19 juli
Over 19 juli
Heiligen van de dag, naamgeving, etymologie, relikwieën, hun werken en plaats, verering, wonderen, sterven, hoe ze afgebeeld worden,
Uit www.catholic-saints-resource-center.com
19 juli, 27 september, H. Vincent de Paul, (Vincentius a Paulo): Latijn werkwoord, vincere: ‘overwinnen,’ dus de overwinnaar. Naam van verschillende heiligen.
Op 24 april 1581 werd Vincent in Z. Frankrijk geboren, te Pouy, bij een boerenfamilie. Hij studeerde sociologie te Dax en behaalde een graag in theologie te Toulouse, hij werd gewijd in 1600 en ging later naar Marseille voor een erfenis. Op zijn terugweg werd hij gevangen genomen door Turkse piraten uit Tunis en verkocht als slaaf. Nadat hij zijn eigenaar christen gemaakt had werd hij in vrijheid gesteld in 1607. Hij kwam terug en werkte als priester bij Parijs en werd een ontmoedigd door het aantal baby’s dat bij de Notre Dame gebracht werd. Hij vestigde een huis voor deze vondelingen. Is de stichter van verscheidene orden, vooral van caritatieve aard, bijvoorbeeld van de congregatie van de Missie waarvan de leden lazaristen worden genoemd naar hun moederhuis Saint Lazare te Parijs. Hij stichtte weeshuizen en zette gaarkeukens op. In 1633 richtte hij een vereniging van vrouwen op om armen en zieken te verzorgen waaruit later de Dochters van Liefde tevoorschijn kwam. Overleden in 1660, op 13 augustus 1729 zalig verklaard door Benedictus XIII en heilig door Clements XII op 16 juni 1737.
Hij wordt afgebeeld met soutane en met kalot op het hoofd, mager gezicht en gebaard en heeft meestal een kind op zijn arm. Schutspatroon van liefdadigheidsinstellingen, wezen en gevangenen. Tal van Vincentius verenigingen van liefdadigheid herinneren aan deze heilige.
De Paul universiteit van Chicago, Illinois, heeft zijn naam van hem.
Uit www.heiligen.net
19 /24 juli (de laatste dag in Haarlem), H. Bernulfus van Utrecht (Bernulf, Bernulphus, Bernold, Benno, Berta, Berno, Arnulphus, Warnulphus of Bernoldus): Germaans ber: ‘beer,’լ ulf of wulf: ‘wolf.’
De latere naam voor St. Bernoldus, pastoor te Oosterbeek op de Veluwe.
Hij was pastoor te Oosterbeek, bij Arnhem. Toen Adelboldus, de 19de bisschop van Utrecht overleden was ontstond er twist onder de koorheren over de benoeming van een opvolger. Keizer Koenraad III reisde van Nijmegen heen met zijn gemalin Gisela om de onenigheden te dempen. Onderweg echter beviel laatst genoemde ten huize van Bernulfus van een zoon en toen de koorheren de aanstelling van de 20ste bisschop aan de keizer overlieten benoemde die de gastheer van zijn gemalin in 1027 wat hem door de ring en de herderlijke staf te geven bevestigd werd. De staf is de herderlijke roede, hoort dus korter te zijn zoals bij de Griekse kerk, en de ring omdat hij trouwde met de kerk, de bruidegom.
De nieuw benoemde die reeds aanzien in de kerk genoot toonde zich de bisschoppelijke zetel waardig. Hij maakte vrede met Dirk III, graaf van Holland, na diens dood verwierf hij van de keizer dat het huis te Merwede, Bodegraven en Zwammerdam aan het sticht terug gegeven werden. Dirk IV nam die bezittingen echter weer terug. Koenraad en zijn zoon schonken aan het sticht belangrijke eigendommen, vooral in Drenthe en Twente, 1040 als Ufelte, Withelte, Pichelo in Drenthe, Lintherwege en Enon tussen de rivieren Eems en Lauwers, het landgoed in de stad Groningen, graafschap Ambalch, de plaats Deventer met het graafschap Amelande. Zes jaren later werden daar Deventer en het graafschap Amelanden (Hameland) toegevoegd. Hij heeft te Utrecht de kerken van St. Jan en St. Pieter gesticht, ook bracht hij de abdij Hohorst die door Aufridus of Ansfridus op de Heiligenberg bij Amersfoort gebouwd was binnen de wallen van Utrecht en wijdde haar kerk aan St. Paulus. Verder vele bouwvallige kerken verbeterd. Hij was ook aanwezig bij een kerkvergadering van 1025 te Frankfurt. Hij overleed na een bestuur van 27 jaren op de 19de juli 1054 en is in de buik van de St. Pieterskerk van Utrecht ter aarde besteld. Later is hij in het koor gebracht waar zijn graf door vele tekens en wonderen berucht is geworden zodat er nog heden (1700) een grote toeloop is van mensen die hun gezondheid daar komen zoeken, vooral de droge hoest en kinkhoest bij kinderen. Zijn feestdag in Utrecht is 8 november. Er wordt veel gesproken van zijn bisschoppelijke kelderen waarin hij begraven is geweest en zijn nog geschikt om tegenwoordig te dragen.
Hij wordt als bisschop afgebeeld met een kerkmodel. Een van de eersten die veel gedaan heeft ter bevordering van de christelijke kunst in Nederland. Is schutspatroon van het gilde voor kerkelijke kunsten, Sint Bernulphus gilde. Wordt aangeroepen door moeders die net een kind gekregen hebben dat hun kind van ziekte gespaard zou blijven, ook onvruchtbare vrouwen roepen zijn hulp in.
Uit www.lifeofacatholicteen.com
19 juli H. Arsenius: Grieks arren: ‘de mannelijke of sterke.’
Arsenius was afkomstig uit een Romeins senatorengeslacht, geboren rond 454. Hij blinkt uit in de wetenschappen en Latijn, maar kiest voor een leven als diaken. Door enerzijds zijn hoge afkomst en anderzijds zijn godsvruchtige leven als diaken komt hij geregeld in contact met paus Damasus. Wanneer keizer Theodosius een opvoeder voor zijn twee zonen zoekt, weet de paus een geschikte kandidaat: Arsenius. De jonge diaken voelt zich behoorlijk gevlijd en laat zich in Constantinopel rijkelijk onthalen. Hij krijgt de titel van raadsheer en een gevolg van honderd dienaren moet het hem naar de zin maken. Wanneer de keizer zijn zonen komt opzoeken vindt hij Arsenius staand en zijn zonen, Honorius en Arcadius, zittend. Dit vindt hij maar niets. De leerlingen moeten voortaan staan en de leraar mag gaan zitten. Op een dag hoort Arsenius een stem die zegt dat wil hij de hemel kunnen verwerven hij de rijkdom moet ontvluchten. De voorzienigheid geeft Arsenius een flink duwtje in de goede richting. Arcadius die door Arsenius op zijn nummer wordt gezet, beraamt een moordaanslag op zijn leraar. Wanneer het plan uitlekt, vlucht Arsenius. Hij had toch al zijn buik vol van het decadente hofleven. In de haven gaat Arsenius aan boord van een schip dat klaar ligt om af te varen naar Alexandrië. Hier aangekomen reist Arsenius naar de woestijnen van Scythië. De monniken moeten echter weinig van dit rijkeluiszoontje weten. Abt Johannes gooit een stuk brood voor de voeten van Arsenius en zegt: ‘hier heb je wat te eten.’ Arsenius laat zich op de knieën vallen en eet als een beest het brood op. Later vertelt hij dat hij zich toch niet beter voelde dan een hond. Arsenius kiest een cel ver van de andere broeders verwijderd, waar hij alleen kan zijn met God. Wanneer de monniken samenkomen voor gebed vinden we Arsenius afgezonderd. Hij wil zo min mogelijk van de anderen zien en zelf niet gezien worden. Van het schamele eten dat de kluizenaar krijgt, komt vaak een groot deel weer terug. Wanneer de anderen hem opzoeken vinden ze hem altijd op de knieën in gebed. Hij praat zo min mogelijk. Eens zegt hij: ‘ik heb veel spijt gehad van de dingen die ik heb gezegd, maar nooit van de momenten die ik heb gezwegen.’ De heiligheid van Arsenius krijgt al gauw bekendheid buiten het klooster. Zozeer zelfs dat de patriarch van Alexandrië hem komt opzoeken. Arsenius weigert de deur van zijn cel open te doen. De patriarch zegt dat hij hem over geestelijke zaken wil spreken, waarop Arsenius zijn gast vraagt of hij zal handelen naar wat hij zegt. Na zijn aՠen zegt Arsenius: dan vraag ik u nu mij met rust te laten.’ Bij het weggaan van de verbouwereerde patriarch komt juist een rijke dame uit Rome binnen. Zij werpt zich voor de heilige kluizenaar op de grond. Arsenius vraagt haar te vertrekken, zij is immers alleen maar gekomen om aan haar rijke vriendinnen te kunnen vertellen dat zij hem heeft gezien. En op meer bezoek zit Arsenius niet te wachten. Dan vraagt ze hem voor haar te bidden, waarop Arsenius niet al te gevoelig zegt dat hij God bidt dat hij nooit aan haar zal denken. Arsenius wordt 95 jaar oud. Kort voor zijn dood waarschuwt hij zijn medebroeders niets als relikwie te bewaren, anders kunnen zij zich voor Christus rechterstoel verantwoorden. Zijn medebroeders moeten een touw om zijn voet binden, hem daaraan de berg opslepen en vervolgens daar laten liggen. En zo gebeurt het.
Uit www.artclon.com
19 juli, H. Justa en Rufina van Sevilla: Latijn iustus: ‘rechtvaardig, rechtschapen.’ Justinus was reeds de naam van enkele Byzantijnse keizers, ook zijn er verscheidene heiligen van deze naam.
In het midden van de 3de eeuw leefden er in Sevilla twee zusters met de namen Justa en Rufina. Hun vader was een vazenmaker en de meisjes hielden zijn waren op de markt te koop. Vele bewonderende blikken van jonge Spanjaarden of een romantische legionair zullen de beide meisjes gegolden hebben, maar ze letten er niet op. Hun hart behoorde Christus, de gehele familie had de doop ontvangen. Vol afschuw zagen ze dat een groep van vrouwen die op regelmatige afstand in de markt optraden de godin Salamboca dienen. Dit idool was een zuster van Venus en haar dienst wekte de ergernis van beide kuise meisjes op. De vrouwen verzuimden niet om in մ voorbijgaan om gaven de vragen en zo kon het niet uitblijven dat ze op zekere dag bij de meisjes kwamen om het hunne voor de godin bij te dragen. Ze hoorden hen ongerust aan en legde die neer waarop de vrouwen in toorn raakten zodat ze hun waren in stukken sloegen. De meisjes, ofschoon christelijk, waren toch niet van zacht gemoed. Ze vernielden als antwoord op het brekerswerk het stenen beeld van Salamboca. Dat ze dit overleefd hebben en niet door de aanhangers gedood werden is een wonder. Maar de razende sleepten de zusters voor de stadhouder Diogenianus en klaagden hen aan. Na een kort verhoor liet de rechter hen in de gevangenis werpen, maar de andere dag weer voorkomen. Hij hoopte de jonge vrouwen tot afvallen van hun geloof bewegen te kunnen en meende dat velen hen zouden volgen. De Romein bewonderde hen om hun schoonheid en bezwoer hen dat kostbare geschenk van de goden niet door folteringen te laten verstoren. Maar hij kon ze niet over halen. Dagenlang liet hij nu de zusters in de kerker verhongeren. Ze kregen zoveel voedsel dat ze in leven bleven en werden opnieuw voor Diogenianus gevoerd. Wederom schilderde hij het mooie leven en liet dan de verzwakten de folterwerktuigen zien. Maar ze bleven sterk in geest en weigerden afvallig te worden. Ook nadat de folterknechten hun werktuigen gebruikten. Rond deze tijd kreeg Diocletianus het bevel om zijn gebied te bereizen. Als nieuwe kwaal beval hij dat de zusters hem op deze tocht door de onherbergzame Sierra Morena begeleiden zouden. Dagenlang, wekenlang moesten ze naast zijn paard lopen, blootsvoets en alleen met de allernoodzakelijkste voeding, zonder bescherming tegen regen en storm terwijl ze ճ nachts nog de opdringerigheid van de stadhouder te verduren hadden. Als het zijn hoop was de sterke geest van de christinnen te breken dan had hij verkeerd gegokt. Als doods en met diepe wonden aan de voeten, de uithongering nabij, kwamen ze weer in Sevilla aan en noemden zich nog christelijk. Vol toorn over de aanhoudende trouw liet de rechter ze opnieuw gruwelijk folteren. Justa verdroeg dit niet meer. Haar zwakke lichaam lag bij de martelaars. Diogenianus liet haar lichaam in een bron werpen, maar een voorname burger van de stad, Sabinus, borg en begroef het. Drie dagen later volgde Justina haar zuster, ze werd door een zwaard doorstoken en het lichaam verbrand. Sabinus zette de as naast haar dode zuster. Later werd deze man de eerste bisschop van Sevilla en zorgde ervoor dat de gedachte aan beide zusters levendig bleef. Ca 300 zijn ze gestorven te Sevilla, het zijn patronessen van die stad, ook van pottenbakkers. Martelaressen die vooral in Andalusi vereerd worden wat ook blijkt uit de kunst, b.v. van de schilder Murillo.
Ze worden als eenvoudige meisjes afgebeeld met aarden potten en een martelaarspalm. Soms dragen ze een kerkmodel, de kathedraal van Sevilla of ligt er een vernield afgodsbeeld aan hun voeten.
19 juli, H. Rufina van Sevilla: Latijn rufus: ‘roodharig of rossig.’ Bij de Romeinen als een Rufa, als meisjesnaam, komt bij Horatius voor.
Ze worden beiden gelijk vereerd. Justa ‘s persoonlijk attribuut is haar aarden pan. Patrones van pottenbakkers en Sevilla.
19 juli, H. Theodorus van Edessa (Theodoros de grote asceet): Grieks theodorus: ‘geschenk van God.’
Theodorus een monnik van het klooster St. Stavas bij Jeruzalem en werd bisschop van Edessa in het begin van de 9de eeuw. Zijn leven is beschreven door Basilus van Emesa. In het midden van de 9de eeuw bekeerde hij de Saraceense koning Muawid, een van de drie zoons van kalief Mutawakkil en doopte hem met de naam John samen met zijn drie helpers.
De bloem van zijn feestdag is het oranjebloemig havikskruid, Hieracium aurantiacum.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/