3 november

Over 3 november

Heiligen van de dag, naamgeving, etymologie, relikwieën, hun werken en plaats, verering, wonderen, sterven, hoe ze afgebeeld worden,

Uit www.wildmaler.ws

3 november, St. Hubertus: Germaans hug: ‘denkende) geest of verstand’, bert: ‘stralend, schitterend of glanzend,’ dus ongeveer, de stralende geest.

St. Hubertus, de apostel der Ardennen, is geboren rond 655 als zoon van de hertog Bertrand van Aquitaine. Een afstammeling van een aanzienlijk geslacht, hij diende aanvankelijk als hofmeester de Frankische koning Theodorik III van Neustrië en Bourgondië. Huwde met de schone Floribane die hem een zoon schonk die na hem de bisschopszetel bekleedde. Ca 703-705 was hij bisschop van Tongeren-Maastricht als opvolger van de H. Lambertus, hij was de laatste bisschop van Maastricht en de eerste van Luik. Hij is overleden in 727 te Tervuren en werd opgevolgd door zijn zoon Floribertus. Zijn lichaam werd later overgebracht naar St. Hubert in de Ardennen. Dit werd op 3 november gedaan door Lodewijk de Vrome. Hij is heilig verklaard in 743.

Zijn levensgeschiedenis werd in verband gebracht met een jagerslegende. Hij wordt dan ook als jager afgebeeld, hoge laarzen, hoed op het hoofd en vaak met een hert met een kruis in het gewei. Zie ook Eustachius van Rome met een gelijk verhaal, ze werden wel met elkaar verwisseld, hoewel Eustachius nooit als bisschop afgebeeld wordt. Verder zie je hem met een kruisboog, jachthoorn, hond en een boek waarop eventueel een klein hertje zit of sleutels die hij van de H. Petrus gekregen zou hebben om er hondsdolheid mee te genezen. Die ziekte werd vroeger genezen door de wond uit te branden met een gloeiend ijzer in de vorm van een sleutel. Vandaar dat hij de schutspatroon van de jacht en beschermer tegen hondsdolheid werd, ook tegen watervrees omdat hij enkele drenkelingen redde. Ook zie je hem met een engel die hem een stola aanreikt, dat toen hij aarzelde om de H. Lambertus op te volgen.

Over het leven van Hubertus bestaan zeven beschrijvingen. Hieruit is de legende van Sint-Hubertus uiteindelijk ontstaan. In de iconografie is zijn legende nauw verweven met die van Sint Eustachius.

Jagers Mesdag, zo heet bij de Vlamingen de dag na Allerzielen, de derde november op welke dag de plechtige mis ter ere is van St. Hubertus, de patroon of beschermheilige van de jagers.

Hubertus kwam niet veel in de kerk en was zo een slecht voorbeeld voor het volk, zelfs op hoge feestdagen was hij in 't bos aan 't jagen. Hij was een hartstochtelijk jager wat zo ver ging dat hij zelfs op Goede Vrijdag, 't was in 't jaar 678, in de Ardennen op jacht ging. Hondengeblaf verstoort de rust op deze Goede Vrijdag van 683, een zeer oneerbiedige activiteit op die dag. Een hert breekt door de struiken heen, een sterk dier met een prachtig gewei. De jacht roept, Hubertus is niet meer te stoppen, gevaren zijn er niet meer. Steeds steiler wordt het pad waarop het hert de prins lokt. Lang heeft hij op zijn paard gezeten, dat kan niet meer, te voet gaat hij verder. Plotseling, ergens tussen de top van een steile berg zal het dier zijn begeerde buit worden, als het ten minste niet aan de andere kant in de dood zal springen. Hubertus spant zijn boog, dan verschijnt er een stralend kruis tussen het gewei. Gelijk verneemt de verraste jager een stem: ‘als gij u niet bekeert Hubertus en een heilig leven gaat leiden, zult gij ter helle varen!’ Daarop werpt de jager speer en boog weg, valt op de knieën en belooft beterschap. Een jaar lang leefde hij als kluizenaar op die wonderbaarlijke plaats.

Waarschijnlijk echter was de dood van zijn mooie vrouw Floribane die tijdens zijn afwezigheid gestorven was de oorzaak dat hij in grote droefenis verviel en geen lust meer had in het weelderige leven aan het hof.

Op raad van zijn vriend trok hij naar Lambertus, bisschop van Maastricht, die hem aanried een bedevaart naar Rome te maken. Paus Sergius I verleent hem kwijtschelding en laat hem nadat hij het nodige onderricht heeft ontvangen tot priester wijden. Als Lambertus preekt tegen de zeden van het hof wordt hij vermoord en opgevolgd door Hubertus. Hubertus weigerde voor als nog. De paus beval in ieder geval alles voor de bisschopswijding klaar te maken. Toen hij Hubertus tijdens de feestelijke handelingen de bisschoppelijke stola om wilde leggen merkte hij tot zijn verrassing dat die niet meegenomen was. Dan verscheen er uit de hemel een engel en reikte de nieuwe bisschop een kostbare goud doorstikte stola aan. Nu waren ook de twijfelaars overtuigd dat God hem tot overste van Maastricht bestemd had. Op zekere dag preekt Hubertus in de kerk van Villers d’Eveque. Plotseling stormt er een door dolle woede bevallen man het godshuis in en bedreigt de bisschop en de gelovigen. Hubertus beval de kwade geest in naam des Heren de arme man te verlaten. De razende werd ogenblikkelijk geheeld. De mis ging verder en bij de uitlating van de gemeente gaf de wonderdoener iedereen die getuige was geweest de macht dolle mensen te helen.

Hij verlaat voorgoed het onveilige Maastricht en brengt het heilige gebeente van zijn voorganger over naar het toen nog kleine stadje Luik dat vanaf die dag de bisschoppelijke zetel draagt en laat daar een kathedraal bouwen. Hij sterft in 727 in Tervuren, zijn lichaam wordt gebalsemd en naar de abdij Andain gebracht die sindsdien St. Hubert wordt genoemd. Of nadat hij overleden was vond men na jaren zijn lijk in onveranderde staat en werd het nadat het heilig verklaard was in 827 bijgezet in het benedictijner klooster Ardenne.

Rond zijn graf vinden zoveel wonderen plaats dat zijn relikwieën reeds zeventien jaar na zijn dood op 3 november 743 in de Sint-Lambertkathedraal van Luik worden verheven. In 825 wordt het gebeente overgebracht naar het vervallen klooster van Andage in de Ardennen waardoor het spoedig naar de heilige vernoemde klooster tot grote bloei komt. Keizer Lodewijk de Vrome kiest bij zijn jachtpartijen dit klooster als zijn uitvalbasis. Dat is mogelijk de belangrijkste reden dat Hubertus de patroon van de jacht wordt. De legende van het hert sluit hier goed bij aan, maar doet al de ronde bij de veel oudere Romein Sint Eustachius. De sage gaat dat Karel de Grote naar Hubertus zijn tribuut zond om zich van de hulp van de heilige te verzekeren.

Hij wordt vaak afgebeeld in de geschiedenis van zijn bekering. Ook zijn wonderlijke aanstelling tot bisschop. Vaak verschijnt hij in de kunst als bisschop, dan worden hem hond en jachthoorn mee gegeven. Zijn persoonlijke attributen zijn het kruis tussen het gewei en een gouden sleutel.

In de loop der tijd is hij tot patroon van de jagers verheven en is tevens de heilige die vereerd wordt als beschermer tegen hondsdolheid en de gevolgen ervan. Leren gordels of riemen die in aanraking geweest zijn met zijn relikwieën werden te Keulen verkocht als talisman tegen de beet van dolle honden en watervrees. Honden werden wel gebrand met de Hubertus sleutel om ze gezond te houden. De jagers hadden dan ook veel last van de dolle honden. In Limburg wordt het Hubertusbroodje gewijd. St. Hubertus en het hert met het vurige kruis. De Hubertusbroodjes worden bij zich gedragen ter bescherming tegen hondsdolheid. De legende van St. Hubertus worden onder andere weergegeven op het beschilderde gewelf van de grote kerk te Naarden en wel onder het tafereel kruisdragingen. De Hubertusjacht kan beginnen, meestal bezoeken ze van tevoren de mis en laten daarbij hun honden zegenen.

Hij wordt in België veel gezien aan de uithangborden van herbergen. Geen wonder, hij was in zijn tijd de beroemdste jager uit ‘t Ardennerwoud. Hij wordt dan ook afgebeeld in jachtgewaad als staande tegenover een hert dat tussen zijn gewei een kruis heeft. Sint Hubert in Noord Brabant is naar hem vernoemd

Het taxushout is vanwege zijn grote veerkracht prima geschikt om er bogen en speren van te maken. In de mythologie was de plant gewijd aan de jachtgod en boogschutter Ullr of Uller. Als god van de jacht en het boogschieten wordt hij afgebeeld met een koker vol pijlen en een grote boog. Om altijd genoeg hout tot zijn beschikking te hebben sloeg hij zijn kamp op te Ydalir, het dal der taxusbomen waar het altijd zeer vochtig was.

‘Ydalir heet het

Waar Uller zich

Gemaakt heeft een woning.’ (Saemunds Edda) In Christelijke tijd werd zijn plaats ingenomen door St. Hubertus op 22 november als de zon door het sterrenbeeld Sagittarius gaat of de boogschutter.

Uit plazilla.com

3 november, H. Malachias: Hebreeuws, ‘mijn boodschapper of engel.’ De laatste van de zogenaamde kleine profeten uit het O.T. Eigenlijk is het geen persoonsnaam maar een titel van het boek, afgeleid uit een van de teksten Hoofdstuk. 3:1 ‘Zie ik zend mijn boodschapper.’

Malachias was een Ierse heilige die geboren is te Armagh in 1094 als Mel Medoc Ua Morgair of Maelmhaedhoc OՍorgair uit een adellijke familie. Zijn vader was Mugron Ua Morgair die in de annalen van Ulster als leider van een school te Armagh genoemd werd. Hij werd gedoopt met de naam Maelmhaedhoc (deze naam werd gelatiniseerd tot Malachias) en werd opgeleid door Imhar O’flagan, destijds de abt van Armagh. Na een lange studie werd hij tot priester gewijd door St. Celsus in 1119. Om zichzelf te vervolmaken in heilige liturgie en theologie ging hij naar Lismore (graafschap Waterford) waar hij twee jaren verbleef onder leiding van St. Malchus. Hierna werd hij in 1123 verkozen tot abt van het klooster Bangor en had door zijn voorbeeld grote invloed. In 1124 werd hij bisschop van Down en Connor en later aartsbisschop van Armagh, de titel voor primaat van geheel Ierland. In 1127 bracht Malachias een tweede bezoek aan Lismore en diende als biechtvader voor Cormac MacCarthy, de vorst van Desmond. Tijdens zijn ambtsperiode als bisschop van Connor bleef hij resideren in Bangor en toen enkele plaatselijke vorsten Connor belegerden, liet hij de monniken van Bangor overbrengen naar het schiereiland Iveragh (graafschap Kerry). Aldaar was hij welkom bij de inmiddels tot koning gekroonde Cormac. Na de dood van St. Celsus (die in 1129 begraven werd in Lismore), werd St. Malachias in 1132 aangewezen tot aartsbisschop van Armagh, een ambt dat hij met grote dankbaarheid aanvaardde. Dankzij intriges was het twee jaar lang niet mogelijk om zijn ambtszetel te bezetten en ook nadien moest hij de Bachal Isu (de Staf van Jezus) nog zien te verkrijgen van Niall, de pretendent en leekprimaat.

In 1148 ging hij naar Rome om met paus Eugenius III te confereren over de behoeften van de Ierse kerk, maar hij stierf op 2 november 1148 te Clairvaux in de armen van de St. Bernardus met wie hij bevriend was en die in het Latijn zijn leven beschreef.

Met zijn naam worden profetieën in verband gebracht, de heilige Malachias stond bekend vanwege zijn helderziendheid. Dat is te lezen in de hagiografie van Bernhard van Clervaux en daarmee de belangrijkste aangever voor zijn heiligverklaring door Clemens III in 1190. Als aartsbisschop van Armagh zette hij na de zogenaamde gouden tijd een hervorming in gang en opende de weg voor de Augustijners, de Orde van Savigny en vooral die van de Cisterciënzers in Ierland. Hij hervormde en reorganiseerde de Ierse Kerk en bracht deze onder het gezag van Rome. Herstelde het gezag van de Kerk die was verwaterd door een serie van leken-abten en introduceerde de Rooms-katholieke liturgie. Het verhaal van St. Bernard: nadat hij barbarisme met wortel uitroeide en de christelijke moraal herstelde, zag hij alle zaken helder en begon na te denken over zijn eigen rust.

Aan hem werden vele wonderen geopenbaard en een toekomstvisioen van de identiteit van de laatste 112 toekomstige pausen Hij liet een voorspelling na van alle toekomstige pausen, in de vorm van een Latijnse omschrijving van iedere paus. Volgens profeet Malachias zullen 111 Pausen komen, Paus Johannes Paulus II is de 109e Paus. Deze scheuring zal door de vrijmetselaars (de Illumnati) gerealiseerd worden.

3 november, H. Silvia: Latijn silva: ‘woud.’ Rhea Silvia was de dochter van koning Numitor van Alba, in de Romeinse mythologie bij Mars de moeder van Romulus en Remus.

Silvia was echtgenote van een voornaam Romeins prefect, Gordianus, overleden ca. 572. Over haar leven is weinig bekend. Volgens de overlevering was zij de moeder van paus Gregorius de Grote.

Uit www.easterngiftshop.com

3 november, H. Winfried: Germaans win: ‘vriend,’ fried: ‘vrede, bescherming.’ Als mansnaam was het Winfridus of Winfrith, de oorspronkelijke naam van Bonifatius.

Winefred, Winefride of Wenefreda die in Wales ook Gwenfrewi heette was een aller schoonste edele jonkvrouw. Ze was in de 7de eeuw dochter van een edelman uit Wales, Tyfid ap Eiludd. Ze weigerde te trouwen met prins Caradoc (Caradog) die hierover woedend was en met zijn zwaard haar het hoofd afsloeg. Dit rolde naar beneden, onderaan de heuvel. Waar die bleef liggen ontsprong een miraculeus water dat nog St. Winefred ‘s Well heet. Het stadje waar men deze bron heet is bekend als Holywell in Wales, het Lourdes van Wales. Het volk vertelt dat het mos dat bij die wonderbare bron groeit een welriekende geur verspreidt. De bron is een van de zeven wonderen van Wales, de andere zes zijn Wrexham Church, Overton Churchyard, Gresford bells, Llangrollen bridge, Pistyll Rhayadr en Snowdon Mountain. Haar hoofd werd weer op het lichaam geplaatst door haar oom, Saint Beuno, werd later non en abdis te Gwytherin in Denbigshire en Caradog werd door hem vervloekt zodat hij in de grond smolt. Ze zou ook een pelgrimsreis naar Rome gemaakt hebben.

Toch lijken er historische feiten aan dit verhaal de basis gelegd te hebben. Winefrideճ broer Owain zou Caradog gedood hebben als vergelding voor zin daad. Ze was de opvolgster van de abdis St. Tenoi die een tante van haar geweest zou zijn. na haar dood rond 660 werd ze in haar abdij begraven en later te Shrewsbury waar het een bedevaartplaats werd tot Hendrik VIII het vernielde in 1540.

Uit www.vanderkrogt.net

3 of 5 november, H. Odrada van Balen-Scheps (Sint Odrada van Alem ook Drada van Balen): Germaans od: ‘erfgoed,’ rad: ‘raad.’

Odrada leefde in de 7de/ 8ste (of begin 12de eeuw) eeuw en was afkomstig uit een adellijke familie uit Brabant. Geboren te Scheps op het grondgebied van Baelen. Ze verloor al vroeg haar moeder. Armen, zwervers, reizigers en pelgrims werden er vriendelijk ontvangen en geholpen. Odrada hield zich bezig met bidden en liefdadigheid. Trouwen deed ze niet, want ze wilde haar liefde volledig wijden aan God, ze wees verschillende huwelijksaanzoeken af. Een heilige maagd die veel moest verduren van een harteloze stiefmoeder. Door haar geduld bracht ze die tot inkeer.

De stiefmoeder was steeds gemeen, maar gelukkig veranderde dit langzaam aan, ze zag dat ze onder Gods bescherming stond. Eens ging haar vader Alcuinus met zijn gevolg naar het feest van de kerkwijding te Millegem. Odrada mocht niet mee of kon niet mee, haar stiefmoeder had haar paard laten lopen, tenzij ze mee wilde op het wilde paard uit het Peerdsbos. Ze maakte een kruis van twee stokjes en ging naar het bos waar het wilde paard op haar toekwam en haar liet opstijgen. Ze nam een lindetak als zweep en reed zo naar Millegem waar de verdorde linde tak in de grond stak. Dadelijk werd die weer groen en groeide op tot een grote boom waarnaast een frisse bron ontsprong die voor zieken een helende werking had. Ze kwam veel eerder dan haar vader en stiefmoeder in Milleghem aan en draafde hen voorbij, de bisschop heeft haar een ereplaats in het koor van de nieuwe kerk gegeven. Ze staat bekend als mystica. Haar langdurige ziekte en de slechte behandeling van haar stiefmoeder verdroeg ze zonder morren.

Op een koude winterdag is ze gestorven, rond 1150?. De mensen hebben haar in een uitgeholde wilgenstam gelegd, maar waren het er niet over eens waar ze begraven moest worden. Die van Scheps wilden haar in hun gemeente, die van Baelen ook en zo ook die van Milleghem. ‘Dan laten we God beslissen’ zei de priester, ‘zet de kist op een wagen er plaats er twee ossen voor.’ Zo gebeurde, de dieren gingen naar het noorden, gingen steeds verder en kwamen tenslotte aan bij Alem aan de Maas. Graaf Otto van Duras heeft later een kapel boven haar graf gebouwd. Landbouwers lieten er hun zieke dieren genezen.

Er is verder weinig over haar bekend. Tijdens de Beeldenstormen werden haar relikwieën van Antwerpen over verschillende kerken uitgedeeld.

Over Sint Odrada is bekend dat haar heilige lichaam op wonderbare wijze van Balen in België naar het Brabantse dorp Alem werd overgebracht. Dat verhaalt de gedenksteen voor Odrada in Maasdriel aan wie oorspronkelijk de kerk van Alem was gewijd. Op de steen staat Odrada afgebeeld terwijl ze een paard zegent met haar kruisbeeld.

Alem wordt voor het eerst in 1107 genoemd (aleym,’ Het eerste deel van de naam is afgeleid van het Germaanse woord ‘alha,’ dat heiligdom betekent. Het tweede deel, van de plaatsnaam, is afgeleid van ‘heim’ dat woonplaats betekent. Alem lag vroeger aan de Brabantse oever van de Maas. Door kanalisatie kwam het echter aan de Gelderse zijde van de Maas te liggen. Het werd in 1958 bij de gemeente Maasdriel gevoegd. In het oude wapen van Alem stond Drada afgebeeld met 3 bloemen in de linker- en een opengeslagen boek in de rechterhand, staande op een losse grond.

Ze wordt afgebeeld als adellijke vrouw met los hangend haar en een kroon of diadeem of het hoofd, aan haar voet een paard, dat van het Peerdsbos, met de lindetak en bron ze wordt aangeroepen vanwege de bron bij droogte, keelpijn, oogziekten en bescherming van het vee.

Uit www.heiligenlexicon.de

3 november, Ida van Toggenburg (ook Idda of Itta, ook van Fischingen of van Kirchberg) ;

Ze is geboren in 1156 in Kirchberg en huwde volgens de wens van haar vader met graaf Heinrich van Toggenburg. Na diens vroege overlijden hertrouwde ze. Maar toen ook haar tweede man stierf, liet zij zich als kluizenares inmetselen in een vertrekje dat was aangebouwd tegen de buitenmuur van klooster Fischingen bij Winterthur, Zwitserland. Ze leidde daar verder een leven van gebed en boete. Reeds tijdens haar leven wisten de mensen dat zij hier met een echte heilige van doen hadden. Mensen die haar alleen als boetvaardige kluizenares hadden gekend, maakten rond haar persoon een aandoenlijke legende. Ze overleed rond 1226. Dit verhaal is waarschijnlijk ontleend aan de heilige Genovefa van Brabant ( ca. 760; feest 2 april).

Ida zou gehuwd geweest zijn met graaf Heinrich van Toggenburg (zuid-westelijk van de Zwitserse plaats Sankt-Gallen). Toen deze merkte dat zij hem geen kinderen schonk, begon hij haar te verdenken van hekserij en overspel. Tot overmaat van ramp raakte zij al binnen een jaar na hun huwelijk de kostbare trouwring kwijt, die zij van haar man gekregen had: een prachtstuk. Ze had hem bij het opmaken van haar prachtige haar even in het venster gelegd, omdat haar haren steeds verstrengeld raakten in de flonkerende edelsteentjes. Waarschijnlijk was hij door een raaf meegepikt. In ieder geval kwam geruime tijd later een jager zich melden op het kasteel; hij had haar trouwring om. Hij beweerde dat hij die in een ravennest had gevonden. Ergens in het bos hadden de beesten boven hem zo’n leven gemaakt, dat hij nieuwsgierig naar hun nest was geklommen en daar had hij de ring aangetroffen. Hij was er zo verguld mee, dat hij hem zelf had gehouden en zo nu en dan droeg, tot hij op het kasteel kwam en onmiddellijk van diefstal werd beschuldigd. De graaf geloofde niets van al zijn verhalen. Hij zag zijn verdenkingen bevestigd. Hij liet de jager aan zijn voeten ophangen. In zijn angst bekende deze dat hij de ring persoonlijk van Vrouwe Ida had gekregen. Als beloning schoot de graaf hem een pijl door het hart. In de ruzie met zijn vrouw die daarop volgde, stootte hij haar ruw uit het venster van de slottoren; hetzelfde venster, vanwaar haar ring was verdwenen... Zij viel vele meters naar beneden, maar wonder boven wonder overleefde Ida haar val. Ze trok zich terug in een onherbergzaam gebied in het woud. Het schijnt dat op de avond van die eerste dag aan haar een hert verscheen met zeven lichtjes in zijn gewei. Het nodigde haar uit hem te volgen. Deze bracht haar bij een grot, waar zij haar woning van maakte.

Intussen zocht Graaf Heinrich naar rust voor zijn geweten. Hij beleed zijn zonden in het openbaar en maakte een pelgrimstocht naar het Heilige Land. Sindsdien waren er zeker zeventien jaar verstreken, toen hij tijdens n van zijn jachtpartijen een prachtig hert in het oog kreeg. Hij moest er de gevaarlijkste toeren voor uithalen om zijn spoor niet bijster te raken. De rest van zijn gezelschap was al lang achtergebleven. Telkens als Heinrich meende het onder schot te kunnen nemen, verdween het weer. Uiteindelijk zocht het zijn toevlucht in een grot. Zeker van zijn buit, sloop hij naderbij met de boog in de aanslag. Plotseling trad er een vreemd wezen naar buiten, het leek op een vrouw, en sprak: ‘Heer terug naar de wereld van de mensen. Dit is de wereld van God!’ Eerst dacht de jager dat het een heks was, maar toen hij de stem hoorde, wist hij het zeker...!

Aan haar voeten lag het hert dat bij haar bescherming had gezocht. Beiden lieten hun tranen de vrije loop. Ida bezwoer hem dat zij hem allang had vergeven. Hij vroeg haar hoe hij kon laten zien dat hij ook zijn leven gebeterd had. Daarop verzocht zij hem haar te eerbiedigen in deze levenswijze, en van haar weg te gaan, maar ervoor te zorgen dat zij een Bijbelboek kreeg, een gebedssnoer en - als het mogelijk was in deze verlaten uithoek - zo nu en dan het bezoek van een priester om haar biecht uit te spreken en de communie te ontvangen.

Telkens als de priester bij haar de mis opdroeg en zij beiden de liederen zongen, kwamen de dieren van het woud stilletjes naderbij, de vogels en de vossen, de wezels en wilde katten, de zwijnen, fretten en hermelijnen; het was net of zij bij die gelegenheid hulde kwamen brengen aan hun schepper. Toen zij hulpbehoevend werd, ging zij wonen bij klooster Fischingen..

Na haar dood werd zij bijgezet in de kloosterkerk van Fischingen. Haar graf werd een druk bezocht pelgrimsoord. Het heet dat zij in 1724 werd heilig verklaard, maar daar is in de betreffende pauselijke lijsten niets over te vinden: zalig verklaard?

Zij is patrones voor het terugvinden van weggelopen vee; haar voorspraak wordt ingeroepen bij aanvechtingen van de duivel, vrouwenkwalen en hoofdpijn.

Zij wordt afgebeeld als kluizenares met een hert waarvan alle takken van het gewei verlicht zijn aan de uiteinden als een toorts en die haar de weg wijst in de nacht; lezend in haar getijdenboek met de hulp van dat wonderlijke licht; met een raaf die haar huwelijksring in de bek heeft.

Uit www.pylgeralmanak.nl

3 november, H. Martinus van Porres.

Is op 9 december 1579 geboren te Lima als de onechte zoon van de Peruaanse edelman Juan de Porres en Anna Velazquez, een Afro-Peruviaanse vrouw uit Panama. Hij was derhalve een mulat. Hij groeide op in armoede. Toen hij elf jaar oud was, namen de Dominicanen hem op in hun klooster als bediende. In latere jaren kreeg hij de taken van een aalmoezenier en de zorg over de zieken. Martinus had namelijk veel verstand van de verzorging van wonden en de vervaardiging van medicijnen. Veel mensen kwamen ook naar hem toe voor goede raad. De Dominicanen overwonnen hun aarzeling om een niet-blanke toe te laten tot hun orde en lieten Martinus in 1594 uiteindelijk als broeder intreden.

Martinus van Porres zette zich bijzonder in voor de armen. Hij stichtte met steun van zijn zus een weeshuis en een kinderziekenhuis. Hij leidde verder een sober leven.

Hij wordt vaak afgebeeld in het witte habijt van de Dominicanen met een bezem: geen werk was hem te min, ieder werk kon tot heiliging leiden. Verder met kruisbeeld, rozenkrans, mand met brood, kat en muizen waarmee hij in zijn cel omging en van dezelfde schotel aten. Soms zie je hem met een gesel , kettingen en een engel, soms met een hond als verwijzing naar de H. Dominicus, zij grote voorbeeld. Martinus was bevriend met Rosa van Lima, die de eerste vrouwelijke heilige van Zuid-Amerika zou worden. Is overleden op 3 november 1639 aan tyfus.

Martinus zaligverklaring door Gregorius XVI vond plaats in 1837. Paus Johannes XXIII verklaarde hem in 1962 heilig. Hij is de beschermheilige van verpleegkundigen en patroon van de sociale gerechtigheid en rassengelijkheid, ook van zieke huisdieren. Zijn standbeeld speelde een belangrijke rol in de videoclip voor het nummer Like a prayer van Madonna.

Uit als.wikipedia.org

3 november, H. Pirmin (Pirminius, Pirmenius, Priminius)

Hij is geboren rond 670 in Z. Frankrijk of Spanje en was een monnik, sterk beïnvloed door het Keltische christendom en waarschijnlijk afkomstig uit de omgeving van Narbonne, mogelijk van Visigothische afkomst. In 717 was hij moeten vluchten voor de inval van de moslims in Septimani. Vanaf 718 was hij te Antwerpen abt van het klooster Quortolodora. Samen met zijn leerlingen werden zij de bedienaars van de burchtkerk, gelegen binnen de omwalling van Het Steen. Later werd dit de Sint Walburgiskerk. Na enkele jaren werd hij door de plaatselijke heer Rohingus overgeplaatst naar zijn landgoed te Thommen, bij Sankt Vith in de Ardennen. Daarna hielp hij bij de heropbouw van de abdij van Disentis in Zwitserland. Hij stichtte de abdij Mittelzell te Reichenau (eiland), waar hij in 724 door Karel Martel benoemd werd tot abt. Wegens politieke redenen werd hij verbannen naar de Elzas, waar hij tussen 725 en 742 de volgende abdijen sticht of een nieuwe impuls geeft: Schuttern in Friesenheim (Baden), Murbach, Amorbach, Wissembourg (Weissenburg), Maursmnster of Marmoutier, Neuweiler, Herbitzheim en Hornbach. In 753 stierf hij in de abdij te Hornbach.

Hij wordt meestal afgebeeld als bisschop met een kerkmodel en omgeven door slangen of ander ongedierte waarvan hij het eiland Reichenau bevrijd zou hebben. Een bron aan de voeten verwijst naar de bron bij Esch waarin kinderen met klierziekten genezen zouden worden. wordt aangeroepen tegen pest, voedselvergiftiging, ongedierte en voorspoedige bevalling. Het is de Apostel der Alemannen.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/