet het te Almelo, ‘komt er gauw een kleine schreeuwer in de wieg’.
Hierop wijst ook het Gelderse rijmpje:
“Uiver, uiver, pielepoot
Breng een kindje in moeders schoot’.
Hij bracht hen ook bij hun moeder. En hij heeft de moeder in haar been gebeten. Daarom moet moeder het bed houden met de geboorte van een kleine. Je kan ook vragen om een broertje of zusje:
“Adebaer to neste
bring mir ‘ne lutje swester
Adebar, oder
bring mi ‘n lutjen broder”.
“Gisteravond tegen achten
Kwam de ooievaar en bracht
Mijn moeder een zoon
en de bengel lachte schoon
Mama, papa,
de ooievaar is er
hij heeft deze nacht
een zuster gebracht” .
In de mythologie vertegenwoordigt de ooievaar het einde van het winterjaargetijde. Bij zijn komst openbaart zich de groei- en teeltkracht van de natuur en men verwacht dan ook de geboorte van het jonge mensenleven.
De zielen van de kleine kinderen bevinden zich bij vrouw Holle in een bergholte of in een holle boom, maar meestal in de kinderbron en daar haalt de heilige vogel, als er een geboorte plaats vindt, ze op. Dit naar de oud-Germaanse opvatting dat het leven uit de bronnen komt en na de dood weer in teruggaat. De bronnencultus is populair bij de Franken, Saksers en Friezen.
In Dresden haalt de ooievaar de kinderen (lees zielen) uit de quickbronnen: de levensbronnen, die in de Wilsdrusser voorstad bij het Katholieke weeshuis gelegen is. Omdat dit water de vrouwen helpt bij de geboorte werd er in de middeleeuwen een kapel gebouwd die als weerhaan een ooievaar met een luierkind in de snavel laat zien. Ook andere ooievaarsbronnen reiken tot in de oudheid terug. Het plaatsje Wimpfen bezat er al een in de 14de eeuw.
Zielen brenger.
De ooievaar brengt de zieltjes, het is de heilige vogel die volgens zijn naam ‘met geluk komt’. Hij haalt ze met zijn snavel uit de vijver. Hij heeft contact met de wateren der schepping waaruit alle vruchtbaarheid voortkomt. Over water komen de zielen van de pasgeboren kinderen en over water gaan ze weer weg, dan ook vaak weer als watervogels.
De geest of ziel komt erin, het lichaam is er natuurlijk al. Velen geloven dit niet, toch vernoemt men het kind vaak naar een pas gestorven dierbare in de hoop dat hij net zo zal worden, of dat zijn geest in hem/haar overgaat.
Dat zie je vanouds. Chrisma is de naam van de heilige zalfolie die bij de doop, priesterwijding en bij andere sacramenten in zwang is gekomen. Zo’n zalving komt al voor bij de kroning van de oude koningen en wijding van de priesters in het O. T. In de Christelijke kerk kwam het later in gebruik, evenals de handoplegging. Beide handelingen waren zinnebeelden van de uitstorting van de Heilige Geest en werden al vroeg als geheimzinnige middelen beschouwd om die geest van de een op de ander te laten overgaan. Het is hetzelfde als elkaar een hand geven, niet achteloos, maar een stevige handdruk, je voelt je op dat moment verbonden. Driemaal een kus geven op een wang doet dan niets.
Op de derde dag brengt de ooievaar aan het pasgeboren kindje zijn ziel. Het was haast nog nacht toen de ooievaar de dauw van zijn vleugels wierp. Hij vloog naar een heldere bron die midden in de heide ligt, dat is de Bullerborn. De pastoor van Lichtelohe zegt dat het heidens bijgeloof is, maar de boeren weten wel beter, uit de Bullerborn haalt de heilige vogel de zielen van de jonge kinderen. Want gisteren had de jongen nog helemaal geen blik in zijn ogen, maar nu is het de ooievaarsdag en nu is er licht in. (de ziel is er in)
Reïncarnatie.
Vanouds geloofde men dat de ziel voor hij in het menselijk lichaam kwam al in een ander lichaam geleefd had. Bij de Brahmanen zou de ziel na de dood door boze en goede dieren overgaan als boetedoening en loutering.
De Egyptische priesters namen aan dat de ziel na de dood door alle dieren zou gaan en na drieduizend jaar weer in een mens komt.
De latere Phytagoreers veronderstelden dat de geest die van de banden van het lichaam bevrijd is het rijk der gestorvene binnen gaat en na langere of korte tijd weer in een menselijk of dierlijk lichaam verblijft tot die gelouterd en waardig is om tot de oerbron van het leven terug te keren. Sommige menen dat ze zelfs in plantenlichamen terug keren. Plato geloofde dat de zielen voor hun verschijnen in de mens daar al geweest waren en bij hun tweede komst zich een lichaam uitzochten, dat hun eigenschappen aangemeten waren en zo gaan tirannen in wolven of gieren over en werkzame zielen in bijen of mieren. Tot een volledige terugkeer in de schoot van de godheid duurt het tienduizend jaar. De Talmoedisten geloven dat er maar een aantal Jodenzielen zijn die steeds terug keren zolang er Joden zijn en soms tot straf in dieren veranderen maar op de dag der opstanding zijn allen gereinigd en zullen in het beloofde land weer opleven.
De zielen van de mensen verschijnen als witte gestalten, als dwergachtige wezens, veranderen in dieren en planten of worden als kinderen opnieuw geboren.
Als muis, vlieg of iets dergelijks komt de ziel uit de mond van de slapende tevoorschijn en keert voor het wakker worden terug.
Muisjes.
Muisjes, het boterhambeleg, is een verkorting van muizenkeutels. Dit wordt gegeven bij de geboorte van een kind. Beschuit met muisjes. De muis is een zielendier, die de ziel meeneemt.
De ooievaar brengt voor broertjes en zusjes de ‘muisjes’ mee. De kinderen zingen:
‘Ooievaar, lepelaar
Met je lange bekke
Wanneer zal je thuiskomen?
Als de muis piep zeit.
Piep zei de muis;
Ooievaar komt ‘s avonds thuis’.
Geestlichtjes.
Tot de dag dat de ziel er nog niet is was het kind nog niet aangenomen, was het nog geen mens voor het dorp of de gemeenschap, was nog niet erkend en had dus nog geen naam. Vergelijk de kinderen die nog geen doopsel ontvangen hadden die kwamen terecht in het ‘Voorgeborgte’. Ook die kinderen waren nog niet aangenomen door de Christelijke gemeenschap.
In vele streken geld het dan ook als verkeerd om een kind bij de naam te noemen als het nog niet gedoopt is. (189) Stierf het kind voor die tijd dan bleef het dwalen en kwam als huppelend dwaallichtje voor op de heide.
Kleinkinderboom.
Op oude beukenverering mag het teruggaan dat de beuk, net als de es, een kleinkinderboom is. In sommige plaatsen werd de kinderen verteld dat de baby’s uit oude beuken gehaald werden. Bij onze heidense voorouders was het lommer van de beuk de verblijfplaats van de zielen van de nog ongeboren kinderen. En het was de heilige vogel, de ooievaar, die de ziel bracht aan het kind in de wieg.
De beroemde Dikke Boom achter in het Slochterbos is hier zo’n voorbeeld van. Het is de Groninger kinderboom.
“Lutje potjes’ komen in Friese landen uit een holle boom, ze groeien in bomen, komen uit kool en andere planten. In de Friese Wouden en ook in N. Holland groeien ze in bomen als appelen en roepen dan:
Pluk mijn!, pluk mijn!
‘k zal alle dagen zoet zijn”.
In Eenrum komen de kinderen uit de dikke boom bij Baflo, terwijl men in Beetsterzwaag van de letterboom spreekt. In Friesland stond de holle boom ergens in ‘de Wouden’. De kraamvrouw maakt een Woudreis om er een te halen in een scheepje met wit zeiltje met een paar witte zwanen ervoor. Of de turfschippers namen ze mee. De bevalling heet daar dan ook de woudreis.
Een heel bekende kinderboom was de Holle Boom van Kraantje-lek onder Haarlem. Dit was een veldiep die bezweken is. De stam heeft de eigenaar laten conserveren. De Haarlemmers sprake nog lang van het ‘gaan naar de holle boom’ als de geboorte van een wereldburgertje werd bedoeld. In de holte van de stam meende men de toegang te zien tot de geheimzinnige onderaardse ruimte waar de kinderen voor de geboorte vertoefden.
De holle boom in Wapenveld, gemeente Heerde, is nog aanwezig.
(195 a) In Utrecht werden ze uit de Munnikenboom geschud, een zeer oude lindeboom in de tuin van het Kartuizerklooster Chartroise, aan de Vecht buiten de Weerdpoort. In 1851 is deze boom geveld.
In Zwolle komen de kleintjes uit de dikke boom van Wijhe. Verder is er de meerboom bij Hoogeveen.
In Roordahuizen stonden vroeger langs de dorpsstraat lindebomen. In een van de stammen was een gat waardoor je tal van vezels in het inwendig kon zien liggen. De jongens zeiden dat aan iedere vezel een kindje met de nolle (navel) was bevestigd geweest. Ook in Langweer was er een holle linde in het dorp die de Kinderboom heette. Het zijn de holle bomen van vrouw Holle of Freya, de Frau Hollen Baum.
In België laat men ze aan rozemarijnstruiken groeien. Dit omdat het jonge paar veelal bestrooid is met rosmarijntwijgen en de slag met de levensroede, veelal een rosmarijntwijg, een vruchtbaarheid verlenende tak is. In N. Holland uit het riet.
In Zaandam kwamen ze uit de watermolen te Zaandijk. Diegene die vooral gewild was, om verklaarbare reden, was de molen genaamd ‘Het Leven’ die in Zaandijk staat aan de weg naar Wormerveer. Hier was ook een boom vol kinderen, die ‘Het Leven’ heette.
In Amsterdam was het vanouds dat de ouders naar de Volewijk, ouder Vogelwijk, moesten varen. Het is de plaats die recht tegenover de stad aan de overkant van het IJ ligt. Het was een wildernis die altijd al iets geheimzinnigs had voor de bewoners van de hoofdstad. Dit hoef je slechts over te varen om de gewenste plaats te bereiken. Ook in Volewijk hangen de kindertjes aan de bomen en roepen; ‘pluk mijn, ‘k zal alle dagen zoet zijn!’ De ouders zitten in een schuitje die goed voorzien is van een lantaarn om hen in die nachtelijke tocht bij te lichten. Als ze dicht bij land zijn zien ze aan de takken van een boom al duidelijk een aantal naakte kindertjes hangen. De Volewijk kwam dan ook vaak voor als uithangteken aan de woning van een verloskundige voor.
Kinderputten.
Ook kwamen ze bij ons wel uit kinderputten. Dit heeft een verbinding met het levend brengende water. Deventer had de Hoenderput en Groningen had er zelfs twee, de Mozesput op de Grote Markt en de Waolput op het wijde gedeelte van de Heerenstraat. Onderin in deze put stond een boom waarin de kindertjes hingen. In Deventer worden ze gehaald uit de Hoenderput en in Almelo uit de Kloosterput. In Oost-Friesland haalt men ze uit de put van Nesserland bij Emden. De moeders vertellen hun kleinen dat uit het Kluizeputteken de nieuwgeboren kinderen komen. Vele jongens en meisjes gaan dan ook in het putje kijken om te zien of er een kindje ligt, of ze leggen zich met een oor op de rand van de put en denken soms het geschrei van de nog ongeboren kindjes heel in de verte te horen.
In de Beemster worden ze met een schuitje uit de rietschoot gehaald. In het Oldambt van Groningen uit de Dollard. Langs de verdere zeekust van Groningen komen ze achter de diek weg, dus uit zee. Elders zien we dat de zielen over het water het land der levenden bereiken en ook weer terugvaren (zie appel). In Zevenburgen ontstaan ze uit het schuim aan de rand van de beek zodat er meestal een vaartuigje aan te pas moet komen om het kind te halen, reden waarom in N. Holland de verloskundige vaak de naam van popjesroeister droeg.
In Oost-Vlaanderen komt het kindje als de kindskorf (wieg) klaar is aan met de boot, elke boot die bijvoorbeeld het plaatsje Moerzeke voorbijgaat is een kindjesboot. Heeft de boot een zwarte schoorsteen, dan brengt hij jongens en draagt hij een witte, dan zijn er meisjes aan boord.
Ammergau wordt sinds jaar en dag van kindertjes voorzien door het Korfweiblin die in de zogenaamde Kofelkuche woont, een hol aan de Kofelachsel die de kleine terug haalt als ze na het luiden van het avondgebed nog op straat zijn.
Poppestien.
Maar aan de kant van Norden tot Jever worden de kleintjes in glazen wagens uit het veen gehaald.
In Drente komen ze uit de hunebedden. Kinderen kropen er onderuit. Zo lagen er in Leek bij de Kromme Kolk twee kleine stenen met daarop een grote steen. In de omtrek van Bergum komen de popkes van onder de poppestien, een groot zwerfblok, dat even bewesten het dorp naast de weg ligt. Daar gaan ook de kinderloze vrouwen heen ter bedevaart. In de omstreken van Harlingen worden ze gehaald bij de Stienen Man die op de zeedijk staat ter gedachtenis aan Caspar de Robles. Hij was de Spanjaard met ‘een stenen hart’ vanwege zijn gestrengheid om de bevelen uit te voeren. Toch deed hij veel goed met de Allerheiligenvloed in 1570 die twintigduizend mensen het leven zou kosten. Hij greep met krachtige hand in om de achtergestelde dijkverbetering aan te pakken. Te Hekelgen (België) gaan de kinderen kijken in het Kluizeputteken van Onze Lieve Vrouw-ter-kluis om te zien of er een kindje ligt. Bij de bewoners van de Oostzee bevinden kinderen zich langs de kust in de granietblokken die zwanenstenen genoemd worden. Hier werden ze geplukt net als bij de Amsterdammers ze uit de Volewijk haalden. Op het eiland Rugen spreekt men dan ook van ‘zwanenkinderen’. In Italië komen ze ook van een rotsblok in het Garda meer, de Rocco di Bimbi’ of kinderrots.
Soms werden ze gebracht door de dokter of vroedvrouw of in de missielanden ‘gekocht’.
Geboorte.
Het feit dat de moeder na de geboorte ziek is wordt op verschillende manieren aan de andere kinderen verklaard. Moeder heeft kougevat terwijl ze op de tochtige kade de kinderboot heeft opgewacht. Ze is gevallen over een van de touwen waarmee de boot werd vastgelegd, ze viel van de ladder toen ze het kindje van de zolder of uit de schoorsteen haalde, moeder heeft in een spijker getrapt en kan zodoende niet lopen, een beet van de ooievaar, ze heeft zich bezeerd bij het in ontvangst nemen van de baby.
Moeder mag de baby acht dagen die op de geboorte volgen niet kammen want anders vallen zijn haren uit. Ze mag haar baby niet op de linkerzijde leggen anders wordt hij links. Het kind meten is tegelijkertijd de afmeting van zijn doodskist bepalen. Een kind dat met gesloten vuistjes slaapt wordt gierig. Een kind dat op de buik slaapt zal de dood door verdrinking sterven. Een kind dat dikwijls kwijlt zal een zanger worden.
De moeder moet voorzichtig zijn tijdens de zwangerschap. Ze mag niet naar hazen kijken of eten, een hazenlip kan het gevolg zijn. Een boom die voor het eerst vruchten draagt zal overvloedig dragen als een vrouw in die tijd van de vruchten eet. Een sympathetisch verband.
Het is wel verkeerd om in die tijd wasgoed op te hangen, onder een drooglijn door te lopen of met de armen boven het hoofd te slapen. Als de wolken de vorm van schapen of lammeren hebben in de tijd dat het kind komt zal het die voor de wind gaan.
Terstond na de geboorte ontvangt het kind de vaderlijke zegen. De baker geeft het eerste bad en met dit badwater worden in Duitsland jonge boompjes begoten. Zoals het boompje groeit, zal ook het kind groeien en gedijen. Het is de lotsboom, de schutsboom, (de beschermengel). Vandaar het planten van een boom bij de geboorte. Het zal met zijn evenbeeld opgroeien en bloeien om eenmaal te verdorren. Voor jongens een noten- of appelboom, voor meisjes een perenboom. Is het een goed noten- of appeljaar dan worden er veel jongens geboren, zijn de peren overvloedig dan zullen er vele meisjes komen. Breng het kind naar het hoogste punt van het huis zodat het in zijn leven hoog van aanzien zal worden. Om er zeker van te zijn dat het kind later goed met het andere geslacht kan opschieten trekt men pasgeboren jongetjes wel meisjeskleren aan. Dan worden ze later ‘omhuld door liefde’. Het is ook goed en brengt geluk om eerst in de armen van een maagd te worden gelegd. Is het een jongen die bij afnemende maan is geboren, dan volgt hierop een meisje en andersom. Wordt het echter bij wassende maan geboren dan is de volgende van hetzelfde geslacht als de eerste. Als je rond middernacht geboren bent heb je een goede kans dat je de gave hebt om geesten te zien, ook als je met een keizersnede geboren bent.
Zondag is een goeie dag om geboren te worden en het beste is Kerstmis.
Het ligt aan de dag van de week, van je geboorte, welk karakter je hebt.
Een maandagskind is knap van gelaat.
Een dinsdagkind recht sierlijk gaat.
Een woensdagkind zeer veel zal wenen.
Het donderdagskind reist verre henen.
Het vrijdagskind bemint en geeft.
Het zaterdagskind hardwerkend leeft.
Maar het kind dat op sabbat het levenslicht ziet.
Is knap en goed en kent geen verdriet.
Speciale feesten zijn er als in een gezin achter elkaar zeven jongens of zeven meisjes geboren worden. In Vlaanderen is het de aloude gewoonte dat de koning dan het peterschap aanvaardt.
Sage.
Als de ooievaar erge goede zin heeft en een echt mooi meisje wil halen, geen alledaagse, maar een zeer mooie, een met donkere fonkelende ogen die nog niet helemaal zwart zijn, maar een waarvan men nooit helemaal zeker is van welke kleur die is. Die met dat donkerblonde haar, niet blond en niet zwart, dan vliegt hij niet naar het Lauwersmeer, niet naar een gewone bron, nee, dan vliegt hij naar de Calvarieberg. Daarboven staat naast de stenen trap een klein kapelletje. In dat kapelletje is een bron met twee waterbekken en uit de linker bekken, in de rechtse zwemmen de jongens, haalt de ooievaar al sinds oude tijden die mooie meisjes en brengt ze naar beneden, naar de stad. En buiten de moeder en vader weet niemand hoe mooi het meisje is en dat de ooievaar die van de Calvarieberg gehaald heeft. Maar laat de tijd zijn gang gaan, er gaan een duizend weken voorbij en dan weet ook de hele stad en ziet iedereen die ogen heeft om te zien en ze gebruikt. Dan zijn er veel ongelovigen die het hoofd schudden en niet begrijpen dat een mensenkind zo mooi kan zijn.
Gezegden.
Hij is als een stork. (langbenig)
Uit ittiofauna.org
Ciconia nigra, L. (zwart) is de zwarte ooievaar, zwarte stork, Duitse Schwarzer Storch, Engels black stork en Franse cicogne noire.
Deze ooievaar is geheel zwart met een wat groen/purperen metaalglans, de onderdelen zijn wit. Broedt in moerassige gebieden in hoge bomen. Vier witte eieren. Komt voor in Denemarken, Z. Zweden tot China.
Moraal.
Volgens de sage had de vos de ooievaar te eten gevraagd. Hem werd een zwaar bord neergezet, een bouillon van magere kikkerbillen. Een lekkernij. Maar hoe de ooievaar het ook probeerde, een enkele druppel wist hij per keer naar binnen te werken. Het bord was voor hem te plat. De ooievaar kreeg zo niets, jawel kramp in de nek en pijnscheuten in de snavel. Maar hij vroeg toch uit beleefdheid de vos te gast. Die werd onthaald op zoete melk en bessen wat opgediend werd in flessen met een hoge, slanke hals. Ideaal voor de ooievaarsbek, maar niet voor de vos. Die kwam zo weer hongerig thuis. De moraal van dit verhaal: ‘oog om oog, tand om tand’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CXXV;
Godsdienst des Oyevaers;
‘Ziet hoe de Klepelaar de Schepper in alle dingen
Opoffert jaarlijks een van zijn vruchts eerstelingen
En uit ’t hoge nest verpikt zijn kaal gebroed
Ter tijd een vleugelloze het lage kiezen moet
O, mensen, die noch groeit en lacht in uw zonden
En aan Godsdienstigheid u niet acht en verbonden
Ziet hoe de Ooievaar u voor de vierschaar daagt
En van ondankbaarheid voor ’t aanschijn van Gods verklaagt
Vermits gij roekeloos nooit en hemel liet varen
Het wierook, dat hij eist op zijn gewijde altaren
Maar volgt uw wellustig pad en danst op haar trom
Betreedt de dorpels noch van kerk noch heiligdom
En wijdt uw beestenziel in haar wellustigheden
Terwijl verbannen zijn de waarheid en de reden
Doch ’t is vergeefs gepreekt, gij houdt hetzelfde spoor
Neemt op lering geen acht, geeft wijsheid geen gehoor
Wel aan gij Goddeloos! God zal u niet verschonen
Gedenk gij dient u zelf, gij mag u zelve lonen’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCII.;
De Voghelaer en de Oijevaer;
‘Een landmans akker stond geladen met gouden koren
Maar ’t werd van Ganzen en Kranen afgeschoren
Zo dat hij van toornigheid zijn strikken heeft gesteld
Om deze roofvogelen te verrassen op ’t veld
Hij lag op de loer met overgroot verlangen
En heeft juist bij toeval een Klepelaar gevangen
De Ooievaar uit angst heeft zijn onnozelheid
De Akkerman verbaasd tot onschuld voorgeleid
In de tijd mijns leven beschadigde ik niet uw granen
Zei de ooievaar, gelijk de Ganzen en de Kranen
Neen, sprak de Vogelaar, het lijf is u ontzeid
Uw onschuld niet en geld, ik vind u op het feit
Wie veilig wil leven in stilheid uitgenomen
Verzet zich dagelijks bij ’t gezelschap van de vromen
Want wie de kwaden volgt, die ’t boze zijn gewoon
Wordt eindelijk achterhaalt, en krijgt de kwade loon’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/