5 februari

Over 5 februari

Heiligen van de dag, naamgeving, etymologie, relikwieën, hun werken en plaats, verering, wonderen, sterven, hoe ze afgebeeld worden,

Uit 50daysafter.blogspot.com

5 februari, H. Agatha: Grieks agathos: ‘goed,’ de goedige.

Agatha was martelares te Catania op Sicilië. Ze is een van de vier grote maagdenmartelaressen van de kerk van Rome. Is gemarteld om haar kuisheid op de 5de februari 251. Het is niet zeker of zij in de 3de eeuw onder de vervolgingen van Decius of Valerianus of tijdens de Diocletiaanse vervolgingen stierf. Er is een legendarische passio uit de 6de eeuw.

Ze was naar de legende een dochter van voorname ouders in Catania of Palermo. Al jong wijdde ze haar leven aan Christus en verzette zich tegen elk huwelijk. Quintius wilde met haar trouwen, maar ze wilde niet. Hij wist dat zij christen was en liet haar arresteren en voor de rechter slepen. Ook nu nog weigerde ze toe te stemmen. Hij liet haar opsluiten in een bordeel en hoopte dat dit haar tot andere gedachten zou brengen. Na een maand vol verschrikkelijke vernederingen en verkrachtingen werd ze voor hem gebracht. Ze weigerde nog steeds waarop Quintius haar naar de gevangenis liet brengen waar ze verschrikkelijk gemarteld werd. In haar hevige pijnen werd ze bijgestaan door St. Pieter die haar wonden verzorgde. Nadat ze opnieuw gemarteld werd, waarbij haar borsten werden afgesneden, een engel genas de wonden in haar cel. Daarna werd ze over brandende kolen met scherven gesleept totdat ze stierf na het zeggen van een bewaard gebleven laatste gebed. Haar verering verspreidde zich sinds de 5de eeuw in alle richtingen, ze werd dan ook een van de bekendste heiligen uit de oudheid.

Ze wordt dan ook vaak afgebeeld met haar afgesneden borsten op een presenteerblaadje. Haar borsten worden nog altijd bewaard te Catania, Sicilië. Ze wordt afgebeeld met lang kleed en mantel. Als martelwerktuigen houdt ze een tang, mes, schaar of fakkel in de hand. Soms zie je haar op een brandstapel naast een bekken met gloeiende kolen en de horen van een eenhoorn, symbool van maagdelijkheid, of met een kaars, symbool van verbranding. Ook wel met een rood als patrones van bakkers, de broden werden als borsten vergeleken.

Ze is patrones van de klokkengieters, er worden klokken geluid bij brandgevaar, en wordt ook bij brandgevaar aangeroepen omdat ze, volgens de legenden, met haar sluier vulkanische uitbarstingen van de Etna en het vuur en de lavastroom bedwong. Mede doordat ze een oude volksheilige is staan velerlei gebruiken met haar naam in verband die teruggaan op de legendarische redding van de stad Catania bij een uitbarsting van de Etna. In Otranto bestaat het geloof dat de H. Agatha alle jaren de zee van Catania tot Gallipoli overvaart in de schelp van een hazelnoot. Ook beschermt ze tegen borstziektes, kanker, pest en hongersnood.

Het St. Agatha klooster te Delft behoorde in de middeleeuwen tot de aanzienlijkste en rijkste nonnenkloosters van Nederland. Het is merkwaardig dat juist hier de grondlegger van onze onafhankelijkheid, de grote Zwijger, in dat gebouw zijn verblijf hield en er in 1584 door Balthasar Gerards vermoord is.

Bij Wijk aan Zee lag het landgoed van Adrichem dat door Karel Martel aan Willibrord was geschonken. Dicht daarbij was eens een hemelse verschijning gezien en werd er een kapel gebouwd ter ere van St. Agatha. Het dorp dat er bij werd gebouwd kreeg de naam van St. Aegtenkerke of St. Aegtendorp. Wegens de bedevaarten die de bewoners van de omtrek naar de kapel ondernamen kwam op den duur de naam van Beevaartswijk in gebruik dat later gewijzigd werd in Beverwijk.

Het plaatsje Sint Agatha in de gemeente Cuijk is vernoemd naar deze heilige.

De doornen van de sleedoorn heten giftig te zijn, ze veroorzaken boosaardige wonden die licht in etter overgaan. Op Agathadag, 5 februari, haalt men om 12 uur van een sleedoorn het agathahout, een stukje van een vinger lang. Die heeft de kracht om een wond of zweer, als men erover strijkt, te genezen. Op Goede Vrijdag, voor zonsopgang gaat men in het bos en snijdt van een sleedoorn die zich naar het oosten buigt onder drievoudig uitspreken van formules een stukje af. Om de hals gehangen bewerkt dit dat een in de huid gedrongen splinter niet gaat etteren.

Ze wordt aangeroepen tegen borstziektes en brand in het lichaam.

Uit saints.sqpn,com

5 februari, H. Albinus: Germaans, alb: ‘alf of elf,’ win: ‘vriend,’ dus ongeveer de vriend van bovenaardse wezens.

De heilige Ingenius geldt als derde bisschop van Tirol en werd verbannen. Toen bisschop Albuinus Brixen als bisschopsstad aannam nam hij zijn relikwieën mee.

Albuinus was bisschop van Brixen, (Bressanone) in Z. Tirol. Overleden in 1006.

De Heilige Ingenuinus maakte in de nabijheid van Brixen (Tirol) een schone hof die het Paradijs voorstelde echter voor niemand zichtbaar was. De Heilige Albuinus kwam en haalde er enige appelen uit die nog onder de naam van St. Albuinsappelen gekweekt worden.

Uit www.kath-kirche-kaernten.at

5 februari, H. Modestus: Latijn modestus: ‘bescheiden, gehoorzaam, eerbaar of gematigd.’ Al in de Romeinse tijd als voornaam gebruikt. Herennius Modestinus was een jurist in de tijd van Alexander Severius rond 240.

Virgilius was het die de heilige Modestus naar Karantanie stuurde (Karinthië) Modestus was apostel van Carinthi. Hij was vermoedelijk van Ierse afkomst en is overleden in 722 (?) Hij wordt vooral vereerd te MariaSaal waar hij een kerk stichtte. De kerk in Althofen zou het oudste godshuis in Lungau zijn en werd in 754 door Modestus ingewijd. Toen dat gebied onder Beiers bewind kwam vroeg hertog Chetomar de bisschop van Salzburg te komen om de kleine christengemeenschap uit te breiden. Die had het te druk zodat hij Modestus stuurde, een Benedictijner en medewerker van Bonifatius. Hij kwam ook uit Ierland en kwam met Bonifatius naar Duitsland. In 754 kwam hij met meerdere priesters naar Karnten en al gauw naar Lungau waar hij een aan de heilige Laurentius gewijde kerk bouwde in Althofen. De omgeving was toen nog vol met bos zodat hij de kerk Lorenzi im Wald noemde. In Karnten bouwde hij de beroemde bedevaartsplaats Maria Saal waar hij een bisschopszetel oprichtte. Na zijn dood werden zijn overblijfselen in een stenen kist bewaard en bij de muur of op de aarde gezet. Geleidelijk aan kwam die kist steeds meer naar het altaar toe zonder dat men ergens schade bespeurde en is zover van de wand geweken dat er meer dan twee personen tussendoor konden.

Uit www.thuisinbrabant.nl

5 februari, Sint Maria Margaretha van Valckenisse, Grieks margarites: ‘parel,’ oorspronkelijk wel een Babylonisch woord, 'mar galliti; ‘ dochter van de zee, resp. kind van het licht. Beide in verband met het geloof van de oude Perzen dat oesters ‘s nachts omhoog kwamen om de maan te aanbidden en dat zij hun schelpen openden als zij het wateroppervlakte bereikten en een druppel dauw opnamen die door de stralen van de maan in een parel veranderde.

Maria Margaretha van Valckenisse werd op 26 mei 1605 te Ant­werpen geboren als dochter van aanzienlijke ouders. Haar vader, Philips van Valckenisse, was secretaris van de stad Antwerpen. Maria Margaretha van Valckenisse trad in 1624 toe tot het Antwerpse klooster van de onge­schoeide karmelietessen. Als kloosternaam nam zij de naam Maria Margaretha der Engelen aan. Al spoedig ver­wierf zij dankzij haar extreme ver­ster­ving een reputatie van heiligheid. Terwijl de Meierij reeds was bezet door de Republiek slaagde deze edelvrouw er in 1642 in van Frederik Hendrik toestemming te krijgen voor de oprichting van een klooster van ongeschoeide karmelietessen in Oirschot. In 1644 verliet Maria Margaretha de Karmel, zoals kloosters van karmelieten en karmelietessen worden genoemd, in Antwerpen om met enkele medezusters een nieuw klooster te stichten in Oirschot. De korte maar bewogen geschiedenis van deze Oorschotse Karmel was al in 1635 begonnen, toen Sil­vester Linter­mans, de dorpsarts van Oirschot, naar het Antwerpse karmelietessen­klooster kwam om daar te praten over de moge­lijke vestiging van een Karmel in zijn woonplaats. Gezien de tijds­om­standig­heden was dit nu niet bepaald een realistische wens. Na de verovering van 's-Herto­genbosch door Frederik Hendrik in 1629 werd ook de Meierij door de protestantse Republiek bezet gehou­den. Hoewel het tot het vredes­verdrag van Munster in 1648 onduide­lijk was of de Meie­rij definitief bij de Republiek zou worden ingelijfd, werd hier en daar al in opdracht van de Staten-Generaal met de protestantisering begonnen. De nieuwe macht­hebbers zouden een nieuwe kloostervesti­ging niet tolereren. Toch slaagde Lintermans uiteindelijk in zijn opzet. In 1638 wist hij de Franse koningin Maria de Medicis voor zijn zaak te winnen. Maria de Medicis was de weduwe van Hendrik IV van Frankrijk, de peetoom van Frederik Hendrik. Zij wist van Frederik Hendrik gedaan te krijgen dat hij de vestiging van een Karmel te Oirschot zou ondersteunen. Pas in 1644 was er tussen alle betrokkenen, onder wie de provinciaal en de generaal van de Karmelie­tenorde en de bisschop van Den Bosch, overeenstemming bereikt, waarna Maria Margaretha en twee andere karmelietessen zich met door Frederik Hendrik verschafte paspoorten vanuit Antwer­pen naar Oirschot begaven. De Karmel werd geves­tigd in het woonhuis van Sil­ves­ter Lintermans, ‘Blijendaal’ genaamd. Maria Margaretha ‘s reputatie van heilig­heid bleef ook in Oirschot groeien. Zij trachtte Christus na te volgen in zijn lijden en daardoor dichter tot God te komen door beproe­vingen als het eten van afval, het niet verzorgen van verwondin­gen en het vereren van het sacrament van de eucharis­tie tij­dens de nacht. Na verloop van tijd slaagde ‘de Heilige Non,’ zoals zij in de volksmond werd genoemd, erin het lijden van andere perso­nen over te nemen. Naar­mate zij vol­leerder raakte in het lijden, kwam zij steeds inniger in contact met God. Dit resul­teerde in de verwerving van steeds buitenge­wonere, aan de bemoeie­nis van God toegeschreven vermo­gens en kenmerken. Maria Margaretha had voor­spellen­de dromen, ze zou op twee plaatsen tegelijk kunnen zijn (bilo­catie), was in staat gewetens ge­hei­men van derden te doorgronden en zou in 1654 de stigmata hebben ontvangen: wonden op haar lichaam, op dezelfde plaatsen als de wonden die Jezus werden toegebracht bij zijn dood aan het kruis. Haar grote voorbeeld was de hervormster van de karmelietessenorde, de heilige Theresa van Avila.

Maria Margaretha der Engelen stierf op 5 februari 1658, waar­na haar lichaam werd opgebaard in de kloosterkapel. Onmiddellijk nadat zij ‘in een geur van heiligheid’ was gestorven kwam de bedevaart naar Oirschot op gang waar het lichaam in het door haar gestichte klooster lag opgebaard. De pelgrimsstroom groeide nadat de chirurgijn Fey bekend maakte dat hij zieken kon genezen door aanraking met de instrumenten waarmee hij Margareta op haar sterfbed had behandeld. De toeloop werd nog groter toen het lichaam van de heilige non niet alleen welriekend en onvergankelijk bleek, maar tevens miraculeuze olie ging afscheiden die geneeskrachtige werking zou hebben. Berichten van wonderbaarlijke genezingen met behulp van de olie bereikten ook de koning van Frankrijk, Lodewijk XIV. In 1663 verzocht hij de Staten-Generaal om wat olie ten behoeve van zijn zieke doch­ter. Daarmee was de maat vol bij het wereldlijke gezag van protestantse signatuur dat het ‘paapse bijgeloof,’ diende te bestrijden, maar zich tot dan toe opmerkelijk rustig had gehou­den. De Staten-Generaal besloten een einde te maken aan de ‘toverij.’ Vijf jaar na de dood van de heilige non lieten de calvinisten het klooster omsingelen en het lichaam confisqueren met behulp van een overmacht van 160 soldaten en naar Den Bosch gevoerd. Op het Bossche stadhuis werd het lijk door Louis de Bils aan autopsie onderworpen. De conclusie die de Bils trok, in dienst van de calvinisten, was vernietigend: de resten stonken ‘onlieffelijk,’ vertoonden overeenkomsten met gemulmt hout’ en waren niet vrij van insecten. De miraculeuze olie rook naar ‘menschenvet.’ Ze werd begraven in de Bossche Sint-Janskerk. De Oirschotse Karmel was inmiddels opgeheven; de nonnen waren naar Mol in de Spaan­se Nederlanden gevlucht. Ondanks het ingrijpen van de Staten werd de herinnering aan de heilige non aan het einde van de achttiende eeuw nog levend gehouden. Met de begrafenis van het lichaam van de Heilige Non waren de bedevaarten naar Oir­schot ten einde. Maar de verering en nagedach­tenis bleef, ook in Oirschot en omgeving. Tot diep in de twintigste eeuw werd er een lied over haar gezongen dat in 1763 voor het eerst uit de mondelinge overlevering is opgetekend. Sinds 1812 waren er bovendien weer relieken van de Heilige Non in Oirschot aanwezig. In 1931 vestigde zich opnieuw een ge­meen­schap van ongeschoeide karmelietessen in het voormalige kloostergebouw. De nieuwe nonnengemeenschap heeft zich onmiddellijk met de overste van de voorgaande communiteit vereenzel­vigd. Zij stelde vergeefse pogingen in het werk om Maria Margaretha van Valckenisse zalig te laten verklaren. Sinds het jaar van de herstichting is er alles aan gedaan om de relieken van de Heili­ge Non zoveel mogelijk terug te halen naar het huis waar zij is gestorven. In 1991 zijn de voorwerpen die herinneren aan de Heilige Non, zowel gebruiksvoorwerpen als delen van haar ‘onvergankelijke’ lichaam, tentoon­ge­steld op de zolder van de kapel waarin het lichaam van de Heilige Non tussen 1658 en 1663 had opgebaard gelegen.

Uit www.heiligen.net

5 februari, H. Bertulfus van Gent, (Bertou, Bertoul of Bertulphus)

Hij moet in de eerste helft van de 7e eeuw geboren zijn bij heidense ouders. Er is onduidelijkheid over zijn streek van herkomst: sommigen zeggen ergens in Duitsland; anderen noemen Pannoni (= nagenoeg het huidige Hongarije). Hij verhuisde naar de toenmalige bisschopsstad Throuanne (Terwaan) in het noordwesten van Frankrijk. Daar werd hij christen en priester. Van graaf Wambert kreeg hij een stuk grond dat Renty heette (Pas de Calais). Daar stichtte hij een klooster, een dochtervestiging van St-Omer; de monniken die er zich vestigden, waren dan ook afkomstig uit St-Omer en Bertulfus werd zelf de eerste abt. Hij was bekend om zijn liefdadigheid en overleed in 705 te Pas-de-Calais.

Zijn relieken werden eerst overgebracht naar Harelbeke en later naar de St-Pietersabdij in Gent. Daar werden ze in 939 gestolen, maar graaf Arnulf van Vlaanderen en bisschop Wigbert van Throuanne brachten ze terug. Telkens als de stad Gent bedreigd wordt slaat de heilige luid tegen de binnenkant van zijn doodskist zodat men weet dat men met zijn relikwieën een processie moet houden.

Hij wordt afgebeeld in donker habijt bij het uitdelen van aalmoezen; 's nachts biddend; tegen regen beschermd door een adelaar toen hij op het veld werkte.

Uit 01varvara.wordpress.com

5 januari, Jacob, (Jakob) Hebreeuwse naam, meest bekend in zijn verlatijnste vorm Jacobus – ‘beentjelichter, ‘bedrieger’, in het Bijbelse geboorteverhaal van de tweeling Esau en Jakob wordt verteld dat het tweede kind bij de geboorte de hiel van het eerste vast had, ‘en daarom werd hij Jakob genoemd.’

Oudtestamentische figuur en derde aartsvader, tweede zoon van Isaac en Rebecca, rond 1600 v. Chr., een kleinzoon van Abraham, de aartsvader van alle gelovigen. Hij deed zijn naam alle eer aan: Jakob betekent beentjelichter.’ Eerst had hij Esau al eens het eerstgeboorterecht afgetroggeld in ruil voor een bord eten. Nadat hij vervolgens met behulp van zijn moeder zijn blinde oude vader had bedrogen en hem de zegen van de oudste zoon had ontfutseld ten koste van zijn oudere broer Esau, moest hij vluchten. Op zijn vlucht ontdekte hij dat God hem ondanks alles niet in de steek liet. Dat wordt verteld in het verhaal van de Jakobsladder. Genesis 28, 10-22 10; Jakob vertrok uit Berseba en ging naar Haran.11 Op een bepaalde plaats gekomen, wilde hij daar overnachten, nadat de zon reeds was ondergegaan. Een van de stenen die daar lagen nam hij als hoofdkussen en viel op die plaats in slaap.12 Hij kreeg een droom en zag een ladder die op de aarde stond en waarvan de top tot in de hemel reikte. Langs die ladder gingen Gods engelen op en af.13 Ineens stond JHWH bij hem en zei: ‘ik ben JHWH, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak. Het land, waar gij op ligt, zal Ik aan u en aan uw nakomelingen geven.14 Uw nageslacht zal zijn als het stof van de aarde; gij zult u uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden; door u en uw nakomelingen zal zegen komen over alle geslachten van de aarde.15 Ik ben met u; Ik zal u behoeden waar gij ook gaat, en u terugvoeren naar dit land. Want Ik zal u niet verlaten tot Ik mijn belofte heb vervuld.’ Jakob werd wakker en riep uit: ‘waarlijk, JHWH is op deze plaats en ik wist het niet’.7 Hij werd bevreesd en zei: ‘ontzagwekkend is deze plaats! Dit kan niet anders zijn dan het huis van God en de poort van de hemel.ӱ8 De volgende morgen zette Jakob de steen waar hij met zijn hoofd op had gelegen, overeind als een wijsteen en goot er olie over uit.19 Hij noemde die plaats Betel; vroeger heette die stad Luz.20 Jakob legde de volgende gelofte af: ‘als God met mij is en mij beschermt op de reis die ik nu onderneem, als hij mij voedsel geeft om te eten en kleding om mij te bedekken,21 en als ik behouden naar mijn ouderlijk huis terugkeer, dan zal JHWH mijn God zijn. En deze steen, die ik als heilige steen opricht, zal het huis van God zijn; en van alles wat Gij mij schenkt, zal ik u tienden geven.’

Bij zijn oom werd hij op zijn beurt lelijk bedrogen. Nu verlangde hij ernaar zich te verzoenen met Esau. De avond voor de beslissende ontmoeting leverde hij strijd met een engel (symbool van zijn innerlijke strijd?). De engel kon hm niet de baas. Hij liet de engel dan ook niet gaan voordat deze een zegen over hem had uitgesproken. Sindsdien heette hij niet langer Jakob, maar Israël (= strijder met God). Hij kreeg 12 zonen die de namen leverden voor de 12 stammen van Israël. Over hem wordt verteld in het eerste Bijbelboek Genesis de hoofdstukken 25-49.

Hij wordt afgebeeld met engelen en een ladder, schapen als herder en een schapenvacht waarmee hij de zegen van zijn vader kreeg.

Uit en.wikipedia.org

5 februari, H. Adelheid van Villich, (Adelheid van Gelderen, Adele)

Zij was een dochter van graaf Megingoz van Muhlgau en gravin Gerberga. Ze is blind geboren rond 960 en kreeg op wonderbare wijze haar gezichtsvermogen terug bij het doopsel..

Het grafelijk paar was - aldus een oude kroniek - materieel gesproken rijk. Maar toch probeerden zij hun kinderen in eer en deugd op te voeden. Dat moet wel gelukt zijn. Hun dochter, Adelheid, zou later abdis in Vilich en Keulen worden, en na haar dood als heilige worden vereerd). Hun zoon Godfried sneuvelde in een slag tegen de Bohemers. Dat was voor Megingoz aanleiding om diens erfdeel te bestemmen voor de bouw van een klooster te Vilich. Zijn vrouw ging daar ook wonen, en leidde tot haar dood het leven van een kloosterlinge. Megingoz was genoodzaakt zijn graafschap alleen te besturen. Hij hield zich daarbij - en dat schijnt voor die dagen bijzonder opvallend te zijn - aan de deugden die bij zijn christelijke levensovertuiging hoorden. Na zijn dood werd hij door zijn dochter Adelheid bijgezet in het graf van zijn vrouw te Vilich.

Adelheid werd de eerste abdis van dat klooster en voerde de orde van de H. Benedictus in en blonk uit door haar liefde tot de armen en haar medezusters. Ze zou in de koude winternachten de voeten van haar medezusters warm gewreven hebben.. Moeder Gerberga bracht de rest van haar leven door als vrome kloosterlinge. Intussen was Adelheids zus Bertrada abdis van het Keulse klooster St-Maria-im-Kapitol. Toen Bertrada stierf verzocht aartsbisschop Heribertus van Keulen Adelheid om ook daar de leiding op zich te nemen. In die jaren brak er herhaaldelijk hongersnood uit en werd de Rijnstreek geteisterd door epidemische ziekten. Zij hielp waar zij kon. Zij is uiteindelijk gestorven in Keulen in 1015, maar ze werd begraven in haar oorspronkelijke standplaats Vilich. Heilig verklaard in 1966. Zij geniet er verering tot op de dag van vandaag. Vilich zelf en het nabijgelegen Ptuzchen fungeren als bedevaartsoord. In het laatst genoemde plaatsje is er een geneeskrachtige bron; het water ervan schijnt met name te helpen tegen oogklachten. Haar voorspraak wordt dan ook met name ingeroepen tegen oogkwalen.

Ze wordt afgebeeld in het zwarte habijt van de orde en ontfermt zich over een medezuster of geeft brood aan de armen. Verder heeft ze een abdissenstaf, boek, kroon, haar afkomst, kerkmodel, twee broden, een wijnkruik naar een wijnwonder. Voor de bewoners van Vilich liet ze een bron met geneeskrachtig water ontspringen. Ze wordt aangeroepen tegen oogziektes.

De bloem van hun feestdag is de gewone sleutelbloem, Primula.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/