Van Arent Bosman, een mirakel dat geschiede int jaar 1433 in den lande van Cleve.

Over Van Arent Bosman, een mirakel dat geschiede int jaar 1433 in den lande van Cleve.

Een mirakel dat in het land van Kleef geschiede, 1487-1488, te Maurik bij Doesburg met Arent Bosman. Originele en Nederlandse tekst. Uit; https://www.dbnl.org/tekst/_are001aren01_01/_are001aren01_01_0001.php Door; Nico Koomen.

¶ Hier begint een mirakel dat geschiede int iaer ons heren M.cccc. ende xxxiij. in die maent nouember in een dorp geheten meyeric inden lande van cleue bi een stadt genaemt doesborch
Capittel: I.

DAer was gestoruen een rijck man in voerleden tiden ende hadde doot geweest xl. iaer xij weken min ende was ghenaemt heynric bosman ende plach een ackerman te wesen Nv machmen horen wat die bermhertige god heeft laten openbaren Het geschioede op sinte mertijns auont dat een ackermans zoen die paerden vuter weyden soude halen ende dat was een ionc knecht van xv. iaren ende sijn naem was gheheten arent bosman ende woende met enen ackerman geheten bernart bosman Ende het geschiede des auonts doe de zonne onder ghinc dat arent bosman een dinc tegen quam in eens groten honts gelikenisse ende was van gedaente of hi inden drec omgewentelt hadde geweest ende sijn haer was vael ende drang op desen arent bosman of hi hem biten woude Doe bleef arent staende ende wort seer veruaert ende sloech voer hem dat teiken des heilichs cruys. Doe bleef die geest staende ende stan als een cranc mensche ende arent ghinc sijnen wech Ende daer na quam die geest dicwijl tot arent als een hont ende stan te male lude Dit duerde wel xix. weken dat arent ter weken eens [a2v] of tweewerf dese figure sach ende wert so zere veruaert als die gene wel betugen die des oec een deel met hem sagen ende hoerden als met een namen bernaert bosman ende fie sijn wijf ende henric hoer knecht ende die prior van ophenegraue ende is een carthuser ende meester inder godheit ende meer ander liede

Hier begint een mirakel dat geschiede in het jaar van onze heer 1434 in de mand november in een dorp geheten Maurik in het land van Kleef bij een stad genaamd Doesburg.
Kapittel: I.

Daar was gestorven een rijke man in voorleden tijden en was dood geweest 40 jaar min 12weken en was genaamd Heinric Bosman en plag een akkerman te wezen. Nu mag men horen wat die barmhartige god heeft laten openbaren. Het geschiede op Sint-Maartens avond dat een akkerman zoon de paarden uit de weide zou halen en dat was een jonge knecht van 15 jaren en zijn naam was geheten Arent Bosman en woonde met een akkerman geheten Bernart Bosman. Het geschiede ’s avonds dat de zon onderging dat Arent Bosman een ding tegenkwam in de gelijkenis van een grote hond en was van gedaante of het in de drek omgewenteld was geweest en zijn haar was vaal en drong op deze Arent Bosman of hij hem bijten wilde Toen bleef Arent staan en werd zeer bang en sloeg hem dat teken van het heilige kruis. Toen bleef de geest staan als een zwak mens en Arent ging zijn weg. Daarna kwam die geest vaak tot Arent als een hond helemaal luid. Dit duurde wel 19 weken dat Arent ter week eens [a2v] of tweemaal deze figuur zag en werd zo zeer bang zoals diegene die het goed getuigen die het ook een deel met hem zagen en hoorden als met de namen Bernart Bosman en Fie zijn wijf en Henric hun knecht en de prior van Offenburg (?) en is een kartuizer en meester in de godheid en meer andere lieden.

¶ Capittel. ij.

DOe ginc dese arent totten pastoer te meyeric geheten heer ian van dislaken ende claechde hem dese sake als hi dit had gedaen. Doe sprack die pastoer het is een geest du selste hem besweren Doe seide arent dat en can ic niet doen van veruaernis Het gesciede ten laesten op sinte benedictus auont inder vasten dat arent spade opten hof was doe quam die geest ende voerginc arent ende ginc hem so na of hi hem neder trecken woude Doe arent sach dattet immer wesen moest doe bleef hi staende ende sprac Ic gebiede di geest van der macht gods ihū x̄pi dattu mi segste diin gebrec Die geest antwoerde Vander macht ihū cristi wert ic een creature ende met dien woerden wert die geest verwandelt van des honts gedaente ende scheen doe te wesen als een groot man ende sprac met haesscher stemmen gelijc of hi een cranc mensche geweest hadde Ic bin een geest van een kersten mensch als du bist Ic was dijns vaders oudeuader ende was geheten henric bosman Ende voert met dien woerden wort die geest stenende ende [a3r] verghinc als een menschen scheme. Daer nae opten derden dach quam die geest weder op ten seluen hof ende openbaerde hem arent in groter pinen met suchten ende met kermen ende was gelijc een mensche ende sijn cleder doncker grau alsmen inder nacht besien conde ende waren der aerden te mael ghelijc ende sprack tot arent met groter haesticheit. Souct raet ende cort mi mijn pijn Ende met dien woerden wort arent die geest quijt dat hy hem niet en conde vragen wat hem van node waer ende soe quam die geest dicwil weder tot arent ende ruysschede bi hem opter aerden ofmen rysen lancs der aerden getogen hadde. Ende quam oeck int huys daer arent was ende scudde dat huys dat beefde also dat bernaert bosman ende fye sijn wiif vanden bedde op stonden ende =hadden anxt dat hi thuys omme werpen soude Ende seyden arent dat hy op stonde ende ginc tot wise priesteren om hulp ende raet Met arent en conde daer gheen priester bi crigen die hem dorst helpen. Ende aldus quam die geest alte vele ende dreef wonder: want die bose geest en liet hem sijn gebrec niet seggen ende alsoe was arent in groten noot ende sijn moeder ende ander vrienden waren seer bedroeft.

Kapittel twee.

Toen ging deze Arent tot de pastoor te Mierik geheten heer Jan van Dislaken en klaagde hem deze zaak. Toen hij het gedaan had toen sprak de pastoor. Het is een geest en u zal hem bezweren. Toen zei Arent, dat kan ik niet doen vanwege het gevaar. Het geschiede tenslotte op Sint Benedictus avond in de vasten dat Arent laat op de hof was en toen kwam die geest en ging voor Arent en ging hem zo aan of hij hem neer trekken wilde. Toen Arent zag dat het immer wezen moest toen bleef hij staan en sprak. Ik gebied u geest vanwege de macht Gods Jezus Christus dat u mijn zegt uw gebrek. Die geest antwoorde. Van de macht Jezus Christus werd ik een creatuur en met die woorden werd die geest veranderd van de honden gedaante en scheen toen te wezen als een grote man en sprak met hese stem gelijk of hij een zwak mens geweest was. Ik ben een geest van een christen mens zoals u bent. Ik was uw vader grootvader en was geheten Henric Bosman en voort met die woorden begon de geest te steunen en [a3r] verging als een mensen schemer. Daarna op de derde dag kwam die geest weer op dezelfde hof en openbaarde hem Arent in grote pijnen en zuchten en met kermen en was gelijk een mens en zijn kleren donker grauw zoals men in de nacht zien kan en waren de aarde helemaal gelijk en sprak tot Arent met grote haast. Zoek raad en kort mijn pijn en met die woorden werd Arent de geest kwijt zodat hij hem niet kon vragen wat hem van node was. Zo kwam die geest vaak weer tot Arent en ruiste bij hem op de aarde alsof men twijgen langs de aarde getrokken had. Hij kwam ook in het huis daar Arent was en schudde dat huis zodat het beefde. Alzo dat Bernaert Bosman en Fie zijn wijf van het bed opstonden en hadden angst dat hij het huis omwerpen zou. Ze zeiden Arent dat hij opstond en tot wijze priesters ging om hulp en raad. Maar Arent kon daar geen priester bij krijgen die hem durfde te helpen. En aldus kwam die geest al te veel en bedreef wonder: want de boze geest liet hem zijn gebrek niet zeggen en alzo was Arent in grote nood en zijn moeder en andere vrienden waren zeer bedroefd.

¶ Capittel iij:

TEn laetsten ghinc arent te kolen ouermits rade der [a3v] priesteren dat hi den doctoren om raet vragen soude Doe en conden die doctoren genen raet gheuen na dien dat die geest besworen was ende sijn gebrec niet en openbaerde. Doe arent van kolen gesceiden was ende op dat velt quam bi der stad geheten duseldorp. doe quam hem een priester teghen gecleet met witten clederen ende was so scoon dat niet te seggen en is Ende arent wert veruaert ende van wonder en dorst hi niet den priester ansien. Doe sprac die priester tot arent hebt gueden troost Ic wil di seggen hoe du den gheest helpen suls metter hulpen gods Doe sprac arent sijn v die saken kundich hebdijt mi te kolen horen seggen. doe sprac die priester Ia ic Het is die geest van henrick bosman ende die bose geest en laet hem sijn gebrec niet segghen Du sulste gaen te meyderic ende morgen opten heiligen sonnendach misse horen van tbegin totten einde ende gaen so vroech in die kerck als die priester wijwater geeft ende als die misse vut is so nemt des wiwaters wat met di ende ganc binnen der selfder nacht opten hof ende besweer den bosen geest dat hi den kersten geest laet vut sijnre gewelt ende met dien woerden so werp dat wiwater op den geest so sal die bose geest rumen en die kersten geest sal di sijn gebrec seggen met dien woerden bleef die priester staen ende sprac gaet thuys [a4r] ende doet so ic di geseit heb. Doe bleef arent noch staende ende woude meer vragen Doe seide die priester ghanc thuis du en selste niet meer vragen du selste met den naem ihū xpī alle dinc verdruien Doe en woude arent noch niet gaen ende woude hem noch meer vragen Doe sprack die priester anderwerf ende oec derdewerf ganc ende doet so ic di gheseit hebbe. ende alstu gedaen hebste dattu sculdich biste dan spreken wi wel te samen Doe ginc arent een weunich voort ende sach om mer doe was die priester wech. Doe sach arent wel dattet een mirakel was van gode. want binnen dien tijt en conste hem geen mensche verbergen

Kapittel iii:

Teenslotte ging Arent naar Keulen overmits raad van [a3v] priesters dat hij de doctoren om raad vragen zou. Toen konden de doctoren geen raar geven na dien dat die geest bezworen was en zijn gebrek niet openbaarde. Toen Arent van Keulen gescheiden en op het veld kwam bij de stad geheten Dusseldorp toen kwam hem een priester tegemoet gekleed met witte kleren en zo mooi dat het niet te zeggen is en Arent werd bang en van wonder durfde hij de priester niet aan te zien. Toen sprak die priester tot Arent, heb goede troost. Ik wil u zeggen hoe u de geest helpen zal met Gods hulp. Toen sprak Arent, zijn u die zaken bekend, heb gij het mij te Keulen hoorde zeggen. Toen sprak die priester, ka ik. Het is die geest van Henrick Bosman en die boze geest laat hem zijn gebrek niet zeggen. U zal gaan naar Maurik en morgen op de heilige zondag zal je mis horen van het begin tot het einde en ga zo vroeg in de kerk als de priester wijwater geeft en als de mis uit is zo neem het wijwater wat met u. Dan gaat u in dezelfde nacht op de hof en bezweer de boze geest dat hij de christen geest verlaat uit zijn geweld. Met die woorden zo werp dat wijwater op de geest en zo zal de boze geest ruimen en de christen geest zal u zijn gebrek zeggen. Met die woorden bleef die priester staan en sprak, ga naar huis [a4r] en doe zo ik u gezegd heb. Toen bleef Arent noch staan en wilde meer vragen Toen zei de priester, ga naar huis en u zal niet meer vragen, u zal met de naam Jezus Christus alle dingen verdrijven. Toen wilde Arent noch niet gaan en wilde hem noch meer vragen. Toen sprak de priester andermaal en ook een derde maak, ga en doet zoals ik gezegd heb. En als u dat gedaan hebt dat u schuldige bent dan spreken we wel tezamen. Toen ging Arent een weinig voort en zag om, maar toen was die priester weg. Toen zag Arent wel dat het een mirakel was van god, want binnen die tijd kon geen mens zich verbergen.

¶ Capittel iiij.

DOe ghinc arent thuys ende ghinc te negen vren opten hof. Doe quam die geest ende arent sloech voer hem dat teken des heiligen cruys ende sprac Ic beswere di bose geest die daer biste metten kersten geest biden vander biden soen ende biden heiligen geest datstu van desen kersten geest rumes ende met dien woerden werp arent dat wijwater opten geest Doe gaf die bose geest een veruaerlic gheluit als een donreslach ende gaf vut vuer als een blixim ende arent wert so seer veruaert dat hi neder viel op die aerde ende was van hem seluen: ende als hi dus een wiil gelegen had sprac hem de kersten geest an ende seide arent stant op ic wilt di nu seggen des noot is doe quam [a4v] arent weder wat tot hem seluen. ende sprac met grooter anxte en beuinge waer mede mach ic di helpen Doe sprac de geest met alte volcomenre woerden ende seide Du selste mi xxx. missen laten lesen iiij. van die rene maget maria v. siel missen .ix. missen van die ix. choren der engelen ende xij. vanden xij. apostelen Ende du selste mi ij. beuaerden doen tot aken die ic sculdich was van beloffte doen ic sterf Ende dus selste gode ter eren ende mi te hulpe so veel aelmissen geuen als ons here ihūs xpūs wonden hadde doe hi anden cruce sterf Doe sprac arent ic en weet niet hoe vele dater wonden was Doe seide die geest Du selste nemen xxvi. reynoldus gulden ende iiij. witte kotlscher penningen ende ganc te kolen ende coeper broot mede ende gif een ygelic arm mensche een broot van een koels moerken ende dan is der aelmissen genoech. Ende gaet voor die kerc daer die arme liede die aelmissen bidden ende geeft daer dit broot ende die xxx. missen sul di oec te kolen laten doen Du selste gaen totten predicaren ende alstu in dat cloester coemste den eersten priester die du sieste. laet die v. sielmissen lesen ende geeft hem vii. koels witte penningen Daer na ganc tot die minrebroederen totten gardiaen ende laet hem lesen die ix. missen van die jx. choren der engelen ende gif hem ix. witte penningen Dan so gaet tot onser vrouwen broederen daer [a5r] dat grote schoon beelde staet van onser vrouw inder capellen ende welc priester daer misse leest dien laet lesen die xij. missen vanden xij. apostelen ende geeft hen xij. koels wit penninghen. Doe sprac arent ons pastoer begeerde der missen oec wat om gods willen te doen. Die gheest seide laet hem die iiij. missen van onser vrouwen lesen

Kapittel vier.

Toen ging Arent naar huis en te negen uur naar de hof. Toen kwam de geest en Arent sloeg hem voor dat teken van het heilige kruis en sprak. Ik bezweer u boze geest die daar bent met de christen bij de vader, bij de zoon en bij de heilige geest dat u van deze christen geest ruimt en met die woorden werp Arent dat wijwater op de geest. Toen gaf die boze geest een vervaarlijk geluid als een donderslag en gaf vuur uit als een bliksemen. Arent werd zo zeer bang dat hij neer viel op de aarde en was van zichzelf: en toen hij dus een tijdje gelegen had sprak hem de christen geest aan en zei. Arent sta op, ik wil u nu zeggen dat het nood en is toen kwam [a4v] Arent weer wat tot zichzelf en sprak met grote angst en beving. Waarmee mag ik u helpen. Toen sprak de geest met al te volkomen woorden en zei. U zal men dertig missen laten lezen, vier van de reine maagd Maria vijf 5 zielmissen, negen missen van de negen engelenkoren en twaalf van de twaalf apostelen en u zal me twee bedevaarten doen tot Aken die ik schuldig was van belofte toen ik stierf. En dus zal u God ter eren en me te hulp zo veel aalmoezen geven als onze heer Jezus Christus wonden had toen hij aan het kruis stierf. Toen sprak Arent, ik weet niet hoe veel wonden er waren. Toen zei de geest. U zal nemen zesentwintig Rijnse guldens en vier witte Keulse penningen en ga naar Keulen en koop er brood van en geef elk arm mens een brood van een Keulse moer en dan is genoeg voor de aalmoezen. Ga voor de kerk dar de arme lieden de aalmoezen bidden en geef ze daar dit brood en de dertig missen zal je ook te Keulen laten doen. U zal gaan tot de predikaren en als u in het klooster komt en de eerste priester die ge ziet laat die zeven zielenmissen lezen en geen hem zeven Keulse witte penningen. Ga daarna tot de minderbroeders tot de gardiaan en laat hem lezen die negen missen van de negen engelenkoren en geef hem negen witte penningen. Dan zo ga tot onze vrouwe broeder daar [a5r] dat grote mooie beeld staat van onze vrouwe in de kapel en welke priester daar de mis leest laat die lezen de twaalf missen van de twaalf apostelen en geef hun twaalf Keulse witte penningen. Toen sprak Arent, onze pastoor begeert de missen ook wat om Gods wil te doen. De geest zei, laat hem de vier missen van onze vrouwe lezen.

¶ Capittel v.

DEse missen worden gedaen als vanden geest voersproken was arent ginc te kolen tot ygelic priester so hem die geest had geseit ende vraechde wat si nemen wouden van die missen ende seide hem alle de saken vanden geest Doe seide een ygelic priester dat hi gaue wat hi woude si woudense gerne doen ende arent gaf hem dat gelt also die geest gesproken had ende gaf oec die aelmissen mer doe hi die aelmissen soude betalen en had hi niet dan half dat gelt doe proefde arent wel dat hem dat gelt benomen was eer hi wt ghinc. Doe cost arent broot met der helft vanden gelde ende gaf dat om god ende ginc weder thuys opten hof Doe quam die geest ende sprac. En bedroefdi niet om dat gelt mer ganc morgen als die zonne op gaet ende so wie die eerst toe coemt ende heeft een bile inde hant die heeft dat gelt in sijn kiste in een roden budel ende hi waert gerne quijt ende geeft hijt gerne weder so en melt hem niet anders soutmen nae rechte ouer hem [a5v] rechten ende die man quam so die geest geseit had Arent ginc des morgens opt velt. ende die man quam ende woude dat gelt weder neder leggen daert geleghen had Doe sprac arent hoe quaemste aen dit gelt Die man seide Ic hoerde dat gelt clincken doen ghij dat in die kiste leit ende die kiste bleef op staen doe woude ic sien watter waer ende die bose geest bedroech mi ende ic namt Doe arent dit gelt weder hadde ginc hi weder totten geest vragende hoe hijt voort soude maken. Doe sprac die geest ganc te kolen totten backer daer du om ij. gulden broot weder coftes ende gif hem dat ghanse gelt dat hi di daer broot om gheue ende dan ist wel betaelt want hi is een rechtuaerdich man Ende ganc voort tot heer ian den pastoer ende segt hem dat hi die iiij. missen van onser vrouwen wel gedaen heeft ende heefter v. gedaen Arent dede also ende dede dat broot geuen ende ghinc totten pastoer ende seide hem vanden missen dat se wel gedaen ende betaelt waren dat hi geen sorge meer en hadde Doe sprac die pastoer God si geloeft ende den geest ewige rust Ick dede .v. missen op datter te beter waer want wi alle gebreclijc sijn.

Kapittel vijf.

Toen deze missen waren gedaan zoals van de geest voorsproken was Arent ging naar Keulen tot elke priester zo hem de geest had gezegd en vroeg was ze nemen wilden van de missen en zei hen allen de zaak van de geest. Toen zei elke priester dat hij gaf wat hij wilde en ze wilden het graag doen. Arent gaf hun dat geld alzo de geest gesproken had en gaf ook de aalmoezen. Maar toen hij de aalmoezen zou betalen had hij niet dan half dat geld, toen beproefde Arent wel dat hem dat geld benomen was eer hij uitging. Toen kocht Arent brood met de helft van het geld en gaf dat om god en ging weer naar his op de hof. Toen kwam de geest en sprak. Bedroef je niet om dat geld, maar ga morgen als de zon opgaat en zo wier eerst komt en heeft hij een bijl in de hand die heeft dat geld in zijn kist in een rode buidel en hij was het graag kwijt en hij geeft het graag terug. Zo meldt he geen ander want anders zou het naar recht over hem berechten [a5v] en de man kwam zo de geest gezegd had. Arent ging ‘s morgens op het veld en die man kwam en wilde het geld weer neerleggen daar het gelegen had. Toen sprak Arent, hoe kwam je aan dit geld. De man zei, Ik horde dat geld klinken toe gij het in de kist legde en die kist bleef open staan en ik wilde zien wat het was en de boze geest bedroog mij en ik nam het. Toen Arent dit geld weer had ging hij weer tot de geest vragen hoe hij het voort zou maken. Toen sprak die geest, ga naar Keulen tot de bakker daar u om twee gulden weer brood koopt en geef hem dat ganse geld waar hij u dat brood om geeft. Dan is het goed betaald want hij is een rechtvaardige man. Ga dan voort tot heer Jan de pastoor en zeg hem dat hij de vier missen van onze vrouwe goed gedaan heeft en heeft er vijf gedaan. Arent deed alzo en liet dat brood geven en ging tot de pastoor en zei hem van de missen dat ze goed gedaan en betaald waren en dat hij geen zorgen meer had. Toen sprak de pastoor, God is geloofd en de geest eeuwige rust. Ik deed vijf missen omdat het beter is want we zijn allen gebrekkig.

¶ Capittel vi.

OP dese selue tijt lerede die geest arent als hi wat verloren hadde dat hy dan enen geest verclagen soude die oec opten houe in pijnen [a6r] ware ende soude aldaer so lange pine liiden datmen tot aken dat heilichdom lestwerf toent ende dan sal hi tot gode comen Ende dat hadde die geest verdient om dat hi opten houe pelgrims gheschent had inder aeckscher vaert die te vij. iaren om comt Ende dus heeft arent den geest verwacht als hem noot was. Ende arent en mach anders den geest niet vragen dan hem aen ginge als hem die voorscreuen gheest verboet op sijn v. sinnen. want hi te mael boos waer om grote pijn die hi hadde Ende als arent den geest te lagen plach soe quam hi met groter haesticheit als eens menschen stemme ende anders so en sach hi niet Ende den geest lade arent met iij. woerden die hem die ander voerscreuen geest leerde Soe geschiedet dat arent opten weghe van sint iacops tot compostelle wel drie hondert milen vanden houe dat arent xiij. gulden werden gestolen des nachts vut sine clederen Soe laechde arent den geest ende die geest was daer binnen een ogenblic ende bescheide arent soe dat hi sijn gelt weder creech.

Kapittel zes.

OP dezelfde tijd leerde de geest Arent als hij wat verloren had dat hij het dan een geest beklagen zou die ook op de hof in pijnen [a6r] was en zou aldaar zo lang pijn lijden tot dat men te Aken dat heiligdom voor de laatste keer toont. Dan zal hij tot god komen en dat had de geest verdiend omdat hij op de hof pelgrims geschonden had in de gang van het akkeren die te vijf jaren omkomt. Dus heeft Arent de geest verwacht als hem nodig was. En Arent mag de geest niets anders vragen dan hem aanging als hem die voorschreven geest verbood op zijn vijf zinnen. Want hij was helemaal boos vanwege de grote pijnen die hij had. En toen Arent de geest te verwachten plag zo kwam hij met grote haast als een mensenstem en anders zo zag hij niets en de geest onthaalde Arent met drie woorden die hem de andere voorschreven geest leerde. Zo geschiede het dat Arent op de weg van Sint Jacob tot Compostella wel driehonderd mijlen van de hof dat Arent dertien guldens werden gestolen ‘s nachts uit zijn kleren. Zo beklaagde Arent het de geest en de geest was daar binnen een ogenblik en bescheidde Arent zo dat hij zijn geld weer kreeg.

¶ Dat vij. Capittel. Hoe dat arent noch tot aken soude gaen.

ALs die missen alle waren ghedaen ende die aelmissen oeck gegeuen waren so ghinck arent weder om thuys. Ende soude [a6v] wee beuaerden tot aken gaen. Doe ginc hi op den hof om te vernemen vanden geest of hi alleen te aken soude gaen. doe quam die geest als een groot man als hi plach te comen ende sprac tot arent eer hi hem vraechde. du sulste een ghesel met di hebben die metti tot aken sal gaen ende wanneer du rede. biste si is hi oec rede: Ende als arent dochte in sijn sinne wat hi den ghesel te loen soude geuen. antwoorde die geest op arents gedachten als hi veel plach voer ende na ende seide Du selste bi hem doen in allen saken als du wildes dat hi di dedede ofstu hem gedient hadste in sulcker maten ende so sulstu oec opten wege doen Du en selste dinen euen mensche op ten beuaerts wege anders niet ouer segghen dan du woudes dat hi di dede Ende als gi wat copen wilt so moechdi wel dingen sonder argelist mer betaelt dat gi sculdich sijt Ende wanneer dus misse mogest horen die hoort emmer Ende als gi tot aken gecomen sijt so hoort misse ende geeft offerhande al daert gewoenlijc is van kaersen ende van aelmissen totten outtaer Dit dede arent ende sijn gesel ende offerden ij. clein kaersen ende offerden gelt totten outaer ende gauen oec den armen om gods wille Arents geselle was des pastoers broeder van meyeric ende woende te kolen ten apostolen met sinen broeder ende was geheten henric Ende die pastoer seide [a7r] sinen broeder te meyeric opt hof dat hi vernemen soude hoe dattet metten geest waer daer henric zeer lief toe was op dat hi wonder sien mochte Ende doe hi opten hof quam veruaerde hi hem niet voer den geest als ander liede die arent daer bi hadde die wtermaten zeer vreesden Ende dye geest quam ende openbaerde hem henricus ende arent ende dede hem te weten dat henricus met arent tot aken soude gaen ende wesen sijn gesel Doe seyde arent sijn heer en heeft hem geen orlof gegeuen vorder te gaen dan op desen hof Doe sprac die geest hi heeft orlof: want sijn here gerne sage sijns kersten luden best ende moet oec reden daer of gheuen

Dat zevende kapittel. Hoe dat Arent noch tot Aken zou gaan.

Toen de missen allen waren gedaan en de aalmoezen ook gegeven waren zo ging Arent wederom naar huis en zou [a6v] te bedevaarten tot Aken gaan. Toen ging hij op de hof om te vernemen van de geest of hij alleen te Aken zou gaan. Toen kwam de geest als een grote man zoals hij plag te komen en sprak tot Arent eer hij hem vroeg. U zal een gezel met u hebben die met u naar Aken zal gaan en wanneer u gereed bent is hij ook gereed.: en toen Arent dacht in zijn zin wat loon dat hij de gezel te loon zou geven antwoorde de geest op Arent’ s gedachten zoals hij veel plag voor en na en zei. U zal bij hem doen alle zaken zoals u wil dat hij deed of u hem gediend had in zulke maten en zo zal u ook onderweg doen. U zal uw even mens ter bedevaart weg niets overs over zeggen dan u wilde dat hij u deed en als ge wat kopen wild zo mag je wel gingen kopen zonder arglist, maar betaal dat ge schuldig bent. En wanneer u een mis wil horen die hoort immer en als ge tot Aken gekomen bent zo hoor de mis en geef offerande aldaar het gewoon is van kaarsen en van aalmoezen tot het altaar. Dit deed Arent en zijn gezel en offerden twee kleine kaarsen en offerden geld tot het altaar en gaven ook de armen om Gods wil. Arent’ s gezel was de broeder van de pastoor van Maurik en woonde te Keulen ten apostelen met zijn broeder en was geheten Henricus en de pastoor zei [a7r] zijn broeder te Maurik op de hof dat hij vernemen zou hoe dat het met de geest was. Daar was Henricus zeer lief toe opdat hij het wonder zien mocht. Toen hij op de hof kwam werd hij niet bang voor de geest zoals ander lieden die Arent daarbij had die uitermate zeer vreesden. De geest kwam en openbaarde hem Henricus en Arent en liet hen te weten dat Henricus met Arent tot Aken zou gaan en zijn gezel wezen. Toen zei Arent zijn heer, heeft hem geen verlof gegeven verder te gaan dan op deze hof. Toen sprak de geest, hij heeft verlof: want zijn heer zag graag zijn christenlieden best en moet ook reden daarvan geven.

¶ Capittel viij.

DOe ginghen henricus ende arent te samen tot aken ende deden alle saken als si best conden ende de bose geest dede hem veel verdriets op datsi die beuaert breken soude. want als die waerdinne iiij. brode op die tafel leide so en rekende si mer ij. dat dede die bose geest ende dier gelike veel dat si al weder te recht maecten. anders hade die beuaert te broken geweest als arent na vanden geest hoerde doe die beuaert gedaen was doe docht arent dat hi henric lonen wilde. doe seide henricus Ic en wil anders geen loen dan gods loen. doe ghinc henricus weder thuys ende arent ghinc opten hof ende vraechde den geest of die beuaerden wel betaelt waren hi seide so nau alsmen gout [a7v] weghet. doe seide arent zijn dese beuaerden niet wel betaelt so en worter niet veel wel betaelt Doe seide die geest du hebste waer geseit Doe vraechde arent watmen die zielen alre salichste mocht na doen Die geest antworde missen aelmissen vasten ende ynnich gebed wanneer sy te recht gescien Die missen met rechter andacht. die aelmissen van rechteruaerdich guet dat gebeth van rene herten en met ynnicheit ende vasten van lieden die in warachtige penitencie leuen dat is seker behouden Doe dacht arent op dat grote aflaet dat totter kercken wordt gegheuen. ende vraechde den geest of dat oec te vercrigen ware alst gegeuen is. Doe antwoorde die geest. die warachtige rouwige menschen die in penitencien sijn dubbelt Voort sprac die geest mocht ic in vleisch ende in bluede wesen so lange dat ic op onsen kerchof ginc ende sprake O god ontferm di mijnre na dijnre groter ontfermherticheit so waer ic quijt van alle pijne.

Kapittel acht.

Toen gingen Henricus en Arent tezamen tot Aken en deden alle zaken zo goed als ze konden en de boze geest deed ze veel verdriet opdat ze de bedevaart breken zou. Want toen de waardin 4 broden op de tafel legde zo rekende ze er maar twee. Dat deed die boze geest en diergelijke veel dat ze alles weer recht maakten, anders was die bedevaart gebroken geweest. Zoals Arent daarna van de geest hoorde toen de bedevaart gedaan was toen dacht Arent dat hij Henricus belonen wilde toen zei Henricus. Ik wil geen ander loon dan Gods loon, toen ging Henricus weer naar huis en Arent ging op de hof en vroeg de geest of die bedevaarten wel betaald waren. Hij zei, zo nauw als men goed [a7v] weegt. Toen zei Arent, zijn deze bedevaarten niet goed betaald zo worden er niet veel goed betaald. Toen zei de geest, u hebt waar gezegd. Toen vroeg Arent wat men die zielen aller zaligste mocht doen. Die geest antwoorde, missen, aalmoezen, vasten en innig gebed wanneer ze te recht geschieden. De missen met rechte aandacht, de aalmoezen van rechtvaardigheid, goed dat gebed van een rein hart en met innigheid en vasten van lieden die in warachtige penitentie leven, dat is zeker behouden. Toen dacht Arent op dat grote aflaat die te kerk wordt gegeven en vroeg de geest of dat ook te verkrijgen was als het gegeven is. Toen antwoorde die geest. Die warachtige berouwvolle mensen die in penitentiën zijn dubbel. Voort sprak de geest, mocht ik in vlees en bloed wezen en zo lang dat ik op ons kerkhof ging en sprak. O god ontferm u mij naar uw grote ontferming, zo was ik alle pijn kwijt.

¶ Capittel ix.

DOe sprac arent het sijn veel lieden die seggen dattu gheen warachtich geest en biste. ende dattet tegen tgheloue is diet geloeft. Doe sprac die geest. Dat yerste punt vanden geloef is. Ic geloef in god den vader almachtich scepper hemelrijcs ende aertrijcs hi is almachtich ende bermhertich soe en ist geen wonder dat hi een geest sijn pijn laet [a8r] corten Doe vraechde arent hoe bistu an dese genade gecomen dattu di openbaerste meer dan ander geesten Doe antwoerde die geest dat ic mi openbaer in dese kerspel dat en geschiet niet om mijne verdienten wil mer om ander saken die god bekent sijn ende ten mach alle geesten niet gescien dat sy hem openbaren nader doot: want nader doot is rechtuaerdicheit. quamen daer vele zielen weder so souden veel bedrieghnissen werden vanden bosen geesten het is gesproken van gode. En wilt alle geesten niet gelouen Doe vraechde arent waerom heeft god di mi laten toecomen ende niet enen anderen die di naerre waer: Doe sprac die gheest dat is dijn vaders schult. doe ic steruen soude had ic hem seer lief ende hi was mi seer trou gout ende siluer dat gaf ic hem dat hi des wat om god geuen soude ende dat ander tot sijne noodorft houden doe sterf dijn vader eer hi dat betaelde ende had hi noch geleeft so soude hi mi wel geholpen hebben met missen ende aelmissen Doe sprac arent heeft mijn vader oec pine om dat hi dat niet en betaelde eer hi sterf hi had doch groot guet Die geest sprac Ya hi heefter grote pijn om gehat wel xxx. jaer ende heeft geropen wee den genen die hem verhopen op haren eruen doe seide arent mach miin vader oec behouden wesen die Die geest sprac Ya hi wanneer een man sterft die hem xxx. gulden schuldich was ende daer voer wil di hi hem enen quaden ende valschen eet sweeren laten [a8v] dat hi hem niet sculdich en waer Doe seide dijn vader Ic en wil geenen valschen eet voer mijn gelt ganc thuis ic wilt gode beuelen die ontrou die du mi doetste Ende die man sal dijns vaders pijn liden tot sijnre pinen voer de xxx. gulden ende dan is dijn vader wel betaelt Inden woerde als arent meer vragen soude wort die geest zere suchtende als een cranc mensche die in sijn doot bedde leit ende ghinc van arent als een roock vanden vuer.

Kapittel negen.

Toen sprak Arent, er zijn veel lieden die zeggen dat u geen waarachtige geest bent en dat het tegen het geloof is die het geloofd. Toen sprak die geest. Dat eerste punt het geloof is. Ik geloof in god dn vader almachtig, schepper van het hemelrijk en aardrijk. Hij is almachtig en barmhartig en zo is het geen wonder dat hij een geest zijn pijn laat [a8r] korten. Toen vroeg Arent, hoe bent aan deze genade gekomen dat u zich openbaart meer dan ander geesten. Toen antwoorde de geest, dat ik me openbaar in dit kerspel dat geschiedt niet vanwege mijn verdiensten, maar om andere zaken die god bekend zijn. Het mag alle geesten niet geschieden dat ze zich openbaren na de dood: want na de dood is rechtvaardigheid. Kwamen daar vele zielen terug zou zouden er veel bedrogen worden van de boze geesten, het is gesproken van god. En wil alle geesten niet geloven. Toen vroeg Arent, waarom heeft god u mij laten toekomen en niet een anderen die u nader was: Toen sprak de geest, dat is de schuld van uw vader, toen ik sterven zou had ik hem zeer lief en hij was me zeer trouw, goed en zilver dat gaf ik hem dat hij dus wat om god geven zou en dat andere tot zijn nooddruft houden. Toen stierf uw vader eer hij dat betaalde en had hij noch geleefd zo zou hij ei wel geholpen hebben met missen en aalmoezen. Toen sprak Arent, heeft mijn vader ook pijnen omdat hij dat niet betaalde eer hij stierf, hij had toch groot goed. De geest sprak. Ja, hij heeft er grote pijn om gehad wel dertig jaar en heeft geroepen op diegene die hem verhopen op hun erven en toen zei Arent. Mag mijn vader ook behouden wezen. De geest sprak. Ja hij, wanneer een man sterft die hem dertig gulden schuldig was en wil hem daarvoor een kwade en valse eed zweren laten [a8v] dat hij hem niet schuldig was. Toen zei uw vader. Ik wil geen valse eed voor mijn geld, ga naar huis, ik wil het god bevelen de ontrouw die u mij doet. Die man zal uw vaders pijn lijden tot zijn pijnen voor de dertig gulden en dan is uw vader goed betaald. In de woorden toen Arent meer vragen zou zo begon de geest zeer te zuchten als een zwak mens +7die in zijn doodsbed ligt en ging van Arent als een rook van het vuur.

¶ Capittel x.

DOe ghinc arent weder thuis ende verwonderde zeer dat die geest aldus weder gecomen was Doe vraechde arent of hi noch in pinen ware. doe sprac die geest ic hebbe noch grote pijn ende sal duren noch vi. sonnendagen tot die missen al gedaen sijn Doe vraechde arent waer waerstu den eersten nacht doe du vanden lichaem gescheiden waerste Die gheest antwoorde op die stede daer mijn huysvrou sterf daer wert ick yerst gepijnt nader doot. daer had ic mijn gelt staende onder mijn bedde doe ic mijn huisvrou tegraue brocht ende was in groten rouwe Doe gingen som van mijn kinderen ende namen mijn ghelt. des ic so groten rouwe had dat ic mijnre sinnen wat quijt wert van rouwe ende wert so cranc dat ic mijn leuen daer mede cortede v: iaer lanc die ic noch langer geleeft soude hebben dat ic penitencie hadde gedaen ende waer dan salich [b1r] ghestoruen Doe vraechde arent waer sijn di ghebleuen die dijn gelt stalen. Die geest antwoorde Si sijn in groete pijn ende ropen wee wee Doe sprack arent ic woude v gerne veel vragen Die geest antwoerde du mogeste vragen wat du wilste van cleinen dinghen. want grote dinghen en sijn di niet bekent: Doe vraechde arent om wat sonden hebstu dus lange in pinen geweest. Die geest antwoerde om drie sonden wil Doe ic xx. iaer out was doe dede ic een sonde met oncuyshede die wrake inden hemel riep ende en hadse van scaemte niet gheheel vut gebiecht datse die priester niet en conde so groot verstaen als si groot was. Ende ick hadde enen mancken soen die trouwede een arms mans dochter ende behielse tot enen wiue dat keerde ic lange tijt dat si niet in echtschap en saten ende had gerne gesien dat hise gelaten had ende had eens rijcs man dochter genomen. doch mijn soen behielse tegen minen wil ende god wert sijn hulper also dat hi meer eren ende guets gewan nader werelt loep dan mijn ander kinderen ende dit en woude ic niet voer sonde achten so datter seer an mi gepinicht is Ende ic hadde xii. gulden ontfangen van enen man in sijn testament die soude ic arme luden gegeuen hebben om gods willen mer ic versuymde dat wel xxij. weken eer ic geuen woude ende het worde mi mede gestolen met minen [b1v] gelde Ende om dese iij. sonden heb ic so grote pijne geleden dattet niet te spreken en is. Ende om des gelts wille moetstu die aelmissen geuen Ende die geest sprac voort en hadde ic geen sonde daer om ic noch in pijne waer

Kapittel tien.

Toen ging Arent weer naar huis en verwonderde zich zeer dat die geest aldus weer gekomen was. Toen vroeg Arent of hij noch in pijnen was. Toen sprak de geest. Ik heb noch grote pijn en dat zal duren noch zes zondagen tot de missen alle gedaan zijn. Toen vroeg Arent, waar was u dn eersten nacht toen u van het lichaam gescheiden was. De geest antwoorde, op de plaats daar mijn huisvrouw stierf daar werd ik eerst gepijnigd na de dood. Daar had ik mi n geld staan onder mijn bed toen ik mijn huisvrouw te graf bracht en was in grote rouw. Toen gingen sommige van mijn kinderen en namen mijn geld. Dus had ik grote rouw in min zinnen dat ik de rouw kwijt werd en zo zwak werd dat ik mijn leven daarmee korte. Ik zou noch wel vijf jaar langer geleefd hebben had ik penitentie gedaan en dan zalig [b1r] gestorven. Toen vroeg Arent, waar zijn die gebleven die uw geld stalen. De geest antwoorde. Ze zijn in grote pijn en roepen wee wee. Toen sprak Aren, ik wil u graag veel vragen. De geest antwoorde, u mag vragen wat u wil van kleine dingen want grote dingen zijn u niet bekend: Toen vroeg Arent, om wat zonden bent u aldus lang in pijnen geweest. De geest antwoorde, vanwege drie zonden. Toen ik twintig jaar oud was deed ik de zonde van onkuisheid die wraak in hemel riep en had ze van schaamte niet gebiecht. Zodat de priester ze niet kon verstaan zo groot was het. En ik had een manke zoon die trouwde een dochter van een arme man en hield haar tot wijf, dat keerde ik lange tijd dat ze niet in de echtverbond zaten en had graag gezien dat hij haar verlaten had en de dochter van een rijke man genomen. Doch mijn zoon behield haar tegen mijn wil en god werd zijn helper alzo dat hij meer eren en goed won naar de wereld loop dan mijn andere kinderen. Dit wilde ik niet voor zonde achten zodat er zeer aan mij gepijnigd is. Ik had twaalf gulden ontvangen van een man in zijn testament en die zou ik arme lieden gegeven hebben om Gods wil, maar ik verzuimde dat wel tweeëntwintig weken eer ik het geven wilde. Het werd me mede gestolen met mijn [b1v] geld en om deze drie zonden zo heb ik grote pijn geleden dat het niet te zeggen is. Vanwege het geld moest u die aalmoezen geven en de geest sprak voor. Had ik geen zonde waarom ik noch in pijne was.

¶ Ca. xi.

DOe sprac arent ende vraechde waerom openbaerdestu di mi eerst als een hont ende niet als een mensche Daer op antwoerde die geest Int eerste van mijn leuen doe leefde ic als een hont ende niet als een mensche Doe ick in mijn xx. iaer was doe worde ic oncuysch ende leefde na mijnre genoechten in veel sonden ende plach oec te eten des sonnendaechs voorder missen ende plach veel te dansen ende niet veel te kercken te gaen Ende doe ic xxx. iaer out was doe nam ic een gheechte huysvrouwe ende leefde doe wat meer als een mensche. Ende daerom openbaerde ic mi eerst als een hont ende na als een mensche Ende hebbe daer oec wat pijnen of ende oec van houerdyen ende. van spele die ic te doen plach Ende die geest sprac voordan Ic hadde alte grote pijne doe ic eerst ghestoruen was vander sonden daer lucifer om vut den hemel geworpen wort ende noch meer om ander sonden Mer die pine ginc te hant vut ende en duerde niet lange. want icse wel ghebiecht hadde ende woude daer nochtans penitencie voor gedaen hebben hadde ic langher [b2r] gheleeft Doe seide arent wat sonden waren dat daer lucifer om vuten hemel viel Die geest antwoorde Houerdie ende haet daer ic oeck grote pijn om hebbe gehadt ende noch hebbe Doe ick xxx. iaer out was doe word ick houerdich ende bleef houaerdich wel xxx. iaren eer ick penitencie dede. Doe vraechde arent wat was die houaerdie Die geest antwoorde. Ick liet mi verwaendelic cleden ende liet mijn schoene met lange tappen maken Ende ic dede mi enen roc maken met verwaende cnoppen Ic liet couelen met veel sterten maken Ende ic woude metten meesten ghesien wesen na der werelt loop Ende ic hadde mi oeck daer toe ghegheuen dat ic der duuelen spel plach te spelen dat was dobbelen ende worptafelen ende dit hadde ic wel vij. iaer ghedaen na dat ic mi bekeerde Ende hadde ict noch een iaer ghedaen soe soude mi god hebben laten doot slaen opten spele ende soude dan ewelic verdoemt hebben gheweest Doe vraechde arent. wat sondaren worden alder meest verdoemt Die geest antwoorde dootslagers dobbelaers woukenares roeuers ende die in ouerspel gheleeft hebben die liden sonderlinghe groote pijne ende voort ander sondaers nae dat si groot in sonden sijn. Ende by sondere dye haer eyghen kinderen dooden ende vele dier ghelijcke die [b2v] worden meest verdoemt ende voert woeckenaers ende houaerdigen menschen om oncuische menschen Doe vraechde arent wat is woeker. Die geest sprac. Wat die heilighe kercke woecker hout dat is voer gode woeker ende soe wie die heilighe kercke te rechte te banne doet dat is voer god inden ban Ende so wie die heilige kercke met rechte absolueert die is oec voer gode geabsolueert Doe vraechde arent sijn daer oec wel so grote sonden diemen niet beteren en mach Die geest antwoerde dat een mensche god anuerweruen hadde gecruist woude hi van gode genade hebben god woudse hem gerne geuen Ende wat priester dat des sonders sonden niet horen en wil ende geuen hem raet na sijne macht die vertorent god meer dan of hi hem anderweruen cruyste Doe vraechde arent isser oec ontfermherticheit na die doot. Doe antwoerde die geest nader doot is rechtuaerdicheit ende inden leuen is bermherticheit Doe vraechde arent Hoe mach hem een mensche best voor sonden wachten ende bewaren: Die geest antwoerde daer op Swigen ende wiken wachten van sonden dat is dat best Soe waer die dobbelspelen sijn daer selstu wiken of daer yemant waer die dijnen doot gesworen hadde. want die doot der sielen is inden dobbelspel ende voert in ander spelen daer god mede vergeten wert. Ende [b3r] alle die gene die dobbelspel of ander spelen ophouden daermen gelt mede wint ende daer god mede vergeten wert die worden dootslagers an lijf ende an ziele ende worden dan ghepijnicht metten sonden die wrake ropen inden hemel

Kapittel elf.

Toen sprak Arent en vroeg, waarom openbaarde u me eerst als een hond en niet als een mens. Daarop antwoorde de geest. In het eerste van mijn leven toen leefde ik als een hond en niet als een mens. Toen ik in mijn twintigste jaar was toen woerd ik onkuis en leefde naar mijn genoegen in veel zonden en plag ook zondags te eten voor de mis en plag veel te dansen en niet veel te kerk te gaan. Toen ik dertig jaar oud was toen nam ik een echte huisvrouw en leefde toen wat meer als een mens. En daarom openbaarde ik me eerst als een hond en daarna als een mens en heb daar ook wat pijnen van. Ook van hovaardij en van spelen die ik toen plag en de geest sprak verder dan. Ik had al te grote pijn toen ik eerst gestorven was vanwege de zonden daar Lucifer om uit de hemel geworpen werd en noch meer om andere zonden. Maar de pijn ging gelijk weg en duurde niet lang want ik had ze wel gebiecht en wilde daar nochtans penitentie voor gedaan hebben had ik langer [b2r] geleefd. Toen zei Arent, wat zonden waren dat daar lucifer om uit de hemel viel. De geest antwoorde. Hovaardij en haar, daar ik ook grote pijn om heb gehad en noch heb. Toen ik dertig jaren oud was toen werd ik hovaardig en bleef hovaardig eer ik penitentie deed. Toen vroeg Arent, wat was die hovaardij. ie geest antwoorde. Ik liet me verwaand kleden en liet mijn schoenen met lange tappen maken en k liet een rok maken met kleuren en knoppen. Ik kappen met veel staarten maken en ik wilde met de meesten gezien wezen van de wereld. Ik had me ook daartoe begeven dat ik het duivelse spel plag te spelen, dat was dobbelen en werptafelen en dit had ik wel zeven jaar gedaan nadat ik mij bekeerde. Had ik dat noch een jaar gedaan zo zou mij god hebben laten dood slaan op het spel en zou dan eeuwig verdoemd zijn geweest. Toen vroeg Arent, wat zondaren worden aller meest verdoemd. De geest antwoorde, doodslagers, dobbelaars, woekeraar, rovers en die in overspel geleefd hebben. Die lijden bijzonder grote pijnen en voort andere zondaars naar dat ze groot in zonden zijn. En vooral die hun eigen kinderen doden en vele diergelijke die [b2v] worden meest verdoemd en voort woekeraard en hovaardige mensen en onkuise mensen. Toen vroeg Arent, wat is woeker. De geest sprak. Wat die heilige kerk voor woeker houdt dat ik voor god woeker en zo wie die heilige kerk te rechte te ban doet dat is voer god in den ban en zo wie de heilige kerk met rechte absolveert die is ook voor god geabsolveerd. Toen vroeg Arent, zijn daar ook wel grote zonden die men niet verbeteren mag. Die geest antwoorde, dat een mens god andermaal had gekruisigd wilde hij van god genade hebben. God wilde ze hem graag geven en wat priester dat de zondaars zonden niet horen wil en hem raar geven naar zijn macht die vertoornd god meer dan of hij hem andermaal kruisigde. Toen vroeg Arent, is er ook ontferming na de dood. Toen antwoorde de geest, na de dood is er rechtvaardigheid en in het leven is barmhartigheid. Toen vroeg Arent. Hoe mag zich een mens het beste voor zonden wachten en bewaren: De geest antwoorde daarop, zwijgen en wijken van zonden dat is het beste. Zo waar de dobbelspelen zijn daar al u wijken alsof dat daar iemand was die u dood gezworen had want de dood der zielen is in het dobbelspel en voert in ander spelen daar god mee vergeten wordt. En [b3r] alle diegene die dobbelspel of ander spelen ophouden daar men geld mede wint en daar god mede vergeten wordt. Die worden doodslagers aan lijf en aan ziel en worden dan gepijnigd met de zonden die wraak roepen in de hemel.

¶ Capittel xij.

ALs arent meer soude vragen so wert de geest so cranc dat hi niet meer spreken en conde ende rechteuoert voer hi heen wech En dat dede die geest wel tot negen stonden nae dien mael dat hem arent anderweruen hadde besworen ende alle pijn tot dat die leste missen waren gedaen Doe quam die geest des anderen auonts weder opten hof ende was ghestelt als een out man ende ginc bi arent opter aerden als een mensche Ende als arent voort ginc door die poerte so ginc die geest beneuen hem doer den tuyn ende en gaf geen gheluit van hem mer hi ginc daer doer als die sonne doer dat glas Daer om vraechde arent wat dat grote lichaem waer dat hi hadde Die geest antworde dat en is geen lichaem mer het is vanden vier elimenten des hemels.. Doe seide arent Hebstu geen lichaem. hoe mogestu dan soe schone spreken Daer op antwoerde die geest Des menschen sprake en is anders niet dan die geest des menschen. ende als die geest van des [b3v] menschen lichaem is soe macht des te claere spreken Ende een geest die gheen pijn en heeft can alle sprake wel verstaen ende is so snel als een ghedachte. ende is so sterc als een dinc dat niet vergaen en mach hoe veel die ziel ghepijnicht wert als dije pijn een einde neemt so is sij weder gesont. Ende alle geschiede dingen sijn haer bekent Ende alle scrifturen ende prophecien van propheten dat sy nochtans ongeleert geweest heeft in haer leuen. Doe vraechde arent na enen man die sijn oudeuader gheweest hadde waer sijn ziel waer. Die geest antwoerde. sij is daer sij sculdich is te wesen My en is niet gheorloft van allen geesten te spreken. mer alleen van mi seluen wes men mi vraget Doe seide arent. want ghi niet van v seluen en hebt dan gods wille. soe segt mi. Ist gods wille van minen oudeuader ende van andere zielen daer ic v nae vraghe waer dat sy sijn inden hemel of inder hellen. Doe antwoerde die gheest. Ick can wel segghen wat god wil. mer wes hi niet en wil en mach ick niet seggen. Dijn oudeuader is inden vagheuier. ende sal te gode comen. ende weet wel hoe langhe hi te lidene sal hebben ist dat hem gheen guet na en wert ghedaen daer sijn pijne mede vercort wert want alle die ghene die [b4r] dat heilighe sacrament nemen ende den heylighen olye int leste haers leuens met warachtighe berou ende bichte na hoer macht die en sellen van gode niet gescheiden werden inden ioxnsten daghe. mer si mogen wel comen in den vageuier na ghelegentheit horer sonden.

Kapittel twaalf.

Toen Arent meer zou vragen zo werd de geest zo zwak dat hij niet meer spreken kon en rechtsvoor ging hij heen weg. En dat deed de geest wel tot negen stonden nadat hem Arent andermaal had bezworen en alle pijn totdat de laatste missen waren gedaan. Toen kwam di geest de volgende avond weer op de hof en was gesteld als een oude man. Toen ging hij op de aarde bij Arent als een mens. Toen Arent voortging door de poort zo ging de geest benevens hem door de tuin en gaf geen geluid van hem, maar hij ding daardoor als de zon doet door het glas. Daarom vroeg Arent wat dat grote lichaam was dat hij had. De geest antwoorde, dat is geen lichaam, maar het is van de vier elementen der hemel. Toen zei Arent. Hebt u geen lichaam, hoe mag u dan zo mooi spreken. Daarop antwoorde de geest. De mensen spraak is niets anders dan di geest des mensen en als de geest van het [b3v] mensen lichaam is zo mag het des te helder spreken. Een geest die geen pijn en heeft kan alle spraken wel verstaan en is zo snel als een gedachte. Het is zo sterk als een ding dat niet vergaan mag hoe veel de ziel gepijnigd wordt. En als de pijn een einde neemt zo is ze weer gezond en alle geschiede dingen zijn haar bekend en alle schrifturen en profetieën van profeten dat ze nochtans onbekend geweest heeft in haar leven. Toen vroeg Arent naar een man die zijn grootvader geweest was waar zijn ziel was. De geest antwoorde. Die is daar schuldig te wezen. Mij is niet geoorloofd van allen geesten te spreken, maar alleen van mijzelf wat men mij vraagt. Toen zei Arent, want gij niet van u zelf hebt dan van Gods wil zo zeg me. Is het Gods wil van mijn grootvader en van andere zielen daar ik u naar vraag waar dat ze zijn in de hemel of in de hel. Toen antwoorde de geest. Ik kan wel zeggen wat god wil, maar wat hij niet wil dat mag ik niet zeggen. Uw grootvader is in het vagevuur en zal tot god komen en ik weet niet hoe lang hij te lijden zal hebben. Is het dat hem geen goed wordt gedaan waarmee zijn pijn verkort wordt. Want al diegene die [b4r] dat heilige sacrament nemen en de heilige olie in het laatste van hun leven met waarachtig berouw en biechten naar hun macht die zullen van god niet gescheiden worden in de jongste dag. Maar ze mogen wel in het vagevuur komen naar gelegenheid van hun zonden.

¶ Capittel xiij.

DOe sprac die geest. Ick en can niet meer spreeken ende wert seer cranc. Doe vraghede arent Mach ic di niet helpen dattet beter worde Doe antwoerde die geest. Ya biddet voor mi: Doe viel arent op sijn knyen ende sprac: O lieue heer gheeft desen gheest ontferherticheit ende alle ghelouighe sielen Ende voort sprack hi .iij. pater nosters ende iij. aue marien Ende die gheest scheen dat hy oec op sijn knyen sat. Ende als arent een pater noster vut hadde. so antwoerde die geest Amen Ende na .iij. pater noster ende iij. aue maria seide arent Ewighe ruste sij allen ghelouighen zielen Doe antwoorde eerst die geest Amen Doe stont arent op ende vraechde den geest oft oeck wat ghebetert ware. Doe antwoorde die geest ende sprac Gode si lof altoes ende dy ewich loon Vraecht mi nu ic bin wel ghetroost ende ghespijst Doe vraechde arent van wat sonden quam v nu die pijn an Die [b4v] geest antwoerde Van mijnre houerdien wegen dat ic sterc ende ghesont was in mijn leuen ende out wert lxxxviij. iaer ende ic hadde groot guet nae der werelt loop ende daer of niet so vele om gods willen en gaf als ic sculdich was Ende wanneer ic in die kerk quam soe ginc ic sitten an die hoochste side of an dat hoochste einde ende sochte een sachte stede ende alsmen dat heilighe sacrament op boerde so knielde ic op een knie ende niet op beide knijen als ic schuldich was Ende wanneer men den naem ihesus of maria sanc ofte las so en neychde ick mijn hooft niet als ick schuldich was te doen Ic was rijc van waerliken rijcdom om drie saken Ic was warachtich in mijn woorden: mijn ya was mijn ya. mijn neen was mijn neen. Ende wat ic die heilige kercke schuldich was van tienden dat betaelde ic als ic woude datmen mi ghedaen hadde.

Ende doe ic noch een ionc man was van .xxx iaren doe was ic arm van tijtliker hauen ende plach alte groten arbeit te doen. mer ten woude mi niet helpen dat was mijnre sonden schult. Ick plach des heilighen daghes te arbeiden: ende wat ick te doene hadde van boden te senden. ende mijne comenscappen te doen dat dede ick alle op heylighe daghen [b5r]

Ende ic plach oec mijn coren des heiligen dages in te voeren ende plach oec des heiligen dages te dobbelen te dansen ende ander spel te doen die noch cleinre waren daer ic enen penninc mede wan of verloos daer hadde ic alle die x geboden mede te broken. ende daer om wert god tornich op mi dat ic des heiligen dages guet woude winnen ende liet mijn guet daer om vergaen met grote ongelucke Ic wert gheuangen ende ghescat ende dat onweer sloech mijn coren ende mijn haue. die moort sloech mijn paerden ende koeyen ende wat ic hadde dat ic so arm wert dat ic vuten lande woude gaen op dat ic niet bescaemt en worde als ic broot bidden soude

Kapittel dertien.

Toen sprak de geest. Ik kan niet meer spreken en wordt zeer zwak. Toen vroeg Arent. Mag ik u niet helpen dat het beter wordt. Toen antwoorde de geest. Ja, bid voor mij: Toen viel Arent op zijn knieën en sprak: O lieveheer, geef deze geest ontferming en alle gelovige zielen en voort sprak hij drie paternosters en drie ave Maria en di geest scheen dat hij ook op zijn knieën zat. En toen Arent een paternoster uit had zo antwoorde de geest Amen en na drie paternoster en drie ave Maria zei Arent. Eeuwige rust voor gij allen gelovige zielen. Toen antwoorde eerst die geest Amen Toen stond Arent op en vroeg dn geest of het ook wat verbeterd was. Toen antwoorde de geest en sprak. God is altijd lof en altijd uw eeuwige loon. Vraag me nu bent ik goed getroost en gespijzigd. Toen vroeg Arent, van wat zonden kwam u nu die pijn aan. De [b4v] geest antwoorde. Vanwege mijn hovaardij dat toen ik sterk en gezond was in mijn leven en oud werd achten tachtig jaar en ik groot goed had naar de wereld loop en daarvan niet zo veel om Gods wil gaf als ik schuldig was en wanneer ik in de kerk kwam zo ging ik aan de hoogste zijde of aan dat hoogste einde zitten men zocht een zachte plaats en als men dat heilige sacrament opbeurde zo knielde ik niet op mijn beide knieën als ik schuldig was. Wanneer men de naam Jezus of Maria zong zo las of neeg mijn hoofd niet zoals ik schuldig was te doen. Ik was rijk van wereldlijke rijkdom om drie zaken. Ik was waarachtig in mijn woorden: mijn ja was mijn ja, mijn neen was mijn neen en wat ik de heilige kerk schuldig was van tienden dat betaalde ik zoals ik dat wilde dat men mij gedaan had.

Toen ik noch een jonge man was van dertig jaren toen was ik arm van tijdelijke have en plag al te grote arbeid te doen. Maar het wilde me niet helpen, dat was de schuld van mijn zonden dat ik plag op de heilige dagen te arbeiden: en wat ik te doen had van boden te zenden en mijne koopmanschappen te doen dat deed ik op alle heilige dagen. [b5r]

Ik plag ook mijn koren op de heilige dagen in te voeren en plag ook op de heilige dagen te dobbelen, te dansen en ander spel te doen die noch kleiner waren waarmee ik een penning won of verloor. Daarmee heb ik alle toen gebonden mee gebroken. Daarom werd god toornig op mij dat ik op de heilige dagen goed wilde winnen en liet mijn goed daarom vergaan met groot ongeluk. Ik werd gevangen en geschat en dat onweer sloeg mijn koren en mijn have. De moord sloeg mijn paarden en koeien en omdat ik het zo arm had dat ik uit het land wilde gaan opdat ik niet beschaamd zou worden als ik om brood zou bidden.

¶ Capittel xiiij.

DOe ic dus arm wert ginc ic tot onsen pastoer ende claechde hem dat ic so groot ongheluc hadde. Doe seide die pastoer. dat is al dijnre groter sonden schult om dattu die heylighe dage niet en vierste ende dattu dan guet wilste winnen met quaden spelen ende met arbeiden Doe seid ich weder totten pastoer. Ic plach die apostel dagen te vieren ende die grote hoechtiden Doe sprac die pastoer. ten is geen groter vierdach dan die heilige sonnendach Doen seide ic weder die priester plegen doch te prediken. Sinte marien magdalenen dach salmen vieren gelijc der apostelen dach. Ende [b5v] sinte niclaes dach salmen vieren ghelijck den heilighen sonnendach Doe seide die pastoer ten is geen meerre vierdach dan die heilighe sonnendach. Wilstu salich wesen an ziele ende an liue so hout die x. geboden ende vier den heiligen sonnendach ghelijc den paesdach. Doe ic hoerde dat dit die scult was van mijns guets ongeluc Doe sprac ic mijn biechte vanden aerbeit op den heiligen sonnedach ende dede penitencie ende vierde doe voort meer die heilighe daghen ende liet oec die quade spelen op die heilighe daghen Doe en sterf mijn haue niet meer ende wert doe weder rijc van guede ende sal hebben dat ewighe guet bi gode. Doe vraechde arent. hoe hiet die pastoer die di aldus bekeerde. Die geest antwoorde hy is gheheten sanctus adulphus ende quam na sijn doot opten derden dach bi gode met groter vroechden ende groot geselscap die al sonders hadden geweest ende al bekeert hadde met sijnre heiliger lere ende penitencie gedaen hadden ende waren alle sijnre verbeidende in penitencie ende in vroechden daerse god gewesen hadde sijnre verbeiden: Ende voort sprac dye geest so ist oec metten priesteren die quaet exempel den luden geuen als met giericheit met houaerdien met oncuscheit ende met quade spele die luden met hoer quade leren in pijn comen [b6r] die verbeiden dan dien priester tot hij oec sterf ende waren dan met groten iammer in meerre pinen. Ende als arent meer vraghen woude so wort die geest echter cranc dat hi niet spreken en conde ende was rechteuoert wech

Kapittel veertien.

Toen ik dus arm werd ging ik tot onze pastoor en klaagde hem dat ik zo’ n groot ongeluk had. Toen zei de pastoor, dat is al de schuld van uw grote zonden omdat u de heilige dagen niet viert en dat u goed wil winnen met kwade spelen en met arbeiden. Toen zei ik weer tot de pastoor. Ik plag de apostel dagen te vieren en die grote hoogtijden. Toen sprak de pastoor, het is een grote vierdag de heilige zondag. Toen zei ik weer, de priesters plegen doch te prediken. Sint Maria Magdalena dag zal men vieren gelijk der apostelen dag en [b5v] Sint-Nicolaas dag zal men vieren gelijk de heilige zondag. Toen zei die pastoor. Er is geen meer vierdag dan de heilige zondag. Wil u zalig wezen aan ziel en aan lijf zo houdt die tien geboden en vier de heilige zondag gelijk de Paasdag. Toen ik hoorde dat het de schuld wan van mijn goeds ongeluk toen sprak ik mijn biecht van de arbeid op de heilige zondag en deed penitentie. Toen vierde ik toen voort meer die heilige dagen en liet ook de kwade spelen op de heilige dagen. Toen stierf mijn have niet meer en werd toen weer rijk van goed en zal dat eeuwige goed bij god hebben. Toen vroeg Arent, hoe heet die pastoor die u aldus bekeerde. De geest antwoorde, hij is geheten sanctus Odulphus en kwam na zijn dood op de derde dag bij god met grote vreugde en groot gezelschap die alle zonder zonden waren geweest en allen bekeerd had met zijn heilige leer. Toen ze penitentie gedaan hadden wachten ze hem allen op en in penitentie en vreugden daar god ze gewezen had op zijn komst: en voortsprak de geest. Zo is het ook met de priesters die een kwaad voorbeeld de lieden als met gierigheid, met hovaardij e, onkuisheid en kwade spelen. Als die lieden met hun kwade leren in pijn komen [b6r] die wachten dan op die priester tot hij ook sterft en waren dan in grote droefheid en in meer pijnen. Toen rent meer vragen wilde zo werd die geest zo zwak dat hij niet spreken kon en was rechtsvoor weg.

¶ Capittel xv.

DEs anderen daghes quam die geest weder op dien selue stede. Doe vraechde arent waerom openbaerste di meer des nachts dan des daghes Die geest antwoerde. also langhe als ic niet en mach comen te gode so bin ic inder nacht. daer om openbaer ick mi meest inder nacht. Doen vraechde arent hoe langhe selstu noch pine liden Die geest antwoerde. twee dagen ende twee nachten tot die missen al ghedaen sijn dan vaer ic te gode. Doe vraechde arent machmen di niet helpen dattu dese twee daghen gheen pijn en dorste liden Ist dat ick in mijn leuen enich aflaet verdient hebbe dat soe geef ic di ofstu wilste Doe antwoerde die geest gheef mi des aflaets twee daghen datstu te middage verdiendes dan en behoue ick niet meer pijnen Doe vraechde arent. waer mede verdiende ick te middaghe aflaet. Die gheest antwoorde datstu dye twee arme luyden om gode ouer dat water voerdes. Doe seide arent: Dat gheue ick dy inden naem [b6v] ons heren ihū cristi Doe sprac die geest. Gode si lof ende ere ende di ewich loen van gode Nu en heb ic gheen pijne meer ende bin gesont van alle pine des vageuiers. dit was dus gheschiet arent soude des middachs ouer dat water riden dat die riuire gheheten is daer quamen twee arme pelgrims ende baden arent dat hise ouervoerde om gods wil doe nam arent den enen after op sijn paert ende voerde hem ouer ende haelde den anderen oec ouer om gods wil Doe seide arent totten geest. bistu nv rede te gode te varen nv du gheen pijn en hebste Die geest antwoerde na desen twe dagen als die missen al gedaen sijn.

Kapittel vijftien.

De volgende dag kwam die geest weer op dezelfde plaats. Toen vroeg Arent, waarom openbaart u meer ‘s nachts dan op de dag. De geest antwoorde. Alzo lang als ik niet tot god mag komen zo ben ik in de nacht. Daarom openbaar ik me meest in de nacht. Toen vroeg Arent, hoe lang zal u noch pijn lijden. De geest antwoorde. Twee dagen en twee nachten tot de missen alle gedaan zijn dan ga ik tot god. Toen vroeg Arent, mag men u niet helpen dat u deze twee dagen geen pijn behoeft te lijden. Is het dat ik in mijn leven enige aflaat verdiend heb, dat zo geef ik u als u dat wil. Toen antwoorde de geest, geef me de aflaat twee dagen dat u in de middag verdient en dan behoef ik niet meer te pijnen Toen vroeg Arent, waarmee verdien ik de middag aflaat. De geest antwoorde, dat u de twee arme lieden voor god over dat water voert. Toen zei Arent: Dat geef ik u in de naam [b6v] van onze heer Jezus Christus. Toen sprak de geest. God is lof en eer en u eeuwig loon van god. Nu heb ik geen pijn meer en ben gezond van alle pijnen van het vagevuur. Toen dit was geschied zou Arent zou ’s middags over dat water gaan dat een rivier geheten is. Daar kwamen twee arme pelgrims en baden Arent dat hij ze overvoerde wilde om Gods wil. Toen nam Arent de ene achterop zijn paard en voerde hem over en haalde de anderen ook over om Gods wil. Toen zei Arent tot de geest. Bent u nu gereed om tot god te gaan nu u geen pijn hebt. De geest antwoorde, na deze twee dagen als de missen alle gedaan zijn.

¶ Capit. xvi

DOe vraechde arent of ic nu storue bin ic oec in sonden Die geest antwoerde wanneer die sonden ghebiecht sijn ende die mensche genoech daer voer wil doen soe sijn die sonden al bedect ende god en wilse niet openbaren daer om en can ic v daer of niet seggen So waer du niet met biechte of gesceiden en biste dat is condt inden hemel ende inder pinen Doe vraechde arent wat ist daer ic geen biechte of gesproken en heb Die geest antwoerde dattu dijn euen mensche belacht hebste ende des heiligen daechs gaeste callen om den kerckhof onder die misse ende datstu dijn couel hebste doen hacken Ende dattu des heiligen dages om byer [c1r] pleges te spelen Ende noemde noch veel sonden die clein waren datse wonder waren vut te spreken nochtans meinde arent dat hi alle saken wel gebiecht hadde. mer wat arent ghebiecht hadde daer en conde die geest niet van spreken Doe vraechde arent waer ic oec sculdich te biechten die sonden die ic eens gebiecht hadde Die geest antwoerde Ya als die penitencie niet gedaen en waer Als die warrouwige mensch te biecht coemt ende heeft vele dootsonden gedaen ende biechtse een deel ende heeft die ander vergeten ende woudse gerne biechten of hise wist Dese mensche wert dan cleine penitencie geset ende lanc vageuier nader doot. Ist dat hi lange leeft dat hi veel guede werken doet ende geeft al missen ende gaet wel te kerken alle die tijt wort hem gerekent voor penitencie Ende wanneer daer aflaet op heiligen steden is ende op den kerchof daer mach een aflaet halen van sijn sonden als hem die heilige kerke seit

Kapittel zestien.

Toen vroeg Arent, als ik nu sterf ben ik dan ook in zonden. De geest antwoorde, wanneer de zonden gebiecht zijn en de mens daar genoeg voor wil doen zo zijn de zonden geheel bedek en god wil ze niet openbaren en daarom kan ik u daarvan niets zeggen. Zoals u niet met biecht gescheiden ben dat wordt u bekend in de hemel en in de pijnen. Toen vroeg Arent, wat is het daar ik geen biecht van gesproken heb. De geest antwoorde, dat u uw even mens uitgelachen hebt en de heilige dag kallen om het kerkhof onder de mis en dat u uw kovel hebt laten hakken en dat u de heilige dag om door [c1r] plag te spelen. Hij noemde noch veel zonden die klein waren dat ze wonder waren uit te spreken. Nochtans meende Arent dat hij alle zaken wel gebiecht had. Maar wat Arent gebiecht had daar kon de geest niet van spreken. Toen vroeg Arent, ben ik ook schuldig te biechten de zonden die ik eens gebiecht heb. De geest antwoorde. Ja, als die penitentie niet gedaan is. Als die ware berouwde mens te biecht komt en heeft vele doodzonden gedaan en biecht ze een deel en heeft de ander vergeten en wilde ze graag biechten als hij ze wist, deze mens wordt dan een kleine penitentie gezet en een lang vagevuur na de dood. Is het dat hij lang leeft dat hij veel goede werken doet en geeft aalmoezen en gaat wel te kerk. Al die tijd wordt hem gerekend voor penitentie en wanneer daar aflaat op heiligen steden is en op het kerkhof, daar mag men een aflaat halen van zijn zonden zoals hem de heilige kerk zegt.

¶ Capittel xvij.

DOe vraechde arent deestu oec rechte biechte doen du steruen souste Die geest antwoorde Neen had ic rechte biecht gedaen so en waer ic dus langhe niet onghetroost ghebleuen in pine. ende so en hadde mi de bose geest niet mogen pinigen. soe had mi mijn enghel genomen doen ic sterf ende had mi in dat [civ] vagheuier gheuoert of waer mi god hadde willen hebben ende had mi oec geset een seker tijt hoe lange ic soude geleden hebben Ende als guede wercken na gedaen worden die had si voor god gebracht ende had mi dan hoger vuter pine gheheuen vanden hoofde tot an den hals ende lagher tot an die voeten toe ende daer na inden hemel doe ic steruen soude vraechden mi mijn kinderen of ic dat heilige sacrament hebben wilde Doe seide ic Ya Doe die priester quam metten heiligen sacramente doe quam mi een grote wraec van mijn sonden dat ic niet en conde gespreken ende dat quam mi daer van wanneer dat luden teghen mi misdaen hadden dat en woude ic hem niet vergeuen Ende wanneer si mi toe spraken en woude hem niet antwoerden. ende so las ic dat pater noster tegen mi seluen als ic niet vergeuen en woude Doe die priester sach dat ic niet spreken en conden doe seide hi Begeerste dat heilige waerdighe sacrament ende den heilige olye so slach voor di dat teiken des heiligen cruys Doe dede ic so Ende die pastoer sprac mi die gemeen biecht voor dat ic mijn sonden bekennen soude Die pastoer bekende mijn hert dattet seer hart was dat niet spreken en woude Doe had ic mogen spreken Ende roerde mede inder biecht. Ic geef mi sculdich dat ick dic gesproken heb wanneer ic swigen soude ende dat ic dicwijl geswegen hebbe daer ic spreken soude [c2r]

Doe hoerde ic wel dat hi mijn herde hert roede ende doe creech ic groten rouwe van allemiin sonden Doe gaf hi mi dat heilige sacrament ende den heiligen olye ende troost mi te mael wel dat ic mi niet en liet becoren vanden bosen geest om dat ic gheen biechte en conde spreken ende seide mi alle die gene die dat heilige sacrament ontfangen in hoer leste met berou horer sonden dien is dat ewige leuen bi gode. Ende dit vant ick warachtich want had ic doe die genade niet vercregen so en waric noch niet salich geworden noch nimmermeer en soude

Kapittel zeventien.

Toen vroeg Arent, deed u ook te rechte biechten toe u sterven zou. De geest antwoorde. Neen, had ik rechte biecht gedaan zo was ik dus lang ongetroost gebleven in pijn. Zo had met de boze geest niet mogen pijnigen. Zo had me mijn engel genomen toen ik stierf en had me in dat [civ] vagevuur gevoerd waar mij god had willen hebben en had me ook een zekere tijd gezet hoe lang ik zou geleden hebben. En als er god werken na gedaan die had ze voor god gebracht en had me dan hoger uit de pijnen geheven van het hoofd tot aan de hals en lager tot aan die voeten toe en daarna in de hemel. Toen ik sterven zou vroegen mij mijn kinderen of ik dat heilige sacrament hebben wilde. Toen zei ik, ja. Toen de priester kwam met het heilige sacrament toen kwam mij een grote wraak van mijn zonden zodat ik niet kon spreken. Dat kwam me daarvan dat wanneer dat lieden tegen mij misdaan hadden dat wilde ik ze niet vergeven en wanneer ze mij toe spraken wilde ik ze niet antwoorden. Zo las ik dat paternoster tegen mijzelf als ik het niet vergeven wilde. Toen die priester zag dat ik niet spreken kon toen zei hij. Begeert ge dat heilige waardige sacrament en de heilige olie, zo sla voor u dat teken van het heilige kruis. Toen deed ik zo en die pastoor sprak me die algemene biecht voor dat ik mijn zonden bekennen zou. De pastoor bekende mijn hart dat zeer hard was dat niet spreken wilde. Toen had ik mogen spreken en het aanroeren mede in de biecht. Ik geef me schuldig dat ik vaak gesproken heb wanneer ik zwijgen zou en dat ik vaak gezwegen heb daar ik spreken zou. [c2r]

Toen hoorde ik wel dat hij mijn harde hart bewoog en toen kreeg ik groot berouw van al mijn zonden. Toen gaf hij mij dat heilige sacrament en de heilige olie en troostte me helemaal dat ik me niet liet bekoren van de bozen geest omdat ik geen biecht kon spreken. Hij zei mij dat al diegenen die dat heilige sacrament ontvangen in hun laatste met berouw van hun zonden, die is dat eeuwige leven bij god. Dit vond ik waarachtig want had ik toen die genade niet verkregen zo was ik niet zalig geworden noch nimmermeer zou worden.

¶ Capittel xviij

DOe vraechde arent. hoe hiet die pastoer. Die geest antwoorde Ghijsbrecht is sinen naem god si sijn troost Doe vraechde arent is hi noch in pinen Die gheest antwoorde. Ya ende hi weet wel dat hi verlost sal werden na veel iaren anders is sijn pijn der hellen pijn ghelijc Doe vraechde arent waer mede heeft hi die grote pijn verdient. Die geest antworde hi heeft veel meer die werelt gedient dan god hi heeft die statuten der heiliger kerken dic gebroken. hi plach sijn kerspel quaet exempel te geuen met giericheit met oncuyscheit met arbeiden Hi plach te ghebieden datmen die heilighe dagen vieren soude mer hi brac die vierte selue ende dede sijn coren des heiligen dages in sijn schure voeren Ende alsoe seiden dan die luden: Ons heer die [c2v] pastoer doet sijn coren in brengen wi willen oec so doen hi is ghierich ende oncuysch wi en connen niet beter wesen dan hi is hi waer oeck gerne te gode ende also leefden een deel luden van sijnre kerspel na hem ende sijn oec in sijnre pijnen Doe vraechde arent machmen den pastoer niet helpen vut sijnre pijnen. Die geest antwoorde men mach die pijn wel corten als ic v voor geseit hebbe met missen met aelmissen ende met ander aflaet

Kapittel achttien.

Toen vroeg Arent, hoe heet die pastoor. De geest antwoorde, Ghijsbrecht is zijn naam en god is zijn troost. Toen vroeg Arent, is hij noch in pijnen. De geest antwoorde. Ja, en hij weet wel dat hij verlost zal worden na veel jaren, anders is zijn pijn der hellen pijn gelijk. Toen vroeg Arent, waarmee heeft hij die grote pijn verdient. De geest antwoorde, hij heeft veel meer de wereld gediend dan god, hij heeft die statuten der heilig kerk vaak gebroken. Hij plag zijn kerspel kwaad voorbeeld te geven met gierigheid, met onkuisheid, met arbeiden, hij plag te gebieden dat men de heilige dagen vieren zou, maar hij brak het relikwieënkastje zelf en liet zijn koren op de heiligen dagen in zijn schuur voeren en alzo zeiden dan de lieden: Onze heer die [c2v] pastoor laat zijn koren in brengen, wij willen ook zo doen, hij is gierig en onkuis, wij kunnen niet beter wezen dan hij is. Hij was ook graag tot god en alzo leefden een deel lieden van zijn kerspel naar hem en zijn ook in zijn pijnen. Toen vroeg Arent, mag men de pastoor niet helpen uit zijn pijnen. De geest antwoorde, men mag de pijn wel korten zoals ik u voorgezegd met missen, met aalmoezen en met andere aflaat.

¶ Capittel xix.

DOe vraechde arent en deden di dijn kinderen gheen guet na Die gheest antwoorde Och dat was mij veel te clein. mer wat ic selue voor ghedaen hadde dat vant ic. mer ic hadde grote pijn om mijnre kinderen wil. want ick hadde hem groot guet ,ghelaten ende deylden dat ongelijck met groten kyue ende vergaten mijnre daer mede. Ende god gonde mi dat ic mi openbaerde dat mijn kinder weten mochten dat ic in groter pinen waer Doe hadde ic een nichte die plach te wichelen ende mijn kinder baden hoer dat si vernemen soude hoet met mi waer Doe antwoerde mijn nichte dat wil ic gaerne doen hi heeft dat wel op mi verdient Ende seide dat si mi soude vermanen weder te comen ende meinde dattet al met gode waer. Si had veel zielen te gode gebracht Ende inden woorden dat si mi vermaende weder te comen so quam die [c3r] bose geest in mijn gelikenis als ic plach te gaen opter aerden ende liet of hi mijn cleder an hadde ghehat ende seide lieue nichte ic bin noch in groter pinen Doe sprac si Lieue neue waer mede mach men v helpen Doe antworde die bose geest Du selste mijn kinderen seggen dat si mi elcs een akensche beuaert gaen ende laten mi ix. zielmissen na doen ende die quatertemperen een iaer lanc vasten te water ende te brode ende geuen ix. witte almissen in die quatertempere Dit liet mijn nicht also doen mer ten halp mi niet wantet tegen tgebot der heiliger kerken was. Doe dat iaer om gecomen was quam die bose geest weder tot haer ende seide Lieue nicht het is al wel ghedaen nu vaer ic tot gode Ende dit dede mijn nichte mijn kinderen te weten dat ic te gode wesen soude so dat mi mijn kinderen geen guet meer na en deden mer doch dat ghemein gebet quam mi oec mede te stade mer ten quam mi niet so veel te stade als die zielen die hoer biecht gesproken hadden eer si steruen. Ende soe dic als een misse ghedaen wort daer had ic mijn deel of

Kapittel negentien.

Toen vroeg Arent, deden ge uw kinderen geen goed daarna. De geest antwoorde, Och, dat was mij veel te klein. Wat ik zelf gedaan had dat vond ik, maar ik had grote pijn vanwege kinderen. Want ik had ze met groot goed gelaten en verdeelde dat ongelijk met grote kijven en vergaten mij daarmee. En god gunde me dat k met mijn kinderen openbaarde zodat mijn kinderen weten mochten dat ik in grote pijnen was. Toen had ik een nicht die plag te wichelen en mijn kinderen baden haar dat ze vernemen zou hoe het met mij was. Toen antwoorde mijn nicht, dat wil ik graag doen, hij heeft dat wel op mij verdiend en zei dat ze mij zou vermanen terug te komen en meende dat alles met god was. Ze had veel zielen tot god gebracht en in de woorden dat ze mij vermaande terug te komen zo kwam die [c3r] boze geest in mijn gelijkenis zoals ik op de aarde plag te gaan. Hij gedroeg zich of hij mijn kleren aanhad en zei, lieve nicht, ik ben noch in groter pijnen. Toen sprak ze. Lieve neef, waarmee mag men u helpen. Toen antwoorde de boze geest. U zal mijn kinderen zeggen dat ze me elk een bedevaars naar Aken gaan en laten mij negen zielenmissen doen en de quatertempers een jaar lang vasten te water en te brood geven negen witte aalmoezen in de quatertemper. Dit liet mijn nicht alzo doen, maar het hielp me niet want het was tegen het gebod van de heilige kerk. Toen dat jaar omgekomen was kwam de boze geest weer tot haar en zei. Lieve nicht, het is alles goede gedaan, nu ga ik tot god. De liet mijn nicht mijn kinderen weten dat ik tot god wezen zou, zodat me mijn kinderen geen goed meer daarna deden. Maar toch dat ik dat gewone gebed kwamen ze me ook mede bijstaan. Maar get kwam mij niet zo veel te bijstaan als de zielen die hun biecht gesproken hadden eer ze sterven en zo vaak een mis gedaan wordt, daarvan had ik meen deel af.

¶ Ca. xx.

DOe vraechde arent sijn die missen van allen priesteren gelijc gehoort Die geest antworde God is daer gelijc groot ende machtich in elke misse mer si en sijn allen menschen niet gelijc guet gehoort Wanneer een mensche weet dat die priester tegen tgebot der heiliger kercken [c3v] leeft die en is der zielen niet so guet als des reine priesters misse. want god gerne reine dyenaers heeft Ende als die priester sijn biecht gedaen heeft ende wil warige penitencie doen soe is die misse guet. Doe vraechde arent is dat oec der zielen guet datmen offert opten outaer Die geest antwoerde dat is aelmissen ende is der zielen ten mael guet metter missen als dat rechtuaerdich guet is ende daer na dattet offer guet is daer na ist oec voor gode guet. alst offer ij penningen is of een. Ende het is oec te beter dattet wert geleit opten heiligen outaer daer die heilighe missen tegenwoordich sijn Ende het is quaet datsi den offer niet en verdienen als si schuldich sijn met vigilien ende missen Ende als si des niet te doen en hebben so souden si dat om gods wil gheuen soe waren si los ende vry

Kapittel twintig.

Toen vroeg Arent, zijn die missen van alle priesters gelijk gehoord. De geest antwoorde, God is daar gelijk groot en machtig in elke mis, maar ze zijn alle mensen niet gelijk goed gehoord. Wanneer een mens weet dat de priester tegen het gebod van de heilige kerk [c3v] leeft die is de zielen niet zo goed als van de reine priesters mis. Want god heeft graag reine dienaars en als de priester zijn biecht gedaan heeft en wil ware penitentie doen zo is de mis goed. Toen vroeg Arent, is dat ook goed voor de zielen dat men offert op het altaar. ie geest antwoorde, dat is aalmoezen en is de zielen helemaal goed met de missen als dat rechtvaardig goed is. Daarna dat het offer goed is en daarna is het ook voor god goed als het offer twee penningen is of een. En het is ook te beter da het gelegd wordt op het heilige altaar daar de heilige missen tegenwoordig zijn. En het is kwaad als ze het offer niet verdienen zoals ze schuldig zijn met vigilie en missen en als ze het niets te doen en hebben zo zouden ze dat om Gods wil geven e zo waren ze los en vrij.

¶ Capittel xxi.

DOe vraechde arent waer is v nichte die so plach te wichelen Die geest antwoerde sij is noch in pinen ende weet datse te gode comen sal. want si meende dattet geen wichelye en waer ende sy plach rechte biechte te doen ende onderwijsde den pastoer dat hi hoer orlof gaf te wichelen mer dat wert an hem seer swaerlic gepinichet. Ende die duuelen diemen hiet witte vrouwen of helhonden quamen tot haer ende seiden dat si die helhonden waren die onder die aerde wonen onder schone bomen [c4r] ende rijsboschen ende noemden veel steden daer si in woenden Ende seiden haer dat si luiden waerschouwen soude dat si haer steden rein hilden so soudet hem wel gaen an hoor neringe ende dit dede si den luden cont Ende wie dat des geloefde dat die bose geesten daer waren ende. deden hem eer daer cregen si macht ouer. als hem dan die eer niet en geschiede so dede si die luden scade an hoer neringe ende an hoer kindere ende so gingen die lude dan nader wichelinge ende vraechden hoe dattet daerom waer want hoer neringe ginc te niet of hem kinderen was wat gesciet Soe sprac die wigeleerster Ic wilt besien hoet daer mede is So quamen die duuelen dan tot hoer ende spraken ons en wert gheen eer ghedaen hoer kinder hebben ons woninge onrein gemaect si souden des donderdaechs des auonts vroech te bedde gaen ende maken dat huis schoen ende bereiden die tafel met guede spijse die wy mochten eten dan sout hem wel gaen in alle saken. ende dat dede die wigelester den luden cont Als die luden dan dit deden so lieten sise van hoer verdriet. ende so cregen die duuelen die guede menschen in hoer gewout die si met ander saken niet crighen en mochten Ende alle die nader wichelien gaen of wichelie doen die gaen vut gods bescermnis int gewout der boser geesten: Ende want pastoer wichelie laet geschien in mijn kerspel die is oec inder [c4v] duuelen staet als hijt weet Doe vraechde arent wat geesten sijn die helhonden sijnt oeck duuelen Die geest antwoorde: het sijn al verstoten geesten ende sijn een deel vut lucifers choer ende des sijn si constiger wonder te doen Doe vraechde arent. wat boete is daer tegen dat sij den menschen niet en doen Die geest seide warachtich geloef dat god bouen al is daer machmen alle duuelen mede verdriuen Die duuel en mach den mensch niet meer doen dan hi verdient wanneer hi quaet geloue heeft of sijn vierte brect so laet hem god wat geschieden dat hi vieren moet want alle geboden der heiliger kercken moeten gehouden sijn voor of na met pinen

Kapittel eenentwintig.

Toen vroeg Arent, waar is uw nicht die zo plag te wichelen. De geest antwoorde. Zij is noch in pijnen en weet dat ze te god komen zal. Want ze me zei dat het geen wichelarij was en ze plag recht biecht te doen en onderwees de pastoor dat hij haar verlof gaf te wichelen, maar dat werd aan hem zeer zwaar gepijnigd. En de duivel die men witte vrouwen of helhonden noemt kwamen tot haar en zeiden dat ze de helhonden waren die onder die aarde wonen onder mooie bomen [c4r] en rijsbossen en noemden veel steden daar ze in woonden. Ze zeiden haar dat ze de lieden waarschuwen zouden dat ze hun steden rein hielden en zo zou het hun goed gaan aan hun nering. Lit maakte ze de lieden bekend en die dat geloofden dat het dat de boze geesten daar waren. En ze liet ze eer daar krijgen en nemen ze de macht over als ze dan die eer niet geschiede. Zo deden ze de lieden schade aan hun nering en aan hun kinderen en zo gingen die lieden dan naar een wichelaar en vroegen ze hoe het daarom was. Want hun nering ging te niet of hun kinderen was wat geschied. Zo sprak die wichelaarster. Ik het bezien hoe het daarmee is. Zo kwamen die duvels tot haar en spraken, ons wordt geen eer gedaan en hun kinderen hebben onze woningen onrein gemaakt. Ze zouden de donderdag ‘a avonds vroeg te bed gaan en maken dat huis schoon en bereiden de tafel met goede spijzen die wij mochten eten en dan zou het ze goed gaan in alle zaken. Dat liet de wichelaarster de lieden bekend maken. Toen de lieden dan dit deden zo verlieten ze hen van hun verdriet. En zo kregen de duivels de goed mensen in hun geweld die ze met andere zaken niet krijgen mochten. En alen die naar de wichelarij gaan of wichelen die gaan uit Gods bescherming en in het geweld der boze geesten: en omdat de pastoor wichelen laat geschieden in mijn kerspel die is ook in de staat van de [c4v] duivels zoals hij weet. Toen vroeg Arent, wat geesten zijn die helhonden, zijn het ook duivels. De geest antwoorde: het zijn al verstoten geesten en zijn een deel uit Lucifers koor en dus zijn ze kunstiger wonderen te doen. Toen vroeg Arent, wat is boete en wat is daartegen dat de mensen het niet doen. De geest zei. Waarachtig geloof dat god boven al is, daarmee mag men alle duivels verdrijven. De duivel mag de mens niet meer doen dan hij verdient. Wanneer hij een kwaad geloof heeft en zijn relikwieën breekt zo laat hem god wat geschieden dat hij vieren moet want alle geboden der heilige kerk moeten gehouden zijn voor of na met pijnen.

Capit. xxij.

DOe vraechde arent. comen alle geesten te gode die opter aerden in pine sijn De geest antwoorde neen Ic kende enen man die plach arm luden te verdrucken ende besloech een gemeente in enen camp daer der arme luiden haue te weiden plach. Ende daer na sterf die rike man ende wert gepinicht op die camp .iij. iaer lanc so seer dat daer wonder scheen ende brande als een groot bussche ende na die iij. iaren wert hi begrauen in die helle Ende ic kende oec een man die boos was ende wert dootgeslagen van sijn vianden ende soude noch viij. iaer geleeft hebben eer hi gestoruen had ende was oec viij. iaer die hi geleeft soude hebben opten aerden in pine ende quam daerna in grote [c5r] ander steden daer die luden oec plagen te sien wat daer waer Die geest antwoerde van iuden die een deel wel xl. iaer doot hadden geweest die malkander haer lant af gestolen hadden ende af gewonnen ende oeck ander saken hadden gedaen ende waren dmeeste deel opter aerden in pine daer si die sonden gedaen hadden Arent vraechde na enen riken man die sijn vrient plach te wesen ende had veel kinder gehat waer sijn ziele waer Die geest antwoerde. hi is in groter pinen ende sal na veel iaren te gode comen ende is somwile bi sijnen sone henric ende plach hem sijn kinder of te doden als si gedoopt waren Doe vraechde arent. waerom geeft god dien gheest die macht dat hi die kinderen dodet Die geest antwoorde als god den mensche plaecht dat is sijnre sonden schult of sijn ouders sonden dat sy hoer guet heeft: of het is des schult dat hem god tot hem hebben wil om die iij. saken plaecht god dic den mensch ende so ist oec met henric dat die geest sijn kinder dodet het is oec sijnre sonden schult ende sijnre ouderen hy en plach god niet te ontsien. hi plach gaerne knechten te hebben die des heilige dages aten voor die misse ende te velde voeren die hadde hi lieuer dan die vasten willen ende te kerken gaen ende hi en dede den gheest gheen guet na als hi schuldich is: want hi was sijn vader ende had [c5v] hem groot guet gedaen Om dese sonden laet god den geest die kinderen doden ende heeft meer dan vij. gedoot als si kersten waren gedaen ende hi sal se al doden die sijn huysurou criget: ist dat hy geen penitencie en doet Ende die geest heeft oec die macht dat hi hem an sijn lijf tasten mach ende rueren hem eens dat hi so cranc sal werden of hi steruen soude mer hi en sal daer niet van steruen ende hi sal daer een teiken of behouden in siin lichaem

Kapittel tweeëntwintig.

Toen vroeg Arent, komen alle geesten tot god die op de aarde in pijn zijn. De geest antwoorde, neen. Ik ken een man die plag arm lieden te verdrukken en besloeg een gemeente in een kamp daar de arme lieden beesten te weiden plag. Daarna stierf de rijke man en werd gepijnigd op dat kamp drie jaar lang en zo zeer dat het een wonder scheen en brandde als een grote bos. Na die drie jaren werd hij begraven in de hel. Ik ken ook een man die boos was en werd doodgeslagen van zijn vijanden en zou noch acht jaar geleefd hebben eer hij gestorven had en was ook acht jaar die hij geleefd zou hebben op de aarde in pijn en kwam daarna in grote [c5r] ander steden daar de lieden ook plagen te zien wat daar was. Die geest antwoorde van Jouden die een deel wel veertig jaar dood waren geweest die elkaar hun land afgestolen hadden en afgewonnen en ook andere zaken hadden gedaan. Ze waren voor het grootste deel op de aarde in pijnen daar ze de zonden gedaan hadden. Arent vroeg naar een rijke man die zijn vriend plag te wezen en had veel kinderen gehad waar zijn ziel was. De geest antwoorde. Hij is in grote pijnen en zal na veel jaren tot god komen en is soms bij zijn zoon Henric en plag hem zijn kinderen te doden als ze gedoopt waren. Toen vroeg Arent, waarom geeft god die geest de macht dat hij die kinderen doodt. De geest antwoorde, als god den mens plaagt dat is de schuld van zijn zonden of van zijn ouders zonden dat ze hun goed heeft: of het is de schuld dat hem god tot hem hebben wil. Om die drie zaken plaagt god vaak de mens en zo is het ook met Henric dat de geest die zijn kinderen doodt is ook de schuld van zijn zonden en zin ouders want hij plag god niet te ontzien. Hij plag graag knechten te hebben die de heilige dag aten voor de mis en te velde voeren, die had hij liever dan die vasten willen en te kerk gaan. Hij deed de geest geen goed zoals hij schuldig is: want hij was als zijn vader en die had [c5v] hem groot goed gedaan. Om deze zonden laat god de geest de kinderen doden en heeft er meer dan zeven gedood als ze christen waren gedaan. En hij ze alle doden die zijn huisvrouw krijgt: is het dat hij geen penitentie doet en de geest heeft ook de macht dat hij hem aan zijn lijf tasten mag en beroeren hem eens dat hij zo wak zal worden alsof hij sterven zou. Maar hij zal daarvan niet sterven en hij zal daarvan een teken van behouden in zijn lichaam.

¶ Capittel xxiij

HEt geschiede dat die henric vande gheest so cranc wert dat hem die meesters tlijf ontgauen Doe docht arent wat hi vanden gheest ghehoort hadde ende ginc tot henric ende seide hem dat hi niet steruen en sou van die siect en seide hem dat sake waer van die kinder storuen Ende doe hi een waer vant ende genas doe vierde hi voor meer die heilige dagen ende dede sijnen vader wat guets na ende sint heeft hem god meer kinder verleent die leuendich sijn gebleuen Ende henric bosman is sijn naem van des vaders wegen ende hi heeft vanden geest een teiken behouden. Doe vraechde arent Wreect god oec sinen heiligen sonnendach ouer der luden kinderen Die geest antwoorde Niet alleen ouer die kinderen mer oec ouer dat guet paerden koyen ende ander guet wreect god sinen heiligen sonnennach Daer en is geen ontschuldinge an of men spreket. wi willen ons coren op hopen gaen [c6r] setten ende vintmen des sondages iet wachten wy tot dattet maendach is so wortet al niet Men en soude om alder werelt guet niet een gebodt gods breken ende al mochtmen daer so veel guets mede winnen als alle die werilt binnen heeft ende dan die mensche alle dat guet om gods wille gaue die mensche en mocht daer mede niet comen te gode hi en biechte eerst ende had berou voor sijn sonden Ende of een mensch waer die een gebot gods niet breken en woude al mocht hi alder werelt guet daer mede winnen dien mensche hadde god veel lieuer dan die dat gebod gods brake ende dat guet om gods wille gaue Ende dier trouwen en wil god niet langer ongeloont laten Doe vraechde arent: is die sondach meerre vierdach of die apostel daghe Die geest antwoorde. die opten apostel dach arbeit die sondicht so veel tegen tgebot der heiliger kercken of hi des sonnendaechs arbeide Ende die sonnendach is bouen die apostel dach. also god is bouen die apostelen Doe seide arent Ic woude datstu mi een teiken woudes geuen of ic yet van v seide datmen mi dat gelouen mocht: Die gheest antwoerde Het was mi noot dat ic mi openbaerde mer ten is mi geen noot teiken te geuen: Ic en wil di niet seggen dat tegen dat kersten geloue sal wesen wie des niet gelouen en can die sal wachten tot hi geloue vint. Ic en woude die geboden gods [c6v] niet ghelouen. mer nv heb ic gheloef gheuonden Al dat kersten gheloef staet daer op dat men geloeft dat god is in des priesters handen bedect inder figuren des broots ende wijns So ist oec verdiente datmen geloeft god wonderlike werken dat hi almachtich is te doen. Tis noot datmen den woorden gods geloeft mer ten is geen gebot van god datmen die gheesten ghelouen sal: want het is ghescreuen. wie alle geesten geloeft die wert bedrogen This oec gescreuen. willen si den leuendighen proheten niet ghelouen si en selen die doden niet ghelouen Ende daer om en mach ic geen teyken gheuen doch ist di ende den ghenen die mi metti hebben gehoort in pinen ghenoech gheopenbaert dattu ende sy niet in groter pinen en coemt nader doot Doen seide arent mi heeft een mensche gebeden dat ic v vragen soude of een mensche een sonde ghedaen had die hi niet biechten en dorst of hi voor die sonde niet so veel doen en mocht datse god hem vergaue sonder biechten Die geest antwoerde dit is al een spel der duuelen so plach ic oeck te doen het is voor gode doot ende ten mach niet helpen ist datmen een priester crigen mach Al hadde een mensch alle sijn leuen wel gedaen ende dede opt leste een doot sonde ende sterf daer mede sonder berou ende biecht hij moest in die helle mer hi en soude mer een pijn [d1r] hebben Ende een mensche die hondert doot sonden heeft gedaen die heeft oec hondert pinen inder hellen ende so loent ende pinicht god alle dinc na recht Ende daer en blijft geen dinc onghewroken dat quaet is noch geen duecht ongeloent

Kapittel drieëntwintig.

Het geschiede dat die Henric van de geest zo zwak werd dat hem die meesters het lijf begaven. Toen dacht Arent wat hij van de geest gehoord had en ging tot Henric en zei hem dat hij niet sterven zou van die ziekte. Hij zei hem de aak waarvan de kinderen stierven en toen hij het waar vond en genas toen vierde hij voort meer die heilige dagen en deed zijn vader wat goeds. Daarna sinds heeft hem god meer kinderen verleend die levend zijn gebleven en Henric Bosman is zijn naam vanwege zijn vader en hij heeft van de geest een teken behouden. Toen vroeg Arent. Wreekt god ook zijn heilige zondag over de kinderen van de lieden. De geest antwoorde. Niet alleen over de kinderen, maar ook over dat goed, paarden, koeten en ander goed wreekt god zijn heilige zondag. Daar is geen verontschuldiging aan zoals men spreekt. Wij willen ons koren op hopen gaan [c6r] zetten en vindt men de zondag iets te wachten totdat het maandag is zo wordt het al te niet. Men om al het goed van de wereld niet een gebod van god breken en al mocht men daar zo veel goed bij winnen als de hele wereld binnen heeft en dan de mens om Gods wil gaf al dat goed aan de mensen, dan mag hij er nog niet mee tot god komen, maar biechtte hij eerst en had berouw van zijn zonden. En als er een mens dat die Gods gebod niet breken wilde al mocht hij het hele wereldse goed daarmee, die mens had god veel liever dan die dat Gods gebod brak en dat goed om Gods wil gaf en die trouw wil god niet langer onbeloond laten. Toen vroeg Arent: is de zondag een grotere vierdag of de apostel dag. De geest antwoorde. Die op de apostel dag werkt die zondigt zo veel tegen het gebod van de heilige kerk. En als hij zondags werkte en die zondag is boven de apostel dag alzo is god boven de apostels. Toen zei Arent, ik wilde dat u me een teken wilde geven of ik iets van u zei dat men mij dan geloven mocht: De geest antwoorde. Het was mij nodig dat ik mij openbaar, maar het is me geen nood een teken te geven: Ik wil u niets zeggen dat tegen het christen geloof zal wezen en wie dat niet geloven kan die zal wachten tot hij geloof vindt. Ik wilde Gods geboden [c6v] niet geloven, maar nu heb ik geloof gevonden. Al dat christen geloof staat daarop dat men geloofd dat god is in des priesters handen bedekt in de figuren van brood en wijn. Zo is het ook verdiend dat men geloofd Gods wonderlijke werken en dat hij almachtig is te doen. Het is nodig dat men de woorden Gods geloofd, maar het is geen gebod van god dat men de geesten geloven zal: want het is geschreven; wie alle geesten geloofd die wordt bedrogen. Het is ook geschreven, willen ze de levende profeten niet geloven ze zullen doden die niet geloven en daarom mag ik geen teken geven. Toch is het in u en diegenen die mij hebben gehoord in de pijnen genoeg geopenbaard dat u en zij niet in grote pijnen komen na de dood. Toen zei Arent, mij heeft een mens gebeden dat ik u vragen zou of een mens een zonde gedaan had die hij niet biechten durfde en of hij voor die zonde niet zo veel doen mag dat god het hem vergaf zonder te biechten. De geest antwoorde, dit is al een spel des duivels. Zo plag ik ook te doen, het is voor god dood en het mag niet helpen is het dat men een priester krijgen kan. Al had een mens al zijn leven goed gedaan en deed op het laatste een doodzonde en stierf daarmee zonder berouw, hij moest in de hel. Maar zal hij meer pijn [d1r] hebben en een mens die honderd doodzonden heeft gedaan die heft ook honderd pijnen in de zo hel. Zo beloont god alle dingen naar recht en daar blijft geen ding ongewroken dat kwaad is, noch geen deugd onbeloond.

Ca. xxiiij

ALs arent meer vraghen soude sprac die geest Ic moet wanderen mijn pelgrimagie ende du selste opten derden auont weder op dese stede comen ende du sulste dijn enen oge toe binden dattu daer mede niet en sietste die wile dat ic met di spreke Doe vraechde arent waer selstu dese ij. dagen wesen hebstu oec yemant met di Die geest antwoerde. Ick sal minen engel hebben die sal mi voorghaen ende ic sal sien alle die pine der verdoemder zielen ende oec die menichuoudige pinen des vagheuires ende sal daer na sien die vroechde der saligher zielen Ende als arent meer vragen soude doe quam een schijn als een sonnneblic ende was rechteuoert metten geest wech Doe ginc arent thuys ende opten derden auont quam hi weder op de stede ende dede als hem die geest beuolen had ende ginc opten hof omtrent middernacht eer de geest weder quam soe dat arent begonde te twifelen als die geest niet weder en quam ende hadde hem om ghewent ende woude weder thuys gaen. Doe quam die geest ende sprac vraghet mi nv watstu wiltste Doe bleef arent staen ende [d1v] wert seer veruaert ende en dorste niet spreken want die geest en quam niet in alsulker schijn als hi te voren plach te doen hi en was niet aen te sien want hi was claerder dan die sonne. Ende want arent doer die claerheit sach metten enen oge dat hi die toe gebonden en hadde so wert dat oge so donker dat hi daer mede niet en sach tot opten tienden dach nae dien daghe

Kapittel vierentwintig.

Toen Arent meer vragen zou sprak die geest. Ik moet mijn pelgrimage wandelen en u zal op de aderde avond weer op deze plaats komen. Dan zal u uw ene oog toebinden zodat u daarmee niets ziet de tijd dat ik met u spreek. Toen vroeg Arent, waar zal u deze twee dagen wezen, hebt u ook iemand met u. De geest antwoorde. Ik zal mijn engel hebben en die zal me voorgaan en ik zal alle pijn der verdoemder zielen zien en ook de menigvuldige pijn van het vagevuur. Daarna zal ik zien de vreugde van de zaligen. Toen Arent meer vragen zou toen kwam een schijn als een zonneblik en rechtsvoor ging het met de geest weg. Toen ging Arent naar huis en op de derde avond kwam hij weer op de plaats en deed zoals de geest hem bevolen had en ging op de hof omtrent middernacht eer de geest weer kwam zodat Arent begon te twijfelen toen de geest niet weer kwam en had zich omgedraaid en wilde weer naar huis gaand. Toen kwam de geest en sprak, vraag mij wat u wil. Toen bleef Arent staan en [d1v] werd zeer bang en durfde niet te spreken want de geest kwam niet in a zulke schijn zoals hij tevoren plag te doen. Hij was niet aan te zien want hij was helderder dan de zon. Omdat Arent hem door die helderheid met een oog zag en die ander dat hij die toegebonden zo werd dat ook zo donker zodat hij daarmee niets zag tot op de tiende dag na die dag.

¶ Capittel xxv.

DOe sprac die geest ten anderen mael vraget mi nv Doe sprac arent met groter anxt. Waer hebstu dus lange gebleuen. ende wat is die grote claerheit Die geest antwoorde. watstu sietste dat is gracie ons heren ihū xpī Ic en mach mi niet meer openbaren als ic plach te doen Ic bin nv gecleet met witten clederen der ewijger vroechden ende ic ben gespijst voer den ewigen honger ende ben gelaeft voor den ewigen dorst Doe du ommekeerdes ende woudes thuis gaen doe was ic noch so verre van di als een sterc man soude mogen wanderen van adams tijden tot op desen dach toe. Ende ic was tot ander steden daer ic sach dat gebn̄dide ansichte ons heren ihū xpī ende ic sach oec alle dinc dat inden hemel ende inder aerden geschiede ende was nochtans so verre van tansicht ons heren ihū x̄pi als een starc man had mogen wanderen in al te veel iaren. ende en laet di des niet verwonderen want [d2r] die rike man die inder hellen begrauen was sach lazarum inden hemel in abrahams scoet die op aertrike arm geweest hadde ende dat was een langer wech. Ende ic sach oec tot een ander stede alle bedroefnisse der sielen ende sach oec te gode waert alle vroechden Ende die bedroefnisse sach ic tot beiden siden bouen ende beneden ende die een tegen den anderen ende die was soe groot waert sake dat alder werelt wijsheit van adams tiden tot op dese tijt vergadert waren si en condense niet verstaen Ic sach dat ihūs xpūs gelijc was enen voorsichtigen rechtwiser dat hy alle dinc na recht wijsde Ende ic sach dat hi die luden die geestelic geweest hadden van aen beginne hoers leuens totten ende toe dat hy die settede int hoochste choer daer hi is Ende daer na settede hi die luden van state tot state na hoer verdienten ende deldese door die ix. choren der engelen Ende die luden van cleinre verdienten die houaerdich gheweest waren ende quamen met penitencie ten ewigen leuen die sette hi na hoer verdiente int nederste choer der engelen ende so oec metten kinderen die ionc gestoruen waren ende hebben dat heilige doopsel ontfangen die comen in dat nederste choor ende dien god hoger wil hebben in vroechden dien laet hi quelen ende grote pijn liden eer dat si steruen ende commen dan in hogher. vroechden. want die gheen [d2v] sonde en heeft gedaen die en sal naden doot geen pijn liden mer hi moet alle pinen bescouwen eer hi te gode coemt. Ende so ist metten verdoemden zielen die sien eerst alle vroechden eer si in pine comen.

Kapittel vijfentwintig.

Toen sprak de geest te anderen maal, vraag mij nu. Toen sprak Arent met groter angst. Waar bent u aldus lang gebleven en wat is die grote helderheid. De geest antwoorde, wat u ziet dat is de gratie van onze heer Jezus Christus en mag me niet meer openbaren zoals ik plag te doen. Ik ben nu gekleed met witte kleren van de eeuwige vreugde en ik ben gespijzigd voor de eeuwige honger en ben gelaafd voor de eeuwige dorst. Toen u zich omkeerde en nar huis wilde gaan zo was ik noch zo ver van u als een sterke zou mogen wandelen van Adams tijden tot op deze dag toe. En ik was tot ander plaatsen daar ik dat gezegden aanzicht zag van onze heer Jezus Christus. Ik zag ook alle dingen die in de hemel en in de aarde geschieden. En ik was nochtans zo ver van het aanzicht van onze heer Jezus Christus als en sterke man had mogen wandelen in al te veel jaren. Laat het zich u niet verwonderen want [d2r] de rijke man die in de hel begraven was zag Lazarus in de hemel in Abrahams schoot die op aardrijk arm was geweest en dat was een lange weg. En ik zag ook op een andere plaats alle droefheid der zielen en zag ook tot god waart alle vreugden en de droefheid zag ik aan beide zijden boven en beneden en de een tegen de andere en die was zo groot. Was het zaak dat alle wijsheid der wereld van Adams tijden tot op deze tijd verzameld waren, ze konden het niet verstaan. Ik zag dat Jezus Christus gelijk was een voorzichtige recht wijzer en dat hij alle dingen naar recht wees. Ik zag dat hij de lieden die geestelijk geweest hadden van het begin van hun levens tot het einde toe dat hij die zette in het hoogste koor. Daarna zette hij de lieden van staat tot staat naar hun verdiensten en verdeelden die onder de negen engelenkoren. En de lieden van kleine verdiensten die hovaardige geweest waren kwamen met penitentie ten eeuwige leven. Die zette hij naar hun verdienste in het laagste engelenkoor. En zo ook met de kinderen die jong gestorven waren en hebben dat heilige doopsel ontvangen, die komen in het laagste koor. En die god hoger wil hebben in vreugde, die laat hij kwellen en grote pijn lijden eer dat ze sterven en komen in hogere vreugde. Want die geen [d2v] zonde heeft gedaan die zal na de dood geen pijn lijden, maar hij moet alle pijnen aanschouwen eer hij tot god komt. En zo is het met de verdoemden zielen die zien eerst alle vreugde eer ze in pijn komen.

¶ Capittel xxvi.

DOe vraechde arent bekenstu oec yemant inder pinen of inder vroechden Die geest antwoerde Ia ick Een geest die te gode coemt die en derf niet vragen hi bekennet alle dinc ende is so snel als een gedacht. Ick sach hoe die luden oetmoediger gheweest hadden op ter aerden hoe si hoger inder vroechden waren Ende hoe si houaerdigher gheweest hadden opter aerden hoe si dieper saten inder pinen Ende die houaerdighe die met penitencie ende met pijn inder vroechden getogen waren die waren inde nederste vroechde ende hoer vroechde was nochtan so groot datse niet en weten dat god meere vroechde heeft. mer die hoger in vroechden sijn die weten wel dat hoer vroechde groter is Doe vraechde arent moechdi my niet seggen waer ic varen sal nader doot. ende hoe lange dat ic leuen sal Die geest antworde welke staet du verdienest daer selstu varen Sinte franciscus dier wilen dat hi noch waerlic was doe en was hi noch der minster vroechde niet waerdich mer na wert hi waerdich der meester vroechden ihū x̄pi want ick sach hem in [d3r] die tegenwoerdich ihū xpī hi had een schoen cruys in sijn handen daer niet at te spreken en is van enige mensche So mach oec een mensch die wile dat hi leeft verdienen dat hi wel hogher comen mach dan of hi ionck ghestoruen waer

Kapittel zesentwintig.

Toen vroeg Arent, bekent u ook iemand in de pijnen of in de vreugde. De geest antwoorde. Ja ik. Een geest die te god komt die durft niet te vragen, hij bekent alle dingen en is zo snel als een gedachte. K hoe lieden ootmoediger geweest waren op de aarde hoe ze hoger in de vreugde waren. En hoe ze hovaardiger geweest waren op de aarde hoe ze dieper zaten in de pijnen. En die hovaardige die met penitentie en met pijn in de vreugde getrokken waren die waren in laagste vreugde en hun vreugde was nochtans zo groot dat ze niet weten dat god meer vreugde heeft. Maar die hoger in vreugde zijn die weten wel dat hun vreugde groter is. Toen vroeg Arent, mag je mij niet zeggen waarheen ik gaan zal na de dood en hoe lang dat ik leven zal. De geest antwoorde, welke staat u verdient daarheen zal u gaan. Sint Franciscus in de tijd dat hij noch wereldlijk was toen was hij noch de minste vreugde niet waardig. Maar daarna werd hij waardig de meester vreugde van Jezus Christus. Wan tik zag hem in [d3r] de tegenwoordigheid van Jezus Christus. Hij had een mooi kruis in zijn handen waarvan niet te spreken is van enige mens. Zo mag ook een men de tijd dat hij leeft verdienen dat hij wel hoger komen mag dan als hij jong gestorven was.

¶ Capittel xxvij.

DOe vraechde arent. sal ic oec daer loen of hebben dat ic dijn gecort hebbe ende heb so groten anxt geleden Die geest antwoorde. du ende alle die gene die gheesten haer pijn corten die worden alle gheloent in die vre des doots Doe seide arent Ic hadde in minen sin op ghenomen dat ic wat leren woude nv is mijn gelt hier al toe gegaen dat ic des niet volbrengen en can Die geest sprack. wattu guets in die sin hebste dat besta du sulste soe verre daer mede comen oftu dijn gelt al haddes Doe sprac arent Mach ic oec dijn woorde wel gelouen die du spraecste doe die bode geest noch by di was Die gheest antwoorde. die woorden en sulstu niet gelouen hoe wel datter guede woorde mede waren. als die bose geest guede woerden geeft so wil hi den mensche bedrieghen ende daer worden veel luden mede bedrogen dat si gelouen an dat waerseggen dat die duuelen bedriuen metter wichelie Dat geleerde liede boecken hebben daer wichelie in staet ende willen raet geuen met waersegghinghe of [d3v] enige ander saken dat si luden lief hebben of haten die wichelie mach gheschien die sijn al vut gedaen vut den boeck des leuens ende ghescreuen in dat boec der verdoemder zielen ist dat si niet weder en keren met penitencien Ende so wie die boecken hout ende en wilse niet verscoren dien en mach geen penitencie baten: want die boecken noch meer zielen verdomen mogen

Kapittel zevenentwintig.

Toen vroeg Arent, zal ik daar loon van hebben dat ik uw tijd gekort heb en zo’ n grote angst geleden. De geest antwoorde. U en alle diegene die geesten hun pijn korten die worden allen beloond in het uur van de dood. Toen zei Aren. Ik had in mijn zin opgenomen dat ik wat leren wilde en nu is al mijn geld hieraan opgegaan zodat ik het dus niet volbrengen kan. De geest sprak. Wat u voor goeds in de zin hebt dat besteedt en u zal daar ver mee komen net alsof u al uw geld had. Toen sprak Arent. Mag ik ook uw worden wel geloven die u sprak toen die boze geest noch bij u was. De geest antwoorde. Die woorden zal u niet geloven, hoe wel dat goede woorden mee waren. Als de boze geest goede woorden geeft zo wil hij de mens bedriegen en daarmee worden veel lieden mee bedrogen dat ze geloven aan dat waarzeggen dat de duivels bedrijven met het wichelen. Dat geleerde lieden boeken hebben daar wichelarij in staat en raad willen geven met waarzeggen of [d3v] enige andere zaken dat ze de lieden liefhebben of haten. Die wichelarij mag geschieden en die zijn al eruit gedaan uit het boek van het leven en geschreven in het boek der verdoemder zielen. Is het dat ze niet terugkeren met penitentiën en zo wie die boeken houdt en wil ze niet verscheuren, die mag geen penitentie baten: want die boeken noch meer zielen verdoemen mogen.

¶ Capittel xxviij.

DAer na vraechde arent. wat staet mocht ic best an nemen daer ick god alre behagelicste mochte wesen Ende die geest antwoorde In alrehande staet die in die heilighe kercke niet verboden en is machmen gode behaghelic werden Ende die geest sprac voort Het waer groot verdriet dat yemant een oorden an name die hi niet houden en mochte totten einde toe dat hem god haelde welc mensche een oerden an nemen woude ende wel weet dat die orden niet gehouden en wert vanden genen die daer in sijn ende nochtans die daer in gaet doet als die gene die een ander in een put volghet ende hem seluen mede verdrenct Dien waert beter dat hi die heilige echtschap aen name ende leefde vanden arbeide sijnre handen so soude hi bet te gode comen in dat choer der gherechter luden dan hi dat hoochste choer verdienen woude ende hielt die oerde niet Doe vraechde arent [d4r]

Comen oec wel ackerluden in pinen die doch groten arbeit doen Die geest antwoorde. dat is nadien dat si die x: geboden gods houden Ic hebbe wel ackerluden in pinen gesien mer niet veel inder meester pinen Die ruters ende rouers die hem plegen te verstoren die nemen oec haer sonden veel of. die hebben die meeste pijn: ende ic heb dootslagers gesien die veel luden met onrecht doot geslagen hadden die hadden oec alder luden pijne op hem die si doot geslagen hadden Ende die meeste pine hebben die gene die oerloghe op genomen hebben daer dorpen ende steden of verbrant worden ende die luden doot geslagen worden die saten dat meest deel in lucifers stede Die geest sprac voort: Ic hebbe oec alte grote pijn ghehat om bernens wille Doe ick xxx. iaer out was doe worde ic mede vut geboden op een reyse daer wi veel husen verbranden daer was ic altoes metten eersten ende stac die husen an Doe stac ic daer een huys an dat totter kerken hoorde daer die kerke mede van verbrande daer leet ic alte grote pijn om langhe tijt. want ic daer niet genoech voor ghedaen en hadde met penitencien

Kapittel achtentwintig.

Daarna vroeg Arent, welke staat mag ik het beste aannemen daar ik god aller behaaglijkste mag wezen en die geest antwoorde. In allerhande staat die in die heilige kerk niet verboden mag men god behaaglijk worden en die geest sprak voor.t Het was groot verdriet dat iemand een orde aannam die hij niet houden macht tot het einde toe dat hem god haalde. Welk mens een orde aannemen wilde en wel weet dat die orde niet gehouden wordt van diegene die daarin zijn en nochtans die daarin gaat doet als diegene die een ander in een put volgt en zichzelf verdrinkt. Die was het beter dat hij die heilige huwelijk aannam en leefde van de arbeid van zijn handen, zo zou hij beter tot god komen in dat koor van de gerechte lieden dan hij dat hoogste koor verdienen wilde en die orde niet hield. Toen vroeg Arent [d4r] Komen er ook wel akkerlieden in pijnen die doch groten arbeid doen. ie geest antwoorde. Dat is nadien dat ze die toen geboden Gods houden, Ik heb wel akkerlieden in pijnen gezien, maar niet veel in de grootse pijnen. De ruiters en rovers die hen plegen te verstoren die nemen ook hun zonden veel af, die hebben die meeste pijn: en ik heb doodslagers gezien die veel lieden met onrecht dood geslagen hadden die hadden ook alle lieden pijnen op hen die ze dood geslagen hadden. De meeste pijnen hebben diegene die een oorlog opgenomen hebben daar dorpen en steden van verbrand en de lieden dood geslagen worden, die zaten dat meeste deel in Lucifers plaats. De geest sprak voort: Ik hen ook een al te grote pijn gehad vanwege het verbranden. Toen ik dertig jaar oud was toen werd ik mede uitgenodigd op een reis daar we vele huizen verbranden. Daar was ik altijd met de eerste die de huizen aanstak. Toen stak ik daar een huis aan dat tot de kerk behoorde daar de kerk mede van verbrande. Daarvan leed ik al te grote pijn om lange tijd, wan tik had daarvoor niet genoeg gedaan had met penitentie.

¶ Ca. xxix.

DOe vraechde arent: waerom quamstu op der aerden pine te liden ende niet inden vageuire. Die gheest antwoorde. doe ic van mijn licham scheiden soude. doe quamen die [d4v] bose geesten ende deden mi condich dat ic in dootsonden waer ende en hadde geen biecht ghesproken ende namen mijnre zielen waer ende wouden mi in die helle voeren Doe quam die engel gods ende dreef die duuelen van mi so langhe dat mijn ziel van mijn lichaem scheyde Ende doe wert dat oerdel ouer mi ghegeuen dat ic int vagheuier wesen soude tijt sonder getal ende daer souden mi die bose geesten pinigen so langhe dat is ghenoech hadde gheleden Mer doe bat die reine maghet maria ende die heilige apostel sint iacob die meere onsen lieuen here voor mi so dat ic die opter aerden bleef ende leet daer die pine daer ic die sonden hadde gedaen dat ic niet dan een bose geest pinigen soude Ende het wert geuonnist van gode dat ic op ter aerden bliuen soude ende doe scheide mijn ziel van mijn licham Doe ontfinc mi mijn engel ende hadde mi node gelaten doch hi en mocht mi niet helpen ende gaf mi den bosen gheest die mi quaden raet plach te gheuen dat hi mi rein maken soude met groter pinen Doe vraechde arent. wat dienst hadstu ghedaen die reyne maget maria ende sinte iacob dat si voor di baden Die geest antwoerde Ic plach hoer auont te vasten te bier ende te brode ende horen dach te vieren bouen ander vierdagen ende nv heb ic voor den cleinen dienst groot loen ontfanghen Sinte iacob hadde [d5r] ic vercoren tot eenre voorspraec inder tijt als ic storuen soude ende daer om eerde ic hem meer dan ander apostelen Ende so mach elc mensche gaerne een apostel kiesen die sijn voorspraec is in die vre sijns doots

Kapittel negenentwintig.

Toen vroeg Arent: waarom kwam u op de aarde pijn te lijden en niet in het vagevuur. De geest antwoorde. Toen ik van mijn lichaam scheiden zou toen kwamen die [d4v] boze geesten en maakten me bekend dat ik in doodzonden was en had geen biecht gesproken en namen mijn waar en wilden me in de hel voeren. Toen kwam de engel Gods en dreef de duivels van mij en zo lang dat mijn ziel dat mijn ziel van mijn lichaam scheidde en toen werd dat oordeel over mij gegeven dat ik in het vagevuur wezen zou een tijd zonder getal. Daar zouden mij die boze geesten pijnigen en zo lang dat ik genoeg had geleden. Maar toen bad de reine maagd Maria en die heilige apostel sint Jacob de meerdere onze lieve heer voor mij zodat ik op de aarde bleef en leed daar de pijnen waarin ik zonden had gedaan. Dat me niet dan een boze geest pijnigen zou werd gevonnist van god dat ik op de aarde blijven zou en toen scheidde mijn ziel van mijn lichaam. Toen ontving mij mijn engel en had me node gelaten, doch hij mocht mij niet helpen en gaf mij de bozen geest die me kwade raad plag te geven dat hij mij rein maken zou met grote pijnen. Toen vroeg Arent, wat dienst had u gedaan die reine maagd Maria en sint Jacob dat ze voor u baden. De geest antwoorde, Ik plag haar avond te vasten van bier en van brood en haar dag te vieren boven andere vierdagen. En nu heb ik voor een kleine dienst groot loon ontvangen. Sint Jacob had [d5r] ik gekozen tot een voorspraak in de tijd toen ik sterven zou en daarom eerde ik hem meer dan andere apostelen en zo mag elk mens graag een apostel kiezen die zijn voorspraak is in het uur van zijn dood.

¶ Capittel xxx.

DOe vraechde arent woustu datstu noch leuen mochtes Die geest antwerde. Ic woude veel lieuer bernen inden vageuier te domsdach toe als god oerdelen sal ouer leuende ende doden eer ic noch eens den doot lijden woude ende die veruaernisse die ic doe leet of ic weten mochte dan te gode te comen sonder veruaernis Doe vraechde arent waren oec veel geestelike menschen die oerden hebben in pijnen Die geest antwoerde Die geestelelike luden priesteren moniken en nonnen ende ander geestelike menschen die hoer oerden te recht houden en hebben na der doot geen pijn mer si moeten eerst alle pijn sien eer si te gode comen ende daer voertse die engel vry doer sonder pijne Mer geestelike luden die hoer oerden breken met houaerdie met ghiericheit ende met oncuyscheit die werden gepinicht sonder bermherticheit ist dat si daer geen penitencien voor ghedaen en hebben Doe vraechde arent hoe lange sal die werelt noch staen Die geest antwoorde dat en mach gheen geest weten dan god alleen. Ende inden hemel en is niemant die dat begheert [d5v] te weten Doe god an den cruce sterf voor onse misdaet dat was midden in die werelt doe waren so veel menschen op der aerden geweest als na inder tijt sullen comen daer bij machmen merken hoe lange die werelt staen sal. Doe vraechde arent. Wanneer sal antekerst comen Die gheest antwoerde wanneer dattet god behaget so wert hi geboren ende van hem sal geschien als die propheten hebben gesproken in allen saken

Kapittel dertig.

Toen vroeg Arent, wilde u dat u noch leven macht. De geest antwoorde. Ik wilde veel liever branden in het vagevuur tot de doemsdag toen als god zal oordelen over levende en doden eer ik noch eens de dood lijden wilde en het gevaar die ik toen leed of ik weten mocht dan te god te komen zonder gevaar. Toen vroeg Arent, waren er ook veel geestelijke mensen der orden in pijnen waren. Die geest antwoorde. De geestelijke lieden, priesters, monniken en nonnen en ander geestelijke mensen die hun orde te recht houden en hebben na de dood geen pijn, maar ze moeten eerst alle pijn zien eer ze tot god komen en daar voert ze de engel vrij door zonder pijn. Maar geestelijke lieden die hun orde breken met hovaardigheid, met gierigheid en met onkuisheid die worden gepijnigd zonder barmhartigheid, is het dat ze daar geen penitentie voor gedaan hebben. Toen vroeg Arent, hoe lang zal de wereld noch staan. De geest antwoorde, dat mag geen geest weten dan god alleen en in de hemel is er niemand die dat begeert [d5v] te weten. Toen god aan het kruis stierf voor onze misdaad, dat was midden in die wereld, toen waren er zo veel mensen op de aarde geweest als er na die tijd zullen komen. Daarbij mag men merken hoe lang de wereld zal staan. Toen vroeg Arent. Wanneer zal antichrist komen. De heest antwoorde, wanneer dat het god behaagt dan wordt hij geboren en van hem zal gescheiden zoals de profeten hebben gesproken in alle zaken.

¶ Capittel xxxi.

DIe geest sprac voort. du souste mi vragen van andere dingen die di noot sijn ende laten god met sine verborgen dinghen onbecoort Die geesten die tot gode comen weten alle arsedien ende sijn ghelijc den ouden besochten medicijn meesters Doe sprac arent. Ic bin in mijn lichaem cranc gheef mi raet. Die gheest seide Ic weet wel datstu te broken bist an dijnre rechter side: mer ic en meen dat licham niet ic meen die siel die medicijn die dat licham begheert is dicwil der zielen een doot wonde gaue ic dan raet tegen die ziele so waer ick een boos meester wanneer die ziel gesont wort so wort dat lichaem ghesont ende dat sal gheschien ten ionxsten dage als ihūs x̄ps die dode op doet staen ende geeft weder lijf ende ziel wie dan een gesonde ziel heeft die sal dan een schoen licham hebben totter zielen dattet gheen herte [d6r] denken en mach hoe cranc of out dat nochtan die lichaem geweest hebben

Kapittel eenendertig.

De geest sprak voort. U zou mij vragen van andere dingen die u nodig zijn en laten god met zijn verborgen dingen zonder bekoring. De geesten die tot god komen weten alle artsenijen en zijn gelijk de oude bezochten medicijn meesters. Toen sprak Arent. Ik been in mijn lichaam zwak, geef me raad. De geest zei. Ik weet wel dat u gebroken bent aan uw rechterzijde: maar ik bedel dat lichaam niet, ik bedoel de ziel en de medicijn die dat lichaam begeert is vaak de ziel een doods wond. Gaf ik dan raad tegen de ziel ze was ik een boze meester, wanneer de ziel gezond wordt zo wordt dat lichaam gezond. Dat zal geschieden ten jongste dag als Jezus Christus u van de dood laat opstaan en geeft weer lijf en ziel. Wie dan een gezonde ziel heeft die zal dan een mooi lichaam tegen de zielen die geen hart [d6r] denken mag hoe zwak of oud dat nochtans dat lichaam geweest is.

¶ Capittel xxxij

DOe vraechde arent. hoe sal ic gesont werden an der zielen. Die gheest antworde hout die x. geboden. Ende wes oetmoedich barmhertich ende verduldich in alle liden ende hebt god lief bouen al. ende doet uwen euen mensch dat gi wout datmen v dede. doe seide arent mach ic wel slechte cleder dragen die geuerwet sijn sonder sonde. Die geest antworde Ist datter gheen houerdie in ghelegen en is of die oerde niet en verbiet te dragen Doe vraechde arent. wat is dat sekerste leuen te gode te comen Die geest antwoerde. dat een mensche van gueder gewoenten doechde doet ende god in sijnre herten draecht ende wanneert hem qualic gaet dat hi dan god anrope ende hem gebenedie. ende van ghewoenten wat guets segghe als god wouts of des ghelijcs als die mensche dan steruen sal so sal hem sijn goede ghewoente voor comen met dencken of met spreken so comen dan die heilige engelen ende ontfanghen hem in gods gewout. mer als die bose menschen steruen so comen hem voor sijn quade gewoenten so dat hi denct of dat seyt quaet is so comen de bose geesten ende ontfangen hem in hoer gewout: daerom salmen guet leren op dat ment van gewoenten mach houwen

Kapittel tweeëndertig

Toen vroeg Arent, hoe zal ik gezond worden aan de ziel. De geest antwoorde, hou die tien geboden en wees ootmoedig, barmhartig en geduldig in alle lijden en hebt god lief boven a. en doe uw even mens dat gij wilde dat men u deed. Toen zei Arent, mag ik wel echte kleren dragen die geverfd zijn zonder zonde. De geest antwoorde. Is het dat er geen hovaardij in gelegen is of de orde niet verbiedt het te dragen. Toen vroeg Arent. Wat is dat zekerste leven om tot god te komen. De geest antwoorde, dat een mens van goede gewoonte, deugden doet en god in zijn hart draagt en wanneer het hem kwalijk gaar dat hij god aanroept en hem zegent en van gewoonte wat goeds zeggen zoals god wilde of iets dergelijks. Als de mens dan sterven zal zo zal hem zijn goede gewoonte voorkomen met denken of met spreken en zo men dan die heilige engelen en ontvangen hem in Gods geweld. Maar als de boze mensen sterven zo komen hem zijn kwade gewoonten voor zo dat hij denkt of zegt kwaad is en zo komen de boze geesten en ontvangen hem in hun geweld: daarom zal men het goede leren opdat men het van gewoonten mag houden.

¶ Ca. xxxiij. [d6v]

DOe sprac die geest watstu vragen wilste dat maect cort Ic sal varen in gods naem in groter vroechden sonder ende Doe vraechde arent waer sulstu varen int paradijs of inden hemel Die geest antwoorde Ic sal varen daer god adam ende eua voerde met sinen vrienden doe hise vuten voorbuchte vander hellen nam daer si sijnre verbeiden daer hi met hem ten hemel voer ende daer sal ic verbeiden x. dach na desen dach ende sal dan varen in dat derde choer der engelen daer sal ic dan sien dat ghebenedide minlike aensicht ons heren ihū x̄pi van ewen tot ewen Ende als ic daer comen bin so sulstu weder sien metten ogen die nv verduystert sijn van deser claerheit Doe vraechde arent echter na enen man die sijn vrient plach te sijn waer siin siel waer Die geest antwoerde Ic sach hem in dat choer daer ick in varen sal ende hi en hadde na der doot geen lange pijn hi was vij. vren inden vageuier ende quam daer na inden hemel Doe vraechde arent waer mede had hi die grote genade verdient hi was doch een ackerman ende moest wijf ende kinder besorgen Die geest antwoorde hi was oetmoedich bermhertich ende verduldich in alle sijn liden. ende sterf met groter begeerten tot gode Doe vraechde arent nae eenre vrouwen die lange tijt weduwe had geweest waer haer ziele waer Die gheest antwoerde si [e1r] is int achste choer naest den meachden ende wort daer geeert met groter vroechden. want si plach die heilige kerke te eeren met hoer aelmissen ende cleinoden daer mede heeft si verdient datse geeert wort gelijc die pristers die god met innicheit hebben ghedient ende dicke misse deden van minnen tot gode ende niet van gebode. Die priesteren werden geset in teghenwoodicheit ons heren ihū xpī. want si dicwil haer becoringhe wederstaen hebben ende die wille gods volbracht hebben

Kapittel drieëndertig. [d6v]

Toen sprak de geest, wat u vragen wil maakt dat wel kort. Ik zal gaan in Gods naam in grote vreugde zonder einde. Toen vroeg Arent, waarheen zal u gaan, in het paradijs of in de hemel. De geest antwoorde. Ik zak gaan daar God, Adam en Eva voerde met zijn vrienden toen hij ze uit het voorgeborchte van de hel nam daar ze op hem wachten. Daar hij ze met hem ten hemel gaat en daar zal ik wachten toen dagen. Na die dagen zal ik dan gaan in het derde engelenkoor. Daar zal ik dan dat gezegende minlijke gezicht van onze heer Jezus Christus van eeuw tot eeuw. Als ik daar gekomen ben zou zal u weer zien met uw ogen die nu verduisterd zijn deze helderheid. Toen vroeg Arent echter naar een man die zijn vriend plag te zijn waar zijn ziel was. De geest antwoord. Ik zag hem in dat koor waarheen ik gaan zal en hij had na de dood geen lange pijn. Hij was zeven uur in het vagevuur en kwam daarna in de hemel. Toen vroeg Arent, waarmee had hij die grote genade verdiend, hij was doch een akkerman en moest wijf en kinderen verzorgen. De geest antwoorde, hij was ootmoedig, barmhartig en geduldig in al zijn leden en stierf met grote begeerte tot god. Toen vroeg Arent naar een vrouw die lange tijd weduwe was geweest waar haar ziel was. De geest antwoorde, ze [e1r] is in het achtste koor naast de maagden en wordt daar geëerd met grote vreugde want ze plag de heilige kerk te eren met haar aalmoezen en kleinoden. Daarmee heeft ze verdiend dat ze geëerd wordt. Gelijk de priesters die god met innigheid hebben gediend en vaak een mis deden vanwege de minnen tot god en niet van gebod. Die priesters worden gezet in den tegenwoordigheid van onze heer Jezus Christus want ze hebben vaak de bekoringen weerstaan en hebben de wil van god volbracht.

¶ Capittel xxxiiij.

DOe sprac die geest van veel genaden dye men verdienen mach inder missen die sijn sonden leet sijn Ende oec seide hi vanden priesteren die van innicheit misse doen hoer leuen en machmen niet vut spreken Ende die menschen die berou hebben verdienen grote salicheit wanneer si seggen inder missen. O here ihū criste weest mi arme sondaer ghenadich om uwer groter ontfermherticheit die woorden hoort god lieuer dan al der engelen sanc inden hemel

Ende voort sprac die geest van veel verdienten die inder missen sijn te verdienen als die leraers dat bescreuen hebben. Doe die geest ende arent dus lange spraken dat was inder lester nacht. Doe seide arent Ic loofde een beuaert tot sint iacob te compostelle om die veruaernis die ick eerst van v hadde op dat sint iacop voor mi bidden [e1v] soude dat ic van v verlost werden hoe sel ic daer mede doen. Die geest antwoerde alle beloeften maken scult. Doe vraechde arent: ende en mach ic mi geen ander penitencie laten setten dat ic die beuaert niet en doe. Die geest antwoorde: dats alleen in des paeus macht .iij. pelgrimagien als te iherusalem te romen ende tot sint iacob of te nemen den genen dies niet doen en mogen: want men sal raets plegen metter heyliger kercken doe arent dat hoorde doe bereide hi hem ende betaelde die beuaert

Kapittel vierendertig.

Toen sprak die geest van veel genaden de men verdienen mag in de mis en die zijn zonden belijdt. Ook zei hij van de priesters die van innigheid de mis doen en hun leven mag men niet uitspreken. En de mensen die berouw hebben verdienen grote zaligheid wanneer ze in de mis zeggen. O heer Jezus Christus, wees mij arme zondaar genadig vanwege uw grote ontferming. Die woorden hoort god liever dan alle engelengezang in de hemel.

En voort sprak de geest van veel verdiensten die er in de missen zijn te verdienen zoals de leraars dat beschreven hebben. Toen de geest en Arent dus lang spraken was dat in de laatste nacht. Toen zei Arent. Ik beloofde een bedevaart naar Sint Jacob te Compostella vanwege de angst die ik eerst van u had opdat Sint Jacob voor mij bidden [e1v] zou dat ik van u verlost wordt, hoe zal ik daarmee mede doen. De geest antwoorde, alle beloften maken schuld. Toen vroeg Arent: en mag ik me geen andere penitentie laten zetten zodat ik die bedevaart niet doe. Die geest antwoorde: dat is alleen in de macht van de paus als drie pelgrimages te Jeruzalem, te Rome of tot Sint Jacob of te nemen diegene die het niet doen mogen: want men zal raadplegen met de heilige kerk. Toen Arent dat hoorde toen bereide hij hem en deed de bedevaart.

¶ Capittel xxxv

DOe sprac arent al clagende: ic en mach niet wel vasten al ic wander of als ic aerbeide Die geest antwoorde so etet wat tot dijn lijfs nodurfft ende vast van sonden. Doe vraechde arent hoe salmen den vridach vasten Die geest antwoorde een yegelic na sijnder macht die best doet die sel best hebben Dies macht hadde na lijf ende aen haue die soude den vridach vasten als die xl. dagen sijn geboden te vasten ende een ygelic mensche sel oec vasten na des lants goede gewoenten op dat hi geen quaet exempel en geue. Ende men mach oec wel eten na des lants goede gewoente ist naden kersten ewe ende onder den paeus. Voort sprack die geest wattu gode of sinen heilegen geloeft hebste dat betaelt alstu alder eerst mogest eer dat die god maent Ende nemt oec voor di dattu gode dienste des morgens vroech Ende en wil niet slapen [e2r] so lange in dijn sonden dat die zonne opten bedde schijnt want onze here ihūs xpūs vroech geboren wort inder middernacht. hi en woude de warme zonne niet verbeiden. hi nam vroech in der middernacht sijn passie. ende verloste ons van der ewigher verdoemnisse om dat wij vroech overdencken souden sijn bitter doot. hi heeft voor gewaect ende brac sijn ruste vroech. op dat hi ons vroech brengen soude in die ewige rust Alle die gene die gaerne slapen als si misse souden horen die sijn gelijc den v: dwasen maechden dye lange sliepen ende en conden haer lampen niet bereiden eer de brudegom quam ende si worden buten gesloten Mer die v. vroede maechden si waecten ende hadden haer lampen al bereit ende ginghen metten brudegom in Daerom salmen des morgens vroech ter missen gaen ende niet des middachs: want die meeste pijn ihū xpī tot dier vren een eynde nam Daer om sellen die missen tot dier vren ghedaen wesen ten waer nootsake. met men sal nader luden lange slapen niet beiden. om dat die vre des doots niet en beidet

Kapittel vijfendertig.

Toen sprak Arent al klagend: ik mag niet goed vasten als ik wandel of arbeid. De geest antwoorde, zo eet wat uw lijf nooddruft en vast van zonden. Toen vroeg Arent hoe zal men de vrijdag vasten. De geest antwoorde, iedereen naar zijn macht en die best doet die zal best hebben. Die macht heeft naar lijf en van have die zou de vrijdag vasten zoals de veertig dagen zijn geboden te vasten en elk mens zal ook vasten naar de gewoonte van het land opdat hij geen kwaad voorbeeld geeft. Men mag ook wel eten naar de lands gewoonte is en na de christen eeuw en onder de paus. Voort sprak de geest, wat u god of zijn heiligen beloofd hebt dat betaal je zo gauw als u kan eer dat god u maant. Neem ook voor u dat u god de dienst ’s morgens vroeg doet. Wil niet slapen [e2r] zo lang in uw zonden dat de zon op het bed schijnt, want onze heer Jezus Christus is vroeggeboren in de middernacht en hij wilde niet op de warme zon wachten. Hij nam vroeg in de middernacht zijn passie en verloste ons van de eeuwige verdoemenis omdat wij vroeg overdenken zouden zijn bittere dood. Hij heeft ervoor gewaakt en brak zijn rust vroeg opdat hij ons vroeg brengen zou in de eeuwige rust. Al diegene die graag slapen als ze een mis zouden horen die zijn gelijk de vijf dwaze maagden die lange sliepen en konden hun lampen niet bereiden eer de bruidegom kwam en ze worden buten gesloten. Maar de vijf verstandige maagden die waakten en hadden hun lampen al bereid en gingen met de bruidegom in. Daarom zal men ’s morgens vroeg ter mis gaan en met de middag: want die meeste pijn had Jezus Christus totdat het te die uren een einde nam. Daarom zullen de missen tot die uren gedan waren ten ware noodzaak. Men zal naar de lieden lang slapen wachten omdat het uur van de dood niet wacht.

¶ Capittel xxxvi.

ARent soude hier noch ghescreuen hebben vanden salighe luden die gerne almisse gheuen hoe god die weder spijset in die vre hoere doots Oec soude hi gescreuen hebben vande pijne der geenre die die arme verdrucken ende valsche ede sweren. mer het soude [e2v] te lanc vallen Ende die geest sprac tot arent soude die mensche tot gode comen so moest hi immer die x geboden gods houden mer hebben wise versuimt laet ons biechten ende penitencie doen so en wil god der sonden niet gedencken Doe vraechde arent hoe hem een mensche soude segenen voor sinen viant Die geest antwoerde: die mensche sal hem segenen des morgens als hi op staet ende slaen iij: crucen voor hem ende seggen Ihūs van nazarenen coninc der ioden ontfermt v mijnre so is die mensch beschermt voor sinen vianden sienlic ende onsienlic Op een tijt als arent sprac metten geest verhief een onweder op van storm ende regen ende duerde tot opten anderen dach Doe vraechde arent. waerom dattet onweer was Die geest antwoerde. daer heeft een man hem seluen verhangen binnen deser vren ende een wijf haer eigen kint vermoort ende dat wil god wreken ouer veel creaturen so leet is god den doot der sondaren die hem seluen doden Tot meyderic was een oude vrouwe die xix. iaer weduwe hadde geweest si wort te wael cranc recht of si steruen soude Doe vraechde arent den geest of si leuen mocht Die geest antwoorde Ya god heeft haer leuen een deel iaren verlenget ende hoer oeck stercheit gegeuen hoors lijfs op dat si hem dienen mach als si langhe ghedaen heeft Doe vraechde arent waer om verlanget [e3r] god haer leuen Die geest antwoerde Sy heeft ix: zielen hoer pijn gecort die wel vij. iaren noch in pinen gheweest souden hebben die si verlost heeft met hoer gebeden ende aelmissen ende si heeftse oec laten spisen metter heiliger missen die si dede doen daer om hebben die zielen gode voor haer gebeden dat si langhe leuen soude op datse veel penitencien mochte doen Doe vraechde arent wat penitencie sal si doen. Die geest antwoerde Si plach innichlick te beden te vasten aelmissen te geuen ende veel missen te horen Alle die tijt wort haer voor gode voer penitencie gerekent Mer segt haer immer dese woerden niet op dat si hoer niet waerdich en kenne tot gode te comen sonder pine. want alle houaerdie ende ydel ghedachten vernederen den mensch voor gode

Kapittel zesendertig.

Arent zou hier noch geschreven hebben van de zalige lieden die graag aalmoezen heven hoe god die weer spijs in het uur van hun dood. Ook zou hij geschreven van de pijnen van diegene die de arme verdrukken en valse eden zweren. Maar het zou [e2v] te lang vallen en de geest sprak tot Arent, zou d de mens tot god komen zo moest hij immer de 10 geboden Gods houden, maar hebben we ze verzuimd laat ons biechten en penitentie doen, zon wil god de zonden niet gedenken. Toen vroeg Arent hoe hem een mens zou zegenen voor zijn vijand. De geest antwoorde: de mens zal zich zegenen ‘s morgens als hij opstaat en 3 kruisen voor hem slaan en zeggen Jezus van Nazareth, koning der Joden ontferm u over mij. Zo is de mens bescherm voor zijn vrienden zichtbaar en onzichtbaar. Op een tijd toen Arent sprak met de geest verhief een onweder op van storm en regen en duurde tot op de volgende dag. Toen vroeg Arent waarom dat er onweer was. De geest antwoorde, daar heeft een man zichzelf verhangen binnen deze uren en een wijf haar eigen kind vermoord en dat wil god wreken over veel creaturen zo leed is het god de dood der zondaren die zichzelf doden. Tot Maurik was een oude vrouwe die negentien jaar weduwe was geweest ze wordt helemaal zwak of ze sterven zou. Toen vroeg Arent de geest of ze leven mocht. De geest antwoorde. Ja, god heeft haar leven een deel jaren verlengd en haar ook sterkte gegeven van haar lijf opdat ze hem dienen mag zoals ze lang gedaan heeft. Toen vroeg Arent, waarom verlengde [e3r] god haar leven. De geest antwoorde. Ze heeft negen zielen, haar pijn is gekort die wel zeven jaren noch in pijnen geweest zou hebben, die ze verlost heeft met haar gebeden en aalmoezen. Ze heft zich ook laten spijzigen met de heilige missen die ze deed. Daarom hebben de zielen god voor haar gebeden dat ze lang leven zou opdat ze veel penitenties mocht doen. Toen vroeg Arent wat penitentie zal ze doen. De geest antwoorde. Ze plag innig te bidden, te vasten, aalmoezen te geven en veel missen te horen. Al die tijd wordt haar door god voor penitentie gerekend. Maar zeg haar immer deze woorden niet op dat ze zich niet waardig kent tot god te komen zonder pijn. Want alle hovaardij en ijdele gedachten vernederen de mens voor god.

Capittel xxxvij.

DOe sprac die geest arent alle die woorden die ic v gheseit hebbe die heb ic v gheseit vander barmherticheit gods om v ende den genen te leren die gaerne tot gode waren ende dien sult ghi te weten doen diet van ynnicheit gaerne horen Doe seide arent. ic bin alte cranc van veruaernis die ic van v ghehat heb so dat ic geen sinnen en heb alle punten na te seggen Die gheest seide wat ic v geseit heb ten sal v niet vergeten Ende gi sult der veruaernis wel vergeten Ende genesen op een weinich datstu behouden selste [e3v] op dattu gods mirakel in dijnre herten hout Doe vrachde arent. of mi god die gracie gaef dat ic noch leerde scriuen. mach ic dan alle saken wel bescriuen die ic van v gesien ende gehoort hebbe Die geest seide Ia Ende het is groot weldaet datmen enen kersten mensch waerscuwet voor die helsche pine. want daer mede waerscuwet hi oec hem seluen Doe sprac die geest voort du selste vander gracien gods wel so lange leuen datstu wel scriuen selt dat de wille gods is van alle saken ende die bose geesten sullen di hinderen waer sy mogen. ende het gesciede also als arent een punt voor genomen hadde te scriuen so brocht hem die bose geest ander dingen inden sin

Kapittel zevenendertig.

Toen sprak de geest Arent al die woorden die ik u gezegd heb die heb ik u gezegd van de barmhartigheid van god om u en diegenen te leren die graag tot god waren en die zal ge weten te doen die het van innigheid graag horen. Toen zei Arent. Ik ben zwak van gevaar dat ik van u gehad heb zodat ik geen zinnen heb alle punten na te zeggen. De geest zei, wat ik u gezegd heb zal u niet vergeten en gij zal het gevaar wel vergeten en genezen op een weinig dat u behouden zal [e3v] opdat u Gods mirakel in uw hart houdt. Toen vroeg Arent. Als god me gratie gaf dat ik noch leerde schrijven, mag ik dan alle zaken wel beschrijven die ik van u gezien en gehoord heb. De geest zei, ja, en het is een grote weldaad dat men een christen mens waarschuwt voor de helse pijn. Want daarmee waarschuwt hij ook zichzelf. Toen sprak de geest voort, u zal vanwege de gratie Gods wel zo lang leven dat u wel schrijven zal en dat is de wil van god van alle zaken en de boze geesten zullen u hinderen waar ze mogen. En het geschiede alzo als Arent een punt voorgenomen had te schrijven en zo bracht hem die boze geest andere dingen in de zin.

¶ Ca. xxxviij.

DOe die geest ende arent tsamen lange gesproken hadden. doe seide die geest Ic beghere oerlof op dat mi nimant en sie diet hinderen mochte Doe seide arent. wanneert gode behaget ende di so vaer in gods name. Doe sprac die geest gode si altoes lof ende ere ende sijnre ghebenedyder moeder marien ende allen vutuercoren geesten ende di dat ewige loen van gode. Alst v alre best gaet so danct god alder meest. ende als di god lijden toe sent so wes verduldich ende hout in dijnen sin wat di god heeft laten openbaren Ende so sprac die geest. lof si gode inde hoecheit der hemelen ende die ommeganc der aerden si vrede Ende doen voer die geest van arent Ende arent was blint metten [e4r] enen oge daer hi die claerheit mede sach Ende doe die geest te gode was doe dede hi den bant vanden anderen oge ende sach dattet scoen dach was ende dat volc vanden houe was op ghestaen om te sien hoet met arent waer ende si leiden arent thuys wert dit was op ons heren hemeluaertsdach ende arents oge bleef doncker tot opten pinxter dach toe. doemen dat heilige sacrament op boerde doe sach arent claerder met dat doncker oge dan metten anderen oghe

Kapittel achtendertig.

Toen de geest en Arent tezamen lang gesproken hadden toen zei de geest. Ik begeer verlof opdat mij niemand die het ziet hinderen mocht. Toen zei Arent, wanneer het god behaagt en ga zo in Gods naam. Toen sprak de geest. God is altijd lof en eer en zijn gezegden moeder Maria en alle uitverkoren geesten en u dat eeuwige loon van god. Als het u aller best gaat zo bedank god aller meest. En u god lijden toezendt zo wees geduldig en houdt in uw zin wat u god heeft laten openbaren en zo sprak de geest. Lof is god in alle hoogheid der hemelen en de omgang van de aarde, wees in vrede en doe voor ie geest van Arent en Arent was blind met het [e4r] ene oog waarmee hij de helderheid zag. Toen de geest te god was toen deed hij de band van het andere oog en zag dat het mooie dag was en dat volk van de hof was opgestaan om te zien hoe het met Arent was, ze leiden Arent naar his en dit was op onze heer Hemelvaartsdag en Arent ’s oog bleef donker tot op de Pinksterdag toe toen men dat heilige sacrament opbeurde, toen zag Arent helderder met dat donkere ook dan met het andere oog.

¶ Ca. xxxix.

ALle die gene die dit boec sullen lesen of horen lesen die sullen weten datter veel after gebleuen is van dat die geest gesien hadde binnen iij. dagen dat hi van arent was als van die tormenten der hellen ende vanden vageuier ende vander ewigher glorien want des gelijcs in een boecxken gescreuen is van eenen ridder die seer hastelic sterf op enen woensdach des middach ende weder quam des saterdages na middach tot sijn lichaem. ende dese ridder hiet tondalus: daer om en ist hier niet gescreuen. want die woorden ouer een comen Ende dese openbaringe vanden geest voornoemt begonde op sinte mertens auont ende na einde op ons heren hemeluaert dach. ende doe voer die geest daer ewige vroechde is ende feest. daer ionne ons te versamen die vader die sone die heilige geest.

AMEN.

Kapittel negenendertig.

AL diegene die dit boek zullen lezen of horen lezen die zullen weten dat er veel achter is gebleven van dat die geest gezien had binnen drie dagen dat hij van Arent was als van die tormenten der hellen en van het vagevuur en van de eeuwige glorie. Want desgelijks is in een boekje geschreven van een ridder die zeer haastig stierf op een woensdagmiddag en weer kwam de zaterdag namiddag tot zijn lichaam. En deze ridder heet Tondalus: daarom is het niet geschreven. Want de woorden komen overeen en deze openbaring van de geest voornoemd begon op Sint-Maartens avond en eindigde op de Hemelvaartsdag. Toen voer die de geest daar eeuwige vreugde en feest is. Daar gunt ons te verzamelen de vader, de zoon en de heilige geest.

AMEN.

Zie verder; Volkoomen.nl