10 november
Over 10 november
Heiligen van de dag, naamgeving, etymologie, relikwieën, hun werken en plaats, verering, wonderen, sterven, hoe ze afgebeeld worden,
10 november, H. Andreas Avellinus, Grieks andreios: ‘mannelijk of dapper.’
Zijn doopnaam was Lancelotto in 1521. Toen hij toetrad tot de orde van de Theatijnen wijzigde hij zijn naam in Andreas. In zijn jeugd doorliep hij de basisschool in Castronuovo in Sicilië waarna hij voor de humaniora naar Venetië werd gestuurd waar hij filosofie studeerde. Hierna keerde hij terug naar Sicilië voor studies in kerkelijk en Romeins recht, waar hij later het doctoraat in recht verkreeg. Met 26 jaar begon hij aan zijn priesterstudies. Avellinus werd advocaat aan het Kerkelijk Hof te Napels. Toen hij zichzelf tijdens een pleidooi betrapte op een leugen, hield hij de advocatuur voor bekeken.. Hij ging zich daarna toewijden aan heilige meditatie en andere spirituele oefeningen. Door de bisschop van Napels werd hij later belast met de hervorming van een Napolitaans klooster waar de discipline zoek was geraakt en schandalen schering en inslag waren. Door zijn eigen voorbeeldige levenshouding slaagde hij erin zijn opdracht tot een goed einde te brengen, maar niet zonder kleerscheuren. Hij werd door zijn tegenstanders belaagd en zwaar werd verwond, hij was door een man bijna gedood met messteken. Men bracht hem voor verzorging en revalidatie naar het klooster van de Theatijnen, gesticht door Pietro Caraffa, de latere paus Paulus IV. Avellinus was toen 35 jaar. Vanwege zijn intelligentie, zelfdiscipline, onderdanigheid en zuiverheid werd hij uitgezonden om nieuwe vestigingen voor de orde uit te bouwen, zoals in Milaan en Piacenza. De H. Carolus Borromaeus was een intieme vriend van Avellinus die hem voor zeer belangrijke kerkelijke aangelegenheden raadpleegde.
Avellinus was auteur van een aantal werken over ascese, na zijn dood uitgegeven in Napels in 1731 en 1734. Op 10 november 1608 werd Avellinus bij aanvang van de viering van de H. Mis getroffen door een beroerte. Als gevolg hiervan wordt hij tot op vandaag om voorspraak gevraagd bij ‘geraaktheid’ en ‘onvoorziene dood.’ Amper 16 jaar na zijn dood werd hij doorpaus Urbanus VII zal en in 1712 door paus Clemens XI heilig verklaard. Avellinus wordt vereerd als patroonheilige van Napels en Sicilië. Hij ligt begraven in de Sint-Pauluskerk in Napels.
Hij wordt afgebeeld als priester en vaak zoals hij bij de beroerte neervalt voor het altaar en heeft dan een bord in de hand met daarop driemaal de aanvangstekst van de eucharistie; ‘Introibo ad altare Dei,’ ‘ Ik wil opgaan naar het altaar van God’ omdat de beroerte hem trof toen hij die woorden uitsprak. Wordt aangeroepen tegen een plotselinge dood, beroerte en onweer, hij zou eens verrast zijn door een onweer maar kwam ongedeerd en met droge kleren thuis.
Uit en.wikipedia.org
10 november H. Justus: Latijn iustus: ‘rechtvaardig of rechtschapen,’ Justinus was reeds de naam van enkele Byzantijnse keizers, ook zijn er verscheidene heiligen van deze naam.
Hij was van geboorte een Romein en een van de missionarissen die naar Engeland gezonden werden door paus Gregorius I op verzoek van St. Augustinus van Canterbury in 601. Hij werd tot bisschop gewijd door St. Augustinus in 604 met een provincie waarbij Rochester zat zodat hij de eerste bisschop van die stad werd . Toen er na de dood van koning Aethelbert van Kent vervolgingen uitbraken vluchtte hij naar Gaul, kwam een jaar later terug die hij met zorg beheerde tot hij in 624 de 4de aartsbisschop van Canterbury werd. Het is bekend dat hij aan Ierse en Britse christenen schreef om de manier van de kerk van Rome te volgen, wat te zien is bij Beda. Hij werd door Justus gewijd als de eerste aartsbisschop van York en binnen twee jaar werd Edwin van Northumbrië gedoopt met veel van zijn mensen in een kleine kerk te York waar nu York Minster staat. Overleden op 10 november 627.
10 november, H. Tryfena: Grieks truphe:’weelderigheid of zachtheid.’
Naam van christinnen in Rome die vermeld worden in de brief aan de Romeinen 16:12, mogelijk waren het zusters. Romeinen 16; 1-23; ‘Groet Tryfena en Tryfosa, vrouwen die zich de moeite gegeven hebben in de Here. Groet de geliefde Persis, die zich veel moeite gegeven heeft in de Here.’
Uit en.wikipedia.org
10 / november, bij de Grieken 2 februari, H. Nymfa: Grieks numphe: ‘bruid, jonge vrouw of nimf.’
Naam van een legendarische heilige die martelares geweest zou zijn tijdens de vervolgingen onder Diocletianus rond 304. Of ze zou bij de inval der Goten gevlucht zijn en gestorven te Soana. Ze wordt vooral vereerd te Palermo. Ook is er nog een heilige van de naam =Tryphon, martelaar in onbekende tijd, waarschijnlijk in Phyrgië.
H. Tryphon, Respicius en Nympha, naar Ruinart, waarin alleen van Tryphon en Respicius gesproken wordt, de H. Nympha, als ze al als martelares gestorven is, schijnt dat niet op dezelfde tijd te zijn. Ook van de eersten wordt verschillend verhaald die toch op sommige volgende punten overeen stemmen. Beide heiligen waren Phyrgiër en werden vanwege het christelijke geloof, de H. Tryphon vooral vanwege een wonderteken die door hem gebeurde. Te Nicea voor gerecht gesteld legden ze een moedige bekentenis af van hun geloof, ondergingen in twee verhoren de ergste folteringen en stierven in de winter van 250 onder keizer Decius door onthoofding. Afwijkende opgaven zijn naar hun stand, de eerste zou een herder geweest zijn en nog een knaap terwijl anderen hem een voorname herkomst toeschrijven met een toerekeningsvatbare ouderdom. De H. Respicius was volgens de ene van dezelfde stand en ouderdom als H. Tryphon en werd tegelijk met hem christen, naar anderen een heidense hoofdman die door de aanblik van de standvastigheid van de martelaars bekeerd werd. Op dezelfde manier, zeggen die, zou ook de H. Nympha bekeerd zijn terwijl sommigen van haar geen vermelding maken. Ze zou veel meer in Sicilië vanwege haar geloof geleden hebben en daar of als martelaar of in Rome gewoon gestorven zijn.
Ook hier gebeurden wonderen. De prefect beval om nagels door hun voeten te jagen en ze in grote koude door de stad te voeren. Ze duldden dit zonder weeklagen en toen de rechter ze daarom vroeg zeiden ze dat het hun voorkwam dat de nagel niet door de voeten, maar door de schoenzolen gedreven was. Daarop liet hij ze ontbloten en de handen op de rug samen binden en zo lang slagen totdat de beulen moe waren, hun zijden met messen bewerken en met fakkel verbranden. Tijdens deze pijnen verscheen een engel die de heilige martelaars een met bloemen en edelstenen gesierde kroon opzette, de beulen die dit zagen vielen dood neer. De volgende dag kwamen ze weer voor de rechter met dezelfde weigering. Eindelijk liet de rechter, na slaan met loden kolven die lange tijd voortgezet werd, zwaarden brengen en sprak het doodsoordeel uit. Ze boden vrijwillig hun nek uit en beëindigden daarmee hun strijd. Hun relikwieën werden eerst naar Constantinopel en later naar Rome gebracht. Keizer Justianus bouwde ter hunne ere een kerk te Constantinopel. De aan hun gewijde kerk te Rome op het Marsveld is verloren gegaan, de relikwien werden naar St. Augustin overgedragen, andere zijn er te Sassia en het grootste deel met de H. Nympha rust te St. Maria in Monticelli. Op afbeeldingen zie je de martelingen en vooral de met nagels doorgeslagen voeten.
Uit Liber Floridus rond 1200.
10 november, Noach.
Oudtestamentisch figuur, aartsvader rond 3000 ? v. Chr. Zijn naam is verbonden met het Bijbelse verhaal van de zondvloed, de grote overstroming; we vinden het in de hoofdstukken 06-09 van het eerste Bijbelboek Genesis. Ook in omringende culturen zijn soortgelijke verhalen overgeleverd; beroemd is het Babylonische Gilgamesj-epos uit ca. 1700 V. Chr. Geleerden gaan ervan uit dat er ooit zo’n grote zondvloed moet zijn geweest, en dat de Bijbelse vertellers daarvan de betekenis proberen te doorgronden in het licht van Gods plan met de mensen.
Na de schepping vervielen de mensen in zonde, omdat ze Gods geboden niet navolgden. Aangezien God de Liefde is in eigen persoon, verkozen de mensen dus de weg te gaan van de niet-liefde. Dat bracht veel ellende met zich mee: dood, werken in het zweet van ons aangezicht, pijn, met name bij het baren van kinderen, broedermoord, ja alle vormen van onheil worden door de Bijbelse vertellers daarop teruggevoerd. In dat licht plaatsen zij de geschiedenis van de zondvloed.
De zonde had zo om zich heen gegrepen dat de mooie aarde van het begin in zijn tegendeel was veranderd, en God besloot deze aarde te vernietigen en helemaal opnieuw te beginnen. Er was nog slechts n rechtvaardige op aarde: Noach en zijn familie. Hij kreeg de opdracht een grote ark te bouwen, samen met zijn zonen Sem, Cham en Jafet, een boot waarin van elke diersoort een paar kon worden geborgen en gered. Na de voltooiing van de bouw ging Noach met zijn familie in de ark, in gezelschap van de dieren. Vervolgens begon het langdurig te regenen. Het water steeg, de mensen zagen het, maar bekeerden zich niet. Zo kwamen alle mensen en dieren buiten de ark om. Na verloop van lange tijd werd het droog en begon het water te zakken. Achtereenvolgens zond Noach een raaf en een duif uit om te zien of het dier al ergens vaste voet vond om op uit te rusten. Beide keren kwamen de vogels onverrichter zake terug. Toen hij voor de derde keer een duif uit liet vliegen, keerde deze terug met een jonge twijg in de bek. De nieuwe schepping was begonnen. Dit beeld van de duif met de twijg in zijn bek is het symbool van vrede en de nieuwe schepping geworden. Zodra het mogelijk was, gingen de opvarenden van de ark aan land. Het eerste wat zij zagen was een regenboog, Genesis 6-9. Dat beschouwden zij als teken dat God een verbond sloot tussen zichzelf in de hemel en de mensen op aarde. Noach bouwde een altaar en bracht een dankoffer aan God; onmiddellijk daarna plantte hij een wijnstok, en werd prompt dronken van de eerste opbrengst, omdat hij de kracht van de wijn nog niet kende. Toen hij naakt op zijn rug zijn roes uitsliep, werd hij bespottelijk gemaakt door n van zijn zoons, Cham. De zonde was nog altijd niet uit het hart van de mensen verdwenen. De twee anderen bedekten eerbiedig achteruitlopend hun vaders schaamte.
Hij wordt afgebeeld met een schip, boek, duif met olijftakje, regenboog en druiventros.
In de katholieke traditie wordt Noach vereerd als patroon van scheepsbouwers en wijnbouwers.
10 november, Martinsdag, naar aanleiding van de geboorte van Marten Luther.
11 november zodat Luther op zijn geboortedag ook naar hem genoemd werd.
Luther werd naar de Wartburg ‘getransporteerd,’ door zijn vrienden, kort na de rijksdag die in dat jaar plaatsvond in Worms. (1521) Daar heeft Luther gestaan tegenover de keizer en tegenover de prelaat van de paus en de vele hoge geestelijken die aanwezig waren. Ter verantwoording geroepen om zijn geschriften liet hij hen weten niet te zullen herroepen. Niet al te luid, maar met vaste stem sprak hij: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders, mijn geweten is in de Schrift gebonden. God helpe mij! Amen.’ Aan het eind van de rijksdag werd beraadslaagd over de vraag wat men met de halsstarrige monnik aan moest. De keurvorst van Saksen had voorafgaand aan de rijksdag bedongen dat men Luther hoe de uitspraak ook uit zou vallen, niet gevangen zou nemen en niet naar Rome zou sturen. Daar zou hem een zekere dood wachten. De keizer kon niet anders dan zijn woord houden. Luther werd ‘slecht’, in de rijksban gedaan. Dat betekende dat hij vogelvrij verklaard werd: iedereen mocht zich straffeloos aan zijn leven vergrijpen. Tijdens de terugtocht naar Wittenberg overvielen enkele ridders de stoet wagens waarin Luther zich bevond. Zij roofden Luther letterlijk weg. Velen dachten dat hij omgebracht was. De beroemde schilder Durer schrijft bijna wanhopig: de arme Luther is dood. Wie zal ons nu het Evangelie verkondigen? Maar Durer vergiste zich. Luther was niet dood. Het waren geen vijanden, maar vrienden die hem belaagd hadden en in vliegende vaart gebracht hadden naar het slot de Wartburg. Daar zou niemand hem zoeken. Een jaar lang hield hij er verblijf. Hij liet een baard groeien en nam een andere naam aan: jonkheer Jurg. Ja, het moet hem er af en toe wonderlijk te moede geweest zijn. Bij tijden was hij er zeer eenzaam. Vandaar dat hij aan het ballingsoord de naam ‘mijn Patmos’, gaf. En toch, op dat Patmos, heeft Luther buitengewoon veel en nuttig werk verzet. Vanzelfsprekend lag er in de typering ‘mijn Patmos, een verwijzing naar het eiland waar de apostel Johannes ooit verbannen leefde. Wat het eiland Patmos was voor Johannes was de Wartburg voor Luther. De vergelijking gaat in tal van opzichten op. Zo vertelt Johannes in het Bijbelboek Openbaringen, dat hij op de eerste dag van de week, de dag van Christus opstanding, eenzaam stond te turen over de zee. Wat opvalt, is dat Johannes de stem van Christus omschrijft als een geluid ‘als van vele wateren.’ Deze woorden doen denken aan het Pinksterfeest in Jeruzalem. Lucas vertelt ons dat men in de straten van Jeruzalem een geluid hoorde, alsof er een geweldige wind opstak. Zo bijzonder was het dat een grote mensenmenigte samenstroomde om te zien wat er gebeurde! En toen maakte de menigte onder andere het wonder van de talen mee. We mogen gevoeglijk zeggen dat een zonder der talen, ‘ook plaatsvond op de Wartburg waar Luther in 1521 verbleef. Daar vatte Luther het plan op om de Bijbel in het Duits te vertalen. In nog geen jaar was hij daarmee gereed: de eerste uitgave kwam al in september 1522 van de pers. Onmiskenbaar is dat n van de banden die een volk tot volk maken een gezamenlijke taal is. Welnu, ondanks schokken en spanningen, die nog zouden volgen, is door Luthers vertaling een Duitse taal ontstaan, die de Duitse geest eeuwen lang gestempeld heeft.
Het is onmiskenbaar dat Luthers vertaling taalscheppend was. Hij zelf heeft dat gevoeld. Hij kan er zich op beroemen tegenover zijn criticasters. Zij waren niet in staat om ook maar een zin goed Duits te schrijven.’'Dat kon ik wel,’ schreef Luther in zijn boek over het vertaalwerk. En hetzelfde geldt van het Frans van Calvijn en het Nederlands van de Statenvertaling en van het Engels van de King James vertaling. En wat te denken van de invloed van de Nederlandse Statenvertaling op het volksbewustzijn in Nederland? Twee boeken waren het die de mensen gemeenlijk in hun bezit hadden in het ‘oude Nederland, de Statenbijbel en Vader Cats. Wie kent niet het schilderij van Rembrandts moeder, die als oude vrouw in een stoel in de hoek van haar kamer een grote Statenbijbel op haar schoot houdt en daaruit leest, om er in de haar bekende taal troost uit te putten. Eeuwenlang is de Nederlandse geest mede gestempeld door de Statenvertaling en zo door de Schrift zelf, door de Geest van God zelf, die Door de bijbel te vertalen in het Duits had het hele volk toegang tot de openbaring van God. Luther vergiste zich niet. Kort nadat zijn vertaling in september 1522 in Wittenberg bij de drukkerij van Lucas Cranach van de pers kwam, was de eerste uitgave al uitverkocht. Herhaaldelijk werd bleek in de jaren die volgden een nieuwe uitgave noodzakelijk. Juist vanwege deze Bijbelvertaling was de Reformatie in het hele Duitse taalgebied niet meer te stuiten. Zelfs in gebieden die strikt Rooms-katholiek bleven, kon men er niet omheen. In sommige streken bracht men een andere bijbel uit, onder een andere naam. Maar in feite was het Luthers vertaling die men, met kleine wijzigingen en van andere kanttekeningen voorzien, overnam. Alom nam men de bijbel van Luther ter hand. Alom werd de invloed van zijn vertaling merkbaar. Aan hoven, op kastelen, in boerenhoven en in eenvoudige woningen, in steden en gehuchten, aan universiteiten en aan dorpsscholen, bij musici zoals Bach en Buxtehude, bij een christendenker als Hamann en tot in de vorige eeuw toe bij een schrijfster als Ricarda Huch. Hij was het die in een tijd dat het contact met de hemel in kerk en wereld bijna toegesloten was, door alle barricaden heen brak en Luther het Evangelie deed verstaan dat hem opeens in een andere werkelijkheid overzette. Met recht kon hij in zijn boekje Ein Sendbrief vom Dolmetschen (1530) schrijven dat het hem gegeven was, om zo te vertalen dat ‘de vrouwen in de keukens en de kinderen in de stegen,’ het konden begrijpen. In hun eigen taal!
Ook was Luther eigenlijk de man van het volk. In zijn tijd was er ook al veel strijd tussen de gewone arme mensen en de geestelijkheid die rijk was, verwant aan de adel. Zo waren er al opstanden zodat er al kerken omver geworpen werden. Luther zette zich in voor de gewone man en versterkte daardoor het proces tussen adel/geestelijkheid en volk.
Uit www.flickr.com
10 november, Heribertus, 26ste bisschop van Utrecht. Hardbertus.
Fries van geboorte van gewone burgers, vroom en verstandig en zeer ijverig in het voorstaan der kerkelijke tucht. Nadat hij bisschop gewijd is naar Rome vertrokken om met de paus te overleggen. Teruggekomen vindt hij Groningen en Drenthe in rep en roer, aan het muiten geslagen tot zover dat ze de oude kerk van St. Walburg bezet en versterkt hebben. Daarop heeft hij hen tot overgave gedwongen en de muiterij gedempt. 1143. Ook heeft Diderik, graaf van Holland, de stad Utrecht met een machtig leger belegerd. Heribertus heeft eerst de burgerij het hart onder de riem gestoken, daarna is hij de stad uitgegaan net zoals de bisschoppen in oude tijden die liever de godvruchtigheid als het rapier gebruikten om de vloek over de Hollanders uit te donderen. De raaf is daardoor zo bang geworden dat hij de bisschop ter voet is gevallen en om vergiffenis bad. Hij is op 10 november 1150 overleden.
De bisschop had de graaf van Benthem gevangen, Dideriks zwager Otto. Die was al rovende met een leger Utrecht binnen gevallen waarop de bisschop eruit trok, hem versloeg en gevangen nam. Diderik achtte het nu zijn plicht om hem te bevrijden. Na de voetval heeft de bisschop Otto vrij gelaten. Diderik is daarna op pelgrimage naar Jeruzalem gegaan, toen hij het jaar daarna over Rome terugkeerde heeft hij daar de kloosters van Egmond en Rijnsburg die door zijn voorouders gesticht en begiftigd waren met een jaarlijkse schatting onder de bescherming van St. Pieter gesteld.
Omtrent het eind van Heribertus leven is het grootste gedeelte van Utrecht afgebrand zodat de domkerk, kerk van St. Petrus en Paulus en die van St. Jan met de kapel van het H. Kruis verloren gegaan zijn. Het werd voor een wonder gehouden dat het vuur niet geslagen is in de Salvators kerk. De grote kroniek van Nederland maakt nog gewag van een andere brand in 1131 toen het bisschoppelijke paleis afbrandde, de hoofdkerk van St. Maarten en noch een andere kerk van S. Bonifatius en een derde van de Maagd Maria.
Toen heeft men middelen verzonnen om dit in de toekomst te vermijden. De stad werd met grachten voorzien die verbonden waren met de Rijn. In zijn tijd, 1145, heeft Conradus III, Roomse keizer te Rome aan de kapittelen van de Utrechtse kerk het recht gegeven om zelf een bisschop te kiezen war door paus Eugenius III goed gekeurd is.
De plant van de dag is de Japanse Aucuba japonica.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/