6 september
Over 6 september
Heiligen van de dag, naamgeving, etymologie, relikwieën, hun werken en plaats, verering, wonderen, sterven, hoe ze afgebeeld worden,
Uit germania-catholica.blogspot.com
6 september, H. Magnus: (Magnus van Fussen, Magnus van Allga, Maginold, Magnoald, Mang) Latijn magnus: ‘groot.’ Olaf de Heilige noemde zijn zoon Magnus, naar zijn bewondering voor Carolus Magnus; Karel de Grote. Of een vervorming van Germaans magnoald of maginold, het eerste deel als in ons mogen =kunnen,’ het tweede deel wald: ‘heersen.’
Magnus is een monnik uit St. Gallen. Apostel van de Allgau in Zuid West Beieren die ca. 699 geboren werd te Sankt Gallen waar hij intrad als benedictijn en overleed in 750 te Fussen. Hij werkte vooral in het gebied rond de Bodensee en bouwde de kerken van Waltenhofen en Fussen in Z. Beieren. Nadat hij de streek van een draak en ander ongedierte had gezuiverd wat afgebeeld wordt met een slang of draak die hij met het kruis afweert en symbool staan voor het heidendom.
Hij wordt afgebeeld als jonge of oudere man, soms met baard en gekleed in zwart habijt. Zijn attributen zijn de abt of kruisstaf en een fakkel waarmee hij de draak bezweert, boek, slang en soms een beer aan de voeten. Hij genas ooit een blinde en wordt aangeroepen tegen oogziektes, verder tegen slangen en ongedierte.
Met de Magnus staf, pedum St. Magni, wijdt men een zandhoop en een groot vat water. Van beiden neemt men een deel en gaat daarmee naar de velden om een gepaste hoeveelheid in de muizengaten te gieten. Daarboven was er nog een processie, de pater zelf sproeit gewijd water en strooit gewijd zand om zich heen en gebiedt de muizen te vluchten.
In dezelfde tijd als de H. Columbianus en Gallus in de eenzame woestenij werkten en ze niets anders te eten hadden dan een houtappel, poma silvestria, kwam er een beer en begon de appels te verzamelen en op te eten. Toen het etenstijd werd sprak H. Columbianus tot Magnus; ‘broeder er zijn betere appels waarmee we ons verfrissen kunnen, ga en breng ze ons.’ Hij ging onmiddellijk en zag een beer tussen de fruitbomen en ooft eten. Hij werd zeer bang, maar gesterkt door de Heer ging hij naar hem toe met het H. Kruisteken en sprak tot het wilde dier; ‘in de naam van onze Heer Jezus Christus blijf net zo lang staan totdat ik genoeg verzameld heb voor onze broeders, de rest mag je zelf hebben.’ De beer hoorde dat en vergat zijn wildheid, bleef staan en hield zijn hoofd gebogen zodat hij het ooft kon uitzoeken en de rest liet hij voor de beer liggen. Hij bande ook wilde dieren die daarna ook hielpen bij zijn missiewerk omdat ze hem niets deden en verscheen als ongrijpbaar wat de sagen uitdrukken zoals het bijvoorbeeld heet; ‘Hoog boven de Breitenberg en Aggenstein ligt de Mangenakker, een heerlijke groene grasvlakte. Die heeft St. Magnus ooit met behulp van wilde dieren, die hem gewillig aanhoorden, gerooid, bewerkt en vruchtbaar gemaakt.’ Zo is er de sage van een jonge draak. In heidense tijd wemelde het in het gebied van Kierwang van allerlei soorten draken. St. Magnus heeft ze allemaal uitgeroeid en alleen een drakenjong overgehouden, het deed hem pijn omdat het jong nog niets kwaads had gedaan. Daarom stuurde hij hem niet naar de hel, maar gebruikte hem om het oerwoud te rooien. De draak legde hele wouden om, zaagde de bomen met zijn kam, sleepte meer hout en stenen dan 8 paarden konden, ruimde in de winter sneeuw in het dorp en zou bij de stratenbouw geholpen hebben. In geheel Allgau was de draak beroemd. Hij had echter een nadeel, hij wilde geen hooi en stro eten en van muizen werd het grote dier niet zat. Als zijn heer het niet zag snoepte hij soms een stuk van de weide. Daar waren de mensen van Allgau niet blij mee, hielden gericht en veroordeelde de draak ter dood. In zijn slaap zou hij met bijlen verhakt worden. Hoe verbaasd waren ze toen bij de eerste slag op zijn borst een straal melk eruit spoot die zo sterk was dat ze wegspoelden. Een van hen had wat melk in de mond gekregen en riep uit dat het de beste en vetste melk was die ze ooit krijgen konden. Dan vlogen ze allen met schotels en bekers om de zegen op te vangen. De draak gaf meer melk dan al hun koeien bij elkaar. Nu waren ze het er gauw overeen dat ze de draak in leven zouden laten. Daardoor was de draak beledigd en wilde niet meer. De volgende dag was hij weg en niemand heeft hem ooit meer gezien. Ook slangen had hij in zijn dienst. Uit de buurt van Pfronten komt een sage dat de heilige eens een slang aantrof die voor zijn kromstaf boog. Daarom nam hij hem als begeleider aan en werd als helper in vele avonturen geschat.
Uit de Magnusvita; Ze reisden naast het Bregensermeer en kwamen bij Bregen. Daar kwam een blinde de heilige tegen en vroeg hem om een aalmoes. De heilige herinnerde zich de spreuk van de Apostels; ik ben het niet waard om me met uw heiligheid te vergelijken die gezegd had, goud en zilver bezit ik niet, wat ik echter heb geef ik je in de naam van diegene die zo'n kracht heeft dat hij voor de armen wonderbaarlijk is en de blinden de ogen opent, open je ogen, ik bezweer je dat je zien kan en met je handen werk krijgen kan.' Toen hij dat gezegd had bestreek hij de ogen van de blinden met zijn speeksel en gelijk, nadat er bloed uit de ogen gevloeid was, ontving de blinde het gezicht en wierp zich aan de voeten van de heilige en sprak; ‘Heer ik zie dat u groot (magnus) bent en uw werken groot zijn en daarom wil ik u volgen waarheen u gaat,’ Magnus zei; ‘als je de Heer dienen wilt, volg me dan.’
Zuidelijk van Holzleuten zag je nog een paar honderd jaar geleden een afbeelding met twee beelden van een Magnus sage. Op de eerste wierp een razende stier twee mannenbeelden met de horens in de hoogte terwijl hij met zijn achterkant een machtige den afrukte. Op de tweede knielde dezelfde stier op zijn voorpoten voor de heilige, op zijn rug zaten de beide mannen met verbonden hoofden en dankbaar gevouwen handen. Daartoe verhaalt men de volgende sage. Toen de houthakkers in zware oorlogstijd achter de muren van Fussen toevlucht zochten moesten ze een groot deel van hun vee in het bos jagen. Toen ze eindelijk terugkeerden was van het vee natuurlijk niets meer te vinden, alleen huisde er nog een verschrikkelijke stier in het bos die iedereen met zijn geweldige horens begroette. De 'Holzmolle' as een echte plaag zodat de mensen er nauwelijks meer durfden te komen. Toen durfden twee rustige mannen het ondier te doden. Nauwelijks waren ze op de plaats aangekomen of hij raasde nader, liet zijn kop zakken en al gauw vlogen beide mannen in de lucht zodat geen mens meer wat voor hun leven zou geven. De houthakkers die het van ver aanzagen riepen van schrik als uit een mond; ‘Sankt Mang! Erbarmen’. Het was alsof er een bliksemflits van de Holzmolle uitging. Enigen wilden zelfs de heilige zelf gezien hebben. De stier boog zijn voorbenen en bleef een tijd als biddend knielen, dan verhoog hij zich, ging naar zijn slachtoffers en likte hun bloedende wonden zolang dat ze uit hun onmacht ontwaakten. Toen hij zich eindelijk op zijn achterste neerzonk stegen de twee mannen erop en reden op hem als overwinnaars naar het dorp terug. De stier was daarna de goedmoedigheid zelf.
Uit de Magnusvita, de zegen over de slang boas in Kempten. Na enige dagen kwamen ze in een oord die Kempten heet waar een mooie stad was die echter geheel verlaten was. Daarom vroeg hij aan een priester hoe die plaats heette. Die antwoordde dat die plaats Kempten genoemd wordt, maar je waagt het niet om hier een nacht de blijven vanwege de verschillende soorten wormen die er zich bevinden. De stroom heet Iller en niet omdat het iemand blij maakt, in tegendeel, het maakt vele mensen treurig. Daarom moet je hier snel weggaan zodat de slangen je niet zien om je te omslingeren. Daarop zei de heilige;'Waarlijk, onze Heer Jezus Christus is machtig om de slangen van deze plaats te verdrijven. We blijven hier een nacht en vragen goddelijke hulp aan.' Met deze woorden wierpen ze zich in gebed neer. Ondertussen kwam er een grote worm aan die boas heette en wilde de heilige mannen aangrijpen die in gebed lagen. Dat zag de priester Tozzo, die ze daar naartoe gevoerd had, en riep met luide stem. 'hee mij, dat ik je hier naartoe gebracht heb.' direct sloeg hij op de vlucht en vloog tegen een boom omdat hij blind was, klom erop om zich te redden. De heilige maakte het teken van het kruis, greep zijn staf en ging richting worm met de woorden; ik beveel je in de naam van onze Heer Jezus Christus dat je hier liggen blijft en dat de duivel die in je verborgen is zichzelf doodt.' Toen hij dat gezegd had verpletterde hij met de staf het hoofd van de worm die gelijk in tween barstte. Daarop sloegen alle wormen in de stad op de vlucht en verschenen er niet meer zodat de hele streek gezuiverd werd. De slang is hier natuurlijk de duivel, de draak, de heidenen die bekeerd moeten worden.
De slag met de draken bij Rohaupten, volgens dezelfde vita. Toen ze nu bij een plaats kwamen die Rohaupten heette hoorden ze dat er een grote draak was die geen mens die erdoor wilde toegang gaf. De heilige sprak tot de priester Tozzo; broeder, we zullen hier vanavond blijven en de Heer vragen dat hij deze draak hier verdrijft zodat we daar kunnen komen waar we heen willen.’ Zo deden ze, de hele nacht was de heilige in gebed en bad met alle kracht dat God hem toestond de draak te verslaan. Tegen middernacht zei hij tegen Tozzo, ‘geef met mensen mee die me naar de plaats brengen waar de draak ligt,' die weigerde omdat hij bang was dat hij door de draak verslonden zou worden. Daarop sprak de heilige; 'als god voor ons is, wie is dan tegen ons? Daarom zullen we vol vertrouwen opbreken want die Daniel uit de leeuwenkuil bevrijd heeft kan ons ook met zijn macht dit dier tegemoet laten treden. Toen hij uitgesproken was legde hij in zijn tas gezegend brood en nam pek en zwavel in zijn hand en zijn staf, hing het heilig kruis om de hals. Met wat gewijd brood in zijn mond en wat water kwamen ze op de plaats waar de draak lag. Die richtte zich gelijk op toen hij hen zag en maakte een storm over hen. Maar hij nam pek en zwavel en wierp het in de mond van de draak met de woorden; 'Help, Heer mijn God.' Nadat hij dat geroepen had begon de draak tegelijk te branden. Toen zijn begeleider dat zag keerde hij direct terug naar zijn metgezellen en riep; 'Sta op, kom en zie, Magnus heeft de draak gedood. Ze stonden op en vonden Magnus in gebed liggend om de Heer te danken. Hierna gingen ze verder en kwamen in een prachtige plaats bij de Lech gelegen waar de H. Magnus een prachtige ooftboom zag waaraan hij zijn kruis hing dat hij om de hals gedragen had waarin heilige relikwieën zaten.
Zijn roem breidde zich uit en er stroomde veel publiek naar hem toe, hij trok zich terug en ging naar Fussen. Toen hij in die plaats met de middag wilde rusten hoorde hij demonen van de top van de bijgelegen berg schreiden en anderen roepen die zich in de buurt van Lech bevonden, ze riepen; 'maak je klaar en kom ons te hulp en laten we die pelgrim verdrijven want die heeft zelfs onze beelden vernietigd en het volk van ons afgewend en onze draken zijn door hem gedood, daarom moeten we onze algemene vijand uit ons gebied verdrijven.'Anderen antwoordden vanuit de diepte dat ze ook die problemen ervaren hadden omdat zijn engel (angelus) ons in het meer gedrukt had en na de aanroeping van de Heer ons sloeg met vurige pijlen. Nadat de heilige dat gehoord had sloeg hij met het teken van het H. Kruis en riep tot hen; ik bezweer jullie in de naam van Mijn Heer Jezus Christus en door zijn verdienste dat jullie van deze plaats weggaan en niemand meer zal kwetsen die in deze buurt komt. Toen ze het avondlof wilden zingen werd het gehuil van de demonen over de toppen van de bergen vernomen met het geweeklaag van hen die heengingen. De heilige mannen die dat hoorden wierpen zich in gebed neder en dankten God.
Op de bokkige voetweg van Settele naar Suttten, op de zogenaamde Nussenberg voor Dattenried, galoppeert soms een paard zonder hoofd is suizelend galop voorbij en gelijk raast van onder een gekopte stier tegemoet die tegen elkaar opspringen zodat het eruit ziet of ze elkaar de grond in stampen, plotseling stoppen ze ermee en keren weer terug in de richting vanwaar ze gekomen zijn. Omdat beide dieren van een kant kwamen heette het dat beide dieren om de aarde raasden en zich steeds weer op dezelfde plaats ontmoetten waar ze dan kort strijden moesten. Rond 1800 had men voor deze sage de volgende verklaring. Toen de eerste geloofsboden in het land kwamen waren de heidenen op de Nussenberg bezig om een groot stieren en paardenoffer te maken. Hun hoofden waren al gevallen en daar trad St. Magnus ertussen en gebood de dode dieren zich te verheffen en weg te lopen. Zo hij gezegd had gebeurde en alle heidenen geloofden voortaan in de wonderkracht van het Kruis. Als laatste herinnering aan het heidendom is nog de spookverschijning op de berg gebleven.
Uit de Magnusvita. Niet lang daarna zou hij in de vastentijd de heilige de priesterzegening krijgen van de bisschop. Daarna vertoonde hij dat hij meer in de heilige stand verheven was, meer deemoediger, glansde door grote wonderen, verlichtte vele blinden, gaf de doven het gehoor, verdreef vele demonen en gaf de lammen het gaan. Toen hij op een dag bergen en heuvels doorkruiste steeg hij op naar een hoge berg, Suling, en vond er talrijke woeste beren die na zijn gebed mild begonnen te worden zodat je geloven zou dat het runderen waren. Toen hij dat zag wierp hij zich in kruisvorm op de grond en bad de Heer hem waardig te maken om het volk van het land, dat in grote armoede leefde, wat hulp te kunnen bieden door ze levensmiddelen te verschaffen. Ondertussen naderde een beer hem met grote ootmoed en wees op zekere den. De heilige zei tot hem; ‘ik beveel je in de naam van de Heer dat je de den die je aanwijst zo maakt zodat de Heer zijn genade laat zien voor met hulp van het volk van deze landen.’ Op zijn bevel haastte de beer zich en begon de wortels met zijn poten en tanden te breken tot de boom neerviel. Nadat de boom omgevallen was werden er verschillende ijzerlagen gevonden. Hij dankte God en gaf brood aan het beest en beval hem het brood te nemen en dat hij de mensen die er komen zouden niet beschadigen ook van andere dieren zou behoeden. Daarna ging de heilige naar zijn cel en de beer volgde hem als een hond. Hij riep zijn dienaar, Liuto, en beval hem bijl en beitel te nemen en de beer te volgen en beval de beer hem gezond naar de plaats te brengen die de Heer had laten zien. De beer ging hem voor naar de plaats waar de boom gevallen was. Hij groef daar de grond uit en vulde er een zakje mee en onder begeleiding van de beer keerde hij terug. Daarop zei de heilige dat hij de plaats nu kende en anderen de weg moest wijzen. Hij voerde de bevelen uit en verkondigde in de omtrek welke genade de Heer hen bewezen had door de verdienste van de heilige Magnus. Bren zullen wel wilde mensen geweest zijn wat in een andere sage beter gezegd wordt.
Uit; aclerkofoxford.blogspot.com
6 september, Magnus Erlendsson was een earl van Orkney die na zijn dood bekend werd als Sint Magnus.
Zijn levensverhaal is opgetekend in de Orkneyinga saga. In 1098 claimde koning Magnus III van Noorwegen de Orkney eilanden waar op dat moment de broers Erland en Paul Thorfinnson regeerden. De koning nam de jonge Magnus mee op een expeditie waar ze slaags raakten met de twee graven. Het verhaal gaat dat de jonge Magnus weigerde mee te vechten en tijdens het gevecht psalmen zong. Na de dood van de Noorse koning keerde Magnus terug naar Orkney. Erland en Paul waren reeds gestorven en Hakon, de zoon van Paul, was inmiddels earl. Magnus eiste succesvol zijn vaders deel van het graafschap op. Enige jaren was er vrede tussen beide graven, maar in 1117 ging het mis. Om ruzie te vermijden werd tussen beide graven een ontmoeting geregeld op 16 april 1115 op het eiland Egilsay, elk zou slechts twee schepen meenemen en een beperkt aantal mannen. Hakon pleegde verraad door met acht schepen te arriveren en een groot aantal man. Maar Magnus die bekend was om zijn vreedzame natuur wenste niet aan de strijd deel te nemen, hij zat in het voorkasteel en bewapende zich niet. De koning vroeg hem waarom hij zich niet wapende. Hij zei; ik heb met niemand ruzie en daaro vecht ik niet. Magnus nam een psalter en zong terwijl het gevecht duurde maar beschermde zich niet. Hij wist te ontsnappen en rende in de bossen alleen gekleed in onderkleding. Hij bezeerde zich en was blootsvoets en kon niet verder. Hij kwam bij een grote boom en klom in de takken waar hij zijn voet verbond en zichzelf een tijdje verborg. Hij werd met honden opgespoord, een hond ronde rond de boom en baste. Magnus had een stok in de hand en gooide die naar de hond, de hond legde zijn staart tussen de poten en rende terug naar het schip. Magnus werd gevangen genomen en smeekte om zijn leven te sparen. Hakon was in eerste instantie geneigd Magnus te laten leven, maar op aandringen van een aantal belangrijke hoofdmannen besloot hij toch tot diens dood en beval zijn standaarddrager hem te doden, maar die weigerde. Toen moest zijn kok hem doden, die weende, maar Magnus spoorde hem aan om hem met een bijl in het hoofd te raken en zo gebeurde. Hij werd begraven in Christchurch te Birsay op Mainland. Bij dit graf gebeurden de eerste wonderen. Fris groen schoot op in de onvruchtbare en rotsige bodem rond het graf en miraculeuze genezingen vonden er plaats. William de oude van Orkney verklaarde hem heilig. St. Magnus is verder verspreid dan alleen Orkney. St. Magnus was bijvoorbeeld ook bekend in IJsland. Een Gaelische hymne gewijd aan St. Magnus is bewaard gebleven.
De bloemen van de dag zijn de herfst leeuwentand, Leontodon autumnale en Achillea filipendulina.
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/