Bijen
Over Bijen
Honingbij, Bijbel, vorm, gebruik, soorten, bestiaria, naam, etymologie, verhalen van de ouden, bijzonderheden,
Naar de Egyptische heilige stier Apis, symbool van vruchtbaarheid?
Apis mellifera: (honing dragend) (417) Bijen.
Naam, etymologie.
In midden-Nederlands was het bie, in midden-Noord Duits Bie, (nu Bienen) in oud-Engels bio (nu bee). Mogelijk komt het woord van de basis bhi: trillen of angst, vergelijk het oud-Engels beofian; schudden of trillen, het oud-Hoogduits biben en Sanskriet bibheti: hij is bang. Dit betekent dat de bij oorspronkelijk gezien werd als een trillend en fladderend schepsel. Aan de andere kant kan het zo genoemd zijn naar zijn gewoonte om nesten te maken van de basis bheu: verblijven, maak een nest, in de zin van bouwen zoals in het Duits bauen, dan is de bij de bouwer.
Dar is de mannetjes bij. In midden-Nederlands en midden-Noord Duits was het dorne, en in Engels is het drone. Dit komt van Indo-Germaans dhren, vergelijk dreunen, het dier is zo naar zijn gegons genoemd.
Imker, ijmker, afleiding van dialect imme, îme „bij, bijenkorf”, evenals dialect bijker „ijmker” van bij. Dit imne midden Hoogduits imbe, imme, Noordduits ook imker, Angelsaksisch imbe, bijenzwerm.
Bestiaria.
Het toneel dat ons een inwendige bijenkorf oplevert heeft te allen tijde zelfs de onverschilligste waarnemer getroffen, terwijl het de geest van de wijsgeer met verbazing en bewondering vervult. Wanneer de dag mooi is en de zon helder schijnt dan vertoont de woning van deze bewonderenswaardige diertjes het schouwspel van een volkrijke, bedrijvige stad. De poorten zijn gevuld met honderden ijverige werklieden, sommige vliegen uit om het nodige onderhoud bijeen te brengen, andere keren uit het veld terug beladen met voedsel, enige zijn bezig met het verzorgen van de jongen, andere zijn druk aan het bouwen, die weer aan het schoon maken van hun woning terwijl vier of vijf andere zich beijveren om het lijk van een makker naar buiten te brengen en zo lijkt het de dode de laatste eer te bewijzen. Op het ene ogenblik zijn de ingangen van de kleine stad nagenoeg vrij en leeg, op het andere verdringt een drom van bewoners elkaar aan de poorten en haast zich om aan de regen te ontkomen welke verandering ze door een bijzonder instinct gewaar worden.
Er heeft een verdeling plaats van de arbeid onder de werklieden. Een gedeelte van hen bestaat uit bekwame bouwmeesters die het gebouw optrekken en ontwerpen, dat zijn tevens de verzorgers van de jongen, terwijl anderen louter opperlieden en metselaars zijn die de ruwe bouwstof slechts aanbrengen maar geen vormgeven. En ze bouwen en maken hun woningen met wonderbaarlijke kunst van verschillende bloemen, ze maken honinggraten die ze wonderlijk en kunstzinnig vullen met was en vullen hun kastelen met vele kinderen. Wijken de bijen ongemerkt van de gewone regel van hun werk af dan proberen ze het weer goed te maken. Want velen werken eraan zonder schets of meetsnoer. Lopen de schijven van de honingraten wat scheef dan nemen ze op een andere plaats af wat er te veel is en herstellen daar waar te weinig is.
Bijen worden als de werkpaarden van de bloemen gezien. Hierop gaat het stuifmeel zitten en dat rijdt mee als luchtreiziger als op een gevleugeld paard. Daarom bromt een bij vanwege de grote last die hij vervoert.
Bijen zijn listig en bezig om honing te maken, ze zoeken die in de plaatsen die hun toegewezen zijn en betwisten geen andere plaatsen dan hun eigen. Bijen zitten op hun korven en zoeken de overvloed in de honinggraten. Als dit niet zo was dan zouden spinnen uit die vloeistof gebroed worden en de bijen zouden sterven. Clutius meldt dat er twee bijen waren, de een verdronk bijna in de honingpot en de ander in regen. Hij hield ze in de hand tot ze weer warm werden, ze kwamen bij “Alsof zij elkaar kenden, zo begonnen ze elkaar te kussen en als vrienden te omhelzen’.
Over die allen heeft een koning het opzicht, die is het belangrijkste lid. Ze hebben een gastheer en koning, vechten en maken oorlog, vliegen en vermijden rook en wind, ze maken zich voor de slag hard en scherp en met veel lawaai. Zo groot is de verkleefdheid van de kolonie aan hun koning dat ze bij zijn overlijden alle werkzaamheden staken en er een algemene rouw volgt, de onderdanen weigeren dan alle voedsel en komen in een toestand van verwarring en regeringsloosheid te vervallen.
Shakespeare ii ‘King Henry IV’, iv, 5, 75-81.
‘Like the bee, culling from every flower’. ‘Wij lezen als de bij elke bloem’.
The virtuous sweets’. Wat ze edelst biedt en zoetst’.
Our tighs pack’d with waxs, our mouths with honey’. Den voet met was belaan, de mond met honing’.
We bring it to the hive, and, like the bees’. Zo zoeken wij de korf en als de bijen’.
Are murdered for our pains’. Vermoordt men ons tot loon”.
‘King Henry V,’ i, 2, 187-204.
“So work the honey bees’. Zo werken ook de bijen’.
Creatures that by a rule in nature teach’. Diertjes, die door de natuur aan grote staten’.
The act of order to a peopled kingdom’. Voor ordelijk doen als voorbeeld zijn gesteld’.
They have a king and officers of sorts’. Een koning hebben ze en beambten, deels’.
Where some, like magistrates, correct at home’. Handhaven deze, als schouten, thuis de tucht’.
Deels doen ze, als krijgers, en een angel voerend’.
Ten roof uit op des zomers volle knoppen’.
En dragen hun buit in blijde optocht’.
Naar huis en in de heersers tent huns vorsten’.
Die, naar zijn roeping allen gadeslaat’.
De metselaars, zingend gouden daken bouwend’.
De stille burgers, die den honing kneden’.
Het pover arbeidsvolk, dat, zwaar beladen’.
Door de enge poort de woning binnendringt’.
De strakke rechter, die met nors gegons’.
De trage slaper hommel overlevert’.
Aan bleke beulen”.
‘King Henry VI’, iii, 2, 125-8;
“The commons, like an angry hive of bees’,’t Volk is, als een vergramde bijenzwerm’.
That want their leader, scatter up and down’. Die ’t opperhoofd verloor, spoor bijster’, ’t zwerft’.
And care not who they sting in his revenge’. En vraagt niet wie het steekt, zo ’t hem slechts wreekt’.
Uit Maerlant, ‘Apis, dat is de bij, Sint Ambrosius zegt het mij en Basilius de grote dat het wormen zijn zonder echtgenoot, ze genieten niet of rijden en wonen tezamen te alle tijden. Hun wormen leggen ze ter plaatse en eten allen tezamen mede kost en winning, groot en klein dat is te aller stonde algemeen. Hun maagdom, hun reinheid is mede voor hen allen algemeen, ze winnen vrucht en brengen zonder genieten en vermengen, aan hen pleegt geen wulpsheid te zijn en dus winnen ze zonder pijn. Zie onder bij bevruchting.
Maerlant; Nochtans wordt hun geslacht groot, ze nemen winning in hun genoot en allen, zo zijn zij onder hun koning vrij want ze eren en minnen alzo die ze voor hun heer kennen en die door hun wil is gezet en op hem doen ze geen onwettigheid. En dit is niet een beetje te verwonderen, want hun koning bemint hen weer en hij is zacht, zonder waan, en ze blijven hem ook onderdanig. Hierom is zonder liegen onder alle wormen die vliegen meer te verwonderen dan aan bijen. ‘Men kan hen zien honing verzamelen dat boven alle zoetheid zoet en voor vele verkeerde dingen goed is. Ze maken was en ook raten, menige mens te baten. Ze hebben raad, voogden en hertogen waar ze zich mee beraden mogen en ze zijn niemand fel, maar zacht van manieren wel. Dat is het wonderlijke hier, want in de wintertijd mag men ze niet zien, maar te zomers, als ze winnen kunnen doet geen een niets op de dag. Het is een worm die geen vrucht deert en als het zich bij de bloemen heeft verteerd, die ze danig bespieden, waar hen goeds van mag geschieden. Zijn ze in vreemde plaatsen bij nacht houden ze onder hen de wacht zodat hun veren niet nat worden en keren de buik daardoor omhoog. Hun convent verdeelt hen in drieën, men mag er koning en heren zien en middelen die de jongen berechten en andere gelijk dienstknechten. In elke korf is immer een heer en die is immermeer het schoonste en alzo groot als twee bijen, de veren zijn kort van die en een deel hoger op het been voor zijn voorhoofd al ineen gelijk alsof het ware een kroon aan zijn voorhoofd zitten schoon en ook zeggen meesters wel dat hij is zonder angel, zijn hoogheid is zijn waarde, natuur ontzegt hem die angel omdat prinsen van het aardrijk daaraan een voorbeeld aan namen. Dit is de eerste orde van de bijen, de andere die men daar mag zien die zijn trager, scherper en feller en berechten de anderen wel, maar ze doen het niet luid of stil, anders dan de meesters wil. Onder deze zijn andere bijen die schalksheid plegen en winnen en halen waar ze de anderen mee betalen, deze hebben geen angel en zijn geheel dienende. De echte bijen en de heren die steken ze uit met oneer als ze ‘s morgens te lang slapen en te lang in de uitgang blijven, dan bijten ze die zonder genade dood. Is het dat ze hen te veel schaden als de honing rijp en goed is, ze bijten ze dood met spoed. En als de jongen sterk genoeg zijn en goed gezet in het gevoeg gezet zijn, zet men ze in de middelste scharen omdat ze hier en daar vliegen om hun rust en om hun steden en sommige meester volgt mede die ze berecht, dus volgen ze hem na. Hun meester, hun koning dan, Palladius zegt dus mij, twee dagen tevoren, of drie, voordat ze willen uitvliegen, zingen ze met groot geruis en dan vaart de koning daaruit en alle anderen volgen zo na dat ze te zwermen aanvangen. Is het dat ze op een hoop hangen, dan is er in het gehele geloop maar een koning in de hoop. Is het dat ze ook meer hopen maken dan weet men wel in ware zaken dat er meerdere koningen zijn als er menige hoop is, dat is zeker dit. Dat edele werk van hun raten mag elk uitermate verwonderen. Ze rusten in de morgenstond en is het dat een de mond opent en tweemaal of drie trompettert. Ook leren we de bijen kennen dat als de dag schoon zal wezen dat ze dan allen uitvliegen bij deze en zal het slecht weer zijn dan vliegen de schalkste alleen uit. Elk heeft een bescheiden ambacht als de ene haar last heeft gebracht, dan zijn daar drie of vier die er staan en die ze ontladen en ontvangen. De ene brengt honing, de andere bloemen, water ziet men door hen soms brengen en anderen maken de woningen. Dan dienen anderen voor andere dingen, omdat ze anders niet kunnen wachten, dan de ingang met krachten. Anderen kijken naar de sterren of het weer niet zal verslechteren. En ze eten al te maal tezamen in een zaal en als het avond is rusten ze daarin en immer langer of korter en rusten soms daar tezamen. En een vliegt er al om en om en trompet op hun manier mede omdat die wil waken naar de zede. Het eerste maken ze, waar ze zullen wonen, de gemeente en rustplaats al zo schoon, dat elkeen het mag lusten, dan laten ze de heer rusten. Als de jongen dan op komen dan hebben ze gelijk vernomen wie ze zijn, is het gemeente, is het een heer of wie hen ter wering zullen dienen, die doen ze gelijk van het lijf zodat de anderen in vrede blijven. Als hun koning ter weide vaart is hij door zijn heren beschermd die bij hem blijven en hem helpen en als ze alle denken te weiden, dan is hij ledig en alleen en merkt hoe ze in het algemeen er over denken om bij hem te zijn en te beschermen. De bedienden nemen te zijner ware of iemand hem leed doet want ze zijn fel en door wreed en laten hem niet vliegen, dit mag niet veel wezen, alleen als het weer gestadig is en dan is niemand zo dapper van raad die men op zal horen vliegen. Hun koning nu vliegt van voren en ware dat iemand zo koen was, die konings scherm wilde scheuren, hij moest dat zeer ontgelden. Verliezen ze ook hun heer, dan is dat gezelschap ontdaan en volgen samen een andere koning. Soms strijdt het ene volk op de anderen, om de bloemen waar ze in wandelen of om honing, wat men gelooft dat elk de anderen afrooft. Ook zo vindt men dorpse bijen die feller plegen te wezen en die zijn dapper en wreed en altijd te winnen gereed. Veeltijds dat de bijen zo steken dat hen de angel uitbreekt, dan volgt er enig darmpje na dan moet het besterven daar. Ze schuwen zeer kwade lucht want ze sterven ervan in de vlucht. Is er hitte bij doem of brand, ze sterven af gelijk. De lucht van de dode bijen doodt de anderen, zegt men mij. In koude tijden blijven ze binnen en leven van dat ze winnen. Ze beminnen zeer zoete klanken en daarmee vangt men ze gemakkelijk. Tien jaar ten langste of zeven zet hem natuur het leven.
De bijen kunnen geen vrouwtjes zijn en de darren mannetjes, want..... dan zouden de wijfjes kunnen steken en wapens hebben en de darren niet, aldus Aldrovandi.
Bijen kiezen een koning die het gewone volk bestuurt. En ofschoon ze onder een koning geplaatst zijn, toch zijn ze vrij en houden van hun koning die ze gekozen hebben met een soort liefde. En ze verdedigen hem met grote kracht. Ze vereren hem en verafgoden hem, ze sterven voor de koning, ze vereren hem zo erg dat geen van hen uit zijn woning gaat, geen voedsel krijgt, pas als de koning uitgaat en hen voorgaat in de vlucht. De gehoorzaamheid van de onderzaten van de koning zijn wonderbaarlijk. Als hij voortgaat is de hele groep op de been en omsingelt hem, bedekt hem en wil niet dat hij gezien wordt. En bijen kiezen hun koning die de meest waardigste en nobelste onder hen is in grootte en waardigheid, de meest milde en dat is de hoofdkracht van een koning. Want ofschoon hun koning een angel heeft gebruikt hij die niet in wraak. En vriendelijk als de meer grotere bijen zijn hoe minder stekelig ze zijn, de grote bijen zijn minder geprikkeld dan de kleinere bijen. Ook de bijen die zich niet aan de koning willen onderwerpen verdoemen zichzelf want ze sterven door de wond van hun eigen angel. Bijen die honing maken verslaan de mannetjes die hen kwaad maken en kwade koningen die hen niet goed besturen en alleen veel honing eten.
In de nacht die volgt op hun reis liggen ze rechtop om hun vleugels vrij van regen en dauw te houden zodat ze ‘s morgens op tijd weg kunnen vliegen met droge vleugels. Het is voorgeschreven dat ze wachten en de hele nacht rusten tot het dag is, dan wordt er een bij wakker die hen allen wakker maakt met twee- of driemaal buzzen of met een soort trompetgeluid, dan vliegen ze allen op als het tenminste ‘s morgens goed weer is.
De bijen die honing dragen en overbrengen wat nodig is lopen gevaar om weggeblazen te worden door de wind, daarom vliegen ze laag over de grond als ze vol bepakt zijn, soms dragen ze een soort kiezel of kleine steentjes mee zodat ze vaster tegen de wind in kunnen gaan door de zwaarte van die stenen (de honing die ze aan de poot verzamelen) Aristoteles denkt dat met grote winden de bijen kleine stenen in hun mond dragen om hun lichamen te verzwaren zodat ze niet te ver van de korf zullen ad dwalen.
Richard de Fournival in liefdes bestiarium, bestiaria d’ Amour: ‘In de boeken over de aard van de dieren staat geschreven dat bijen geen gehoor hebben en toch als een zwerm bijen is uitgevlogen dan kan men ze leiden door te fluiten en te zingen en dat komt niet omdat ze dat zouden horen, maar men ziet duidelijk aan hun meesterlijke bouwsels dat ze van naturen zo nobel zijn en zo geordend, op hun eigen wijze, dat het absoluut onmogelijk is dat ze het niet zouden merken als er iets dat volmaakt geordend is bij ze in de buurt komt. En zij die diepzinnige filosofische doctrines hebben gelezen of daarover hebben horen spreken weten maar al te goed wat muziek vermag en het kan hun niet ontgaan dat er in niets wat bestaat zo’ n volmaakte en zo’ n geraffineerde ordening is als in de zangkunst. Gegeven nu dat de zangkunst zo volmaakt en geordend is, is het uitgesloten dat zij in de buurt van bijen komt, die immers op zo’ n geordende wijze gemaakt zijn zonder dat ze het merken. En toch, gehoor hebben ze niet, maar ze voelen het door middel van de tastzin die het meest algemene zintuig is en aan welke meerdere dingen dienstig zijn, zoals eerder is betoogd. De klank van de stem compenseert dus het ontbreken van het zintuig waaraan het eigenlijk dienstig is, namelijk het gehoor door middel van een ander zintuig.’
Bevruchting.
De ouden hadden een merkwaardige goede kennis van de huishouding van de bijen. Hun vermeerdering was echter een raadsel. Nooit had men, zoals Plinius verklaart, een paring gezien en toch vermeerderde hun getal met duizenden. “Foetus quonam modo progenerarent, magna inter eruditos et subtilis quaestio fuit. Apium enim coïtus visus est nunquam”.
De koning ontstaat uit de hersenen als het edelste gedeelte van het lichaam. Het gewone volk kwam uit het vlees.
De koning is terstond gekleurd als honing, hij is geen wormpje maar terstond gevleugeld. De overige hoop als ze hun vorm gekregen hebben worden nimfen of jonge bruiden genoemd. (naar Plinius)
Aristoteles bedacht verschillende theorieën over jonge bijen;
Dat ze voortgebracht werden door zekere bloemen. De bijen halen hun jongen van bloemen en planten. Het riet en vooral de olijf hadden deze kracht om kleine kinderbijen voort te brengen.
Dat ze geproduceerd werden door de (manlijke) heerser van de korf, de koning bij. Aristoteles zegt dat de koning, koningen en werkers laat uitkomen en de laatste de darren.
Dat de dar mannelijk en de werkbijen vrouwelijk waren. Een opinie van Aristoteles omdat de natuur nooit geen wapens aan vrouwen zal geven.
Hij accepteerde zelf de tweede theorie en beschreef de eieren van de koningsbij die bijen worden.
Velen hebben verzekerd dat bijen zich vermeerderen uit de kadavers van vee of rottend stierenvlees. Om bijen voort te brengen uit dood kalverenvlees wordt dat geklopt zodat de wormen broeden en uit rottend bloed komen. De wormen krijgen hierna vleugels en worden bijen net zoals horzels die in de paardenkadavers gebroed worden. Dit naar het verhaal van Samson en de leeuw waarin het raadsel voorkomt: “zoetigheid ging uit van de sterke”. Men geloofde dat er een zwerm honingbijen kon voortkomen door het kadaver van een groot dier te laten rotten. Bij Samson was dat een leeuw.
Dit steunde ook op de Griekse mythe van Vergilius dat toen alle bijen van Aristaeus, de opvoeder van Dionysus, gestorven waren, op raad van Protius vier stieren en vier koeien begraven werden waaruit een ontelbare menigte bijen tevoorschijn kwam. In het graf van de Frankische koning Chilperik is een stierenkop gevonden met driehonderd gouden bijen erin.
Shakespeare, ii ‘King Henry’, iv, 4, 79-80;
“Tis seldom when the bee doth leave her comb’. ‘t Is zelden dat de bij haar raat verzaakt’.
In the dead carrion’. Zelfs in een kreng”.
Maerlant, ‘Neem buffels en daarmee met de drek en doe dat onder de aarde dekken, daarvan zullen bijen groeien. Ovidius boeken zeggen van die, delf een stier of een koe, natuur doet haar kracht ertoe zodat men ervan bijen ziet groeien. Maar die genieten als ze vliegen plegen, doch gelijken ze wel bijna op de edelen bijen, weet men voor war.
De waarheid is dat de larven van de blinde bij, Merodon tenax, (wat blinde bij betekent omdat ze op een bij lijkt) kunnen leven op een rottend karkas, na verloop van tijd komen er dan van deze op bijen gelijkende vliegen uit het kadaver.
Oplossing.
Het raadsel van de voortplanting werd opgelost door Swammerdam. Hij toonde aan dat een grote bij die aan het hoofd van elke zwerm staat geen koning maar een koningin is. De maagdelijke koningin verlaat in het voorjaar op een mooie avond de korf. De darren, een paar duizend, volgen haar. Ze kiest er een uit en sluit met hem hoog in de lucht het huwelijk. Hij bekoopt dit genot met de dood, zij is voor haar hele leven bevrucht.
De bijen vormen grote staten waarin de verdeling van de arbeid zeer ver is voortgezet die soms zestigduizend individuen bevat. Daaronder bevindt zich een goed ontwikkeld eieren leggende wijfje, de koningin, enige honderden mannetjes, de darren, en verder verscheidene duizenden onvolkomen wijfjes, de werkbijen. De koningin en de werkbijen bezitten een angel die bij de darren ontbreekt. De angel is door een harde schede omgeven, waaruit hij bij gebruik tevoorschijn treedt. Voor kleine dieren is de wond dodelijk, steekt de bij grotere dieren of de mens dan blijft de angel gemakkelijk in de wond zitten en de bij zelf wordt het slachtoffer van haar wapen.
De koningin is groter dan de werkbijen.
Ze bezit een slank achterlijf en mist het toestel voor het verzamelen van stuifmeel die de werkbijen aan de achterpoten bezitten.
De darren zijn plomper, ruwer behaard, hebben grotere ogen en missen eveneens dat toestel.
Dat toestel bestaat bij de werkbijen uit een borsteltje dat aan het eerste zeer grote voetlid zit waarmee ze het stuifmeel verzamelen en het zogenaamde korfje aan de scheen waarin ze het meevoeren. De monddelen zijn voornamelijk ingericht om honingsap uit de bloemen te puren doch ze bezitten ook kleine, zwakke bijtwerktuigen. Het dunne honingsap komt eerst in de krop of honingmaag die sterk gespierd is. Daarin wordt het omgezet in honing die door samentrekking der maagwanden door de bij kan worden uitgespuwd om dadelijk als voedsel voor andere bijen of larve gebruikt of als wintervoorraad bewaard kan worden. Een gedeelte wordt in de lebmaag verteerd terwijl de bijen in de korf zich in groten getale aan de achterpoten ophangen en vormen daarbij tevens het was dat ze tussen de ringen aan de onderzijde van het achterlijf in dunne plaatjes uitscheiden. Deze plaatjes worden met de achterpoten opgenomen en in de mond gebracht, daar gekauwd en met speeksel vermengd en nu opgestapeld om door andere werkbijen gebruikt te worden voor het opbouwen van de cellen.
Deze cellen zijn tot afhankelijke raten verenigd. Elke raat bestaat uit twee lagen cellen wiens openingen zich aan weerszijden bevinden. Ze zijn zes hoekig van vorm en sluiten met het door drie vakjes gesloten einde tegen elkaar. Aan de randen van de raten bevinden zich nog onregelmatige, peervormige cellen met dikke wanden die veel ruimer zijn en uitsluitend dienen als kweekplaats voor de koninginnen. De andere cellen dienen om de werkbijen en darren in op te voeden en als bewaarplaatsen voor honing en bijenbrood. Dit laatste is een mengsel van honing en stuifmeel dat als voedsel voor de larven dient.
De werkbijen en de koningin overwinteren in de korf die goed gesloten is en voeden zich in die tijd met honing die als wintervoorraad is verzameld. Zodra het warm wordt komt er leven in de staat. Tal van werkbijen vliegen uit om honingsap te halen, anderen maken de korf schoon en de koningin begint te eieren leggen, honderd tot duizend stuks per dag. In elke cel wordt een ei gelegd. Aanvankelijk ontwikkelen zich daaruit alleen maar werkbijen. Na drie dagen komt de kleine wormvormige made uit. Die wordt door werkbijen gevoed met bijenbrood dat voornamelijk uit stuifmeel bestaat, na vijf dagen is het volwassen. De werkbij sluit nu de cel met een wasplaat dicht, de larve spint zich een zijdeachtig omhulsel en na twaalf dagen breekt de volwassen werkbij zich een weg door het deksel om onmiddellijk haar taak te aanvaarden. Later worden in iets grotere cellen de darreneieren gelegd die een vierentwintig dagen nodig hebben voor hun ontwikkeling. Eindelijk worden eieren in de koninginnencellen gelegd waaruit larven komen die honingrijk voedsel krijgen en daarom ook maar zestien dagen nodig hebben voor de gedaanteverwisseling.
Is de eerste koningin van plan om uit haar cel te breken dan laat ze een eigenaardig geluid horen. De gehele staat komt daardoor in rep en roer en weldra verlaat de oude koningin de korf, vergezeld van enige duizenden werkbijen die spoedig in de vorm van een langwerpige klomp aan een tak om haar heen gaan hangen. Zo is de eerste zwerm gevormd die door de bijenhouder in een lege korf wordt opgevangen en die nu een nieuwe staat vormt. De jonge koningin die nu uittreedt zal nu alle andere koninginnenlarven of poppen in hun cel doden mits ze niet verhinderd wordt door de werkbijen. Dat gebeurt alleen als het aantal bijen in de korf nog te groot is. In dat geval moet ze zodra een tweede koningin op het punt staat van doorbreken weer vergezeld van een aantal werkbijen de korf verlaten, dit is dan een jufferzwerm.
De jonge koningin wier eerste werk het is alle concurrenten te doden vliegt vervolgens uit de korf, omstuwd door de darren. Na deze bruiloftsvlucht keert ze in de korf terug en begint nu eieren te leggen waarbij ze steeds door een hofstoet van werkbijen vergezeld is die haar ook rijkelijk van honing voorzien. Een koningin zou vijf jaar oud kunnen worden en een honderdduizend eieren kunnen leggen. Later in de zomer ontstaat dikwijls nog een zwerm. Kort daarna worden de darren die geen werk verrichten maar wel veel honing gebruiken door de werkbijen gedood, de darrenslacht. De dar is een groot soort bij. Het eet de vruchten van andermans werk, het eet waar het niet voor gewerkt heeft, maakt ook geen honig.
Shakespeare, ‘Merchant of Venice’ ii, 5, 48.
“A huge feeder’. ‘De dwaas is goedig, maar een wolf in ’t eten’.
Snail slow in profit, and he sleeps by day’. Bij ’t werk een slak, in ’t slapen overdag’.
More than the wild-cat; drones hive not with me’. Een wilde kat; ik wil geen darren houden’.
Zonder een koningin kan de staat niet blijven bestaan, zou haar een ongeluk overkomen en zijn er geen koninginnenlarven in de korf dan wordt een jonge werkbij in een grotere cel gebracht en met koninginnenvoedsel gevoed waaruit zich een nieuwe koningin ontwikkelt.
Elke bijenstaat vormt een volkomen afgesloten geheel, geen bijen die tot een andere staat behoren worden daarin toegelaten. Het vlieggat wordt streng bewaakt, vooral ook om te zorgen dat geen vreemde indringers die soms op honing belust zijn toegang vinden.
Hommels.
De hommels komen wat haar kort gezellig leven betreft in vele opzichten overeen met de wespen. Van de gewone aardhommel, Bombus subterraneus, (wat onderaards) (Bombus terrestris, (van de aarde) de Engelse bumble bees overwinteren slechts weinig grote wijfjes in een zelf gegraven hol in de grond. Elk van hen legt de grondslag voor een staat. Zij legt in een hol in de grond een aantal eieren en stapelt naast de uitkomende larven een hoeveelheid stuifmeel op waarin door de larven holten worden uitgevreten die op rondachtige cellen lijken. Zo worden een aantal werkhommels grootgebracht en met de hulp van een tweede generatie van werkhommels mannetjes en tweeërlei wijfjes, grote en kleine. Uit de eieren van de kleine ontstaan slechts mannetjes. In de herfst sterft de gehele staat uit met uitzondering van een paar vrouwtjes.
Mythologie.
Melissa is de naam van een nimf in de Griekse mythologie die de jonge Zeus zou hebben opgevoed. Bij de geboorte van Zeus werden voor zijn zorg twee dochters van de koning van Griekenland toevertrouwd, Melissa en Amalthea zodat de jonge god zou ontkomen aan het lot dat hem wachtte door zijn vader, Saturnus. Om het geluid van de jonge god niet te laten doorklinken sloegen de zusters op koperen pannen, dit trok de bijen uit de omgeving aan die gelijk de zorg voor zijn voeding op zich namen en hem dagelijks honing brachten. Naar hun verdienste beloonde Zeus hen met de kracht van maagdelijkheid en wuifde zo de mannelijke en vrouwelijke principes weg. Hun en hun nakomelingen werden de zorg van honing verzamelen voor de mens toevertrouwd.
Ook de priesteressen van Demeter droegen deze naam. Demeter had een oude vrouw, Melissa, in haar mysteriën ingewijd. Toen zij de nieuwsgierigheid van haar vriendinnen niet wilde bevredigen werd zij door hen gedood. De moordenaressen werden met de pest gestraft. Uit het lijk van Melissa liet Demeter haar trouwe dienaressen ontstaan, de bijen. Later werd het een meisjesnaam in Griekenland die door de dichters van de 16de eeuw herleefde
Melita is in het Grieks hetzelfde als honigbij, vergelijk Malta, uit Melita: land van honing. Of uit Fenicië melita: toevluchtsoord. Het is ook een heiligennaam, een martelares onder keizer Antonius Pius 138-161 in Thracië.
Historie.
Bijen zijn zeer nuttig, niet alleen voor de honing en was, maar ook door het bestuiven van bloemen. Bijenvolkeren worden al vermeld bij de Egyptenaren en Joden. Een bijenkorf zie je op een bas-reliëf van de tempel te Abusir, ongeveer 2600 v. Chr. Onafhankelijk daarvan verscheen de teelt ook in andere landen die gebaseerd was op lokale rassen. De verschillende volkeren in Mesopotamië waren er niet zo goed in, maar de Hethieten uit Klein Azië waren experts en hun wetten handelen over zulke zaken als het uitzwermen van bijen. De Joden moeten ze gekend hebben vanwege hun verblijf in Egypte en omliggende landen, hoewel er geen Bijbelse verwijzing is dat ze zwermen hielden. Honing uit rotsen was blijkbaar de enigste manier om dit te winnen. Dit duurde tot de Romeinen kwamen die hun manier van bijen houden introduceerden. Dat deden ze in simpele kleipijpen die tegenwoordig nog gebruikt worden. Dit idee kwam uit Egypte waar bomen zeldzaam zijn en klei overvloedig. In Griekenland waren er in de tijd van Pericles te Attica twintigduizend volkeren. Vergilius bezingt de bijen in zijn 4de boek van zijn Georgica.
In de dagen der oudheid was de honing van de berg Hybla op Sicilië en die van de berg Hymettes in Attica wereld beroemd vanwege de geur en smaak.
De Romeinen hadden vele volkeren. De Latijnen hadden een spreuk; ‘melle litus gladius’, ‘een degen met honing besmeerd’. Wij kennen dat als iemand vleien, honing om de mond smeren. Pytheas vond mede aan de Eemsmonding. Karel de Grote stimuleerde de aanbouw.
De vinder van de honing, de gebruiker ervan, wordt al vroeg vermeld. Vanouds werd de god Bacchus hiervoor uitgekozen, Ovidius zegt:
‘Men offert honing aan de god met eigen schap.
Want vader Bacchus is de vinder van dat sap’ .
Volgens anderen was het Saturnus of Gargorius, de Kureten koning, naar het bericht van Polydorus en Vergilius. Wanneer de honing vermengd werd met vloeibare of onvloeibare stoffen is niet bekend, vele malen wordt er van een ‘mulsum’, een gemengde drank van wijn en honing gesproken, bijvoorbeeld bij Plautus, ‘Bereid honingdrank, en maak kweeën en linzen gereed’.
Horatius: ‘De sterke wijn vermengde Ausidius met honing.
Men moet maar drinken van zachte wijn.
Die zal met honing zoveel zoeter zijn.
En uw droge borst veel lieflijker strelen’.
Martialis: ‘Tam bene rara miscentur cinnama nardo’. ‘Zo mengt men nardus en kaneelgeur onder een’.
‘Massica, Theseis quam bene vina favis’. ‘Zo wordt de sterke wijn met honing best gesneden’.
Zo ook bij Vergilius. Het was een tafelgerecht. Ook was honing een mengsel van de balsemstof om lichamen voor bederf te behouden wat we vinden bij Plinius.
Democrites die gevraagd werd op welke manier iemand lange tijd gezond zou kunnen leven gaf ten antwoord: dat hij hem van buiten met Olie zou bestrijken en van binnen honing gebruiken. Atheneus verhaalt dan ook dat de inwoners van Corsica daarom een hoge leeftijd behaalden omdat ze steeds honing gebruiken.
Melk en honing is kinderkost, men gaf ze de nieuwgeboren te proeven, het is het teken van kindsheid. Het was voor de kinderen en vrouwen, niet voor de sterken.
Het was een teken van vergankelijkheid, (het wordt bitter als je het laat staan) van wereldse goederen, ook van wellust en ijdel vermaak.
Het werd natuurlijk ook aan de goden geofferd. Vervolgens offerde men ook bij de uitvaart honing. Achilles in de lijkrede van Patroclus: ‘Hij stelde kruiken vol van olie en van honing’. Dit offeren kwam niet voor bij de Joden, Leviticus 22:11, mogelijk omdat de honing aan de heidense Bacchus was gewijd of een symbool van vermaak was.
In Gylfis Verblendung, een Edda lied, lezen we van de wereldboom:
“Begoten werd de es die Yggdrasil heet
De gewiede boom met witte nevel
Daarvan komt de dauw die de dalen vult
Altijdgroen staat die, over Urds bronnen
De dauw, die van haar op de aarde valt, noemt men honingdauw, daaraan voeden zich de bijen”.
Toen de Azen met de Wanen vrede maakten spuwden ze in een kom. Uit het speeksel schiepen de Azen een man, Kwasir, zo wijs en geleerd dat men hem niets vragen kon waarop hij geen antwoord wist. Twee dwergen sloegen hem dood. Zijn bloed werd in twee kommen en een ketel verzameld. Dit werd gemengd met honing waaruit een zo’n krachtige mede ontstond dat ieder die er van dronk dichter of een wijze werd.
Zo leert dit verhaal ons hetzelfde verband zoals ze voorgesteld worden in de dichtkunst en wetenschap van de Grieken.
Bijbel.
Kanaän is een land overvloeiende van melk en honing, Deuteronium 8. 2 Koningen 18, Exodus 3 en 13 en 33.
De Bedoeïenen die lang in Israël geleefd hebben zijn grote liefhebbers van deze ‘zoetigheid’. Dat wordt wel duidelijk uit het spreekwoord, waarmee de Arabische Bedoeïenen het geluk van een rijke en vorst uitdrukken: ‘Hij slaapt met de mond aan de honingraat’. Honing was steeds overvloedig aanwezig en het aantal plantensoorten dat honing voortbrengt is groot. Bovendien brengt het klimaat mee dat er van winterrust vrijwel geen sprake is.
De bijbel kent wilde bijenzwermen, Markus 1, 6. De vorm die daar voorkomt is wel de Syrische bij Apis mellifera syriaca. Zijn achterlijf is heldergeel. Ze steekt zeer spoedig en heeft een sterke neiging om te zwermen. Ze zijn niet het beeld van ijver en zorgzaamheid, maar van vervolging. De vijanden van Israël volgden hen ‘gelijk als de bijen doen’, Deuteronium 1:44 en ‘omringden hen als de bijen’, Psalm 118:12.
De wilde bijen verzamelen honing en brengen die in hun nesten die in holle bomen, rotsspleten en dergelijke zijn te vinden. De Palestijnse bijen hebben de gewoonte om de cellen geheel met honing te vullen zodat het afsluitende wasdeksel duidelijk bol staat en de honing er dikwijls uit vloeit. Een dergelijke honingvloed, waarschijnlijk uit een holle boom, vindt Jonathan in het woud, 1 Samuel 14:26, terwijl Deuteronium 32:13 en Psalm 81:17 spreken van honing uit rots. ‘Hij deed hem rijden over de hoogten des lands en spijzigde hem met de vruchten des veld; hij deed hem honing zuigen uit den rots en olie uit den keiharde rotssteen’.
De honing is om lieflijkheid uit te drukken, smakelijkheid en aangenaamheid zie bijvoorbeeld Psalm 19:11, 119:103. Gods woord of het evangelie is de zoete honing dat in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken, wat gerechtigheid, vrede en blijdschap verkondigt en verwekt, Jesaja 40:1, 52:7, 61, 1-2-3, Romeinen 14: 17, 2 Corinthiërs 6: 1-2 etc.
Als Jonathan tijdens de strijd met de Filistijnen ondanks het verbod van zijn vader Saul, honing eet blijkt ook dat de grote voedingswaarde van honing al bekend was, Sam. 14:24. Saul had het volk bezworen om niets te eten: Vervloekt de man, die iets gebruikt voor de avond, voordat ik mijn vijanden gewroken heb! Het hele volk at dus niets. Jonathan die het niet gehoord had stak de punt van zijn stok in de honinggraten en bracht de hand aan de mond, zo kwam er weer glans in zijn ogen’.
Deborah is het Hebreeuwse woord voor honingbij, Genesis 35:8. Zo wenst men dat een dochter die Deborah genoemd wordt nijver als een bij mag zijn.
‘Debash’ honing, wordt acht en veertigmaal gevonden, het Griekse ‘meli’ viermaal. Het was de basis van zoetstof. Ook werd de honing wel met de raat gegeten, Hooglied 5:1, Lucas 24:42, we lezen daar: ‘En zij (de discipelen) gaven Hem een stuk van een gebraden vis en van honingraten’. Dat komt ons vreemd voor hoewel dit nog steeds zo in gebruik lijkt te zijn. Dit zou gegrond zijn op twee uitspraken van Mohammed: ‘Na het genot van vis geniet van het zoete’ en ‘Gij zult geen vis eten en dan zure melk drinken, want dat is schadelijk voor de gezondheid’. Men denkt dat visspijzen kwalijke gevolgen kunnen hebben die geneutraliseerd worden door het gebruik van honing. Plinius meldt: ‘honing in wijn gedronken is een geneesmiddel tegen de schade die door visspijzen ontstaat’. Zo ook bij Galenus.
Jesaja 7:18: ‘dat de Heer… de bijen in het land Assur tot Zich fluiten zal’. Het fluiten verwijst naar het geluid dat bijenhouders maken zodat de uitzwermende zwerm zich zal zetten.
Christelijk.
De bij leeft van de geur van bloemen. Het is het symbool van reinheid en onthouding, van kuisheid. Vergilius prijst de bijen om hun zuiverheid van zeden, ze geven zich niet over aan de liefde, ze zoeken het genot niet dat verwekelijkt, zij kennen de vereniging van geslachten en de weeën van het moederschap niet. De bijenkorf is een beeld van de kloosterlijke en kerkelijke gemeenschap zoals de bijen in de korf ondergeschikt zijn aan de koning en gezamenlijk een sterke en natuurlijke eenheid vormen. Zo zijn de monniken in het klooster, de gelovigen in het bisdom of de kerk. De zoete honing lijkt op het volk der zaligen in de hemel dat in volkomen onschuld en eendracht het zoetste geluk geniet. De winterslaap werd met de dood gelijkgesteld zodat de bij ook als symbool van wederopstanding gold.
Beschouw de honingbijen op de tijm. Ze vinden er slechts een bitter sap, door dit eruit te zuigen veranderen ze het in honing. Laten wij het dan bekennen, o’ mens van de wereld, de godvruchtige mensen vinden aanvankelijk veel bitterheid in de versterving, maar door zich erin te oefenen, ontwaren zij er weldra een aangename zoetigheid in.
Als het nu gebeurt, dat gij onder uwe godvruchtige overwegingen in de ene of de andere meer smaak, licht en nut vindt blijf daar dan mee bezig en volg daarin de honingbijen na die zolang op de bloem blijven zitten als zij er honing uit kunnen zuigen. (Franciscus van Sales)
Het zijn de eerste insecten die tam gemaakt zijn. Ze volgden Adam en Eva uit het Paradijs.
God schonk ze daarom zijn zegen. Daarom zal men de Mis niet zingen zonder was.
Toen de H. Madamnoch in het schip stapte dat hem naar Ierland terug zou voeren nam ook een heel aantal bijen plaats.
In 1729 werd een satire van Mandeville: ‘de fabel van de bijen’ als verregaand onchristelijk te Londen door beulshanden verbrand.
Honing dat door een kind als eerste voedsel wordt ingenomen beveiligt het zo dat het niet gedood of te vondeling gelegd wordt. Een edele Friese vrouw had haar man twee dochters geschonken. Toen ze van een derde bevallen was gaf de heidense grootmoeder bevel het kind te doden. Een buurvrouw zag het al in een kuip te water liggen en nam het er heimelijk uit, deed het wat honig in de mond en redde het daardoor van de dood. Het meisje, Liafburg genoemd, trouwde met Wursing die koning Radboud tot het Christendom wilde bekeerde. Ze werd omstreeks 744 de moeder van de H. Ludger die de kerk te Wichmond en het klooster te Werden stichtte.
De zoetheid van de honing werd symbolisch voor de ‘honingzoete’, de welbespraaktheid van vele heiligen onder andere Ambrosius en Johannis Chrysostomos: guldenmond.
Vondel, De Heerlijckheyd van Salomon;
‘En van den Nectar zat, die de Hemel stort altijd
De bye heeft d’honigh op zijn lippen geconterfyt’.
Honing verzamelen uit; http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/0/05/Jan-van-der-Straet_Bauerlicher-Bienenstand.png
Gouden eeuw.
Bijen worden vrijwel als gelijke van de mens behandeld. Hoe schrander en kunstvaardig is dit volkje. Ze zijn nog afkomstig uit de gouden eeuw en zouden met Adam en Eva uit het paradijs gekomen zijn. Dat was de oude gouden tijd toen de bomen van de goudgele honing drupten en de landen van melk en honing overvloeiden. Ovidius:
‘De melk en nectar vloeit.
Als water, d’ eik was van de honingdauw besproeid’.
Net als de redevoering van de bruid uit de Bijbel beschrijft Theocrites dit op gelijke wijze: ‘Daar vloeide een honingstroom mij toe uit hare mond’. Als Homerus van Nestor spreekt:
“Daar kwam een stroom van zijn lippen.
Nog zoeter dan de honing glippen’.
Sophocles wordt een bij genoemd vanwege zijn aangename schrijfstijl. Toch krijgt men hier ook wel eens te veel van. Middelmatigheid is in alle gevallen het beste. Spreuken 25:16-27 en 27:7, Pindarus: ‘men krijgt ook zijn bekomst van honing’.
Menselijk.
(215) De bijen staan veel hoger aangeschreven dan andere dieren. Dit zie je al in de spraaktaal, ze zuipen niet, ze creperen niet of gaan kapot, ze eten, drinken en sterven. De oude bijenvader lichtten zijn hoed op voor de honingbij. De oude imker gelooft aan een geheimzinnig ‘bijengeluk’ dat komt en gaat, hij weet niet hoe.
Ze verstaan de taal van de mensen, het zijn de beschermers van hun huishouden vandaar het oude gebruik’ het aan de bijen vertellen’. Ze behoren bij het familieleven in zorgen, vreugde of avontuur, het werd hen verteld als een soort hoffelijkheid of vertrouwelijkheid. Bij het overlijden van de huisheer ging de vrouw naar de bijenkasten en zei: ‘de groeten van de vrouw en dat de heer dood is’, anders zouden de zwermen binnen een jaar ten gronde gaan of vertrekken. Ook liet men de korven rouwen door er een zwarte doek over te hangen. Zo doet men ook met het vee in de stallen en roept: “de baas is gestorven. De nieuwe eigenaar klopt de eigenaar ook weer aan de korf en vertelt ze dat hij de nieuwe baas is. Bij een huwelijk worden ze nadat de korven met een witte doek behangen zijn aan het jonge paar gepresenteerd en verzocht er trouw op te zijn. Ze werden op de hoogte gebracht van het nieuwe huwelijk om te voorkomen dat ze de korf zouden verlaten om nooit mee terug te keren. Na deze rituelen diende men even af te wachten. Hoorde men hierna de bijen een zoemtoon aanheffen, dan waren ze tevreden en zou alles bij het oude blijven. Een stukje van de bruidstaart of koek die bij het begrafenismaal was opgediend moest bij de korf gelegd worden. Dat was het aandeel van de bijen. Zeg de bijen ook altijd aan als de korf verplaatst wordt anders zullen ze de imker steken. Verplaatst men de korf op Goede Vrijdag, dan gaat het bijenvolk dood.
Soms hield de imker wel een boetpredicatie tegen de bijen als ze lui waren geweest waarin hij hen vermaant vlijtig honig voor de kinderen en was voor de kerk te verzamelen zoals ook de vruchtbomen met de zweep getuchtigd worden als ze niet genoeg opleverden.
Bijen hebben een afkeer van vloekende en onkuise mensen en steken die. Ze sterven als man en vrouw in onenigheid leven. Men schrijft bijen die vaardigheid toe dat ze boze en goede mensen kunnen onderscheiden, geschminkte meisjes en boerenmeisjes vinden ze smakeloos. Ze hebben een afkeer van onkuise meisjes en steken hen als ze die tegenkomen. Die wijze schepseltjes zien het verschil. Om haar vrijer van haar reinheid te overtuigen gaat het meisje naar de bijenkorf en hoopt niet gestoken te worden. Er kan echter bedrog gepleegd worden. Die een stukje van de spitsbladerige weegbree in de mond draagt wordt niet gestoken.
Draagt iemand een bijenkorf, dan moet hij niet omzien of tegen een ander spreken of hem groeten anders vliegen de bijen weg zonder te zwermen. Een bijenzwerm die aan huis hing bracht geluk. Om het stelen van een korf te voorkomen ging men er driemaal omheen en alweer een zegen rijmpje uitsprekend. Gestolen bijen gedijen niet. Bijen mogen niet verkocht worden, wel geruild. Geeft men iemand een korf vol dan zal niet alleen honing, maar ook geluk zijn deel zijn.
Bijen die traag en lui zijn voorspellen een ramp. Als ze in groten getale de korf binnenvliegen zonder er na een poosje uit te komen dan komt er regen. Vliegt er een je huis binnen dan krijg je bezoek. Cirkelt een bij om een slapend kind dan is dat een voorteken van een gelukkig leven. Bijensteken zijn goed tegen reumatiek.
Bij de oude Romeinen was een bijenvlucht een slecht teken. Appianus zag een zwerm bijen die het altaar verlichtte en voorspelde daardoor de fatale slag van Pharsalia. Er wordt verteld dat toen Plato in zijn wieg lag een zwerm bijen zijn mond verlichtte. In de Christelijke kunst wordt St. Ambrosius vertegenwoordigt met een bijenkorf en er is een gelijke verwijzing dat zijn mond door een bijenzwerm verlicht werd toen hij kind was.
Ze zijn het symbool van veel goeds. Die haar roekeloos doodt is aan de duivel gevallen. Bijen zijn ook het embleem van Napoleon.
Zwervende bijen.
Als een regerende koning zijn eieren heeft gelegd die voor de opvolger zijn bestemd wordt hij onrustig. Hij denkt eraan met zijn volgelingen de korf te verlaten en te gaan zwermen. Van tijd tot tijd laat hij nu een schel doordringend gefluit horen. Daaruit is op te maken dat de bijen zelf een spraak hebben. De bijen zingen vroom en liefelijk. Het schijnt gehoord te zijn door Burger: “Abendphantasie eines Liebenden;”
Aki! Was hor ich - Des Gesausel
Von ihres Schlummers Odemzug
...
Darunter mischt sich ein Gestohne
Das aus entzuckten Busen geht
Wie Bienensang und Schilfgetone”.
(189A) De dieren vertellen van het Kerstwonder, de Kerstnacht is dan ook een tovernacht.
De haan kraait; ‘kin..detje geboren..’
De duif roept; ‘woe...woar?’
Het lam zegt; ‘in Be..’t lem..’
Dirk met de Beer rijdt, Berg daarom uw landbouwgereedschap weg. Waar de beer er op trapt, komt er een verborgen breuk. En luister dan weer; de bijen zingen ook een kerstlied...
‘Wie, wie...wee-eeet’
‘Woar woar, woar?
‘Hie, hie...geet’
‘Doar, doar, doar,’
‘Vreed...op...eerd...’
Bijen vinden het heerlijk om plezierige geluiden en muziek te horen, bijvoorbeeld door in de handen te klappen of met emmers te rammelen. Daarom vinden ze het aangenaam om die geluiden te horen als ze in hun korven zitten. Jesaja 7:18 ‘de Heee zal fluiten... de bij, die in het land Assur is’. Een verwijzing naar de bijenteelt omdat nu ook nog de bijenhouder in Palestina de gewoonte heeft om door fluiten en dergelijke geluiden de bijenzwermen naar hun verblijfplaatsen te lokken.
Is het ogenblik daar dan gaat een gedeelte van de bijen uit de korf en komt de koning met de rest van zijn getrouwen. Om dit te bevorderen slaat de imker met een Franse sleutel op een zeis waaruit de steel genomen is en dadelijk vliegen ze uit. Ze moeten zich zetten om gevangen genomen te kunnen worden. De hulp van St. Maarten wordt daartoe ingeroepen onder de belofte dat hij was voor de kerk zal krijgen. Ook worden er een menigte toverspreuken en zegespreuken opgezegd. Het maakt niet uit wanneer ze zwerven, maar hoe vroeger hoe liever des te eerder is de korf weer gevuld.
Oude rechten regelen de rechten van de vinder. Laat een teken achter dat je de zwerm gevonden hebt anders is die voor de laatste vinder.
In een zwerm zit een magische kracht opgesloten. Een boom waarop er een zich gevestigd heeft wordt duur verkocht. Meisjes die een tak bij zich dragen krijgen veel dansers. Is de tak waar de zwerm zich op geplaatst heeft dor dan moet de eigenaar zich voorbereiden, hij zal spoedig sterven. Het huis dat door een zwerm tot rustplaats is gekozen brandt spoedig af. Het verschijnen van bijenvolken die zich trosvormig aan de bomen vasthielden gold als een voorteken ‘Stastne drevo’: ‘gelukshout’, noemt men bij de Slowaken de houttwijg waarop een bijenzwerm zit. Die twijg wordt ‘s avonds door de meisjes afgebroken en in huis bewaard zodat er vele vrijers komen.
Oogst.
De bijenteelt is soms zeer wisselvallig. Soms kunnen ze niet genoeg honig vinden om de winter door te komen. Dan trekken wel eens hele zwermen uit de korf, zogenaamde hongerzwermen, die vallen zwakkeren aan en beroven die van de honig. Hebzuchtige imkers zetten daartoe door het vlieggat de strot van een roofdier, onder andere van een marter, zodanig neer dat de bijen erdoor moeten om erin of uit te komen. Er zijn imkers die de kunst verstaan als hun bijen slecht verzameld hebben hen iets te geven waardoor ze dol worden en in de korven van anderen vliegen en daar honig stelen.
Al vroeg stond de bijenteelt onder de bescherming van de wet. De Salische wet stelt al zware straffen op voor het stelen van korven uit de imkerstallen.
Om het stelen van korven te voorkomen spreekt men, driemaal om de korf gaande, een spreuk uit. Is er toch een korf gestolen dan doet men een stukje van een altaardoek met was van een altaar kaars in een doekje en bindt het aan een molenrad. De dief krijgt net zo veel knepen als het rad ronddraait en verraadt zichzelf.
Honig, honing.
Honing, in midden-Nederlands was het honech en honich, in oud-Frans honog, oud-Hoogduits honag en in oud-Engels hunig. Het betekent het gele en is verwant met het Griekse knakos: geelachtig en oud-Indisch kancana: goud.
Maerlant; Honing is heet in het begin en droog als het er beter inkomt. Honing zuivert en houdt medicijnen in hun geweld en men tempert ook daar mede de medicijnen bitterheid. Tegen de koude natte maag, neemt honing, en temper dat met warm water en laat het ingaan, het zal de maag zuiveren samen. Het maakt ook dat aanschijn helder, dweilt u het daar mede daar. In een scherf zal u honing braden en doe er ook zout toe bij pozen en maak een siroop daarmee, het is goed tegen de rede’.
De zwak antiseptische werking die honing bezit gaf het aanleiding het als wondmiddel te gebruiken. Celsius vermeldt de ruwe honing als afvoermiddel, de gekookte als stopmiddel. Het afvoeren komt wel door het rijkelijk aanwezig zijn van suikers, het stoppende doordat de honing in loden vaten werd opgeslagen.
Het was de eerste gegiste drank, de mede. Het was de vervanger van suiker in meelspijzen en medicijn. Zijn vervanger, de bruine kandijsuiker, is ook nog land als volksmedicijn in gebruik geweest. Wegens zijn hoge prijs werd het al vroeg vervalst wat met het verlies van een hand of hoge boete afgestraft werd. In de Koran wordt de honing algemeen als ‘artsenij voor de mensen’ beschreven, zonder dat erbij vermeld wordt onder welke omstandigheden. Waarschijnlijk werd het in diëten veel gebruikt.
Geneesmeesters vertellen in behandeling van dingen dat honing ongeschikt is en gevaarlijk voor kinderen en jonge mensen omdat er te veel hitte in zit. Wel voor oude mensen en koude mensen met wijn en met heet vlees. Ook honing is gematigd, honing is vriendelijk voor iedereen. Honing behoudt, schoont, bewaart en matigt bitterheid en wordt daarom in conserven gedaan. Het schoont medicijnen om de bitterheid van de specerijen te verminderen. Gekookte honing geneest de wonden die geïnfecteerd zijn door de steek of een tand van een serpent en helpt diegene die venijnige paddenstoelen heeft gegeten. Goed is het ook om luizen te doden en zulke wormen in het hoofd en verdrijft neten.
Soms zit de honing diep in de korf en broedt daar kleine wormen uit alsof het spinnen zijn. Die spinnen weven en maken webben. En zij hebben het meesterschap over de honing en daarom rot de honing en is corrupt. Honing die lang in oude was zit wordt rood en de verbastering van honing is gelijk als de verbastering van wijn in flessen en zal daarom op tijd gegeten moeten worden. Zo zitten ook de bijen op de korven en zuigen de overvloed dat in de honingkammen zit, deden ze dat niet zou de honing verbasteren die in de kammen is en spinnen zouden gebroed worden. Ze zitten op de kammen en zijn druk bezig zodat de spinnen niet de baas worden en eten hen als ze hen vinden, anders zouden ze allen dood gaan.
Onze honing wordt als de beste gezien omdat het harder, beter gevormd en schoner opgesloten is dat die van over zee komen waar ze de kammen, bijen en jonge in een massa stampen. Ook is het in de oogsttijd koeler. Onze korven zijn gemaakt van gewoon roggestro en omwonden met in vieren gedeelde bramen. Sommige maken dit van teen en doen er klei overheen.
Was.
Zeem, honingzeem, midden-Nederlands zeem of seem, in oud-Saksisch sem, en in oud-Hoogduits seim. Mogelijk betekent het de taaie vochtigheid of een honingraat in de betekenis van vlechtwerk.
Was, in midden-Nederlands was het wasch, in oud-Hoogduits wahs, (nu Wachs). Het oud –Engelse wax wordt meestal met wassen verbonden of met weven en betekent dan het weefsel van bijen.
Herbarius in Dyetsche, ‘Cera of was is voor veel dingen nuttig, het is goed in veel medicijnen. In mengsels en in zalven want het heeft macht om te verwarmen, op te lossen, te openen, te rijpen, aan te trekken, uit te luchten, dat is verluchten en te verteren. Was hoe verser het is en verschillend geurend, hoe beter bewerkbaar het is en in staat de verschillende inprentingen of figuren te ontvangen. Bartholomeus de prietatib rerum’.
Christelijke Bouwkunst.
Pausanius vermeldt dat de tweede tempel van Apollo te Delphi door de bijen uit was en vleugels gemaakt was.
Een priester zag eens onder een braamstruik bijen bezig die een altaar van was aan het maken waren. Hij bouwde daar een kapelletje. Eens zag hij ‘s nachts een lange reeks in het wit geklede vrouwen. Kort daarna werd bij het werken de lijken gevonden van drie van de elfduizend maagden uit het gevolg van de H. Ursula. Het kapelletje was het begin van de later zo beroemde Premonstratenzer klooster in Altenberg.
De bijen zongen wel zesmaal per dag. De korf was ‘s nachts verlicht, bij onderzoek werd er in de korf een doos van was gevonden die wel van ivoor leek en hierin zat een hostie. Dieven hadden die gestolen en voor de korf verloren.
Met een kwaad doel had iemand een hostie niet ingeslikt maar stiekem meegenomen. Onderweg kreeg hij berouw en gooide de hostie in een graanakker waar die tussen de aren bleef hangen. Bijen overtrokken dit met was en zongen er ‘s nachts liefelijk bij. Dit trok de aandacht. Ter plaatse werd een kapel ter ere van Maria gebouwd. Het is nu nog een bedevaartplaats op de berg Dreyahren in de Elzas.
Een gierige boer legde in de hoop meer was te krijgen een stukje van een hostie in een korf. Dadelijk bouwden de bijen er een kerkje omheen en staken de boer half dood.
Toevallig was een dergelijk stuk in een korf geraakt waarvoor de bijen een prachtige monstrans maakten. Een andere keer maakten ze een kerk met twee torens.
Jaren geleden is er ingebroken in de kerk van Visbeek en de dieven namen ook de ciborie mee (hostie-vaas) Nabij de Aue smeten ze de heilige ouwel weg. Enkele dagen later zagen herders op die plaats grote zwermen bijen die bezig waren een beker van was te maken voor de hostie die daar op de grond lag. Toen dit bekend werd trokken velen daar heen om dit wonder te zien. Maar zodra er iemand te dichtbij kwam werden de bijen kwaad, toen de pastoor kwam met een prachtige stoet om de heilige ouwel op te halen deden de bijen hem niets.
Merkwaardig is hun bouwkunst.
Eens viel in een korf een raat op de onderste waardoor die dreigde in te zakken en daardoor zou alles in kunnen storten. Direct gingen de bijen aan het werk en maakten ze stutten onder de onderste raten en bevestigden die aan de rand van de korf.
Met de aardappels kwam uit Amerika de doodshoofdvlinder. Dit is een grote liefhebber van honig en kroop dan ook direct door het vlieggat de korven in. De angels van de bijen waren te kort om dit dicht met haar bezette dier te kunnen raken. Daarom bouwden ze achter het vlieggat een muur waarin smalle openingen zaten als deuren en vensters. Zij konden er door, hun vijand niet.
Uit Isaack van Waesberge, 1633.
‘Niemand behoort God dwaas iets te vergen,
Hetgeen hem mocht tot gramschap ijlings tergen.
Jupiter en de honing bij.
De honing bij, eenmaal in offer naar ’t betamen,
Veel honingraten zoet aan Jupiter ze bracht:
Op dat daardoor ze kreeg hetgeen ze verzocht,
Tegen diegene die haar zoete honing namen.
Ze bad dat al diegene die het weer stelen kwamen,
Zijnde van haar geraakt moest lijden doods kwaal,
De Goden, met dit gebed, spotten allemaal,
Dat om een mans profijt zoveel men zou beschamen.
Jupiter al vergramt, door deze onrechte bede,
In ’t bijzijn van de Goden dit waardige vonnis gaf:
Dat, als voortaan de bij zou iemand steken straf,
Dat hem bleef in het vlees (door over wrede zeden)
De angel, dat de bij het alsdan sterven deed.
Alzo van die tijd af de bij zijn leven werd gesteld
In zijn angel, ’t welk hen noch wel heftig kwelt.
Een wijze rechter nooit vergeten zal de reden.
Verklaring.
God houdt er niet van dat de mens door haat of nijd te dragen,
Vervolgt zijn broeders dood of ondergang en smaad,
Aan een wraakgierige ziel heeft God geen welbehagen.
En vaak hem zelf gebeurt ’t geen ander hij wenst kwaad.
Wel ijdel is diegene die door gebed bejagen
Waant van God ’t geen zijn hart wraakgierig begeert.
God houdt van de ootmoedige ziel die met vernedert vragen
Vergeving eist van zonde en hoogmoed van zich weert.’
Zielen bij.
Naast de weg werd een oude vrouw gevonden die dood gewaand in een nabijgelegen huis gebracht werd. Opeens vloog er een bij door het venster in de geopende mond van de vrouw. Tot grote verbazing van de omstanders sprong die dadelijk op en verzocht op knorrige toon haar voortaan met rust te laten. Haar ziel had tijdelijk het lichaam verlaten in de vorm van een bij.
Een vrouw uit Amstenrade was midden in de kamer in zwijm gevallen. Toen haar man en buren naderbij kwamen bleek ze reeds overleden. Ze werd in een andere kamer op bed gelegd. Op de plaats waar ze doodgevallen was zagen de familieleden een hommel vliegen die hevig bromde en zich maar niet liet verjagen. De pastoor kwam en nadat hij het lijk had gezien maakte men hem opmerkzaam op die hommel. Hij zei; ‘je moet de vrouw weer leggen op de plaats waar ze is doodgevallen’. Nauwelijks lag ze weer op die plaats of de hommel kroop in haar mond waarna zij tot grote verbazing van alle aanwezigen weer levend werd. De bij is een zielendier. Bij de Germanen was de ‘bijenweg’, de dodenweg, de Melkweg.
Folklore.
Een bij doden geldt als smakeloos en verkeerd. Geen creatuur is meer wraakzuchtig en geneigd om wraak te nemen dan een bij die beledigd is. Daarom valt een grote hoeveelheid bijen die lieden aan als ze vermoeden dat die hun honing wil stelen.
Bijen vinden de geur van appels heerlijk, vooral als ze gekookt vlak bij hen staan. Ze sterven allen in olie zoals alle ronde beesten doen en vooral als het hoofd ermee ingewreven is, zulke beesten die in de zon gezet worden herstellen weer snel als ze besprenkeld worden met azijn.
Bijen zijn in veel bijgeloof zeer moedig. In Schwaben heten ze Hergottvogel of Marienvogel. Ze vermijden de rode bloem van de driebladige klaver die Johannisbrot, Herrgotsbrot of Frauenbrot heet. En laten die onberoerd omdat de Heer bij de schepping gezegd heeft dat ze op zondag het vliegen en honing verzamelen moeten laten of voor altijd het bijzonder zoete sap van de drieklaver moeten laten staan. De bijen wilden dan ook op zondag werken omdat ze zeggen dat de dagen van de week wel eens te kort konden zijn om honing te verzamelen, daardoor halen ze geen honing uit de klaver.
Tafelrede.
Darwin verhaalde al eens dat de klavers er de oorzaak van zijn dat er zoveel weduwen zijn. Weduwen houden katten, hoe meer katten, des te minder muizen, des te minder muizen des te meer hommels, hoe meer hommels hoe vruchtbaarder de rode klaver, hoe meer rode klaver hoe meer vlees, hoe meer vlees, des te sterkere mannen, des te sterkere mannen, des te meer oorlog, hoe meer oorlog, hoe meer weduwen.
Moraal.
De bijen hadden eens hun raten in een holle boomstam. Daar kwamen hommels aan die hun woning bezetten alsof het hun eigen was. De bijen haalden er de rechter wesp bij. Die zou recht spreken. Hij beval om twee korven te halen. ‘Omdat bijen wel op hommels lijken en hommels wel op bijen wil ik wel eens zien wie zijn korf met honingraten vult. Jullie krijgen een dag de tijd’. De hommels bedenken zich niet maar vliegen weg en zo werden de bijen weer in hun recht gesteld. De moraal van dit verhaal’, ‘wat je ook maakt of gepresteerd hebt, je oude eigendomsrecht kan je steeds laten gelden’.
Spreuken.
Hij is als een bij. (wakker, ijverig)
Waar de bij geen honing kan vinden, laat ze haar angel.
Vliegen die sterven op de honing zijn dodelijk voor bijen.
Een bijensteek prikt het diepst als die vol is met honing.
De bloem daar de bij honig uit zuigt, daar zuigt de spin venijn uit. = De een prijst de zaak waarvan een ander niets dan kwaads weet te vertellen.
‘Wie bijen houdt of duiven,
Die kan ‘t geld zien stuiven’. =Wie uit liefhebberij bijen houdt moet er geld bij leggen.
Als de bijen naar huis toe vluchten, zit er regen aan de luchten.
Als de bij haar korf niet verlaat, maakt zeker dat ‘t op regen staat.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XCVI;
Jupiter en de Honich Bije;
‘De Bijen Koning trots, van grootsheid uitgelaten
Bood Jupiter geveinsd een gift van honingraten
En bad meteen, dat ’t hoge vierschaar van de Goden
Hem gunde dat hij mocht met zijn angel doden
Al wie hem van de honing kwam ontbloten zijn korven
Maar heeft van ’s hemels troon dit antwoord fluks verworven
’t Geschenk dat gij mij brengt, me veel behaagt
Maar ’t geen ge mij bidt en daar mij om vraagt
Dat gij een ander met uw prikkel mocht doen treuren
Dat overkomt u zelfs, dat moest uzelf eens gebeuren
Want als gij anderen kwetst, ’t zij met, ’t zij zonder schuld
Zo weer ik dat gij fluks in dit leven sterven zult
Die naar de sterren zendt zijn vurige gebeden
Om zijn wraak aan iemand te besteden
Zal missen niet alleen ’t geen dat hij heeft gebeden
Maar voelen zelfs op ’t voorhoofd de opgeworpen steen.
Vondel, Bespiegelingen van Godts wercken
‘De wakkere veldmier leert bijtijds de nooddruft sparen
En de arbeidzame bij leert winnen, en vergaren’
Vondel, Bespiegelingen van Godts wercken
..Al bloeit in ’t geurig veld de boekweit schoon en mild’.
Vondel, Joannes de boetgezant;
‘Gods leraar met een wolk
Van duizenden omringd, gelijk een zwerm bijen
Aan zijn koning hangt, en hem van alle zijden
Omstuwt, daar boekweit bloeit, of in een eikenbos’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe XXIV.;
De Vos en de Bijen;
‘De Vos, in een strik geraakt in duizend lijen
Besprongen door een zwerm van hommelende Bijen
Die priemden hem alzo op ’t heetst van de dag
Met angelen in ’t lijf, waar hij gevangen lag
Zijn makker tot hem treedt, en raadt dat ze tezamen
Die zwerm afschudden zal, die hem zo deerlijk pramen
Nee, zegt de schalkse Vos, deze bijtjes zijn nu zat
Van ’t loze Reintjes bloed, dat lieflijke nat
Verjaag ik deze zwerm, zo komt er weer een jonger
Met nieuwe appetijt, met verse grage honger
Die zouden van mijn vlees en bloed haar zelve voen
Met meerdere pijn en smart als ze mij nu doen
Het is een oud sprookje, wat de natuur noch heden
In hart uitdrukkelijk heeft uitgesneden
Dat van twee kwaden ’t beste altijd te kiezen staat
Wel hem, die in ’t verdriet het slimste noch ontgaat’.
Vondel, Vermaeckelijcke Inleydinghe CVII.;
De Beyr en de Bijen;
‘Hoe jeukt mijn maag, hoe kittelen mijn zinnen
Om ergens een buit of lekkere beet te vinnen
Sprak de onbesuisde Beer, ik zie hier aan dees zij
En valt de korven aan, geladen met lekkernij
Gans dood! Hoe prikkelt ge me dus, ontelbare Zwermen?
En angelt mij ter dood, heb over mij erbarmen
De beer, om snoepen dol, bespiedt een nieuwe kans
De Bijkens, op hun hoede, verleren ’t hem althans
Het snoepen beter af, zij priemen hem de ogen
Zijn oren en zijn muil en zonder mededogen
Doorboren hem zijn vel. Met vlimmen in zijn huid
Dat hij verbolgen tiert en krijst gans overluid
Ik heb te laat met schade mijn domheid ondervonden
Ik word gepijnigd om mijn bedreven zonden
Was ik niet eerst geleerd, dat ik nu andermaal
Moet beklagen mijn verdriet en lijden deze kwaal?
Wiens hart brandt en blaakt om zijn naasten te beschadigen
Moet straffe, schande en smaad op zijn hals laden
Wij op tijd keert en houdt zulks voor gewis
Dat dit een lesse tot zijn onderwijzing is
Zal hierna zijn gerust en niemand meer bedroeven
Genoegen met het zijn, en dat van een ander niet behoeven’.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/