Inleiding heiligen

Over Inleiding heiligen

In deze inleiding zien we wat er voorkomt in de dagen van de heiligen. Als heilig, relikwieën, biecht, chrisma, biecht, aflaat, chrisma, weerspreuken in Nederlandse spreekwoorden en zienswijzen, bloemen, naamdagen en era of tijdrekening.

Heilig; een toestand van volkomenheid.

De heiliging bestaat bij de gewijde schrijvers in eerste plaats in reiniging van zonden die door schuldvergiffenis verkregen zijn en vervolgens in een zedelijke vernieuwing van het gemoed. Het woord heilig, oorspronkelijk aan alle Christenen toegekend, kreeg geleidelijk aan een meer beperkte betekenis en men gebruikte het weldra uitsluitend voor hen die zich door een Christelijke geest buitengewoon onderscheidden. Zo sprak men van de heilige apostelen, verder van heilige bisschoppen en vooral heilige martelaren, als de moedige helden des geloof.

Origines verkondigde de leer dat de voorbede van de martelaren grote kracht bezat om aan anderen vergiffenis van de zonden te bezorgen. Hierdoor ontstond de dienst der heiligen. Augustinus verklaarde dat de dienst van de heiligen voornamelijk gelegen moet zijn in het volgen van hun deugden, maar het geloof op hun voorspraak was al zo diep wortel geschoten dat hun dienst en zelfs hun relikwieën voortdurend als middel beschouwd werden om vergiffenis van zonden te verkrijgen. Het waren de dienaren en gunstelingen van God, beschermers van het menselijk geslacht, de onzichtbare en alomtegenwoordige redders in elke nood en ze werden hoger verheven dan engelen. Kerken waar onder hun altaren hun stoffelijk overschot was gelegd werden aan hen gewijd en men beijverde zich om uit de heiligen een bepaalde beschermheilige te kiezen. Dat deden niet alleen personen, maar ook steden, gemeenten verenigingen etc. Hoe beter de heilige, hoe meer werking en hoe meer mensen er naar de kerk komen. Treffende sagen werden verspreid over de wonderdadige kracht der relikwieën, terwijl de levensbeschrijvingen der heiligen in aantal en luister toenamen.

In de 9de eeuw was de hele godsdienst in een heiligendienst herschapen wat niet anders te verwachten was met het bijgeloof van die dagen. De synode van Frankfurt aan de Mainz had in 794 al verboden om nieuwe heiligen aan te roepen, wat krachtig gehandhaafd werd door Karel de Grote, toch werden er telkens nieuwe heiligen ontdekt en benoemd. De bisschoppen die in hun bisdom het recht van heiligverklaring bezaten verhieven monniken tot heiligen en openden daardoor een milde bron van inkomsten voor de kloosters. Van Karel de Grote tot aan de kruisvaarders was de tijd van een enorme vermeerdering der heiligen met vele heiligenlegenden en twisten over de plaats waar de overblijfselen van sommige heiligen waren. In de stichting van vele geestelijke orden alsmede de kruistochten lag de voornaamste oorzaak van de gestadige vermeerdering der heiligen tot de 15de eeuw. Eerst Alexander III verkondigde in 1170 dat uitsluitend de paus het recht had tot heiligverklaring (canonisatie) waaraan de zaligspreking (beatificatie: is volheid, geen gebreken bezittende) moest voorafgaan. De bekendste heiligen zijn diegene die aan een bepaalde gebeurtenis onderworpen zijn die de landsmens in de gaten moest houden, zaaien, oogsten, planten, betalen en dergelijke. Dat was al zo voor de christelijke tijd en zo zijn die namen vaak getransformeerd in een Christelijke heilige.

Relikwieën.

De relikwieën cultus, die een grote plaats innam, is een naklank van de buitengewone verering waarin deze heilige overblijfselen zich in de middeleeuwen mochten verheugen. Niet alleen de voorwerpen die van de heiligen afkomstig waren, maar ook het stof van hun graven, de verkoolde pit van hun kaarsen die ter hunner eer gebrand hadden, het daarvan afgedropen was, het water waarmee hun altaren gereinigd waren, de olie uit de lampen van de altaren, ja, zelfs de gordijnen die ervoor hingen, hield men voor geneeskrachtig. De relikwieën werden vereerd omdat de heiligen de levendige gezanten waren van Christus en zo de tempel van de heilige geest waren die tot eeuwig leven voeren zou en waarmee God vele wonderen verricht had. Ze bevatten een ‘heiligheidstof,’ een ‘krachtcentrum,’

De relikwie verering gaat tot de oudste christentijd terug waar boven de martelaars (naar Openb. 6,9) altaren en kerken opgericht waren onder de betekenis van hun martelaarsdood met de offerdood van Christus. Werd niet een dode levend door de aanraking van het gebeente van Elia, 2 Koningen 13:21?

Gregorius van Tours liet zich zeer lovend uit over de mix waarvan een afschraapsel van de grafsteen van de heilige behoorde. ‘t, onbeschrijfelijke mixtuur, onuitsprekelijke specerij, tegengif boven alle lof verheven. Hemels afvoermiddel, als ik me daarvan bedienen mag, het is boven alle artsenrecepten verheven, zijn aroma en zoete geur overtreffen en zijn sterker dan alle essencen die het onderlijf reinigen zoals scammonia sap, de long als hysop en de kop als het bertramskruid, die niet alleen de zieke ledematen herstelt, maar, wat veel meer waard is, de vlekken van het geweten wegneemt.’ Een kerk zonder een goed relikwie was niets, had geen kracht en trok geen volk, dus geen inkomsten. Een kerk was pas goed als er een relikwie van een krachtige heilige in geplaatst was. Anders werd de kerk boven een heilige gebouwd.

Om te testen of de relikwie goed was, nam men de proef op de som door het bewuste voorwerp een wonder te laten doen en op die manier worden ook niet zelden relikwieën. Zo werd de jonkvrouw van Orleans pas in 1909 heilig verklaard omdat gebleken zou zijn dat haar beenderen wonderen deden. Er waren dan ook vele vervalsingen en vooral met de kruistochten werd er veel handel in gedreven en de ijver die de bijgelovige aanwendde om zo’n relikwie te bezitten verhoogde de geïdentificeerd prijs. Het Lateranen concilie van 1215 schreef strenge kerkelijke regels voor die later nog versterkt werden. Ieder relikwie moet over zijn identiteit en afkomst een oorkonde met zegel bezitten.

Intussen maakt de R.K.-kerk wel degelijk onderscheid tussen aanbidding die alleen toekomt aan God en Christus en tussen verering die aan de heiligen ten deel valt. Uit de leer van de R.K. Kerk dat ze te beschikken heeft over overtollige goede werken van de heiligen is de leer van aflaat ontstaan.

Vervolgens kwamen de humanisten die de heiligen bestreden door wetenschap, vaak met satire. De hervorming verwierp de aanroeping en verering van heiligen als hetgeen dat enkel toekwam aan Christus en het moest alleen dienen om het geloof te versterken. Daarna kwam het bij de protestanten in vergetelheid, beelden en relikwieën verdwenen uit hun kerken, zelfs het woord heilig werd niet meer gebruikt. Toch bleef onder de bevolking lang het geloof bestaan dat een R.K.-priester meer ‘magische’ middelen bezat dan hun eigen en gingen er in tijden van ziekte, misoogst en dergelijke naar toe om zijn zegen te vragen.

Biecht.

Christus heeft op de dag van zijn verrijzenis het heilige sacrament van de biecht zelf ingesteld opdat de zondaar die na het doopsel (door de Zaligmaker aangewezen als het middel waardoor de mens tot het leven der genade herboren kan worden en opnieuw het verbond met God sluiten kan dat door de eerste zonde tussen het mensdom en God verbroken was) in zware zonde vervalt met de heilig makende genade van de biecht weer het recht op de eeuwige zaligheid kan verlangen en daartoe sprak Christus tot alle Apostelen: Johan. XXII: ‘Ontvangt de Heilige Geest, aan hen, aan wie gij de zonden zult vergeven en aan hen, aan wie gij de zonden zult houden, zijn ze gehouden.’ Tevoren had Christus de macht om zonden te vergeven reeds beloofd aan Petrus toen hij tot hem zei: ‘Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen. En al wat gij op aarde zal binden, zal ook in de hemel gebonden zijn en al wat gij op aarde ontbinden zal, zal ook in de hemel ontbonden zijn,’ Mattheus XVI. De R. K. kerk neemt aan dat God het heilige sacrament van de biecht sinds de zondeval in schaduwen en zinnebeelden heeft aangetoond. Genesis 3, Numeri 5:6, Spreuken 28: 13, Prediker 14:31, Leviticus 5:18, Mattheus 3:6.

In de oudste tijd was ze de vergiffenis van een door tucht uit de broeder- en zusterkring verwijderde zondaar bij hun veroorloofde goedkeuring weer in de schoot van de gemeente opgenomen werd. In de 4deeeuw kregen de bisschoppen het recht om absolutie te geven, hierdoor veranderde de openbare boetedoening in een zondebelijdenis aan de priester die de overtreder een boete naar eigen welbehagen oplegde.

Sedert de negende eeuw schonk men absolutie na de biecht onder voorwaarde dat de boetedoening was volbracht. (Absolutie, dit woord betekent een rechterlijke vrijspraak, op kerkelijk gebied de schuldvergiffenis van de berouwhebbende boeteling) Het werd de gewoonte de biecht en absolutie met het avondmaal te verbinden zodat men op het vierde Lateraan concilie vaststelde, 1215, dat dit zich zou uitstrekken tot alle zonden en dat het niet alleen een schuldvergiffenis van de kerk zou zijn, maar ook dat van God moest beschouwen.

Het vierde concilie van Lateranen, 13de eeuw, bepaalde: ‘alle gelovigen van beide geslachten moeten als zij tot de jaren van het verstand gekomen zijn tenminste eens in het jaar hun zonden biechten.’ Door deze bepaling werd de biecht niet ingesteld, maar werd een verordening ten opzichte van de reeds bestaande biecht uitgevaardigd.

De priester bekleedt dus het ambt van rechter. De zondaar krijgt absolutie, mits zijn berouw oprecht, zijn schuldbelijdenis volkomen en zijn voornemen ter verbetering welgemeend is. De priester kan het ook weigeren of uitstellen als hier voldoende gronden voorhanden zijn of dat de beleden misdaad zo groot is dat alleen de bisschop of paus hem absolutie kan geven.

Aflaat.

De aflaat is de instelling van de R. K. Kerk waardoor aan een zondaar zijn vergiffenis, onder bepaalde voorwaarden, gewaarborgd wordt. Oorspronkelijk was de aflaat niets anders dan de ontheffing of verzachting van de kerkelijke boete.

In de oude Christelijke Kerk had men ter handhaving van de tucht de bepaling ingevoerd dat voor sommige overtredingen die ergernis gaven aan de gemeente openlijk boete zou worden gedaan die gewoonlijk in een uitsluiting uit de gemeenschap of in een zelfvernederende handelswijze bestond. Al vroeg ging men er toe over deze tuchtstraf te verzachten en men gaf hieraan de naam van aflaat. Tegen het einde der 6deeeuw werden de strenge kerkelijke straffen alleen toegepast op hen die tevens strafbaar waren voor de burgerlijke rechter.

Toen vervolgens het Christendom bij de heidenen werd ingevoerd maakte zowel de ruwheid van de stammen als het eigenaardige van de Germaanse zeden en gebruiken de invoering van nieuwe straffen noodzakelijk. Die stammen waren gewoon hun misdrijven, diefstal, moord etc. met geld te boeten. Deze gewoonte werd aangenomen door de kerk en de Germaanse Christenen vonden er niets vreemds aan dat ze zich voor geld van kerkelijke straffen konden vrijkopen. Vandaar de oorsprong van de aflaat voor geld. Spoedig kwamen de onontwikkelde volkeren daardoor in de waan dat ze voor geld niet alleen vrijspraak van kerkelijke boete, maar ook schuldvereffening van God konden krijgen. De Kerk verwierp dat denkbeeld en verklaarde op verschillende Kerkvergaderingen, bijvoorbeeld die van Chalons, 813, tegen hem 'die voor geld Gods genade meenden te kunnen verkopen.’ Toch verspreidde dit meer en meer en was onder andere een zaak die Luther tegen stond omdat de Paus geld van aflaten aan zijn zuster schonk en diegene die aflaten verkochten het geld in de herbergen verbrasten, hoe rijker men was, hoe zekerder men een plaats in de hemel kon kopen.

Belangrijk voor de aflaat is de verklaring van Paus Urbanus II dat iedereen die niet voor roem of hebzucht, maar met vrome bedoelingen aan de kruistocht meedoet een levenslange aflaat, indulgentia plenaria, voor al zijn zonden ontvangt. Hierdoor ontstond een bijzonder soort aflaat die als een bepaald voorrecht van de Heilige Stoel werd beschouwd en die alle bisschoppelijke aflaten overschaduwde. Het werd een soort van aflaat waar men ijverig gebruik van maakte om het volk ten behoeve van kerkelijke belangen in beweging te brengen, hetzij om ketters te bestrijden, nieuwe bedevaartplaatsen aan te bevelen of geld beschikbaar te stellen. Men heeft zelf gezocht dit te rechtvaardigen. Nu begon de aflaathandel te bloeien. Daarop volgde in de 16de eeuw de kerkhervorming. Het Concilie van Trente keurde het dan ook af, maar verklaarde tevens dat de Kerk het recht bezat om de zondaar straf op te leggen en hem daarvan te ontheffen. Voor ‘t overige beschouwde het de aflaat niet als een leerstuk des geloof, maar als een kerkelijke maatregel.

Nog zijn aan vele kloosters aflaten toegestaan, nu kun je een aflaat kopen waar men het wil om een zieltje uit het vagevuur te redden wanneer er op bepaalde tijden zielmissen worden gehouden. Verder is het verkopen van aflaten afgeschaft, hoewel er in die aangewezen kerken van ‘aalmoezen en goede werken’ gesproken wordt.

Chrisma.

Chrisma is de naam van de heilige zalfolie die bij de doop, bij de priesterwijding en ook bij andere sacramenten in zwang is gekomen. Zodanige zalving komt al voor bij de kroning van de oude koningen en wijding der priesters in het O. T. In de Christelijke kerk kwam het later in gebruik, evenals de handoplegging. Beide handelingen waren zinnebeelden van de uitstorting van de Heilige Geest die al vroeg als geheimzinnige middelen beschouwd werden om die geest van de een op de ander te laten overgaan. Na het einde van de 2de eeuw gebeurde het zalven meer en meer door de bisschoppen als dragers van de H. Geest. 

Het chrisma zelf is olijvenolie waar later geurende zelfstandigheid bij gevoegd werd. De toediening geschiedt in de vorm van een kruis. Voorheen was het de gewoonte dat de gelovige, na het ontvangen van dit teken, zijn hoofd een tijdje met een witte doek verborg om de ‘ontwijding van het chrisma tegen te gaan.’

De Laatste Olie is een sacrament waarbij ernstige zieken de ogen, oren, neus, mond en handen worden bestreken en bij de mannen worden ook de voeten kruislings met gewijde olie bestreken. Daarbij wordt God om genade voor deze persoon voor de met deze organen begane zonden gebeden. Oorspronkelijk was het een geneesmiddel, Jac. 5,14. dat in de 8ste eeuw tot sterfsacrament is geworden.

Naamdagen.

Iedereen krijgt bij het vormsel een heilige toegewezen die tevens je beschermheilige blijft. Je viert de dag waarop de patroon zijn feestdag heeft, je verjaardag of je geboortedag telt dan vrijwel niet mee. Zo zou ik, Nicolaas, het feest van mijn naamheilige, H. Nicolaas, moeten vieren op 6 december, terwijl mijn verjaardag, 14 juni, vrijwel onopgemerkt blijft. Dit zie je nog veel in Spanje.

Op de avond van het patroonfeest worden de geschenken plechtig aangeboden onder het zingen van:

‘Van avond is ‘t de dag

En mogen is ‘t de dag

Dat men Sint N besteken mag.’ Later werd het besteken tot het bestrikken van de jarigen kinderen, de kinderen werd een stuk koek of iets dergelijks op de armen met linten vastgebonden.

Era of tijdsbepaling.

Vroeger vind je weinig sporen van een era of tijdrekening. De Romeinen waren niet gewoon om in hun staatkundige en burgerlijke akten het jaar van de stichting van Rome te vermelden, meestal deden ze dit onder de naam van de regerende consul, later de keizer, dus zoveel jaar in de regering van keizer N.

In de boeken van Mozes is de tijdrekening nauw verbonden met de geslachtsrekening. Zelden legden ze aan hun tijdrekening een nationale gebeurtenis ten grondslag, zoals de uittocht van Egypte, de aanvang van de Babylonische gevangenschap.

Toen de Israëlieten Syrische onderdanen waren geworden kwam bij hen de era der Seleuciden in gebruik die met de stichting van hun rijk door Seleucus Nicator, 312 v. Chr., begint. Die tijdrekening bleef bij vele volkeren nog lang in gebruik. Toen Abrahams nakomelingen zich onder de Makkabeeër Simon vrij hadden gevochten werd de era van de Chasmonnaeers ingesteld, 143 v. Chr.

Een andere era is die van de schepping der wereld, die is veel ouder. Die was vooral bij de Israëlieten in gebruik. Ze is echter weinig doelmatig omdat de mening omtrent het aantal jaren dat van de schepping tot aan de geboorte van Christus verlopen is nogal verschillen. Van de honderd opgeschreven getallen is de grootste 6984 en de kleinste 3483.

Een andere era is die van Phillippinus die ook Alexander en Edessa genoemd wordt, die begint met het sterfjaar van Alexander de Grote en met de troonsbeklimming van zijn opvolger Philippus, 323 v. Chr.

Bij het ontstaan en uitbreiding van de Christelijke Kerk volgde de Christenen in het oosten de era der Seleuciden. In Alexandrië gebruikte men ter berekening van het Paasfeest de Dioclitiaanse era die ook wel de era der martelaren genoemd wordt omdat het eerste jaar tevens het eerste jaar is van keizer Diocletianus onder wiens bestuur vele christenen de marteldood stierven. De aanvang van deze era is 29 augustus 284. Die is nog in gebruik bij de Kopten en Ethiopiërs.

De Juliaanse begint met de invoering van de Juliaanse kalender, 46 v. Chr.

De Antiochische met de vrijverklaring van de stad Antiochië of met het eerste jaar van Julius Caesar, 49-48 v. Chr.

Het idee om de geboortedag van de Heer te vieren vond de eerste eeuwen geen ingang. Sextus Julius Africanus stelde in 221 voor de eerste maal de 25ste december als geboortedatum vast. Ook Hippolytus deed dit in zijn Daniël commentaar. Ze kwamen tot hun berekening doordat de schepping van de wereld op 21 maart zou zijn, de schepping van maan en sterren valt zo op 25 maart. Dat is dan ook de datum van de ontvangenis van Onze Heer in het vlees. Het Kerstfeest zou voor het eerst op 354 met die datum gevierd zijn, in Constantinopel in 379 en te Antiochië in 388.

De Romeinen brachten de viering van de geboorte van Christus in verband met de toeneming van het licht na de kortste dag. De geboorte van Johannes de Doper, die 6 maanden eerder geboren werd, (Lucas 1:36) met het afnemen van het licht na de langste dag. Dit naar de uitspraak van Johannes: ‘Hij moet wassen, maar ik minder worden’ (Johannes 3:30) Daarom wordt de geboorte van Johannes op 24 juni gevierd en het Kerstfeest op 25 december. Ook dat het feest in de winter zou vallen is niet zeker. Naar Lucas 2:8 weidden de herders de kudden dag en nacht op het vrije veld. Dat zou dan tussen april en november zijn. Ook de wijzen uit het oosten reisden bij nacht, ook dat wijst op de zomer.

Met de algemene aanneming van de Christelijke era had men nog geenszins een vaste tijdrekening verkregen want het begin van het jaar werd op verschillende wijze vastgesteld. De meest gewone aanvangstijd was 25 december als dag van Jezus geboorte en 1 januari van zijn besnijdenis, tevens de Romeinse nieuwjaarsdag, de 25ste dag als dag van Maria Boodschap en het Paasfeest, ofschoon die laatste wegens zijn veranderlijkheid daarvoor weinig geschikt is.

Bij de Christelijke volkeren van Europa kwam de christelijke of gewone tijdrekening in gebruik die met het geboortejaar van Jezus een aanvang neemt. De abt Dionysus de Kleine voerde die te Rome 525 na Christus in bij de vaststelling van het Paasfeest en wel in plaats van de Diocletiaanse. Hij bepaalde het eerste jaar van de Christelijke era of het geboortejaar van Christus die loopt van 1 januari tot de 31 december op 754 na de stichting van Rome en stelde het Kerstfeest op 25 december. Deze christelijke tijdrekening heeft zich meer en meer verspreid.

Eerst was men weinig gezind om de 1ste januari als de nieuwjaarsdag van de heidenen ook de aanvang van het christelijke jaar aan te nemen. Het kwam echter vanwege zijn samenhang met de Juliaanse tijdrekening die men aangenomen had meer en meer in gebruik totdat Paus Innocentius XII het in 1691 voorgoed vaststelde. Voor die tijd was de aanvang in vele landen, soms zelfs per stad verschillend.

Het is een goede zaak dat men nu die van Dionysus overal handhaaft, hoewel de meeste van mening zijn dat hij de geboorte van Jezus een 4 a 5 jaar te laat heeft gesteld omdat Herodotus de Grote in het jaar 750 na de stichting van Rome overleden is. Als keizer Augustus in het jaar 765 gestorven is na Rome’ s stichting om opgevolgd te worden door Tiberius en Jezus, volgens Lucas 3 vers 1, 30 jaar oud zou zijn en optrad als prediker in het 15de regeringsjaar van deze vorst, dan moet Jezus geboren zijn in het jaar 750 na Rome ‘s stichting, dus vier jaar voor het begin van onze jaartelling.

Een andere era is bij de Mohammedanen die een aanvang neemt met de hedsjra of vlucht van Mohammed naar Mekka op de 16de juli 622 na Chr. Die wordt ook nog met de maanjaren gerekend en niet naar zonjaren zodat 33 jaren met 32 zonnejaren gelijk staan.

De weekdagen zijn nog aan de oude goden gewijd.

De zon is zondag, de maan voor maandag, dinsdag aan Tuiscoiu, woensdag aan Wodan, donderdag aan Thor, vrijdag aan Freya, zaterdag aan Seator gewijd.

Weerspreuken in Nederlandse spreekwoorden en zienswijzen.

Mooi, helder weer werkt niet alleen op mensen, maar ook op dieren, vogels en dergelijke die een verandering in het weer dan ook enige tijd vooruitzien. Dus als de kat door 't huis vliegt, de koeien wild door de wei lopen, de paarden onrustig zijn en de meeuwen landinwaarts vliegen, dan komt er regen of storm. Kraait de haan in alle vroegte, zingt de zwaluw in de morgen, dan wordt het goed weer.

Katten, hazen, wolven, honden, paarden, raven, kraaien en uilen zijn spook- of onweersdieren wiens verschijnen en gedragingen meestal tot ongunstig weer leiden. Maar de ooievaar, de zwaluw, de leeuwerik geven mooi weer. Zoveel slagen de kwartel in ‘t voorjaar slaat, zoveel mud rogge zal de volgende winter opbrengen.

Men moet vooral ook rekening houden met de periodiciteit, waar het weer volgens een zeker tijdsbestek vast en onveranderlijk blijft. Zulke perioden duren meestal 7 of 40 dagen. Regent het op Hemelvaartsdag, Sint Margriet of Sint Jan, dan regent het veertig dagen lang of ongeveer 6 weken. De eerste dag is altijd beslissend. De kritische dagen vallen meestal op de 24ste of 25ste en vooral op 25 april, Sint Marcusdag, waarop de processies gehouden worden voor het gedijen der vruchten, op 25 november bij de H. Katharina en 25 januari het feest van Paulus bekering. Ook andere dagen, bijvoorbeeld Maria Lichtmis, 2 februari, waar de naam stellig aan meegewerkt heeft. Sint Laurentius, 10 augustus, die volgens de legende gekeerd werd op een gloeiend rooster. 'St. Laurentius het hoofd goed staat, houden we mooi weer.’ Op 27 juni, het feest der Heilige Zevenslapers is het getal 7 maatgevend, als het regent dan regent het 7 dagen aan een stuk. Regent het op Sint Magdalena, 22 juli, regent het 6 weken aan een stuk. Bepaalde dagen waren bij het volk gewoon belangrijk, die moesten in de gaten gehouden worden in verband met zaaien, nieuwe baan en dergelijke. De heilige die op die dag viel is dan ook belangrijk en goed herkend geworden. Als belangrijke heilige moet je naamdag dus op zo’n belangrijke dag vallen, anders word je door het volk vergeten.

Zon.

De zon gaat onder in ‘t nest, binnen drie dagen regen of wind west. =Gaat de zon onder, terwijl ze achter de wolken zit, dan komt er binnen drie dagen regen of westenwind. (waarschijnlijk toch het wazige nevelachtige onderin)

Gaat de zon in een nest, morgen de wind uit west.

Kruipt de zon in een nest, dan regent het anderendaags op zijn best.

De zon in een nest, het ijs op zijn lest.

Een grote zon en bleek van schijn, dat zal zowaar regen zijn.

Een waterige zon en bleke maan kondigen meestal regenweer aan.

Kring om de zon geeft water in de ton.

Rood rond de zon regen in de ton.

Maan.

Als de maan op haar rug ligt, komen er zware stormen.

Een liggende maan doet zeelieden staan.

Brengt nieuwe maan ons noordenwind, een koele regen volgt, mijn vrind.

Bij nieuwe maan noordenwind brengt regen gezwind.

Door het schijnen van de maan kunt ge u in het weer verstaan.

‘Een kring om de maan

dat kan nog gaan

Maar een kring om de zon

Daar schreien vrouw en kinderen om’.. =Dan wordt het slecht weer. Voor de laatste twee regels hoort men ook:

‘Een ring om de zon

is regen zonder pardon.’ Of;

‘Een balk aan de zon geeft geen pardon

Een kring om de maan, geeft wind op de baan.’ Ook:

Een kring om de maan, regen komt eraan.

Is de maan als een schuit, dan valt er geen regen uit.

Nieuwe maan met donkere vlekken, kan tot bewijs van regen strekken.

Nieuwe maan met helder licht, geeft ons van droogte bericht.

Staande maan, liggende matrozen, liggende maan, staande matrozen.

Vorst met (afgaande) maan, houdt meestal aan.

Zoveel ringen om de maan, zoveel dagen kan ‘t nog gaan.

Steekt hij zijn punten omhoog dan zal het de volgende 28 dagen mooi weer zijn.

Staan ze omlaag dan wordt het nat.

Valt er tweemaal per maand een nieuwe maanstand, dan volgt een maand lang regen.

Een nieuwe maan op zaterdag of zondag brengt regen of ongeluk.

Bij aannemende maan snoeien, dan groeit het niet zo snel aan. Een slechte tijd voor huwelijke en geboortes.

Bij wassende maan zaaien dan groeit het snel, dat, behalve bonen en erwten. Die draaien tegen de klok in zodat ze met afnemende maan worden gezaaid.

Sterren.

Een sterretje dicht bij de maan kondigt wel eens storm aan.

Wolken.

Des morgens bergen, des avonds water.

Hebben wolken ‘s morgen rode randen, altijd is er wind en nats voorhanden.

Heden schupjes, (schapenwolken) morgen drupjes.

Kruislucht is altijd tegen donder. =als er schaapjeswolken zijn komt er onweer.

Schaapjes aan de hemelbaan duiden wind en regen aan.

Mist.

De mist heeft vorst in de kist.

Mistige morgen, schone dag.

Mist na regen brengt geen zegen.

Slaat des avonds zware nevel neer, dan brengt allicht de morgen helder weer.

Regen.

Als 't regent is ‘t onweder gebroken.

Als Դ regent uit ‘t oosten regen het zonder vertroosten.

Regent het uit het oosten achtenveertig uren zonder vertroosten. Ook wel 3 dagen lang.

In de zomer bij vlagen, in de winter bij dagen.

Regen na 8 uren zal de hele dag niet duren.

Regen uit het noordoosten en ‘t kijven van oude wijven houdt 3 dagen aan.

Regenboog.

Regenboog in de morgen, kunt gij tegen regen gaan zorgen.

Soms met de toevoeging; regenboog in de avondstond, leg dan uw hoofdje op een zachte grond. Ook:

Regenboog in de vroege morgen, baart de wakkere boer veel zorgen.

Regenboog ‘s namiddag laat, blijde hij ter ruste gaat.

Regenboog tegen nacht is water in de gracht.

Er komt regen als de padden over de weg kruipen.

Sneeuw.

Sneeuw op slik, binnen 3 dagen ijs, dun of dik. Ook:

Als de sneeuw valt in het slik vriest het altijd, dun of dik. Ook:

Valt de sneeuw in het slijk, binnen 3 dagen een harde dijk. Ook:

Modder en sneeuw op de wegen, brengt vorst te wegen. Ook:

Sneeuw op natte grond, vriest terstond.

Sneeuwjaar, rijk jaar.

Valt d’ eerste sneeuw in de nattigheid, houdt u voor de winter bereid.

Veel sneeuw, veel brood.

Weinig sneeuw, veel regenweer doet de akkers en velden zeer.

Zo hoog als de sneeuw, zo hoog als het gras.

Donder.

Al is de donder nog zo kloek, hij brengt de wind weer in zijn hoek. =Tijdens het onweer draait de wind dikwijls maar na afloop komt hij uit dezelfde hoek.

Donder in het dorre hout, dat geeft een voorjaar schraal en koud. Ook:

Donder in het dorre hout maakt 3 (6) weken guur en koud.

Als ‘t dondert op de blote doren, is de scheper zijn wei verloren. (Vlaams)

Donder op de naakte nek, ‘t hele jaar geen nat gebrek. (Drenthe)

Wind.

De wind in het zuiden is water voor de puiden. =bij zuidenwind komt er regen puiden=kikkers. Ook:

Zuidwest, regennest.

De zon op sporen daar is noordenwind mee geboren.

Een krimper is een stinker.

Krimpende wind stinkende wind.

Krimpen en stillen dat is straks weer drillen. Een driller is een gelijkmatige wind. Ook:

Krimpende winden en kijvende vrouwen daar is dooreen geen huis mee te houden. Ook:

Krimpende wind en uitgaande vrouwen zijn niet te vertrouwen.

Hoe losser wind hoe vaster weer. =Hoe meer de wind draait hoe standvastiger het weer. Ook:

Lopende winden zijn staande weren.

Komt wind voor de regen, daar is niets aan gelegen, maar komt regen voor de wind, berg dan je zeilen gezwind.

Noordoostenwind met snee, zuidwestenwind in zee.

Oostenwind met nat, die heb je gauw gehad. Elders echter Oostenwind met regen duurt drie dagen, zes of negen.

Veel wind veel ooft.

Veel wind, weinig regen.

Wind in de nacht water in de gracht.

Vorst en dooi.

Als het vriezen wil, vriest het met alle winden.

Dooi zonder regen of wind, ‘t is niet waard dat hij begint. Ook:

Een koude dooi, een wisse (of behouden) dooi. Ook:

Strenge heren regeren niet lang. =strenge vorst duurt niet lang.

IJzel.

Geen ijzel zo stout die drie dagen aan de bomen houdt.

Hemelkleur.

Avondrood

Mooi weer aan boord.

Morgenrood

Water in de sloot.’ Ook:

‘s Avonds een luchtje rood, ‘s morgens water in de sloot.

Is de avond rood en grauw de morgen, die twee ons gewis mooi weer bezorgen. Ook:

De avond rood, de morgen grauw, brengt het schoonste hemelsblauw. Ook:

Des avond rood en des morgens grijs, dan gaat men steeds gerust op reis, doch ‘s avonds grijs en ’ s morgens rood, dan stelt men zich aan regen blootծ.’Des morgens de lucht rood, des avonds plomp in de sloot.

Rood voor de zunne, is regen voor avond, is de zunne ‘s avonds rood, ‘s morgens is Դ schoon weder groot.

Is de hemel al te blauw, spoedig wordt hij dan weer grauw.

Wanneer de rook naar de aarde slaat is het zeker dat het regenen gaat.

Een zieke morgen maakt een gezonde dag.

As de vrouwlu samentropt, dan kump er nat weer. (Zutphen)

Bloemen.

Bloemen geven betekent geluk brengen.

Geef nooit bloemen die buiten hun tijd bloeien, dat brengt ongeluk.

Bloemen geven aan een zieke is gebruikelijk, maar denk erom dat ze een bepaalde kleur moeten hebben. Geef nooit witte bloemen, geef rode, want rood is bloed en leven. Paars betekent de goede wil van de gever. Geel en oranje, de zonnekleuren, zullen iedereen goed doen in welke staat van gezondheid hij ook verkeert, niet lichtgeel, die is te koud. Leg de bloemen nooit bij een zieke op bed, dat brengt ongeluk.

Pluk geen bloemen die op graven groeien.

Leuker is het Duitse gebruik dat je een bloem meeneemt als je gaat eten. Na het drinken van wat wijn veeg je je lippen eraan af. Geef dan de bloem aan een geliefde, dan zal zijn liefde voor u van blijvende aard zijn.

Bloemen die twee dagen na volle maan zijn geplant geven de mooiste bloemen. Zonnebloemen geven de hele tuin geluk.

Bij elke maand hoort een geluksbloem, de Kelten hebben een bloem die de maand aanduidt of betekent.

De bloem van januari: anjers en sneeuwklokjes.

Februari, sleutelbloemen.

Maart, narcissen.

April, madeliefjes.

Mei, lelietjes van dalen.

Juni, rozen.

Juli, waterlelies.

Augustus, gladiolen.

September, asters.

Oktober, dahlia’s.

November, chrysanten.

December, hulst.

Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/