Den Camp vander doot
Over Den Camp vander doot
Jan Pertcheval, 1493, kamp van de dood beschrijft hoe je moet leven en het vaak overlezen en met het hart overdenken en speculeren want het is vol van geestelijke verstand, dat is met deugden een doods kamp vechten moet om te strijden tegens de tijdelijke dood waarmee elk aanvochten wordt.

Uit; https://www.dbnl.org/tekst/pert001camp01_01/pert001camp01_01_0013.php
|
Dit boeck is ghenoempt den Camp vander doot Dit boek is genoemd het Kamp (tweestrijd) van de dood Hier beghint een bouck oft een tractaet. Dwelc van elc waer goet gheuzeert Hier begint een boek of een traktaat, wat van elk was goed geadviseerd. Waarvan de titel dus geschreven staat/ De eerste van de Ridder over gelegd. Hier begint dat prologus vanden boeck Gehieten den Camp vander doot Hier begint de proloog van het Geheten de Kamp van de dood. WAnt gelijc die propheet Iob seijt Dat leuen des menschen is als een strijt opter aerden ende de mensche niet sekere en heeft dan de doot niet onsekere dan de ure des doots Daer om sellen allen sterflijke menschen dit boeck dat gehieten is den Camp vander doot. dicwijls ouer lesen ende mitter herten ouerdencken ende speculeren want het vol is van geestelijke verstandenisse vol van scrifturen ende figuren vol van exempelen der poeten ende nae die conste vande rethorijc zeer constelijc geset is toenende demanire van eenen princelijke gewapende ridder lerende dat elck mensche mit geestelijke wapenen dat is mit duegden enen doot camp vechten moet om te strijden tegens den tijtlijken doot. waer mede elck aenbeuochten wort van Atropos die godinne des doots welcken niemant ontgaen mach mer den tijt wel verlengen mach mit goet regiment mit wijslic ende dueglijc te leuen waer bij dat hij den ewigen doot sel mogen ontgaen ende inder ewicheit leuen sonder eynde Amen Men sel weten dat die bedudenisse van sommige walsche namen staende inde figueren voer elc capittel die salmen vinden int eynde van deesen boec Hier beghint den Camp vander doot Zo veel minder dagen als vanden iaren Schiet ic van huys om een voyaedse te doen Duer een begeerte en occusoen Alleenlic mer Ghepeys word ic geware Die my geselscapte geseit int clare En brocht mij daer vast int gedacht Hoe ic voertijts myn ioncheit ouer bracht UEese die was zeer myn vriendinne Zij nam voer huer dus een propoost Seggende tot my hoort wes ic beginne Die sijns selfs verget is sot van sinne Hi scuwet de eere hi wort zeer ongetroost Ic houde hem onwerdt en alder boost Ende gelaeten van de godlijke gracie Niet wert geeert tzijn te geender spacie GHi ziet duert voerleden saisoen passeert De boomen de eerde en de groen heyen De blomen de bladeren al geuioleert Sonder roke oft crachte geconfondeert Tloof geuallen al bloot de weijen De couwe mit snewe wilse beleyen Twort al veroudt en cout sonder ieugt Sijn groysel faelgeert hem en de duegt Algelijcxs ist ooc mit v gewaerlijc Die den tijt vwer iongerdagen Hebt ouerbrocht en gaet nv swaerlijc Lancx so ouder des v ioncheit claerlijc Faelgeert en v vriendelijc behaghen Gi en moecht sulken hoep niet meer beiagen Als de bomen die iairlix int groyen volherden Want ionger en moegdi nemmemeer werden [6] Soudi dan vergeten hoe gij zijt gestaect Den voerscreuen tractaet zo eyselic inder noot De welc Colijn caellui heeft gemaect Te brusel wonachtich die zo bij ten raect Genaempt zijnde den Pas vander doot Waer bij gij weten moet ic segt v bloot Wye die starcxste is hoe gij v bekent Tsij de oude Crancheit oft Accident Dees twe ridders sijnde zo wreedelijc Int groot forest van Atropos Houden daer den pas seer weedelijc Zo wonderlijc en so onbescedelijc Dat sulc sijnder dagen daert wort los De menige crijgt daer sulken schos Waer bij zij huers goets al moeten deruen Want zij allen menschen doen steruen Mijn heere Accident de wreede Hij gherieft al de iongen oft ouwen Tsgelijcx Crancheit bi onbesceede Brinct ooc al tonder mit zijnen beleede Die haer ieugt staet int vercouwen Sij smiten. sij keruen. sij slaen. sij houwen Huer mordadicheit gelijcx was nie gesien Nyemant en mach hem beijden ontulien Weet gij niet dat Exces de hyrault Heeft die capittelen al omme gecondicht Weet gij niet wat wreeder gewout Accident. v leueren sal dassout Betert v tes tijt van des gij hebt gesondicht Siet wel toe eer gij wort gewondicht Dat gij v verweren wel te passe gordt Want gij begost doen gij in de werelt tordt Oft zij dij stercker dan de stercke sampson Oft meer te ontsien dan de stoute hercules Oft zij dij wiser dan de Coninc salomon Oft schoonder dan de schoone absolon Oft subtijlder dan was dyomedes Vreesdij niet wat in dit gepeys al es Dat deese niet en mochten verbij gaen Want niet meer dan zij en suldij vrij staen So ouder zo den tijt meer naken sal Om v int velt te zijn bereet V genaect al reede dat swaer ongeual Der outheit. makende groot gescal Als een trompette die op de clocke sleet En noodt v vast. oft v is lyef ofte leet Feytelijc te doene v defencie Inde bataellie sonder assistencie Dus heeft mi tgepeis vast te voren geleit Al tgene daer ic mit soude vechten Des ic my ginc ter stont maken bereit En hebbe huer van als grooten danc geseit Myn wapen brochten daer myn knechten En liet mi zoot behoert fierlic toe rechten Ghelijc een ridder nam speer schilt ende sweerdt En al gewapent spranc ic op mijn peerdt [7] |
Dit boek is genoemd het Kamp (tweestrijd) van de dood Hier begint een boek of een traktaat, wat van elk was goed geadviseerd. Waarvan de titel dus geschreven staat/ De eerste van de Ridder over gelegd. Hier begint de proloog van het boek Geheten de Kamp van de dood. Want gelijk de profeet Job zegt; Dat leven der mensen is als een strijd op de aarde en de mens niets zekerder heeft dan de dood en niets onzeker dan het uur van de dood. Daarom zullen alle sterflijke mensen dit boek dat geheten is de Camp vander doot. vaak overlezen en met het hart overdenken en speculeren want het is vol van geestelijke verstand, vol van schrifturen en figuren vol van voorbeelden der poëten en naar de kunt van retoriek zeer kunstig gezet is en toont de manier van een prinselijke gewapende ridder die leert dat elk mens met geestelijke wapens, dat is met deugden een doods kamp vechten moet om te strijden tegens de tijdelijke dood waarmee elk aanvochten wordt van Atropos, de godin des doods, wat niemand ontgaan mag, maar den tijd wel verlengen mag met een goed beheer, met wijsheid en deugdelijk te leven waarmee hij dat de eeuwige dood zal mogen ontgaan en in de eeuwigheid leven zonder einde. Amen. Men zal weten dat de betekenis van sommige Waalse namen staan in de figuren voor elk kapittel en die zal almen vinden in het einde van dit boek. Gelijkerwijs dat achteruitgaat het seizoen Zo veel minder dagen als van de jaren Scheidde ik van huis om een reis te doen Door een begeerte en gelegenheid Alleen ik, maar Gepeins word ik gewaar Die me vergezelschapte zei duidelijk En bracht mij daar vast in de gedacht Hoe ik voortijds mijn jonkheid doorbracht Vrees die was zeer mijn vriendin Zij nam voor zich dus een voornemen Zie tot mij, ‘hoort wat ik begin Die zichzelf vergeet is zot van zin Hij schuwt de eer, hij wordt zeer ongetroost Ik hou hem onwaardig en aller boost En verlaten van de goddelijke gratie Niet waard geëerd te zijn te dezer gelegenheid Ge ziet door het voorleden seizoen gepasseerd De bomen der aarde en de groene heide De bloemen de bladeren al gegroeid Zonder geur of kracht gefundeerd Het loof gevallen al bloot de weiden De koude met sneeuw wil je belijden Het wordt al verouderd en koud zonder jeugd Zijn groeien faalt hem en de deugd Al gelijk is het ook met u gevaarlijk Die de tijd van uw jonge dagen Hebt doorgebracht en gaat nu zwaar Hoe langer hoe ouder is duidelijk uw jonkheid Faalt en uw vriendelijk behagen Ge mag zulke hoop niet meer bejagen Als de bomen die jaarlijks in het groeien volharden Want jonger mag je nimmermeer worden [6] Zou je dan vergeten hoe gij hebt gestaan Het voorschreven traktaat zo ijselijk in de nood Die Colijn Caillieu heeft gemaakt Te Brussel woonachtig die zo bij te einde raakt Genoemd zijn de Pas van de dood Waar bij gij weten moet, ik zeg het u bloot Wie die sterkste is hoe gij u bekent Te zijn de oude Zwakte of Ongeval Deze twee ridders zijn zo wreed In het grote bos van Atropos (godin van de dood) Houden daar de pas zeer droevig Zo wonderlijk en zo onbescheiden Dat er sommige van zijn dagen daar wordt los De menige krijgt daar zulke schot Waarbij zij hun goed al moeten derven Want zij alle mensen laten sterven Mijn heer Ongeval de wrede Hij gerieft al de jongen of ouden Tegelijk Zwakte bij onredelijkheid Brengt ook alles ten onder met zijn beleid Die hun jeugd staat in het verkoelen Ze smijten, ze kerven, ze slaan, ze houwen Hun moorddadigheid gelijke was niet gezien Niemand mag hen beiden ontkomen Weet gij niet dat Overdaad de heraut Heeft die kapittelen al om verkondigt Weet gij niet wat wreed geweld Ongeval u leveren zal die aanval Betert u, het is tijd van dat gij hebt gezondigd Ziet goed toe eer gij wordt gewond Dat gij u verweren wel te pas omgordt Want gij begon toen gij in de wereld trad O ben je sterker dan de sterke Samson Of meer te ontzien dan de dappere Hercules Of ben je wijzer dan de koning Salomon Of mooier dan de mooie Absalon Of subtieler dan was Diomedes Vrees je niet wat in dit gepeins al is Dat deze niet mochten voorbijgaan Want niet meer dan zij zal je vrij staan Zo ouder zo de tijd meer naken zal Om u in het veld te zijn bereid U genaakt alreeds dat zware ongeval De oudheid maakt groot lawaai Als een trompet die op de klok slaat En nodigt u vast of het u lief of leed is Feitelijk te doen uw verdediging In het gevecht zonder assistentie Dus heeft me het gepeins vast tevoren gelegd Al hetgeen daar ik mee zou vechten Dus ik ging me ter stond maken gereed En heb haar van als grote dank gezegd Mijn wapens brachten daar mijn knechten En liet me zo het behoort fier uitrusten Gelijk een ridder nam ik speer schild en zwaard En geheel gewapend sprong ik op mijn paard. [7] |

|
Hoe de bereede ridder clouck ende rasch Tsijnder quetsten wilt int volle harnasch [8] [8] Mijn peert was gehieten wille Mijn harnasch was gesteken inder temperueren Eens waters genaemt crachtih int gescille Mynen scilt hiet gode hope vast en stille Ten minste om dat lange sou dueren Myn glauie was van Auentueren Gemaect bij wonderlijcker auentagie En mijn sweret was van groter courage Aldus nam ic aene de vaert Tegen mijn partye vol moedicheden En alleenlijc rijdende ongespaert Volgende de eerlijcke maniere verclaert Vander goeden ridders ouerleden Dus heb ic twe dagen lanc gereden Sonder vinden enige auenture Werdich te stellen in scrifture Ten is geen noot dat ic verhale Myn peesteren merren oft reposeringe Mer tis wel reden te desen male Dat ic mijn auentuere te berge te dale Oopelic segge om v conforteringe Recht omtrent .ij. dagen in mijn spacieringe Reet ic my vermeyende menighen stap In een pleyne gehieten werlijcke blijscap Ic nam in dees plaetse sulken iolijt En dees contreie my so behaegde Ic en cost van daer niet te dier tijt Des ic Auentuere vant eer lanc respijt Van eenen ridder die my belaegde Hij riep recht als een onuersaegde Wacht v wilt v stellen te were Des ic my behelpen woude mit mynen spere Mer ic antwoirde hem te dier spacien Segt my te minsten uwen naeme Zij dij Ridder oft van wat nacien Eer ic tegen v steec bij uwer gracien Des hij seide geerne zoot wel betaeme Wien dat belieft oft mach wesen blame Ic hiet Aenstoot hier op dees stede De eyghen zone van gulsichde Hoe verstae ic dat hoe sal dit wesen Seide ic zij dij niet Outheit of Accident Die Atropos pas hout durclijc gepresen Doen ic v sach meende ickt bij desen Des seide zij neem ic zijter in content Mer ic bin hem luyden dicwijls omtrent Als ondersaten de meeste verhenen Deerste persecutuer vant smenschen leuen [9] |
Hoe de bereide ridder kloek en ras tot zijn hoede kwetsen wil in het volle harnas. [8] Mijn paard was geheten wil Mijn harnas was gestoken in een mengsel Een waters genaamd krachtig in het geschil Mijn schild heet goede hoop vast en stil Ten minste omdat het lang zou duren Mijn lans was van Avonturen Gemaakt bij wonderlijke voordeel En mijn zwaard was van grote moed Aldus nam ik aan de vaart Tegen mijn partij vol moed En alleen reed zonder sparen Volgde de eerlijke manier verklaart Van de goede ridders overleden Dus heb ik twee dagen lang gereden Zonder te vinden enige avontuur Waardig te stellen in schrift Het is geen nood dat ik verhaal Mijn trekdieren dralen of rusten Maar het is wel reden te deze keer Dat ik mij avontuurde te berg te dal Openbaar zeg ik om u te versterken Recht omtrent 2 dagen in mijn wandeling Reed ik me vermeiende menige stap In een vlakte geheten wereldlijk blijdschap Ik nam in deze plaats zulke jolijt En deze streek me zo behaagde Ik kont vandaar niet te die tijd Dus ik Avontuur vond eer iets lang respijt Van een ridder die me belegde Hij riep recht als een onversaagde Wacht u, wil u stellen te verweer Dus ik me behelpen wilde met mijn speer Maar ik antwoorde hem te die tijd Zeg me ten minsten uw naam Ben je Ridder of van wat natie Eer ik tegen u steek bij uw gratie Dus hij zei; graag zo het wel betaamt Wie dat belieft of mag wezen smadelijk Ik heet Aanstoot hier op deze plaats De eigen zoon van gulzigheid Hoe versta ik dat hoe zal dit wezen Zei ik; ben je niet Oudheid of Ongeval Die Atropos pas houdt dusdanig geprezen Toen ik u zag meende ik het hierbij Dus zei zij, neem ik ben je er in content Maar ik ben die lieden vaaks omtrent Als onderzaten de meest verhevene De eerste achtervolger van mensen leven. [9] |

|
Hoe dheremijt ontfinc in sijn herberghe dien den heremyte prees. Hij vant hem daer bescut van erge. Des blijscap In sijn herte rees. [10] Dus nam ic der werts terstont de vaert En seide dat god v blijscap wil gonnen Den dach wort out den nacht hem baert Wildi my vanden vwen deelen my verclaert Alzo ic v te mijnent soude ionnen Hij willecomde my geerne t was na der sonnen Hi dede myn peert en my groot gemake Als vrient den vrient plege voer alle sake Hij heeft my seluen ontwapent daer En in sijn eygen huys gelogiert Enen groten mantel brocht hi mi daer naer Die hem Voersienicheit gaf dats waer Van zijden gewracht fraylijc ghechiert Van sulcken weerdt was ic noit gehantiert Want die chiere die hij my daer dede En vant ic noit op enighe stede Hij dede my daer mit diligencie Water om waschen nettelijc voert brengen Bij eenen iongelijc schoon in apparencie Genaempt guede ioncheit na myn intencie Dus hoerdic hem noemen bij anderen dingen Die weerdt die leyde my sonder verlingen In een cleyn capelle die bij zijnent stoet Zeer deuoet en scoon bequamene en zoet Daer dede ic ter stont mijn orisoen Voerden outaer zeer schoen vercleedt Mit eenen cleede van Ghenouchdoen Verwapent mit Berou. willet beuroen Penitencie die hadt aldus bereedt De heremijte heeft my al omme geleedt Duer een goet duegdelijc verstercken Want sonder dit machmen luttel goets wercken Hij badt my dat ick corten woude Mijn oracie te deesen male En leyde my daer ic mit vroude Mijn auont mael mit hem doen soude Mildelijc geuende mit soeter tale Spec ende er weten so ict verhale Hadde hij daer te wille present Des ic doen van dien wel was content Dijcwijls liet ic mijn ooghen draeyen Om te zien van mynen weerde de ieeste Soe ic meer sach zo meer belaeyen Om op hem te zien des moest ic verfraeyen Sijn weesen was eerlijc als een de meeste Wit haren baert had hij gelijc eenen geeste Scheen hij rechts vuyt abstinencien En wel een man sijnde van grooter sciencien Nauwelic mocht ic mi wel onthouwen Ic en moste na zijnen naem hem vragen En wat hem porrede in goeder trouwen Al daer te wonen in dat beuouwen En dat ic zinen naem mit my mocht dragen Duer zijn duecht hoordic hem gewagen Groote kennisse heb ic wel aen u Ic wil dat gij van my hebt kennesse nv Die heremijt maect den Actuer bekant Hoe dat sijnen naeme is Verstant [11] |
Hoe de heremiet ontving in zijn herberg de auteur die de heremiet prees. Hij vond hem daar beschut van ergernis. Dus blijdschap in zijn hart rees. [10] Dus benam ik de waard terstond de vaart En zei dat god u blijdschap wil gunnen Den dag wordt oud de nacht zich openbaart Wil je mij van uw deel verklaren Alzo ik u tot mij zou gunnen Hij verwelkomde me graag, het was na de zonsondergang Hij deed mijn paard en mij groot gemak Als vriend de vriend pleegt voor alle zaken Hij heeft me zelf ontwapend daar En in zijn eigen huis gelogeerd Een grote mantel bracht hij me daarna Die hem Voorzienigheid gaf dat is waar Van zijde gewrocht en fraai versierd Van zulke waard was ik nooit gehanteerd Want de sier die hij me daar deed En vond ik nooit op enige plaats Hij deed me daar met geduld Water om te wassen netjes voortbrengen Bij een jongeling schoon van gezicht Genaamd goed jonkheid naar mijn intentie Aldus hoorde ik hem noemen bij andere dingen De waard die leidde me zonder uitstel In een kleine kapel die bij zijn woning stond Zeer devoot en mooi, bekwaam en aardig Daar deed ik terstond mijn gebed Voor het altaar zeer mooi gekleed Met een kleed van Genoegen doen Gewapend met Berouw, wil het bevroeden Penitentie die hadt aldus bereid De heremiet heeft me al omgeleid Door een goed deugdelijk versterken Want zonder dit mag men luttel goed werken Hij bad me dat ik korten wilde Mijn bidden te deze keer En leidde me daar ik met vreugde Mijn avondmaal met hem doen zou Milde gaf met lieve woorden Spek en erwten zo ik het verhaal Had hij daar te wil present Dus ik toen van die wel was content Vaak liet ik mijn ogen draaien Om te zien van mijn waard het gebaar Zo ik meer zag zo meer toe dringen Om op hem te zien dus moest ik verfraaien Zijn wezen was eerlijk als een der grootste Witte haren baard had hij gelijk een geest Scheen hij recht uit onthouding En wel een man was van grote wetenschap Nauwelijks mocht ik me wel onthouden Ik moest hen naam zijn naam vragen En wat hem dreef in goede trouw Al daar te wonen in dat gebouw En dat ik zijn naam met me mocht dragen Door zijn deugd hoorde ik hem gewagen Grote kennis heb ik wel aan u Ik wil dat gij van mij hebt kennis nu Die heremiet maakt de Auteur bekent Hoe dat zijn naam is Verstand [11] |

|
[12] Dheremyt die ginc van als tbeste doen. Mit zijnder spijsen hij hem feesteerde. Alle zijn wesen dede hij hem bevroen. Dwelc hem tallen duegden instrueerde. Verstant. Ic hebbe mi getrauelleert in menich lant Als die van auentuere een ridder hiet En mijnen naem is gehieten verstant Die al omme ooc wel is bekant Vanden besten ia vander tafeconden ziet Dus siende de werelt anders niet Dan een zee des leuens onseker gestaect Zo hebic van de plaetse mijn demeyne gemaect Soberheit heeft gemaelt mijn broot Goet leuen heeft getempert mijnen wijn Mijn wandelen is in blijscapen groot Planteit is mijn meestersse bloot Sonder melancolie is de ruste mijn Hier binnen en compt geen nidich schijn En dit huys hiet onder mijn bedrijf Vander redenen een ouerblijf Rechts hier wil ic leuen en steruen Hier wil ic mijnen tijt ouerlien Gode soeken de werelt begheuen Der zielen dienen en den lichaem verheuen Doer te veel te minnen zeer castien Ic heb te zeer ghemint in allen zien De sonden. des bid ic onser vrouwen Dat zij my in dit wil ghestadich houwen Dijn aengrijp dijn sake en dijnen name Heb ic al wel gheincorporeert Geen dinc en es voer my verborgen twaer om vrame Ic ziet al ic weet al zoot wel betame Of werwerts datmen trect ofte verkeert Gij zijt wter maertsen ghepasseert Daer fortune. wonder ende druc Hebben begost een wonderlijc stuc Dus heb di mijns naems verstant gecregen En tgene dat ic v nu wil vermonden Ic weet wel dat gij zijt onderweghen Als een stout vroom edel deghen Vwen lichaem te leueren te deesen stonden Den geenen die noit na mijn orconden En waren verwonnen van hoe out verdaegt Dees hebbent al doot ende wech geiaecht Accident vindi altoos bereet Al vast ghewapent ende te paerde Al te dooden en te bringhen int leet En crancheit die op dander zijde steet Wreet sonder genade als de onuerueerde Mer tsegen een die bereet is te sweerde Ia daer crancheit maect den tsegen stoot Daer tegens heefter Accident wel xxx doot [13] Ic heb v verclaert al v wesen Vwen naem v saken uwen wille Vlyen noch deysen en is niet gepresen V begrijp moetti volbrenghen in desen Gaet vertoent v en zijt niet stille Ghij crijgt eer genoech in dit gescille En ghy wort ghepresen doert beghinnen Condi mijn heer Accident verwinnen Ende indien dat ghy verweerder zijt Te onderhouden datter is voersproken So gheef ic v een ghifte te deser tijt Een glauie van Regemente in v berijt Inde stat van v lance ghebroken Hier mede steect smijt wilt wonder coken Want hier mede mach worden verwonnen Accident dear ghy hem sult vinden connen Hier bij moetti als ghy ontsprinct V seghenen mit uwer rechter hant Gode biddende dat hy uwes ghedinct En uwen goeden enghel v gehinct Te sijn in deesen wech v onderstant Dwelc ic gode bid almachtich bekant Hem danckende zo mijn herte dat meent Van alle die duechden die hij ons verleent Vander tafelen sijn wij dus op gestaen Mit goeder moeten nae de gracie Ende ic vant mijnen weert daer veel lach aen Doer sijn propoost so wijs ghedaen Dat ic in hem nam iubilacie Hy seide my ghy sult te dese spacie Slapen gaen ende dan morghen vrouch Toen ic v mijn reliquien nae v ghevouch Daer nae leide hij my om logieren In een plaetse properlic versciert So ient ic moeste vruecht hantieren Hij dede my decxsels ghenoech bestieren Op een matte van rusten ghesciert Ic en had noit herberge so wel geregiert Noch plaetse oec na mijn behaghe En daer sliep ic tot den scoonen daghe Als ic ontspranc het was schoon dach Doen hoerdic een cloxken luijden daer Dus stonde ic haest oppe sonder verdrach En wiesch mijn handen also ic plach Scamelic doer negligencie zwaer De misse vant ic bereit en an den outaer Eenen obseruant die se sanc na mijn intencie Die gehieten was Obediencie [14] De alue die hy daer aen dede Was goede wille van eerst ghenaempt De amict hiel als mate haer stede Tgortsel was van puerder suuerhede De stole was als caritate gheraempt De manipel was vol trouwe besaempt Ende de casuffel was hogelic gheacht Want van eerbaerheeden was sij gewracht De hostie was van saligher trouwen Ende de kelc hiet gheloue inder waerheit Dampullen goet recht sonder vouwen Ende tlicht hadde int bescouwen Van gracie alle de openbaerheit De quispel van sculde geen zwaerheit En die clocke was al bij auijse Geheelicke van goeden onder wijse Alle dlijnwaet vanden outaere Was seer rijckelic ende wel geordineert Ghemaect van costelijker ware Van eenen wercke der waerheit clare Dmissael was van beloften ghecontinueert Sulke edelheit was noit ghegrondeert Noch plaetse daer god badt was gedient Des ic dees plaetse prees dus ghegrient paesbert was eendrachticheit beuonden De candelaers waren al van accoerde Den outaerstein had van perfectie tvermonden En van goeder intencien waren te dien stonden De glasen veynsteren daer ic na spoerde En mit ontfermen so ic sach en hoerde Was daer gheciert met allen rijckelijc De heylige capelle zoot was blijckelijc De misse gecelebreert sijnde ic doen sach Mijnen weerdt die daer hadde ghelesen Seer deuoot sijn mettenen also hy plach Die my ter stont boot goeden dach En vraechde my wes ic voer in desen Hoe ic gherust hadde mit een blide wesen Ic seide wel hem bedanckende zeere Vanden herberghen ende vander groote eere Doen seide hij my nu moet ic voldoen Tbelof mijn tresoers so ic v dede vermaen My onder wisende dat ic wel soude beuroen Peysende om der stucken vreempt fautsoen Die van goude noch siluer en waren gedaen De dore van achterdincken dede hij open saen De slotel was begeerte van wetenheit daer En tslot was eenen schoonen spiegel claer [15] |
[12] De heremiet die ging van alles het beste te doen. Met zijn spijzen hij hem ontving. Al zijn wezen deed hij hem bevroeden. Wat hij hem tot alle deugden instrueerde. Verstand. Ik heb gereisd in menig land Als die van avontuur een ridder zei En mijn naam is geheten verstand Die alom ook wel is bekent Van de besten, ja van de tafel konden ziet Dus zag de wereld anders niet Dan een zee des levens onzeker bestendig Zo heb ik van deze plaats de mijne gemaakt Soberheid heeft gemaald mijn brood Goed leven heeft getemperd mijn wijn Mijn wandelen is in grote blijdschap Hoeveelheid is mijn meesteresse bloot Zonder melancholie is mijn rust Hierbinnen komt geen nijdige schijn En dit huis heet onder mijn bedrijf Van de redenen een verblijfplaats Recht hier wil ik leven en sterven Hier wil ik mijn tijd doorbrengen God zoeken en de wereld begeven De ziel dienen en het lichaam verheffen Door te veel te minnen zeer kastijden Ik heb te zeer gemind in alles te zien De zonden, dus bid ik onze vrouwe Dat zij mij in dit wil gestadig houden U aangrijpt uw zaak en uw naam Heb ik al wel geïncorporeerd Geen ding is voor mij verborgen tenzij om nut Ik zie al dat ik weet al zo het wel betaamt Of werwaarts dat men trekt of verkeert Gij zijt uitermate gepasseerd Daar fortuin, wonder en druk Zijn begonnen een wonderlijk stuk Dus heb je mijn naam verstand gekregen En hetgeen dat ik u nu wil verwoorden Ik weet wel dat gij bent onderweg Als een stout dappere edele held Uw lichaam te leveren te deze stonden Diegenen die nooit naar mij hoorden En waren overwonnen van hoe oud bejaard Deze hebben alles gedood en weggejaagd Ongeval vind je altijd bereid Al vast gewapend en te paard Alles te doden en te brengen in het leed En verzwakte die op de andere zijde staat Wreed zonder genade als de onvervaarde Maat tegen een die bereid is te zwaard Ja, daar zwakte maakt de tegenstoot Daartegen heeft Ongeval er wel 30 gedood [13] Ik heb u verklaart al uw wezen Uw naam, uw zaken en uw wil Vlijen noch wijken is niet geprezen Uw begrip moet ge volbrengen in dezen Gaat, vertoon u en wees niet stil Gij krijgt eer genoeg in dit geschil En ge wordt geprezen door het te beginnen Kon je mijn heer Ongeval overwinnen En indien dat gij verweerder zijt Te onderhouden dat er is voorsproken Zo geef ik u een gift te deze tijd Een lans van Goed gedrag in uw bezit In de plaats van uw gebroken lans Hiermee steek, smijt, wilt bewonderenswaardige daad Want hiermee mag worden overwonnen Ongeval daar ge het zal vinden kunnen Hierbij moet je als ge ontkomt U zegenen met uw rechterhand God bidden dat hij u gedenkt En uw goede engel u gedenkt Te zijn in deze weg uw bijstand Wat ik god bid almachtig bekent Hem dank zo mijn hart dat meent Van alle deugden die hij ons verleent Van de tafel zijn wij dus opgestaan Met goed moet na de gratie En ik vond mijn waard daar veel aan lag Door zijn uitzetting zo wijs gedaan Dat ik in hem nam jubelend Hij zei me; ge zal te deze tijd Slapen gaan en dan morgen vroeg Toon ik u mijn relikwieën naar uw gevoeg Daarna leidde hij me om logeren In een plaats goed versierd Zo een ik moest vreugde hanteren Hij liet me bedekking genoeg sturen Op een mat van rust gesierd Ik had nooit een herberg zo wel geregeerd Noch plaats ook naar mijn behagen En daar sliep ik tot de mooie dag Toen ik opsprong was het een mooie dag Toen hoorde ik een klok luiden daar Dus stond ik gauw op zonder te dralen En waste mijn handen al zo ik plag Beschaamd door zware onachtzaamheid De mis vond ik gereed en aan het altaar Een observant die het zong naar mijn intentie Die geheten was Gehoorzaamheid [14] De albe die hij daar aandeed Was goede wil van eerst genaamd De amict hield als mat haar plaats Het witte koord was van pure zuiverheid De stool was als weldadig verzonnen De manipel was vol trouw afgezoomd En de kazuifel was hoog geacht Want van eerbaarheid was het gewrocht De hostie was van zalige trouw En de kelk heet geloof in de waarheid De ampul goed recht zonder vouwen En het licht had in het aanschouwen Van gratie alle de openbaarheid De kwispel van schulden geen zwaarheid En die klok was al bij advies Geheel van goed onderwijs Alle lijnwaad van het altaar Was zeer rijk en goed geordend Gemaakt van kostbare waar Van een werk der heldere waarheid Het missaal was van beloften gecontinueerd Zulke edelheid was nooit gegrond Noch plaats daar god beter was gediend Dus ik deze plaats dus behaagde Vredekus was eendrachtigheid bevonden De kandelaars waren al van een overeenstemming De altaarsteen had van perfectie het vertonen En van goede intenties waren te dien stonden De glazen vensters daar ik naar speurde En met ontfermen zo ik zag en hoorde Was daar versierd volkomen rijk De heilige kapel zo het bleek De misse gecelebreerd was ik toen zag Mijn waard die daar had gelezen Zeer devoot zijn metten al zo hij plag Die me terstond bood een goede dag En vroeg me waar hoe het met me ging nu Hoe ik gerust had met een blijde wezen Ik zei wel hem te bedanken de sier Van de herberg en van de grote eer Toen zei hij me; nu moet ik voldoen De belofte van mijn schat zo ik u vermaande Me onderwijst zodat ik wel zou bevroeden Peinzend om de stukken van vreemde vorm Die van goud noch zilver waren gedaan De deur van berouw deed hij open gelijk Die sleutel was begeerte van kennis daar En het slot was een mooie heldere spiegel. [15] |

|
Hoe verstant dheremijt sijn reliquien thoont. Den acteur die wonderlijc sijn gewracht. En seit hem hoe accident elken hoont. Tsij bij bedroge of bij sijnder cracht. [16] Dees plaetse was recht oft een cleoster ware Gepareert mit wonderlijcken scilderien Dus peyst wel of ic daer int clare Mijn beste dede al vielt my opt dsware Om kennen en weten al dees fantasien Verstant dede wel want te desen tijen Seide hij my appliceert hier toe uwen sin So crijg di van mijn reliquien tbekin Siet hier dit is van eenen ezel tkakebeen Daer Accident abel met bracht ter doot Bij Cayn dien brachte int gheween Doer een haetsap die niet en was cleen Dus was hij deerste die de eerde ontsloet Hy dede quaet die misdade was groot Want hij vermoerde so elkerlijc is vroet Een vanden besten voer der diluuien vloet dit is den pylaer lect hier aen merck Die sampson mit crafte heeft ghebroken Daer hi me afwerp want hi was so sterck Tgrote paleys twelc hoge was int werc Sijns wijfs bruloft was daer gewroken Hem en meer ander doode hi daer onder beloken Twas al van accidents werck den horriblen De proeue is inden text vanden biblen Dit es een betoeuerde hemde my wel versint Daer mede dyanira die niet bet en mochte Meinde te minnen of te sijn ghemint Daer sij me doode ende heeft ghscint Hercules den stouten dier bij inden brant gherochte Accident wast die huer desen raet sochte So ghy lesen moecht in enighe partye Vander gooden genealogye In desen koker so moechdi vinden Den griffien daer mede was doot gesteken Iulius cesar als van zijnen beminden Dien sij in huer cenaet brochten tinden Bij groeter wreetheit soot heeft gebleken Dit waren van accident de treken Deese dinghen geuen ons memorie Nae de Roemsche historie Deese busche die ic v hier thoone Sonder handelen of ooc aen te tastene Antipater deedse open in persoone Om alexander die drouch der werlt crone Te dodene ende met venijn te verlastene Accident begoste hem te fastene Dus bleef daer iamerlijc vergeuen Die in de werelt was meest verheuen [17] DAt groot stuc op dat gijt al siet Tes de lance daer mede achilles Doode hector van troyen dat vrome diet De meeste ontsien ic en lieghe v niet Die vaillanste die oyt was of noch es Sulc es al accidents entremes Hier af moechdi vinden na mynen intencie Daer de destructie van troyen maect mentie MIt desen boghe ende gescutte mede Was ghedoot ende tondergebrocht Achilles mit grooter subtijlhede In venus tempel te troyen int stede Van parys die meerstelic heeft gerocht Accident heeft desen raet ghesocht Dus bleef daer ten baette gheen wieken Die vroempste gehieten onder die grieken HEt zweerdt dat ghinder al recht steet Es tselue daer mede doot bleef pompeius Bij den coninc van egipten wreet Die hem doode hem brengende int leet Sijn hooft afslaende daer bleef hij dus Accident gaf om dit te doen den gus Des hij dede vallen pyler ende den man Daer rome meest eeren bij gewan SIedi daer wel den gheuenijnden rinc Daer mede van carthago hanibal Tvenijn creech dits wonderlic dinc Daer hij hem seluen met ontginc Vol venijns die voer sijn tijt bequal Accident min geldet daer hij af zwal Dus starf een die vaillanste prinche Die noit gouuerneerde enich prouinche SIet daer noch meer den groten speer Daer marckconinc van cormiaille Brochte ter doot doer dit geweer Tristanne ia oic mit al sijn heer Vijleynlijc mit een openbaer betaille Accident en speelde hem geen faeille Te doodene so ic in der historie las Die vanden besten riddes ter werlt was MIt desen spriete snydende ende goet Dede doden als een wijf verradich Voertijts den coninck agamemnon vroet By hueren paellairt die ter ijder fame stoet Des si wel hieten mach fel moerdadich Dees beleide den grieken vroech ende spadich Sijn wijf die verradelic was bedacht Heeften bij accident ter doot ghebracht [18] Met desen braeckmaert onmenschelic zeere Doode mordreit vol quaets ghevult Den coninc Artueren zijnen heere En waleweyn sijnde vol grooter eere Niet als stout vassael tot zijnen heere gehult Mer mit grooter ontrouwen verdult Daer accident af was de beleyder stuere Op dees twee princhen groot van valuere Mit deesen goeden basselare Was holofernes in voerleeden tyen By Iudith ter doot gebrocht int clare Verlossende huer stadt die was in vare Vander belegghe in allen zijen Als bijder hant van eender maegt Des minne mit wreetheiden hem heeft gheplaegt Met desen hamer ende naghel snel Doode iahel de eerbare vrouwe Sizaram die tirant wreet ende fel Den slach was godlijc hy viel seer wel Den nagel ginc int hooft hy creech rouwe Goods volc bedreefs feeste so ic houwe Accident bestiert dus al sijn vechters Proeue is inden boeck vanden rechters Mit desen twe glauien bij exces So hebben twe broederen elc anderen gedoot Om dat wijlen voertijts Ethiocles Niet en woude leveren polomites Trijcke hem beloeft ende hem hadde ghenoot Accident dien gheen ghekijf ontgroodt Wasser omtrent so ghij vint verschenen Inde wercken van thebes en athenen Mit dien anderen spriete raeymondijn Doode sijn goeden oem froomont Menende dattet was een euerswijn Dwelc hem op liep hij most bescaempt sijn In tdichste des boschs daer bereet stont By accident worde hij daer ghewont So gij leesen moecht tallen terminen In de ghesciedenisse van meluzynen Dats euerswijn dat te doet bracht heeft Den schoonen adonis noch ionc van sinnen Die tot iaghen al sijn genoecht gesocht heeft En sijn lijf te auentueren gedocht heeft Teghen den raet vander goddinnen Accident liet hem sijn wreetheit kinnen Want hij belette die mynlijke secreten Vanden vrouwen nae tseggen der poeten [19] Mit deser grooten dagghen swaer Quetste ioab die by hem comen was Amazam mit een cusse openbaer En dooden heymelijc van achter daer Dwelc wel tcussen ghelijc van indas Twas een vyleinich vuijl ghebras Van accidente waerdich der ioden vloeck So men lesen mach inden coninghen boeck Mit desen steenen en dees slinghere Heeft die coninc dauid mit grooter coraedge Goliam gedoot den grooten dwinghere Die der quaetheit was een verstringhere So wel aen hem als aen sijn lijnaedge Accident die brinct altijt sulke gaedge Die hem betrout hij salse so al beleyen Ia al waert korsten ioden of heyen Mit desen vaste siet was gehanghen Aman die so rijke was ende machtich Om dat hij hadde so groot verlanghen Te destrueren ende te brengen int pranghen Diootsche volc daer of was clachtich Hefter vol duechden wijs ende voerdachtich Accident dede dat hij verworgde Mardocheus creeg deere die niet meer en sorgde Etvirendeel te sien en hadden wij geen stade Tweesen der plaetsen mocht ic niet noteren Men quam ons segghen het worde spade Des mijn waert doer sijn grote genade Ende ic ginghe van daer spaceren Verstant dede my seer fanteseren Doer die reliquien die hij my liet blijken Twas een wonderlijc monstre niet ongelijken Sus sijn wij beyde van daer gesceyden Vuyt dit cloester ghedencken den name Daer ic in nam blyscap om verleeden Een scerp solaes vol drucx beleeden En een iolijt vol der mesquame Tes een sorghe een versekerde fame Tes een sekerheyt onseker ende boos Des ic sonder pijne niet en was altoos Nochtant bescaempt moest ic my veisen En ic wasser oic seer by bedruct Dat icx niet al en sach tot dier reysen En doer tverwonderen most ic meer peysen Dat mi mijn gesichte niet en hadde geluct In dit cloester te sien yet heels of gestuct Aengaende crancheyt oft der outheyt fier Dit dochte mijn sijnde een vreemt bestier er verstant heeft my wel ghetoeft Seggende tot my op dat ic wederkeerde Hij soude my tsruplus toonen dus wordic besoeft En van crancheit wat enginen hi behoeft En al dweesen daer druc oyt by meerde Sijn stocken en sijn niet houten so hi mi leerde Mer van crancheit sijn sijn cudsen ongeloot Daer de drager hem seluen mede doot Sij lieten ons propoost na bethamen Ic deede mijn wapen an al bereit Van des wij vonden ontbeten wij tsamen Ondercussende elc anderen adieu wij namen Van sijnder duecht heb ic hem danc geseit Belofte deedic so hij mi hadde gheleit Hem te besoecken tot mijnder vromen Mocht ic weder om vander reysen comen [20] |
Hoe verstand de heremiet zijn relikwieën toont de auteur die wonderlijk zijn gewrocht. En zei hem hoe ongeval elke hoont. Hetzij bij bedrog of bij zijn kracht. [16] Deze plaats was recht of het een klooster Gesierd met wonderlijke schilderijen U peinst wel of ik daar in het heldere Mijn best deed al viel het me zwaar Om te kennen en weten al deze fantasieën Verstand deed het goed want te deze tijden Zei hij me aandacht hiertoe te wijden Zo krijg je van mijn relikwieën het beken Ziet hier, dit is van een ezel het kaakbeen Daar Ongeval Abel mee bracht ter dood Bij Cain die hem bracht in het wenen Door een haat die niet was klein Dus was hij de eerste die de aarde opende Hij deed kwaad, die misdaad was groot Want hij vermoorde zo elk die is verstandig Een van de besten voor de zondvloed Dit is de pilaar leg hieraan merk Die Samson met kracht heeft gebroken Daar hij mee afwierp want hij was zo sterk Het grote paleis wat hoog was van werken Zijn wijf bruiloft was daar gewroken Hem en meer andere doodde hij daaronder bedolven Het was al van ongeval werk de verschrikkelijke De proef is in de tekst van de Bijbel Dit is een betoverd hemde me goed wel gezind Daar mede Deianeira die niet beter mocht Mee te minnen of te zijn gemind Daar ze me doodde en heeft geschonden Hercules de dappere die erbij in de brand raakte Ongeval was het die haar deze raad zocht Zo ge lezen mag in enige partij Van de goden genealogie In deze koker zo mag je vinden De dolk daarmee was dood gestoken Julius Caesar als van zijn beminden Die ze in hun senaat brachten ten einden Bij grote wreedheid zo het heeft gebleken Dit waren van ongeval de streken Deze dingen geven ons memorie Naar de Romeinse historie Deze bus die ik u hier toon Zonder handelen of ook aan te tasten Antipater deed ze open in persoon Om Alexander die droeg de wereld kroon Te doden en met venijn te kwellen Ongeval begon hem te vast te grijpen Dus bleef daar jammerlijk vergeven Die in de wereld was meest verheven [17] Dat grote stuk op dat gij alles ziet Het is de lans waarmee Achilles Doodde Hector van Troje, dat dappere volk De meeste ontzien ik en lieg u niet Die dapperste die ooit was of noch is Zulke is al ongeval gerecht Hiervan mag je vinden naar mijn intentie Daar de vernieling van Troje maakt vermelding Met deze boog en pijl mede Was gedood en te onder gebracht Achilles met grote sluwheid In Venustempel te Troje in de stad Van Paris die hem vlijtig heeft geraakt Ongeval heeft deze raad gezocht Dus stierf het baatte geen doeken De dapperste geheten onder de Grieken Het zwaard dat ginder al recht staat Is dezelfde waarmee dood bleef Pompeius Bij de wrede koning van Egypte Die hem doodde en hem bracht in het leed Zijn hooft afsloeg en daar bleef hij dus Ongeval gaf om dit te toen den minachting Dus hij liet vallen pilaar en de man Daar Rome meeste eren bij won Zie je daar wel de vergiftigde ring Daarmee van Carthago Hannibal Het venijn kreeg, dit is een wonderlijk ding Daar hij zichzelf mee ontging Vol venijn die voor zijn tijd bezweek Ongeval mengde daar hij van weg kwijnde Dus stierf een van de dapperste prinsen Die nooit regeerde enige provincie Zie daar noch meer de grote speer Daar Marc, koning van Cornwall Bracht ter dood met dit wapen geweer Tristan, ja, ook met al zijn leger Laaghartig met een openbare strijd Ongeval en speelde hem geen verlies Te doden zo ik in der historie las Die van de beste ridders ter wereld was Met deze snijden en grote lans Liet doden als een verraderlijk wijf Voortijds de verstandige koning Agamemnon Bij hun haar minnaar die ten kwade faam stond Dat ze wel heten mag fel moorddadig Deze voerde de Grieken aan vroeg en laat Zijn wijf die verraderlijk was bedacht Heeft hem bij ongeval ter dood gebracht [18] Met deze strijdhamer zeer onmenselijk Doodde Mordret vol kwaad gevuld De koning Artur, zijn heer En Walewein die was vol grote eer Niet als dappere vazal tot zijn heer gehuldigd Maar met grote ontrouw verdwaald Daar ongeval van was de aanvaller stuurs Op deze twee prinsen groot van waarde Met dit goede dolkmes Was Holofernes in voorleden tijden Bij Judith ter dood gebracht in het zuivere Verloste haar stad die was in gevaar Van de belegering aan alle zijden Als bij de hand van een maagd De minne met wreedheden hem heeft geplaagd Met deze hamer en nagel snel Doodde Jahel, de eerbare vrouwe, Sisara die felle wrede tiran De slag was goddelijk, hij viel zeer goed De nagel ging in het hoofd en gij kreeg rouw Gods volk bedreef feest zo ik hou Ongeval bestuurt dus al zijn vechters De proef is in het boek van de Richteren Met deze twee lansen bij overdaad Zo hebben twee broederen elk de andere gedood Om dat wijlen voortijds Etheokles Niet wilde leveren Poluneikes Het rijk hem beloofd en hem had geweld aangedaan Ongeval die geen gekijf kleiner maakt Was er omtrent zo gij vindt zien In de werken van Thebe en Athene Met die andere speer Raymundus Doodde zijn goede oom Fromond Menende dat het was een everzwijn Wat hem op liep hij moest beschaamt zijn In het dichtste der bos daar gereed stond Bij ongeval werd hij daar gewond Zo gij leze mag te alle termijnen In de geschiedenis van Melusine Dat het everzwijn dat ter dood gebracht heeft De mooie Adonis noch jong van zinnen Die tot jagen al zijn genoegen gezocht heeft En zijn lijf ter avonturen gebracht heeft Tegen de raad van de godinnen Ongeval liet hem zijn wreedheid kennen Want hij belette die geheime liefdesverhouding Van de vrouwen naar het zeggen der poëten [19] Met deze grote zware dolk Kwetste Joab die bij hem gekomen was Amazam met een kus openbaar En doodden hem heimelijk van achter daar Wat wel het kussen gelijk van Judas Het was een ellendig vuil ongedierte Van ongeval waard de Joden vloek Zo men lezen mag in het Koningen boek Met deze stenen en deze slinger Heeft de koning David met grote dapperheid Goliath gedood de grote dwingeland Die de kwaadheid opleverde Zo wel aan hem als aan zijn nakomelingschap Ongeval die brengt altijd zulke beloning Die hem vertrouwt hij zal ze geleiden Ja, al was het christen, Joden of heiden Met deze strik was gehangen Aman die zo rijk was en machtig Om dat hij had zo’n groot verlangen Te vernielen en te brengen in het kijven Het Joodse volk zich daarover beklaagde Esther vol deugden, wijs en voorzichtig Ongeval deed dat hij verworgde Mardocheus kreeg de eer die niet meer bezorgde Het vierde deel te zien en hadden wij geen gelegenheid Te wezen ter plaatse mocht ik niet noteren Men kwam ons zeggen het wordt te laat Dus mijn waard door zijn grote genade En ik ging vandaar wandelen Verstand liet me zeer fantaseren Door die relikwieën die hij me liet blijken Het was een wonderlijk revue volstrekt onvergelijkbaar Dus zijn wij beide vandaar gescheiden Uit dit klooster gedenken de naam Daar ik in nam blijdschap om het verloop Een scherp solaas vol drukte getuigen En een jolijt vol er miskwam Het is een zorg een verzekerde faam Het is een zekerheid onzeker en boos Dus ik zonder pijn niet was altijd Nochtans beschaamt moest ik me veinzen En ik was er ook zeer bij bedrukt Dat ik niet alles zag te die keer En dor het verwonderen moest ik meer peinzen Dat me mijn gezicht niet had gelukt In dit klooster te zien iets heel of fragmentair Aangaande zwakheid of de fiere oudheid Dit leek me te wezen een veemde gebeurtenis Maar verstand heeft me wel onthaalt Zei tegen mij op dat ik wederkeerde Hij zou me het surplus tonen, dus werd ik daarvan bewust En van zwakte wat geen middel hij behoeft En al het wezen daar drukte me ooit meer Zijn stokken zijn niet van hout zo hij me leerde Maar van zwakte zijn die knuppels zonder lood Daar de drager zichzelf mee doodt Ze lieten ons voornemen na betamen Ik deed mijn wapen aan al bereid Van dat wij vonden ontbeten wij tezamen Kusten elk de andere adieu en wij namen Van zijn deugd heb ik hem dank gezegd Belofte deed ik zo hij mij had geleid Hem te bezoeken tot mijn baten Mocht ik wederom van de reizen komen [20] |

|
Van desen boeke de tweetste partye. Wort hier als nu van v luyden bekent. Hoe verstant den acteur gheeft int wye. De lance genaempt goet regement. [21] Sus heb ic na mijn lance gheuraecht Als ic op mijn paert was ghescreden Die my dees vrient gaf out verdaegt Van Regemente die mij wel heeft behaecht Tegen de stercxste van alle zwaerheden Dus bin ic mijns weegs lancx int dat gereden Te veldewerts in in een scoon landouwe Dwelc groot scheen in menigerley vouwe Den naem deser landouwen diet wel noteert Was nae onser talen genoempt den tijt Hoe wel hij lanc ende breet is ghescitueert Nochtans seer haest is hy ghepasseert Ia als blyscap ende vroegt daer es int crijt So licht als den wint is daer douerlijt Daer vernam ic om corten mijn woerdt Dat den tijt op een cort gaet zeer voerdt Mijn paert dat gehieten was wille Nam sijnen wech houdende hem in sijnen trant Het omdroech my des worden wij in gescille So haestelic ic en cost gehouden stille Recht in de middel des velts plaisant Seer haestelic sach ic ende beuant Eenen ridder die my daer verbeyde int pleijn Des ic daer vechten moste tegen hem certeijn Hy was ghewapent al mit Arbeit Sijn paert was gehieten pijne Sijn scilt soot bleeck inder sonnen claerheit Was bescildert mit waken ende vaec inder waerheit So caduyc men saegt nau ten fijne Vanden lijden was sijnen rock in schijne En hij gheleeck wel ten es geen faellie Recht of hy gecomen had vuijt een betaillie Ic hadde ouer zeer ghaerne ghesien De continancie van mijn teghen partie Ten was niet moghelic dat mocht gescien Men hadde moghen meynen dat ic bij dien Sijn ridderscap ontsien hadde so ic belie Ic sanc mijn lance en hij ooc ten strye Wij onderstaken malcander mit onsen speren Dat wy beide vielen wij costent niet geweren Hij die goet ridder was sonder falen Spranc op sonder lanc te beyden So dedic ooc ic en wou niet dralen Hij nam sijn zweert fijn ende goet van stalen Om mij veel drucx en leets te bereiden Mijn lance daer af my verdroot te sceiden Van Regemente ghelaten tot mijnder vromen Heb ic om mijn bescudden inde hant genomen [122] Sijnen schilt heeft hij wel te passe gestelt Ende meende my wel te verlastene Mit regement heb ic hem so versnelt Hy moste wijcken twe of drie reysen getelt Dat hem verdroot my aen te tastene Vaillandelijc pijnde hy my te fastene Mar ic verweerde mi so dat ic my verloste Ten besten dat ic mochte en coste War hij liep my altoos op mit vlaghen Hij deilde my wel van sinen zweerde Dat ghemaect was van te veel daghen So onsachtelijc en so zwaren slaghen Dat ic daelde bij na doot op deerde Mijn lance die brac doer sijn houeerde Mits der cracht van sijn wreet gheberen So most ic mi mit minen zweerde verweren So langhe hebben wij tsamen geuochten Dat wij niet heels hebben behouwen Den scilt gecroet den halsberch ontvlochten Smeet deen dander slouch wat wijs mochten Elkerlyc wou hem om wreken benouwen Onsen adem hernemen wij wel wouwen Des wij sijn achtewarts getrocken beide Dwelc de stercxste ooc wel by leide Mijnen adem hernomen hier in dit perc So aensach ic wel mijnen aduersarijs Ic ontsach hem want hij was seer sterc Dus begheerdic spraec ic prees sijn werc Seggende edel vassael en vroem zoot claer is Ic bidde v een bede die niet zwaer is Te condighen uwen name eest die wille dijn Dat bidde ic v heere op dat mach sijn Sus seide hij my mit versekerde gelate Seer zoetelijc en mit blijde aensichte Edel ben ic vuyt coninclijken ghesaten Bouen pertcheual den valois van state Bekint doer mijn cracht enen ghedichte Weet dat ic outheit bin int ghelichte Bereit om te ontmoeden ghemeenlic elken Ia oft int midden vanden Tijden denselcken Niement den tijt ouer lijden mach Hij en moet ooc doer mijn bedrijf wat lijden Sulc doet mi outheit mijns naems gewach Die my om vinden noit soecken en sach Mer hij abuseert sijn exploot bij tijdeu Doer my moet hij passeren sonder vermiden Sulcken wech moeghen sij som verweruen Oft sij moeten in huer ionghen dagen steruen Mer na dat gij zijt in mijn banden beseuen So moet ghij weten wat ic can Ghij moet v hier geuanghen gheuen Ic ontsegge v al heel verweert v leuen Tes v van noode oft ic sal v gheraken Ic spranc doen voren mit luttel spraken En daer begoste weder ons onvreede Wreedelijcker dant van alden dage dede [23] |
Van dit boek het tweede deel. Wordt hier als nu van u lieden bekend. Hoe verstand de auteur geeft in het uitwijden. De lans genaamd goede regelement. [21] Dus heb ik naar mijn lans gevraagd Toen ik op mijn paard was geschreden Die me deze vriend gaf oud en bedaagd Van Reglementen die mij wel heeft behaagt Tegen de sterkste van alle zwaarheden Dus ben ik mijn weg langs in dat gereden Te velde waart in een mooie landouwe Wat groot scheen in menigerlei opzicht De naam van deze landouwen die het wel noteert Was naar onze taal genoemd de tijd Hoe wel het lang en breed is gesitueerd Nochtans zeer gauw is het gepasseerd Ja, als blijdschap en vreugde daar is in dit gebied Zo licht als de wind is daardoor gaat Daar vernam ik om te verkorten mijn woord Dat de tijd spoedig zeer voortgaat Mijn paard dat geheten was wil Nam zijn weg en hield zich in zijn gang Het voerde me weg dus worden wij in twist Zo gauw ik het stil kon houden Recht in het midden van een plezierig veld Zeer haastig zag ik en bevond Een ridder die me daar opwachtte in de vlakte Dus ik daartegen vechten moest zeker Hij was gewapend al met Arbeid Zijn paard was geheten moeite Zijn schild zo het bleek in de helderheid van de zon Was beschilderd met waken en slapen inde waarheid Zo klein men zag het nauwelijks zo fijn Van het lijden was zijn rok in schijn En hij geleek wel, het is geen grap Recht of hij gekomen had uit een strijd Ik had voor zeer graag gezien Het uiterlijk van mijn tegen partij Het was niet mogelijk dat het mocht geschieden Men had mogen menen dat ik bij die Zijn ridderschap ontzien had zo ik belijd Ik tok mijn land en hij ook ten strijde Wij staken elkaar met onze speren Dat we beide vielen wij, we konden het niet verweren Hij die een goede ridder was zonder falen Sprong op zonder lang te wachten Zo deed ik ook ik en wilde niet dralen Hij nam zijn fijne zwart die goed van staal was Om mij veel druk en leed te bereiden Mijn lans daarvan me verdroot te scheiden Van Goed gedrag gelaten tot mijn baten Heb ik om mij te behoeden in de hand genomen [122] Zijn schilt heeft hij wel te pas gesteld En meende me wel in het nauw te brengen Met goed gedrag heb ik hem zo versnelt Hij moest wijken twee of driemaal getal Dat hem verdroot me aan te tasten Krachtig pijnde hij me te vatten Maar ik verweerde me zodat ik me verloste Ten beste dat ik mocht en kon War hij liep me altijd op met vlagen Hij deelde me wel van zijn zwaard Dat gemaakt was van te veel dagen Zo ontzaglijk en zulke zware slagen Dat ik daalde bi na dood op de aarde Mijn lans die brak door zijn hovaardij Mits de kracht van zijn wreed gebaren Zo moest ik me met mijn zwaard verweren Zo lang hebben wij tezamen gevochten Dat wij niet heel hebben behouwen Het schild gekreukt, de maliënkolder ontvlochten Smeet de een de ander sloeg wat wij mochten Elk wilde zich om wreken benauwen Onze adem hernemen wij wel wilden Dus zijn we achteruitgetrokken beide Wat de sterkste ook wel bij wel wilde Mijn adem hernomen hier in tegenstrever Zo aanzag ik wel mijn tegenstrever Ik ontzag hem want hij was zeer sterk Dus begeerde ik woorden en ik prees zijn werk Zei; edele vazal en dapper zo het duidelijk is Ik bid u een bede die niet zwaar is Te verkondigen uw naam, is het uw wil Dat bid ik u heer als dat mag zijn Dis zei hij me met kalm gelaat Zeer lieflijk en met blijde aanzicht Edel ben ik uit koninklijke afkomst Boven Percheval den Valois van staat Bekend door mijn kracht en gedichten Weet dat ik oudheid ben in het gezicht Bereidt om te ontmoeten gewoonlijk elk Ja, of het in het midden van de Tijden diezelfde Niemand de tijd overgaan mag Hij moet ook door mijn bedrijf wat lijden Zulks doet mijn oudheid mijn naam gewag Die mij om te vinden nooit zoeken zag Maar hij misleide zijn onderneming bij tijden Door mij moet hij passeren zonder vermijden Zulke weg mogen ze soms verwerven Of ze moeten in hun jonge dagen sterven Maar na dat gij in mijn macht bent Zo moet gij weten wat ik kan Gij moet u hier gevangen geven Ik ontzeg u al geheel, verweer uw leven Het is u nodig of ik zal u raken Ik sprong toen naar voren met luttel woorden En daar begon weer onze onvrede Wreder dan het de hele dag deed. [23] |

|
Acteur hier teghen de outheit vecht Want hy alree compt tsijnen dagen Des de outheit op hem soect sijn recht Des de outheit op hem soect sijn recht. En neemt hem gevanghen om brengen in plagen [24] Uan te veel daghen sijn glauie was Die contrarieerde op dien dach En Regemente mijn lance brac op dat pas Des ic doodelijc nauwelijc en ghenas Dat my zeer quelde des dedic gheclach Want mijn tonderbringhen daer an lach En mijnen scilt van vaster hopen Was afgheworpen mit sulker nopen Als outheit mijn wapen hadde beroeft Sonderlinghe mijnen scilt hope genaempt Hij meindet al gewonnen hebben my geloeft Mits dat hij my hiel al verdooft En sonder enige macht of cracht bescaempt Gheen vercouvreren wasser geraempt Om te ontgaen dat zwaer bestier Dan mijn op te geuen als een prisonier Sus gaf ic mijn geuanghen inde genade Vander outheit doer sijn duecht Ic beloefde hem te bliuene ghestade Mijn renchoen te betalene vrouch ende spade Tot sijnder begeerten heb ic my gevuecht Hij ontfict my gaerne des wort ic verhuecht Hy nam hier op mijn gewapende hantscoen Als een verwinder en meester plach te doen Daer na seide hy soude hy my tracteren Seer mindelijc al was ic sijn gheuanghen Ic moste mijn belof houden sonder cesseren Al te doen dat hij soud declareren Op de peyne onder eedts bedwanghen Want een prisonier moet sonder verlangen Al tghene doen ist vrouch of spa Datmen hem hiet gaet sijnder eeren te na Alder eerst ten vorsten inden amoreuse traetse En wil ic niet dat gy v voertan steect Daer is bedructe blijscap daer om haetse Een soet smaecxsel vol venijns inde plaetse Hij es sonder sin dies hem niet en wreect Men haet my daer smijns daer niet en ghebreect Want outheit versteken is inder minnen vier Daer om verbiede ic v damoreus quartier Ende daer na in des huwelijcx dal En wil ic niet dat gijer meer gaet Het is een seer periculeus wal Het is voer doutheyt groot ongheual Het is een aerde voer my seer quaet Ic en wille niet dat ghy ooc inne slaet Int dansen en reyen met scoone vrouwen Daermen ledicheit huer scole siet houwen [25] Ooc verbiede ic v der heeren houen Der prinschen ende der hertoghen mede Daer is groot pericle in onder ende bouen Ionghe luyden zijnder zeer na verschouen Om eere te crigen en waerdichede Mer ic zieder ghenouch nae doude zede Comen bij gheualle van grooten ongelucke Arm van vrienden ende goede vol van drucke Int foreest vanden verloren tijden En wilt daer in geen genouchte meer rapen Ghy hebt uwen tijt te zeer laten lijden Om veel te iaghen wilt v vermyden Dagen nachten en muegdi niet wel betrapen Dees plaetse brinct in luttel blyscapen Mer waect om stellen tot profijt uwen tijt Doutheit radet v dat ghy dus doende sijt Steken tornieren ende alle pijnlic spel Is v van selfs nu al verboden Tmorgens tuwen opstaene verstaet mi wel Maect v bereetscap en peyst niet el Want gij moet vechten tegens die noit en vloden Ende die menigen in deerde hebben gecroden So sullen sij uwen lijchaem ooc vernielen En bidt dan dat god gedencke uwer zielen Sus heb ic al v stucken gheordineert Die ic niet en wil dat ghijse laet Gheloefdijt my v dit wel gheprofiteert Iv contrarien neen het v contrarieert En de gracie der waerheit gij versmaet Des seidic hem peyst niet wat scaet of baet Dat ict laten sal mijn beloff dits slot Mer ic salt onderhouwen so help my godt Doen sprac hij weest wel te vreden Indien ic mijn belofte wel hiel in state Hij riet my en wilde ter dese steden Dat ic den wech soude inne treden Doer twout der outheit dat icks niet en vergate Want tes den wech de rechte heerstrate Te spreken nae redene der naturen Om te comen tot mijnder auenturen Harnasch en paert hij my weder gegeuen Vuyt liberalen wille en bij auijse Oorlof nemende seide hij my vrient verheuen Ic geue v hier om sduechts aencleuen Dit gorgerijn gemaect bij sulken ghijse Dat gemingelt is mit een baert int grijse Ghemaect van naturen vrij onbesmit So gij langher leeft zo hij meer wort wit [26] Sus gaf my outheit dit present Te weten eenen grijsen baert die zeer wast Ic schiet van daer en hij bleef daer ontrent Te bewaren mijn ghijfte was ic content Na den tijt in die contreye beclast Dus hiel ic mijn aensichte vast Teghen doutheit diemen vliet in allen hoeken En men soudse mit rechte al omme soeken Sus bin ic daer eenen berch opgeclommen Die den haluen tijt wel mach betalen Mer ic bin weder wel half neder gecommen Seerder ghedaelt dan op teender sonnen Want tlet meer tclimmen dan doet dalen Dus moestic schoonkens voert sonder dralen Teghen doutheit zeer woest en deseert Die elcken destrueert en maect luttel weert Ier onlancx had ic ghereden daer Daer ic eenen schoonen cruijswech vant Ic vergat mijnsselfs mits gepeysen claer Dat ic buyten tsweegs reet was openbaer Anders dan my outheit maecte bekant Dus nam ic voer my als quaet verstant Den voetpat diemen wel hieten mach abuijs Daer hem de mensche inne vint confuijs Een wech docht my mit allen groen Die velden schoon altemet bij tije Nochtans ouertreden was tsayson Bladeren ende bloemen nae tstijs bandoen Abuijs stelt dleuen altijt int dwye Daer sloeg ic mits een fantasye Doer de groote genoechte van mijnder ioncheit Al dander ic vergat doer mijn bloncheit Maer na tghedincken my bespranc Van al mijnen ionghe tijt verloren Outheit vergat ic daer veel an was belanc Tprisoen dobligacie tbelof zeer stranc Ic dochter veel te min op dan te voren Ic was recht zoot scheen om vruegts orboren Inde tijt certeyn alzo my dochte Om al te hebbene dat ic wensche mochte Wapenen amorousheit voeghelen honden Twas terstont my al onderdaen Castelen in spangien maect ic te dien stonden En van caerden wenst ic een cranschen gebonden Ic vercreegt al mer luttel bleef my zaen Abuijs dede my wedar int tgroien slaen Doende my gelouen dwelc was onmogelijc Doer sijn vreempt misleyen onsienlijc [27] Ic en hiel voort meer breidel noch toom Mijn paert ghinc sijnen ghanc vast voort Ic en sach niet meer bergen hagen noch boom Zo vol twiuels was ic nemens wel ghoom Ic en kende mi seluen niet dus was ic verdoort Ic en wist niet waer ic was oost west zuijd noort Abuijs heeft my emmers doen peysen Sij vergheten hem seluen die dus reysen So langhe heb ic ghereden ende gedoelt Doer eenen voetpat van luttel profijts Sonder kinnen strate of wech hoe diep gehoelt Ic en vant my in een plaetse onghemoelt Noit dier gelijke scoone vol appetijts Een paleys zeer rijckelijc vol iolijts Tscoonste alle wenschen in te eruen En daer inne nemmermeer te steruen Uan fijnen goude waren die cresten In vlammich rayende tegen der zonnen schijn De mueren silueren als van den besten De veynsters cristallen vol scoonder gesten De cappe des ic verwondert moest zijn Was gedect mit ambre claer als robijn Die huer claerheyt werp men mochter niet op zien Zo groot den prijs niemant en weet van dien De veynsters waren daer al ghevult Mit vrouwen ionffrouwen ende heeren Zo rijkelijc gheciert aen thoeft gehult Men sach noit iuweel versiluert noch vergult Als dit mit schoone maechden vol eeren Men sach daer ooc de vruechde vermeeren Menighen gorgias menich edel diet En in deese plaetse en ghebrac niets niet Scaelmey pijpers waren daer en trompers Sij pepen zo luijde tscheen al donder Deen sanc dander speelde als drucx beletters Som waren sij van sotte coute opsetters Elck bedreef daer blijscap bijsonder Bij abuijse was ic zo worden tonder Dat my dochte waer ic daer binnen mueren Dat mi daer goede auenture soude gebueren Sus ginc ic derwerts siende na den poertier Die verwonderen hiet van vreemden beleye Ic seide hem lieue vrient edel princhier Dit paleys zo schoon staende hier Sijns ghelijc en es in gheen contreye Willet my doch nomen des hij my seye Lief heere wildi den naem versinnen Het es ghenaempt Tcasteel der minnen |
De auteur hier tegen de oudheid vecht. Want hij komt alreeds tot zijn dagen. Dus zoekt de oudheid op hem zijn recht en neemt hem gevangen om hem te brengen in plagen. [24] Van te veel dagen zijn lans was Die slagen toebracht op die dag En Oudheid mijn lans brak op die pas Dus ik dodelijk en nauwelijks genas Dat me zeer kwelde dus deed ik geklaag Want mij te onderbrengen daaraan lag En mijn schild van vaste hoop Was afgeworpen met zulke treffers Toen oudheid mijn wapen had beroofd Vooral mijn schild hoop genaamd Hij meende het al gewonnen hebben wat ik gelooft Mits dat hij me hield al verdooft En zonder enige macht of kracht verslagen Geen herstellen was er beraamd Om te ontgaan die zware gebeurtenis Dan mijn op te geven als een gevangene Dus gaf ik mijn gevangen in de genade Van de oudheid door zijn deugd Ik beloofde hem te blijven onderdanig Mijn losgeld te betalen vroeg en laat Tot zijn begeerten heb ik me gevoegd Hij ontving me graag, dus werd ik verheugd Hij nam hier op mijn gewapende handschoen Als een overwinnaar en meester plag te doen Daar na zei hij; hij zou me behandelen Zeer minnelijk al was ik zijn gevangene Ik moest mijn belofte houden zonder te minderen Al te doen dat hij zou opleggen Op de lijfstraf onder ede bedwang Want een gevangene moet zonder verlangen Al hetgeen doen, is het vroeg of laat Dat men hem zegt, het gaat zijn eren te na Allereerst bovenal in de amoureuze weg En wil ik niet dat ge u voortaan steekt Daar is bedrukte blijdschap, daarom haat het Een zoete smaak vol venijn in de plaats Hij is zonder zin die zich niet wreekt Men haat mij daar het mij aan niets ontbreekt Want oudheid versteken is in het minnen vuur Daarom verbied ik u het amoureuze kwartier En daarna in het huwelijkse dal En wil ik niet dat gij er meer in gaat Het is een zeer periculeus plaats Het is voor de oudheid groot ongeval Het is een aard voor mij zeer kwaad Ik wil niet dat ge zich begeeft In het dansen en reidans met mooie vrouwen Daar men ledigheid hun school ziet houden [25] Ook verbied ik u de heren hoven De prinsen en de hertogen mede Daar zijn grote moeilijkheden in onder en boven Jonge lieden zijn er op belust Om eer te krijgen en waardigheid Maar ik zie er genoeg naar de oude Komen er bij gevallen van groot ongeluk Arm van vrienden en goed vol van druk In het bos van de verloren tijden En wil daarin geen genoegen meer rapen Ge hebt uw tijd te zeer laten gaan Om veel te jagen wil u vermijden Dagen nachten en mag je niet wel vangen Deze plaats brengt weinig blijdschap in Maar waakt om te stellen tot profijt uw tijd De oudheid raad u aan dat ge aldus doende bent Steken, toernooien en alle pijnlijk spel Is u vanzelf nu al verboden ‘s Morgens bij w opstaan, versta me goed Maakt u gereed en pest niet anders Want gij moet vechten tegens die nooit vloden En die menigeen onder de aarde hebben gekregen Zo zullen ze uw lichaam ook vernielen En bidt dan dat god gedenkt uw ziel Dus heb ik al uw stukken geordineerd Die ik niet wil dat gij ze laat Beloof me dat u dit wel profijtelijk is In contrarie neen, het is rampspoedig En de gratie der waarheid gij versmaat Dus zei ik hem; peins niet wat schaadt of baat Dat ik zal laten mijn belofte, dit is het voornaamste Maar ik zal het onderhouden zo help me god Toen sprak hij; wees wel tevreden Indien ik mijn belofte wel hield in kalm overleg Hij raadde men aan en wilde ter deze plaats Dat ik de weg zou ingaan Door het woud der oudheid dat ik het niet en vergat Want het is de weg der rechte Herenstraat Te spreken naar reden der naturen Om te komen tot mijn avonturen Harnas en paard heeft hij me weer gegeven Uit vrije wil en welberaden Verlof nam en zei hij mij; vriend verheven Ik geef u hier om de deugd aankleven Dit keelstuk van de wapenuitrusting op zo’ n manier Dat gemengd is met een baard in het grijze Gemaakt van naturen vrij onbesmet Zo gij langer leeft zo het meer wit wordt [26] Dus gaf mij oudheid dit present Te weten een grijze baard die zeer groeit Ik scheidde vandaar van daar en hij bleef daar omtrent Te bewaren mijn gift was ik content Na de tijd in dat veld gestreden Dus hield ik mijn aanzicht vast Tegen de oudheid die men vliedt in allen hoeken En men zou het met recht al om zoeken Dus ben ik daar een berg opgeklommen Die den halve tijd wel mag betalen Maar ik ben weer wel half neergekomen Meer gedaald dan te een zon Want het laat meer klimmen dan doet dalen Dus moest ik kampjes aan voort zonder dralen Tegen de oudheid zeer woest en verlaten Die iedereen vernielt en maakt weinig waard Zeer kort had ik gereden daar Daar ik een mooie kruisweg vond Ic vergat me zelf met heldere gedachten Dat ik buiten de weg reed was openbaar Anders dan me oudheid maakte bekent Dus nam ik voor me als een slechte ingeving Het voetpad die men wel heten mag bedrog Daar zich de mensen vinden in verlegenheid Een weg dacht me geheel groen Die velden schoon nu en dan bij tijd Nochtans overgegaan was het seizoen Bladeren en bloemen naar de tijd banden Bedrog stelt het leven altijd in het dwaze Daar sloeg ik mits een fantasie Door het grote genoegen van mijn jonkheid Al het ander vergatik door mijn blondheid Maar na het denken me besprong Van al mij jonge tijd verloren Oudheid vergat ik daar veel aan was gelegen De gevangenis obligatie belofte zeer sterk Ik dacht er veel te min op dan tevoren Ik was recht zo het scheen om vreugde genieten In de tijd zeker als ik dacht Om alles te hebben dat ik wensen mocht Wapens, verliefdheid, vogels, honden Het was terstond me al onderdanig Luchtkastelen in Spanje maakte ik te die stonden En van kaarden wenste ik een krans gebonden Ik verkreeg het al, maar weinig bleef me gelijk Bedrog liet me weer in het groeien slaan Deed me geloven dat het was onmogelijk Door zijn vreemde misleiden onzichtbaar [27] Ic en hiel voort meer breidel noch toom Mijn paard ging zijn gang vast voort Ik zag niet meer, bergen, hagen, noch boom Zo vol twijfel was ik, neem het wel waar Ik kende me zelf niet dus was ik verbijsterd Ik wist niet waar ik was, oost, west, zuid, noord Bedrog heeft me immer doen peinzen Ze vergeten zichzelf die aldus reizen Zo lange heb ik gereden en gedoold Door een voetpad van weinig profijt Zonder te kennen straten of weg hoe diep uitgehold Ik vond me in een plaats ongemoeid Nooit diergelijke mooie vol appetijt Een paleis zeer rijk en vol jolijt De mooiste van alle wensen en te erven En daarin nimmermeer te sterven Van fijne goud waren die kroonlijsten In vlammende stralen tegen de zonneschijn De muren zilver als van de besten De vensters kristal vol mooie geschiedenissen De kap, dus ik verwonderd moest zijn Was bedekt met amber helder als robijn Die hun helderheid wierp, men mocht er niet op zien Zo groot den prijs niemand weet van die De vensters waren daar geheel gevuld Met vrouwen juffrouwen en heren Zo rijk versierd en aan het hoofd gehuld Men zag nooit juweel verzilverd noch verguld Als dit met mooie maagden vol eren Men zag daar ook de vreugde vermeerderen Menige galante man, menig edel volk En in deze plaats ontbrak niet iets Schalmeien pijpers waren daar en trompetters Ze doedelzakken zo luid, het scheen al donder De een zong, de ander speelde als druk beletters Soms waren ze van kletspraatjes aanstokers Elk bedreef daar blijdschap bijzonder Bij bedrog was ik zo geworden ten onder Dat ik dacht was ik daar binnen de muren Dat me daar goed avontuur zou gebeuren Dus ging ik derwaarts en keek naar de portier Die verwonderen zich van vreemden beleven Ik zei hem; lieve vriend, edele prins Dit paleis dat zo mooi staat hier Zijn gelijke is er in geen veld Wil het me toch noemen, dus hij me zei Lieve heer, wil je de naam verzinnen Het is genaamd het kasteel der minnen. |

|
Hoe acteur voer tcasteel der minnen quam Daer begeerte hem in hebbe woude Mer ghedincken hem den inganc benam Dus creech hij auentuere menichuoude Doen tradt ic achtewerts schiere Want van den minnen was ic al versteken Mer begeerte quam daer voer de banniere Die my dede verliesen alle mijn maniere En heeft my int voertgaen willen toe spreken Ghedincken heeftet willen wreken Die my versprack van des ic doen soude Vraghende of ic meyneedich wesen woude Daer stac hi terstont voir mijn ooghen Den spiegel van voirledenen dinghen Daer hij my oude de outheit in ginc tooghen Die my al om volghede ic moestet dooghen Mits den eedt die ic zwoer doer sijn by bringen Ic sach daer voert ic moestet gehingen Mijnen baert bescildert al wit gemingelt Ic verwonderde my dat ic so was geringelt Begeerte die nam mijnen breidel inde hant Ende woude my weder bringen inder minnen Mer ghedincken seide doen hy creeg tverstant Vliet van hier viellaert vuijl plauant Of ghy wort wat anders te binnen En wilt sulken werc niet meer versinnen Der minnen spel moetti lochenen voerdan Want om sulck ambocht en sij dy meer geen man Als ic wel peysde om mijn stucken Hoe my begeerte woude tempteren Ic en geloofdes niet tmost anders gelucken Des seidic excuseert my van desen drucken Doer v duecht sal ic dan veriubileren Wilt mijn veruolgers mit woerden gloseren Ist dat my dontsanc der minnen sou gescien So wilt seggen ghy en hebt my niet gesien En hoe veel pijnen dat begeerte dede Om mijn te brenghen weder int net Ghedincken die ic minde mit zoeter zede Brochte mi inden wech van beter gesonthede Treckende my van daer des voer ic te bet Abuys liet ic daer ic heb hem after geset Ic reet en voetpat in goet auys bedochten Des ic in mynen wech quam sonder bedrochten Sus seide ic der mynnen adiu en aen haer Dien ic mynen dienst hadde ghegeuen Die woude dat niet en worde openbaer Vander scoonste des werlts is si een verwaer Zo vol duechden was noit geene gepresen Doer haer duegt heb ic haer liefte bewesen God weet wat inde ic hoep te vercrigen Wijen datmen geen dinc en can verswijgen In dees maniere woudic den rugge keren Ter minnen. ende al wes haer toe behoort Gedincken wou deerste propoost noch eeren Om dat ic in als sou vruechde vermeeren Mijn belofte houdende daer ic om quam voort Mijn auentuere leidde ic zo aen tboort Dat ic my in doudagen vant op dat pas Veel dieper dan ic meinde des ic verwondert was Een wech die docht my beuende wesen En vol van diepen straten ende holen De lucht vol neuels vol roocx geresen Geuende den roke infect ongepresen Onvruchtbaer en vol lijdens tot alre tijt De erde isser doer quolen sonder profijt: De renten des leuens en worden niet betaelt Dan mit criten kermen wt quellinge gehaelt [30] Alle de boomen sijn daer onvruchtbaer Die noch bloemen noch vruchten en dragen De bladeren drooch niet weerdich een haer De cruijden sonder cracht tes openbaer Na dat de medicinen mach ghewagen Int corte tes een lant so dorre vol plaghen Dat daer niet en wast tot smenschen leuen Dan tfruyt van sulphur vol stancxs verheuen Daer zijn fonteyne bitter van smaken De loopende aerkens sijn vol lijdens Men en derf daer na der mane claerheit niet waken Der zonnenschijn en siet men niet blaken Daer sijn de duijsternisse vol vermydens Suchtinge van goet gecrijscx des stridens Es daer zeer deerlijc lanc nacht ende dach Zo men in velden en boschen hoeren plach Doudaghen is daer een beuende cheys Hoe langhe men sit men rust dies te min In doudaghen en is geen gesont gepeys Ziecte die heeft daer huer forneys Ghesontheit heeft daer cleijn ghewin Blijscap en heeft daer gheen bekin Om de zware melancolie Die daer regnerende is op die partie Hier omtrent aen eenen wech niet wijt Is een besloten eylant gheuonden Dat men hiet bouen de dagen des seker sijt Tes een plaetse zijnde wel vermaledijt Vol tegenspoets tot allen stonden Ic en hebber niet geweest vatet torconden Mer so na bij dat ic gheuoelde de locht Des ic vol suchtinghe worde gherocht Men en gaet bouen die daghen niet Om eenighen tijt daer inne te bliuene Want daer in te zijne is groot verdriet Dlichaem vol drucx en lijdens men siet De ziele bedroeft mits den aencliuene Ioncheit die mits doudagen begint te stiuene Die gaet vast voort in lanc zo oudere Hoe langer geleeft zo meest blijft coudere Tes zeer te vresen so ic versta Te woenen bouen doudaghen Mer de sulke beit ooc wel hier na Tgroot vageuier dunct hem minder scha Ist dat sijt pacientelijc draghen Dus bid ic onsen heere dat ic mach beiagen Mijn penitencie zo te vseren Om mijn ziel salichlijc te conforteren Als ic mijn in sulke sceepen vant Van doudaghen daer ic my in dochte Ic en koos gheen ander plaetse of lant Om my verureempden vanden onderstant Ten waer dat ic bouen doudagen comen mochte In dusdanige point hiel ic mi al sochte Doer tminste quaet soot was muegelijc In doudaghen als aerde onhuegelijc Daer bekendic volcx genouch sonder getal Die deden diuerschen mommerien Deen van sijn outheit sommighe iaren stal Mit blancketsel rosetsel ia segghen al En scheren hoer baerden dicwils voer huer tijen Dander trompeerden om vrouwen te vrijen Mits thaer te croeken mits iagen in wilde Mits diuersch abijt vander lichter ghilde [31] Der outheit en mach niet lieghen en trouwen Noch ontrekenen die iaren moeten lijden De natuer en mach niet iongher bedouwen Sulc lijden en is niet geneeselijc om scouwen Daer en helpt wijsheit cracht noch vermiden En daer en is niet sekerder in allen zijden Dan tongaen waert mogelijc den eesche En te vullen de kerchouen mit vleesche Sus willen wij zwighen van dit propoost Tes een sprake zeer melancolijke Ic en vant voetpat noch wech tot mijnen troost Om wt te gerakene des word ic beuoost Daer om faelgeerde al mijn rethorijke Ic las in outheits lesse zoot blijke Des outheit my leerde lijden op dat pas Sulc lijden dwelc ongheneselijc was Ic dede zomen siet doen den vueghele Die ghesloten is inder gheyolen Oft die bedruct is staende opte buegele Om sijn geuangenisse laet hangen sijn vluegene En soect verlossinge doer gaten of holen Hij troost hem seluen al es hij doerquolen En sinct scoonkens peysende om tiolijt Dat hy gehadt heeft inden voerleeden tijt Aldus moest ic my seluen verblyen Mits doudaghen daer ic my inne vant Peysende om mijn voerleden wercken bij tijen Deen dede my scade dander dede my bedien Den tijt en was niet ghelijkelijc bekant Dlichaem moede ende mat therte inden brant Ic visiteerde al dees contreye Daer om ic wonder vant van vreempde beleye Want in dees plaetse zo drogachtich Beuant ic een quartier van deser eerden Trijkelijcxste en tbeste ghedrachtich En tvetste lant het is warachtich Datmen begaen mach of rijden mit paerden Gheen bequamer plaetse van meerder waerden Dan dese daer in staet een schoon gestichte Thiet goede auentuere blijde int gesichte Het dunct den menighen in huer auijs Dat inde outheit gheen ghenoucht en is Het is. ende ic wil daer af doen bewijs Ghij moet in studium gaen ia wildijs Verstant crijghen gij vint daer tproces Om leeren steruen soect daer tbeles Hoe datmen dleuen moet onderhouwen Dat wij na goods wille steruen souwen Dit is de lesse vander wijsheit Sulc is tbewijs vonden vanden duegt Dits middel dat outheit nae sijn auijsheit Vraecht om te crijghene iolijtheit Dit dient der outheit ende ioncheit iuegt Gheen dinc en is so melancoleus gevuegt Dan de wercken vander sondegher daet Dwelc te na der armer sielen ghaet De mueren deeser cleijnder edificien Daer af ghesichte my so wel bequam Waren gheuest mit sulker condicien Dat al verschoonde inder compositien Doer tportael dat costelijc was en lofsam De grachten men voer sekerheit aen nam Wel bedoluen wel bewacht int sincken Vander hant eens meesters goet gedincken [32] Douerdec was van wel te studeerne De veynsters van ondersoeken ghespelt De poerte van wel te occupeerne Ende de brugghe van wel te labuerne En bouen al waren daer ooc ghestelt Banieren om claerlichten van groot gewelt Die elkerlijc doer deden vermaen Als dat een plaetse was om leeren en verstaen Ledicheit wasser al vuyt ghebannen Labeur dat men den poertier daer hiet Daer en moghen niet in vileynige tirannen Men geuoelde wel daer in ialoursche mannen Om ouerbringhen den tijt ende anders niet De tijtcortinghe om scuwen menich verdriet De lessen diemen leert wiltes niet vergheten Es anders niet dan connen leeren ende weten Sus creeg ic begheerte om in te commen En om de woenstat wel te kennen De vraech en derf niet sijn benomen Ic liet mijn paert peysteren sijnder vromen En quam aen den poertier om bet te versinnen Ic seide lieue vrient om vruecht te winnen Gheeft my doch hier in een intreye De kennisse te hebben van desen beleye Den poertier was wat ruijt ende grof En seide dat ic paciencie vermeerden Ten is hier vrij gheen bagijnhof Mer hier is scole hebbende grooten lof Hier wort ons viant dongheleerde Hier is der wijsheyt tresoor de gheerde Tes de rijcheyt de meeste van weerde Men can geen meerder vinden opter eerde Dese plaetse bewaert een princesse dierleit De schoonste die enich mensche oit sach God heeftse ghemaect vol der edelheit Dat sij euen ionc blijft zoemen seit Sonder verminderen tsij nacht of dach Sij en heeft geen oor steruen sij niet en mach Hoeren naem is elcx crijgs victorie Geheeten al omme versche memorie Des al de blyscap ende tsolaes Dat in de oudagen wort beuonden Niemant huer moede en wort claes noch maes Diese niet en soect mach wel seggen elaes Ten es geen wonder al droeft hij tallen stonden Sulc soecxse daer sij faelgeert na mijn vermonden Want memorie is somtijts int bezuren Een vander secreten vander natueren Ten es chato plato noch socrates Sij hebben int proeuen wel ghefaelt Want de memorie soe elc wel weet comen es Bij natuerlijker porcie wie twiuelt des Int corrupt lichaem mit liefden doorstraelt Ic geloue hoet gheput is of ghefaelt Dat de menschen al alsulcken goet Niet vander naturen mer van god comen moet Tes waer natuer verleenet tvat Daermen die memorie inne vint Duer de siele daert dleuen in hout huer stat En bijder porcien die sij eerst heeft gehadt Waer bij memorie vast werct en bint Tes dan die siele daer sij inne is gheprint Die god maecte daer nature cesseerde Dus wast god die mijn meesterse formeerde [33] Sus dan als mijn meesterse is gemaect Van god den meester van allen wercken Zo waerdige sake en so perfect geraect Tmach wel besocht sijn en daer na gehaect Van veel meesters en groote clercken Hij moetse ooc wel eeren int slofs verstercken Den man die tot in doudaghen leeft En hij die memorie niet verloren en heeft Al ist dat hij haer hout als donbekinde Ic bin labeur diese yerst werf vant Bij studeringhe worddic huer beminde Ic dragher den slotel of waer dat ic inde Niemant sonder duecht en vint an haer lant Dus die aen memorie soect onderstant Die moet leeren ende wel onthouwen En op ghedincken stellen al sijn betrouwen Mer ten inde ende tot uwen confoorte Om dat ic v zo diepe sie in doudaghen Dwelc is een woninge sterc na de behoorte Dus sal ic v op doen terstont de poorte Gaet aensiet mijn vrouwe na v behagen Labeur die my ginc goede ionste draghen Wees my den wech in dit casteel lustelijc Dwelc weerdich was en zeer incostelijc Uersche memorie dees waerdige vrouwe Heeft my haer goedertirenheit bewesen Sy quam mi te voeren reyn van bescouwe En ontfinc my blidelijc mi sprekende touwe Mit goeder manieren ionstich gepresen Sy was schoon geciert reyn wt gelesen Mit een laken dat gepeys heeft gepointratuert Van veel wonders hier voertijts gebuert Ic sach in dit laken zeer scoon gheprent Gheborduert van goude op scoon flueel Veel wonders van doude en niewe testament Op thoeft had sij een chiraet excellent Zo ic meer sach zo mi meer beuiel t parceel De meeste zoetheit quam daer wt geheel Dwelc gehieten was outghedincken In leesen hooren weten doert beschincke Ic badt haer doer huer edelhede Dat ic haer boecken aenscouwen mochte Hoe wel ict huer badt zijs niet en dede Seggende die hier studeren wil ter stede Moet zijn lesse seker sijn soe ic plochte Tsij bijder herten ofte int ghedochte Want memorie en heeft geen ander boecken Dan sulc als ghedincken hem mach soecken [34] Tot luttel profijts dienet studeren Hem die in doudaghen comen ten fijne Mer zij moghen hem stellen om fantizeren Peysen ouerdencken en ÿmaginieren Al dat zij oit saghen en al huer doctrine Dees dinghen zijn der herten een medicine Daer om segt my vrijlic al uwen wille En memorie sal v dienen al stille Als ic dees vrouwe dus hoerde spreken So zoetelijc tot my en zo bequame Ic worde vertroost zoot heeft gebleken Ic seide ic moet v eeren onbesweken Want v onderwijs behoet my voer blame Om tbegrijp te doen mit mijnen lichame En begeer ic geen ander const in mijn smerte Want daer dlijden is daer op peyset herte Ic loope ic reyse ic ga ic rinne Tegens dwreede foreest van Atropos Dit ouerdincken gaet my te diep inne Ic moet eer ic sterue mit droeuen sinne Doeruechten den strijt of sleuens worden los Tegen twe ridders geuende menige schos Daer af heer Accident is deene En dander heer crancheit in groeter weene Ic vraechden oft bij enigher historien Bij legenden of bij enighe cronijken Bij ghescriften ofte oude memorien Oft bij gedincken van victorien Oft bij subtijlheden oft bij practijken Oft ergens enich sins heeft mogen blijken Van dees twe ridders hier bouen geraempt Ofte zij noit verwonnen waren ofte bescaempt Uercreeg daer oit yemant auantage Hoe groot hij was hoe stout hoe koene In my is stout begrijp en courage Dat ic daer sal mijn personnage Feytelijc mit cracht so pijnen te doene Dat icx lof crighen sal na mijnen beuroene Op dat my prijs ende eere sal beclijuen Oft de stinckende prij salder voer blijuen Als versche memorie al dit verstont Tot wat inde ic wou tenderen Seer zoetelijc heeft zij tot my vermont Ic heb al verstaen v sterc verbont Des ic v mijnen raet sou presenteren Mer mijn sprake mocht v verabuseren Dies sal ic v mitten ooghen laten sien Al dat icker af versta en weet van dien [35] |
Hoe de auteur voor het kasteel der minnen kwam daar begeerte hem de ingang benam. Dus kreeg hij menigvuldig avonturen. Toen trad ik achteruit snel Want van de minnen was ik geheel verstoken Maar begeerte kwam daar voor de banier Die me liet verliezen al mijn manieren En heeft me in het voortgaan willen toe spreken Gedenken heeft het willen wreken Die me berispte van dat ik doen zou Voeg of ik meinedig wezen wilde Daar stak hij terstond voor mijn ogen De spiegel van voorleden dingen Daar hij me oude de oudheid in ging tonen Die me al om volgde, ik moest het gedogen Mits de eed die ik zwoer door zijn bij brengen Ik zag daar voort, ik moest het toestaan Mijn baard beschilderd al wit gemengd Ik verwonderde me dat ik zo was geringeld Begeerte die nam mijn breidel in de hand En wilde me weer brengen in de minnen Maar gedenken zei toen hij kreeg het verst Vliedt van hier ellendige, vuile smeerlap Of ge wordt wat anders te binnen En wil zulk werk niet meer verzinnen De minnen spel moet je loochenen voortaan Want voor zulk werk ben je meer geen man Als ik wel peinsde om mijn stukken Hoe me begeerte wilde verleiden Ik geloofde het niet, het moest anders lukken Dus zei ik; excuseer me van deze druk Dour uw deugd zal ik dan jubelen Wil mijn achtervolgers met woorden verklaren Is het dat met dat wegzinken in de minnen zou geschieden Zo wil dan zeggen, ge hebt me niet gezien En hoe veel moeite dat begeerte deed Om mij te brengen weer in het verleiden Gedenken die ik minde met lieve zede Bracht me op de weg van betere gezondheid Trok me vandaar, dus voer ik te beter Abuis liet ik daar ik heb hem achter gelaten Ik reed een voetpad in goed advies bedacht Dus ik in weg kwam zonder bedrog Dus zei ik de minnen adieu en aan haar Die ik mijn dienst had gegeven Die wilde dat het niet openbaar werd Van het mooiste der wereld is ze een bewaarder Zo vol deugden was nooit geen geprezen Door haar deugd heb ik haar liefde bewezen God weet wat einde ik hoop te verkrijgen Wie dat men geen ding kan verzwijgen Op deze manier wilde ik haar de rug keren Ter minnen, en al wat haar toe behoort Gedenken wilde het eerste voorstel noch eren Omdat ik erin als zou vreugde vermeerderen Mijn belofte hield daar ik om kwam voort Mijn avontuur leidde ik zo aan boord Dat ik me in de oude dagen vond op dat pas Veel dieper dan ik meende, dus ik verwonderd was Een weg die dacht me bevend te wezen En vol van diepen straten en holen De lucht vol nevel en vol rook gerezen Gaf de geur besmet en niet geprezen Onvruchtbaar en vol lijden te alle tijd De aarde is erdoor kwelt zonder profijt: De rente der leven wordt niet betaald Dan met krijsen, kermen uit kwellen gehaald [30] Alle bomen zijn daar onvruchtbaar Die noch bloemen, noch vruchten en dragen De bladeren droog en niets waard De kruiden zonder kracht, het is openbaar Naar dat de geneeskunde mag gewagen In het kort, het is een land zo dor en vol plagen Dat daar niets groeit tot mensen leven Dan het fruit van zwavel vol stank verheven Daar zijn bronnen bitter van smaak De lopende beekjes zijn vol lijden Men behoeft daar naar de helderheid van de maan niette waken Der zonneschijn ziet men niet blaken Daar is duisternis vol afschuw Zuchten van gekrijs van goed strijden Es daar zeer deerlijk lang nacht en dag Zo men in velden en bossen horen plag De oude dagen is daar een bevend accijns Hoe lang men zit, men rust dus te minder In de oude dagen is er geen gezond gepeins Ziekte die heeft daar zijn hel Gezondheid heeft daar weinig winst Blijdschap is daar niet bekend Om de zware melancholie Die daar regeert is op die partij Hier omtrent aan een geen brede weg Is een besloten eiland gevonden Dat men noemt boven de dagen, dus wees zeker Het is een plaats wel vermaledijt Vol tegenspoed te alle stonden Ik ben er niet geweest om dat te verkondigen Maar zo nabij dat ik voelde de lucht Dus ik vol zuchten kwam te raken Men gaat boven die dagen niet Om enigen tijd daarin te blijven Want daarin te zijn is groot verdriet Het lichaam vol druk en lijden men ziet De ziel bedroeft mits het aankleven Jonkheid die mits de oude dagen begint strammer te worden Die gaat vast voort hoe langer hoe ouder Hoe langer geleefd zo meest blijft het kouder Het is zeer te vrezen, zo ik versta Te wonen boven de oude dagen Maar sommigen wachten ook wel hiernaar Het grote vagevuur denkt hen minder schade Is het dat ze het geduldig dragen Dus bid ik onze heer dat ik mag bejagen Mijn geduld zo te versieren Om mijn ziel zalig te versterken Als ik me in zulke toestand vindt Van de oude dagen daar ik me in dacht Ik koos geen andere plaats of land Om me te verwijderen van de onderstand Tenzij dat ik boven de oude dagen komen mocht In zulke toestand hield ik me al rustig Door het minste kwaad zo het mogelijk was In de oude dagen als aarde onheuglijk Daar bekende ik volk genoeg zonder getal Die deden diverse vermommingen De een van zijn oudheid sommige jaren stal Met blanketsel, schoonheidsmiddel, ja alles te zeggen En scheren hun baarden vaak voor hun tijd De ander bedriegen om vrouwen te vrijen Mits het haar te plooien, mits woest leven Mits divers kleed van de lichte gilde [31] Der oudheid mag niet liegen trouwens Noch door vals rekenen die jaren moeten lijden De natuur mag niet verjongen Zulk belijden is niet te genezen om aanschouwen Daar helpt wijsheid, kracht noch vermijden En daar is niets zekerder in allen zijden Dan te ontgaan was het mogelijk de eis En te vullen de kerkhoven met vlees Dus willen wij zwijgen van dit verhaal Het is een woord zeer melancholisch Ik vond voetpad noch weg tot mijn troost Om ui te raken, dus werd ik gehinderd Daarom faalde al mijn retoriek Ik las in oudheid les zo het blijkt De oudheid me leerde lijden op die tijd Zulk lijden wat ongeneesbaar was Ik deed zo men ziet doen de vogels Die gesloten is in de vogelkooi Of die bedrukt is en staat op de beugel Om zijn gevangenis laat hangen zijn vleugels En zoekt verlossing door gaten of holen Hij troost zichzelf al is hij door gekweld En zingt mooi en peinst om het jolijt Dat hij gehad heeft in de voorleden tijd Aldus moest ik me zelf blij maken Mits de oude dagen daar ik me in vond Peinzend om mijn voorleden werken bij tijden De een deed me schade en de andere liet me helpen De tijd was niet gelijk bekend Het lichaam moede en mat en het hart in de brand Ik visiteerde al deze streken Daar ik me verwonderd vond van vreemde getuigenis Want in deze plaats zo bedrieglijk Bevond ik een kwart van deze aarde Het rijkste en het beste vruchtbaar En het vetste land, het is waarachtig Dat men begaan mag of rijden met paarden Geen bekwamer plaats van meer waarden Dan deze waarin staat een mooi gebouw Het heet goed avontuur en blijde in het uitzicht Het lijkt menigeen in hun advies Dat in de oudheid geen genoegen is Het is, en ik wil daarvan doen bewijs Gij moet in studie gaan, ja wilde je het Verstand krijgen, gij vindt daar het proces Om te leren sterven zoek daar de bezwering Hoe dat men het leven moet onderhouden Dat wij naar Gods wil sterven zouden Dit is de les van de wijsheid Zulke is het is bewijs gevonden van de deugd Dit is het middel dat oudheid naar zijn goede raad Vraagt om te krijgen jolijt Dit dient de oudheid en jonkheid jeugd Geen ding is zo droevig gevoegd Dan de werken van de zondige daad Wat te na de arme zielen gaat De muren van dit kleine gebouw Waarvan het gezicht me zo goed bekwam Waren gevestigd met zulke conditie Dat alles verschoonde in de compositie Door het portaal dat kostbaar en loffelijk De grachten men voor zekerheid aan nam Goed gedolven en goed bewaakt in het zinken Van de hand een meester goed bedacht [32] Het bovenste dak was van wel te studeren De vensters van onderzoeken genoemd De poort van goed bezig te zijn En de brug van goed te werken En boven al waren daar ook gesteld Banieren om te schitteren van groot geweld Die elk daardoor deden vermanen Als dat een het een plaats was om te leren en te verstaan Ledigheid was er geheel uit gebannen Werk dat men de portier daar noemt Daar mogen niet in ellendige tirannen Men voelde wel daarin jaloerse mannen Om door te brengen de tijd en anders niet Het tijdverdrijf om te schuwen menig verdriet De lessen die men leert wil het niet vergeten Es anders niet dan kunnen leren en weten Dus kreeg ik begeerte om in te komen En om de woonstad goed te kennen De vraag behoeft niet zijn benomen Ik liet mijn paard grazen tot zijn baat En kwam aan den portier om beter te vernemen Ik zei; lieve vriend, om vreugde te winnen Geef me toch hier in een intree De kennis te hebben van deze inrichting De portier was wat ruw en grof En zei dat ik geduld moest hebben Het is hier vrij geen begijnhof Maar hier is een school die heeft grote lof Hier wordt onze vijand de ongeleerde Hier is de wijsheid kist de geëerde Het is de rijkheid de meeste van waarde Men kan geen grotere vinden op de aarde Deze plaats bewaart een prinses die er ligt De mooiste die enig mens ooit zag God heeft haar gemaakt vol edelheid Dat ze even jong blijft zo men zegt Zonder te verminderen hetzij nacht of dag Ze heeft geen erfgenaam, sterven ze niet en mag Haar naam is; elk krijgt victorie Geheten al om verse memorie Dus alle blijdschap en solaas Dat in de oude dagen wordt bevonden Niemand haar moede wordt om het even wie Die ze niet zoekt mag wel zeggen helaas Het is geen wonder al bedroeft hij te allen stonden Sommigen zoeken haar daar ze faalt naar mijn vermoeden Want memorie is somtijds in het bezuren Een van de geheimen van de naturen Het is Cato, Plato, noch Socrates Ze hebben in het beproeven wel gefaald Want de memorie zo elk wel weet gekomen is Bij natuurlijke deel wie twijfelt dus In het corrupt lichaam met liefde doorstraalt Ik geloof hoe het uitgerekend is Dat de mensen al zulk goed Niet van de naturen, maar van god komen moet Het is waar, de natuur verleent het vat Daar men de memorie in vindt Door de ziel daar het leven in zit in haar plaats En bij het deel die ze eerst heeft gehad Waarbij memorie vast werkt en bindt Het is dan de ziel daar ze in is geprint Die god maakte daar natuur verminderde Dus was het god die mijn meesteresse formeerde [33] Dusdanig als mijn meesteresse is gemaakt Van god de meester van alle werken Zo’n waardige zaak en zo perfect geraakt Het mag wel bezocht zijn en daarnaar gehaakt Van veel meesters en grote klerken Hij moet ze ook wel eren in de lof versterken Den man die tot in de oude dagen leeft En hij die memorie niet verloren heeft Al is het dat hij haar houdt als de onbekende Ik ben de werker die ze de eerste maal vond Bij studeren werd ik haar beminde Ik draag er de sleutel van waar ik dat eindig Niemand zonder deugd en vindt er voordeel van Dus die aan memorie zoek bijstand Die moet leren en goed onthouden En op gedenken stellen al zijn vertrouwen Maar ten einde en tot uw comfort Om dat ik u zo diep zie in de oude dagen Wat is een sterke woning naar behoren Dus zal ik u opendoen terstond de poort Gaat en aanzie mijn vrouwe naar uw behagen Werk die me ging goede gunst dragen Wees me de weg in dit lustige kasteel Wat waardig was en zeer kostbaar Verse memorie deze waardige vrouwe Heeft me haar goedertierenheid bewezen Ze kwam me tevoren rein van aanschouwen En ontving me blijde mij te spreken toe Met goede manieren gunstig geprezen Ze was mooi versierd, rein uitgelezen Met een laken dat gepeins heeft uitgeschilderd Van veel wonderen hier voortijds gebeurt Ik zag in dit laken zeer mooi geprent Geborduurd van goud op mooi fluweel Veel wonderen van het oude en nieuwe testament Op het hoofd had ze een sieraad excellent Zo ik meer zag zo me meer beviel het perceel De grootste zoetheid kwam daaruit geheel Wat geheten was oud gedenken In lezen horen weten door het te schenken Ik bad haar door haar edelheid Dat ik haar boeken aanschouwen mocht Hoewel ik het haar bad, ze deed het niet Zei, die hier studeren wil ter plaatse Moet zijn les zeker zijn zo ik plag Hetzij bij het hart of in gedachte Want memorie heeft geen andere boeken Dan zulke als gedenken hem mag zoeken [34] Tot luttel profijt dient het studeren Hem die in de oude dagen komen te baat Maar zij mogen zich stellen om te fantaseren Peinzen, overdenken en verbeelden Al dat zij ooit zagen en al hun lering Deze dingen zijn de harten een medicijn Daarom zeg me vrij al uw wil En memorie zal u dienen al stil Toen ik deze vrouwe aldus hoorde spreken Zo lieflijk tot mij en zo bekwaam Ik werd vertroost zo het heeft gebleken Ik zei; ik moet u eren onbezweken Want uw onderwijs behoedt mij voor blaam Om het begrip te doen met mijn lichaam En begeer ik geen andere kunst in mijn smart Want daar het lijden is daarop peinst het hart Ik loop, ik reis, ik ga ik rennen Tegens het wrede bos van Atropos Dit overdenken gaat me te diep in Ik moet eer ik sterf met droevige zin Doorvechten de strijd of het levens worden los Tegen twee ridders geven menige schot Daarvan heer Ongeval is de ene En de ander heer zwakte in grote droefheid Ik vroeg of er bij enige historie Bij legenden of bij enige kronieken Bij geschriften of de oude memories Of bij gedenken van Victorien Of bij schranderheid of bij praktijken Of ergens enigszins heeft mogen blijken Van deze twee ridders hierboven vermeld Of zij nooit overwonnen waren of beschaamt Verkreeg daar ooit iemand voordeel Hoe groot hij was hoe dapper of hoe koen In mijn stoutmoedig ondernemen Dat ik daar zal mijn persoon Feitelijk met kracht zo te pijnen doen Dat ik lof krijgen zal naar mijn inzicht Op dat me prijs en eer zal aankomen Of de stinkende prij zal er voer blijven Toen verse memorie al dit verstond Tot wat einde ik wilde raken Zeer lieflijk heeft zij tot mij verwoord Ik heb geheel verstaan uw sterk verbond Dues ik u mij raad zou presenteren Ma mijn woorden mocht u verwarren Dus zal ik het u met de ogen laten zien Al dat ik er van versta en weet van die. [35] |

|
Hoe versche memorie thoont de sepulturen Int derde bouck van die ouerleden sijn En hoe acteur kendt bijder scrifturen Die bij accident oft crancheit bestreden sijn [36] Een dore dede zij daer open wij sijn in gegaen En op een groot velt dat sij ons stelde Huer woeninghe was an dit velt gestaen Tvelt was so wijt daer so veel lach aen Als tuschen parijs is ende de schelde Daer en was roetse noch berch die yet quelde Men sach tvelt ouer dwers en lancx So meer ghemerc zo my docht meer beuancxs Dit pleyn dus groot oneindelijc om scouwen Was ghesciert mit costelijker sepulturen Meerstelijc ghesneden werkelijc verhouwen Van keysers coninghen heeren ende vrouwen Tomben sercken statuen al mit scrifturen Om te kinnen alle creaturen Die bij accident sijn ter doot gerocht En van crancheit ooc ter eerden gebrocht Hij beual dat van my worde gestudeert Den pas der doot voerscreuen inder noot Daer menighe doode pry leit consumeert Die in haer leuen waren so gheexalteert De beenderen los van vel en van vleesche bloot Tgetal om begrijpen was my te groot Te constich te sinlic om te begrijpen Twas een sake seer excessijf niet te gelijken Hij seide in dit kerckhof van memorie Suldijse al vinden op dit pas Die begrauen sijn in dees territorie Daer of dat de bibel maect historie Wtgenomen sijn tween enoch ende helyas Die doer goods voersienicheit so ic las Om te volbringhen toecomende bewijs Beyde gestelt sijn int eertsche paradijs De groote daer omerus af heeft gescreuen Sijn al verrot in dit kerckhof begrauen En alle die na valerium sijn ghebleuen En daer tullius wercken af sijn beseuen En alle die de poeten oit lof gauen Sijn al te niet tsij heeren of slauen De eerde die heeftse al verslont Tot aschen ghebrocht inde caluen gront Accident die slaet crancheit besprinct En atropos leuert hem de plaetse Sij en sparen noch man noch wijf twert al Sij bringent al tonder oft lacht of sinct gecrict De doot en spaert niemant in dese traetse Sij es der naturen tegens want sij haetse Nait sij huer cleer so schoert sij haer abijt Dus tusschen natuer en de doet is altijt strijt Alle die gene die den vrome faiten deden Voertijts te babilonien inde stadt De clercken van athenen vol wijser raden De troyanen vanden grieken beladen Daermen so veel af scrijft hoe ende wat De doot heftse expedieert moede ende mat En die van amazonen mactich ende clouck Sij sijn der doot gheleuert inden houck Op dat gij hier alle doude testament Begrijpen muecht so versaet dan hier dijn oghen Wildi den keest smaken weest diligent En siet hoe zij ooc nu na den tijt present Als haer voersaten ghestelt sijn int verdrogen Leest en onthout spiegelt v in dit betogen Dese brochte die doot int lijden smertich Sint dat men screef viertienhondert. v. ende dertich [37] Sus steldese my des wordt ic coene Daer ic wel mercte de sepulturen Dat zij die waren van de niewe fantsoene En huer misterien vreempde van doene En bij de wapenen ende scrifturen En bij de habijten ende figuren Dat die doden die daer lagen bedoruen Waren bij na mijns gedenckens gestoruen Daer waren epitaphien sonder ghetal Daer ic de doden niet af en bekinde Dus sal icker af zwighen geheel ende al Sij stont bij my twas goet gheual Versche memorie die ic daer versinde Des toonde zij my de dooden aen deen inde Die ic bekende aen hueren aencleuene De dooden gestoruen binnen mijnen leuene Sus bij gelucke ic inde foertge quam Daer Atropos dwerc af beleide Ic sach daer van sint iorijs den heer lofsam Dien Crancheit bijder kelen nam En verwantene dat hem qualijc gereide Hij was groot en wijs des bescreide Hem menich mensche vuijt sinen lande Hij lach daer doot binnen den sande Op eenen keyser warp ic mijn ooghen Tsconincx van beemen zone gheeert Segemont een princhelijc betooghen Een stout bescermer om een verhooghen Vanden duijtschen rijcke doert vermeeren Crancheit dier menigen brinct int verzeeren Heeft hem en mat ondancx sekerlijke Der keyserlijker croon en sconincx rijke Daer sach ic den graue van lingy Die van lutsenborg drouch den name Een die vaillanste prinche zo was hij Hij hiel hem Accidente altoos bij Auenturende teghens hem sijnen lichame Mer crancheit die vuijt was om sijn vlame Die begost in den pas op hem te veruermene En doode daer hem sonder te beschermene Daer lach bij hem ooc een portugaloos Hertoghe van coimbres een sconincx zone Der duechden vol vantmen hem altoos Een vaillant heer wijs en niet boos Dan op sijn viande daer was hij gewone Mer int beste sijns leuens was hij te gone Die bij accidente bij een dootlijc hatijscap Gedoot was en benam daer al sijn blijscap Ter stont so draeydic noch mijn oogen Onder eenen zerck van harden steenen Daer doot lach loys de buel int betoogen Die veel wert was des moest men droogen Menighe ooghe diemen daer sach wenen Accident die elkerlijc doet vereenem Doer zijn wapeninge pijnt al te sommene Hij dooden int scoenste van zijnen aencomene Twe pausen sach ic onder een tombe daer Felix ende eugenius des zeker zijt Dees maecte in rome een scisma zwaer Elc woude zijn scoonste doen voerwaer Om paeus te zijn ia op eenen tijt De heylighe kercke creechs verwijt Mer crancheit stackse beide inder aerden En maecte een inde huere houaerden [38] Ic sach daer twe engelsche capiteynen Sij laghen consumeert ende al verrot In vranckerijke waren zij souuereynen In striden sachmen haer vianden vercleynen Sij waren zeer ontsien dat was tslot Deen was scalles en dander taelbot Sij waren bij accident huers doots zoekere Gedoot. al waren zij hondert werf cloekere Daer lach een die seer was beclaecht Duer zijn epitaphen daer ghescreuen Gilles van bertangien vander doot belaecht Bij accidente dien heeft gheplaecht En bij hem lach hoogelijc verheuen Die crancheit doode en roofde dleuen Twas hertoge artur tot cloucheden able Hij was in vranckerijke connestable Laques de bourbon lach daer in een graf Coninc van napels een prinche vaillant De werelt en prees hij niet een caf Want hij hem in een religioen begaf En worde een minder broeder obseruant Crancheit die menich worpt int sant En paste op kerke of croone vermaert Want hij en heues vander doot niet gespaert Onder een tombe van latoene Vant ic begrauen twee lichamen Tgescrift was eerlic twas goet te bevroene Twas van hijre en van potoene Vanden besten oorloghers sonder pramen Crancheit heeftse gedoot sonder scamen Ondancx hueren naem vol der eeren Die hem te minsten bleef na tverzeeren Een sepulture rijckelijc sonder gelijke Van eenen ouerlander ic daer sach Twas hertoghe aelbrecht van oostrijke Hij en was vreck noch scaers alst blijke Mer een milt prince daer veel an lach Accident gaf hem van voren eenen slach En doode hem mit grooten ouerdade Dwelc men hiel voer groote scade Op dese plaetse en faelgeerde emmers niet Om vanden wormen ghegeten tsijne Die van hongerien coninc lanceloet hiet Vander grooter germanien dedelste diet Om keyser te wesen zoot was int schijne Accident nam hem in hatiscap ten fijne En doode hem mit ontfermelijker slagen Tot groote lachtere vanden pragen Eenen goeden ridder ic ooc vernam Die bij crancheit was ghepasseert Twas van varembon de heere lofsam En bij hem lach een die in eeren clam Accident doode hem dus is hij verneert Twas die heere desmauille geexalteert Deuoot duechelijc ende vaellant Sijnen naem was iaques de chaillant Daer lach in sepulturen zo ic houwe Een ridder al doot in dat pleyn Gheboren int lant van heneghouwe Sijnen lof bliuet zeer menichuouwe Tes messuer iaques de laleyn Twe en twintich werf was dit edel greyn In oorloghe binnen dertich iaren Mer accident wouts vander doot niet sparen [39] Accident die om wreken zoect den aert Heeft doen verrotten in dees praerye Een die vol eeren was hoogelijc vermaert Twas van borgongien cornelis de bastaert Hij was een stout ridder in zijnen tye Mits der baren doerden schilt ouer dsye Dwers doer lelien en lewen ghewracht Bekendic desen ridder hoghe gheacht Uander varennen brese mijn heere Van normandien groot seneschal Lacher ooc doot hem en gebrac noit eere Plat inden sauele na doude leere Ghelijc eenen ghemenen man hier int dal Sijn vaillandicheit was daer smal Sijn wesen scoon spreken en zijn ghelaet Heeft accident ghebrocht inden lesten staet Ic bekende daer twe hertoge van mylanen Philips maria was daer deene Infect en doot leggende inder banen Den datum stonter niet wie sout wanen Bij hem lach rustende cout gelijc den steene Hij die mylanen want zo ic meene Hertoge franchisque zone van schoertse Crancheit doodese beide mit grooter foertse Daer sach ic de nueschasteel tiebaut Die een maerscalc van bourgongien was Den naem en tijtel was scoon int onthout De bourgonnous en hadden in langen so stout Want hij was de koenste op dat pas Goet ridder en ghetrouwe so ict las Crancheit die maecte daer scoon de plaetse Der doot betaelde hij sijn scult inde traetse De graue van friborch was daer ooc gelegen Ende drie broeders van thoulongoen Elc was vaillant genoempt in allen wegen Mer crancheit heeftse int net ghecregen En tonder ghebrocht sonder renchoen Teruant een ridder vaillant en koen Bij na volmaect in sinen stoutheden Lach daer ooc doot en in deerde getreden In mijnen wech vant ic inden fijn Eenen zerck zeer meesterlijc ghemaect Daer lach onder de chancelier rollijn Sijnen tijtel stont ghescreuen int latijn Het bewees hem in iusticien volmaect Om stichten groote huysen heeft hij gehaect Hospitalen en kercken heeft hij gefundeert En daer na es hij bij crancheit ghefineert Ic bekende te niete eenen prince voerdachtich Die in aschen en poedre was gedegen Twas hertoge kaerle van orliens machtich Die zo vol duechden was van moede sachtich Noit yemant en mochter seggen tsegen Bij hem lach die god sijn rijck wil bewegen Mijn heer van dunoys wijs ende vroet Crancheit doodse ende brochtse onder voet Troy de graue van poursuant Heb ic bij den anderen doot gheuonden Des goets hertoegs camerlinc men hem beuant Sijn broeder sochte hem in menich lant Iehan graue van chimay zoet van faconden Vol duechden machmense wel vermonden Want huer ridderscap hebben zij eerlijc geplogen Mer crancheit heeftse onder hem getogen [40] Eenen eerlijken lichaem van grooter macht Bekendic sonderlijc daer te zijden Twas coninc alphonse vol stoutheden bedacht Seer groot van state zeer milde gheacht Sijn weerdicheit machmen wel belijden Ondancx sijns volcx in dien tijden So nam crancheit op hem sijn reste Int stercste van sijnder hooger conqueste Ic vant daer ooc xantes ende charuy En van toesoene veel groote heeren Habourdin la vere en crequy Brimuer molenbais en auxy Heer simon van laleyn vol der eeren Coninghen hertoghen grauen int verzeeren Sach ic daer doot legghen op dat velt Bij accidente oft crancheit ter doot gequelt Doch lagen daer in deerde geleit mit wene Twe rijke mannen vol groots bestiers Cosmas de medicus die was deene Ende iaque cuer dander so ic meene Van goede en van gelde groote fijnanchiers Hem en halp tgoet niet meer dan den banckiers Want crancheit diet al doot en verwint Besprinctse mit sijnder cudsen dus sijn sij geint Ic sacher noch twe elc was connestable Simpoel haluere de la lune tsamen Elc was zeer machtich en notable Vroem ende ontsien en agreable Elc hadde fortune tot zijnen vramen Accident die heeftse willen beschamen Want hij doodese te dier spacien Rechts int hoochste van huer regnacien Uan moruel mijn heere waleran Lach daer doot bijden anderen deerlijc Onder een zerck gestrect en daer vast an Lach ooc begrauen inder erden ghespan De heere van sauoesen in feiten verueerlijc Hij en was hem seluen niet zo verweerlijc Crancheit heeft daer zijnen nijt ghebaert Want vander doet en heeft hi se niet gespaert Een machtich heere gehieten warwijck Heb ic aen zijn root cruys bekent Zo dedic den hertoge van clarens dier gelijc Accident en achtes niet al waren zij rijck Hij doode ooc twe engelsche daer omtrent Bat neder lach ooc een scotte present Graue van glas int deerde ghemineert En bij sulcker auentueren geexpedieert Sergy conchy ende brederoede Sach ic daer legghen bijde voetpaeden Ic bekende ooc an de maniere en moede Groot volc van pruyschen en menige iode En veel ridders van rodes vol vromer daden Van calentrane en templiers thuerer scaden Varen bij accident totter doot verminct Oft bij crancheit diet ooc al te nieten brinct Ueel volcx vander maertsen van torquyen En een goet ridder van grooter daet Le blanc diemen hiet vander valekyen Hij dede menige spronc op storcx partyen Meneghe proaetse mit fierder ghelaet Crancheit naiet altoos zijnen naet Zo hij op deese wel heeft beweesen Die mit rechte soude zijn ghepresen [41] Uanden bourbonoosen de hertoge loys Lach daer bij crancheit plat ende mat En bij hem twe van zijn kinderen wijs Mer accident gecreechse in zijn pourprijs Scade ende zeere te deernen zo was dat Deen was van beau ieu dnatste blat En dander was iaques de ioncxte zone Een ridder vol schoonheden was de gone Doch sach ic van antiochien eenen prince Die cipers voer hem hadde erflijc Accident die niet en past op goet oft prouinche Die gheraecten doodlijc mit eenen pinche Int beste van dier plaetse dus was hij sterflijc Crancheit die was ooc eenen bederflijc Want hij mordadelijc brocht ter doot Loys van oringhen een prinche groot Daer lach ooc doot onder een sauac Een prinche daer ic verbij henen ghinc Hij was een graue van ermingnac My dochte mijn herte in stucken brac Duer den druc die mi therte beuinc De hertoge van nemours creeg daer ooc den minc Van accident dier maecte cleijn werck of Want hij hadden ghesteken in dit kerchof Een coninc van cecilien lach ooc daer Boom en vrucht van volmaecter eeren Crancheit doodene mit drucke zwaer En ic sacher ooc doot legghen een paer Onder een tombe sonder wederkeeren Van zijnen kinderen twe hertogen en heren Van calabren zeer duechdelijc genoempt Bij accident gedoot en deerlijc versoempt Daer lach ooc een coninc van inghelant Henderic die mit allen was semple Aen zijn ghescrict men wel beuant Dat hij geen orlooghs man was bekant Noch prince van stoutheden zijnde exempele Noch hij en voerde nau coninclijc wemple Mer bij accident was gheexpedieert Dees edel coninc qualijc ghefortuneert Ic vant ooc legghen binnen deesen wijke Tdoode lichaem van den edelen persoone Carel den groten coninc van vranckerijke De seuenste van dien naem zeer rijckelijke Men sach hem verheffen hoogelijc de croone Sijn inde was duechdelijc van bethoone Crancheit doodene tbleec en waerlijc eest Al hadt een simpel ridder gheweest Een hertoge van guieenen ic ooc sach Daer leggende doot gelijc ander doyen Bij accidents mordadicheit hij daer lach En van sulcker doot creeg hij ooc den slach Als zijn neue de hertoge van sauoyen Hertoge ian die my tranen dede stroyen Van cleue lach daer ooc binnen der eruen Die crancheit tsgelijcx hadde doen steruen Buten deser kerstelijker plaetsen Lach een die ic al ander sach passeren Sonderlinge in triumphen ende in traetsen Twas de turck diemen sach mit zijnder haesten Twalef conincrijcken subiugeeren Ende twe keyserijcken conquesteren Groot was dees turck dees amoras By crancheit hij tonder ooc gebracht was [42] Al mocht ic als matusalem werden Die leefden meer dan negen hondert iaren En ic dagelicx tscriuene cost volherden De dooden die ic daer sach int voerts treden Zo soudicx scriuende niet openbaren Tmochte den lesers den sin beswaren Elkerlijc mach wel peysen dan hoe Ten is geen noot dat ic hen quellinge an doe Daer sach ic legghen onder de lichamen Sonder nommere oft enich ghetal Keyserinnen coninginnen na elcx bethamen Hertoghinnen grauinnen groot van namen Vrouwen ionffrouwen in des doots geual Ic lijde my wel al noemicxe niet al Lacen haer scoonheit noch haer edelheit En halp tegen de doot niet voerwaer gheseit Heilighe vaders pausen cardinalen Eerdsbiscoppen en ooc patriarcken Abden priooren conuersen mitter malen Ia cellebroeders di de dooden selfs halen Sij leggen daer ooc costers en clercken De wormen etense zo men mach mercken En de beenderen zijn also int ghelijke Men en kent niet wie arm was of rijke Keysers bouen truanten cockinen Ongheuallige safftiers oft coninghen Hertogen grauen en die dagelijcx pijnen Brootbidders scepenen doctoers in medicinen Arme rijke ouders oft ionghelinghen Sotten dasaerts die oit lijf ontfinghen De doot heeftse al doot gheseit int clare En niemant van hen en bringes nieue mare De heilige conuersen ende abdessen Deuote persoonen ende nouicien Vrouwen ionffrouwen ende prioressen Gheestelijc waerlijc van wat possessien Wel gheprebent of sonder beneficien Tmoet al ter doot ia van wat condicien Atropos crijgtse in sijnder hotten al Tes al verrot ende noch meer verrotten sal Sus heeft mi geseit tot mijnder confortacien Versche memorie wilt mijn wel verstaen Gij siet hier des doets werc te deser spacien Ten helpt geen gelt of vrient van wat nacien Gij en moet ooc tsgelijcx in derde voertaen V en mach geen salijchlijker werc an gaen Dan te steruen als dan in sulcker staet Datmen los zij van alder misdaet Al dat zij seide redene heuet bewesen: Hoe wel dat al pijlijc is om doen Dus zijn wij in huer huys gegaen mit desen Daer zij my heeft om mijn genesen Een ontbijten gheset na tstijts saysoen Dees vrouwe vol duechden willet beuroen Seide my allet voerseide verhael Twas veel betere dan een noen mael De stucken die zij my heeft ghetoont Hebben my wel doen afterwerts peysen Huer sprake mit redenen zo verschoont Ic heb mit goeder herten huer geloont Mijn gepeys en woudic huer niet meer veysen Tcomme soet mach ic en sal niet deysen Dauentuere sal ic vromelijc aengaen Dwelc noit mensche en coste wederstaen [43] Doen sprac zij ic geue v mijn consent En ic sal v gaerne inden wech ooc leyen Sij vraegde na haer hageneye tent Doen leyde zij my en ic haer ic was content Ic was gheluckich in deeser contreyen Ter stont eer ic wiste sonder lanc beyen Vonden wij ons ter stont sonder faellie Daermen ghemeenlijc hout bataellie Ic peysde hoe ic naerder comen mochte Want vant volcke was daer rumoer groot Men slouch daer slagen groot en onsochte Rechts eenen tournoy zijnde my dochte Twas te druckelijc vele dat exploot Voert in comen des percx sachmen bloot Eenen pieroen mit gluden letteren bescreuen Daer dusdanige woerden in waren beseuen Hier indt den wech des werelts pleyn Hier indt den voetwech van sleuens partye Hier houtmen den aflijuighen pas certeyn Daer atropos iuge af is een souuerain Houdende douerhant en singnorije Niement en comme hier hij en blijfter te strye Want twe campionen zeer fel ende sterck Hebben v voersaten al gedoot in dit perck Accident altijt den eersten beuecht Niet lange en beit hij die zijns ontgaet Mist hij so compt die hem beslecht Crancheit die hem ter stont werpt auerecht Die betrapten en doot hem mit felder daet Ten help curaetse noch eenighen raet Hier vintmen de mordadighe figure Daer dinde nemen moet elcke creature en dees piroene bleuic niet langhe Dus trockic bijden lijsten besloten Om dat ic veel volcx sach inden bedrange Van die den camp sagen binnen de beuange Ofte vreemde stucken die daer waren gesproten Niet lange en was ic ontrent deser roten Ic en sach daer ter stont in dit ramot Atropos sittende op een hooch scauot [44] |
Hoe verse memorie toont de sepulcra in het derde boek die overleden zijn. En hoe de auteur kent bij de geschriften die bij ongeval of zwakte bestreden zijn. [36] Een deur deed zij daar open wij zijn in gegaan En op een groot veld dat ze ons stelde Haar woning stond aan dit veld Het veld was zo breed daar zo veel aanlag Als tussen Parijs is de Schelde Daar waren rosten noch berge die iets kwelden Men zag het veld over dwars en in de lengte Zo meer ik het opmerkte zo meer dacht me het te omvangen Deze vlakte aldus groot oneindig om te aanschouwen Was versierd met kostbare begraafplaatsen Vlijtig gesneden werkelijk bewerkt Van keizers, koningen, heren en vrouwen Tombes, zerken statuten al met opschriften Om te kennen alle creaturen Die bij ongeval zijn ter dood geraakt En van zwakte ook ter aarde gebracht Hij beval dat van mij werd gestudeerd Den pas der dood voorschreven in de nood Daar menige dode bij ligt vergaan Die in hun leven waren zo opgehemeld De beenderen los van vel en van vlees bloot Het getal om te begrijpen was me te groot Te kunstig, te diepzinnig om te begrijpen Het was een zaak zeer excessief niet te vergelijken Hij zei in dit kerkhof van memorie Zal ge vinden op deze tijd Die begraven zijn in deze territoria Waarvan de Bijbel maakt historie Uitgezonderd zijn er twee, Henoch en Elias Die door Gods voorzienigheid, zo ik las Om te volbrengen toekomend bewijs Beide gesteld zijn in het aardse paradijs De grote daar Homerus van heeft geschreven Zijn al verrot in dit kerkhof begraven En allen die na Valerius zijn gebleven En daar Tullius werken van zijn aanwezig En alle de poëten ooit lof gaven Zijn al te niet, hetzij heren of slaven De aarde die heeft ze allen verslonden Tot as gebracht in de kale grond Ongeval die slaat, zwakte bespringt En Atropos levert hen de plaats Ze sparen noch man noch wijf, alles wordt Ze brengen het al en tonder of lacht of zingt of krijst De dood spaart niemand in deze weg Ze is der naturen tegen want ze haat ze Naait ze hun kleren zo verscheurt ze hun habijt Dus tussen natuur en de dood is altijd strijd Al diegene die den dappere feiten deden Voortijds te Babylonië in de stad De klerken van Athene vol wijze raad De van Troje van de Grieken beladen Daar men zo veel van schrijft hoe en wat De dood heeft ze gemakt moede en mat En die van Amazonen machtig en kloek Ze zijn der dood geleverd in die hoek Op dat gij hier alle het oude testament Begrijpen mag, zo verzadig dan hier uw ogen Wil je begrijpen van de zaak smaken wees geduldig En ziet hoe zij ook nu naar de presente tijd Als haar voorzaten gesteld zijn in het verdrogen Lees en onthoudt, spiegelt u in dit aantonen Deze bracht de dood in het lijden droevig Sinds dat men schreef 1435 [37] Dus stel je me dit en word ik bekend Daar ik wel merkte de begraafplaats Dat zij die waren van het nieuwe fatsoen En hun mysteriën vreemd van doen En bij de wapens en schrifturen En bij de habijten en figuren Dat die doden die daar lagen bedorven Waren naar mijn gedenken gestorven Daar waren grafschriften zonder getal Daar ik de doden niet van herkende Dus zal ik er van zwijgen geheel en al Ze stond bij mij, het was groot geluk Verse memorie die ik daar verzon Dus toonde zij me de doden aan het ene einde Die ik bekende aan hun hun dienst De doden gestorven binnen mijn leven Dus bij geluk kwam ik in de werkplaats Daar Atropos het werk van belegde Ik zag daar van sint Joris den loffelijke heer Die Zwakte bij de keel nam En verweet hem dat hij zich kwalijk bereide Hij was groot en wijs dus beschreide Hem menig mens uit zijn land Hij lag daar dood onder het zand Op een keizer wierp ik mijn ogen Het was de geëerde zoon van de koning van Bohemen Sigismund, een prinselijke verschijning Een dappere beschermer om een verheffen Van het Duitse rijk door het vermeerderen Zwakte die er menigeen brengt in het lijden Heeft hem zeker verslagen Der keizerlijke kroon konings rijk Daar zag ik de graaf van Lingy Die van Luxemburg droeg de naam Een die dapperste prinsen zo was hij Hij hield hem Ongeval altijd bij Avontuurde tegen hem zijn lichaam Mar verzwakte die uit was om zijn vlam Die begon in de pas op hem te verwarmen En doodde daar hem zonder te beschermen Daar lag bij hem ook een Portugees Hertog van Coimbres, een koningszoon Ie vol deugden men hem altijd vond Een dappere heer, wijs en niet boos Dan op zijn vijanden daar hij was gewoon Maar in het beste van zijn leven was diegene Die bij ongeval bij een dodelijke haa,t Gedood was en benam daar al zijn blijdschap Terstond zo draaide ik noch mijn ogen Onder een zerk van harde stenen Daar dood lag Louis de Bueil in het tonen Die erg waard en dus moest men gedogen Menige ogen die men daar zag wenen Ongeval die elke dood doet verenigen Door zijn wapening inspant al oproept Hij doodden in het mooiste van zijn opkomen Twee pausen zag ik onder een tombe daar Felix en Eugenius, dus zeker bent Deze maakten in Rome een zwaar schisma Elk wilde het mooiste doen voorwaar Om paus te zijn, ja op een tijd De heilige kerk kreeg verwijt Maar zwakte stak ze beide in de aarde En maakte een einde aan hun hovaardigheid. [8] Ik zag daar twee Engelse kapiteins Ze lagen verteerd en al verrot In Frankrijk waren zij gezaghebbers In strijden zag men hun vijanden verminderen Ze waren zeer ontzien dat was tot slot De een was Scales en de ander Talbot Ze waren bij ongeval van hun dood zeker Gedood, al waren zij honderdmaal kloeker Daar lag een die zeer was beklaagt Door zijn epitafen daar geschreven Gilles van Bretagne van de dood belaagt Bij ongeval die hem heeft geplaagd En bij hem lag hoog verheven Die zwakte doodde en roofde van het leven Het was hertog Artur tot streken bekwaam Hij was in Frankrijk hoofdbevelhebber Jaques de Bourbon lag daar in een graf Koning van Napels een prins dapper De wereld prees hij niets Want hij zich in de religie begaf En werd een minderbroeder observant Zwakte die menigeen werpt in het zand En past niet op kerk of vermaarde kroon Want hij heeft van de dood niet gespaard Onder een tombe van geelkoper Vond ik begraven twee lichamen Het geschrift was fatsoenlijk en het was goed te bevroeden Het was van La Hire en van Poton Van de beste strijders zonder schrik Zwakte heeft ze gedood zonder schaamte Ondanks hun namen vol eren Die hen tenminste bleef na het bezeren Een rijk graf zonder gelijke Van een buitenlander ik daar zag Het was hertog Albrecht V van Oostenrijk Hij was een vrek noch zuinig zoals het blijkt Maar een milde prins daar veel aan lag Ongeval gaf hem van voren een slag En doodde hem met grote overdaad Wat men hield voor grote schade Op deze plaats faalde immers niet Om van de wormen gegeten te zijn Die van Hongarije, koning Ladislas heet Van de groot Germanië het edelste volk Om keizer te wezen zoals het was in schijn Ongeval nam hem in haat ten fijne En doodde hem met ontfermende slagen Tot grote schande van die van Praag Een goeden ridder ik ook vernam Die bij zwakte was gepasseerd Het was van Varembon de loffelijke heer En bij hem lag een die in eren klom Ongeval doodde hem dus is hij vernederd Het was de heer Desmauille geëxalteerd Devoot, deugdelijk en dapper Zijn naam was Jaques de Challant Daar lag in een graf zo ik het hou Een ridder al dood in die vlakte Geboren in het land van Henegouwen Zijn lof blijft zeer menigvuldig Het is mijnheer Jacques de Lalain Twee en twintigmaal was deze edele persoon In oorlog binnen dertig jaren Maar ongeval wilde hem van de dood niet sparen [39] Ongeval die om wreken zoekt de aard Heeft doen verrotten in deze vlakte Een die vol eren was en zeer vermaard Het was van Bourgondië Cornelis de bastaard Hij was een dappere ridder in zijn tijd Mits de balk van bastaardij door het schild overdwars Dwars door leliën en leeuwen gewrocht Herkende ik deze ridder hoog geacht Van Varennes Breze, mijn heer Van Normandië grote baljuw Lag er ook dood hem ontbrak nooit eer Plat in het zavel, naar de oude leer Gelijk een gewone man hier in het dal Zijn dapperheid was daar smal Zijn wezen mooi spreken en zijn gelaat Heeft ongeval gebracht in de laatste staat Ik herkende daar twee hertogen van Milaan Filippo Maria was daar de ene Infect en dood lag in het strijdperk De datum stond er niet, wie zou het wanen Bij hem lag te rusten koud gelijk een steen Hij die Milaan won zo ik meen Hertog Francesco, zoon van Sforza Zwakte doodde deze beide met grote kracht Daar zag ik van Nuesfchatel Thibaut Die een maarschalk van Bourgondië was De naam en tijd en anders was mooi in het onthouden De Bourgondiërs hadden al lang niet zo dapper Want hij was de koenste op die tijd Goede ridder en getrouw, zo ik het las Zwakte die maakte daar schoon de plaats Der dood betaalde hij zijn schuld in het toernooi De graaf van Freiburg was daar ook gelegen En drie broeders van Toulongeon Elk was dapper genoemd allerwegen Maar zwakte heeft ze in het net gekregen En ten onder gebracht zonder losprijs Ternant, een ridder dapper en koen Bijna volmaakt in zijn dapperheden Lag daar ook dood en in de aarde getreden In mijn weg vond ik in het einde tenslotte Een zerk zeer meesterlijk gemaakt Daar lag onder de kanselier Rolin Zijn tijd stond geschreven in het latijn Het bewees hem in justitie volmaakt Om te stichten grote huizen heeft hij gemaakt Hospitalen en kerken heeft hij gefundeerd En daar na is hij bij zwakte geëindigd Ik beken te niet een prins voorbedacht Die in as en poeder was geslagen Het was de machtige hertog Karel van Orleans Die zo vol deugden was en van gemoed zacht Nooit mocht er iemand tegen zeggen Bij hem lag die god zijn rijk wil bewegen Mijn heer van Dunois wijs en verstandig Zwakte doodde hem en bracht hem onder de voet Troy, de graaf van Porcean Heb ik bij de anderen dood gevonden De kamerling van de goede hertog (Filips de Goede) zich men zich onderwond Zijn broeder zocht hem in menig land Jehan graaf van Chimay welbespraakt Vol deugden man men ze wel verwoorden Want hun ridderschap hebben zij fatsoenlijk gedaan Maar zwakte heeft ze onder zich getogen [40] Een fatsoenlijk lichaam van grote macht Herkende ik vooral daar ter zijden Het was koning Alphonsus V vol dapperheden bedacht Zeer groot van staat en zeer mild geacht Zijn waardigheid mag men wel belijden Ondank zijn volk in dien tijden Zo nam zwakte op hem zijn rust In het sterkste van zijn hoge overwinning Ik vond daar ook Santes en Charny En van het gulden vlies veel grote heren Habourdin, la Vere en Crequy Brimue, Molembais en Jean d’ Auxy Heer Simon van Lalaing vol de eren Koningen, hertogen, graven int bezeren Zag ik daar dood liggen op dat veld Bij ongeval of zwakte ter dood gekweld Toch lagen daarin de aarde gelegd met wenen Twee rijke mannen vol groot bestuur Cosmas de medicus die was de ene En Jaques Coeur de ander zo ik meen Van goed en van geld grote financiers Hen hielp ‘t goed niet meer dan de bankiers Want zwakte die het al ter dood overwint Besprong ze met zijn knotsen en du zijn ze geëindigd Ik zag er noch twee, elk was legeraanvoerder Saintpol, Alvaro de Luna tezamen Elk was zeer machtig en notabel Dapper en ontzien en aangenaam Elk had fortuin tot zijn baten Ongeval die heeft ze willen beschamen Want hij doodde ze te die tijd Recht in het hoogste van hun regering Van Moreuil mijn heer Valeran Lag daar dood bij de anderen deerlijk Onder een zerk gestrekt en daar vast aan Lag ook begraven in de aarde gespannen De heer van Saveuses in feiten vervaarlijk Hij was van zichzelf niet zo voornaam Zwakte heeft daar zijn nijd geopenbaard Want van de dood heeft hij ze niet gespaard Een machtig heer geheten Warwick Heb ik aan zijn rode kruis herkend Zo deed ik de hertog van Clarencediergelijk Ongeval achtte ze niet al waren zij rijk Hij doodde ook twee Engelse daar omtrent Beter later lag ook een Schot present Graaf van Douglas in de uitgeholde aarde En bij zulke avonturen geëxpedieerd Vergy, Couches en Brederode Zag ik daar liggen bij de voetpaden Ik herkende ook aan de manier en moed Groot volk van Pruisen en menige Jood En veel ridders van Rhodes vol dappere daden Van Calatrava en tempeliers tot hun schade Voeren bij ongeval tot de dood verminkt Of bij zwakte die ook alles te niet brengt Veel volk uit het land van Turkije En een goede ridder van grote daden Le Blanc die men noemt van de valkerijen Hij deed menige sprong op Turkse partijen Menige heldendaad met fier gelaat Zwakte niet altijd gang gaat Zo hij op deze wel heeft bewezen Die met recht zou zijn geprezen [41] Van Bourbon de hertog Louis Lag daar bij zwakte plat en mat En bij hem twee van zijn wijze kinderen Maar ongeval kreeg ze in zijn macht Schade en zeer te deernen zo was dat De ene was van Beaujeu de erfgenaam En de ander was Jacques de jongste zoon Een ridder vol schoonheden was diegene Doch zag ik van Antiochië een prins Die Cyprus voor hem had erfelijk Ongeval die niet past op goed of provincie Die rakte hem dodelijk met een tang In het beste van die plaats, dus was hij sterfelijk Zwakte die was ook een bederfelijk Want hij moorddadig bracht ter dood Lodewijk van Oranje een grote prins Daar lag ook dood onder een strozak Een prins daar ik voorbij heen ging Hij was een graaf van Armagnac Ik dacht dat mijn hart in stukken brak Dor de druk die me het hart beving De hertog van Nemours werd daar ook verminkt Van ongeval die er korte metten mee maakte Want hij had hem gestoken in dit kerkhof Een koning van Sicilië lag ook daar Boom en vrucht van volmaakte eer Zwakte doodde hem met zware druk En ik zag er ook dood liggen een paar Onder een tombe zonder wederkeren Van zijn kinderen twee hertogen en heren Van Calabrië zeer deugdelijk genoemd Bij ongeval gedood en deerlijk verwaarloosd Daar lag ook een koning van Engeland Hendrik die geheel was eenvoudig Aan zijn geschrift men wel bevond Dat hij geen oorlog man was bekend Noch prins van dapperheden zijn voorbeeld Noch hij voerde nauwelijks koninklijk wimpel Maar bij ongeval was geëxpedieerd Deze edele koning kwalijk gefortuneerd Ik vond ook liggen binnen deze wijk Het dode lichaam van de edele persoon Karel de grote, koning van Frankrijk De zevende van die naam en zeer rijk Men zag hem verheffen hoog de kroon Zijn einde was deugdelijk van te tonen Zwakte doodde hem zo het bleek en waar is Al had het een eenvoudige ridder geweest Een hertog van Guyenne ik ook zag Daar liggen dood gelijk andere doden Bij ongeval moorddadigheid hij daar lag En van zulke dood kreeg hij ook de slag Als zijn neef de hertog van Savoye Hertog Jan die me tranen liet storten Van Kleef lach daar ook binnen het erf Die zwakte tegelijk had laten sterven Buiten deze christelijke plaatsen Lag er een die ik al de anderen zag passeren Vooral in triomfen en in gebieden Het was de Turk die men zag met zijn haast Twaalf koninkrijken overwinnen En twee keizerrijken overwinnen Groot was deze Turk, deze Moerad Bij zwakte hij ten onder ook gebracht was [42] Al mocht ik als Methusalem worden Die leefden meer dan negen honderd jaren En ik dagelijks het schrijven kon volharden De doden die ik daar zag in het voort treden Zo zou ik schrijvende het niet openbaren Het mocht de lezers zin bezwaren Elk mag wel peinzen dan hoe Het is geen nood dat ik hen kwelling aan doe Daar zag ik liggen onder de lichamen Zonder nummer of enig getal Keizerinnen, koninginnen naar elks betamen Hertoginnen, gravinnen groot van namen Vrouwen, jonkvrouwen in de dood gevallen Ik belijd ze me wel al noemde ik ze niet allen Helaas hun schoonheid noch hun edelheid En hielp tegen de dood niet voorwaar gezegd Heilige vaders, pausen, kardinalen Aartsbisschoppen en ook patriarchen Abten, priors, conversen terzelfder tijd Ja, cellenbroeders die de doden elf halen Ze leggen daar ook kosters en klerken De wormen eten ze zo men mag merken En de beenderen zijn al zo dergelijk Men kent niet wie arm was of rijk Keizers boven bedelaars en landlopers Ongelukkige schoenlappers of koningen Hertogen, graven en die dagelijks werken Broodbidders, schepenen, doctors in medicijnen Arme, rijke ouders of jongelingen Zotten, gekken die ooit lijf ontvingen De dood heeft ze alle helder de dood aangezegd En niemand van hen brengt ze nieuw bericht De heilige conversen en abdis Devote personen en novicen Vrouwen, juffrouwen en prioressen Geestelijk, wereldlijk van wat bezittingen Wel prebende of zonder beneficiën Het moet al ter dood, ja, van wat conditie Atropos krijgt ze in zijn korf allen Het is al verrot en noch meer verrotten zal Dus heeft me gezegd tot mijn vertroosting Verse memorie wil me wel verstaan Gij ziet hier het doodswerk te deze tijd Er helpt geen geld of vriend van wat natie Gij moet ook dergelijks in de aarde voertaan U mag geen zaliger werk aangaan Dan te sterven als dan in zulke staat Dat men los is van alle misdaad Al dat zij zei reden heeft bewezen: Hoe wel dat al pijnlijk is om doen Dus zijn wij in haar huis gegaan met deze Daar zij mij er om heeft genezen Een ontbijt gezet naar de tijd van het seizoen Deze vrouwe vol deugden, wil het bevroeden Zei me al het voorzegde verhaal Het was veel betere dan een noen maal De stukken die zij me heeft getoond Hebben me wel achteraf doen nadenken Haar woorden met redenen zo verschoont Ik heb met een goed hart haar beloond Mijn gepeins wilde ik haar niet meer veinzen Het komt zo het komt en ik zal niet achteruitdeinzen Het avontuur zal ik dapper aangaan Wat nooit een mens kon weerstaan [43] Toen sprak zij; ik geef u mijn consent En ik zal u graag ook in de weg ook leiden Ze vroeg naar haar damespaard tent Toen leidde zij me en ik haar ik was content Ik was gelukkig in deze gebieden Ter stond eer ik wist zonder lang te dralen Vonden wij ons terstond zonder falen Daar men gewoonlijk houdt gevecht Ik peinsde hoe ik nader komen mocht Want van het volk was daar groot rumoer Men sloeg daar slagen groot en hard Recht een toernooi was dacht ik Het was te veel te druk dat exploot Voor het in komen van het perk zag men bloot Een pui met gulden letters beschreven Daar dusdanige woorden in waren gebleven Hier eindigt de weg van werelds vlakte Hier eindigt de voetweg van leven partij Hier houdt men de aflijvigen pas zeker Daar Atropos van is heerser Houdt de overhand en heerschappij Niemand komt hier, hij blijft er te strijden Want twee kampioenen zeer fel en sterk Hebben u voorzaten allen gedood in dit perk Ongeval altijd de eersten bevecht Niet lang wacht hij die hem ontgaat Mist hij zo komt die hem beslecht Zwakte die hem terstond werpt averecht Die betrapt hem en doodt hem met felle daad Het helpt pantser noch enigen raadt Hier vindt men het moorddadige figuur Daar het einde nemen moet elke createur En in deze tent bleef ik niet lang Dus trok ijk bij den besloten afsluiting Om dat ik veel volk zag in het gedrang Van die het kamp zagen binnen de omvang Of te vreemde stukken die daar waren gesproten Niet lang en was ik omtrent deze groepen Ik zag daar ter stond in dit verhoog Atropos zitten op een hoog schavot [44] |

|
Hier inden vierden Stropos mit een diuersch abijt Gheciert zijnde op een vreempde maniere Ghebourdeert mit colueren sonder profijt Ghetanteleert van wormen in huer berijt Sittende zeer hooghe als de fiere Dweesen scheen wel van groote bestiere Sij hadde van ontseggen een gescut inde hant Op den sulcken eer hijs wel crijgt verstant De maerscalc daer hiet ouerdaet Hij hiel vanden lijsten dordinancie De hyrault hiet ghewillicheit wel gade slaet Hij drouch een blasoen geaspereert wel verstaet Gecoluert sonder kennisse inde instancie De canchelier hiet vreese sonder confortancie Dragende den zegel dies crijgt elc rouwe Verwapent. nyemant hier in hem betrouwe e lijsten waren vol drucx beuonden Die droefheit hadde selue ghetimmert Tpauilloen was een gecrijsch te dien stonden De banieren vol ghescreys int vermonden Mit suchten ende duchten ist daer al belimmert De crijt weerders waren ooc al beslimmert Vanden twe intreyen ic en vergats niet Felle versmaetheit en vileynich verdriet Uanden verweerder tpauilloen Was daer zeer rijckelijc ghesciert Vol soetheden en duehden willet beuroen De bannieren hadden van eeren fantsoen Die zeer wel stonden dus bestiert Die hyrault was wel gemint edel ghemaniert Die tblasoen drouch van vromicheden Ghecroont mit geheelder edelheden De willicheit hyrault in de plaetse spranc En dede daer een ghebot ouer al Dat nyemant en make geluijt of geclanc Op de peyne van atropos grooten ondanc Oft dat nyemant en make geschal Op dat hem elck hueden mach voer ongeual Doen riep hij treedt voort op de vechters Dat elck zijns rechts sou zijn beslechters Uuijt zijn pauilloen spranc daer ter stont Crancheit die drouch twe gijsermen Deen hiet persecucie goet ront En dander consummacie daer hij mede doerwont Al dat hem voercompt sonder ontfermen Van sable was zijn wapenroc om bescermen Daer op bescildert was tdocht my om vrame Eenen dooden onghewapende lichame [46] Om te volbringen dit tegenwoirdich werc De verweerder spranc voert op dander zije Mitter wapen van bourgongien in dat perc Eere die conduceerde hem euen sterc Ende en schiet van hem noit te geenen tije Het was zaligher ghedachten die ic belije Hertoge philips die zeer wel gemint was De grootste vanden hertoge hij bekint was Hij hiel vromelijc in sijn hant Een lance ghenoempt goet auijs In dander hiel hij om zijn onderstant Een taerdge scoon ghesciert en plaisant Van machte van vrienden twas al den prijs En op dat ic in clare wel doe bewijs Sijn haetse was volstandicheit gheseit Tegen tbespringhen van alder tsegenheit Crancheit scheen wel te ontsiene En scudde zijn glauie van droefheden En op hem toonde hij wel mit zijnen engienen Mochte hij hem verbeiden sonder tonuliene Hij waer om doot oft tonder ghetreden De goede hertoge dus seere bestreden Hij liet los ooc zijn glauie als een ridder bouwe Die den voet wt den wege niet stellen woude Sus sijn sij allencxkens naerder gecomen Deen op dander fierlijcken bereet Crancheit heeft eerst zijnen strael genomen Van zwaerheden en warp hem ter onuromen Na den hertoge om hem te bringen int leet Mer dees goet heer die dus vromelijc street Ontfinct princelijc op sijn taergie doen Den schuet als een vroom campioen De hertoge van deesen slach hem desen deelde Toonende wel een ridderlijke cracht Sijn verweren hij vromelijc auentuerde Zo wel dat crancheit bij na faelgeerde Die selue sijn cracht thoonde en zijn macht Elc heeft om sijn leet wreken ghedacht Elc wou verwinder zijn int verzeeren Tsij vander bataellien oft vander eeren Dees goede hertoge nam doen sijn haetse Die was mit vasticheden ghenagelt vast Ende crancheit mit sijn wrede gramaetse Slouch mit persecutien in dees plaetse Die mit onuasticheit hem heeft belast Elc heeft anderen mit wille aenghetast Sij slougen slach om slach smeet deen dander hieu In dees wreede bataellie euen nieu [47] Memorie die hadde den hope zeer groot Dat den hertoge den strijt winnen souwe Om dat hij zo wederstont crancheits aenstoot Die ooc wel bethoonde ende niet en vloot Tegen accident in menigherley vouwe Mer crancheden mits crancken betrouwe Ontsach hij want na sijn oude zeden Slouch hij slaghen van flouwicheden Om te kennen der wapeninghe feyt Zo machmen in dees scole comen leeren Es de bespringer van groeter vromicheit De verwerder om winnen doet ooc arbeit Brinct deen int lets dander brinct verzeeren Stoutelijc ziedmense vlyen en wederkeren Om malcander te vinden op tbloote Twelc hem luyden werdt dunct. M. pont grote So lange heben zij gesmeedt geslagen Dees twee campionen op dit velt Dat de gesonste quam int vertraghen Hij bequeldet bezuerdet hij mostet beclagen Hij worde van flouwicheden al ontstelt Want crancheit die heeften daer al so gequelt Met eenen slaghe van eender flumen Dus bleef die hertoge hij en cost ontruijmen Lacen de hertoge bleef dus verwonnen Daer Atropos luttel om gaf oft was leet Niet meer en soud zij deesen prince ionnen Dan den snoodsten zijnde onder der zonnen Twas haer al blijscap ende te lachen gereet Sij thoonde wel dat zij op hem was wreet En dat zij niet en zoect bijsondere Dant volc doot te ziene en brenghen tondere Doen quamen die hyraulten wel gheleert En namen een laken van werden gheweuen En hebbent geleit opten lichaem gheeert In derde begrauen mit drucke verzeert Ewighe memorie was derde beseuen Daer zijnen naem noch in es bleuen En zo langhe dat de werelt dueren sal Noch nemmermeer van hem anders scriuen sa l [48] |
Hier eindigt het vierde boek, mag je vinden hertog Philips van Bourgondië dood die in deze pas kwam in druk ten einde bij zwakte die hem bracht in de nood [45] Atropos met een grillig kleed Versierd op een vreemde manier Omzoomd met kleuren zonder profijt Kantwerk van wormen in haar uitoefening Zat zeer hoog als de fiere Het wezen scheen wel van groot bestuur Ze had van ontzeggen een pijl in de hand Op zulk eer hij wel krijgt verstand De maarschalk daar heet overdaad Hij hield van de afsluiting de ordinantie De heraut heet gewilligheid die wel gadeslaat Hij droeg een blazoen gebloemd, wel versta Gekleurd zonder kennis wat de bedoeling ervan was De kanselier heet vrees zonder bemoediging Droeg de zegel van die krijgt elk rouw Bewapent. Niemand zich hierin vertrouwt De afsluitingen waren vol druk bevonden De droefheid had het zelf getimmerd Het paviljoen was een gekrijs te die stonden De banieren vol geschrei in het verwoorden Met zuchten en duchten is het daar al belemmert De krijt bewaarders waren ook al beslommerd Van de twee entrees, ik vergat het niet Felle versmaadheid en ellendig verdriet Van de bewaarder van het paviljoen Was daar zeer rijk versierd Vol lieflijkheid en deugden, wil het bevroeden De banieren hadden van een vorm Die zeer goed stonden van dergelijk uitzicht De heraut was wel gemind en edele manieren Die het blazoen droeg van dapperheid Gekroond met gehele edelheden De willigheid de heraut in de plaats sprong En deed daar een gebod overal Dat niemand maakt geluid of lawaai Op de straf van Atropos grote ongenoegen Of dat niemand maakt geschal Op dat zich elk hoeden mag voor ongeval Toen riep hij’ treedt voort op de vechters Dat elk zijn rechts zou gaan beslechten Uit zijn paviljoen sprong daar terstond Zwakte die droeg twee strijdbijlen De ene heet vervolging openhartig En de ander consumeren waarmee hij doorwond Al dat hem voorkomt zonder ontfermen Van sabel was zijn wapenrok om beschermen Daarop geschilderd was, het leek me om te baten Een dood ongewapend lichaam [46] Om te volbrengen dit tegenwoordige werk De verweerder sprong voort op de andere zijde Met het wapen van Bourgondië in dat perk Eer die tegenspeler hem even sterk En scheidde van hem nooit te geen tijd Het was zalige gedachten die ik belijd Hertog Philips die zeer goed bemind was De grootste van de hertogen hij bekend was Hij hield dapper in zijn hand Een lans genoemd goed advies In d ander hield hij om zijn bijstand Een schild mooi versierd en plezierig Van macht van vrienden het was de hele prijs En op dat ik het duidelijk doe bewijs Zijn bijl was onverzettelijkheid genoemd Tegen het bespringen van alle tegenslag Zwakte scheen wel te ontzien En schudde zijn lans van droefheden En op hem toonde hij wel met zijn machine Mocht hij hem opwachten zonder te schande Hij was er om gedood of ten onder getreden De goede hertog dus zeer bestreden Hij liet los ook zijn los als een ridder boud Die de voet uit de wege niet stellen wilde Dus zijn ze geleidelijk aan nader gekomen De een op de ander fier gereed Zwakte heeft eerst zijn pijl genomen Van zwaarheden en wierp hem te schande Naar de hertog om hem te brengen in het leed Maar deze goede heer die dus dapper streed Ontving het prinselijk op zijn schild toen Dat schot als een dappere kampioen De hertog van deze slag hem deze deelde Toonde wel een ridderlijke kracht Zijn verweren hij dapper avontuurde Zo wel dat zwakte bijna faalde Die zijn kracht toonde en zijn macht Elk heeft om zijn leed te wreken gedacht Elk wilde overwinnaar zijn in het bezeren Tenzij van het gevecht of van de eren Deze goede hertog nam toen zijn bijl Die was met vastigheden vastgenageld En zwakte met zijn wrede grimmen Sloeg met vervolging in deze plaats Die zich met onvastheid heeft belast Elk heeft de andere met wil aangetast Ze sloegen slag om slag, smeet de een, de ander hieuw In dit wrede gevecht even opnieuw [47] Memorie die had de hoop zeer groot Dat den hertog de strijd winnen zou Om dat hij zo weerstond zwakte zijn aanval Die ook wel toonde en niet vloot Tegen ongeval in menigerlei vouw Maar zwakheid mits zwak vertrouwen Ontzag hij want naar zijn oude zeden Sloeg hij slagen van flauwigheden Om te kennen de wapening feit Zo mag men in deze school komen leren Is de bespringer van grote dapperheid De verweerder om te winnen doet ook arbeid Brengt de een in het leed, de ander brengt in het bezeren Dapper ziet men ze vlieden en wederkeren Om elkaar te vinden op het zwakke Wat ze waard denken 1000 pond groot Zo lang hebben zij gesmeed geslagen Deze twee kampioenen op dit veld Dat de gezondste kwam in het vertragen Hij kwelde het, hij bezuurde het, hij moest het beklagen Hij werd van flauwigheden geheel ontsteld Want zwakte die heef hem daar al zo gekweld Met een slag van een verkoudheid Dus bleef die hertog, hij kon het niet ontkomen Helaas, de hertog bleef dus overwonnen Daar Atropos luttel om gaf of was leed Niet meer zou ze deze prins gunnen Dan de snoodste te zijn onder de zon Het was haar al blijdschap en te lachen gereed Ze toonde wel dat zij op hem was wreed En dat zij niet zoekt bijzondere Dan het volk dood te zien en brengen ten onder Toen kwamen de goed gewend de herauten En namen een laken van roem geweven En hebben het gelegd op het geëerde lichaam In de aarde begraven met druk bezeerd Eeuwige memorie was de aarde beseft Daar zijn naam noch in is gebleven En zo lang dat de wereld duren zal Noch nimmermeer van hem anders schrijven zal. [48] |

|
Hoe hertoge kaerle hertoge philps zone Wiens tijttel van borgonge brabant is bekent Die tot alder edelheit was ghewone Als een stout champioen beuecht accident [8] Naulijc was dlichaem opgeheuen daer Of te minsten int graf gheleit Hoord ic groot geruchte en groot gebaer Van twe heeren sterc grof en zwaer Elc was gestoffeert vol der vromicheit Accident was deerste die ic sach bereit Die fierlijc voertquam om vechten Ghewapent als diet al wou beslechten Sijn peert mit wreetheden gebarduert was Tharnas getempert mit gramme zeden Mit ongeual zijn lance gheriueert was Sijn zweert mit overmoet gehanteert was Daer menich mit is onder ghestreden En om tvolc te maken meer tonvreden Zo hinc an zijn sadelboom een cudse groot Van fortune daert al bij compt inde noot Een bourgongioen ooc daer voer spranc Gehieten kaerle een prinche ontsien Hij gheleec wel daer veel an was belanc Die in zijn zaken te volbrengen viel wel stranc Tmoeste na sijnen wille zijn ende gebien Sijn peert hiet fierheit sonder ontulien Gewapent frisch zo hem heeft betaempt Mit wapenen van stouticheden ghenaempt Uan hooghen begrijpe sijn lance was Grootmoedich hert gaf hem sijn zweert De smit hiet meersterscap doer sijn ghebras Vrijheit hiet sijn dagge op dit pas Om verwinder te zijn was hij expedeert Duer sijn faconde scheen hijs wel weerdt Want gebrec was noit in hem geresen Dan hij zo lanc zo meer waerdiger mocht wesen Daer en was tente noch pauilloen gerecht Om dwapen schout te doen in desen strijt Mer inde staduwe ontrent een grecht Twas versamen van desen ic segt v slecht Ten was niet sonder geroep of sonder gecrijt De lance waren scerp om te doene spijt Sij begosten daer malkanderen aen te gane Deen om verweeren dander om te slane Accident stac seer sterck mit groeten nijde Opten hertoghe mit al zijnder macht Dat drie werf sijn peert viel int wijde Nochtans en vloot hij daer niet op zijde Mer hoepte te ontcomen duer zijn cracht Hij passeerde de lance daer hij hem beuacht Dat den voordel niet en mochte helpen Den hertoge noch sijn leet gestelpen De sweerden waren wel gereet gestelt Om dat elck tbeuecht sou cort beslechten Die haetscap heeft elc te toeuene versnelt Tspel was niet dan ter doot toe sijn gequelt In sulc perikel is hij die hier moet vechten Wan const cracht dieners oft knechten En machmen hier geen hulp verweruen Men moet den camp winnen of self steruen De hertoge die vroom was ende sterck Sstelde zijnen lichaen om verweeren Mer Accident duer sijn vterste werck Aengreep sijnen clippel hier int perck De cudse van quaet willich begeren De fortune hem gaf om tvolck bescheren Om dat sij den val souden maken effen Die hem te hooge willen verheffen [50] De hertoge heeft Accident veriaecht Tot dat fortune daer quam op stede Des accident mit sulcke slage heeft geplaecht Den hertoge ter doot twelc gode zij beclaecht Vant ongeluc sijn ziel heb ewighe vrede Ic houwe hij noit yemant erch en dede Ic claghe dat hij der doot niet ontginck Dus int velt bliuende noit ontsemeger dinck Is doorloge sulc dat zij mach zijn gepresen Doer een eerlijke vrome heercracht So macht tvolc van wapenen wel druclijc wesen Wenende suchtende vol lijdens geresen Duer hertoge kaerle edel geacht Tes my nochtant consoort dat dus was gewracht Dat mijn meester niet en was verwonnen Van eenighen menschen onder der zonnen Mer fortune hout altijt in de hant Doer die godlijke cracht die sonder gront es Alle de wercken der menscheit plaisant Tsy den goeden of quaden als onderstant Tot haeren wille na dat elcken noot es De influencie des hemels die elcken bloet es So Aristoteles mach te kennen gheuen Es onkenlijc na ons wercken beseuen Alsmen in goeden wercken te voren es En dat de begeerte compt tot blijscap al Men mach dan seggen datmen wel geboren es En datmen van gode vuijtuercoren es Want tcompt al zo hij wil groot en smal Mer wort yemant erm of crijgt ongeual Oft gediffameert wort in eeniger manieren Men selt al in contrarien iugieren Sus dan wilt altoos duechden eeren Na gods gebot ende wterste wille Wij moeten ons herte te gode werts keren Die de mane doet cleynen en vermeeren En den hemel doet drayen op een spille Tes de ghene die nemmermeer es stille Die int secreet van sijnen ydeen puere Hem becommert mit onse auentuere Sus creech Accident de victorie Op deesen prinche die edelheit vzeerde Die altijt bliuen sal inde memorie En sal ghenoempt werden in historie Hertoghe kaerle de ghetrauilleerde Dus zwijgic van hem en daert resteerde Sal ic voert condighen zo ic las Wat noch meer ghebuerde op dit pas [51] Accident woude noch vast verbeyen Oft hem wat niewes an comen souwe Hij ginc hem mit anderen wapen ghegreyen Mit een harnasch vol waenhopen hem bereyen Op datment van verre sage so ic houwe Hij stont int midden te voete als de bouwe Mit een glauie van swaren ghewichte Genoempt quaet auentuere int gedichte Een snydende zweert nam hij aen de zye Ghemaect van een haestige ziecte zwaer Daer hij mit gedoot heeft een groot partye En om tvelt te behouwen int wye Om zijn tsegen partye aen te doen vaer Hij hadde een dagghe het is waer Vol hemelijke melancolie ghepollijst Daer menich persoon ter doot is gewijst Ic hoorde daer alle drucx bequelders Trompetters claroeners en fluters Op clauicordioms en orghel speelders Moeselers sackebouters en veelders Principalijc mede herpers en luters Elc triumpheerde als vruechden wtruters Derwerts te loopen was elc vol veerdich Want de materie wast wel weerdich aer sach ic comen een schoon rosbaer Dat tuschen.ij. eenhoornen was gedregen Deen hiet volmaecte goetheit dats claer Zoete manier hiet dander daer nae De meeste bekent in allen weghen Twasser al mit goude beslegen Trosbaer tschieraet vergult bepeerlt Tsgelijcx een was niet in deser weerlt De twe eenhoornen waren gheleydt Van vier prinschen hooghe gheboren Bloeme der duechden was die hoochste men seit En goede naem was ouer al gebreydt Dees twe gingen bijden eersten al voren Dander twe om volgen waren ooc vercoren Deen was edel herte sonder haetscap Dander wairdicheit teghen violeenscap Hier na volgden mans een groote schare En veel vrouwen ooc sonder ghetal Elc triumpheerde int openbare Twas een schoon geselscap geseit in clare Van rijcheden schoonheden wast al bouen al Nu ist tijt te maken ghescal Vanden rosbaer te weten de gesciente Want daer in leyt wel de verdiente [52] |
Hoe hertog Karel, de zoon van hertog Philips, wiens titel van Bourgondië Brabant is bekend. Die tot alle edelheid was gewoon als een dappere kampioen bevocht ongeval. [8] Nauwelijks was het lichaam opgeheven daar Of te minsten in het graf gelegd Hoorde ik groot gerucht en groot misbaar Van twee heren, sterk, groot en zwaar Elk was uitgerust vol met dapperheid Ongeval was de eerste die ik zag bereid Die fier voortkwam om te vechten Gewapend als die het al wou beslechten Zijn paard met wreedheden gebaard was Het harnas gemengd met gramme zeden Met ongeval zijn lans omklonken was Zijn zwaard met overmoed gehanteerd was Daar menige mee is onder gestreden En om het volk te maken meer te onvrede Zo hing aan zijn zadelboom een grote knots Van fortuin daar het al bij komt in de nood Een Bourgondiër ook daarvoor sprong Geheten Karel, een prins te ontzien Hij geleek wel daar veel aan hing Die in zijn zaken te volbrengen viel wel sterk Het moest naar zijn wil zijn en gebod Zijn paard heet fierheid zonder ontkomen Gewapend kracht zo hem heeft betaamt Met wapens van dapperheden genaamd Van hoog begrijpen zijn lans was Grootmoedig hart gaf hem zijn zwaard De smid heet meesterschap door zijn werk Vrijheid heet zijn dolk op dit pas Om overwinnaar te zijn was hij expert Door zijn welbespraaktheid scheen hijs het wel waard Want gebrek was nooit in hem gerezen Dan hij hoe langer hoe meer waardiger mocht wezen Daar was tent noch paviljoen opgericht Om de wapenschouw te doen in deze strijd Maar in de schaduw omtrent een gracht Was het verzamelen van dezen, ik zeg het u slechts Het was niet zonder geroep of zonder gekrijs De lansen waren scherp om te doen hoon Ze begonnen daar elkaar aan te gaan De een om te verweren, de ander om te slaan Ongeval stak zeer sterk met grote nijd Op de hertog met al zijn macht Dat driemaal zijn paard viel in het wijde Nochtans vloog het hij daar niet op zijde Maar hoopte te ontkomen door zijn kracht Hij passeerde de lans daar hij zich vocht Dat ten voordeel niet mocht helpen Den hertog noch zijn leed stelpen De zwaarden waren goed gereed gesteld Om dat elk het gevecht zou gauw beslechten De haat heeft elk te vertoeven versnelt Het spel was niet dan ter dood toe zijn gekweld In zulk perikel is hij die hier moet vechten Want kon kracht, dienaars of knechten En mag men hier geen hulp verwerven Men moet het kamp winnen of zelf sterven De hertog die dapper was en sterk Stelde zijn lichaam om te verweren Maar Ongeval door zijn laatste daad Aangreep zijn knuppel hier in het perk De knots van kwaadwillig begeren Dat fortuin hem gaf om het volk te scheren Omdat ze de val zou maken effen Die zich te hoog willen verheffen [50] De hertog heeft Ongeval verjaagd Tot dat fortuin daar kwam op die plaats Dus ongeval met zulke slagen heeft geplaagd De hertog ter dood, wat god is geklaagd Van het ongeluk heft zijn ziel eeuwige vrede Ik hou het erop dat hij nooit iemand erg deed Ik klaag dat hij de dood niet ontging Dus in het veld bleven nooit onzaliger ding Is de oorlog zulke dat zij mag zijn geprezen Door een eerlijke dappere legermacht Zo mag het wapenvolk wel bedrukt wezen Wenen, zuchten en vol lijden gerezen Door hertog Karel edel geacht Het is me nochtans consoort dat dus was gewrocht Dat mijn meester niet was overwonnen Van enig mens onder de zon Maar fortuin hout altijd in de hand Door de goddelijke kracht die grondeloos is Alle werken der mensheid plezierig Hetzij de goeden of kwaden als bijstand Tot hun wil naar dat het elk nodig is De invloed des hemels die elk onbekend is Zo Aristoteles mag te kennen geven Is onherkenbaar naar onze weken beseft Als men in goeden werken tevoren is En dat de begeerte komt geheel tot blijdschap Men mag dan zeggen dat men goed geboren is En dat men van God uitverkoren is Want het komt al zo hij wil groot en smal Maar wordt iemand arm of krijgt ongeval Of gediffameerd wordt in enige manieren Men zal het dan in contrarie berechten Dus dan wil altijd deugden eren Naar Gods gebod en uiterste wil Wij moeten ons hart tot God waart keren Die de maan die verminderen en vermeerderen En de hemel laat draaien op een spil Het is diegene die nimmermeer is stil Die in het geheim van zijn pure ideeën Zich bekommert met ons avontuur Dus kreeg Ongeval de victorie Op deze prins die edelheid versierde Die altijd blijven zal in de memorie En zal genoemd worden in historie Hertog Karel de gekwelde Dus zwijg ik van hem en daar de rest Zal ik voort verkondigen zo ik las Wat noch meer gebeurde op deze tijd [51] Ongeval wilde noch vast afwachten Of hem wat nieuws aankomen zou Hij ging zich met andere wapens gerieven Met een harnas vol wanhoop zich uitrusten Op dat men het van verre zag zo ik het hou Hij stond in het midden te voet als de dappere Met een lans van zwaar gewicht Genoemd kwaad avontuur in het gedicht Een snijdend zwaard nam hij aan de zijde Gemaakt van een haastige zware ziekte Waarmee hij gedood heeft een grote partij En om het veld te behouwen in het weiden Om zijn tegenpartij aan te doen gevaar Hij had een dolk, dat is waar Vol heimelijke melancholie gepolijst Daar menige persoon ter dood is gewezen Ik hoorde daar alle druk kwellers Trompetters, klaroenen en fluiters Op klavecimbel en orgelspelers Doedelzakspelers, pijpzakspelers en violisten Voornamelijk mede harpen en luiten Elk triomfeerde als vreugde uitroepers Derwaarts te lopen was elk vol vaardig Want de materie was het wel waard Daar zag ik komen een mooie draagstoel Dat tussen 2 eenhoorns was gedragen De ene heette volmaakte goedheid, dat is duidelijk Lieve manieren heette de ander daarna De meeste bekent allerwegen Het was er geheel met goud beslagen De dragstoel sieraad verguld en bepareld Zijn gelijke was er niet in deze wereld De twee eenhoorns waren geleid Van vier prinsen hooggeboren Bloem der deugden was de hoogste, zegt men En goede naam was overal verspreid Deze twee gingen bij de eerste al voor De ander twee om te volgen waren ook gekozen De een was een edel hart zonder haat De ander waardigheid tegen gemeenheid Hierna volgden mannen een grote schaar En veel vrouwen ook zonder getal Elk triomfeerde in het openbaar Het was een mooi gezelschap duidelijk gezegd Van rijkheden schoonheden was het al boven al Nu is het tijd te spreken Van de draagstoel te weten het wedervaren Want daarin ligt wel de verdienste. [52] |

|
Hoe Accident de hartoghinne verwant Van oostenrijke des actuer hem presenteerde En hoe Atropos Respijt an hem sant Des hij sijns opsets en feits cesseerde [53] Daer sat naectelijc in grooter chierheit Een princhesse inde wapen ghestelt Die gecomen was om te wreken de grote fierheit Beteikende duer des drucx bestierheit Dat haer in desen pas was aen gehelt Sij scheen wel pantasilea die was gequelt Om wreken hectors doot zij te troyen quam Mer de wrake zij te zeer op huer nam Haer harnasch hadde blijscap gemaect En die gaf haer een huysken van goede ghepeyse Twas al om haer bescudden ongelaect Al dat haer beloefde twas wel gheraect Totte dachuaert van dier reysen Huer zweert was scerp om te doen deysen Huer vianden doer dat zij was coene Geheeten begeerte van wel te doene Sij hadde om werpen een iauelyne Die ghenaempt was blijdelijc ontfanck En hueren schilt om bescudden alle partye Hiet ghetrouwelijc minnen tot den fijne Sonder wissel der herten oft der oogen ganc Voort meer op dat icx niet en make te lanc Hueren wapenroc was mit vruechden Gheuult mit hondert dusent duechden De vrouwe die is daer voert gesprongen Om accident te ontmoeten al bereet Sij dede publiceren mit edelder tongen Bij getrouwicheit hueren hirault eenen ionghen Hier isse die compt quyten hueren eedt Ten dage alzoot aen huer gescreuen steet Dits van oostenrijke de hertoghinne Die huer presenteert mit zoeten sinne Als accident zijn partye aensach In sulcker schoonheit ende valeur Hij vreesden faelgieren op dien dach Hij ontsach hem zeer twas zijn gheclach Dat hem deere mocht bringen int ghetruer Hij aensach haer cracht ende huer figuer Sijnde bij vierentwintich iaren out Dit dede hem verwonderen menichuout Ter dwaes of dul zijn cancellier Seide hem v corauge sal v faelgeren Dat ionc boomken machmen boogen schier Ioncheit mach wel lijden tegen tdangier Volstandich blijuende sonder varieren Mer ghij sult vinden bij costumeeren Dat wie haer besprinct mit siecten bloot Soectse gheen remedie zij isser om doot Accident bescaempt spranc daer voert Als die vol spijts men sach doer crupen De vrouwe quam hem tsegens aen zijn boert Die quetste sonderlijc sonder spreken woert Mit een ghescut van een paerlijke stupen Doer deesen slach moeste ons ontslupen Marie van bourgongien reene Des menich mensche comen is in weene Dees accident zijnde zo wreet ende fel Heeft bij deser moordadicheit ongeordineert Ons palladium berooft ende niemantel Dlot ende de benedictie alzo wel Daer bourgongien onder heeft geregneert Desen naem is nu gheint en ghefaelgeert Doer deser edelder vrouwen ouerlijt God verleen haer ziele vruegt sonder respijt [54] Was den troylus voer ons int scouwen Daer troyen bij was weder ontset Die den troyenen heeft onderhouwen In couraedgen in cracht tsegen veel rouwen In lanc dueren na hectors vermet Och waer zij onser bleuen ons waer te bet Sij waer ons onderstant tot onser vromen Tegen alle leet dat ons mocht ouercomen Dlesers lesende hier af den reghele Wilt dees auentuere wel ouerdincken Spiegelt v in deesen schoonen spiegele Gij moetter ooc passeren dits slot en zegele De scoonheit sal verrotten al mach zij nu blincken De doot die de natuere altijt wilt crincken Heeft last al dat leeft te brenghen ten inde Hueren viant en al tgeslachte zo ic beuinde Ende elck diet leest mach hier wel verstaen Dat dit voer my is groot ongheluck Dees drie doot te sien en in deerde gedaen Die van my altijt hebben ontfaen Minne eere onderdanicheit in elc stuck Ic creeg mijn voetsel van hen o welcken druc Si hebben mi opgeuoet van kintschen dagen Ic machs niet vergheten ic moets beclagen Als ic de bataellie aldus sach tonder Van hem daer ic onder was subiect bleuen Ic was veruult mit vrese en anctx bizonder Ic daelde laech mijn hoeft ten was genen wonder Om wreken als die niet langer en wou leuen Sonder vreese die my eerst dede beuen Gaf ic elcken de cofe met weene Om beuechten beye oft elck alleene Uersche memorie die ic noch betrouwe Seide dat ic my te gode werts sou vellen Elckerlijc en doet niet dat hij souwe Want wie therte gevoelt vol drucx en rouwe De regel van reden sietmen hem achter stellen Ten crijt werts ginc ic. ic wou my versnellen Om mit kloecheit accident te bestridene Of doer crancheit te ouerlijdene Daer heb ic eenen cleynen hirault vernome Die een blasoen drouch van verbeydene Sijnen nae was respijt te mynder vromen Soetelyc sprac hij als hij tot my was comen Vrient vatet verstant van mijnen beliene Atropos die seit pijnt van hier te sceyene Sij ontbiet v mit my trect vuijt dit crijt Tot dat gij hier te comen ontboden zijt Respijt die cort was en niet lanc Die dede my sceyden en van daer trecken Want atropos corts in dit beuanc Creeg genouch vechters tegen huer luyden danc Dus moest ic doen sceiden van dier plecken Versche memorie om vruecht verwecken En die ic ooc zo amoreus vant telken tyde Die thoonde wel dat zij hier by was blyde [55] |
Hoe Ongeval de hertogin verwondde van Oostenrijk, dus de auteur hem presenteerde en hoe Atropos Respijt aam hem zond. Dus hij zijn opzet en feit verminderde. [53] Daar zat geheel en al in grote sierlijkheid Een prinses in het wapen gesteld Die gekomen was om te wreken de grote fierheid Betekende door de besturen van de druk Dat haar in deze pas was aangedaan Ze scheen wel Penthesila was gekweld Om wreken Hector’ s dood zij te Troje kwam Maar de wraak zij te zeer op haar nam Haar harnas had blijdschap gemaakt En die gaf haar een helm van goed gepeins Het was al om haar behoeden volkomen Al dat haar beloofde het was goed gemaakt Tot de onderneming van die reis Haar zwaard was scherp om te doen deinzen Haar vijanden doordat zij was koen Geheten begeerte van goed te doen Ze had om te werpen een werpspies Die genaamd was blijde ontvangen En haar schild om te behoeden alle partijen Heet getrouwelijk minnen tot de fijne Zonder wissel der harten of de ogen gang Voort meer op dat ik het niet maak te lang Haar wapenrok was met vreugden Gevuld met honderd duizend deugden De vrouwe die is daar voort gesprongen Om ongeval te ontmoeten geheel bereid Ze liet bekend maken met edele tongen Bij getrouwheid haar heraut een jongen Hier is ze die komt vrij schelden hun eed Ten dag, alzo het aan haar geschreven staat Dit is van Oostenrijk de hertogin Die zich presenteert met zoete zin Toen ongeval zijn partij aanzag In zulke schoonheid en voortreffelijkheid Hij vreesden te falen op die dag Hij ontzag hem zeer, het was zijn geklaag Dat hem deren mocht brengen in het treuren Hij aanzag haar kracht en haar figuur Was bij vierentwintig jaren oud Dit liet hem verwonderen menigvuldig Te dwaas of dol zijn kanselier Zei hem uw dapperheid zal falen Dat jonge boompje mag men snel buigen Jonkheid mag wel lijden tegen het gevaar Volstandig blijven zonder variëren Maar gij zal vinden bij gewoonte Dat wie haar besprengt met ziekten bloot Zoekt ze geen remedie, zij is er om dood Ongeval beschaamt sprong daar voort Als die vol spijt men zag door kruipen De vrouwe kwam hem tegen aan zijn boord Die ketste vooral zonder een woord te spreken Met een geschut van een eenparige stuipen Door deze slag moest ons ontglippen Maria van Bourgondië rein Dar menig mens gekomen is in wenen Dit ongeval was zo wreed en fel Heeft bij deze moorddadigheid buitensporig Ons palladium berooft en niemand anders Het lot en de benedictie alzo wel Daar Bourgondië onder heeft geregeerd Deze naam is nu geëindigd en gefaald Door het overlijden van deze edele vrouwe God verleent haar ziel vreugde zonder respijt [54] Was den Troilus voor ons in het aanschouwen Daar Troje bij was weer ontzet Die die van Troje heeft onderhouden In moed en kracht tegen veel rouwen In het lange duren na Hector’ s stoute stuk Och waar is ze ons gebleven, ons was het te beter Ze was onze bijstand, tot onze baat Tegen alle leed dat ons mocht overkomen De lezers lezen hiervan de regel Wil dit avontuur goed overdenken Spiegelt u in deze mooie spiegel Gij moet er ook passeren, dit is het slot en zegel De schoonheid zal verrotten al mag zij nu blinken De dood die de natuur altijd wil krenken Heeft last van al dat leeft te brengen ten einde Hun vijand en al het geslacht zo ik bevind En elk die het leest mag hier wel verstaan Dat dit voor mij is groot ongeluk Deze drie doden te zie en in de aarde gedaan Die van mij altijd hebben ontvangen Minne, eer, onderdanigheid in elk stuk Ik kreeg mijn voedsel van hen, o welke druk Ze hebben me opgevoed van kindse dagen Ik mag ze niet vergeten, ik moet ze beklagen Toen ik het gevecht aldus zag ten tonder Van hen daar ik onder was subject gebleven Ik was vervuld met vrees en bijzonder met angst Ik liet mijn hoofd zinken, het was geen wonder Om wreken als die niet langer wilde leven Zonder vrees die me eerst liet beven Gaf ik elk de keus met ween Om bevechten beide of elk alleen Verse memorie die ik noch vertrouw Zei dat ik met tot God waart zou aanbevelen Elk doet niet dat hij zou Want wie het hart voelt vol druk en rouw De regel van reden ziet men hem veronachtzamen Te krijt waart ging ik, ik wilde me versnellen Om met kloekheid ongeval te bestrijden Of door zwakte te overlijden Daar heb ik een kleine heraut vernomen Die een blazoen droeg van af te wachten Zijn naam was respijt tor mijn baat Liefelijk sprak hij toen hij tot mij was gekomen Vriend, vat het verstand van mijn belijden Atropos die zegt; pijnt van hier te scheiden Ze ontbiedt u met mij, ga uit dit krijt Totdat gij hier te komen ontboden bent Respijt die kort was en niet lang Die liet me scheiden en vandaar te trekken Want Atropos kort in dit rechtsgebied Kreeg genoeg vechters tegen hun wil Dus moest ik doen scheiden van die plek Verse memorie om vreugde te verwekken En die ik ook zo geliefd vond te elke tijd Die toonde wel dat zij hierbij was blijde [55] |

|
Hoe versche memorie vol wijsheits doerslegen Den acteur thuys leit om zijn verblidingen Ende hoe zij hem ooc vertellet onderwegen Veel diuersche niewe tijdinghen [56] Sus sloot zij dat zij my leiden woude Ter plaetsen daer icxe hadde vonden Ende dat zij verstant ontbieden soude Die my raden soude zo ic hem betroude Doer daengrijp van wapenen in my verbonden Wij stelden ons te wege vatet vermonden Tot hueren huyse in huer behoedenisse Duer den soeten wech van verlichteniss Memorie die my vast sach museren Onderhiel my mit huerer soeter spraken Het stont huer zeer wel dit corderen Den wech wij ouerleden sonder trauilleren Seggende zij zouts my noch meer cont maken Van coningen hertogen vreempde saken En van grooten heeren de sepulture Gebuert na mijn vertrecke sint deerste vre Hoys tsertoghen zoone van bourboen Biscop van ludick der kercken pilaer Graue van loon hertoge van bulloen Van sconincx bloede eerlijc in al zijn doen Die veel vrienden hadde tes openbaer Accident die hem verhaeste en viel te swaer Heeft hem onlancx doot binnen den sande Int alder stercxte van zijnen lande De graue van symay edel ende wijs Die zo behaechlijc was eerlijc geextimeert Zo bequaem en geacht in zijn auijs Ia zo vol duechde statelijc int bewijs Dat hij van elken was ghelaudeert Accident heeft hem doot en verweert Mits eender stupen sodaenlijc mit liste Ia zo haestelijc eer datmen wel wiste Pieter die van lutsenburch graue was En die ses werf graue was ghenoempt Accident stelde hem oorloghe op dat pas Hij haelde crancheit daer hij niet af genas Want ionc te dooden had hij hem beroempt Dus is hij lacen bij deese twe versoempt En bij siecheden zo onder voet ghetorden Dat hij deeser werelt is quijt gheworden Edouaert die schoon coninc van ingelant Die zo vromen prinsche was verheuen En van den franchoisen geacht aen elcken kant Die de scotten hiel ontsien onder zijn hant En vuijt zijn conincrijck waren verdreuen Accident dede hem ooc laten dleuen Mit eenen coertse die hem bezwaerde Ghelijc van een scote van een bombaerde [57] Phebus coninck van auernen noch ionck Die elcke heeft zo zeere gheacht Accident die wel conste eenen quaden confoort Gaf hem daer lacen sulcken swaren wronck Dat hi hem dleuens roofde mit groter macht Ontseit deen tlijf dander tsgelijcx vercracht Zij hebben huer gescut zo wel bereet Dat niemant om ontgaen een platse weet Michiel van bergen zeer vroom en stout Vol wijsheden in sijn ionge dagen Ten is in desen tijt noch van hondert iaren out Die sulck ridder weet int swerelts behout En die meer lofs en prijs mocht beiagen Accident ginc hem aen mit vlegels plagen En nam hem tlijf in sijn xxviste iare Dlant te bescuddene viel hem te sware Sus hiel my memorie coutende vast Mit wijser redenen en dier vele Verhalende veel gesciedenisse voertijs gebrast Creech deen geluc dander bleef onder dlast Het ginc den sommige al vuijt den spele Dus vonden wij onuersien dat ic niet en hele Huer logijs daer wij wel waren ontfaen Gelogeert te wille en veel eeren gedaen Memorie heeft ontboden mitter haest Den goeden edelen wijsen heremite Gehieten verstant mijn troester eens waest Die my seer stout maecte ende onuerbaest Hij quam tot hueren ontbieden mit appetite Sulc als hij was mit zijnen abijte Want tis de geene die elcke leeren wilt Ia die om leerens wille aen hem keren wilt Dus was my ghegeuen tot mijnen rade Dien ic beminde gehieten verstant Ic en sach zijns gelijc noit van sulcke sade Om goet raet te geuen vrouch of spade Gheen wijser en weet ic in dit lant Doer tbegrijp daer ic my om had vermant Geloof ic dat hem god aen my ghesent heeft vort Te aenuerden bliscap tot mijne consort [58] |
Hoe verse memorie vol wijsheid doorslagen de auteur thuis legt om zijn verblijden. En hoe zij hem ook vertelde onderweg veel diverse nieuwe tijdingen. [56] Dus besloot zij dat zij me leiden wilde Ter plaatse daar ik had gevonden En dat zij verstand ontbieden zou Die me aanraden zou zo ik hem vertrouwde Door het aangrijpen van wapens in mij verbonden Wij stelden ons te weg wat te verwoorden Tot haar huis in haar bescherming Door de lieve weg van verlichting Memorie die me vast zag mijmeren Onderhield me met zijn lieve woorden Het stond haar zeer goed dit overeenkomen De weg die we zouden gaan zonder inspanning Zei; ze zou me noch meer bekend maken Van koningen, hertogen, vreemde zaken En van grote heren de begraafplaats Gebeurt na mijn vertrek sinds het eerste uur Louis, de hertog zoon van Bourbon Bisschop van Luik, de pilaar van de kerk Graaf van loon en hertog van Bouillon Van konings bloed, fatsoenlijk in al zijn doen Die veel vrienden had, het is openbaar Ongeval die hem verhaaste en viel te zwaar Heeft hem onlangs gedood onder het zand In het allersterkste van zijn land De graaf van Chimay, edel en wijs Die zo behaaglijk was eerlijk geschat Zo bekwaam en geacht in zijn mening Ja, zo vol deugden gestadig in het voorkomen Dat hij van elk was gelauwerd Ongeval heeft hem gedood en gehavend Mits een stuipen zodanig met list Ja, zo haastig en eer dat men het wel wist Pieter die van Luxemburg graaf was En die zesmaal graaf was genoemd Ongeval stelde hem oorlog op dat pas Hij haalde zwakte daar hij niet va genas Want jong te doden had hij zich beroemt Dus is hij het helaas bij deze twee verzuimt En bij ziekte zo onder de voet getreden Dat hij deze wereld is kwijt geworden Eduard, die mooie koning van Engeland Die als zo’ n dappere prins was verheven En van den Franse geacht aan elke kant Die de Schotten hielt ontzien onder zijn hand En uit zijn koninkrijk waren verdreven Ongeval liet hem ook laten het leven Met een koorts die hem bezwaarde Gelijk van een schot van een bombarde [57] Phebus koning van Navarra noch jong Die elke heeft zo zeer geacht Ongeval die wel kon een kwaad comfort Gaf hem daar helaas zulke zware hamerslag Dat hij hem van het leven beroofde met grote macht Ontzegt het ene het lijf en de ander desgelijks verkracht Zij hebben hun geschut zo goed bereid Dat niemand om ontgaan een plaats weet Michiel van Bergen, zeer dapper en stout Vol wijsheden in zijn jonge dagen Het is in deze tijd noch van honderd jaren oud Die zulke ridder weet int werelds behoudt En die meer lof en prijs mocht bejagen Ongeval ging hem aan met vlegels plagen En nam hem het lijf in zijn 26ste jaar Het land te beschutten viel hem te zwaar Dus hield mijn memorie koutende vast Met wijze redenen en van die veel Verhaalde veel geschiedenissen voortijds gemaakt Kreeg de een geluk, de ander bleef onder de last Het ging sommige al uit het spel Dus vonden wij onvoorzien dat ik niet verheel Hun logies daar wij goed waren ontvangen Gelogeerd te wil en veel eren gedaan Memorie heeft ontboden met een haast De goede edele, wijze heremiet Geheten verstand die mijn trooster eens was Die me zeer dapper maakte onversaagd Hij kwam door hun ontbieden met o Zoals hij was met zijn habijt Want het is diegene die elk leren wil Ja, die vanwege leren aan hem keren wil Dus was me gegeven tot mijn raad Die ik beminde geheten verstand Ik zag zijn gelijke nooit van zulke aanleg Om goede raad te geven vroeg of laat Geen wijzere weet ik in dit land Door het begrip daar ik me om had vermant Geloof ik dat hem god aan mij voort gezonden heeft Te aanvaarden blijdschap tot mijn comfort. [58] |

Hoe
|
Hoe verstant den acteur doet onderwijs Van zijnder wapeninge al de stucken geheel Om te campene tegen
der doot afgrijs Dus begint hier van Sus is op eenen setele gheseten Voer mijn bedde dees notabel man Sijn sprake was vol zoetheden ongemeten Ic prijse hem want hij nootlijc is om weten Duer wien ic groote blijscap ghewan Tverstant my te condighen began Sulcke lesse twaer quaet soudmense zwigen En daermen veel verstants wt mach gecrigen Verstant. Urient die deesen pas wilt gaen sonder veysen Dwelc is een bataellie sonder tonulien Ten eersten moet hij hem wel bepeysen Of hij zijn lijf sal dorren sonder deysen Verweren tegen zijn partye hem taensicht te bien Dits de proeue dit staet elcken te ghescien Want gode tempteren sijn hier al excessen En tes verboden opt canon vander messen Tes wel waer dier wordt besprongen En voer zijn recht wordt gheopposeert Men hout voer recht onder oude ende iongen Dat hij gefaelt heeft int drucx bedwongen Heeft hij int eerste geen borge gestatueert Of dat sij niet anders en sijn gedelibereert Dit point onderhiel wel sekerlijke De vijfte coninc van vranckerijke Mer v werck is al een ander sake Tes een bataellie een teghen eene Somtijts in besloten lijsten mit gemake Of na dat atrovos daer stelt de wake Tsij in een besloten velt oft open gemeene Tsij sdaegs of snachs in vruechden in weene Daer en geeftmen geen respijt dan bij consente Wantmen betalen moet altijt atropos rente Na dat elck alleene dus dan moet doen En men den dach corts moet verbeyen Doer vreese offer quaem enich traysoen Om v te wapenen moet gij zijn seer coen Gij en moegt tijt noch vre qualijc beleyen Wildi v om wel te wapenen bereyen Gij moet berou hebben uwen waker En van godlijker begeerten uwen wapemaker Hij sal v daer toe sulcken stucken stellen Van sulcker const van sulcke temperure Dat v enighe scande sal moghen quellen Noch sonde die v mocht ter neder vellen Of dat uwen lichaem mocht worden tzuere Een harnasch behoefdi van gewichte pure Gemaect van stale volstandich inde daet Dats gode te minnen dit es mijnen raet Uan stercheden neempt v gardebrassen Grootmoedicheit mogen zij sijn genaempt En om dat lichticheit in v bat mach wassen Gij moet hantschoens hebben die v passen Van caritatelijken wille ongheblaempt Een huysken opt hoeft neempt alst betaempt Ghemaect bijden handen van vrou temperance Die veel meer weerdt is dan enige cance Blanckaerts en een stalen broec fijn van maellie Moet gij hebben van suuerheden perfect En op dat gij ter stouter sijt ide bataellie Moet gij hebben sonder eenighe faellie Scheen pijpen vol goeder wercken bedect En op dat gij v bat te wegewerts strect Een paer schoens te hebben pijnt te beuroene Van diligencie om wel te doene [60] Ghij moet v wel decken en becleeden Mit uwen wapenen ghequarteleert Die weerdt sijn te dragen sonder verleeden En aende blasoenen wiltse bereeden Van gelooue vol goet gepeys gheuseert Sij moeten zijn ientelijc gheaspereert Om toogen v meesterscap van uwen wercken Des heylich doopsels der heiliger kercken Sus sijdi ghewapent en wel begaeft Ghelijc behoort tot eenen campioene En om meer ontsien te sien als ghij slaeft Zoe moet gij gestoct sijn ende gestaeft Alzoot behoert tot sulcken doene Men verliest genen tijt diet pijnt te bevroene Sulcke stocken suldi ooc mogen begeren Als daer gij v lijf met sult verweren Men moet wel weten en ooc verstaen Wie dusdanige feijten wilt vechten Hij heeft cose en wille van stonden aen Weer hij te peerde of te voete wil staen Elc maegt na zijn auentagie beslechten Mer na costume ende gemeyne rechten Int vechten te voet is meer eeren taenscouwen Dan in een beeste hem te betrouwen Elck mach stocken nemen na zijn bescermen Na zijnen wille oft na zijn behagen Looten hamers oft ooc ghijsermen Haetsen lancen om sonder ontfermen Te schieten te slane groote slaghen En als gij v lijf int inde moet waghen Tot sulcke stocken wilt v dan keeren Na dat gij vercrijghen wilt veel eeren Wees vrijheyt betekent onser so ic beuinde En diemen wel mach ouer mercken Dat god duer sijn goetheit sonder inde Ons gegheuen heeft als die ons beminde Onsen vrijen wille om ons verstercken Wij moghen gaen en leeren in allen percken Duer den heer wech tonser zielen bate Of duer den voet pat der helscher sate Int gene daer ic v raet toe heb gegeuen Als datmen in een peert niet en betrouwe Zo verstaetmen dat geen persoon int leuen Tsij bij aelmissen oft ghiften beseuen Enich betrouwe in anderen houwe Elck zie self toe tsij ionc of ouwe Want al isser hope van melancolinghe Tsal vergheten werdden zeer geringhe Ghij moecht alle vraghen oft ooc som Wie v plaetse houden sal int crijt Tsal sijn ghelooue en v heylich kersdom Dwel niet sijn en mach dan recht wt niet crom Ia om wat nootsaken daer gij in zijt Tis tselue daermen mede compt inden nijt Van uwen viant vol haetscap bekent Duer de cracht van dit sacrament En voert v wapen te hebben bereet Zo neempt v lance om scieten ter steden Besleghen mit deuocien tsegen alle leet Dat hout sal v doen dincken bescheet Der doot cristi om uwen wille gheleden En wilt v dagge te makene besteden Dat zij wel steken smiten en geraken moet Dat point vanden kersten gelooue zoet [61] Nu hebdi v lance in v rechte hant Om onghelijc uwen viant te doene En in v slicke hant hout uwen schilt vaellant Om vryer en sekerder te sijn vermant Van goeden exempel pijnet te beuroene En v behoert om wel te wesen koene Bereedt te hebben tswaert van iusticien Twelc v dient thegen allen malicien Nu en hebdi verbeyen noch achterterden In deser tijt om bereyen alle saken Ontbiet achterdincken mit grooter veerden Vwen wapen maker laet hem geweerden Op dat hij v eer bereet mach maken Om sparen om scult wilt niet meer waken Weest anders naerstich ten is niet om my Want niemant vechten sal voer mij Actuer In deser manieren heeft my onderwesen Verstant. en al mit redenen besloten Mijn bereetscap hier toe ooc ghepresen Als de geene in wien vreese was geresen Te verliesen den tijt hadts hem verdroten Hij zeide my mit comparacie doeruloten Int ouerblijf is dobbel verstant te rapene Tsij om bescudden oft om te wapene Ic heb hem voerts noch meer geuraecht Mits dat mijn stucken sijn gheordineert Mijn cierheit mijn hernasch onuersaecht Tis so ghemaect dat my wel behaecht En wes ic behoeue es gheprepareert Waer toe dient daghen en tijt gheuseert Ten is al niet ghesmeedt op eenen dach Zect wat behoer ic te doen oft wesen mach Verstant Uerstant dede my dus verstaen Lieue vrient gij doet my een goede vraghe Ten is niet dan de cleedinge daert leit aen Men moet om tprofijt de hant an slaen Om uwes persoons gesontheit alle dage Dus raedt ic v voert vaet wes ic gewage Dat gij v stelt tot arbeit en pijne Om licht ende van stercken adem te zijne Gij moest vrouch opstaen wildijt weten En stoppen v nase ende mont Tsegens bergs op loopen willes niet vergeten Dicwijls vasten en niet veel eeten Luttel slapen ic maecxs v ooc cont Gij moet ooc suuer sijn dits een verbont En sondelijke ghedachten van v vellen En v tonghe tot ghetemperheit stellen Ghij moet een stalen halsberch aen dragen Wegende wel. xxx. pont of daer omtrent V schoenen moeten mit loode zijn beslagen Op dat gijt meer lichticheit muecht beiagen Int harnasch daer gij v in hebt gewent Eenen stock om an te nemen weest content Zwaer van loode wilt dien handelen Zo muechdi dan te sekerder wandelen Gij moet v seluen dicwijls proeuende zijn Tegen luyden subtijl en sterc van machten Om v verweren wilt hem toeuende zijn Mit al dat v mach behoeuende zijn Tegen enich accident dat v mocht vercrachten Besorgt v ooc mede mit al uwe gedachten Tegen ongeual dat v ooc mach letten Als gij v tegen uwen viant sult setten [62] Wilt dusdanighe doctrine prijsen Sij en zijn niet sonder redene ghespelt Daer moeghen experimenten wt rijsen Men machse wel nootsaklijke bewijsen Duer de vreese daermen om is ghequelt Daer zijn figuren figuerlijc ghestelt Om lichtelijke van als te verstaen Ende om goet regiment aen te gaen Uan datmen neuse en mont sou stoppen Verstaet datmen niet ruken sal noch smaken Eenighe ydelheit dier mach cloppen En vlyen alle weerlijke stroppen Die totter victorie wilt gheraken Den zwaren halsberch voer alle zaken Geeft verstant mits der defencien Wapen te draghen van penitencien Loopt aen uwen biechtuader ten can niet scaden Mit goeden wille ende bitteren berouwe Wilt v hert suueren ende ontladen Van uwen sonden ende misdaden Sonder yet te vergeten het hoerter touwe En de ordinancie in alder vouwe Is de penitencie niet te verlenghen Met op een cort mitter daet te volbrengen Alle die proeuen wilt hier na mercken Die v helpen moghen aen elcken kant Dat zijn alle v deuoete wercken Die int vechten dienen om v te verstercken Tegen duuel den helsche viant Dus hout wel tegens en onder v hant Hout v sorglijc vleesch pijnt dat te bereiden Om daer mit een heylich leuen te leiden Gij en moet niet zijn zonder gueden raet Dats te seggen clercken oft doctueren Die fondeert zijn na hueren graet Int heylige gelooue daert al aen gaet Ende inde scrifturen groot van valueren Sommige biechtuaders dij suldi bespueren Daer gij aen leeren moecht de defencie Om te bescermen uwe consciencie Condi mijn lesse dus leeren van binnen Te welck stellen en executeren So suldi weerdich zijn wilt my versinnen Dat gij de groote stad gods sult gewinnen En de ewighe glorie excerceren Lucifer verwinnen en scandalizeren V seluen bringende inder engelen chooren In spijt des viants en dat hem mach toe horen Actuer Heere seidic gij geeft my groot confoort En my behaecht zo wel v goet auijs Mer segt my dat bid ic noch een woert Dat mynen sin wat hout becoert En doet my peysen ic bens onwijs Als ic mijn intrey doe int camps afgrijs Wat wil ic best doen om niet te versagen Dit dunct my wel een point om te vragen Verstant U questie is goet daer ic my in verblye En v vragen sijn van grooter weerden Den strijt sal voer v zijn als gij compt te strie Gij en sult niemant crijgen in v soudye Die tfeyt voer v sal willen aenueerden V vrienden en sullen stocken hebben noch sweerden Die om v confoort v sullen helpen slaen Dan alleen de weldaden die gij hebt gedaen Ghij moet ooc hebben een pauilloen Daer int beste sal hangende wesen Eenen schilt bescildert zeer deuoet fantsoen Daer in de presentacie en allet doen Van Marie de moeder gods gepresen Dus suldi v thoonen als een wt ghelesen Ridder die ghedelibereert is te beslechten En voer zijnen sceppere al te beuechten Als ghij dusdanighe wech in slaen sult Hebt inde hant een baniere oft vane Als dat heylich cruys dat den viant verdult Als ghij betalen sult v leste scult Om dicwijl een cruys voer v te slaene Tegens tviants voerbringen daer int plaene Ic beloef v sonder yet te verswijghen V deel der victorien te crijghen Ghelooue en my om v behulpich te ziene Suldi aensoecken om v tonder wijsene Wij sullen v helpen wt alle pijne Sterc van herten maken tallen termijne Zo wij best connen om v te spijsene V dient een setelstoel om v te veriolijsene In te rusten dat v sal worden bestiert Dwelc van genouchdoen sal zijn gesciert En om voert te doen al uwen eedt Opten boeck of opten outaer Zo suldi sweren dat gij na v beste besceet V doopsel ontfinct so god wel weet Om goet kerste mensche te steruen openbaer En v lichaem te presenteeren claer Om tonderhouwen trecht telker vren Teghen den viant der natueren Want v tegen partye sal oic sweren bloot En dat mit feyte onderhouwen snel Dat adam ons eerste vader tslot ontsloot Daer hij ons met obligeerde der doot Duer die bete des appels bij eua beuel En dat gods zone. als mensche niemantel Self betaelde den scult mit moede sachte Om weder te copen dat menselijke geslachte Ghij sult daer hooren roepen ende beuelen Binnen de. iiij. hooken vanden crijte besloten Dat van al dier sijn emmers niet en selen Opte verboerte om te steruen inder querelen Oft van Atropos te worden doerschooten Geen teken te geuen hoedanich gesproten Tsij int himmen hoesten ofte spreken een woert Daer bi de campioen mocht worden gestoert Na dien ic v segghen moet als verstant Heeftmen die apostels niet hooren preken Inde vier hoecken der werelt daer se god sant Dat niemant verbeide hoe sterc vermant Te worden ontcommert duer vreempde treken Bij anders mans hant van zijnen gebreken En dat elkerlijc om sijn schoonste beiaghen Hem des pacx besorge welc hij moet dragen Dus wat gij doet wilt v wel wachten Als ghij om v vechten sult willen stellen En crijgt de zonne in ogen wilt dit niet achten Duer de groote druc of steuringe crahten Die v enichsins soude moghen vellen Dits te segghen gij en sult v niet quellen Te stellen de sonne der ewigher godheit Teghen v te stoernen mit enigher sotheit [64] Een rechter oft iugie suldi moeten eeren En gij moet hem onderdanich wesen Dats god daer gij v toe sult keeren Sijn gebot houdende sonder verzeeren In hem vast gheloouende tot desen Hier in is de meeste sekerheit ghepresen Dit is die v de vrijheit mach gheuen Tegen al dat v brengen mach int sneuen Eest dat gij v enich sins dus vint belast Om naulijc daer wt der noot te vlien En bat te hebben uwen sin onbeclast Peyst int eynde daer grote duegt wt wast Om uwen god in spriesters hant te zien Tes v scepper tstaet al tzijnen ghebien Tes ooc de geen daermen aen keeren moet Om der vijf sinnen allet behoet Sus datmen ihesum christum niet en vergete Zo en ist niet mogelijc na mijn orconden Verwonnen tsijn so scrifture doet de wete Want deewige vruegt crijgtmen daer in silete Die getrouwich int leste wort beuonden Noteert dit woert wel ten lesten stonden Hij en is niet doot die regneert en leeft Int ewich leuen daer niemant en sneeft Int vertrecken treedt al scoonkens voert Thoonende uwen vryen wille bereet Vergadert dus tsamen cloecheit alst behoort Beschermt v fraeylijc om v confoort En verliest geen slagen hoe dat mit v gaet Al cort uwen adem en alst dus mit v steet En verwondert v niet doer dit aerbeyden Want de ziele en is wt v noch niet gesceiden Ootmoedege vrese wort hier bij verstae Daer gij v bij sult versekert vinden wel Want de heylige sacramenten suldi ontfaen Een verwinder suldi wesen van stonden aen Tegen den viant die gij sien sult wreet ende fel Gij en sult v niet veranderen duer sijn bestel Mer uwen goeden enghel gheobedieert Die v tot hier toe heeft gheregeert Ende moechdi v stocken dus onderhouwen Sonder te crokene oft te breken Ic verseker v te comen doer dit betrouwen Daer gij deewige vruegt sult aen scouwen Dwelc gheen sins en is te versteken Onthout dit wel ic later af te spreken Geloofdi my gij moegt ghesalueert sijn Oft in contrarie ghecondempneert sijn Actuer Sus verstant sijn deuoor aen my vast dede Onderwijsende leerende om mijn profijt Mer een point gebrac my ter deser stede Die twerc mijnder saken vertoefde mede Twas om te weten van Atropos den tijt Diemen setten sal te doen desen strijt Oft wanneer men den dach sal berechten Datmen den doot camp sal moeten vechten Verstant Sus seide hij my dat de messagiers My toe comen sellen van Crancheiden Van pas te passe met veel bestiers Mer Accident hatende dusdanige scoliers Die eerst can comen is eerst tonureden Op dat mijn gereetscap niet en wort ontsneden Riet hij my dat ic doen soude pijne Tallen daghen en vren bereet te zijne [65] Eerst sellen deerste kennisse doen De ooghen die de brillen eyschende wesen Die versteken zijn na der vrouwen opinioen Want haer natueren en mint niet dit fantsoen Dus werden zij vander ioncheit niet gepresen Sij zijn slecht dien tverstant faelt van desen Dat leuen dat lichaem haest versteect Na dat hem tlicht der ooghen ghebreect Ten anderen als de oorden oic sellen begeren Den catoen om te stoppen sonder letten En zij bij doofheden en weten hoe geberen Tsgelijcxs so hem dees twe sinnen generen Om noeden comen zij hem voertsetten Alsoo ist alsmen slaen sal de trompetten Datmen de peerde sadelt sonder verbeiden Om ter dachuert wert hem gaen te bereiden Thooft ende handen sullen gichtende beuen Tzijn ooc voerboden zo gij weten muegt Als niet lange te beiden wert daer beseuen En men macher geen ander antworde geuen Noch repliceren op dat v daer wort geuuecht Dier op peyst hem faelt sijn vruecht Nochtans moetmen altoos hopen in gode En versmaden den werelt mit sijnen gebode Die beenen die zo teerlijc hebben gedragen Die tvleysch ende lichaem hebben op geuoet Sullen daer huer ommachticheit clagen Ende na stocken ende crucken vraghen Om tonderhouwen dat zij hebben behoet Van dees boden worden wij dagelijcx gegroet Peyst om de siele wilt achtewerts dincken En om dlichaem begrauen eert begint te stincken Susdanighe boden ende hyrouten Sijn de voerboeden van deser dachuaert Met veel onnoemelijke assouten En diuersche siecten die brengen in flouten Menigen persoon dier af wort beswaert Dus liet hij zijn redene ongespaert Verstant mijn vrient de goede heremite Ende ter stont so wordic zijns daer quyte Als ic verstant dus hadde verloren Daer ic zo goeden raet an hadde vonden Tverwonderen was in my gheboren Doer tgene dat my was comen te voren Des ic vol gepeys was te desen stonden Hoe ict selue al mochte vermonden Tgene dat ic als voren hadde ghesien En dat in scrifte te stellen bij dien Sus van deeser materien present Heb ic bij deelen ghemaect dit tractaet Dwelc ic sende zeer diligent Elkerlijck hebbende goet regiment Niet dat tdicht heeft enighe chiraet Mer tis mit caritelijker daet Om duecht te doen bij bescheede Dwelc nu in my is van mijnen beleede Ende maertsche van mijnen ghepeyse En int lant van wilt v auiseren Es begost dese queste oft reyse God geef dat hem nemmermeer en vereyse Den champ te doen dan om te proficeren Dus wilt al v stucken wel ordineren Tes den raet van Cheual pert En van hem Quitant a souffert [66] Dit is ghestelt int iaer ons heeren Dusent vier hondert neghentich en drie God geeft datter duecht in moet vermeren En dat sij hem allen moeten bekeeren Die duer deese materie worden blye Den campe vander doot tot alle tye Sal dit boeck hieten al bouen al Ghetranslateert bij eenen pertcheual Om doechdelijc ende wel te verstaen Die walsche namen die hier voerstaen In die figueren van deesen boecken Hij machse verstaen die wel wil soecken Want alle die namen in walsche gheset Hij selse verstaen veele te bet Om de duytsche namen die daer na volgen In dese tafel vant. a.b.c. wilter niet zijn van verbolgen Hier eyndet een profitelijc boeck gehieten den Camp vander doot welcke boec constelijc ende wel gheset is. ende mit naersticheit ghecorrigeert inder stede van schiedamme in hollant totten huyse van Otgiers nachtegaels priester Inden iare van .M.CCCCC ende .iij. Opten xxvij. dach in Junio. vanden welcken sij geloeft ende gheeert die heylige drieuoudicheit nu ende inder ewicheit Amen. |
Hoe verstand de auteur onderwijst van zijn bewapening alle stukken geheel om te kampen tegen de afgrijselijke dood. Dus begint hier van dit boek het vijfde deel. [59] Dus is op een zetel gezeten Voor mijn bed deze notabele man Zijn woorden waren vol lieflijkheden ongemeten Ik prijs hem want hij nodig is om te weten Door wie ik grote blijdschap won Het verstand me te verkondigen begon Zulke lessen, het was kwaad zou men die verzwijgen En daar men veel verstand van mag krijgen. Verstand. Vriend, die deze pas wil gaan zonder veinzen Wat is een gevecht zonder toneel Ten eerste moet hij zich goed bedenken Of hij zijn lijf zal durven zonder deinzen Verweren tegen zijn partij ene hem het aanzicht te bieden Dit is de proef, dit staat elk te geschieden Want god tempteren zijn hier al excessen En het is verboden op de canon van de mis Het si wel waar die er wordt besprongen En voor zijn recht wordt geopponeerd Men houdt voor recht onder oude en jongen Dat hij gefaald heeft en in de druk bedwongen Heeft hij in het eerste geen borg bepaalt Of dat ze niet anders zijn gedelibereerd Dit punt onderhield wel zeker De vijfde koning van Frankrijk Maar uw werk is geheel een andere zaak Het is een gevecht een tegen een Somtijds in besloten afsluiting met gemak Of naar dat Atropos daar stelt de wachtpost Hetzij in een besloten veld of op het algemeen Hetzij daags of ’s nachts, in vreugden of in wenen Daar geeft men geen respijt dan bij toestemming Want men Atropos altijd betalen moet rente Naar dat elk het alleen dus dan moet doen En men de dag gauw moet verwachten Door vrees of er kwam enig verraad Om u te wapenen moet gij zijn zeer koen Gij mag tijd noch uur kwalijk belijden Wil ge u om goed te wapenen bereiden Gij moet berouw hebben van uw waken En van goddelijke begeerte, uw wapenmaker Hij zal u daartoe zulke stukken stellen Van zulke kunst, van zulke bestanddelen Dat u enige schande zal mogen kwellen Noch zonde die u mocht ter neder vellen Of dat het uw lichaam mocht worden te zuur Een harnas behoef je van puur gewicht Gemaakt van volhardend staat inderdaad Dat is God te minnen, dit is mijn raad Van sterkte neem u armplaten Grootmoedigheid mogen zij zijn genaamd En om dat levendigheid u te beter mag wassen Gij moet handschoenen hebben die u passen Vanwege liefdadigheid onberispelijk Een hem op het hoofd neem het zoals het betaamt Gemaakt bij den handen van vrouwe matigheid Die veel meer waard is dan enige kans IJzeren bekleding en een stalen broek fijn van maliën Moet gij hebben van perfecte zuiverheid En op dat gij ter dapper bent in het gevecht Moet gij hebben zonder enig falen Scheenplaten vol goede werken bedekt En op dat gij u te beter werwaarts strekt Een paar schoenen te hebben denkt te bevroeden Van vlijt om goed te doen [60] Gij moet u goed bedekken en bekleden Met uw wapens en gevierendeeld Die waard zijn te dragen zonder tegenstaan En aan de blazoenen wil ge bereiden Van geloof vol goed gepeins versierd Ze moeten zijn dienstig geïnspireerd Om te tonen uw meesterschap van uw werken Dat heilig doopsels de heilige kerk Dus ben je gewapend en goed begaafd Gelijk behoort tot een kampioen En om meer ontzien te zijn als ge slaapt Zo moet gij gestokt zijn en gestaafd Alzo het behoort tot zulk doen Men verliest geen tijd die het bewerkt om te bevroeden Zulke stokken zal je ook mogen begeren Als daar gij uw lijf mee zal verweren Men moet wel weten en ook verstaan Wie dusdanige feiten wil bevechten Hij heeft keus en wil van stonden aan Waar hij te paard of te voet wil staan Elk mag het naar zijn voordeel beslechten Maar na gebruik en algemene rechten In het vechten te voet is meer eren te aanschouwen Dan in een beste hem te vertrouwen Elk mag stokken nemen naar zijn beschermen Naar zijn wil of naar zijn behagen Loden hamers of ook bijlen Strijdbijlen, lansen om zonder ontfermen Te schieten, te slaan grote slagen En als gij uw lijf in het einde moet wagen Tot zulke stokken wil u dan keren Na dat gij verkrijgen wil veel eren Wat vrijheid betekent ons zo ik bevind En die men wel mag bemerken Dat god doorzijn goedheid zonder einde Ons gegeven heeft als die ons beminde Onze vrije wil om ons te versterken Wij mogen gaan en leren in allen perken Door de herenweg tot onze ziel baten Of door het voetpad der helse woning In het gene daar ik u raad toe heb gegeven Als dat men in een paard niet vertrouwt Zo verstaat men dat geen persoon in het leven Tenzij bij aalmoezen of giften gegeven Enig vertrouwen in anderen houdt Elk ziet zelf toe, jong of oud Want al is er hoop van droefgeestigheid Het zal vergeten worden zeer gauw Gij mag allee vragen of ook soms Hoe u plaats houden zal in het krijt Het zal zijn geloof en uw heilige zalfolie Wat niet zijn en mag dan rechtuit en niet krom Ia om wat noodzaken daar gij in zijt Het is hetzelfde waarmee inkomt de nijd Van uw vijand vol haat bekent Door de kracht van dit sacrament En voort u wapen te hebben gereed Zo neem uw lans om te schieten ter plaatse Beslagen met devotie tegen alle leed Dat hout zal u doen denken rechtmatig Der dood Christus om uw wil geleden En wil uw dolk te maken besteden Dat het goed steken smijten en geraken moet Dat punt van het lieve christen geloof [61] Nu heb je uw lans in de rechterhand Om nadeel uw vijand te doen En in uw linkerhand hou dapper uw schild Om vrijer en zekerder te zijn vermant Van goed voorbeeld pijnt te bevroeden En u behoort om goed te wezen koen Bereed te hebben het zwaard van justitie Wat u dient tegen allen kwaadaardigheid Nu heb je afwachten noch wijken In deze tijd om te bereiden alle zaken Ontbied berouw met grote vaart Uw wapenmaker laat hem geworden Op dat hij u eer bereid mag maken Om te sparen om schuld wil niet meer waken Wees anders vlijtig, het is niet om mij Want niemand zal vechten voor mij Auteur In deze manieren heeft me onderwezen Verstand en al met redenen besloten Mijn gereedschap hiertoe ook geprezen Als diegene in wie vrees was gerezen Te verliezen de tijd had het hem verdroten Hij zei me met vergelijkingen doorstroomd In wat overblijft is dubbel verstand te rapen Tenzij om beschutten of om te wapenen Ik heb hem voorts noch meer gevraagd Mits dat mijn stukken zijn geordineerd Mijn sierlijkheid, mijn harnas onversaagd Het is zo gemaakt dat het me wel behaecht En wat ik behoef is geprepareerd Waartoe dient dagen en tijd versierd Het is al niet gesmeed op een dag Zeg wat behoor ik te doen of wezen mag Verstand Verstand liet me aldus verstaan Lieve vriend, gij doet me een goede vraag Het is niet dan de kleding waar het aan ligt Men moet om het profijt de hand eraan slaan Om uw persoons gezondheid alle dagen Dus raad ik u aan voort wat ik gewaag Dat gij u stelt tot arbeid en pijnen Om licht en van sterke adem te zijn Gij moet vroeg opstaan wil je het weten En stoppen uw neus en mond Tegen berg oplopen wil het niet vergeten Vaak vasten en niet veel eten Luttel slapen, ik maak het u ook bekend Gij moet ook zuiver zijn, dis is een verbond En zondige gedachten van u vellen En uw tong tot gematigdheid stellen Gij moet een stalen maliënkolder aan dragen Weegt wel 30 pond of daar omtrent Uw schoenen moeten met lood zijn beslagen Op dat gij meer lichtheid mag bejagen In het harnas daar gij u in hebt gewend Een stok om aan te nemen, wees content Zwaar van lood, wil die handelen Zo mag je dan te zekerder wandelen Gij moet u zelf vaak beproeven Tegen lieden subtiel en sterk van machten Om u te verweren wil hem toegevend zijn Met al dat u mag behoevende zijn Tegen enig ongeval dat u mocht verkrachten Bezorg u ook mede met al uw gedachten Tegen ongeval dat u ook mag letten Als gij u tegen uw vijand zal zetten [62] Wilt dusdanige doctrine prijzen Ze zijn niet zonder reden gespeld Daar mogen experimenten uit rijzen Men mag ze wel nootzakelijk bewijzen Door de vrees daar men om is gekweld Daar zijn figuren figuurlijk gesteld Om lichtelijke van als te verstaan En om goed gedrag aan te gaan Van dat men neus en mond zou stoppen Verstaat dat men niet ruiken zal noch smaken Enige ijdelheid die er mag aankloppen En vlieden alle wereldlijke stroppen Die tot de victorie wil geraken Den zware maliënkolder voor zaken Geeft verstand mits de verdediging Wapens te dragen van penitentie Loopt aan uw biechtvader, het kan niet schaden Met goede wil en bittere berouw Wil uw hart zuiveren en ontladen Van uw zonden en misdaden Zonder iets te vergeten het hoort ertoe En de ordinantie in alle opzichten Is de penitentie niet te verlengen En al gauw met de daad te volbrengen Alle proeven wil hierop merken Die u helpen mogen aan elk kant Dat zijn al uw devote werken Die in het vechten dienen om u te versterken Tegen de duivel, de helse vijand Dus houdt hem wel tegen en onder uw hand Houd u zorglijk vlees en pijnt dat te bereiden Om daarmee een heilig leven te leiden Gij moet niet zijn zonder goede raad Dat is te zeggen klerken of doctors Die gefundeerd zijn naar hun graad In het heilig geloof daar het al aan gaat En in de schrifturen groot van waarde Sommige biechtvaders die zal je bespeuren Daar gij aan leren mag de verdediging Om te beschermen u geweten Kon je mijn lessen dus leren vanbinnen Tot wat stellen en executeren Zo zal je waardig zijn wil me verzinnen Dat gij de grote stad Gods zal gewinnen En de eeuwige glorie exerceren Lucifer overwinnen en schandaliseren U zelf brengen in het engelenkoor In spijt des vijand en dat hem mag toe horen. Auteur Heer, zei ik, gij geeft me groot comfort En me behaagt zo goed uw goede advies Maar zeg me, dat bid ik noch een woord Dat mijn zin wat gauw bekoord En doet me peinzen ik, ben onwijs Als ik mijn intree doe in het afgrijselijke kamp Wat wil ik best doen om niet te versagen Dit lijkt me wel een punt om te vragen Verstand Uw vraag is goed daar ik me in verblijd En uw vragen zijn van grote waarde De strijd zal voor u zijn als gij komt te strijden Gij zal niemand krijgen in uw soldij Die het feit voor u zal willen aanvaarden Uw vrienden zullen stokken hebben noch zwaarden Die om uw comfort u zullen helpen slaan Dan alleen de weldaden die gij hebt gedaan Gij moet ook hebben een paviljoen Daar in het beste zal hangen te zijn Een schild beschilderd zeer devoot fatsoen Daar in de presentatie en alle het doen Van Maria de moeder Gods geprezen Dus zal u tonen als een uitgelezen Ridder die gedelibereerd is te beslechten En voor zijn schepper al te bevechten Als gij dusdanige weg in slaan zal Hebt in de hand een banier of vaan Als dat heilig kruis dat den vijand verdoolt Als gij betalen zal uw laatste schuld Om vaak een kruid voor u te slaan Tegens de vijand voorbrengen daar in de vlakte Ik beloof u zonder iets te verzwijgen Uw deel der victorie te krijgen Geloof en mij om u te helpen te zien Zal je aanzoeken om u te onderwijzen Wij zullen u helpen uit alle pijnen Sterk van hart maken te allen termijnen Zo goed we kunnen om u te spijzen U dient een zetel om u vrolijk te stemmen In te rusten dat u zal worden bestuurt Wat van genoeg doen zal zijn versier En om voort te doen al uw eed Op het boek of op het altaar Zo zal je zweren dat gij naar uw bescheidt Uw doopsel ontving zo god wel weet Om als goede christen mens te sterven openbaar En uw lichaam zuiver te presenteren Om te onderhouden het recht te elk uur Tegen de vijand der naturen Want uw tegen partij zal ook openbaar zweren En dat met feiten onderhouden snel Dat Adam onze eerste vader het slot opende, Daar hij ons met obligeerde der dood Door de beet van de appel op bevel van Eva En dat Gods zoon, als mens, niemand anders Zelf betaalde de schuld met zacht gemoed Om terug te kopen dat menselijke geslacht Gij zal daar horen roepen en bevelen Binnen de v hoeken van het krijt besloten Dat van al die er zijn immers niet moeten Op de verbeurte om te sterven in de pijlen Of van Atropos te worden doorschoten Geen teken te geven hoedanig gesproten Tenzij in het kuchen of hoesten of te spreken een woord Daarbij de kampioen mocht worden gestoord Na dien ik u zeggen moet als verstand Heeft men die apostels niet horen preken In de vier hoeken der wereld daar god ze zond Dat niemand afwacht hoe sterk overmand Te worden gered wordt door vreemde streken Bij andere man hand van zijn gebreken En dat elk om zijn schoonste bejagen Hem de last bezorgt welke hij moet dragen Dus wat gij doet wil u wel wachten Als gij om u om vechten zal willen stellen En krijgt de zon in de ogen, wil dit niet achten Door de grote druk of ontrustende krachten Die u enigszins zou mogen vellen Dit is te zeggen, gij zal u niet kwellen Te stellen tegen de zon der eeuwige godheid U te storen met enige zotheid [64] Een rechter of recht zal je moeten eren En gij moet hem onderdanig wezen Dat is god daar gij u toe al keren Zijn gebot houden zonder bezeren In hem vast geloven tot deze Hierin is de meeste zekerheid geprezen Dit is die u de vrijheid mag geven Tegen al dat u brengen mag in het sneven Is het dat gij u enigszins aldus vindt belast Om nauwelijks daaruit ter nood te vlieden En beter te hebben uw zin onbezoedeld Peinst in het einde daar grote deugd uit groeit Om uw god in priesters hand te zien Het is uw schepper, het staat alles tot zijn gebieden Het is ook diegene daar men aan keren moet Om de vijf zinnen allen behoed Dus dat men Jezus Christus niet vergeten moet Zo is het niet mogelijk naar mijn verkondigen Overwonnen te zijn, zo de schriftuur laat weten Want de eeuwige vreugde krijgt men daar in stilte Die getrouw in het laatste wordt bevonden Noteert dit woord wel ten laatste stonden Hij is niet dood die regeert en leeft In het eeuwig leven daar niemand sneeft In het vertrekken treedt al mooi voort Toont uw vrije wil gereed Verzamel dus tezamen dapperheid zoals het behoort Beschermt u fraai om uw comfort En verliest geen slagen hoe dat het met u gaat Al kort uw adem en als het aldus met u staat En verwondert u niet door die moeite Want de ziel en is uit u v noch niet gescheiden Ootmoedige vrees wordt hierbij verstaan Daar gij u bij wel zal verzekerd vinden Want de heilige sacramenten zal je ontvangen Een overwinnaar zal je wezen van stonden aan Tegen de vijand die gij zien zal wreed en fel Gij zal u niet veranderen door zijn bestel Maar uw goede engel gehoorzaamd 2575 Die u tot hiertoe heeft geregeerd En mag je uw stokken dus onderhouden Zonder te kreuken of te breken Ik verzeker u te komen door dit betrouwen Daar gij de eeuwige vreugde zal aanschouwen Wat geen zin is te versteken Onthoudt dit wel ik zal er later van spreken Geloof me, gij mag gered zijn Of in contrarie verdoemd zijn. Auteur Dus verstand zijn devoot aan mij vast deed Onderwees, leerde om mijn profijt Maar een punt ontbrak me te deze plaats Die het werk van mijn zaken vertoefde mede Het was om te weten van Atropos de tijd Die men zetten zal te doen deze strijd Of wanneer men de dag zal berechten Dat men de doodskamp zal moeten vechten Verstand Dus zei hij mij dat de boodschappers Me toe komen zullen van Zwakheid Van pas te passe met veel gerecht Maar Ongeval haat dusdanige leerlingen Die eerst kan komen is eerst te onvrede Op dat mijn gereedschap niet wordt versneden Raadde hij me aan dat ik zou doen pijne Te allen dagen en uren bereid te zijn [65] Eerst zullen de eerste kennis doen De ogen die de brillen gaan eisen Die versteken zijn na der vrouwen opinie Want haar natuur mint niet dit fatsoen Dus worden zij van de jonkheid niet geprezen Ze zijn slecht die het verstand faalt van deze Dat leven dat lichaam gauw versteekt Naar dat hem het licht der ogen ontbreekt Ten volgende als de oren ook zullen begeren Met katoen om te stoppen zonder letten En zij bij doofheden niet weten hoe te gebaren Insgelijks zo hem deze twee zinnen generen Om noden komen zij hem voortzetten Alzo is het als men slaan zal de trompetten Dat men de paarden zadelt zonder te wachten Om ter dagvaart zich gaan te bereiden Het hoofd en handen zullen van jicht beven Het zijn ook voorboden zo gij weten mag Als niet lang te wachten daar wordt beseft En men mag er geen ander antwoord geven Noch repliceren opdat u daar wordt bevecht Die erop peinst hem faalt het in zijn vreugde Nochtans moet men altijd hopen op God En versmaden de wereld met zijn geboden Die benen die zo teer hebben gedragen Die het vlees en lichaam hebben opgevoed Zullen daar hun onmacht klagen En naar stokken en krukken vragen Om te onderhouden dat zij hebben behoed Van deze boden worden wij dagelijks gegroet Peinst om de ziel wal het naderhand denken En om het lichaam begraven eer het begint te stinken Dusdanige boden en herauten Zijn de voorboden van deze dagvaart Met veel onnoemelijke aanvallen En diverse ziekten die brengen in flauwte Menige persoon die ervan wordt bezwaard Dus liet hij zijn redenen zonder sparen Verstand, mijn vriend, de goede heremiet En te stond zo word ik hem daar kwijt Toen ik verstand dus had verloren Daar ik zo’n goede raad aan had gevonden Te verwonderen was in mij geboren Door hetgeen dat me was gekomen tevoren Dus ik vol gepeins was te deze stonden Hoe ik het zelf al mocht verwoorden Hetgeen dat ik als tevoren had gezien En dat in schrift te stellen bij dien Dus van deze materie present Heb ik bij delen gemaakt dit traktaat Wat ik zond zeer geduldig Elk heeft een goed gedrag Niet dat het gedicht heeft enige sieraad Maar het is met liefdadige daad Om deugd te doen bij bescheidde Wat nu in mij is van mijnen beleid En streek van mijn gepeins En in het land van wil u adviseren Is begonnen dit avontuur of reis God geeft dat hem nimmermeer en vereist De kamp te doen dan om te profiteren Dus wilt al v stukken wel ordineren Het is de raad van Cheval paard (alias Pertcheval) En van hem Quitant a souffert [66] (spreuk van O.de la Marche) Dit is gesteld in het jaar van onze Heer Duizend vier honderd negentig en drie God geeft dat er deugd in moet vermeerderen En dat ze zich allen moeten bekeren Die door deze materie worden blij De kamp van de dood tot alle tijd Zal dit boek heten al boven al Getranslateerd bij een Pertcheval Om deugdelijkheid en goed te verstaan Die Waalse namen die hiervoor staan In die figuren van dit boek Hij mag ze verstaan die goed wil zoeken Want alle namen zijn in Waals gezet Hij zal het veel beter verstaan Om de Duitse namen die daarna volgen In deze tafel van het alfabet wil er niet zijn van verbolgen Hier eindigt een profijtelijk boek geheten den Camp vander doot, welk boek kunstig en goed samengesteld is en met naarstigheid gecorrigeerd in de stad van Schiedam in Holland ter huis van Otgiers Nachtegaels, priester in het jaar 1503. Op de 27ste dag in juni. Waarvan geloofd en geëerd is die heilige Drievuldigheid nu en in der eeuwigheid Amen. |
Zie verder:
Uit; https://www.dbnl.org