15 juni
Over 15 juni
Heiligen van de dag, naamgeving, etymologie, relikwieën, hun werken en plaats, verering, wonderen, sterven, hoe ze afgebeeld worden,
Uit www.catholicprayercards.org
15 juni, Sint Vitus: (Veit, Gui, Guy, Vith) waarschijnlijk is dit een oorspronkelijk Germaanse naam als een bestaande tegenstelling van Latijn invitus: ‘niet willend,’ de naam zou dan betekenen’welwillend.’ Of de naam van de Slavische zonnegod Swantewit wat door Slavische christenen veranderd zou zijn in Sanctus Vitus, Sint Vitus.
St. Vitus was waarschijnlijk martelaar onder Diocletianus ca. 304 op Sicilië. Zijn legende ontstond rond 600 uit een oudere. Volgens deze legende was hij afkomstig uit een rijke Siciliaanse familie. Toen hij nog jong was wilde zijn vader Hylas hem met geweld van het christelijke geloof afbrengen. Toen Valerius, de gouverneur van Sicilië, dit vernam liet hij de jongen bij zich brengen. Toen hij ook bij hem de afgoden niet wilde aanbidden liet hij hem slagen toedienen. De armen van diegene die hem sloegen verlamden. Ook die van de gouverneur, die riep:’ ik heb mijn handen verloren.’ Op Vitus gebed werden de mannen genezen. Daarop trachtte de vader thuis zijn kind van gedachten te doen veranderen met allerhande muziekinstrumenten. Toen zijn vader hem in een kamer had opgesloten zag hij dat zijn kind door engelen omringd was. Nauwelijks had hij dit gezien of hij werd blind. Men leidde hem naar Jupiters tempel en hij beloofde een stier met gouden horens. Toen dit niet hielp vroeg hij zijn zoon waarna hij het gezicht terug kreeg. De vader overlegde nu hoe hij zijn zoon kon doden. Om dit te verhoeden verscheen een engel aan Modestus, zijn kamerjongen, die hem beval de jongen op een schip naar een ander land te ontvoeren. In die dagen werd de zoon van Diocletianus zo van de duivel bezeten dat hij nooit meer van die plaag verlost zou worden, tenzij Vitus van Lucana bij hem kwam. Die legde de hand op de zieke en de boze geest ontvlood. Hij moest op bevel van Diocletianus de afgoden offeren, wat hij weigerde waarom hij met Modestus in het gevang werd gezet. Nauwelijks bevond hij zich erin of zijn boeien vielen af en een groot licht omstraalde hem. Toen liet de keizer ze in een gloeiende oven werpen, maar ze kwamen er ongedeerd uit.
Hij wordt dan ook vaak afgebeeld als een schone jongeling met een ketel kokende olie. Daarop wierp men hen voor de leeuwen, maar die werden als lammeren. Tenslotte werd hij met Modestus en zijn voedster Crescentia die hem steeds vergezelde opgehangen. Toen brak een hevig onweer los die gepaard ging met een sterke aardbeving zodat de tempels van de afgoden instortte. De keizer sloeg zichzelf met zijn vuist en riep uit: ‘zie, dat ik door een kind overwonnen ben.’ Een engel bevrijdde de martelaren waarna ze een natuurlijke dood stierven en door de edelvrouw Florencien begraven werden.
Vitus stoffelijke resten werden op Sicilië door vrome handen begraven. Toen de tijd van de vervolgingen voorbij was, streefden vele kerken er naar resten van eenzelfde heilige te verkrijgen. Dit heeft aanleiding gegeven tot het verspreiden van die resten. Sint-Vitus werd aanvankelijk alleen op Sicilië als martelaar en heilige vereerd. Later, ongeveer in het jaar 700, werden zijn gebeente naar Rome overgebracht. In het tegenwoordige Frankrijk regeerde in die tijd het vorstenhuis der Merowingers. Met toestemming van de paus wierp Pepijn de Korte zich als koning van Frankenland op. De H. Bonifatius verrichtte de zalving. Later kwam paus Stephanus II naar Parijs waar hij Pepijn voor de tweede maal tot koning zalfde. In verband hiermee werden de relikwieën van Sint Vitus in het jaar 756 naar de kathedraal van St. Denys gebracht. Er ontstaat een enorme devotie in Duitsland en de Nederlanden nadat de relikwieën van Sint Vitus in de achtste eeuw naar het klooster van St-Denys door abt Fulrad gebracht zijn. De heilige botten worden later geschonken aan abt Warin van Corvey in 836, (Corbeia Nova) in Westfalen. In 820 was hier al door Lodewijk de Vrome een benedictijnenklooster gesticht dat het beroemdste werd van N. Duitsland en het brandpunt van de christelijke beschaving in die streken. Van hier gingen de evangeliepredikers in alle richtingen, waaronder Ansgarius, de apostel van het Noorden. Het gebeente van St. Vitus is in 1355 door Keizer Karel IV naar Praag over gebracht en werd daar zeer vereerd. Op de duur werd Sint Vitus de grootste volksheilige, die boven alle anderen werd gesteld. De keizers toonden de grootste belangstelling voor Corvey, waar Vitus relieken rustten en zij gaven kostbare geschenken. Op 15 juni werd de ‘Dies natalis ‘feestelijk gevierd, de dag van Vitus wedergeboorte in God, op aardse wijs gezegd de sterfdag. Tijdens de 30-jarige oorlog (1618-1648) gingen alle relikwieën van Corvey door plundering verloren. In vroegere jaren had Corvey naar elders de zogenaamde ‘artikel of kleine relieken uitgedeeld. Een van de plaatsten waar hiervan een groot deel kon vinden was München- Gladbach, dat niet ver van ten Oosten van Roermond ligt. Zo werd München- Gladbach het tweede groot middelpunt van Sint Vitusverering. In het midden van het 10e eeuw treffen wij in het Oosten van Nederland graaf Wichman II van Hamaland. Voor zijn jongste dochter, die Luitgaarde heette, stichtte de graaf in 963 een klooster in Elten. Het klooster kreeg, voor het onderhoud, alle goederen welke de graaf in het Gooi bezat, onder andere relikwieën uit Corvey, en zo werd Sint Vitus patroon van het klooster. Hij werd ook schutspatroon van het Gooi doordat Naardinclant in de middeleeuwen, 968, overging in het bezit van de abdij van Elten die onder het patronaat van St. Vitus stond. Verder zijn de kerken in Naarden, Blaricum en Hilversum aan hem gewijd.
Er zijn echter wel 150 plaatsen waar men zich in het bezit van zijn relikwieën waant, hetgeen vroeger op een zeer verbreide verering wijst. St. Vitus was dan ook een van de noodhelpers.
Of met een stok waarmee zijn vader hem sloeg omdat hij niet aan de goden wilde offeren, doofheid.
Hij is de apotheker onder de heiligen. Soms wordt hij aangeroepen als nachtwaker of porder, apothekers, kleermakers, koperslagers en bierbrouwers, vanwege de ketel, wijnbouwers omdat de druif op zijn dag bloeit. Men bidt dat hij hen bijtijds wekken mag, zodat ze zich niet verslapen. Soms zie je een haan bij hem als symbool van waakzaamheid. In verband hiermee wordt hij door de kinderen aangeroepen tegen bedwateren. Daarom wordt de heilige soms afgebeeld met een kruikje, de ketel werd alsmaar kleiner totdat er een potje overbleef. Tegen blikseminslag omdat er onweer op stak toen hij op de pijnbank lag, verlamming, zijn beulen werden lam, epilepsie, omdat hij de zoon van de keizer genas. Vooral wordt hij aangeroepen tegen de Vitus- of Veitsdans, chorea minor, naar zijn leermeester ook wel Modestusdans, soms wel Johannesdans genoemd omdat die razernij vaak uitbrak op St. Jansfeest. Hij zou de macht om deze ziekte genezen te genezen gekregen hebben als beloning dat hij zich niet had laten overhalen om de afgoden te offeren, zelfs niet voor de meisjes die hem, op last van zijn vader, met muziek en dans kwamen verleiden. De Vitusdans (Chorea Sancti Viti) is de ziekte die zich openbaart in stuipachtige bewegingen, zo dat de lijder doet denken aan een dansende. In Duitsland vertoonde ze zich in het jaar 1374. Maar reeds in 1237 vinden we melding van een dansprocessie van kinderen te Erfurt die een afstand van vier uren dansende aflegden. Men schreef de oorzaak toe aan het veelvuldig gebruik op jonge leeftijd van wijn. Het volk wendde allerlei middelen tegen de kwaal aan, vooral het dragen van amuletten. Tot een ware uitbarsting kwam het nadat Europa in de 14de eeuw op verschrikkelijke wijze bezocht werd door de pest. In Duitsland stierven hele dorpen uit. Uit angst voor deze ziekte ontstond een zekere godsdienstige waanzin, door zelfpijniging meende men Gods gunst deelachtig te worden en de ziekte te kunnen afweren. In 1374 zag men in Aken een menigte mannen en vrouwen door de danswoede aangegrepen gillend dansen tot ze erbij neer vielen. In wilde razernij danste men, het schuim op de mond. Toen in 1418 het onheil in Straatsburg uitbrak liet de overheid de zieken naar de St. Vituskapel brengen.
Daarna was ook ons land aan de beurt. Zo dansten op 17 juni 1278 te Utrecht een tweehonderdtal mensen op en bij de Rijnbrug. Toen een priester, die de hostie aan de stervende ging brengen, voorbij kwam, stond plotseling iedereen stil. Op dat ogenblik bezweek de brug onder de last. De naam van een der straten van de stad, vroeger wel huppelweg genoemd, nu springweg, bewaart nog de herinnering aan die razernij.
In de 14de eeuw verspreidde de kwaal zich over geheel Europa. Iedereen danste, bijna naakt en met bloemen getooid, door de straten onder aanroeping van St. Veit. Ze werden door het volk beschouwd als godsdienstig geïnspireerd te zijn. Ze hadden allerlei visioenen en verbeeldden zich als martelaren te moeten sterven. De geestelijkheid meende dit tegen te moeten gaan, zodat het leven van de priesters soms gevaar liep. In de ‘Dynosura Ecclesiastica,’ ҋerkelijk richtsnoerՠvan 1638 vindt men dan ook het besluit dat de St. Vitusdans niet geduld zal worden wegens het bijgeloof,’ ‘Propter concurrentum superstionem.’
Sint Vitus werd de bijzondere patroon van de jeugd wegens de leeftijd waarop hij zijn bloedgetuigenis aflegde; om dezelfde reden, patroon van de kuisheid en voor het behoud van het geloof. Verder, werd hij ook de patroon van het huwelijk omdat hij de marteldood onderging samen met het echtpaar Modestus en Crescentia.
Vitus is ook de beschermheilige van dansers en acteurs en beschermer tegen storm. Vaak wordt hij afgebeeld naast een ketel met kokende olie, omdat een van de legendes verhaalt dat hij daarin geworpen zou zijn geweest, zonder ook maar een blaar op te lopen.
St. Vitus heeft niets met de vitusdans te maken. De naam is ontstaan uit het Slavische woord Swantewit; heilig licht, waarmee de zonnegod van de Slaven werd aangeduid. En die vertoont weer overeenkomst met Wodan en Odin, ook hij berijdt een wit paard waarop hij de vijanden van het geloof bestrijdt en ook hij geldt als de god van onweer en beschermer van de oogst, aan hem was de haan gewijd. Misschien omdat de hoenderen, nadat de kop eraf geslagen zijn, ook zulke stuiptrekkingen maken als de lijders aan de kwaal? Otto, bisschop van Bamberg, trachtte de heidense bevolking te bekeren door een zilveren arm waarin de beenderen van St. Vitus waren, met een afbeelding van een haan erop, die in Pommeren goddelijke eer werd bewezen, te vertonen. Voor die arm, met de erop geplaatste haan, knielden de heidenen, maar deden het tevens, hoewel onbewust, voor de christelijke relikwieën en werden zo de genadevolle werking van het heilige gebeente deelachtig en daardoor vatbaar om christen te worden. De haan wordt in de kerk van Bamberg bewaard.
De zetel der verering van Swantewit was op het eiland Rugen, waar in de stad Arkoma een tempel stond, aan hem gewijd. In 879 ontstond hier door de monniken van Corvey in Westfalen (Corbeia Nova waarheen in 836 het gebeente van de heilige uit St. Denis was gehaald) de eerste St. Veitskapel.
Toen de Deense koning Waldemar I in 1168 het eiland Rugen veroverde werd de Swantewits tempel in een St. Veitskerk herschapen. Gelijk ook geschiedde met de kathedraal te Praag door koning Karel IV die St. Veit tot beschermheilige van zijn rijk liet aanroepen. Zo werd een Slavische god tot een christelijke heilige.
Op het eiland Rugen ging de god Suantovitus zelf uitrijden. Hij werd geacht met een wit paard driemaal over twee aan elkaar verbonden lansen te rijden die met de punten in de grond waren gestoken. ‘Triplex hastarum ordo.......in quorum quolibet binae e traverso junctae conversis in terram cuspidibus.’ Als de uitslag van de onderneming gunstig uitviel moest het paard steeds met de rechter poot aantreden. Het springen is een oude dans om de zonnevuren. Deze dans, de kolo of rad van de Tsjechen, is een zinnebeeldige voorstelling van de wenteling van de sterren rondom de zon. Het ontleent haar naam aan het telkens 5 schreden voor- en drie schreden achterwaarts springen van de deelnemers. Het geschiedt op de maat van de oude mars of jubel melodie. Men vormt een cirkel en dan aan de hand eerst drie sprongen links en daarna een gelijk aantal rechts. Het werd gedaan om de noodvuren. De kerk verbood dit, maar wees tegelijk, als vergoeding, de heiligen aan tot wie men zich had te wenden voor hetzelfde doel. Willibrord werd aangewezen als beschermer tegen de vallende ziekte en Echternach, de plaats waar zijn gebeente rust, werd de plaats waar men de heilige zou vereren.
King Lear, III, 4,125;
‘Driemaal ging St. Veit door het veld te voet
En hij trof er de nachtmerrie aan met haar stoet
En uit was het met haar spel
Want fel was ‘t bevel
Uit mijn ogen, gij heks, pak u weg.’ Volgens de legende ontmoette St. Veit eens op zijn tochten de nachtmerrie, die hij dwong af te stijgen van hen die zij bereed, en liet haar beloven dat ze geen verder onheil zou aanrichten.
Veitsbohne heet de slaboon in Duitsland. De bonen beginnen in Z. Duitsland op Veitsdag, 15 juni, te bloeien, daarom is dit de sinds 1741 gebruikte naam.
Als het regen met Sint Veith, dan regent het 6 weken in een tijd.
Zorgt wel voor kinderwiegen, want met Sint Vitus komen die vliegen. =Dan begint het zomerweer.
Als zwamheilige kent men in Steiermarken de H. Veit die op zijn naamdag, 15 juni, op een blind wit paard door de wouden reist en zwamzaden zaait. Daardoor oogst je in de herfst paddenstoelen.
Uit www.heiligen.net
15 juni, H. Isfried (St. Isfrid): Germaans is, isan:’\ijzer,’ fried: ‘vrede, bescherming, ‘beschermend. dus ongeveer, vrede brengend met het ijzer, met de wapens.
Isfried, een heilige uit de 12de eeuw die op 15 juni overleed. In 1159 werd hij als provoost gekozen in de abdij van Jerichow in het aartsbisdom Magdeburg en 1180 werd hij bisschop van Ratzeburg bij Lubeck. Werkte, ondanks de tegenstand van zijn domkapittel, veel in het belang van de organisatie van zijn diocees. De middeleeuwse schrijver beschrijft hem als ‘Sanctus sancti successor’(‘ de ene heilige die ene heilige opvolgde.’ Hij was bekend vanwege zijn organisatietalent en werkte onvermoeibaar voor de Germaanse kolonisatie van het land van de Wenden. Isfried was de biechtvader en vriend van hertog Hendrik van Saksen die zijn menig deelde. Maar Frederick Barbarossa ontnam Hendrik onjuist al zijn bezittingen en gaf die aan Bernard van Anhalt. Bernard vervolgde allen die niet trouw aan de keizer waren die tegen de paus was of wie sympathiseerde met hertog Hendrik. Isfried gedroeg deze achtervolgingen met waardigheid en geduld tot Hendrik tenslotte weer bij de keizer aangenomen en in eer hersteld werd. In 1195 konden de oversten van Schwerin, samengesteld uit Saksers en Wenden, er niet uitkomen welke bisschop ze zouden kiezen. Isfried werd door de paus gevraagd om te bemiddelen en de keus viel op Brunward, een van de eerste Wenden die de bisschopstitel kreeg. Isfried was a man van grote soberheid. Eens op Goede Vrijdag, terwijl hij vastte met brood en water werd het water op wonderbaarlijke wijze veranderd in wijn. Isfried richtte zijn ogen naar de hemel en zei: ‘wanneer u wilt, O wonderbare Creator, verander de dingen die u gecreerd hebt. Voorwaar op het lijden van uw zoon, ik zal nemen wat u me geeft.’
Vele wonderen worden verbonden met het leven van Isfried. Op een dag kwam er een blinde bij hem die genezen wilde worden. Isfried had medelijden met hem en sprak de woorden van Psalm 145: ‘De Heer verlicht de blinden.’ Op deze woorden herstelde bij de man het zicht. Isfried stierf op 15 juni 1204 en werd begraven in de kathedraal van Ratzeburg. Hij wordt afgebeeld als bisschop, met de kop water die in wijn veranderde en de blinde die hij genas.
Uit de.wikipedia.org
15 juni, H. Landolin van Lobbes, (Landelinus, Landolinus, Landelin): een eenstammige vorm van Germaans land: ‘land.’ Landolin, een abt uit de 7de eeuw.
Hij is geboren rond 625 uit een aanzienlijke Frankische familie te Bapaume, Artois. Werd opgevoed door bisschop Autbertus van Kamerijk. Hij werd door leeftijdgenoten verleid om roofridder te worden. Hij bekeerde zich toen een van zijn metgezellen omkwam, hij zou gezien hebben hoe hij door de duivel naar de hel werd gevoerd, en maakte twee pelgrimstochten naar Rome om boete te doen, werd door H. Autbertus tot diaken en later tot priester gewijd en stichtte de kloosters Lobbes, Aulne en St. Crespin waar hij tot zijn dood in 686 abt van was.
Hij wordt afgebeeld als diaken of benedictijn met een bron die hij in de buurt van Crespin had laten opwellen, wapenuitrusting aan zijn voeten vanwege zijn vroegere tijd, kerkmodel als kloosterstichter, soms ook met de duivel die zijn maat meevoert.
Zijn feestbloemen zijn de gevoelige Mimosa sensetiva, de slangenkop, Echium vulgare, twee rozen, R. gallica en R. centifolia, het saffraangeel torkruid, Oenanthe crocata en de slaap verwekkende maankop Papaver somniferum.
15 / 16 juni, H. Abraham: Hebreeuws, waarschijnlijk ‘de (goddelijke) vader is barmhartig.’ In het O.T. uitgelegd als ‘vader van een menigte volken,’ de oorspronkelijke vorm was Abram, Genesis 11: 26 ‘de (goddelijke) vader is verheven.’ Abraham, stichter en abt van St. Cyr bij Clermont. Hij is geboren in Syrië, tijdens de christenvervolgingen in Perzië wilde hij de kluizenaars in Egypte bezoeken. Hij werd toen gegrepen, mishandeld en vijf jaar gevangen gehouden. Later ging hij naar Frankrijk en werd kluizenaar in Auvergne. Voor 473 werd hij abt van het klooster van St. Cyriacus. (St. Cyr)
15 juni of 7 mei, H. Germaine Cousin. (Germaine van Pibrac)
Ze is rond 1579 geboren te Pibrac bij Toulouse, Frankrijk in een straatarm boerengezin geboren. Reeds bij de geboorte bleek dat zij niet helemaal in orde was. Zij was pokdalig, uitgesproken lelijk en haar rechterhandje vertoonde verlammingsverschijnselen. Kort na haar geboorte stierf haar moeder. Haar vader wist geen raad met zijn gehandicapte dochter en liet haar aan haar lot over. Hij hertrouwde, maar de stiefmoeder had zo mogelijk een nog groter hekel aan het kind dan vader. Welbeschouwd kregen de beesten een betere behandeling dan zij. Ze moest in de stal slapen of onder de trap; haar bed bestond uit wijnstokken. Meer dan droog brood kreeg ze niet te eten en het was haar verboden om met de kinderen van haar stiefmoeder te praten, want deze was bang dat haar mismaaktheid het boze oog zou aantrekken. Vanaf haar negende sleet zij haar dagen als herderinnetje: ze moest op haar vader 's schapen passen. Lezen kon ze niet; de hele dag door bad ze haar rozenhoedje. En iedere ochtend ging ze naar de kerk. Als het de tijd was voor de mis, pootte ze haar herdersstaf en haar spinrokken in de grond en ze liet het toezicht op haar schapen over aan Gods voorzienigheid: dat werkte, want nooit is er een wolf geweest die ook maar n schaap te pakken heeft weten te krijgen. Voor ze ging, verbood ze de beesten uitdrukkelijk voorbij haar staf te gaan om op het land van de buurman te grazen. Dat is dan ook inderdaad nooit gebeurd.
Als ze kon gaf ze heel haar hebben en houden weg aan mensen die het nog slechter hadden dan zij. Dat maakte wel dat zij ook van de dorpelingen veel pesterijen te verduren had: ze werd voor gek versleten of voor heilig boontje uitgemaakt of nonnetje. Niemand die haar in bescherming nam, en zelf zei ze nooit iets terug.
Waar haalde ze die aalmoezen vandaan? Haar stiefmoeder verdacht haar ervan dat ze stiekem voedsel wegpakte uit de keuken. Zo stevende ze een keer in alle vroegte op haar stiefdochter af die zich met de beesten op het veld bevond. Twee mannen die toevallig in de buurt waren, vreesden dat ze het kind een ongeluk zou aandoen en renden er achter aan om haar tegen te houden. Zo werden zij getuigen van het wonder dat zich voltrok. Scheldend en tierend had stiefmoeder het kind bereikt. Ze rukte het schort open waar ze altijd haar hompen brood in bewaarde. Maar deze keer vielen er geen broodbrokken uit, maar verse bloemen van een soort die nergens in de omgeving te vinden waren. Trouwens het was winter: er bloeiden helemaal geen bloemen!
Dit voorval maakte dat er ook andere verhalen over haar verteld werden. Zij was een heilige. Zelfs haar vader begon spijt te krijgen van zijn onmenselijke behandeling en hij verbood zijn vrouw al te hard tegen haar op te treden. Zelfs nodigde hij haar aan tafel uit tussen de andere kinderen. Maar zij vroeg zelf om alles te laten zoals het was. Zo kwam het dat zij in grote verlatenheid stierf, 22 jaar oud rond 1601. Haar vader vond haar op een ochtend dood op haar bed onder de trap. Ze werd begraven in het kerkje van Pibrac. Meteen na haar dood kwamen er mensen bidden op haar graf. Ze werden steevast verhoord zodat paus Pius IX haar tenslotte eerst zalig en vervolgens heilig verklaarde, respectievelijk in 1854 en 1867.
Ze wordt afgebeeld als arme boerendochter, in de hand een herdersstaf, aan haar voeten schapen en soms een gezwollen beek omdat die zich gescheiden zou hebben zodat Germaine met droge voeten naar de kerk kon gaan. Patrones van boerinnen, herderinnen en eenvoudige mensen.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/