Kolibrie
Over Kolibrie
Vliegenvogeltjes, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Uit www.amazon.de
Naam, etymologie.
Toen de Fransen in 1634 het eiland La Cayenne bezetten vonden ze deze kolibriesoort.
Anthracothorax gramineus (Grieks anthrax; kool of zwart, thorax; kraag. (Lampornis gramineus (Lampornis, Grieks lampen fakkel, grasachtig) daar veelvuldig. In de sindsdien verdwenen Galibi spraak is ze naar het lichtende groen genoemd van het bovenste kopgedeelte col-ib(a)ri: lichtende vlek, vandaar kwam de Engelse, Spaanse en Portugese naam colibri. In Duits en bij ons met een k, kolibries, Kolobri.
Vorm.
De kolibries of vliegenvogeltjes behoren tot het warme Amerika.
Ze hebben een lange en dunne, bijna naaldvormige snavel en een uitsteekbare tong die zich in twee draden verdeelt die de vogel als een hevel bij het inzuigen van de nectar van de bloemen dient.
Hun zeer korte en fijne pootjes zijn tot lopen bijna ongeschikt, maar de werktuigen die tot vliegen dienen, zeer lange vleugels en een grote staart, zijn een ruime vergoeding voor dit gemis.
Deze vogeltjes zijn de kleinsten van deze dierenklasse maar tevens die de natuur met de schitterendste en prachtigste kleuren heeft uitgedost. Elk veertje is met een verbazende menigte bandjes voorzien die al naar de hoek waaronder de lichtstraal erop valt dit ontleden en de gekleurde stralen op de prachtigste manieren terugkaatsen. De talloze schitterende kleuren worden meestal veroorzaakt door de lichtval, het zijn weerschijnkleuren. Daarom gaf men deze dieren de namen van schitterende edelstenen als robijn en topaas.
De vleugeltjes slaan zo snel om zich heen dat je dit met het blote oog niet kan zien, meer dan vijftig vleugelslagen per seconde. Ze kunnen op een plaats blijven hangen en snel achteruitschieten en zo ook voorwaarts, soms met een snelheid van honderd km. Ze blijven voor een bloem hangen en steken hun lange snavel naar binnen om honing op te zuigen. Hij krijgt dan stuifmeel op zijn kop en bestuift zo weer andere bloemen.
De verschillende soorten lopen nogal sterk uiteen in grootte. De dwergkolibrie is weinig groter dan een flinke hommel, zonder staart en snavel met een gewicht van enkele grammen. De reuzenkolibrie is meer dan twintig cm. Ze zijn familie van de gierzwaluwen.
De kolibries zijn niet schuw van aard en laten de mensen zeer dicht bij hen komen, maar zodra men ze wil grijpen schieten ze pijlsnel weg. Driftig en oplopend van aard vechten ze vaak met woede onder elkaar en als het op de verdediging van hun broedsels aankomt dan grijpen zij vogels die tweemaal groter zijn dan zijzelf moedig aan en jagen ze soms op de vlucht.
Nest.
Hun nestje dat met zijde en wol gevoerd is hangt aan een tak, een blad, ja, soms aan een van de strohalmen waarmee de hutten van Zuid-Amerika bedekt zijn. Het nest bevat witte eieren die nauwelijks de grootte van een erwt hebben, waaruit na aanhoudend broeden in twaalf dagen vogeltjes kruipen die niet groter zijn dan een kamervlieg.
Uit felis.in
De robijnkeelkolibrie, Archilochus colubris, heet in Amerika ruby throated hummingbird: brom- of hommelvogel, vanwege het snorren van zijn vleugels.
Zijn hals is schitterend robijnrood, de vorkstaart purperrood en de twee middelste veren zijn goudgroen, verder is hij van boven in dezelfde kleur met een kopergloed en van onderen witachtig grijs. De snavel is zwart en zo ook de poten. Weegt 1,8 gram.
De Peruanen gaven hen de naam van zonneharen en maakten van hun veren schilderijen van een verblindende kleurenpracht.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/