25 juni
Over 25 juni
Heiligen van de dag, naamgeving, etymologie, relikwieën, hun werken en plaats, verering, wonderen, sterven, hoe ze afgebeeld worden,
Uit www.heiligen.net
25 juni, H. Wilhelmus (Guilaume de Monte Vergine of Wilhelumus van Vercelli, William Vercelli) Germaans wil: willen,’ het willen, streven, helm: ‘bedekker, beschermer.’
Wilhelmus is geboren rond 1085 in Vercelle en verliest op 12jarige leeftijd beide ouders.
H. Willem was van plan de heilige plaatsen in Palestina te bezoeken en was reeds reisvaardig, veranderde van mening en meende dat God beter in de eenzaamheid gediend kon worden dan nodeloze avonturen te ondernemen. Eerst vestigde hij zich op de berg Solicoli. Op een dag komt er een blinde man langs aan de hand van zijn dochter. Op haar verzoek en het gebed van Wilhelmus wordt de man weer ziende. Na een bedevaart naar het graf van de H. Jacobus van Compostella trekt hij zich twee jaar later terug op de Monte Vergine, (Berg van de Maagd vanwege het Mariaheiligdom dat hij stichtte) tussen Nola en Benevento, in Italië. Hij sticht daar later een klooster van de Benedictijner Eremieten. Hij bouwde een eenvoudig onderkomen en leefde als kluizenaar en verzamelt andere kluizenaars om zich heen. Die zijn bekend geworden als de eremieten van Monte Vergine. Ze leefden volgens de regels van H. Benedictus en werden Wilhelmieten genoemd die in de 19de eeuw opging in die van de Benedictijnen. Ondanks de afgelegen plaats wordt hij vermaard om de vele wonderen die hij verricht. Ook neemt hij de zware taak op zijn schouders om zich als raadgever te verbinden aan het hof van koning Rogelio II van Napels. In zuidelijk Italië sticht hij verschillende kloosters. Hij sterft in de geur van heiligheid en overlijdt in 1142 en wordt in 1728 zalig en in 1785 heilig verklaard.
Dicht bij zijn hut lag een bron waar hij water van nam. Op zekere nacht kwam daar een beer en vertapte alles zodat het water troebel en vrijwel niet te drinken was. Dit gebeurde zo enkele malen achtereen. Dat begon hem te vervelen. Hij bleef wakker en zodra hij de beer hoorde ging hij erop af en riep: Beest, maak dat je weg komt. Waarom moet je hier mijn bron vervuilen dat ik niet meer drinken kan? Ben je soms door de boze gezonden? Vertel hem dat hij mij niet krijgt, al zond hij toen beren op me af. Vertrek en kom niet terug.’ De beer vertrok en liet zich niet meer zien. Jaren later was er weer zo’n geval. Willem was al overste geworden van een klein groepje priesters toen een beer hun moestuinen vertrapte. Toen hief hij de handen ten hemel en zei: ‘Heer, verlos ons van deze beer als gij wilt dat wij in leven blijven om u te dienen.’ Gelijk schoten er twee vossen uit het woud die de beer verjoegen zodat hij voor altijd verdween.
Johannes van Nursia, zijn hagiograaf, werd eens naar zijn klooster gezonden. Hij mocht in de cel van Willem overnachten. Hij kon niet slapen en keek naar de sterren. Hij zag nog meer, in de lichtbaan van de maan zag hij twee wondervogels zweven die, steeds wanneer ze de cel naderden, hun kopjes diep bogen. Het schenen vogels van louter zilver te zijn zoals ze daar zweefden en steeds het groetende gebaar brachten in de richting van zijn cel. De broeders dachten, toen hij dit verhaal vertelde, dat het een teken was dat hij spoedig zou sterven. Dat duurde nog jaren. Eerst bouwde koning Roger de eerste van Napels nog een klooster voor hem en zijn broeders te Salerno.
Wilhelmus van Monte Vergine wordt meestal afbeeld als pelgrim met pelgrimsstaf en kalebas. Als ordestichter heeft hij een boek in de hand.
Een andere voorstelling laat hem zien in zwart habijt met een wolf aan zijn zijde. Volgens een legende zou die wolf bouwmaterialen voor Wilhelmus naar een te bouwen kapel hebben moeten slepen omdat hij de ezel van de heilige had gedood en opgegeten zodat hij diens werk over moest nemen.
Uit full-of-grace-and-truth.blogspot.com
25 juni, H. Febronia: dit hangt wel samen met Latijn februare: ‘reinigen,’ februarius: ‘reinigingsmaand,’ de laatste maand van het Romeinse jaar wanneer de zoenoffers plaatsvonden.
Febronia was, volgens de overlevering, een meisje van buitengewone schoonheid te Nisibis in Mesopotami. Tijdens de vervolgingen van Diocletianus bood de prefect haar als christin vrijheid als ze haar geloof zou willen verloochenen en trouwen met zijn neef Lysimachus, wat ze weigerde omdat ze maagd wilde blijven. Ze werd op bevel van rechter Selenus op de pijnbank vastgebonden terwijl onder haar een vuur begon te branden. Ondertussen werd ze door de beulen gegeseld en gevild, haar borsten werden met toortsen geschroeid en afgesneden, haar handen en voeten gebroken. Uiteindelijk stierf ze door onthoofding in 304. Lysimachus, onder de indruk van haar geloof, zou zich bekeerd hebben en Selenus zou zelfmoord gepleegd hebben.
Die gruwelijke geschiedenis zou op heidense vruchtbaarheidsriten van Juno Februata wijzen.
Ze wordt afgebeeld tijdens de marteling terwijl ze op de pijnbank met gesels wordt geslagen, of met vlammen, toorts, zwaard of bijl.
Uit commons.wikimedia.org
25 juni, 24 juni, H. Iwan. (Ivanius)
Iwan zou naar de legende de zoon van een Dalmatische vorst zijn. Hij leefde bij de beek Loděnice rond de berg Tetin bij Beroeun, vlakbij Praag en de burgt Karlstejn 14 jaar, volgens anderen 42 jaar, als kluizenaar in een hol verborgen. Zijn tijd bracht hij door met meditatie en gebed, leefde van planten en melk van en hert. Die werd door jagers van de vorst Borivoj I achtervolgd en gewond wat tot zijn ontdekking leidde. Vergeefs probeerde de vorst en zijn vrouw Ludmilla van Bohemen hem te overreden de berg te verlaten. Iwan verdeelde het vlees van het hert onder de armen en drie dagen later zou hij overleden zijn, rond 900 of 882.
Naar hem werd er een in 1033 gevestigd Benedictijnerklooster genoemd die nu bekend is als Kloster des Heiligen Johannes unter dem Felsen (Jan pod Skalou). Een Dominicaan, Anton Stoy, stichtte er te zijner er een broederschap. De regels van die vereniging werden samengevat in een boek dat 42 kapittels had en Lilium convallium genoemd werd.
25 juni, H. Knud Lavard (=lord), mogelijk van Zweeds knut; 'knoet.' De Latijnse vorm Canutus werd aangepast aan canus: ԧrijs, oud eerbiedwaardigծ
Knud is geboren op 12 maart 1096 te Roskilde als zoon van Erik I Ejegod en koningin Bodil. Gedeeltelijk groeide hij op aan het hof van de Duitse koning Lothar III. Rond 1115 zette zijn oom koning Niels hem aan als Jarl, hertog, van Zuid-Jutland waar hij vooral de aanvallen van de Slawen afweren zou. Dat deed hij met goed gevolg en wist zelfs hun aanvoerder (Knes) te worden. Hij bevorderde de handel, was een voorvechter van het christelijke geloof en de Europese cultuur in het noorden. Hij werd ouderling in het naar hem genoemde Knudsgilde in zijn residentiestad Schleswig en kreeg zo een serieuze aanspraak op de Deense troon en kwam in concurrentie met zijn neef Magnus. Bij een gezamenlijke samenkomst in het woud van Haraldsted bij Ringsted op Seeland werd hij door zijn neef Magnus Nielsen uit jaloezie op 7 januari 1131 gedood. Zijn hafbroer Erik II nam onmiddellijk wraak zodat Magnus het volgende jaar stierf. Knud liet drie dochters na en de postuum geboren zoon Waldemar die na een burgeroorlog in 1157 als alleen regerende koning kon heersen. Om zijn aanspraak op de troon te rechtvaardigen maakte hij een cultus om zijn vader die men al gauw allerhande wonderdaden toeschreef en daaruit ontstond het tegenwoordige beeld van Knud.
Hij werd als bevorderaar en behoeder van de kerk vereerd en in 1169 heilig gesproken. Rond de 14de eeuw raakte hij in vergetelheid en werd gedeeltelijk door zijn gelijknamige oom Knud de heilige verdrongen.
25 juni, H. Maximus: Latijn maximus: de grootste en uitbreiding van die naam. Het werd een eretitel voor succesvolle legeraanvoerders, bijvoorbeeld. Quintus Fabius Maximus. In verschillende vormen heiligennaam.
Maximus is geboren in Vercelli rond 380 en gestorven rond 470. Bisschop van Turijn die onvermoeibaar was in zijn preken en veel van zijn leerreden over de belangrijke feesten, verschillende heiligen en andere geschriften zijn nog te lezen. Hij schreef; a;’ alle martelaars worden door ons geëerd en vooral die wiens relikwieën we bezitten. Ze helpen ons bij het gebed, beschermen ons lichaam tijdens ons leven en ontvangen ons wanneer we vertrekken.’ Hij stond er sterk op dat niemand zijn ochtend of avondgebed vergat of te danken voor en na elke maaltijd. Hij bekritiseerde de gebruiken met nieuwjaar door de rijken met het geven van geschenken zonder op dezelfde tijd aan de armen te schenken, een hypocriete gift waar het hart niet aan deelneemt, zo ook voor monniken die zonden vergaven in ruil voor geld. Hij was bij het concilie van Milaan in 451 en die van Rome onder paus Hilary in 465 waar hij net achter de paus beschreven staat. Hij leed veel door de invallen van de barbaren in zijn tijd.
Hij wordt afgebeeld als een bisschop met een hert achter hem.
25 juni of 15 juni, H. Adalbertus (Adelbert, Adalbertus, Athalbertus, Aalbrecht): Germaans, adel: ‘edel’ en bert, schitterend, glanzend, stralend’, met de betekenis, door adel schitterend.
Afbeelding en tekst uit G. Vis;
‘In een tiendeeeuwse Vita wordt zijn leven uiterst summier beschreven; aan zijn persoon en werken worden zeven korte capita gewijd en twee hiervan, die eigenlijk over de heiligen Egbert, Wigbert en Willibrod en hun Friezenmissie gaan, wordt hij slechts terloops genoemd. De schrijver Ruopert van Mettlach valt het leven van onze heilige binnen op het moment dat deze in de leer is bij abt-bisschop Egbert van het Ierse klooster Rath Melsigi. Meteen daarna volgt het verhaal van de Friezenmissie als gemeld. Na een conventionele beschrijving van Adalberts zachtmoedige persoonlijkheid wordt slechts een van zijn- ongetwijfeld vele- wonderen verhaald: het opbloeien van een appelboom uit in een in het vuur geworpen klokhuis. De heilige sterft voordat hij een eigen gezicht heeft gekregen. Hij wordt begraven in het oude Egmond en boven zijn graf bouwt men een kerk. Aan het begin van de tiende eeuw verschijnt Adalbert aan een non en draagt haar op om zijn gebeente te verheffen; de Hollandse graaf Dirk I brengt dit ten uitvoer. Bij de opgraving (elevatio) van zijn gebeente welt er in het graf een geneeskrachtige bron op en bij de overbrenging (translatio) naar Hallem worden vele zieken genezen. Het hoeft geen beoog dat onze schrijver zo goed als niets over de Egmondse heilige wist te vertellen. Hij heeft daarin berust en zich niet laten verleiden tot vrome fantasie. Na het eigenlijke leven volgen de Miracula waarin de wondermacht van Adalbert beter uit de verf komt. Alle wonderen vinden plaats in of rond Egmond en hebben personen van verschillende maatschappelijke positie tot object; de arme weduwe Eswar, een boer, de bouwarbeider Sifried, omwonenden van het klooster, pelgrims en boetelingen, de priester Volmar, de burggraaf Ruosekin en een drietal leden van de Hollandse grafelijke familie. Sint Adalbert blijkt uit te blinken in duiveluitdrijving en blinden genezing'. Bekijken we de wonderen die omstreeks 1300 op schrift werden gesteld door de procurator van het Egmondse klooster: De door een drankje van zijn stiefmoeder vergiftigde Gerard Ever onderneemt een pelgrimstocht naar het klooster Egmond. Nadat hij eerst met zijn vrienden en de daar aanwezige monniken de relieken van Adalbert heeft vereerd vindt hij uiteindelijk genezing bij de wonderbare put in het duinkapelletje na driemaal het water gedronken te hebben braakt hij de ‘Progenies maledictionis’ uit; een grote troep padden, we zien, het putje is zowel in de wonderberichten van Willem Procurator als in de wonderen van 1474 terug van weg geweest. De plaats waar Adalbert begraven was, ook los van de wonderbare put, een oord van beevaars en genezing is geworden.’ De prille Egmondse abdij en het jonge gravenhuis zullen in hun beginjaren behoefte hebben gehad aan een heilige van enige allure. Maar er was van hem weinig bekend met weinig wapenfeiten zodat hij nauwelijks tot de verbeelding sprak. Het is niet voor niets dat men hem-vanaf het midden van de dertiende eeuw-is gaan oppoetsen, eerst tot Engelse koningszoon, later tot aartsdiaken van het bisdom Utrecht. De graven wendden zich echter later af van het klooster ten gunste van de in 1133 door gravin Petronella gestichte vrouwenabdij te Rijnsburg. Mede daardoor zou de Adalbertverering tot het eind van de Middeleeuwen een hoofdzakelijke Egmondse aangelegenheid blijven. Na de translatie van het gebeente van Sint Adalbert in 922 bleef de miraculeuze bron die bij de elevatie in het graf was opgeweld pelgrims trekken. Als we Ruopert mogen geloven lijkt het aan het eind van de tiende eeuw bij de put veel drukker te zijn geweest dan bij de relieken in de abdijkerk. Het moet de Hollandse graven en de Egmondse monniken een doorn in het oog geweest zijn, want zij hadden juist door de translatie de cultus en de daarmee verbonden opbrengsten van het oude Egmond naar het nieuwe klooster willen verplaatsen. Omdat de cultus zich in de volgende eeuw niet naar wens kon ontwikkelen, kreeg men begrijpelijkerwijs behoefte aan een reeks wonderverhalen waarin het klooster met zijn relieken centraal stond en niet de nabijgelegen concurrerende put. Deze werd doodgezwegen, omdat hij naar de smaak van de Egmondse monniken nog altijd te populair was. Het probleem werd opgelost toen in november 1113 op de plaats van de put een kapel werd gewijd die door de abdij was gebouwd. De toegang tot de oude cultusplaats was daarmee in de handen van de abdij gekomen.’
Adalbertus was de zoon van de koning der Deiren, Edilhaldus of Edilbertus die vanwege het geloof zijn erfdeel verlaten heeft. Hij volgde Egbert, de bisschop van Northumberland naar Ierland gegaan en werd een monnik te Rathmelgisi. Soms lees je dat hij 37 jaar koning van Engeland geweest is en als opvolger kreeg hij zijn broer, de heilige Edmundus die later door de Noormannen omgebracht werd. Dit laatste komt niet voor bij Beda. Egbert werd dan door de hemel belet om vreemde volkeren te bekeren en zo werden Willibrordus en Adalbertus in zijn plaats gezonden, 690. Hij werd leviet genoemd zodat hij waarschijnlijk diaken geweest is. Door Pepijn werd hij met zijn gezellen naar Friesland gezonden. Hij woonde te Egmond en was gehuisvest bij een zekere Eggo waarvan, zoals men zegt, het gemelde dorp de naam heeft gekregen. Toen hij daar vertrok beloofde hij weer te komen als de zaden van een appel door het vuur weer groen zouden worden. Dat gebeurde, bij zijn terugkomst sproot uit die verbrande zaden een scheut op. Hij heeft daar 40 jaar, volgens anderen vijf en veertig jaar gewerkt. Het jaar van zijn overlijden is niet bekend omdat in de levensbeschrijving van Bonifatius niets over hem gezegd wordt. Zo neemt men aan dat hij de eerste van die twee is die gestorven is, rond 740. De dag wordt gesteld 25 juni. Dat schijnt echter geen andere te zijn dan Aldbercht de diaken waarvan gewag wordt gemaakt in een brief die de negen en zeventigste is onder de brieven van Bonifatius door een zekere Trecea aan Lullus, bisschop van Metz. Hij werd na zijn dood in het midden van de 8ste eeuw begraven in Egmond. Dat trok pelgrims aan. Onder graaf Dirk I van Holland werden zijn relikwieën teruggevonden en gebracht naar het vrouwenklooster in Hallem (nu Egmond binnen), door bisschop Balderik verheven. Bij deze gelegenheid zou het zogenaamde Sint Adelbertsputje in Egmond-Binnen zijn ontsprongen, een bron met geneeskrachtig water, dat kon blinden en bezetenen genezen. Bij de Albertusput werd een St. Albertusakker ingericht. Na de reformatie werden de relikwieën in Haarlem bewaard die op het eind van de 19de eeuw weer terugkwamen in de abdijkerk van Egmond Binnen. Of; Het lichaam van Adalbertus is op last van graaf Diderik naar een plaats gebracht die vanouds Hallum heette en heeft gelegenheid gegeven tot de bouw van de Egmondse abdij die in de tiende eeuw gevestigd werd. Hij is patroon van die abdij. Karel, niet de kale maar waarschijnlijk de eenvoudige, schonk aan Diderik de kerk te Hecmunde, de plaats Zuutherdeshage (Zuiderwoude bij Monnikendam?) tot Voortrappen en Kynheim toe op 15 juni 843. Die Diderik heeft eerst een houten abdij gesticht voor de nonnen van St. Benedictus. Na zijn dood heeft zijn zoon een stenen abdij met een stenen kerk laten bouwen en heeft de nonnen die er vanwege het stropen van de Friezen niet veilig waren eruit gehaald en er monniken van dezelfde orde in geplaatst en met grote landerijen begiftigd. Hij is er na zijn dood met zijn vader in begraven. Diderik de V heeft in het jaar 1139 nadat hij uit het H. Land terugkeerde deze abdij opgedragen aan de H. Petrus en aan de Apostolische stoel met een jaarlijkse schatting van vier schellingen, Fries geld, die Pius IV aan de tafel van de bisschop van Haarlem hechtte.
Aartsbisschop Ekbert, Egbertus, van Trier liet in de 10de eeuw de Vita et miracula Sancti Adalberti optekenen in de abdij Metlok even buiten Trier. Mabillon heeft echter de verhalen gehaald uit een oud boek van het Kartuizer klooster te Keulen. De stenen basiliek, door graaf Dirk II boven zijn graf gebouwd, werd in 1573 op dezelfde dag als het heiligdom van Heiloo verwoest gedurende het beleg van Alkmaar. De plek is als de Sint Adelbertusakker nog steeds het middelpunt van verering.
Eens verbleef hij te Egmond en nadat hij het Evangelie verkondigd had nam hij afscheid en beloofde tevens dat hij er zou terugkeren als de korrels van een appel, die hij in Դ vuur had geworpen en die er verbrand werden, zouden kiemen en groenen. Dit gebeurde enige tijd daarna en Adelbert hield zijn woord en kwam te Egmond weer.
Hoe een zekere vrouw, Esewar, door de verdiensten van Adalbertus gebaard heeft.
Hoe dat de balk in de kapen van de heilige man die eerst te kort was daarna langer werd dan de anderen.
Hoe dat een boer door het stelen van een kaas in lijden raakte en verlost werd.
Hoe dat een hoge zandduin die tegen zijn kapel aanstond verplaatst werd.
Hoe de heilige Adalbertus aan een zekere geestelijke vrouw in de slaap verschenen is en haar vermaande zijn lichaam uit het graf te halen.
Men beeldt hem af als diaken met leliën als teken van zuiverheid en met een kroon, hij was een koningszoon, en scepter aan zijn voeten. Hij wordt aangeroepen tegen bezetenheid en oogziektes waarvoor men water uit de bron gebruikt.
St. Aalbrechtskruid is een soort Nasturtium.
25 juni, 24 / 25 november, H. Prosper: Latijn prospert(us): ‘voorspoedig, gelukkig, gelukkig makend.’
Er is weinig bekend van Prosper, uitgezonderd dat hij bekend was vanwege zijn milddadigheid. Prosper is geboren te Aquitaine rond 390 en stierf te Rome rond 463. Hij was waarschijnlijk een leek die getrouwd was, vertrok uit Aquitaine en vestigde zich te Marseille en studeerde op theologische kwesties. Hij schreef aan St. Augustinus in 428 die terug schreef. Hij was tegen het semi Pelagianasme van St. J. Cassian (waarom hij nooit gecanoniseerd werd) en begeleidde zijn vriend Hilary die hem vroeg om naar Augustinus te schrijven op een trip naar paus Celestinus I te Rome. Zou secretaris van paus Leo de Grote geweest zijn toen Prosper stierf. Hij schreef gedichten en verhandelingen, zijn Chronicle, over de Vandalen die Rome bezetten in 455.
Hij stierf in Reggio, Emilia, op 25 juni 466. Bezoekers te Reggio NellՅmilia zullen verbaasd zijn als ze uitvinden dat de stadspatroon, St, Prosper, niet bij de grote kathedraal vereerd wordt, maar bij de kleine kerk van San Prospero die hij gebouwd had ter eren van St Apollinaris. Hij was zo nederig dat hij een kerk buiten de muren van de stad bouwde en gaf bevel dat hij daar begraven wilde worden. Hij verstond de woorden van Jezus toen een rijke jonge man hem vroeg wat hij moest doen om het eeuwige leven te krijgen waarop Jezus antwoordde; ‘verkoop alles wat je hebt en geef je geld aan de armen en je zal schatten hebben in de hemel, volg me.’ Prosper nam dit serieus en verdeelde zijn goederen onder de armen en stierf na 22 jaar over Reggia als bisschop geleefd te hebben.
Zijn relikwieën werden in 703 verplaatst naar een nieuwe kerk die ter zijner eren gebouwd werd door Thomas, bisschop van Reggio.
Hij is patroon van Reggio (Emilia), wordt vooral in Noord Italië vereerd.
Scleranthus perennis is de plant van de dag.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/