Mohammed Koran en beschrijving van zijn leven

Over Mohammed Koran en beschrijving van zijn leven

Mohammeds’ s koran en tweevoudige beschrijving van zijn leven. Uit 1658 door J. H. Glazemaker. Het staat in redelijk Nederlands en zal het zo overzetten door alleen de fouten en hy, zy en zo zal ik wel eens een d of t missen. etc. Te verbeteren; Mahomet wordt dan Mohammed genoemd en de Alkoran Koran De meeste Arabische namen ken ik niet en zal het zo laten. Door; Nico Koomen Uit; https://www.dbnl.org/tekst/_mah001maho01_01/_mah001maho01_01_0001.php

Mohammets‘s ALKORAN; door du Ryer uit het Arabisch in de Franse, en door J.H.Glazemaker in de Nederlandse taal vertaalt.
Te AMSTERDAM Voor Ian Rieuwertsz Boekverkoper in Dirk van Assensteegh. 1658,

[3]

Voorreden.

Voorreden, Aan de Lezer, uit het Frans vertaalt.

Dit boek is een lang gesprek van God, van de Engelen en van Mohammed wat van deze valse Profeet plomp genoeg bedacht is. Nu voert hij God in die tot hem spreekt en zijn wet aan hem leert, dan een Engel en dan de Profeten; en hij doet God dikwijls in 't meervoudig getal met een stijl die niet algemeen is spreken. Hij vaart uit tegen diegenen die de afgoden [3v] aanbidden en vooral tegen de inwoners van de stad Mekka en tegen Koreis (machtig geslacht in Arabië in zijn tijd) die in zijn opkomst zijn vijanden waren. Hij heeft dit boek Alkoran genoemd alsof men de vergadering der Geboden zei Hij noemt het ook Elforcan, dat is wat het goed van 't kwaad onderscheidt. Hij heeft het in veel hoofdstukken verdeeld, waaraan hij zodanig een opschrift geeft als 't hem goeddunkt. Hij noemt hen dikwijls naar de woorden die in hun eerste regel staan, zonder acht te nemen van wat stof ze handelen; en spreekt zeer weinig van hun opschrift. [4r] hij verdeelt hen in veel merken of regels die zijn bevelen en fabels omvatten zonder opmerking van gevolg, noch van samenbinden der regels, wat oorzaak is dat gij in dit boek een groot getal van afgescheurde stukken en brokken en verscheidenherhalingen van dezelfde dingen zult vinden. Het is door veel geleerde Mohammedanen verklaart en uitgelegd; maar hun verklaring is zo belachelijk als 't werk zelf. Ze verzekeren dat de Koran zelf op een tafel, die in de hemel bewaard wordt, geschreven is, en dat de Engel Gabriël dit afschrift aan Mohammed [4v] heeft gebracht die noch lezen noch schrijven kon en die ze uit eerbewijs de Profeet of Apostel noemen. Gij zult in 't begin van enige hoofdstukken letters van 't Arabisch A b c vinden die veel lieden niet willen verklaren; ze vrezen dingen te zeggen die aan hun valse Profeet niet aangenaam zijn. 't Grootste getal van hun leraars zeggen dat deze letters de eerste letters van Gods namen zijn. Gij zult de verklaring daarvan in deze vertaling vinden. Gij zult verwonderd zijn van dat deze wanschikkelijkheden het beste deel des wereld besmet hebben en belijden dat [5r] de kennis van hetgeen wat in dit boek begrepen is, deze wet verachten waard zal maken. [5v]

Kort Begrip van de Godsdienst der Turken.

DE Turken geloven in een enige God in een enig persoon, Schepper van hemel en van aarde, vergelder der goeden en Straffer der kwaden; die het Paradijs geschapen heeft om de vromen te vergelden; en de hel voor de uiterste straf der misdaden. Ze geloven dat Mohammed een zeer groot Profeet is en dat God hem in de wereld gezonden heeft om aan de mensen de weg der zaligheid te leren. Ze noemen zich Muzelmannen, dat zijn diegenen die zich aan Gods wil hebben overgegeven of de Zaligen.

Ze geloven in de tien geboden van Mozes en zijn verplicht die te [6r] onderhouden. Ze vieren de vrijdag, gelijk de Christenen de zondag: in deze dag verzamelen ze in de kerken op de middag om hun gebeden te doen.

Ze zijn verplicht vijfmaal des daags hun gebeden te doen, te weten ‘s morgens, 's middags, tegen de avond als de zon ondergaat en te een uur ‘s nachts.

Ze vasten de maand of maan die ze Ramadan noemen. In deze maand eten noch drinken ze niet op de dag totdat de zon ondergegaan is; maar ‘s nachts eten en drinken ze naar hun lust en believen vlees en vis, uitgezonderd varkensvlees en wijn; wat altijd aan hen verboden is. Na deze vasten hebben ze de hoogtijd van de grote Bairan, gelijk de Christenen de hoogtijd van Pasen na de vasten. Ze zijn grote bouwers van kerken en gasthuizen en moeten op de eerste dag van 't jaar de tiende van hetgeen dat ze in 't voorgaande jaar gewonnen hebben aan de armen geven. [6v]

Ze geloven dat als ze hun lichaam goed gewassen en enig gebed daartoe geschikt gesproken hebben hun ziel ook van allerhande zonden en smetten vrij is; wat oorzaak is dat ze zich dikwijls wassen en baden, voornamelijk eer ze hun gebeden doen. Ze hebben geen ander Sacrament dan de Besnijdenis. Ze laten hun kinderen in de ouderdom van zeven of acht jaren besnijden en als ze deze woorden kunnen spreken: La ilha illa allha Mehemet rasoul allha: dat is, daar is niet meer dan een God en Mohammed is zijn Profeet en Apostel; wat hun Belijdenis der geloof is. Daar wordt echter in de gehele Koran geen gewag van de Besnijdenis gemaakt: maar ze zeggen dat ze zulks onderhouden naar Abrahams voorbeeld, welks wet hen door Mohammed aangeprezen is. Ze geloven dat de Koran in verscheiden tijden door de Engel Gabriël tot hem gebracht is in de stad [73] Mekka en Medina omdat de Joden en Christenen de heilige Schriften en Gods wet veranderd hadden.

Aan hen is veroorloofd vier getrouwde vrouwen in eenzelfde tijd te hebben en zo veel slaafse dochters en wijven als ze voeden kunnen.

Ze mogen hun wijven verlaten als 't hen goeddunkt met aan hen hetgeen te betalen dat ze bij huwelijksbelofte aan hen beloofd hebben en weer naar hun believen trouwen. Maar de vrouwen zijn gehouden zo lang te wachten totdat men verzekerd is dat ze niet zwanger zijn eer ze weer huwen: en de mannen zijn gehouden de kinderen te bewaren en zorg voor hen te dragen. De kinderen, die ze bij hun slavinnen krijgen, worden eveneens behandeld gelijk diegenen die ze van hun getrouwde vrouwen krijgen en worden alle voor wettig gehouden.

Ze hebben kerken, vergaderingen en gasthuizen die goede inkomsten [7v] hebben en ook kloosters van geestelijken die aan anderen tot een goed voorbeeld verstrekken. Ze gehoorzamen hun oversten zonder tegenzegging en dansen op 't geluid der fluiten en ander gereedschap als ze hun gebeden doen.

Ze hebben noch een ander slag van geestelijken die door de wereld zwerven die als de zotten van dit land gekleed zijn. Ze gaan dikwijls naakt en snijden in hun vlees op verscheiden plaatsen. Ze worden voor heilige lieden gehouden en leven van aalmoezen die nooit aan hen geweigerd worden. Deze beide slag van godsdienstige noemen zich Dervis: men kent hen aan hun klederen en ze mogen zich vertrekken en huwen als 't hen goeddunkt.

Ze geloven niet dat Jezus Christus God, noch Gods Zoon is, geloven ook niet in de heilige Drie-eenheid. Ze zeggen dat Jezus Christus een groot Profeet is van de Maagd Maria geboren, maagd voor en na [8r] de baring: dat hij door goddelijke inblazing of door een goddelijk geblaas zonder vader ontvangen is, gelijk Adam zonder moeder is geschapen: dat hij niet gekruist is, maar dat God hem ten hemel heeft verheven en dat hij voor 't einde des wereld weer op de aarde zal komen om Mohammed’ s wet te bevestigen. Ze verzekeren ook dat de Joden, menen Jezus Christus te kruisigen, een man onder hen kruisigden die op hem geleek.

Ze bidden God voor de overledenen: ze aanroepen hun heiligen waarvan ze een lang verhaal hebben. Ze geloven echter niet in 't Vagevuur; en veel van hen achten dat de zielen en lighamen gezamenlijk in 't graf blijven tot aan de dag des Oordeels.

Ze houden Mekka en Medina, twee steden van Arabië, in grote eerbied omdat Mohammed te Mekka geboren en te Medina begraven is. Ze doen derwaarts grote [8v] pelgrimage en achten dat dit land heilig is. Ze bewijzen ook grote eerbied aan de stad Jeruzalem omdat ze de geboorteplaats en woning van veel Profeten heeft geweest.

Ze hebben niet het gebruik der klokken; maar hun Priesters klimmen in het uur van hun gebeden op 't hoogste van een toren, die in een der hoeken van de kerk is, en roepen met luide stem 't volk tot het gebed en zingen gebeden die daartoe gemaakt zijn. [1]

Mohammed’ s Koran.

't Hoofdstuk van de Voorreden te Mekka geschreven in zeven regels begrepen.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God, lof ze aan de goedertieren en barmhartige God, Koning van de dag des Oordeels; wij bidden u aan, wij verzoeken hulp van u, geleidt ons op de rechte weg, op de weg van diegene waaraan gij genade hebt bewezen, waartegen gij niet vergramt zijt geweest, en wij zullen niet afgedwaald wezen.

1. 't Hoofdstuk van de Koe, te Mekka geschreven, in tweehonderd zevenentachtig regels begrepen.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de zeer wijze God. In dit boek is geen twijfel. Het geleidt de vromen op de rechte weg die hetgeen geloven wat ze niet zien, die hun gebeden met aandacht doen, n een groot deel der goederen die wij aan hen gegeven hebben aan de armen uitreiken. Diegenen die in die dingen geloven die [2] u ingegeven zijn in diegenen die voor u en tot aan 't einde der wereld verkondigd zijn geweest zijn niet onkundig; ze worden door hun Heer geleid en zullen zalig wezen. Ongeluk is op de ongelovigen, hetzij gij hen bestraft, of niet bestraft, ze zullen zich niet bekeren: God heeft hen 't hart, de oren en ogen gesloten; en ze zullen zeer grote pijn voelen. Veel mensen zeggen: wij geloven in God, en in de dag des Oordeels en geloven er niet in. Ze menen God en diegenen die in God geloven te bedriegen. Zeker, ze bedriegen zichzelf en kennen hem niet. God zal de zwakheid die ze in 't hart hebben vermeerderen; en ze zullen, uit oorzaak van hun leugen, de strengheden van een oneindige straf voelen. Als men tot hen gezegd heeft: Bezoedelt de aarde niet, zo hebben ze gezegd: wij zijn ware onderhouders van Gods Wet, ofschoon ze diegenen zijn die de aarde besmetten; maar ze kennen hem niet. Als men tot hen gezegd heeft: Geloofd gelijk de wereld geloofd, zo hebben ze gezegd: Zullen wij de zotten geloven? Ze zijn zelf zot en weten 't niet. Toen ze diegenen ontmoetten die in God geloofden zeiden ze, wij geloven gelijk gij: en toen ze naar de duivelen, hun medegezellen, weergekeerd zijn zeiden ze, wij geloven gelijk gij en wij spotten met [3] deze lieden. Zeker, God spot met hen en verlangt hen in hun dolingen tot hun verwarring. Diegenen die de verdooldheid voor de rechte weg kochten hebben met hun koophandel niets gewonnen en zich niet goed begeleid. Ze zijn gelijk diegenen die 't vuur ontsteken; en als 't hetgeen wat omtrent hen is verlicht heeft zo heeft God het licht van hen weggenomen en hen doof, stom en blind in de duisternissen gelaten; en ze zullen zich nooit bekeren. Of, gelijk een wolk des hemels, vol van duisterheid, bliksem en weerlichten, ze stoppen hun oren met hun vingers, uit oorzaak van het gedruis, en van de vrees van de dood. Maar God ziet de ongelovigen, hij liet de bliksemstraal naderen die hen van 't gezicht beroofde. Ze volgden hetgeen dat aan hen verscheen en bleven in de duisternissen: indien God gewild had hij zou hen van 't gehoor en van 't gezicht beroofd hebben; want hij is almachtig. O volk, aanbid uw Heer die u en al diegenen die voor u geweest hebben, geschapen heeft: misschien zult gij diegene vrezen die de aarde heeft uitgestrekt, de hemel opgeheven, de regen neer laten dalen, en de vruchten doen voortkomen, om u rijk te maken. Zeg niet dat God een medegenoot heeft die met hem gelijk is omdat gij het tegendeel weet. Indien gij van hetgeen [4] twijfelt dat ik aan mijn dienaar gezonden heb, zo kom en breng enige hoofdstukken die met de Koran gelijk zijn en roep, indien gij vroom zijt, de afgoden die gij aanbidt tot getuigen: indien gij 't niet gedaan hebt of niet kont doen, zo vrees voor 't helse vuur, voor de ongelovigen en afgodendienaars bereid, en boodschap de ware gelovigen die goede werken zullen doen dat ze onmetelijke weldaden van 't Paradijs, waarin en veel vloeden vloeien, zullen genieten: ze zullen daar allerhande schone en smakelijke vruchten die God voor hen bereid heeft vinden en aanmerken of ze met diegenen gelijk zijn die ze tevoren in de wereld hadden. Ze zullen daar zuivere en schone vrouwen hebben en in een eeuwige zaligheid blijven. God schaamt zich niet om een kleine wandluis bij een uitstekende grootheid te vergelijken; en de ware gelovigen weten dat ze van hun Heer voortkomt. De bozen vragen wat God met deze gelijkenis zeggen wil. Hij begeleidt en geleidt veel mensen door dit middel en verleidt alleen de ongehoorzamen. Diegenen die zijn testament en beloften schenden en veranderen die zijn geboden besnoeien en de aarde bezoedelen zijn ondeugende lieden. Waarom zal gij boos zijn omdat God aan u 't leven geeft na uw dood? Hij zal u laten sterven en weer op laten [5] wekken. Gij zult alle weer voor hem komen om geoordeeld te worden. Hij heeft al hetgeen dat op de aarde is geschapen en ten hemel klom en alles wist, heeft zeven hemelen gesteld. Gedenkt dat gij aan de mensen onderwijst dat uw Heer tot zijn Engelen gezegd heeft: Ik wil een stadhouder op aarde maken; en dat ze geantwoord hebben, Zult gij diegene op aarde stellen die haar zal bezoedelen en die daar 't bloed zal vergieten, terwijl wij uw heerlijkheid verheffen en uw heiligen? Ik weet, zegt hij, hetgeen dat gij niet weet. Hij leerde de namen van alle dingen aan Adam die hen aan de Engelen openbaarde, tot wie God zegt; Openbaart aan mij de naam van alle deze dingen, die ik geschapen heb, zo gij 't weet. Ze antwoordden: Men is lof aan uw goddelijke Majesteit schuldig; wij weten niet, dan hetgeen, wat gij aan ons geleerd hebt; gij zijt alleen wijs en geleerd. Hij zegt, ô Adam, verklaar aan hen de naam der dingen die ik geschapen heb; en nadat hij hen onderwezen had zegt God: Zeg ik niet tot u dat ik hetgeen weet wat noch op aarde, noch in de hemelen is? En ik al hetgeen weet wat gij openbaart en al hetgeen wat gij geheimhoudt? Gedenkt dat wij tot de Engelen gezegd hebben, verootmoedigt u voor Adam? Ze hebben zich alle [6] verootmoedigd, uitgezonderd de duivel; hij was alreeds verwaand en in 't getal der bozen. Wij hebben gezegd: O Adam, woont gij en uw vrouw in 't Paradijs en eet daarvan hetgeen dat aangenaam aan u zal zijn; maar nader deze boom niet om niet in 't getal der onrechtvaardigen te zijn. De duivel liet hen zondigen en uit de genade daar ze in waren vallen. Toen hebben wij tot hen gezegd: Daalt vijandig van elkaar af, gij zult op aarde een woning en goederen hebben, om enige tijd te leven. Adam verzocht van zijn Heer vergiffenis van zijn misdrijf; en de Heer gaf ook vergiffenis aan hem, omdat hij goedertieren en barmhartig is, en zegt: Daalt af, vertrekt alle uit het Paradijs. Gij zult hierna vanwege mij een geleide krijgen; en diegenen die hem zullen volgen zullen (in de dag des Oordeels) van vrees en kwelling verlost zijn, maar diegenen die boos zullen zijn en mijn geboden verzwijgen, zullen eeuwig in 't helse vuur branden. O kinderen van Israël, gedenkt aan de weldaad die ik aan u gedaan heb. Ik zal mijn beloften voldoen, voldoet gij de uwen. Vreest mij en geloofd in hetgeen dat ik uit de hemel aan u gezonden heb, wat hetgeen bevestigt dat voor dezen aan u geleerd is. Zijt gij niet de eersten boos en goddeloos en verlaat mijn wet niet om enige waarde. [7]

Vreest mij en bekleed de waarheid niet met de leugen en verberg haar niet gewillig. Doet uw gebeden ter gestelde tijd, betaal de Tienden en aanbid uw Heer met diegenen die hem aanbidden. Zult gij aan 't volk gebieden goed te doen zonder voor uw zielen bezorgd te wezen? Zult gij bedenkingen op de Schrift maken zonder hem te onderhouden? Verzoekt hulp met geduld en met gebeden die alleen in diegenen overvloeien die gehoorzaam zijn en die geloven dat ze noch eens hun Heer zullen zien en dat ze voor hem zullen weerkeren om geoordeeld te worden. O kinderen van Israël, gedenkt aan mijn genade. Ik heb u voor de hele de wereld gesteld, vrees die dag en dat de ene ziel niet om de ander gestraft zal worden, waarin men geen gebeden zal verhoren en geen losgeld, noch hulp, noch bescherming voor de bozen vinden. Gedenkt dat wij u uit de handen van Farao verlost hebben die u door 't geweld van straffen plaagde, die uw kinderen keelde en uw vrouwen mishandelde; en dat uw Heer uw ellende vermeerderd had uit oorzaak van de snoodheid van uw misdaden. Gedenkt dat wij de zeeën gescheiden hebben om u te bergen en dat wij in uw aanzien Farao’ s volk hebben ondergedompeld: gij hebt echter 't kalf aangebeden toen wij Mozes veertig nachten [8] bij ons hielden; (Galadyn zegt dat de onschuldigen zullen de schuldigen doden) waarin gij groot ongelijk hebt gehad. Wij hebben 't echter u later vergeven; gij zal er mij misschien van bedanken. Wij hebben aan Mozes het boek, wat het goed van 't kwaad scheidt, gegeven; gij zult u misschien bekeren. Gedenkt dat Mozes tot zijn volk zegt: gij hebt ongelijk gehad in 't kalf aan te bidden; doet boete en bekeer u tot uw Schepper, doodt gij elkaar, zulks zal aan God aangenaam zijn. Hij zal u uw misdaad vergeven. Hij is goedertieren en barmhartig. Gij hebt gezegd: O Mozes, wij zullen u niet geloven tenzij wij God zien. Gij werd toen van de donder getroffen; gij hebt uw ongeluk met uw eigen ogen gezien. Wij hebben u echter na uw dood weer opgewekt; gij zult er mij misschien van bedanken. Wij hebben u met de schaduw der wolken bedekt. Wij hebben ’t manna en de kwartels op u doen vallen en gezegd: Eet van de goederen die wij aan u hebben gegeven. Ze hebben geen kwaad aan ons gedaan, (toen ze moorden) ze hebben zichzelf ongelijk aangedaan. Wij hebben gezegd treedt in deze Stad en eet van hetgeen dat daar naar uw genoegen zal zijn: treed in de poort met ootmoedigheid en zeg, Doe onze zonden van ons weg; ik zal u uw zonden vergeven en de weldaden der vrome lieden vermeerderen. [9]

De bozen veranderden toen de woorden, die men aan hen geleerd had; maar ik heb, naar hun verdiensten, mijn gramschap des hemels aan hen gezonden. Toen Mozes voor zijn volk te drinken verzocht hebben wij gezegd; Sla met uw roede op de rots: terstond zijn er twaalf springbronnen uitgekomen; en elk wist de plaats daar hij drinken moest. Eet en drinkt van Gods goederen en bezoedel de aarde niet meer. Gij zei tot Mozes, wij zijn met een enige spijs niet tevreden, bid van uw Heer dat hij ons van hetgeen geeft wat de aarde voortbrengt, moeskruiden, komkommers, look, wikken, en uien. Hij zei, Wilt gij 't goed in kwaad verwisselen? Trek af naar Egypte, gij zult daar hetgeen vinden wat gij begeert. Ze werden van spot en armoede geslagen en vervielen weer in Gods toorn omdat ze zijn bevelen niet gehoorzaam den en zijn Profeten onrecht doodden; waarin ze 't grootste ongelijk hadden. Al diegenen die geloven zullen, Christenen, Joden of Samaritanen, diegenen die in de dag des Oordeels in God zullen geloven en goede werken doen zullen door hun Heer vergolden worden en in de dag der Verrijzenis vrij van vrees en kwelling zijn. Toen wij uw belofte ontvangen hebben van in 't oude Testament te geloven zo hebben wij de berg over u opgeheven [10] om u in de schaduw te houden en gezegd: Begrijp met aandacht hetgeen wat wij aan u leren en gedenk eraan; gij zult misschien 't helse vuur en de ongehoorzaamheid vrezen. Gij zijt echter afgedwaald en zou zonder uw Heer genade in 't getal der verloren mensen zijn. Gij weet wat diegenen overgekomen is die de Sabbat niet onderhouden hebben. Wij hebben tot hen gezegd: Wees een afschrik en gelijk de apen veracht. Wij hebben deze straf gelaten tot waarschuwing aan hun tijdgenoten en nakomelingen en om vooral aan de ware gelovigen tot een voorbeeld te dienen. Gedenkt dat Mozes tot het volk heeft gezegd; God gebiedt aan u een koe te offeren. Ze zeiden; Spot gij met ons? God bewaar mij van 't getal der onwetenden te zijn. Ze zeiden: Roep uw Heer dat hij aan ons leer hoedanig deze koe moet wezen. Hij zegt: Het moet een koe zijn die middelmatig van ouderdom en niet oud noch jong is en doe hetgeen wat aan u geboden is. Ze zeiden: Bid uw Heer dat hij aan ons toont van wat kleur ze wezen moet. Ze moet, zegt hij, geel van flikkerende kleur zijn en 't gezicht van diegene die haar zullen aanschouwen, verheugen. Ze zeiden, Roep uw Heer aan dat hij aan ons leert waarnaar ze gelijken moet en wij zullen, zo 't hem belieft, [11] zijn geboden gehoorzamen. Hij zegt: God zegt tot u dat dit een koe moet zijn die nooit onder 't juk gebonden heeft geweest om 't land te bouwen, noch om de velden te besproeien; ze moet gezond zijn, nooit gearbeid en geen vlek op haar lichaam hebben. Ze zeiden: gij hebt nu de waarheid gezegd; ze hebben haar geofferd en 't heeft weinig verschilt of ze zouden 't niet gedaan hebben. Als gij iemand gedood hebt zo ben gij twistend en verwaand daarover. God stelt in 't openbaar al hetgeen dat gij verbergt. Wij zeiden, Slaat dit dode lichaam met een stuk van deze koe; (De Turken geloven dat een man verrees toen hij met de tong van deze koe geslagen werd.) dus verwekt God de doden en maakt zijn wonderdaden aan u bekent; gij zult hen misschien begrijpen: hun harten zijn echter harder geworden dan de rotsen. Want daar vloeien vloeden uit de rotsen als ze splijten en zich openen of als ze vallen en door de toelating van zijn goddelijke Majesteit omgeworpen worden. God is niet onkundig van hetgeen dat gij doet. Begeert gij dat de Joden u geloven terwijl veel van hen Gods woord schrijven en dat gewillig veranderen nadat ze 't begrepen hebben? Als ze de ware gelovigen bejegenen zo zeggen ze, wij geloven in God, en als ze verzameld zijn zo zeggen ze onder elkaar; Hebt gij deze ware gelovigen met hetgeen onderhouden dat God aan u [12] geleerd heeft op dat ze in de dag des Oordeels geen verontschuldiging tegen u bij zijn goddelijke Majesteit vinden? Begrijpt gij niet dat ze zich op hetgeen wat gij tot hen gezegd hebt zullen willen verontschuldigen? Weten ze niet dat God al hetgeen weet wat ze verbergen en al hetgeen dat ze ten toon stellen? Daar zijn lieden die noch lezen, noch schrijven kunnen en die niets van de Schrift weten dan hetgeen, dat ze door de leugens van hun leraars daarvan geleerd hebben en nochtans geloven ze dat ze geleerde mensen zijn. Ramp is over diegenen die de Schrift onder hun handen verbergen, die hem veranderen en zeggen dat hetgeen wat ze lezen, van God voortkomt om daar in enig voordeel te doen; Ramp is over hen uit oorzaak van hetgeen dat hun handen geschreven hebben; Ramp is over hen en over hetgeen dat ze met tegen God te lasteren gewonnen hebben. Ze zeiden: wij zullen niet dan een zeker getal van dagen in 't vuur blijven. Zeg aan hen; Hebt gij met God verdrag gemaakt? Hij zal niets tegen zijn beloften doen; zult gij van God hetgeen zeggen dat gij niet weet? Diegenen die iets gewonnen en in hun winning in zonde verdraaid geweest hebben, zullen voor eeuwig in 't helse vuur blijven; en diegenen die in God geloven en goede werken doen [13] zullen eeuwig de wellusten van 't Paradijs genieten. Gedenk hoe wij de geboden van de wet hebben onderwezen, en tot de kinderen van Israël gezegd; Aanbid een God alleen, doet goed aan uw vader en moeder, aan uw magen, aan de armen en wezen: Spreekt vriendelijk tot het volk: doet uw gebeden ter gestelde tijd, en betaalt de Tienden. Ze hebben echter ongehoorzaam geweest, uitgezonderd zeer weinig onder hen. Ofschoon wij Gods geboden ontvangen en gezegd hebben: Vergiet uw bloed niet, drijft u niet uit uw huizen, gij hebt het beproefd en bent er getuigen van, zo hebt gij echter veel van hen gedood en een groot getal van hen uit hun woningen doen vertrekken; gij hebt elkaar in de ongerechtigheid en boosheid geholpen. Indien de slaven hun toevlucht tot u nemen zo zult gij hen loskopen; hun verlossing is aan u bevolen. Geloofd gij de Schrift in een deel om 't ander af te zuiveren? De vergelding van diegene onder u die zulks doen is dat ze schande in deze wereld zullen hebben, en in de dag des Oordeels in de zwaarste pijnen der hel gestoten worden. God is niet onkundig van hetgeen dat gij doet; Diegenen, die 't leven des wereld gekocht hebben om 't Paradijs te verlaten zullen in hun ellende niet verlicht worden en van allerhande bijstand beroofd [14] zijn. Zeker, wij hebben de wet aan Mozes gegeven en na hem aan veel Profeten gezonden. Wij hebben Jezus, Maria’ s zoon, de wetenschap ingegeven en hem door de heilige Geest versterkt; maar gij zijt tegen de Profeten die strijdig tegen uw willen gekomen zijn opgestaan en hebt een deel van hen verloochend en 't ander deel gedood. De ongelovigen zeiden; Ons hart is verhard. God heeft hen vervloekt om hun goddeloosheid; en weinig van hen zullen de geboden van zijn goddelijke Majesteit geloven. Toen God aan hen enige het Boek zond wat de Schriften, die ze tevoren goed gekend hadden, (te weten 't oude Testament en 't Evangelie bevestigde, zo verzochten ze hulp tegen de bozen en toen de hulp gekomen was hebben ze haar niet gekend, of niet willen ontvangen. Gods vloek is over de ongelovigen, voornamelijk over diegenen die hun zielen hebben verkocht en die uit nijd zijn geboden niet gehoorzamen. Hij geeft zijn genade aan diegene, die hem goed dunkt; ze zijn tot de gramschap van zijn goddelijke Majesteit weergekeerd die bittere pijnen voor hen bereid heeft om de lelijkheid van hun misdaden. Als men tot hen zei: Geloofd aan Gods geboden; zo zeiden ze: Geloven wij niet in hetgeen dat ons geboden is? Ze geloven echter niet in de waarheid die [15] God gezonden heeft en de voorzeggingen en geboden, die ze tevoren ontvangen hadden bevestigde. Zeg tot hen: Zou gij hier voormaals wel Gods Profeten gedood hebben zo gij in zijn wet geloofd had? Zeker, Mozes heeft wonderdaden aan u vertoond en nochtans hebt gij na zijn vertrek het kalf aangebeden; daar in gij groot onrecht hebt gehad. Wij hebben uw belofte van de geboden der wet te onderhouden aangenomen, en de berg boven u opgeheven (De Turken geloven dat God een berg boven de kinderen van Israël ophief om hen in schaduw te houden.); begrijpt met aandacht hetgeen dat wij aan u leren en luistert naar hetgeen, dat aan u geboden is. Ze gaven tot antwoord: wij hebben gehoord en zijn ongehoorzaam geweest. Ze hebben hun hart van de aanbidding der kalf ingedronken uit oorzaak van hun goddeloosheid. Zeg tot hen, gebied uw geloof u dat te doen zo gij in God en in 't eeuwig leven geloofd? Gedenkt aan de dood zo gij vroom zijt. Ze bekreunen zich niet met hun voorgaande misdaden, maar God kent de onrechtvaardigen; gij zult hen in zorg en kommer van lang te leven vinden. De bozen hopen duizend jaren te leven. Maar ze zullen, ofschoon ze lang leefden, niet vrij van straf zijn; God ziet al hetgeen dat ze doen. Zeg tot hen: Wie is Gabriël ‘s vijand hij heeft u door Gods toelating de Koran ingegeven die de oude Schriften bevestig, en die de goeden [16] op de weg der zaligheid geleidt en hen de vreugden van 't Paradijs boodschapt. Diegene die een vijand van God, van de Engelen, van zijn Profeet en van Gabriël, en van Michaël is zal streng gestraft worden; God is een vijand der ongelovigen. Wij hebben klare en verstandelijke geboden aan u gezonden; niemand zal hen loochenen, dan de bozen: een deel van hen heeft tegen zijn beloften gedaan en 't grootste deel zelf is ongelovig. Veel van diegene, waaraan de geschreven wet bekend is hebben haar verlaten, ja ook dan God aan hen enig Profeet zond om de Geschriften die ze tevoren aangenomen en goed gekend hadden te bevestigen; ze hebben Gods Boek achter hun rug gelaten alsof ze 't niet wisten en hetgeen gevolgd wat de duivels in Salomons heerschappij leerden; Salomon heeft echter daarom niet gezondigd, maar alleen de duivels die de toverij aan 't volk leerden en daar bij hetgeen dat de twee Engelen Arot en Marot (tovenaars) in Babylonië leerden; eer ze iets aan 't volk leerden, zeiden ze: wij zijn oproerige, wees niet goddeloos. 't Volk heeft van hen hetgeen geleerd, wat de scheiding van de man en 't wijf betreft, en wat de haat tussen hen gebracht heeft. Ze deden met hun toverij aan niemand kwaad, dan door Gods toelating; 't Volk heeft van hen geleerd [17] wat aan hen schaden kon en niet aan hen nut kon wezen. Ze hebben de toverij aan diegenen geleerd die het deel, wat ze in 't Paradijs hadden, ten koste van hun zielen verkocht hebben, ofschoon ze hun misdrijf wel kenden dat ze tevoren in God geloofd en zijn goddelijke Majesteit gevreesd hadden. Het berouw, van God ingegeven, is grotelijks nut zo ze 't konden bekennen. O gij die in God geloofd zegt niet; eer ons, maar zeg aanzie ons en luister naar hetgeen dat aan u bevolen is. Bittere pijnen zijn voor de ongelovigen bereid. De Joden en Christenen begeren niet dat God u goed toezendt; maar God, die zeer mild is, begunstigd met zijn barmhartigheid diegene die hem goeddunkt. Hij zal zijn geboden niet veranderen, noch vergeten; hij zal noch anderen, die nuttiger of diergelijk zijn, onderwijzen. Weet gij niet dat God almachtig is? Weet gij niet dat aan God het Koninkrijk der hemelen en aarde toebehoord? Wie anders dan God zal uw Beschermer zijn? Wilt gij uw Profeet vragen, gelijk Mozes hiervoor ondervraagt werd? (Dit zijn de Joden en de Christenen die de geschreven wet hebben) Diegene die 't geloof met de goddeloosheid verwisselt wijkt uit de goede weg. Veel van diegene die de Schrift weten zullen door hun boosheid en nijd trachten u van de weg af te doen dolen, ofschoon de waarheid aan hen bekend is; vergeeft hen en [18] wacht u van hen totdat God daarover geschikt heeft; hij is almachtig. Doe uw gebeden ter gestelde tijd en betaal de Tienden, gij zult voor God het goed zien wat gij voor uw zielen zult doen. Hij ziet al hetgeen dat gij doet. Ze hebben gezegd dat niemand in 't Paradijs zal komen dan de Joden of de Christenen. Ze liegen 't. Zeg tot hen; brengt uw redenen bij zo gij eerlijke lieden bent; in tegendeel die zich aan God overgeeft en die vroom is zal van zijn goddelijke Majesteit vergolden worden. Daar is niets waarvoor hij behoeft te vrezen; hij zal niet in 't helse vuur gepijnigd worden. De Joden zeiden: De Christenen hebben geen redenen; en de Christenen zeiden: De Joden zijn zonder reden en nochtans oefenen ze zich beide in de Schrift. Dus spreken de onwetenden; God zal hun verschil in de dag der verrijzenis oordelen. Wie is onrechtvaardiger dan diegene die belet dat men van God in de kerken gedenkt en die alleen naar hun ondergang tracht? Zulke lieden kunnen niet dan met vrees en schrik daarin treden; ze zullen op de aarde de schaamte op hun aangezicht dragen en in de andere wereld zeer grote pijnen lijden. 't Oosten en Westen behoren aan God. Werwaarts de mensen zich keren, Gods aangezicht wordt er gevonden; zijn Godheid strekt zich uit [19] over de gehele aarde. Ze hebben gezegd: Geloofd gij dat God een zoon heeft? God zij geloofd; in tegendeel, al hetgeen wat op de aarde en in de hemelen is behoord aan zijn goddelijke Majesteit en alle dingen zijn hem gehoorzaam. Hij heeft de hemel en de aarde geschapen en als hij iets wil, zo zegt hij, Zij en is. De ongelovigen hebben gezegd, Indien God niet tot ons spreekt of indien gij geen wonderdaden doet zo zullen wij u niet geloven. Diegenen die voor hen geweest zijn hebben desgelijks gezegd en hun woorden zijn met hun hart gelijk geweest; wij hebben de wonderdaden aan de vromen doen verschijnen en u gezonden om het volk te prediken en te onderwijzen. Vraag niet waarom diegenen die naar de hel zullen gaan u niet willen geloven; de Joden en Christenen zullen niet van u voldaan zijn, totdat gij hun voelen volgt. Zeg tot hen daar is geen beter geleide in de wereld dan God; wacht u van hun begeerlijkheden te volgen, nadat gij de wetenschap verkregen hebt, die wij u ingegeven hebben, wie anders dan God zal uw Beschermer zijn. Diegenen waaraan wij de Schrift geleerd hebben die hem oefenen en met waarheid betrachten geloven in hetgeen dat ze begrijp, en diegenen die daaraan niet geloven zijn verloren mensen. O kinderen [20] van Israël, gedenkt aan de genade die ik aan u bewezen heb, ik heb u boven de hele wereld gesteld; vreest de dag waarin de ene ziel niet door de ander zal kunnen geholpen worden, waarin men geen losgeld, noch verontschuldiging zal aannemen en waarin de bozen zonder bescherming zullen zijn. Gedenk aan Abraham, verzoek van de Heer de vervulling van zijn woorden. Hij zegt tot hem: Ik zal u onder 't volk oprichten om de geheimenissen van mijn wet te leren. Hij zei, En mijn geslacht, waar zal dat dan blijven? Hij zei tot hem: Het Paradijs zal voor de onrechtvaardigen niet open zijn. Wij hebben de Kerk van Mekka opgericht tot een zekere toevlucht van 't volk in zijn boete: het heeft zijn bedeplaats in Abrahams plaats gemaakt en wij hebben aan Abraham en Ismaël geboden mijn huis zuiver voor diegenen te houden, die daar met ootmoedigheid en aanbidding in bedevaart zullen komen. Toen Abraham dit gebod ontving zei hij: Heer, versterk deze stad, verrijk haar volk met allerhande goederen en al haar inwoners die in uw goddelijke Majesteit en in de dag des Oordeels zullen geloven. God zegt en ook de ongelovigen; Ik zal hen voor een korte tijd verrijken en hen in 't helse vuur storten daar ze eeuwig zullen blijven. Toen Abraham [21] en Ismaël de grondvesten van de Kerk te Mekka opbouwden, zei Abraham: Heer, ontvang onze beloften, gij verstaat alles en weet alles. Heer, bewijs aan ons de genade van uw geboden gehoorzaam te zijn en van dat uit onze afkomst een volk komt wat uw wet onderhoudt. Toon aan ons de weg die wij moeten volgen en heb deernis met ons. Gij bent goedertieren en barmhartig. Heer, zend aan uw volk een Profeet van hun landaard om uw geboden aan hen te verkondigen, om de Schrift en wetenschap aan hen te leren en om hen te zuiveren; gij zijt de Almachtige en wijze. Niemand zal Abrahams wet, dan met zijn eigen schade, verlaten; ik heb hem in deze wereld verkozen en hij is in de andere in 't getal der rechtvaardigen. Gedenk dat zijn Heer tot hem gezegd heeft: Gehoorzaam uw Heer en vertrouw op hem. Hij heeft gezegd: Ik ben aan God, Heer van 't Heelal, overgegeven; hij heeft aan Jakob en aan zijn kinderen bevolen Gods wet te volgen. Mijn kinderen, God heeft zijn wet aan u geleerd, vertrouw in hem en wees hem gehoorzaam tot aan de dood. Was gij tegenwoordig toen Jakob na aan de dood was? En toen hij tot zijn kinderen zei, Wie zult gij na mij aanbidden? Daar op ze antwoordden: wij zullen uw God aanbidden, de God onzer Vaderen [22] Abrahams, Ismaël en Isaak, een enig God, wij hebben ons aan zijn wil overgegeven; 't Goed, wat deze lieden verkregen hebben is hen bijgebleven en 't kwaad, wat gij doen zult zal tegen u zijn; onderzoekt niet hetgeen dat ze deden. Ze hebben gezegd, zijt Joden of Christenen, gij zult de rechte weg volgen. Zeg tot hen in tegendeel, Abrahams wet is zeer gerechtig; hij was niet in 't getal van diegene, die in veel goden geloven. Zegt, wij geloven in God, in hetgeen, dat hij Abraham, Ismaël, Isaak, Jakob, en den Stammen ingegeven heeft, in hetgeen dat aan Mozes, aan Jezus en aan alle de Profeten geleerd is, wij zijn in God overgegeven: indien ze geloven gelijk gij zo zullen ze niet afdwalen; indien ze uw geloof verlaten zo zullen ze twist met u hebben, maar God zal u beschermen. Hij verstaat al hetgeen dat ze zeggen en weet al hetgeen, dat ze doen; hij heeft zijn wet gezuiverd en wat beter zuivering is er, dan hetgeen van zijn goddelijke Majesteit? Zeg tot hen, Zult gij tegen ons van God die onze en uw Heer is twisten? Wij zullen van onze en gij van uw werken antwoorden; alle ons vertrouwen is in zijn goddelijke wil. Zult gij zeggen dat Abraham, Isaak, Jakob en de Stammen Joden of Christenen waren? Weet gij meer dan God? Wie is onrechtvaardiger [23] dan diegene die de wonderen verzwijgt die hij van God heeft zien voortkomen? Hij is niet onkundig van hetgeen dat gij doet. 't Goed wat deze mensen gedaan hebben, is hen bijgebleven en 't kwaad wat gij doen zult zal tegen u zijn. Ondervraag niet hetgeen dat ze deden. Enige ongeleerde onder 't volk zullen zeggen; hun Profeet heeft niet aan hen bevolen 't aangezicht naar de zijde te keren, derwaarts ze 't tevoren keerden als ze hun gebeden deden. Zeg tot hen: De opgang en de ondergang behoren God toe. Hij geleidt ten rechte weg diegene die hem goeddunkt. Gelijk wij u op de rechte weg gesteld hebben zo hebben wij ook aan u geboden hetgeen dat gerechtig is te doen om in de dag des Oordeels getuigen tegen 't volk te zijn en op dat de Profeet getuige tegen u zou wezen. Ik heb niet bevolen 't aangezicht naar de zijde te keren, derwaarts gij het tevoren gekeerd had, toen gij uw gebeden deed om diegenen te kennen die de Profeet zullen volgen en diegenen die tot hun goddeloosheid weerkeren. Het zal moeilijk aan 't volk zijn gezicht naar deze zijde te keren, uitgezonderd aan diegenen die God op de rechte weg geleid heeft. God wil uw geloof niet vernietigen; hij is goedertieren en barmhartig aan zijn volk. Ik zie dat gij uw aangezicht ten hemel [24] opheft, keert u naar de zijde die u behagen zal, keert u, waar gij zijt, naar de zijde van Mekka. Diegenen waaraan hiervoor de wetenschap der geschriften gegeven is weten dat de waarheid van hun Heer voortkomt; hetgeen wat ze doen is niet aan God verborgen. Als gij hen zult ontmoeten en als ze hun gebeden doen zich niet zoals gij keren, zo keer u ook niet gelijk zij. Ze keren zich niet alle naar dezelfde zijde. Volg niet hun begeerlijkheden nadat gij de wetenschap die u ingegeven is begrepen hebt; anderszins zult gij in 't getal der onrechtvaardigen wezen. Veel van diegene waaraan wij de kennis van de geschreven wet gegeven hebben begrijpen haar volmaakt, gelijk ook hun kinderen; maar ze verzwijgen echter de waarheid en weten wel dat ze van uw Heer voortkomt. Wees niet in 't getal van diegene die daarvan twijfelen. Keer u altijd naar de zijde van Mekka. Doe goed waar gij ook zijt, God zal met u zijn, hij is almachtig. Van waar gij ook uitkomt, keer uw aangezicht naar de zijde van Mekka, dat is redelijk, en van uw Heer bevolen. Hetgeen dat gij doet is niet voor God verborgen. Waar gij ook zijt keer uw naar de zijde van Mekka op dat niemand iets vindt in uw werken te berispen, dan de onrechtvaardigen; vrees hen niet, maar vrees mij: ik zal mijn genade [25] over u vervullen en gij zult langs de rechte weg geleid worden. Wij hebben aan u een Profeet van uw landaard gezonden die mijn geboden aan u leren en u reinigen zal. Hij zal de Schrift en de wetenschap en hetgeen dat gij niet weet aan u leren. Gedenkt aan mij en ik zal aan u gedenken; looft mij en wees niet in 't getal der goddelozen. O gij, die ware gelovigen zijt, verzoekt hulp met geduld en gebeden. Zeker, God is met diegenen die geduldig zijn. Zegt niet dat diegenen die voor de bescherming van zijn wet de dood gesmaakt hebben, dood zijn; ze leven, maar gij weet het niet. Ik zal u beproeven en u kwellen met het verlies uwer goederen en met ziekte aan uw lichamen. Het Paradijs zal voor diegenen wezen die geduldig zullen zijn en in hun lijden zeggen; wij zijn aan God overgegeven en wij zullen weer voor hem keren om geoordeeld te worden; zijn genade zal over hen zijn en ze zullen niet afdwalen. Safa en Meroa (twee bergen bij Mekka) zijn tekenen van zijn macht. Diegene die in pelgrim schap naar Mekka gaat zal niet kwalijk doen, zo hij deze twee plaatsen bezoekt; diegene die gehoorzamen zal doet goed. God vergeldt diegenen die goede werken doen en weet alles. Ik zal mijn vloek over diegenen geven die mijn geboden zullen verbergen. Ze zullen van al hetgeen dat in [26] de wereld is vervloekt zijn, uitgezonderd diegenen die zich zullen bekeren en goede werken doen en hetgeen wat ze verborgen hadden in 't licht gesteld zullen hebben; ik zal mijn genade aan hen geven; ik ben goedertieren en barmhartig. De goddelozen die in hun goddeloosheid gestorven zijn zullen eeuwig van God, van de Engelen en van de gehele wereld vervloekt wezen. Ze zullen nooit verlichting in hun pijnen verkrijgen en zonder einde van bescherming beroofd zijn. Uw God is een enig God; daar is geen God dan de goedertieren en barmhartige God. De schepping der hemelen en de aarde, 't onderscheid van de dag en nacht, het schip, wat tot voordeel van de koophandel op zee vaart, de regen, die van de hemel valt om 't leven aan de aarde, na haar dood, te geven, de verscheidenheid der winden en de wolken die zich tussen de hemel en de aarde bewegen, zijn tekenen van Gods eenheid bij diegenen die 't begrijpen kunnen. Daar zijn lieden die de afgoden aanbidden en hen beminnen; maar de ware gelovigen beminnen niet dan een enig God: als gij de bozen zult zien zo weet dat ze eens de straf van hun misdaden zullen zien. Alle deugd en kracht komt van God voort die zeer streng in zijn bestraffingen is. Toen een deel van diegene die de ware wet omhelst [27] hadden van 't gezelschap der ware gelovigen afgescheiden zijn en toen hen enig ongeluk overgekomen is, zo hebben ze zich niet weer tezamen kunnen verenigen; maar ze zeiden in hun kwelling: Indien wij onze medegezellen eens weer ontmoeten zo zullen wij van hen wijken, gelijk ze van ons geweken zijn; dus zal God hen hun misdrijf met zeer groot berouw doen bekennen en ze zullen eeuwig in 't helse vuur gebannen zijn. O volk! Eet van hetgeen dat op aarde goed en smakelijk is en volg niet de voetstappen des duivels: hij is uw openbare vijand; hij zal u het kwaad en de snoodheid aanbevelen en van God hetgeen dat gij niet weet te zeggen. Toen men tot de ongelovigen zei: Gehoorzaam Gods geboden; zo hebben ze tot ons gezegd: wij volgen de voetstappen onzer vaderen, wij onderhouden hetgeen dat ze onderhouden hebben. Zeker, hun vaders waren niet wijs, noch werden niet goed geleid. Ze zijn gelijk diegene die roept en niets van hetgeen dat hij zegt verstaat, dan de stem; ze zijn doof, stom, blind en zonder oordeel. O gij die in God geloofd eet van de goederen die hij aan u gegeven heeft en bedank hem daarvan, zo hij diegene is die gij aanbidt. Hij verbiedt aan u krengen, bloed, varkensvlees en van al hetgeen te eten dat niet in 't uitspreken van zijn goddelijke [28] Majesteit gedood is, uitgezonderd aan diegene die in de uiterste nood is; en in zulk geval zal 't hem niet tot ongehoorzaamheid, noch tot zonde aangerekend worden. God is goedertieren en barmhartig; hetgeen wat van diegenen gegeten wordt die om enige winst en voordeel Gods woord verzwijgen, zal niets dan stof van vuur in hun buik zijn. God zal in de dag des Oordeels niets dan met gramschap tegen hen spreken: hij zal hen niet reinigen; maar ze zullen wrede pijnen lijden. Diegenen die afdwalen voor de rechte weg en de straf voor de vergiffenis gekocht hebben zullen in 't helse vuur branden omdat God het Boek, dat zeer waarachtig is en zijn bevelen begrijpt, gezonden heeft. Diegenen die hetgeen dat in dit Boek begrepen is bestrijden zijn in een zeer grote doling die ver van de waarheid is. 'Het aangezicht, als gij uw gebeden doet, naar de zijde van de opgang of neergang te keren, is geen rechtvaardiging te maken: diegene zal gerechtvaardigd worden die in God, in de dag des Oordeels, in de Engelen, in de Geschriften en in de Profeten zal geloven en die uit mededogen enig deel van zijn goederen aan zijn verwanten, aan de wezen, armen, pelgrims, en slaven meedelen zal. Diegenen die in God geloven en zijn vrees voor ogen hebben, volharden in hun [29] gebeden betalen de Tienden, voldoen hun beloften en zijn geduldig in hun tegenspoed. O gij die geloofd gelijk vergelding is aan u in de moord gesteld, de vrije voor de vrije, de slaaf voor de slaaf, de vrouw voor de vrouw. Indien iemand zijns broeders bloed verzoent hij zal de kwaaddoener met schade en nadeel, naar dat hem dienstigst zal schijnen, vervolgen; dit is een gemak wat God door zijn barmhartigheid aan u geeft. Diegene die den kwaaddoener ongelijk aandoet, nadat hij voldoening van hem ontvangen heeft, zal in de dag des Oordeels droeve pijnen lijden: gij zult het leven in de wet van gelijke vergelding vinden. O gij die wijs zijt gij zult misschien God vrezen; Aan u is bevolen uw Testament te maken, als gij na aan de dood zult zijn; doet geschenken van uw goederen aan uw vader en moeder, aan uw naaste verwanten en doet handreikingen aan de armen. Indien iemand uw testament verandert zo zal de zonde daarvan op hem wezen en op al diegenen die dat veranderen zullen; God verstaat alles en weet alles. Indien iemand vreest dat er doling die tegen de reden strijd in dit testament is zo zal hij goed doen indien hij de zaak in vriendschap beslecht; God is goedertieren en weldadig. O gij die geloofd, de vasten is aan u bevolen, gelijk hij ook aan diegenen bevolen was die voor u [30] hebben geweest; gij zult God vrezen en een zeker getal van dagen vooral vasten. Indien iemand onder u ziek of in de tijd van de vasten op reis is zo zal hij de dagen tellen die hij niet gevast heeft en hen in de plaats van een andere tijd stellen. Diegenen die geen kracht van te vasten hebben zullen door aalmoezen de vasten voldoen. Diegene die gehoorzaam doet goed; indien gij vast zo doet gij goed. Vast de maand van Ramadan waarin de Koran uit de hemel gedaald is om 't volk op de rechte weg te geleiden; hij begrijpt in zich de geboden van 't goddelijk recht en onderscheidt het goed van 't kwaad. Al diegenen die tot aan deze maand komen moeten vasten; diegene die ziek of op reis is zal de dagen die hij niet gevast zal hebben in een andere tijd naar zijn gelegenheid verplaatsen: God wil dat zijn woord aan u ligt en niet zwaar zal zijn. Hij wil dat gij de dagen van de vasten vervullen en dat gij hem hiervan dat hij u langs de rechte weg leidt bedanken zult; misschien zult gij daarvan dank aan hem bewijzen. Ik zal bij mijn dienaars zijn, als ze de geheimenissen van mijn wet ondervragen, ik zal hun gebeden verhoren als ze mij aanroepen opdat ze in de gehoorzaamheid mijn bevelen volharden; misschien zullen ze de rechte weg volgen. 't Is aan u geoorloofd [31] uw vrouwen in de nacht van de vasten te bekennen; ze zijn aan u noodzakelijk, gelijk uw kleren en gij zijt ook noodzakelijk aan hen gelijk hun kleren: God weet dat gij anderszins uw zielen verraden zou hebben. Hij is goedertieren aan u en heeft vergiffenis aan u gegeven. Bekent hen en doet hetgeen dat God aan u bevolen heeft. Eet en drinkt zo lang totdat gij de witte en zwarte draad door 't licht van Aurora onderscheidt en begin dan tot aan de nacht te vasten. Beken uw vrouwen niet als gij in de Kerk bent. Zodanig zijn de palen van God voorgeschreven; overtreed hen niet. Dus openbaart God zijn geboden aan 't volk; misschien zal 't de vrees van zijn goddelijke Majesteit voor ogen hebben. Verkwist uw goederen niet onnuttig en uit ijdelheid. Omkoop niet de rechters door gaven en geschenken om boosaardig eens anders goed in te zwelgen. Men zal u op de nieuwe maan ondervragen, zeg dat dit het teken van de tijd is voor de pelgrims gesteld. 't Is niet redelijk dat gij in een anders huis van achter intreedt; diegene die God vreest doet goed dat hij door de deur ingaat. Vreest God, gij zult zalig zijn; strijd voor zijn wet tegen diegenen die u zullen aantasten. Doet aan niemand ongelijk. Hij bemint niet diegenen die onrechtvaardig zijn. Vliedt de ongelovigen [32] waar gij hen ook vinden zult en verdrijft hen uit de plaats daar uit ze u verdreven zullen hebben. De oproer is erger dan de moord. Bestrijdt hen niet te Mekka totdat ze u aantasten, maar indien ze u daar bestrijden zo doodt hen; zodanig is de straf der ongelovigen. Indien ze een einde van hun ongeloof maken zo zal God goedertieren en barmhartig aan hen zijn. Bestrijdt hen om oproer te schuwen; 't geloof komt van God voort. Indien ze een einde van hun boosheid maken zo zult gij geen vijandschap tegen hen, maar alleen tegen de bozen plegen. Indien ze in de maand van Mharam u bestrijden, zo zult gij ook in dezelfde maand tegen hen strijden; en onderhoud ook gelijke vergelding in de eerbewijzen. Beschadigt diegenen die u in deze maand beschadigen zullen op gelijke wijze als ze u beschadigd zullen hebben. Vreest God en weet dat hij met diegenen is die hem vrezen. Besteed tot zijn eer en werpt u zelf niet in uw verderf. Doe goed; hij bemint diegenen die goed doen. Vervult de gestelde pelgrimage zo gij niet door uw vijanden belet wordt of indien gij gelegenheid hebt om haar te volbrengen. Scheert niet uw hoofden voordat gij ter plaatse die tot de offers gesteld is gekomen bent. Indien iemand van u ziek is of hoofdpijn heeft zo zal hij [33] door vasten, aalmoezen en offers daarvoor voldoen, als gij in een plaats van verzekering en tegen uw vijanden beschut gekomen bent. Diegenen die belet worden hun pelgrimage te vervullen en diegenen die geen middelen hebben om de gezette offers te voldoen zullen drie dagen in hun pelgrimage vasten en zeven dagen in hun terugkeren, (de Bedaoi zegt, Trek door daar Adam en Abraham doorgetrokken zijn.) wat in alles tien dagen is, zo ze met hun gemalin en gezin niet te Mekka gehuisd zijn. Vreest God en weet dat hij streng in zijn bestraffingen is. De pelgrimage moet in zekere maand volbracht worden. Diegenen die haar ter voorgeschreven tijd willen doen zullen hun vrouwen niet bekennen, ootmoedig zijn, en geen twist in deze reis hebben. God weet al ’t goed dat gij doet; hij zal uw middelen vermeerderen, hij is een groot vergelder. O gij, die wijs zijt, vreest mij; gij zondigt niet als gij goed van uw Heer verzoekt en in deze reis koophandel doet. Als gij van de berg van Arafat vertrekt zo gedenkt aan God op de berg Mouchar; gedenkt hoe hij u geleid heeft en hoe gij tevoren afgedwaald was. Gaat door ter plaatse daar dit volk gewend is door te gaan, en verzoekt vergiffenis van God, hij is goedertieren en barmhartig. Als gij uw gebeden afgedaan hebt zo gedenkt met aandacht aan uw God, gelijk uw vaders aan u [34] gedacht [35] hebben. Daar zijn lieden onder 't volk die zeggen, Heer, geef ons goed in deze wereld en hebben geen deel in de andere; daar zijn anderen die zeggen, Heer, geef aan ons goed in deze wereld, 't Paradijs in de andere en bewaar ons van 't helse vuur. Ze allen zullen 't goed en kwaad vinden dat ze gedaan hebben; God is nauwkeurig in rekening te houden. Diegene die zijn reis twee dagen gevorderd heeft zal niet zondigen, noch ook diegene die haar vertraagt, zo hij God vreest. Vreest God en weet dat gij alle eens voor zijn goddelijke Majesteit verzamelen zult, om geoordeeld te worden. Daar zijn lieden die, omdat hun redenen aangenaam in deze wereld aan u zullen wezen, God tot getuige van hetgeen dat in hun hart is roepen. Ze zijn echter zeer schadelijk als ze, van u geweken zijn, en op de aarde wandelende, daar snoodheden bedrijven. Ze verderven de landbouw en de vruchten. God bemint niet de wanordeningen. Toen men tot hen zei, Vreest God, heeft de hoogmoed met de zonde hen bevangen; maar de hel zal hun woning zijn. Daar zijn onder 't volk die hun eigen personen verkopen om de grote begeerte die ze hebben van God te behagen. Zeker, hij is goedertieren tegen diegenen die hem dienen. O gij die in God geloofd gehoorzaam zijn [35] geboden en volg niet de duivels voetstappen. Hij is uw openbare vijand. Indien gij God vergramt, nadat gij zijn geboden begrepen hebt, zo weet dat hij almachtig is om u te straffen en dat hij voorzichtig in zijn werken is. Zullen de bozen verwachten dat God aan hen in de duisterheid van een wolk verschijnt? Of de Engelen met bevel van hen te verdelgen? Ze zullen allen voor zijn goddelijke Majesteit verzamelen om geoordeeld te worden. Vraag aan de kinderen van Israël hoe veel wonderdaden men aan hen vertoond heeft. Diegene die de weldaad verandert, die hij van God ontvangen heeft zal zwaar gestraft worden. De bozen houden veel van 't leven dezer wereld en spotten met diegenen die in God geloven: maar diegenen, die God vrezen zullen in de dag des Oordeels boven hen zijn. Hij verrijkt, zonder te rekenen, diegenen die 't hem goed dunkt met zijn goederen. De wereld was geheel van een godsdienst eer de boosheid plaats had. God heeft zijn Profeten gezonden om 't volk te onderwijzen om hen hun doling te vertonen en om hen de vreugde van 't Paradijs aan te zeggen. Hij heeft met hen het waarachtig Boek gezonden om de verschillen die tussen de mensen waren te oordelen; niemand heeft hetgeen (de Joden en Christenen) dat daarin begrepen is tegengesproken [36] dan diegenen die kennis van de Schrift hadden en dit uit oorzaak van de nijd die tussen hen gekomen is. God heeft diegenen geleid die zijn geboden hebben onderhouden en diegenen die door zijn toelating zijn wil gehoorzaam d hebben. Hij geleidt diegene die hem goed dunkt op de rechte weg. Geloofd gij dat gij in 't Paradijs zult gaan zonder dat aan u hetgeen overkomt, wat diegenen die u voorgegaan zijn overgekomen is? Ze waren met de ellende en ziekten bewogen en beefden zodanig dat de Profeet tot de ware gelovigen, die bij hem waren, zei; Wanneer zal de goddelijke hulp komen? Ofschoon de goddelijke hulp niet ver vandaar was. Ze zullen u op hetgeen dat ze uitgeven moeten ondervragen; maar zeg tot hen: gij zult uw vader en moeder, uw verwanten, de armen, de wezen en de pelgrims met uw goederen helpen. God weet wat al goed gij gedaan zult hebben. De strijden zijn u toegestuurd, ofschoon het tegen uw wil is. Het kan gebeuren dat gij een ding vliedt wat nut aan u is en dat gij iets bemint wat schadelijk aan u is. God weet hetgeen dat gij niet weet. Men zal aan u vragen of er in de maand Mharam strijden zullen zijn; zeg tot hen dat er in deze maand zware strijden zullen wezen die voor 't volk de weg van Gods wet [37] en de boosheden zullen sluiten en de wereld beletten naar Mekka te gaan. 't Volk van Mekka te verdrijven is een zeer grote zonde; de oproer is erger dan de moord. De bozen zullen niet ophouden van u te bestrijden totdat ze, zo ze kunnen, u van uw Godsdienst hebben afgewend. De goede werken van diegene onder u, die zijn wet verlaat, en ongelovig sterft, zullen onnut in deze wereld zijn; en hij zal in 't helse vuur gebannen worden. Diegenen die in God geloven, die zich van de bozen afscheiden, die hun huizen om de dienst van zijn goddelijke Majesteit verlaten en die om 't Geloof strijden hopen op zijn barmhartigheid; hij is goedertieren en barmhartig. Ze zullen u op de wijn en op de waagspelen ondervragen; maar zeg tot hen dat men in hen een zeer grote zonde vindt en noch nuttigheid voor de mensen, maar dat het kwaad, wat ze veroorzaken, groter is dan de nuttigheid die ze aanbrengen. Ze zullen u naar hetgeen vragen dat ze in hun godvruchtige werken behoren te besteden; maar zeg tot hen; hetgeen wat gij, nadat uw zaken afgedaan zijn, over zult hebben; dus onderwijst God zijn geboden aan u, misschien zult gij aan de aardse en hemelse dingen gedenken. Ze zullen u naar de wezen vragen; zegt tot hen: Indien uw met hun goed [38] vermengd is zo doet hen geen ongelijk; ze zijn uw Broeders in God, die diegenen kent die goed en kwaad doen. Indien hij gewild had hij zou u noch veel nauwer geprangd hebben; want hij is almachtig, en zeer rechtvaardig. Trouw niet aan vrouwen die in veel goden geloven totdat ze in een enige God geloven; een ware gelovige slavin is beter dan een vrije ongelovige, ofschoon ze aangenaam aan u is. De ongelovige zullen tot het helse vuur geroepen worden; en God roept, door zijn zuivere wil, de mensen tot het Paradijs en tot zijn barmhartigheid en openbaart aan hen zijn bevelen, misschien dat ze eraan zullen gedenken. Men zal u naar de maandstonden der vrouwen vragen; antwoord dat ze onrein zijn; scheid u van de vrouwen af als ze hun stonden hebben en genaakt hen niet totdat ze gereinigd zijn; als ze rein zijn, zo genaakt hen naar dat God zulks gebied: hij bemint diegenen die berouw van hun misdaden hebben, die zuiver en rein zijn. Uw vrouwen zijn uw akkerbouw, genaakt uw akkerwerk naar uw believen en doe goed voor uw zielen en gij zal het noch eens vinden. Vreest God en verkondigt zijn geboden aan de ware gelovigen. Uw Godsdienst laat niet toe tevergeefs en dikwijls bij God te zweren om u te rechtvaardigen. God verstaat en weet alles. [39] Hij zal niet op hetgeen letten wat gij onbedacht zult zeggen dat aan niemand hinderlijk is; maar hij zal hetgeen zien wat in uw hart is. Hij zal aan diegenen goedertieren en barmhartig zijn die zweren zullen dat ze hun vrouwen in vier maanden niet zullen aanroeren; indien ze weer tot hen keren, hij is goedertieren en barmhartig, en indien ze hen willen verstoten, hij verstaat en weet alles. De verstoten vrouwen zullen wachten totdat ze hun maandstonden viermaal gehad hebben eer ze weer huwen; 't is aan hen niet geoorloofd hetgeen dat God in hun buik geschapen heeft te verbergen, zo ze in zijn goddelijke Majesteit en in den dag des Oordeels geloven. Indien ze van hun mannen wegvluchten, zo zullen ze weer tot hen gebracht worden, want dat is redelijk. De vrouwen moeten hun mannen en de mannen hun vrouwen ook eren, maar de mannen hebben een trap voordeel boven hen; God is almachtig en alwijs in hetgeen dat hij ingesteld heeft. De echtscheiding moet voor de eerste en tweede maal met zachtheid, eerbaarheid en weldaden geschieden. 't Is aan u niet veroorloofd den vrouwen iets van hetgeen dat gij aan hen gegeven hebt te benemen, zo gij alle beide vreest Gods geboden niet te kunnen volbrengen: maar zo gij alle beide vreest de palen, van God voorgeschreven, te overtreden [40] zo zult gij wel doen, als gij u tezamen schikt; zodanig zijn de geboden van zijn goddelijke Majesteit; overtreed hen niet: diegenen, die hen overtreden, doen groot onrecht. Diegene die zijn gemalin driemaal verstoten heeft mag haar niet weernemen totdat ze aan een ander gehuwd heeft geweest, waarvan ze ook verstoten is; dan mogen ze weer tezamen keren en zonder zonde weer trouwen, zo ze achten dat ze in de palen van God voorgeschreven die hij aan de wijzen en voorzichtige openbaart kunnen blijven. Als gij uw vrouwen verstoot, zo zegt aan hen hoe lang ze moeten wachten eer ze weer huwen. Neemt hen met heusheid en eerbaarheid en verlaat hen op gelijke wijze. Doe geschenken aan hen naar uw middelen en neem hen niet om hen te mishandelen, pijnig hen niet; diegenen die zulks doen beschadigen hun zielen. Spot niet met Gods geboden. Gedenkt aan zijn genade en hoe hij de Schrift, de wetenschap en de geheimenissen van zijn wet aan u geleerd heeft. Vreest God en weet dat hij alles weet dat gij doet. Als gij uw vrouwen verstoot zo zegt tot hen hoe lang ze moeten wachten eer ze weer huwen en belet hen niet naar Gods geboden te trouwen. Men verkondigt deze dingen aan diegenen onder u die in God en in de dag [41] des Oordeels geloven, 't is dienstig hen dus te gebruiken; God weet daarin hetgeen dat gij niet weet. De vrouwen zullen hun kinderen twee gehele jaren laten zuigen, zo ze de gestelde tijd van hen te zuigen willen volbrengen. De vader zal, naar zijn vermogen, zijn vrouw en kinderen voeden en kleden; besteed niet meer dan dat uw middelen kunnen reiken. De vader en moeder zullen zich om hun kinderen niet in gebrek begeven. De erfgenaam zal doen gelijk hiervoor bevolen is, (hij zal zijn vader en moeder naar zijn vermogen onderhouden.) Indien de ouders hun kinderen voor 't verloop van twee jaren willen spenen, zo vermogen ze zulks te doen zonder God te vertoornen zo ze beide daartoe gezind zijn. Zo gij uw kinderen door andere vrouwen als door de uwe doet opvoeden, God zal daarom niet vertoornd zijn, als gij aan hen loon naar reden en eerbaarheid geeft; vreest God en weet dat hij al hetgeen ziet dat gij doet. De weduwen zullen, na de dood van hun mannen, vier maanden en tien nachten wachten eer ze weer huwen; en als ze deze tijd uit gewacht hebben zo mogen ze hetgeen doen dat hen naar reden en eerbaarheid goeddunkt; God weet alles dat gij doet. God zal niet vergramd worden van dat gij enig geheim woord tot de vrouwen zegt die gij ten huwelijk [42] verzoekt, ofschoon gij in uw ziel het voornemen dat gij hebt van hen te trouwen, verbergt; hij weet dat gij aan hen zult gedenken. Bekent hen niet heimelijk voor dat gij de woorden door de wet geboden gesproken hebt en verbind u niet in 't huwelijk eer de tijd door de Schrift gesteld vervuld is; God weet al hetgeen dat in uw harten is, neemt acht op u, hij is zoet en goedertieren tegen diegenen, die hem vrezen. Uw vrouwen te verstoten, eer gij hen aangeraakt hebt, is geen zonde; gij zult enige geschenken aan hen geven en goed aan hen doen, naar mate van uw rijkdom of armoede en hen heuselijk behandelen; dus worden ze van de goede lieden gebruikt. Indien gij hen verstoot, eer gij hen aangeraakt hebt, en indien gij enige geschenken van klederen, huisgewaad en van andere dingen aan hen gedaan hebt zo zullen ze de helft hebben, als ze 't niet aan u laten of als de man die de knoop der huwelijk in zijn hand heeft niet alles uit heusheid hen laat behouden: 't is dienstig hen te believen en de weldaden onder u niet te vergeten; God ziet al hetgeen dat gij doet. Zijt op uw hoede als gij uw gebeden zult doen, vooral het middags gebed en weest God gehoorzaam. Indien gij voor uw vijanden vreest en niet kan knielen, noch de plechtigheden die aan u bevolen zijn, [43] volbrengen, zo laat echter niet uw gebeden te voet of te paard te doen; en als gij van vrees verlost zijt zo gedenkt aan God en hoe hij hetgeen, wat gij niet wist, aan u geleerd heeft. Diegenen die op sterven liggen zullen door hun testament aan hun vrouwen goed doen en aan hun middel geven van zo lang te leven als ze wachten moeten eer ze weer huwen; verdrijf hen niet uit uw huizen: indien ze daar uitgaan zo zal de zonde van hetgeen dat ze zichzelf aandoen niet op u zijn. God is barmhartig en rechtvaardig; gij zult ook naar uw vermogen goed aan de vrouwen doen die gij verstoten hebt, dat is redelijk onder diegenen die God vrezen: dus leert God zijn geboden aan u; misschien zult gij hen begrijpen. Ziet gij diegenen niet die uit hun huizen zijn gegaan uit oorzaak van de vrees die ze van de dood hadden? Ze zijn duizenden in getal. God zei tot hen; Sterf; daarna heeft hij hen weer opgewekt; God is de weldoener des volks, maar 't grootste deel bedankt hem niet van zijn weldaden. Strijdt voor zijn wet en weet dat hij alles verstaat en weet. Wie is er die een weldaad aan hem lenen zal? Hij zal hem door hoeveelheid van aanwas vergroten. Hij berooft en geeft de goederen diegene die hem goed dunkt. Gij zult alle voor hem weerkeren om geoordeeld te worden. [44] Weet gij niet dat een bende der kinderen van Israël, na Mozes dood, tot hun Profeet zei? Zendt een koning aan ons, wij zullen met hem voor Gods wet strijden. Hij zei tot hen: Bent gij ongehoorzaam in Gods bevelen geweest? Indien men u beveelt te strijden, gij zult het niet willen doen. Ze zeiden: wij hebben geen grotere begeerte dan diegene van voor de eer van zijn goddelijke Majesteit te strijden; wij zijn om deze oorzaak uit onze en uit onzer ouders huizen gegaan. Niettemin, toen men aan hen beval te strijden weken ze, uitgezonderd enigen van hen; maar God kent diegenen wel die hem vergrammen. De Profeet zei tot hen: God heeft Saul aan u gezonden om uw koning te wezen. Ze zeiden: Waarom zal hij onze koning zijn? Wij verdienen beter de koninklijke staat dan hij; hij is niet rijk genoeg. Hij zei weer: God heeft hem verkozen om over u te gebieden; hij heeft zijn wetenschap en gestalte vergroot. Hij geeft de koninklijke staat aan diegene die 't hem goed dunkt; hij is mild en voorzichtig in al hetgeen dat hij doet. Hun Profeet zei tot hen: Het teken van zijn heerschappij zal zijn dat de Ark vanwege God aan u verschijnen zal om uw harten te verzekeren, waarin het overige van hetgeen zal zijn wat 't volk van Mozes en Aaron nagelaten [45] heeft en 't zal door de Engelen gedragen worden. Dit zal aan u tot een teken van zijn heerschappij dienen zo gij in God geloofd. Toen Saul met zijn benden uittrok om tegen zijn vijanden te strijden zei hij’ God zal u door een vloed beproeven. Diegene die uit deze vloed drinkt zal niet van de mijne zijn 't tenzij hij met de hand daaruit drinkt. Ze dronken naar hun believen daaruit, behalve enige weinigen onder hen; en nadat hij met de ware gelovigen over deze vloed getrokken was zeiden ze: wij hebben heden niet krachten genoeg om Goliath en zijn benden tegen te staan. Maar diegenen die in God geloofden en zijn goddelijke Majesteit vreesden zeiden: Hoe dikwijls heeft, door Gods toelating, een kleine bende een groot leger verslagen? Hij is met diegenen die geduld hebben. Toen ze Goliath en zijn benden zagen tevoorschijn komen zeiden ze: Heer, geef ons geduld, verzeker onze treden en geef aan ons de overwinning op de ongelovigen. Ze overwonnen hun vijanden door Gods toelating. David doodde Goliath en God gaf aan hem de koninklijke staat en de wetenschap van 't aanstaande. Indien God de volken niet tegen elkaar had doen opstaan, de gehele aarde zou vol van wanorde zijn; zodanig zijn Gods wonderdaden die ik met [46] waarheid verklaar; gij zijt werkelijk een der Profeten van zijn goddelijke Majesteit. Wij hebben weldaden aan de Profeten gegeven, doch aan sommigen meer dan aan de anderen: veel hebben tot hun Heer gesproken en sommigen zijn hoger dan de anderen verheven. Wij hebben aan Jezus, Maria’ s Zoon, de wetenschap gegeven en door de heilige Geest versterkt. Indien God gewild had zo zouden de Profeten, die hiervoor gekomen zijn, niet gedood zijn geweest nadat ze zijn geboden geleerd hadden. De mensen waren verscheiden van gevoel, sommigen hebben in God geloofd en de anderen waren boos. Indien 't God beliefd had, ze zouden niet gedood zijn geweest; maar hij doet hetgeen dat hij wil. O gij, die ware gelovigen bent, besteed in aalmoezen enig deel der goederen die wij aan u gegeven hebben eer de dag komt waarin men geen losgeld, aalmoezen, bescherming, noch gebeden, die u helpen kunnen, zal vinden. Zeker, de ongelovigen hebben zeer groot ongelijk. God! Daar is niet meer dan een enig levend en eeuwig God; denk niet dat hij slaapt of droomt, al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is behoord hem toe. Wie zal voor u bij zijn goddelijke Majesteit tegenspreken dan door zijn verlof? Hij weet al hetgeen, dat de mensen [47] doen, en dat ze gedaan hebben: ze weten niet dan hetgeen, dat hem beliefd heeft aan hen te leren. De ruimte van zijn zetel begrijpt de hemel en de aarde; en 't is niet lastig aan hem deze beide te bewaren; hij is almachtig en heerlijk. De Wet moet niet afgezworen zijn; ze openbaart het verschil der geloof en de goddeloosheid Diegene die niet in Tagot, (Nimrod) noch in de duivel, maar in God geloofd is aan de sterkste knoop gebonden die niet losgaan, noch breken kan, noch afgesneden worden. God verstaat en weet alles. Hij bewaart en beschermt diegenen die in zijn Eenheid geloven. Hij zal hen uit de duisternissen laten komen en in 't licht brengen. De bozen zullen Tagot en de duivel tot beschermer hebben; hij zal hen uit het licht laten komen en in de duisternissen brengen: zodanige lieden zullen eeuwig in 't helse vuur blijven. Aanmerkt gij niet de werking van diegene die God de koninklijke staat gegeven had? Hoe hij met Abraham van God twistte? Abraham zei tot hem: Mijn Heer is diegene die 't leven en de dood geeft. Maar hij zei: Ik! Ik geef 't leven en de dood aan mijn onderzaten als 't mij goeddunkt. Abraham antwoordde, God doet de Zon van de oostzijde opgaan, laat gij haar van de westzijde opklimmen. De ongelovige werd toen verbaasd. God leidt de onrechtvaardige [48] mensen niet. Hebt gij de werking van diegene aangemerkt die in een verwoest en verdorven dorp gekomen is en gezegd heeft? Hoe is 't mogelijk dat God aan dit dorp, na hun dood, zijn leven kan weergeven en na zo’n grote verdelging weer oprichten? God heeft hem toen laten sterven en na verloop van honderd jaren weer laten opwekken en tot hem gezegd: Hoe lange tijd bent gij hier gebleven? Hij antwoordde, Ik heb er anderhalve dag geweest; In tegendeel, gij hebt er honderd jaren geweest. Bezie uw spijs en drank dat ze in de lengte van de tijd niet veranderd zijn en aanschouw uw dode ezel; zie zijn benen die wit zijn. Gij zult aan de hele wereld en aan de nakomelingen tot een voorbeeld dienen. Bezie de benen van uw ezel, ik zal hen weer verzamelen en met hun vlees bekleden. Hij die deze wonderdaad ziet zei: Ik beken dat God almachtig is. Gedenk dat Abraham gezegd heeft: Heer, toon aan mij hoe gij de doden opwekt; daarop God antwoordde: Geloofd gij niet in mijn almacht? Hij antwoordde; Ja Heer, maar verhoor mijn gebed om mijn hart tot rust te brengen. Hij antwoordde: Neem vier vogels, breek hen alle gelijk in stukken en breng de stukken op deze bergen en roep hen daarna; ze zullen vaardig tot u komen. God weet alles [49] en is zeer voorzichtig in zijn werken. Het bedrijf van diegene die hun goederen tot zijn eer besteden is gelijk een korreltje graan dat zeven aren en elke aar honderd korreltjes voortbrengt. God vermenigvuldigt de goederen van diegene die hem goeddunkt; hij is mild en weet alles. Diegenen, die zonder berouw en verwijt hun goederen tot zijn eer besteden zullen door zijn goddelijke Majesteit vergolden worden en in de dag des Oordeels van vrees en kwelling verlost zijn. De goede woorden en de vergiffenis gaan voor de aalmoezen die van berouw gevolgd zijn; God is zeer rijk en barmhartig. O gij die in God geloofd, maak uw aalmoezen door berouw en verwijt niet onnut, gelijk diegenen doen die uit roem en door geveinsdheid aalmoezen geven. Ze geloven niet in God, noch in de dag des Oordeels; hun goede werken zijn gelijk een klip waarop een weinig aarde is die van een grote regen die daarop valt meegevoerd die daar niets gelaten heeft. Hun arbeid zal onnut zijn; en ze zullen geen verdienste daarvan ontvangen; want God bemint niet de geveinsden en goddelozen. Het bedrijf van diegene die aalmoezen geven om aan God te behagen of om hun zielen te behouden is gelijk een korreltje op een hoge plaats gezaaid, waarop een grote of lichte regen [50] gevallen is die haar vrucht heeft vermenigvuldigd; God ziet al hetgeen, at gij doet. Is er iemand onder u die wenst een tuin te hebben die met palmbomen en druiven versierd is? Waarin veel springbronnen en beken vloeien en die vol van allerhande vruchten is? En dat de ouderdom met de jonge en zwakke kinderen hem vertreedt en dat er een hete wind komt die de planting verbrand? God leert dus zijn geheimenissen aan u; misschien zult gij eraan gedenken. O gij die geloofd besteed in godvruchtige werken en doet aalmoezen van de goederen die gij verkregen hebt en van de vruchten der aarde die God aan u gegeven heeft. Wenst niet naar goederen die kwalijk verkregen zijn, om aalmoezen daarvan te doen; ze zullen niet dan tot uw schande zijn ontvangen en weet dat God zeer rijk en lofwaardig is. De duivel zal u voor de armoede doen vrezen en de onreinheid aan u bevelen: maar God belooft aan u zijn genade en barmhartigheid; hij is mild en weet alles. Hij geeft de wetenschap aan diegene die hem goeddunkt; en diegene waaraan de wetenschap gegeven is heeft een zeer grote schat verkregen die van niemand, dan van de wijzen, hooggeacht wordt. God ziet de aalmoezen en beloften die gij doet; en de bozen zullen in de dag des Oordeels [51] van bescherming beroofd zijn. Gij doet niet kwalijk zo gij uw aalmoezen laat blijken, gij doet goed zo gij hen verbergt; zulks zal veel van uw zonden bedekken. God weet al hetgeen dat gij doet. Gij bent niet verplicht het volk op de rechte weg te brengen; God geleidt diegene, die hem goeddunkt. 't Goed en de aalmoezen die gij doet zullen voor uw ziel zijn. Besteedt niet in aalmoezen dan om Gods wil; gij zult van de goede werken, die gij doet, vergolden worden; en men zal u geen onrecht aandoen. Wees weldoener aan de armen die om de goddelijke dienst in ongemak zijn geraakt en niet kunnen arbeiden. De onkundigen zullen hen rijk achten om hun goedheid en oprechtheid. Gij zult hen aan hun gedaante kennen en ook hieraan dat ze niets ter wereld met aanpersing begeren: God zal weten wat goed gij aan hen zult doen. Diegenen die aalmoezen geven, hetzij bij dag of bij nacht, in 't heimelijk of in 't openbaar zullen van God vergolden worden. Ze hebben niets te vrezen en zullen in de dag des Oordeels vrij van kwelling zijn. De woekeraars zullen gelijk de bezetenen verrijzen omdat ze gezegd hebben dat de koophandel met de woeker gelijk is; God laat de koophandel toe en verbiedt de woeker. Diegene waaraan Gods woord is gekomen en die de [52] woeker verlaten heeft verkrijgt het verleden en God zal hem zijn misdrijf vergeven: maar diegene die tot de woeker weerkeert, nadat hij hem verlaten heeft, zal in 't helse vuur gestraft worden. God heeft afschrik van de woeker, hij bemint diegenen die aalmoezen doen, maar niet de ongelovigen. Diegenen die in God geloven, goede werken bewijzen, hun gebeden ter gestelde tijd doen en de tienden betalen zullen van zijn goddelijke Majesteit vergolden worden; ze zullen in de dag des Oordeels van vrees en kwelling verlost zijn. O gij die in God geloofd hebt zijn vrees voor ogen en verlaat de woeker, zo gij zijn geboden gehoorzamen wilt; en indien gij 't niet wilt doen zo zullen God en zijn Profeet tegen u oorlogen: indien gij u bekeert zo zult gij uw voornaamste behouden. Doet niemand ongelijk zo zal u ook geen ongelijk aangedaan worden. Indien uw schuldenaars niet aan u kunnen betalen en in nood zijn zo zult gij goed doen met naar hun gelegenheid te wachten en indien gij enige aalmoes aan hen geeft zo doet gij goed. Vreest de dag waarin gij alle weer voor God zult verschijnen en elk van hetgeen dat hij verdiend heeft, zonder onrecht betaald zal worden. O gij die in God geloofd als gij u met enige schuld belast, laat een geschrift daarvan [53] maken. De bondschrijver zal, volgens de gerechtigheid, 't verdrag tussen u schrijven, en niet weigeren te schrijven gelijk God hem onderwezen heeft: maar de schuldenaar zal hetgeen dat hij schuldig is geheel betalen en de vrees van zijn Heer voor ogen hebben. Indien de schuldenaar zot of ziek is en zelf niet kan betalen zo zal zijn voogd of diegene die zijn zaken bezorgt voor hem voldoen: roep twee getuigen tot u: indien gij geen twee mannen kan vinden zo zal een, met twee vrouwen, genoeg zijn, wiens getuigenis u behagen zal: indien de een in zijn plicht ontbreekt zo zal de ander hem daaraan doen gedenken. De getuigen zullen hun getuigenis niet weigeren, ofschoon ze in groter getal geroepen zijn. Maakt geen zwaarheid van uw getuigenis te schrijven, hetzij het veel of weinig betreft, en bepaalt de tijd waarin de betaling geschieden moet: zodanige geschriften zijn gerechtig voor God, geven meer kracht aan de getuigenis en zijn dienstig om te beletten dat gij over elkaar klaagt. Indien uw koopmanschap tegenwoordig is zo zult gij hem terstond onder u nemen; gij zult dan niet zondigen van dat gij geen geschrift of verdrag maakt. Roept getuigen als gij verkopen of kopen zult; de getuigen en de bondschrijver zullen geen schade daarvan [54] ontvangen. Indien gij hetgeen doet wat aan u verboden is zo zult gij zeer kwalijk doen. Vreest God; hij zal zijn geboden aan u leren: hij weet alles. Indien gij op de reis bent en geen bondschrijver vindt zo zult gij pand geven. Indien de een de ander vertrouwd zo zal diegene aan wie men het vertrouwd heeft zijn belofte voldoen en God zijn Heer vrezen. Niemand zal zijn getuigenis verbergen en diegene die zich verbergt zal in zijn hart zondigen: God weet alles dat gij doet. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is behoord God toe; hetzij gij hetgeen wat in uw ziel is verbergt of openbaart, hij zal rekening daarvan van u eisen; hij vergeeft en straft diegene die hem goeddunkt en is almachtig. De Profeet heeft in al hetgeen wat God aan hem gezonden heeft geloofd, gelijk ook alle ware gelovigen. Diegenen die in God, in de Engelen, in de geschriften en in 't algemeen in alle Profeten, zonder uitzondering, geloven zeggen: wij hebben gehoord en zijn gehoorzaam geweest; Vergeef ons, ô Heer! Gij bent onze toevlucht. God eist van niemand meer dan hij doen kan. 't Goed wat de mens doet zal voor en 't kwaad dat hij doet tegen hem zijn. Heer, vergeef ons zo wij u vergeten en zo wij gezondigd hebben. Heer, belast ons niet [55] met enige zware last, gelijk gij diegenen belast hebt die voor ons geweest zijn. Belast ons niet met hetgeen wat wij niet machtig zijn te dragen. Wis onze zonden uit; geef ons uw barmhartigheid; gij bent onze Heer. Geef ons overwinning tegen de ongelovigen.

2. Het Hoofdstuk van Joachims stam die tweehonderd regels omvat die te Medina geschreven zijn.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de wijste God. God! Daar is niet meer dan een enig levendig en eeuwig God. Hij heeft het Boek, wat de waarheid begrijpt, en dat de schriften bevestigt die voor hem gezonden waren aan u gezonden. Hij heeft het oude Testament en ’t Evangelie die tevoren tot een geleide aan 't volk dienden, gezonden. Hij heeft de Koran gezonden die 't goed van 't kwaad onderscheidt. Diegenen die niet in Gods Wet geloven zullen zwaar gestraft worden. Hij is almachtig en wreekzuchtig. Niets is voor hem verborgen, noch in de hemel, noch op aarde. Hij is 't die u in de buik van uw moeder vormt, gelijk hem goeddunkt. Daar is geen God dan de almachtige en alwijze God. Hij zendt aan u het Boek welks geboden zeer noodzakelijk zijn: ze zijn de oorsprong en grondvest van de Wet [56] met elkaar in zuiverheid gelijk en zonder tegenspreken. Diegenen die in hun hart neigen om van de waarheid af te wijken volgen dikwijls hun neiging, die begerig naar oproer is en om de verklaring van de Koran te weten. Maar niemand, dan God, en diegenen die diep in geleerdheid zijn weten die verklaring. Ze zeggen: wij geloven in God, alles komt voort uit zijn goddelijke Wijsheid; niemand gedenkt er echter aan dan de wijzen. Heer, doe onze harten niet afdwalen nadat gij ons op de rechte weg gebracht hebt. Geef uw barmhartigheid aan ons; gij zijt zeer mild tegen uw schepselen. Heer, gij zult de wereld in de dag des Oordeels verzamelen; in die dag zal er niets twijfelachtig wezen waarin gij niets tegen uw beloften zult doen en daarin de rijkdommen en kinderen niet aan de ongelovigen dienstig zullen wezen, dan om 't helse vuur te ontsteken. 't Ongelovig geslacht van Farao en diegenen die voor hem geweest zijn hebben Gods Wet gelasterd en verworpen, maar hij heeft hen in hun zonde verrast; hij is streng in zijn bestraffingen. Zeg tot de ongelovigen dat ze overwonnen zullen zijn en in 't helse vuur, dat voor hen bereid is, verzameld worden. Gij hebt een voorbeeld in de twee benden die voor Gods eer gestreden hebben; ze zagen met hun [57] ogen de ongelovigen ware gelovigen en hen gelijk geworden. God versterkt met zijn hulp diegene die hem goeddunkt; dit zal aan diegenen die een helder gezicht hebben tot een voorbeeld dienen. De liefde en begeerte tot vrouwen, kinderen, rijkdommen, overvloed van goud en zilver, van paarden, vee, en landbouwerijen zijn de mannen aangenaam, zodanig zijn de rijkdommen van 't leven dezer wereld; maar de zekerste toevlucht is in God. Zeg tot hen, ik zal u dingen boodschappen die veel beter voor diegenen zijn die Gods vrees voor de ogen hebben; ze zullen eeuwig in 't Paradijs blijven daar veel vloeden stromen met mooie en zuivere vrouwen en allerhande vermakelijkheden. God ziet diegenen die hem aanbidden en zeggen, Heer! Wij geloven in uw Wet; vergeef ons onze schulden; behoed ons van de pijnen der vuur. De geduldige, die volharden, de ware gelovigen, de gehoorzamen, de vromen, diegenen die aan God ‘s morgens vergiffenis verzoeken, de Engelen en de geleerden die de gerechtigheid beminnen getuigen dat er niet meer dan een enig God is. De Wet der zaligheid is de Wet die aan zijn goddelijke Majesteit aangenaam is. Niemand onder diegenen die de geschreven Wet weten spreekt deze waarheid tegen dan uit nijd. Diegene die Gods [58] geboden niet gehoorzaam (de Christenen en Joden) zal zijn goddelijke Majesteit zeer nauw gezet vinden om hem rekening te laten doen. Indien de bozen tegen u twisten zo zeg tot hen: Ik heb mij geheel aan Gods wil overgegeven met al diegenen die mij gevolgd zijn. Vraag diegenen die de geschreven Wet weten (dat zijn de Arabieren) en niet weten of ze aan God overgegeven zijn: indien ze zich aan hem overgeven zo zullen ze de rechte weg volgen: maar indien ze afdwalen zo bent gij niet verplicht dan hen te preken. God ziet alle diegenen die hem aanbidden. Boodschap droevige pijnen aan diegenen die zijn geboden verbergen, die de Profeten doden en diegenen die gerechtigheid aan 't volk leren mishandelen: de goede werken die ze doen zullen op aarde onnut zijn; en ze zullen in de andere wereld van bescherming beroofd wezen. Ziet gij niet een deel van diegene, die de geschreven Wet weten? Hoe ze tot het lezen van Gods boek geroepen zijn om met billijkheid de verschillen, die onder hen zijn te oordelen? Maar veel zijn tot hun zonde weergekeerd: ze hebben de Schrift veracht omdat ze zeiden: 't Vuur zal ons niet treffen, dan zeker getal van dagen. Ze hebben zich in hun lasteringen bedrogen; wat zullen ze worden als wij hen in de dag des Oordeels zullen verzamelen, daar niets twijfelachtig zal wezen [59] en daar elk naar hetgeen dat hij verdient heeft betaald zal worden? Hen zal geen onrecht aangedaan worden. Zeg; Heer, gij bezit alle de koninkrijken der wereld; gij geeft de koninklijke staat aan diegene die u goed dunkt. Van uw hand ô Heer, komt alles goeds voort; gij zijt almachtig. Gij doet de nacht in de dag en de dag in de nacht komen. Gij doet het leven uit de dood en de dood uit het leven verschijnen. Gij verrijkt diegene die u goeddunkt zonder rekening daarvan te houden. De gelovigen zullen de ongelovigen niet gehoorzamen tot de uitsluiting der ware gelovigen. Diegene die zulks doet onderhoud Gods Wet niet. Indien gij voor uw vijanden bevreesd bent, God wil dat gij noch meer vrees voor hem zult hebben; hij is een zekere toevlucht der vromen. Zeg tot hen: hetzij gij hetgeen wat in uw harten is verbergt of openbaart, God weet alles; hij weet al hetgeen, dat in de hemel en op de aarde is; hij is almachtig. Denkt op de dag, waarin elk het goed en kwaad dat hij gedaan zal hebben vinden zal. Gij zult dan wensen van uw zonden gewassen te zijn en dat het getal van uw goede werken dat de kwade werken overtreft. God wil dat gij hem vreest; hij is goedertieren tegen diegenen die hem aanbidden. Zeg tot hen: Indien gij God [60] bemint zo volg mij; God zal aan u 't leven geven en uw zonden vergeven; hij is goedertieren en barmhartig. Zeg tot hen gehoorzaam God en de Profeet. Indien ze tot hun zonde weerkeren zo zal hij hen zeer streng straffen; hij bemint de ongelovigen niet. God heeft Adam en Noach, Abrahams en Joachim ‘s geslacht verkozen; 't een komt van 't ander voort. God verstaat en weet alles. Gedenk hoe Joachim ‘s gemalin zei: Heer, ik heb de vrucht die in mijn buik is vrij en van alle zaken ontslagen aan u gewijd om u in de Tempel te dienen: ontvang hem van mij die hem aan u met genegenheid opoffert; gij verstaat en weet alles. Toen ze in 't kraambed lag zei ze: Heer, ik ben van een dochter verlost; gij weet wat gij aan mij gegeven hebt; ik heb haar Maria genoemd: ik zal door uw hulp haar en haar nakomelingen van des duivels boosheid bewaren: ontvang haar Heer met een aangename ontvangst en laat haar goede vruchten voortbrengen. Zacharias droeg zorg voor de opvoeding van deze dochter; zo dikwijls als hij in zijn bedeplaats kwam vond hij daar duizenderhande vruchten van verscheiden tijden. Hij zei eens: O Maria, vanwaar komen deze vruchten voort? Ze antwoordde: Ze komen van God die diegene die hem goeddunkt, zonder [61] rekening verrijkt. Zacharias bad toen de Heer en zei: Heer, geef aan mij een geslacht dat aangenaam aan u is en uw geboden onderhoudt. Heer, verhoor mijn gebeden. De Engelen riepen hem en zeiden tot hem: Ik boodschap u vanwege Gods dat gij een zoon zult hebben, Joannes genoemd; hij zal verzekeren dat de Messias Gods Woord is, dat hij een groot man, kuis, een Profeet en een der rechtvaardigen zal zijn. Heer, antwoordde Zacharias, hoe zou ik een zoon hebben? Ik ben oud en mijn vrouw is onvruchtbaar. De Engel zei tot hem: Dus doet God hetgeen dat hem goeddunkt. Heer, zei Zacharias, toon aan mij enig teken van mijn gemalin zwangerschap. Het teken dat ik aan u geven zal, antwoordde de Engel, zal wezen dat gij in drie dagen niets dan door tekenen zult spreken; gedenk dikwijls aan uw Heer, loof hem ’s avonds en ’s morgens. Gedenk dat de Engelen gezegd hebben: O Maria, God heeft u boven alle de vrouwen des wereld verkozen en gereinigd; ô Maria, gehoorzaam uw Heer, prijs hem en aanbid hem met diegenen die hem aanbidden. Ik vertel aan u hoe de zaak gebeurd is; gij was niet bij de bedienaars des Tempels toen ze hun pluimen geworpen hebben om te loten en om te zien wie onder hen voor Maria’ s opvoeding bezorgd zou zijn: noch ook [62] niet toen ze in deze zwarigheid gevallen zijn. Gedenkt hoe de Engelen gezegd hebben: O Maria, God verkondigt aan u een Woord van wat de Messias voortkomen zal, Jezus, Maria’ s zoon, vol van eer in deze wereld en die in de andere in 't getal der tussensprekers bij zijn goddelijke Majesteit zal wezen. Hij zal in de wieg spreken gelijk een man van dertig tot vijftig jaren en in 't getal der rechtvaardigen wezen. Ze zei: Heer, hoe zal ik een kind hebben, zonder een man aan te roeren? Hij antwoordde: Dus doet God hetgeen dat hem goeddunkt; als hij iets schept zegt hij: Zij en is. Ik zal aan hem de Schriften, de geheimenissen van 't geloof, 't oude Testament en 't Evangelie leren. Hij zal een Profeet zijn aan de kinderen van Israël gezonden. Jezus zegt tot de kinderen van Israël: Ik ben tot u gekomen met heldere tekens van mijn zending vanwege uw Heer. Ik zal u van 't slijk der aarde de gestalte van een vogel maken en haar aanblazen en ze zal terstond een vogel zijn en door Gods toelating vliegen. Ik zal de blindgeborenen en melaatsen genezen, de doden opwekken en aan u leren wat gij eten en niet eten moet. Dit zal aan u tot onderwijs dienen zo gij in God geloofd. Ik ben gekomen om 't oude Testament en hetgeen dat voor dezen aan u [63] geleerd is te bevestigen. Zeker, 't is aan u geoorloofd van hetgeen te eten dat tevoren aan u verboden was. Ik ben tot u gekomen met de tekens van mijn zending die getuigen dat ik waarlijk vanwege uw Heer gezonden ben, vreest God en gehoorzaam mij. God is mijn en uw Heer; aanbid hem, dat is de rechte weg. Toen Jezus hun boosheid kende zei hij: Wie zal in mijn afwezen Gods Wet ondersteunen? De Apostelen antwoordden hem, wij zullen Gods Wet ondersteunen; wij geloven in zijn Eenheid; zijn een getuige voor God dat wij ons geheel aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven hebben: Heer, wij geloven in hetgeen dat gij geboden hebt en hebben de Profeet, uw Apostel, gevolgd; schrijf ons in 't getal van diegene die uw Wet belijden. De Joden hebben tegen Jezus tezamen gespannen en God heeft hun samenzwering tegen hen gekeerd; hij weet het voornemen der samenzweerders. Gedenk hoe de Heer gezegd heeft: O Jezus, ik zal u laten sterven, ik zal u tot mij opheffen van de ongelovigen verwijderen en diegenen die u gehoorzaam d hebben in de dag des Oordeels voor de ongelovigen stellen. Gij zult in deze dag alle voor mij verzameld zijn; ik zal de verschillen die tussen u zijn oordelen en de bozen in deze en in de andere [64] wereld straffen. Niemand van hen zal hen kunnen beschermen. Ik zal diegenen, die in mij geloofd en die goede werken gedaan hebben vergelden. God bemint niet de onrechtvaardigen. Ik verhaal deze geheimenissen aan u en leer u de Koran. Jezus is bij God gelijk Adam; God heeft hem van aarde geschapen, en gezegd: Ze, en hij was. Deze waarheid komt van uw Heer voort; weest niet in 't getal van diegene die eraan twijfelen. Indien iemand tegen u van uw lering twist, zeg tot hen: Komt, verzamel uwe en onze kinderen, uwe en onze wijven. Laat ons verzamelen, en onze gebeden tot God stieren: ik zal de vloek van zijn goddelijke Majesteit op de leugenaars leggen. Deze reden is geheel waarachtig, daar is geen God, dan de enige almachtige en alwijze God: indien ze van zijn geboden afwijken, hij zal de ongelovigen wel kennen. Zeg tot hen; O gij, die de Schrift weet, kom met waarschijnlijke woorden tussen u en ons. Aanbid ik een ander dan u? Ik vergezelschap hem met niemand en kan geen ander dan hem, voor Heer. Indien ze van de weg der geloof afwijken, God zal diegenen wel kennen die de aarde besmetten. Zeg tot hen; Zijt getuigen dat wij in God geloven. O gij, die de Schrift weet, (De Joden en Christenen) twist niet van Abrahams wet, te weten of hij ’t oude [65] Testament of 't Evangelie onderhield; ze werden na hem onderwezen; misschien zult gij uw doling bekennen. O gij die van hetgeen wat gij niet wist, getwist hebt, Abraham was noch Jood, noch Christen; hij beleed Gods eenheid, hij was een ware gelovige en niet in 't getal der ongelovigen. 't Volk en vooral diegenen die in zijn tijd hem volgden, gelijk ook de Profeet Mohammed, en alle de ware gelovigen hebben de waarheid van zijn Wet gekend. Een deel van diegene waaraan voor dezen de wetenschap van de Schrift gegeven was willen u van de rechte weg afleiden, maar ze dwalen zelf daarvan en kennen hem niet. O gij die de Schrift weet verzwijgt niet boosaardig Gods bevelen, bekleedt de waarheid niet met de leugen en verberg haar niet met voordacht. Veel van diegene die de geschreven Wet weten hebben van de dageraad afgezegd; Geloof in hetgeen dat diegenen geleerd is die in Gods Wet geloven en hebben het ’s avonds in 't getal der ongelovigen geweest; ze zullen zich misschien bekeren. Geloofd alleenlijk diegenen, die uw Wet volgen; zeg tot hen, Gods geleide is de ware geleide. Men heeft aan geen ander, dan aan u, de wetenschap, die aan u gegeven is, verleent. Indien de ongelovigen in de dag des Oordeels tegen u voor uw [66] Heer twist zo zegt tot hen: De genade komt van Gods hand voort; hij is mild en weet alles, hij vergeeft diegene die hem goeddunkt en is zeer barmhartig. Indien gij uw schat onder de handen van veel van diegene vertrouwd die de geschreven Wet weten zo zullen ze hem getrouwelijk aan u weerleveren. Daar zijn ook veel lieden onder hen die hem niet aan u zullen weergeven, indien gij geen zorg daarvoor draagt, omdat ze zeiden dat ze de Arabieren niet geloofden; ze lasteren tegen God en kennen hun lasteringen. Diegene die hetgeen voldoet dat hij beloofd heeft en die God vreest zal van God bemind zijn; hij bemint diegenen die zijn vrees voor de ogen hebben. Diegenen die om enige winst zijn geboden veranderen zullen geen deel in 't Paradijs hebben; hij zal hen niet beschermen en in de dag des Oordeels niet aanschouwen: hij zal hen niet vergeven; en ze zullen zwaar gestraft worden. Onder hen zijn lieden die in 't lezen de Schrift veranderen en bekend maken willen dat hetgeen wat ze zeggen in de Schrift staat, ofschoon 't er niet in is. Ze lasteren en kunnen hem goed. God had de Schriften, de wetenschap en voorzeggingen niet aan de mens gegeven om aan 't volk te zeggen, Aanbid mij in plaats van God, maar om te zeggen, Onderhoud nauwkeurig [67] hetgeen dat gij in de Schrift geleerd hebt en dat gij leest. God gebiedt niet aan u de Engelen, noch de Profeten te aanbidden; zal hij dan de boosheid aan u gebieden nadat hij zijn Wet aan u geleerd heeft? Gedenkt dat hij de beloften van de Profeten ontvangen heeft om zonder vrees zijn geboden te verkondigen en dat hij de Schrift en wetenschap aan u heeft geleerd en dat daarna een Profeet gekomen is die de lering, die aan u geleerd was, bevestigd heeft op dat gij in zijn woorden zou geloven. Hebt gij zulks niet beproefd? Hebt gij niet hetgeen wat aan u beloofd was, ontvangen? Wij hebben 't ontvangen. Weest dan getuigen tegen uzelf en tegen diegenen die u volgden; en ik zal getuige tegen u en hen zijn. Diegenen die van de rechte weg zullen afdwalen zullen boos wezen. Begeren ze een andere dan Gods Wet te onderhouden? Al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is gehoorzaam hem gewillig, of door geweld, en gij zult alle eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. Zeg hen: wij geloven in God in hetgeen dat hij ons ingeblazen en in hetgeen dat hij Abraham, Isaak, Jakob en de Stammen ingegeven heeft, in al hetgeen dat door Mozes, Jezus en in 't algemeen door alle de Profeten vanwege God bevolen is; en wij geheel aan zijn wil [68] overgegeven. De offers van diegene die een andere wet dan de Wet der zaligheid begeren te volgen zullen niet aangenaam wezen: ze zullen in de andere wereld in 't getal der verlorenen gesteld worden. God heeft niet diegenen geleid die de boosheid volgden nadat ze zijn Wet hadden beleden en door de heldere en blijkbare tekens die aan hen verschenen zijn gezien en getuigen dat de Profeet waarachtig is. God geleid niet de onrechtvaardigen. Ze zullen voor eeuwig van zijn goddelijke Majesteit, van de Engelen en van de hele wereld vervloekt zijn. Ze zullen geen verlichting in hun bestraffing vinden en in de dag des Oordeels van bescherming beroofd zijn, uitgezonderd diegenen die zich zullen bekeren en goede werken doen waaraan God goedertieren en barmhartig zal zijn. Diegenen die boos tegen Jezus zullen zijn, nadat ze in Mozes boeken geloofd hebben, en die hun boosheid tegen Mohammed vermeerderen zullen zich nimmer bekeren, maar eeuwig afdwalen. Alle schatten van de aarde kunnen de bozen die in hun boosheid sterven niet bewaren; men heeft zware bestraffingen voor hen bereid en niemand onder hen zal hen kunnen beschermen. Gij zult niet gerechtvaardigd zijn totdat gij een groot deel van uw goederen in godvruchtige werken besteed [69] hebt. God weet wat aalmoezen gij doet. Allerhande spijs was de kinderen van Israël toegelaten, uitgezonderd hetgeen wat Israël voor 't oude Testament aan zichzelf verboden had. Zeg tot hen; Kom en breng het oude Testament en merkt daarop, men zal zien of gij de waarheid zegt. Diegenen die daarna lasteringen tegen God spreken, hebben groot ongelijk. Zeg tot hen: God heeft de waarheid gezegd; Volg Abrahams Wet, ze is hem aangenaam. Hij beleed de Eenheid van zijn goddelijke Majesteit. Hij was niet van 't getal van diegene die in veel goden geloven. De Tempel van Mekka is de eerste die van God op aarde opgericht is om daar aangebeden te worden; hij heeft hem gezegend en 't volk zal daar de onderwijzingen van de rechte weg vinden, met klare en blijkbare tekens van zijn almacht, te weten Abrahams plaats. (De Turken zeggen dat Abrahams plaats een steen is die in een bedeplaats te Mekka bewaard wordt waarop Abraham klom toen hij de grondvesten der Tempel van deze stad stichtte. De tekens van zijn voetstappen zijn op deze steen uitgehold tot heden toe) Diegene, die in deze Tempel treedt zal in een plaats van zekerheid en voorrecht wezen. God heeft geboden dat diegenen die macht hebben derwaarts in pelgrimage zullen trekken. Diegene die boos is, moet weten dat God niet met hem te doen heeft. O gij, die kennis van de geschreven Wet hebt, verzwijg niet met voordacht Gods bevelen; hij weet al hetgeen dat gij doet, zeg tot hen. O gij die de wetenschap der Schriften hebt keert diegenen [70] niet af van de weg der zaligheid, die in Gods Wet geloven; gij wilt haar veranderen en bederven, maar God is niet onkundig van hetgeen dat gij doet. O gij die geloofd indien gij veel van diegene volgt die kennis van de geschreven Wet hebben, (de Joden) ze zullen u tot het getal der bozen afleiden. Hoe zult gij van de bozen zijn terwijl men Gods geboden aan u geleerd heeft? En terwijl zijn Profeet en Apostel onder u is? Diegene die zich aan God overgeeft is op de rechte weg. O gij die geloofd, vreest God, sterft in de belijdenis van zijn Eenheid en gedenkt aan de genade die hij aan u gedaan heeft. Gij was alle vijanden van elkaar. Hij heeft uw harten verenigd; en gij zijt door zijn bijzondere gunst gelijk goede broeders enig gebleven. Gij stond op de kant van een gracht met vuur, daar hij u afgetrokken heeft; dus openbaart God zijn gunst aan u, misschien zult gij de rechte weg volgen. Onder u zijn lieden die 't volk tot weldoen vermanen, ze gebieden hetgeen dat eerlijk is te doen en onthouden zich van hetgeen dat niet eerlijk is; deze lieden zullen zalig zijn. Weest niet gelijk diegenen die de waarheid verlaten hebben en de leugen gevolgd zijn, ofschoon de waarheid aan hen bekend was: ze zullen grote pijn in die dag lijden waarin ‘t aangezicht der goeden zal blinken en dat van de bozen [71] zwart zijn. Hebt gij de boosheid gevolgd nadat gij belijdenis van 't geloof gedaan hebt? Smaakt heden de pijnen die tot uw zonde behoren. Diegenen die een wit en helder aangezicht hebben zullen in Gods gunst wezen daar ze eeuwig in blijven zullen. Zie daar de geheimenissen van Gods Wet die ik met waarheid aan u leer; God wil niet dat men zijn volk onrecht aandoet al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is behoord hem toe, hij heeft de beschikking van alles. Op aarde is geen volk gevonden dat een beter weg gevolgd heeft dan gij hebt; Verbied hetgeen te doen wat niet redelijk is en geloofd in God alleen. Indien diegenen die voor dezen kennis van de geschreven Wet hebben gehad in God geloofd hadden, ze zouden zeer goed gedaan hebben. Onder hen zijn lieden die in hetgeen geloven, wat waarachtig is; maar 't grootste deel van hen is boos. Ze zullen u geen kwaad aandoen, dan met de tong en ze zullen geen bescherming tegen u vinden. Indien ze u bestrijden zo zullen ze de rug keren. Ze zijn ter plaatse daar ze gestaan hebben van schaamte en schande geslagen, behalve toen ze Gods Wet omhelsden en de geboden onderhielden die aan 't gelovig volk geleerd waren; toen ze weer in Gods gramschap gevallen waren zijn ze van armoede geslagen [72] omdat ze niet in 't Woord van zijn goddelijke Majesteit geloofden, zijn Profeten zonder reden doodden en zijn geboden ongehoorzaam waren. Diegenen, die voor dezen kennis van de geschreven Wet hebben gehad zijn niet alle gelijk; onder hen zijn lieden die in de gehoorzaamheid volharden, ‘s nachts Gods wonderdaden overdenken, hem aanbidden en in zijn goddelijke Majesteit en in de dag des Oordeels geloven. Ze preken de eerbaarheid, verbieden dingen die oneerlijk zijn te doen en begeven zich tot goede werken; zeker, ze zijn vrome lieden. Verbergt niet de goede werken die gij doet; God kent diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. De rijkdommen en de kinderen zullen bij God aan de ongelovigen onnut zijn; ze zullen eeuwig in 't helse vuur blijven. De aalmoezen die ze in deze wereld doen zijn gelijk een felle hete of koude wind die op de bouw van diegene komt die hun zielen ongelijk aangedaan hebben en die daarvan geheel bedorven is. God heeft hen geen onrecht aangedaan, maar ze hebben zichzelf, door hun zonden, verongelijkt. O gij die in God geloofd acht niet dat iemand van God is verkozen, zo hij niet van uw godsdienst is. De bozen zullen pogen u in hun wanorde te brengen. De haat is in hun mond gebleken [73] en diegene die in hun borst gebroed wordt is noch groter. Wij hebben Gods geboden aan u geleerd, indien gij hen onderhoudt zo zult gij u van de boosheid der ongelovigen beschutten. O gij! Gij bemint hen en ze beminnen u niet. Gij geloofd in 't algemeen de Schriften en ze geloven niet in hetgeen dat gij geloofd. Als ze u bejegenden zeiden ze; wij geloven in God, en als ze van u afgegaan waren hebben ze van gramschap tegen u op 't einde van hun vingers gebeten. Zeg tot hen; Sterft met uw gramschap. God weet hetgeen dat in uw harten is. Indien u enig goed toekomt zo zijn ze verdrietig daarin, en als u kwaad overkomt zo verblijden ze zich daar over: indien gij geduld hebt en God vreest, hun boosheid zal u geen kwaad doen; God weet al hetgeen dat ze doen. Gedenk aan de ochtend waarin enige van de uwen de ware gelovigen in de veldslag verlieten en twee van uw benden uit de strijdt weken. God was hun beschermer. Alle ware gelovigen behoren in hem te vertrouwen. Hij heeft u te Beder (Beder is een plaats tussen Mekka en Medina daar Mohammed een veldslag gewonnen heeft) beschermd daar gij weinig in getal en kwalijk gewapend was. Gij zult hem misschien vrezen en van deze weldaad bedanken. Zeg tot de ware gelovigen: Is 't niet genoeg dat God u helpt met drieduizend van zijn Engelen. Zeker, indien gij geduld hebt en God vreest [74] zo zullen ze in de nood kunnen helpen en uw Heer zal u met vijfduizend van zijn Engelen, uit de hemel gezonden, te hulp komen. Hij zal deze bijstand niet aan u zenden, dan om u zijn bescherming aan te zeggen, en tot verzekering van uwe harten. De overwinning komt van zijn goddelijke Majesteit: hij is almachtig en voorzichtig in zijn werken. Hij zal in deze wereld een deel van diegene die boos zijn verdelgen of hen zo strengelijk straffen dat ze wanhopig worden. Het raakt u niet of hij hen vergeven of straffen zal omdat ze boos zijn. Al hetgeen dat op de aarde en in de hemelen is, behoort hem toe. Hij vergeeft diegene die hem goeddunkt. Hij is goedertieren en barmhartig tegen de vromen. O gij die geloofd, weest geen woekeraars en vreest God. Gij zult misschien zijn geboden gehoorzamen; vreest het helse vuur dat voor de ongelovigen bereid is. Gehoorzaam God en de Profeten zijn Apostelen. Uw zonden zullen u vergeven worden, verzoekt vaardig vergiffenis van uw Heer. De ruimte van 't Paradijs begrijpt de hemel en de aarde; het is voor de vromen bereid. God bemint diegenen die in vreugde en droefheid aalmoezen geven, die hun toorn overheersen en diegenen die hem misdaan hebben vergeven; hij bemint diegenen die goed doen en [75] die nadat ze enige zonde bedreven hebben aan zijn goddelijke Majesteit hebben gedacht en vergiffenis daarvan van hem hebben verzocht. Wie anders dan God vergeeft de zonden? Diegenen die niet in hun misdrijf volharden en hun zonden bekennen zullen van Gods barmhartigheid vergolden worden en zijn genade in 't Paradijs genieten. Voor dezen zijn er wetten en wegen geweest om 't volk op de rechte weg te geleiden: maar aanmerkt hoedanig 't einde der ongelovigen heeft geweest. De Koran is gezonden om de wereld te onderwijzen en de mensen op de rechte weg te geleiden en om de vromen te preken. Verflauw niet en bedroeft u niet in de strijden; gij zult overwinnaars zijn zo gij in God geloofd. Indien gij gewond hebt geweest; gelijke wonden hebben ook de bozen getroffen. God verandert dus de dagen onder 't volk om diegenen te kennen die waarlijk ijverig in zijn Wet zijn; en neem tussen u getuigen tegen de boosheid der ongelovigen. God bemint niet de onrechtvaardige; hij vergeeft diegenen, die geloven, de zonden en verdelgt de ongelovigen. (Dat is de strijd te Beder) Meent gij in 't Paradijs te treden en dat God niet diegenen kent die kloekmoedig gestreden hebben? Hij kent diegenen die in hun tegenspoed geduldig en in de gehoorzaamheid van zijn geboden volhard zijn [76] geweest. Gij verwachtte de dood eer gij hem bejegende, gij hebt hem met uw ogen gezien en zijt overwinnaars geworden. Zeker, Mohammed is Gods Profeet en Apostel. Voor hem zijn veel Profeten geweest: zo gauw als ze gestorven of gedood waren bent gij in uw boosheid weer tot uw oude paden gekeerd. Diegenen die weer tot hun oude paden keren doen God geen kwaad aan. Hij zal alleen diegenen vergelden die dankbaar van zijn weldaden zijn; en de mensen kunnen niet zonder zijn toelating sterven, en dit in een geschreven en voorgestelde tijd. Ik zal de goederen dezer wereld aan diegene die het begeert geven en diegenen, die mij prijzen overvloedig vergelden. Zeker, zijn er Profeten en mensen met hen geweest die niet ontmoedigd zijn geweest door de kwellingen die hen in 't strijden voor Gods Wet overgekomen zijn? Ze werden niet verzwakt, en hebben zich voor de ongelovigen niet vernedert; God bemint diegenen, die in hun tegenspoed geduldig hebben geweest, en diegenen, die in zijn Wet volharden. Ze zeiden in hun kwellingen; Heer, vergeef ons onze schulden verzeker onze treden en bescherm ons tegen de ongelovigen. God gaf hun de rijkdommen van de aarde en de schatten des hemels; hij bemint diegenen die weldoen. O gij, die in God [77] geloofd indien gij de bozen gehoorzaam zo zullen ze u tot uw oude paden weer doen keren; en gij zult in 't getal der verloren lieden geraken. Zeker, God is uw Heer; hij is een zeer goed beschermer. Ik zal de harten der ongelovigen bevreesd maken omdat ze zonder reden veel goden aangebeden hebben; en 't helse vuur zal hun woning zijn. God deed de waarheid zijner beloften aan u blijken toen gij door zijn toelating de ongelovigen doodde totdat gij van strijden afgemat was. Gij hebt echter hetgeen, wat de Profeet beval, tegengesproken: gij hebt hem ongehoorzaam geweest nadat hij hetgeen wat gij zo vurig begeerde aan u vertoond had. Onder u zijn lieden, die de goederen dezer wereld, en anderen, die de goederen des hemels beminnen. God heeft u van de ongelovigen verwijdert, om u te beproeven: hij heeft u uwe zonden vergeven; hij is mild tegen diegenen die zijn geboden onderhouden. Toen gij uit de strijd week en zonder reden bezweek herriep de Profeet u en liet u uw misdrijf bekennen met duizend straffen. Bedroeft u niet om 't verlies van de roof die u in de dag der overwinning ontsnapt is, noch om 't kwaad wat u overgekomen is toen gij overwonnen werd. God weet al hetgeen dat gij doet. Hij zond, na uw arbeid, een grote rust [78] aan u; een deel van u sliep in alle zekerheid en 't ander deel liet zich tot zijn begeerlijkheden vervoeren. Ze hadden gedachten van God die tegen de waarheid streden; gedachten der onwetenden die zeggen: Hebben wij iets van de bijstand gezien die God aan ons beloofd heeft? Zeg tot hen: Alles komt van God voort. Ze verbergen in hun zielen hetgeen dat ze niet openbaren en zeggen: Indien wij vrij in onze wil hadden geweest zo zouden wij niet gedood zijn. Zeg tot hen: Ofschoon gij in uw huizen en bedden was gebleven zo zou de dood echter diegenen die tot het uur van hun noodlot gekomen waren, weggerukt hebben. God beproeft hetgeen dat in uw harten is en weet hetgeen wat gij in de ziel hebt. Zeker, de duivel heeft diegenen opgeruid die de vlucht kozen toen de twee heren in slag ordening stonden en dit om enige zonde die ze bedreven hadden. God heeft echter zulks aan hen vergeven; hij is goedertieren en barmhartig tegen zijn volk. O gij die geloofd, weest niet gelijk de ongelovigen die van hun broeders spreken die in 't leger gedood zijn, zeiden dat, zo ze in hun huizen waren gebleven ze niet gedood zouden zijn. God stelt dit berouw in hun hart om hun boosheid. Hij geeft het leven en de dood en ziet al hetgeen dat gij doet. Indien [79] gij voor zijn Wet gedood wordt of in zijn gunst en genade sterft, dat zal bevorderlijker voor aan u zijn dan alle de schatten des wereld; en indien gij voor 't geloof strijdt en sterft of gedood wordt zo zult gij voor zijn goddelijke Majesteit verzameld worden om vergelding te verkrijgen. Gij hebt door Gods genade hen leerzaam gemaakt; ofschoon gij streng tegen hen bent, ze zullen niet van u scheiden. Vergeef hen, bid voor hen, beraad u met hen in de gelegenheden die voorkomen; en als gij besloten hebt iets te doen vertrouw in God. Hij bemint diegenen die op hem vertrouwen. Indien hij u beschermt zo zal niemand overwinning over u verkrijgen: maar indien hij u verlaat wie zal u beschermen? Alle gelovigen moeten zich aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgeven. De Profeet is niet geoorloofd te bedriegen. Diegene die een bedrieger is zal in de dag des Oordeels met zijn bedrog verschijnen om geoordeeld te worden. De mensen zullen dan betaling krijgen naar hetgeen dat ze gewonnen hebben. Diegenen die God bemind hebben zal geen ongerechtigheid aangedaan worden; en de hel zal de woning van diegene zijn die door hun bedrog weer in de gramschap van zijn goddelijke Majesteit zijn gekeerd. Ze zullen niet alle eveneens gehandeld worden; God zal hun [80] ordening en plaats aan hen geven, hij ziet al hetgeen dat ze doen. Zeker, hij is de ware gelovigen gunstig geweest toen hij een Profeet van hun landaard aan hen zond om zijn geboden aan hen te verkondigen en hen in de Koran te onderwijzen; ze waren voor zijn komst in een openbare doling. Als u enig kwaad overgekomen is zo heeft het de ongelovigen niet minder dan u getroffen. Gij vroeg vanwaar dit kwaad voortkwam; het komt van u zelf voort: Zeker, God is almachtig. Hetgeen wat u overkwam toen de twee legers elkaar bejegenden is door Gods toelating bijgekomen om de ware gelovigen, die graag hun goederen tot de eer van zijn goddelijke Majesteit besteden, van diegenen te onderscheiden die uit de strijd weken toen men tot hen zei; Komt en strijd voor 't geloof en antwoordden: Indien wij hadden willen strijden wij zouden u niet gevolgd hebben; ze zijn toen nader aan de goddeloosheid dan aan 't geloof geweest: doch ze hebben al hetgeen dat in hun mond is, niet in hun hand; God weet hetgeen dat ze in 't verborgen houden. Onder hen zijn lieden die tot hun broeders zeiden: Staat stil en gaat niet ten strijde; uw spitsbroeders zouden niet gedood wezen zo ze ons gehoorzaamd hadden. Zeg tot hen: Verlost u van de dood, zo gij in [81] uw huizen blijven dit kan schuwen; geloofd niet dat diegenen die men om 't geloof gedood heeft, dood zijn: In tegendeel, ze leven bij God en verblijden zich omdat diegenen die toeliepen om hun te beletten te strijden, hen niet bejegend hebben. Ze hebben niets te vrezen. Ze zullen zich eeuwig in Gods gunst verblijden. Hij vergeldt overvloedig diegenen die voor zijn wet strijden. Diegenen die, nadat ze overwonnen zijn God en de Profeet gehoorzamen, goede werken gedaan en zijn goddelijke Majesteit gevreesd hebben zullen grote vergeldingen ontvangen. Toen men tot hen zei: 't Volk is tegen u aangespannen, neemt acht op u, zo heeft deze reden hun geloof vermeerderd en ze hebben gezegd: 't Is genoeg dat God onze beschermer is, ze hebben van Gods genade vervuld geweest, hen is geen kwaad meer overgekomen en ze hebben de geboden van zijn goddelijke Majesteit onderhouden; hij is goedertieren tegen diegenen, die hem gehoorzamen. De duivel zal u voor de ongelovigen doen vrezen; vreest niet voor hen, maar voor mij, zo gij vroom zijt. Kwel u hier niet mee dat gij de bozen ter goddeloosheid ziet lopen; ze doen God geen kwaad aan: hij wil hen geen rust in de andere wereld geven daar ze ruw gestraft zullen worden. Ik [82] verlang het welzijn der ongelovigen om hun straf te vermeerderen; ze zullen eindelijk droeve pijnen lijden. God zal de gelovigen niet in de staat laten waarin gij nu bent. Hij zal eens de goeden van de bozen scheiden; hij onderwijst niet het aanstaande, hij verkiest daartoe onder de Profeten diegene die hem goeddunkt. Geloofd dan in God en in zijn Profeten: indien gij in God geloofd zo vreest hem te verstoren; gij zult daarvan vergolden worden. Geloofd niet dat diegenen die al te spaarzaam en gierig van 't goed zijn dat God aan hen gegeven heeft goed doen: in tegendeel, ze doen zeer kwalijk; hetgeen, wat ze zonder reden sparen, zal in de dag des Oordeels hen verworgen. De erfenis der hemel en de aarde komt God toe; hij weet alles. Zeker, God heeft de reden van diegene gehoord die zeggen: God is arm en wij zijn rijk; hij heeft gezegd: ik zal hetgeen dat ze zeiden opschrijven en nauwe rekening van de moord houden, die ze onterecht aan de Profeten hebben bedreven; ik zal in de dag des Oordeels tot hen zeggen: Smaakt de pijnen van 't helse vuur dat gij verdiend hebt. God geleid diegenen die hem aanbidden, niet in de duisternissen. Daar zijn lieden die zeggen: God heeft ons geschikt tot de Profeten niet te geloven en zeg tot hen nadat hun offer door [83] 't vuur verteerd is; Daar zijn voor dezen Profeten gekomen met wonderdaden die gij begeert, indien gij vroom geweest was, gij zou hen niet gedood hebben. Indien ze u loochenen, zo weet dat ze ook de Profeten die voor u geweest hebben en met wonderdaden gekomen zijn geloochend hebben, te weten het Psalmboek en 't boek des lichts. Alle mensen zullen de dood smaken; en uw vergeldingen zullen in de dag des Oordeels betaald worden. Diegene die van 't helse vuur verwijdert en in 't Paradijs intreedt zal zalig zijn. De goederen van deze wereld zijn alleenlijk stof van hoogmoed; op dat gij in uw rijkdommen en in uzelf beproefd zou worden. Luistert niet naar de Joden of Christenen die voor u de geschreven Wet geweten hebben, noch ook naar diegenen die in veel goden geloven; ze verstoren God door hun lasteringen. Indien gij geduld hebt en God vreest zo zult gij een zeer goed besluit maken. God heeft de reden van diegene, die zijn geschreven Wet weten, aangenomen toen ze aan hem beloofden dat ze zijn geboden aan 't volk zouden verkondigen, en hen niet verbergen. Ze hebben hen echter veracht. Ze hebben hen tegen een voordeel van weinig waarde verwisselt en niets dan ellende verkregen. Acht niet dat diegenen die zich om 't kwaad dat ze gedaan [84] hebben verblijden en om hetgeen wat ze niet gedaan hebben geprezen willen zijn, de straf van hun misdaden hebben geschuwd; zeker, ze zullen grote pijnen lijden. Het Koninkrijk der hemelen en de aarde komt God toe; hij is almachtig. De schepping van hemel en aarde en 't onderscheidt van dag en nacht zijn heldere tekens van zijn almacht bij diegenen die oordeel hebben. Diegenen die staande, zittende, of neer gestrekt op God hebben gedacht en de schepping van hemel en aarde aangemerkt zeiden: Heer, gij hebt deze dingen niet tevergeefs geschapen; uw Naam is gezegend: verlos ons van de pijnen des helse vuur: gij zult diegene die gij daar in stor, rampzalig maken; en de bozen zullen in de dag des Oordeels van bescherming beroofd zijn. Heer, wij hebben diegenen gehoord die zeggen: Geloofd in uw Heer; wij geloven in uw Eenheid: vergeef ons onze misdaden, wis onze zonden uit en bewijs aan ons de gunst van in 't getal der rechtvaardigen te sterven: geef aan ons hetgeen dat gij door de Profeten beloofd hebt en laat niet toe dat wij in de dag des Oordeels ellendig zijn; gij doet niet tegen hetgeen dat gij belooft. De Heer heeft hen verhoord en tot hen gezegd: Ik zal uw goede werken, zo van mannen als van vrouwen, niet laten verloren gaan. [85] Ik zal de zonden van diegene uitwissen die uit Mekka gegaan zijn om zich van de bozen af te scheiden. Ik zal de zonden van diegene bedekken die uit hun huizen zijn gegaan en zich tezamen verzameld hebben om voor 't geloof te strijden en die gedood zijn. Ik zal voor hen de deur van 't Paradijs openen, daar veel vloeden vloeien, om hun goede werken te vergelden. Bij God is grote vergelding: benijd niet de ongelovigen die gij een weinig goed op aarde ziet bezitten. De hel is bereid om hun woning te wezen: en diegenen die God vrezen zullen eeuwig in tuinen wonen daar veel beken met allerhande vermaak vloeien. God is een grote vergelder der rechtvaardigen. Onder diegenen, die de geschreven Wet weten zijn lieden die in God in hetgeen dat voor dezen aan hen geleerd is en in hetgeen dat aan hen verkondigd is geloven. Zeker, ze gehoorzamen God en verlaten niet zijn Wet. Ze zullen een grote vergelding van God ontvangen, hij houdt nauwe rekening. O gij, die ware gelovigen zijt, weest geduldig in uw tegenspoed, volhard in goed te doen, strijd voor 't geloof en vreest God, gij zult zalig zijn. [86]

3. Het Hoofdstuk der vrouwen, omvat honderdzeventig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. (De oude Arabieren zwoeren bij de naam van God en bij de buik van hun vrouwen omdat ze voor diens onvruchtbaarheid vreesden.) O volk, vreest uw Heer die u van een enig mens geschapen en zijn bruid van zijn rib gemaakt heeft, waaruit veel mannen en vrouwen voortgekomen zijn. Vreest God, waarbij gij zweert en bij de buik van uw vrouwen. God merkt nauwkeurig op hetgeen dat gij doet. Geeft de wezen hetgeen dat hen toebehoord en doe geen kwaad voor goed; verslindt niet hun goederen; want dat is een grote zonde. Indien gij vreest de wezen ongelijk aan te doen, zo vrees ook de vrouwen te verongelijken. Trouw diegenen die u zullen behagen, hetzij twee, drie of vier. Indien gij vreest dat gij hen niet evenwel kan onderhouden, zo trouw niet meer dan een of de slavinnen die gij verkregen hebt; want zulks is bekwamer om God niet te vergrammen. Geeft den vrouwen gewillig hun bruidsschat: indien ze iets, wat aangenaam aan u is, geven, zo ontvang het met heusheid en genegenheid. Geeft het goed, wat God aan u gegeven heeft, om te bestaan, niet aan de zotten, maar helpt er de wezen mee. Geeft aan hen klederen die ze behoeven en onderhoudt hen eerlijk. [87]

Onderwijst hen totdat ze een bescheiden ouderdom bereikt hebben en tot huwen bekwaam zijn. Indien gij geloofd dat ze zich wijs belijden zo geeft hun hun middelen in handen en verslind hen niet onterecht eer ze tot hun jaren komen. Diegene die rijk is zal zich van hen goed onthouden en diegene die arm is zal in eerbaarheid daarvan nemen, naar de moeite die hij voor hen gedaan zal hebben. Als gij hen hun middelen weer in handen stelt zo neemt getuigen van uw bedrijf; God bemint de goede rekeningen. De kinderen zullen een goed deel in hetgeen hebben dat hen van hun vader en moeder en verwanten, na hun overlijden, nagelaten wordt; van 't weinig of veel komt hen een wettig en gesteld deel toe. Als men hun goederen deelt zo zullen de verwanten voor de armen en wezen zorg dragen: doet goed aan hen en onderhoudt hen eerlijk. Diegenen die vrezen dat ze een zwak geslacht van kleine kinderen zullen nalaten, moeten bevreesd zijn voor den wezen kwaad aan te doen; ze moeten God vrezen en hen eerlijk onderhouden. Diegenen die hun goed onterecht verslinden, zwelgen vuur in hun buik in en zullen aan een grote haart gebrand worden. God beveelt uw kinderen aan u; de zoon zal zo veel als twee dochters hebben: indien er meer dan twee [88] dochters zijn zo zullen ze het twee derde delen van de erfenis der overleden hebben; indien er niet meer dan een is zo zal ze de helft hebben en haar verwanten het zesde deel van hetgeen wat de overleden nagelaten heeft. Indien er geen kinderen zijn en de verwanten erfgenamen worden zo zal de moeder van de overleden het derde deel hebben; maar indien er broeders zijn zo zal de moeder met het zesde deel tevreden wezen nadat de giften, in 't testament begrepen, en de schulden voldaan zijn. Gij weet niet aan wie het dienstiger is goed te doen, aan uw kinderen of aan uw ouders; geeft aan hen het deel dat van God gesteld is. De helft van hetgeen wat uw wijven nalaten zullen zal u toebehoren, zo ze geen kinderen hebben en indien ze kinderen hebben zo zal 't vierde deel van hetgeen dat ze nalaten 't uwe wezen, nadat de giften en schulden betaald zijn. Ze zullen 't vierde deel van uw erfenis hebben indien gij geen kinderen hebt; maar indien gij kinderen hebt, zo zal 't achtste deel voor hen wezen. Indien de man en de vrouw van elkaar erven en geen ouders noch kinderen, maar een broeder en zuster hebben, zo zal elk van hen het zesde deel van de erfenis hebben: maar indien ze meer in getal zijn, zo zullen ze voor een derde deel inkomen, nadat [89] de geschenken en schulden zonder bedrog zijn betaald en vervolgens hetgeen dat van God gesteld is. Hij weet al hetgeen dat gij doet; en is voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt; 't is dus door zijn goddelijke Majesteit belast. Diegene die hem en zijn Profeet gehoorzaam zal in 't Paradijs, daar veel vloeden vloeien, intreden en in een eeuwige zaligheid blijven. Diegene die God en zijn Profeet ongehoorzaam is zal in 't helse vuur gestoten worden daar hij schandelijke pijnen lijden zal. Indien uw wijven overspel bedrijven, zo neem vier getuigen van hun misdrijf die van uw godsdienst zijn: indien ze getuigenis daarvan geven, zo houdt hen gevangen in uw huizen tot aan hun dood of totdat God een andere schikking daarin brengt. Straft de hoereerders, overspeelsters en overspelers; indien ze berouw van hun zonde hebben, zo doet hen geen kwaad: God is goedertieren en barmhartig tegen diegenen die zich bekeren. De bekering hangt van God af; hij is barmhartig tegen diegenen die uit onkunde kwaad doen en zich vaardig bekeren: hij weet alles en is zeer wijs. De vergiffenis is niet voor diegenen die tot aan het uur van het dood kwaad doen. Wij hebben grote pijnen voor diegenen bereid die boos sterven. O gij die in God geloofd 't is niet geoorloofd door geweld erfgenaam van uw [90] wijven te worden; verkracht hen niet om hen van hetgeen te beroven dat gij aan hen gegeven hebt, uitgezonderd zo ze in openbaar overspel zijn betrapt. Ziet hen heus aan, zo gij walging van hen hebt; 't kan wezen dat gij iets haat, daar God veel goederen in gedaan heeft. Indien gij uw vrouwen wilt verstoten om anderen te nemen en indien gij iets aan hen hebt gegeven, zo neemt niets van hetgeen wat hen toebehoort. Zult gij hun goed met leugen en klaarblijkelijke zonde nemen? Hoe zult gij ’t nemen terwijl gij elkaar hebt genaakt en gij belooft hebt hen heus te handelen. Trouw niet de vrouwen van uw vader; hetgeen, wat gebeurd is, was bloedschande, gruwel en een kwade weg. Uw moeders zijn aan u verboden, gelijk ook uw dochters, zusters, tantes, nichten, voedsters, zuigzusters, de moeders van uw vrouwen en de dochters die uw vrouwen bij andere mannen hebben gehad; voor wat gij zonderlinge zorg zult dragen. De dochters der vrouwen die gij bekend hebt zijn ook aan u verboden; indien gij hen niet bekend hebt, zo zal er geen zonde wezen. De vrouwen van uw zonen zijn mede aan u verboden en ook de twee zusters. Wat het verleden aangaat, God is goedertieren en barmhartig. De gehuwde vrouwen zijn desgelijks aan u verboden, uitgezonderd [91] de slaafse vrouwen die gij verkregen hebt; God heeft het dus bevolen. Behalve hetgeen dat hiervoor aan u verboden wordt, is 't u geoorloofd naar uw zin te trouwen. Indien gij vrouwen om geld begeert en geen maîtresse noch overspel wilt bedrijven, zo geeft aan hen de bruidsschat daarvan gij met hen overeengekomen bent: dus zult gij God niet vertoornen. Hij weet alles en is zeer wijs. Diegene die geen vrouwen van vrije staat kan trouwen, zal diegenen van zijn slaafse wijven of dochters trouwen die hem behagen zullen: God kent de trouw van alle beide. Trouw uw vrouwen met verlof van hun ouders en geef hun hun bruidsschat in eerbaarheid: indien de vrouwen van vrije staat die geen maîtresse noch overspel in 't heimelijk noch in 't openbaar bedreven hebben, tot een tweede huwelijk toelopen en overspel komen te bedrijven, zo zullen ze tweemaal meer dan de minnedochters gestraft worden. 't Huwelijk der slavinnen is voor diegenen die hoererij vrezen: indien gij u onthoudt van hen te trouwen, gij zult niet kwalijk doen. God is goedertieren en barmhartig; hij wil zijn Wet aan u leren en u op de weg van diegene geleiden die voor u geweest hebben: hij is goedertieren en barmhartig tegen zijn volk. Diegenen die de lust der bozen volgen wijken ver van de waarheid af. [92] God wil dat zijn Wet licht aan u zal zijn omdat de mens zwak geschapen is. O gij die in God geloofd, eet niet uw goed onder u met woeker. Indien gij koophandel doet, verdraag met elkaar in uw zaken en dood de een de ander niet. God is barmhartig tegen diegenen die hem gehoorzamen; diegene die uit haat en ongerechtigheid hem ongehoorzaam is zal in 't helse vuur branden; God kan hem lichtelijk straffen. Indien gij van de dodelijke zonden afwijkt zo zal ik uw gebreken bedekken en u in 't Paradijs doen treden. Begeert niet door nijd hetgeen dat God aan uw naasten gegeven heeft. De mannen en vrouwen zullen 't goed dat gij verkregen hebt genieten. Verzoekt God om zijn genade: hij weet alles. Geeft aan uw maagschap hetgeen dat haar toebehoort. Wij hebben een vaste ordening voor de een en de ander in de erfenis van uw ouders en verwanten gesteld. God ziet alles. De mannen zullen achtbaarheid over de vrouwen hebben, hen bewaren en ’t goed wat God aan hen gegeven heeft in hun macht houden, ze zullen voor de kosten zorgen die men voor hen doen moet. De wijze en gehoorzame vrouwen zullen in 't afwezen van hun mannen Gods geboden onderhouden. Doet vertoningen aan diegenen die ongehoorzaam zijn, drijft hen van [93] uw bed af, slaat hen. Indien ze u gehoorzamen zo zoekt geen gelegenheid van hen te onrecht te mishandelen. God is zeer hoog en groot. Indien gij vreest dat enig verschil tussen de man en vrouw zal komen, zo zendt iemand van hun verwanten aan hen om een einde van hun geschil te maken en hen te bevredigen; God zal zijn vrede tussen hen brengen, hij weet alles. Aanbid God en zegt niet dat hij een makker heeft die hem gelijk is. Doet goed aan uw ouders, verwanten, wezen, armen, aan uw naasten, buren, pelgrims, vrienden en aan uw slaven. God bemint niet diegenen die verwaand zijn. Wij hebben strenge straffen voor diegenen bereid die gierig zijn, die de gierigheid bij 't volk prijzen die de genade, die God aan hen bewezen heeft, verbergen en die boos zijn. Diegenen, die hun goed door geveinsdheid besteden geloven niet in God, noch in de dag des Oordeels; en diegenen die de duivel voor hun medemakker hebben zijn in een zeer kwaad gezelschap. Hij zal niet bij hen komen zo ze in God en in de dag des Oordeels geloven; en zo ze enig deel van 't goed, wat God aan hen gegeven heeft, in aalmoezen besteden. God kent hen; en doet niet zo veel onrecht aan iemand als een mier weegt. Indien de goeden zo veel goed doen als een mier groot is, God zal [94] 't vermenigvuldigen en een grote vergelding aan hen geven. In welk een staat zullen de ongelovigen in de dag des Oordeels zijn, terwijl wij getuigen van alle volken tegen hun boosheid hebben en terwijl wij u nodigen om tegen hen getuig van hun handel te zijn? De ongelovigen die de Profeet ongehoorzaam zijn geweest zullen in deze dagen wensen verplet te worden gelijk de aarde en dat ze door hun redenen Gods geboden niet verzwegen, noch veranderd hadden. O gij, die gelovig zijt, doet niet uw gebeden terwijl gij dronken bent, maar wacht totdat gij weet wat gij zegt, noch ook terwijl gij vuil bent 't en te overweg gaande totdat gij u gewassen hebt. Indien gij ziek of op de reis bent of zo even uw gevoeg gedaan of uw vrouwen bekend hebt en dat gij geen water vindt om u te wassen, zo zult gij uw hand in 't zant steken en 't aangezicht en de beide handen daarmee afwassen: God is goedertieren en barmhartig tegen zijn schepselen. Ziet gij niet hoe diegenen die de geschreven Wet weten, de doling kopen? Hoe ze u door hun rijkdommen willen verleiden en van de rechte weg aftrekken? God kent uw vijanden: 't is genoeg dat hij uw beschermer en voorstaander is. Diegenen die 't Jodendom volgen veranderen Gods Woord en zeggen tot de Profeet; [95] Wij hebben u gehoord en zijn u ongehoorzaam geweest; ze hebben gehoord zonder te horen, ze zeggen bewaar ons, draag zorg voor ons en nochtans verkeren ze in 't lezen Gods Woord en veranderen zijn geboden. Ze zouden beter doen zo ze zeiden: Heer, wij hebben gehoord en gehoorzaam d. Hoor ons alleen en aanschouw ons: maar God heeft hen vervloekt en weinig van hen zullen in zijn goddelijke Majesteit geloven. O gij die kennis van de Schriften hebt, in de Koran, (hij spreekt tot de Joden en Christenen) die 't oude en nieuwe Testament bevestigt, eer ik uw aangezichten uitwis en hen achter de rug doe keren. Ik zal de ongelovigen vervloeken, gelijk ik diegenen van de Sabbat vervloekt heb. Gods bevel wordt terstond uitgevoerd. Hij vergeeft niet diegenen, ie hem in 't gezelschap van anderen, die hem gelijk zijn, stellen: maar behalve dat vergeeft hij de zonden van diegene die hem goeddunkt. Diegene die zegt dat God medegenoten heeft lastert en zondigt dodelijk. Aanmerkt gij niet diegenen die zeggen dat ze vroom zijn? In tegendeel, God maakt diegenen vroom die hem aangenaam zijn. Hen zal in de dag des Oordeels geen kwaad aangedaan worden: Aanmerk hoe ze lasteren. 't Is genoeg dat God hun zonde openbaar ziet. Ziet gij niet diegenen die kennis van de [96] geschreven Wet hebben die in de afgoden Habot en Tagot geloven, tot de ongelovigen zeggen, Zie daar de weg van diegene die in God geloven? Zeker, God heeft hen vervloekt. Diegene die van hem vervloekt is zal niemand vinden die hem beschermt. Zullen ze alleen deel aan 't Koninkrijk der hemelen hebben zonder aalmoezen te doen? Zullen ze aan hun naaste de gunsten die God aan hem gegeven heeft benijden? Zeker, wij hebben aan Abrahams geslacht de kennis der Schriften en der voorzeggingen, en een grote overvloed van goed gegeven. Onder hen zijn lieden die in de Schrift geloofd hebben en de anderen hebben hem veracht. Maar ze zullen in 't helse vuur gestraft worden: ik zal hen doen branden en hun verbrande huid in een nieuwe huid doen veranderen om hen meer te doen lijden. God is almachtig en voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Ik zal diegenen die in God geloofd en goede werken gedaan hebben in de tuinen doen ingaan daar veel vloeden vloeien en daar ze eeuwig met zeer zuivere vrouwen zullen wonen. Ik zal hen in de schaduw van 't Paradijs doen ingaan. God beveelt u de getrouwheid onder elkaar en hetgeen wat aan u vertrouwd is gewillig weer te geven en dat gij als gij de geschillen oordeelt die onder [97] 't volk voorkomen met billijkheid oordelen zult. 't Is een goed werk dat hij aan u gebied; hij ziet en weet alles. O gij die geloofd, gehoorzaam God en de Profeten en diegenen die gebied op u hebben. Indien gij van enig punt in verschil zijt, geeft alles over aan God en aan zijn Profeet om de verklaring daarvan te weten: zo gij in God en in de dag des Oordeels geloofd, gij zult goed doen; dit zal de beste uitlegging zijn die gij kon weten: Ziet gij niet dat diegenen die achten te geloven in hetgeen dat u ingegeven heeft geweest en in hetgeen wat diegenen ingegeven was die voor u geweest hebben voor Tagot willen twisten? Ze hebben nochtans geboden niet in deze afgod te geloven: de duivel wil hen verleiden en van de waarheid aftrekken. Toen men tot hen zei: Gehoorzaam Gods gebod en zijn Profeet zijn ze van u afgeweken. Wat zullen ze doen als hen enige straf van hun voorgaande zonden overkomen zal? Ze zullen weer tot u komen, en bij Gods naam zweren dat ze niets hebben begeerd dan vrede en enige goede werken te oen. Maar God weet wat in hun harten is en heeft hen overgegeven. Laat niet af van hen te prediken en hen Gods woord aan te zeggen. De Profeten en Apostelen waren niet gezonden dan om door de [98] toelating van zijn goddelijke Goedheid te preken en om gehoord te worden. Indien ze, hun zielen gewond hebben, tot u komen en vergiffenis van God begeren, zo zult gij voor hen vergiffenis verzoeken. Ze zullen God goedertieren en barmhartig vinden. Ze zullen niet in zijn goddelijke Majesteit geloven totdat ze met u om 't verschil, dat tussen hen is, getwist hebben; en als ze niet langer van hetgeen twijfelen dat gij gedaan hebt zo zullen ze u zonder tegenspreken gehoorzamen. Wij hebben aan hen bevolen elkaar te doden en uit hun huizen te gaan, uitgezonderd zeer weinig van hen; en ofschoon ze 't deden, zo was 't niet om te gehoorzamen; wat voor hen een zeer groot goed en zeer grote verdienste geweest zou hebben: wij zouden aan hen een zeer grote vergelding gegeven en hen op de rechte weg geleid hebben. Diegene die God en zijn Profeet gehoorzaam zal bij diegenen wezen die van zijn goddelijke Majesteit met zijn genade begaafd zijn; te weten met de Profeten en Apostelen, met de rechtvaardigen en martelaars en met de vrome mensen; ze zullen medegezellen zijn. Zodanig is Gods genade; diegene die haar bekent geeft zich aan zijn goddelijke Majesteit over. O gij die ware gelovigen zijt weest op uw hoede. Verzamel u om edelmoedig [99] voor Gods Wet te strijden. Men vindt onder u die lui en traag zijn: als u enig nederlaag overgekomen is, zeiden ze: God heeft mij begunstigd van dat ik niet bij hen heb geweest; en dan God aan u enige overwinning op uw vijanden gaf zeiden ze, alsof er geen kennis tussen u en hen geweest had: Och dat ik bij hen geweest had, ik zou grote verdienste verkregen hebben. Strijd voor Gods eer tegen diegenen, die 't leven dezer wereld boven dat van de hemel stellen. Ik zal een zeer grote vergelding aan diegenen geven die strijden, de overwinning verkrijgen en die voor 't geloof strijden gedood zijn. Waarom zult gij niet voor Gods Wet en voor de vrijheid der zwakke en bedroefde vrouwen en kinderen strijden die zeggen: Heer, verlos ons uit deze plaats, (dat is Mekka) welks volk onrechtvaardig is. Geef aan ons een beschermer en een zekere toevlucht. Diegenen die in God geloven strijden voor zijn Wet; en de ongelovigen strijden voor de duivel. Strijdt tegen diegenen die de duivel dienen; zijn listen zijn zwak. Merkt op diegenen tot wie men zei: Laat af van uw handen in 't bloed der ongelovigen te plengen, volhard in uw gebeden en betaalt de tienden. Toen men hen beval te strijden was een deel van hen voor de wereld, als voor God, ja noch meer voor de wereld dan voor [100] God bevreesd en zeiden: Heer, gij hebt ons niet bevolen te strijden, tenzij gij ons tot een einde, dat nabij is, uitgesteld hebt. Zeg tot hen: 't Goed van de aarde is gering; in de andere wereld zijn grote goederen voor diegene die Gods vrees voor ogen heeft. U zal geen onrecht aangedaan worden. Waar gij bent, de dood zal u vinden, ofschoon gij in vaste burchten was. Zo de ongelovigen enig goed verkrijgen, ze zeggen dat zulks van God voortkomt, zo hen enig kwaad overkomt, ze zeggen, dat komt van u. Zeg tot hen: Alles komt van God voort. Wat is dan de begeerte dezer lieden? Ze zullen deze reden niet kunnen begrijpen, 't goed, wat gij verkrijgt komt van God en 't kwaad, wat gij verkrijgt, komt van u. Wij hebben u aan 't volk gezonden om de geheimenissen van mijn Wet aan hen te leren; 't is genoeg dat ik er getuige van ben. Diegene die de Profeet, Gods Apostel, gehoorzaam t, is God gehoorzaam; indien ze ongehoorzaam zijn, gij bent niet gezonden om hun beschermer te wezen. Ze zeggen dat ze u willen gehoorzamen en als ze van u geweken zijn broeden veel onder hen in hun hart iets anders dan ze gezegd hebben. Maar God zal hun gedachten opschrijven en hen overgeven. Geef u aan God over en wees tevreden dat hij uw beschermer is. Zullen ze de Koran [101] niet overwegen? Indien hij van elders, als van God, kwam, ze zouden veel tegenstrijdigheden daarin vinden. Toen ze enige verzekering van de overwinning of enige vrees van overwonnen te worden kregen hebben ze hem verkondigd, of schoon ze alles aan de Profeet, aan de geleerden onder hen, en aan diegenen die de Profeet gehoorzaam d hebben hadden bevolen, die weet wat men verborgen en wat men geheim moet houden. Indien Gods genade en barmhartigheid niet met u had geweest, gij zou de duivel gevolgd hebben. Strijd voor Gods wet, (Dit is de veldslag van Beder. Mohamed’ s vijanden maakten twee slag ordeningen) gebruik alleen u zelf daartoe en bekreun u daar niet mee of de ware gelovigen zonder wapenen zijn. De ellende der bozen zal nimmer eindigen; God zal hun ongeluk vermeerderen en de straf van hun misdaden vergroten. Diegene die goed doet zal goed vinden en die kwaad doet zal kwaad vinden; God merkt op alles. Als men u groet, zo groet weer met eerbied en vriendschap. God brengt alles in rekening. God! Daar is niet meer dan een enig God; hij zal u alle in de dag des Oordeels verzamelen; daar is niet aan te twijfelen. Wie is waarachtiger in zijn woorden dan God? Wat hebt gij met deze bozen te doen die in twee benden gedeeld waren? God heeft hen verwoest en verdelgt, uit oorzaak van hun zonden. Wilt gij diegene, die [102] van God begeleid is, op de rechte weg geleiden? Diegene, die van hem begeleid is, zal de rechte weg niet vinden. Ze begeren dat gij ongelovig zijn, gelijk ze. Gehoorzaam hun niet, zo ze niet weer tot Gods Wet gekomen zijn. Indien ze haar verlaten, zo dood hen waar gij hen vindt. Maakt geen vriendschap met hen, uitgezonderd met diegenen die berouw van 't voorgaande hebben met u verbond komen maken, om naast u de ongelovigen te bestrijden. Indien God gewild had, hij zou aan hen voordeel op u gegeven en u verslagen hebben. Indien ze van u scheiden en uw Godsdienst volgen God laat u niet toe hen kwaad aan te doen. Gij zult lieden vinden die u willen geloven en ook hun makkers: ze zullen alles in verwarring brengen en zelf daarin vallen. Indien ze niet van u scheiden, geen vrede van u verzoeken en niet aflaten van uw kwaad aan te doen zo vangt hen en dood hen, waar gij hen ook vindt: wij hebben een volkomen macht over hen aan u gegeven. Een ware gelovige moet geen andere ware gelovige doden, tenzij uit onkunde. Diegene die uit onkunde een ware gelovige dood zal een ware gelovige uit slavernij loskopen of de schade en 't verlies aan de verwanten en erfgenamen van diegene die gedood is betalen, indien ze 't hem niet uit heusheid kwijtschelden. [103]

Indien hij een ware gelovige van uw vijanden is zo zal hij een ware gelovige uit de gevangenis loskopen; maar indien hij van uw bondgenoten is zo zal hij de schade en 't verlies aan de verwanten en erfgenamen van diegene die gedood is vergoeden en een ware gelovige uit de gevangenis loskopen. Maar indien hij geen middelen heeft omdat te doen, zo zal hij twee maanden achter een tot berouw, van God gesteld, vasten. God weet alles en is voorzichtig in hetgeen dat hij gebied. Diegene die een ware gelovige met voorbedachte raad dood zal in 't helse vuur gestraft worden; Gods toorn en vloek zullen eeuwig op hem wezen. O gij die ware gelovigen zijt toen gij voor Gods Wet tegen de ongelovigen streed, maak u bekent en zegt niet tot diegenen die u tegenstaat: gij zijt geen ware gelovige zo gij de goederen van deze wereld begeert; God bezit ontelbare rijkdommen; gij was tevoren hen gelijk, maar God heeft zijn genade aan u gegeven, en ziet al hetgeen, dat gij doet. De gelovigen, die, zonder ziek te wezen, in hun huizen blijven, zijn niet gelijk in verdiensten met diegenen die zichzelf en hun middelen voor Gods Wet besteden. Hij stelt diegenen die voor 't geloof strijden en die hun goederen en zichzelf tot zijn dienst besteden veel trappen boven diegenen [104] die ledig in hun huizen blijven. Hij is hun beschermer en heeft een zekere toevlucht voor hen in 't Paradijs bereid. Hij begunstigt diegenen die voor zijn Wet strijden met veel trappen van genade boven diegenen die in hun huizen rusten. Hij is goedertieren en barmhartig. De Engelen zeiden tot de ongelovigen die ze deden sterven, waar was gij met uw godsdienst? Ze antwoordden: wij waren zwak en onmachtig in de stad Mekka; ze zeiden: Was de aarde niet ruim genoeg om van de bozen af te wijken. De hel zal hun woning zijn, behalve de mannen, vrouwen, en kinderen, die zwak en onmachtig waren; God zal hen misschien vergeven, hij is goedertieren en barmhartig. Diegene die van de bozen afwijkt om zijn Wet te volgen zal veel plaatsen vinden, die gunstig voor hem zullen wezen. Zeker, hij zal diegene vergelden die uit zijn huis gaat die om zijn eer en om zijn Profeet te volgen gedood wordt: hij is goedertieren en barmhartig. Als gij op de reis zijt zult gij God niet vergrammen met uw gebeden te verkorten op dat de ongelovigen u niet zouden overvallen. Ze zijn uw openbare vijanden: als gij nabij hen zijt en de ware gelovigen beveelt hun gebeden te doen, zo hou bij u een deel van hen met hun wapenen om wacht te houden terwijl de anderen hun gebeden doen; en [105] nadat dezen hun gebeden geëindigd hebben zo zullen ze gelijk de eersten doen: ze zullen de wapenen nemen en wacht houden terwijl hun makkers hun gebeden doen. De ongelovigen begeren dat gij uw wapenen verlaat om u te overvallen. Gij zult niet kwalijk doen dat gij hen verlaat, zo de regen u lastig is of zo gij ziek zijt: maar weest altijd op uw hoede. God heeft schandelijke pijnen voor de ongelovigen bereid. Als gij uw gebed gedaan hebt zo gedenk staande, zittende en liggende aan God en doe uw gebeden als gij in een zekere plaats zijt. 't Gebed is den gelovigen in een gezette en bescheiden tijd bevolen. Weest niet blode in de ongelovigen te vervolgen: zo gij lijdt, ze lijden gelijk gij, maar gij verhoopt hetgeen dat ze niet te verhopen hebben. God weet al hetgeen dat ze doen; hij is zeer voorzichtig in zijn werken. Wij hebben 't waarachtig Boek aan u gezonden opdat gij de verschillen die onder 't volk zijn zou oordelen, gelijk uw Heer dat aan u geleerd heeft. Tergt de verraders niet en verzoekt vergiffenis van God, hij is goedertieren en barmhartig. Twist niet met diegenen die hun zielen verraden. God bemint niet de verraderlijke zondaars: ze verbergen zich van de wereld: hij is met hen als ze in hun hart de dingen verbergen die hem niet aangenaam zijn. [106]

Hij weet alles, dat ze doen. O gij! Gij twist voor hen in deze wereld; maar wie zal in de dag des Oordeels voor hen tegen God twisten? Wie zal in die dag hun beschermer zijn? Diegene, die van God vergiffenis verzoekt, nadat hij hem vergramd heeft, zal hem goedertieren en barmhartig vinden. Diegene die kwaad doet zal kwaad ontmoeten. God weet alles en is zeer wijs. Diegene, die een vergefelijke zonde of dodelijke zonde bedrijft en zich verontschuldigen wil, bedrijft een klaarblijkelijke doodzonde. Veel van hen zouden getracht hebben u te verleiden, zo gij niet door Gods genade en barmhartigheid geleid was: maar ze verleiden alleen hun eigen zielen; en ze zullen u geen kwaad aandoen. God heeft het boek, wat zijn geboden begrijpt, aan u gezonden: hij heeft u hetgeen geleerd wat gij niet wist en zijn genade is uitstekend over u. Daar is geen goed in de menigte van hun geheimenissen en redenen, uitgezonderd in diegenen, die de aalmoezen, de eerbaarheid en de vrede onder 't volk gebieden met begeerte van God te behagen: ze zullen van zijn goddelijke Majesteit een grote vergelding verkrijgen. Diegene die kennis van de rechte weg hebben de Profeet tegenspreekt en een ander voetpad, als dat van de ware gelovigen [107] volgt, zal tot zijn boosheid weerkeren: ik zal hem in 't helse vuur doen branden, daar de woning der goddelozen is. God vergeeft niet diegenen, die zeggen dat hij medegenoten heeft; behalve dat vergeeft hij alles aan diegene die 't hem goeddunkt. Diegene, die zegt dat God een medegenoot heeft, doolt grotelijks en wijkt af van de weg der waarheid. Indien ze een ander, dan God aanbidden, zo aanbidden ze de afgoden, de hardnekkige duivel die van God vervloekt is toen hij tot hem zei: gij wilt mij geen macht op diegenen geven die u aanbidden; maar ik zal hen van de rechte weg afleiden; ik zal hun kwaad leven verlengen, om hun bekering te vertragen: ik zal hen de beesten de oren doen afsnijden en hen aan uw bevelen ongehoorzaam doen worden en hen uw schepselen doen benijden. (De oude Arabieren sneden enig beest het oor af en lieten 't dan vrij en los in 't veld lopen tot uitwissen van hun zonden.) Diegene die hulp van de duivel verzoekt is in klaarblijkelijk verderf. Hij zal een lang leven aan de mensen beloven en hun berouw vertragen; maar hij belooft hun niets dan een lege eer. De hel is de woning van zodanige lieden en ze zullen daar geen uitgang vinden. Diegenen die in God geloven en goede werken gedaan hebben zullen eeuwig in 't Paradijs wonen daar veel vloeden vloeien. God is zeer waarachtig in hetgeen dat hij belooft. Wie is waarachtiger in [108] zijn woorden dan God? Uw leugens en de leugens van diegene die de geschreven Wet weten doen hem geen kwaad. Diegene die kwaad doet zal gestraft worden en geen beschermer vinden. Diegene die weldoet en in Gods Wet geloofd zal in 't Paradijs ingaan en hem zal geen onrecht aangedaan worden. Is er een betere wet dan zich aan God over te geven en vroom te zijn? Volgt Abrahams wet; God heeft Abraham verkozen om hem te beminnen. Al hetgeen dat in de hemel en op aarde is behoord zijn goddelijke Majesteit toe; hij weet alles. Ze zullen u van de vrouwen ondervragen. Zeg tot hen: God leert u hierin hetgeen dat u in de Schrift geleerd is aangaande de wezen en de vrouwen. Geeft aan hen hetgeen dat door de wet hen toegezonden is en begeert hen niet te trouwen alleen om hun goed te hebben. God leert u ook den wezen hetgeen dat hen toebehoort te geven en hen geen ongelijk te doen. Hij weet wat goed gij gedaan zult hebben. Indien de vrouw vreest dat ze van haar gemaal kwalijk gehandeld zal worden en dat hij haar verstoten wil zo zullen ze beide goed doen dat ze met elkaar verdragen; want de vrede is zeer goed. Indien gij al te hardnekkig bent en niet tezamen kan verdragen, zo gij goed aan uw vrouwen doet in hen te verstoten [109] en zo gij vreest hen ongelijk te doen, God weet alles dat gij doet. Indien gij geloofd dat gij de gelijkheid en gerechtigheid niet tussen uw vrouwen kan bewaren, ofschoon gij daarnaar poogt, zo neigt niet geheel naar uw begeerlijkheden en verlaat uw vrouw niet als iets dat tot lijden overgegeven is. Indien gij in enigheid leeft en vreest dat gij haar ongelijk aandoen zult zo zal God barmhartig tegen u zijn. Indien ze van elkaar scheiden volgens de geboden van de wet, God zal hen met zijn bescherming verrijken: hij is mild en wijs; en al hetgeen, dat in de hemel en op de aarde is, gehoorzaam hem. Wij hebben u bevolen God te vrezen, gelijk wij voor dezen aan diegenen gedaan hebben die kennis van de geschreven wet hadden. Indien gij boos zijt, zo weet dat al hetgeen, wat in de hemel, en op de aarde is, God toebehoord. Hij behoeft zijn schepselen niet; en hij moet verheerlijkt zijn, 't is u genoeg dat hij u beschermer is: indien hij wil, hij zal u doen vergaan en andere schepselen in uw plaats stellen; want hij is almachtig. Diegene die de goederen van de aarde bemint zal in God alle de goederen van deze en van de andere wereld vinden: hij verstaat en ziet alles. O gij die geloofd weest waarachtig in uw getuigenissen, ofschoon het tegen uzelf, tegen uw ouders en tegen uw [110] verwanten is; en ziet niet meer op de rijke dan op de arme. God is een beschermer van beide. Volgt niet uw begeerlijkheden om de rijken meer, dan de armen te begunstigen. Verander de waarheid niet. Weest onbeschroomd in getuigenis van hetgeen te geven dat gij weet; God weet al hetgeen dat gij doet. O gij die in God, in zijn Profeet en in 't boek dat voor hem gezonden was geloofd, weet dat diegene die lasteringen tegen zijn goddelijke Majesteit, tegen zijn Engelen, Schrift, Profeten, en tegen 't eeuwig leven uitspreekt, grotelijks verdoold is en van de waarheid afwijkt. God vergeeft niet diegenen die zijn Wet omhelst en haar daar na verlaten, en later in zijn goddelijke Majesteit geloofd hebben, en alweer tot hun boosheid gekeerd zijn. Boodschap de zodanige dat ze wrede pijnen zullen voelen. Diegenen die de ongelovigen gehoorzamen om groot in deze wereld te wezen bedriegen zich grotelijks. De grootheid komt van God voort. In 't boek wat aan u gezonden is staat geschreven dat de ongelovigen met u zullen spotten als gij Gods woord zult horen, en zijn geboden gehoorzamen. Blijft niet lang in hun gezelschap zo ze niet van gesprek veranderen; anderszins zult gij hen gelijk zijn. God zal alle de ongelovigen en bozen in de hel verzamelen. Diegenen onder hen, die op uw handel merken [111] zeiden dat ze van uw deelgenootschap waren als gij enig geluk kreeg: en als de ongelovigen voordeel op u hadden zeiden ze tot hen dat ze met hen waren en dat ze tegen u gestreden hadden. God zal 't verschil wat tussen u is in de dag des Oordeels oordelen en de ongelovigen geen voordeel op diegenen geven die zijn wet onderhouden. De bozen menen God te bedriegen, maar God bedriegt hen. Ze zijn onachtzaam in hun gebeden te doen, ze zijn schijnheilig voor de wereld en ze gedenken niet aan zijn goddelijke Majesteit, uitgezonderd zeer weinig onder hen die onzeker zijn of ze de gelovigen of ongelovigen zullen volgen. Diegene die van God begeleid wordt zal niet de rechte weg vinden, O gij die geloofd gehoorzaam niet de ongelovigen tot uitsluiting der ware gelovigen. Wilt gij aan God klaarblijkelijk gelegenheid van uw zonden te straffen geven? De bozen zullen in de laagste plaats van de hel zijn en geen hulp vinden, uitgezonderd diegenen die zich bekeren, goede werken doen, zich aan God overgeven en zijn geboden gehoorzamen; ze zullen bij de ware gelovigen zijn en van God een zeer grote vergelding ontvangen. Hij zal u geen ongeluk toezenden zo gij hem van zijn weldaden bedankt en hem gehoorzaam t. Hij heeft behagen in de erkentenis zijner weldaden en weet alles. [112]

Hij wil niet dat men ’t kwaad wat men doet verkondigt. Diegene die 't kwaad dat hij doet, verkondigt, heeft groot ongelijk. Indien gij 't goed wat gij doet openbaart of het verbergt en indien gij u onthoudt van kwaad te doen zo zal hij aan u barmhartig zijn: hij is almachtig. Diegenen die tegen God en tegen zijn Profeten en Apostelen lasteringen uitspuwen, diegenen die onderscheidt in de geboden van zijn goddelijke Majesteit en in de leringen der Profeten willen maken, diegenen, die zeggen dat ze in enige Profeten en niet in alle geloven en een midden tussen geloof en goddeloosheid willen stellen, zijn werkelijk goddeloos; wij hebben schandelijke pijnen voor hen bereid. Maar diegenen die in God en in 't algemeen in al zijn Profeten en Apostelen geloven zullen van de goedertieren en barmhartige God vergolden worden. Diegenen, die de geschreven Wet weten, (de Joden) zullen van u verzoeken dat gij een boek, en geschreven tafelen uit de hemel zult doen dalen: ze hebben van Mozes noch groter dingen verzocht, en gezegd; Doe ons God met onze ogen zien; toen heeft de donder hen overvallen uit oorzaak van hun goddeloosheid. Ze baden 't kalf aan, nadat ze kennis van onze geboden hadden gekregen. Wij hebben echter zulks aan hen vergeven en aan Mozes een volkomen macht over hen gegeven. [113] wij hebben, volgens onze beloften, de berg boven hen opgeheven en tot hen gezegd: Treed in de deur des Tempels met aanbidding en ootmoedigheid en doet niet meer tegen de onthouding van de rustdag. Wij hebben om deze oorzaak van hen een sterke belofte ontvangen; maar ze deden tegen hetgeen dat ze beloofd hadden. Wij vervloekten hen om hun boosheid en om de moord die ze zonder reden tegen de Profeten en tegen hun gesproken woorden bedreven hadden; te weten ons hart is verhard. In tegendeel, God heeft het ongeloof in hun hart ingedrukt. Ze zullen (enige weinigen uitgezonderd) nimmer in zijn Wet geloven uit oorzaak van hun boosheid en lasteringen die ze tegen Maria uitgespogen hebben. Ze zeiden: wij hebben de Messias, Jezus, Maria’ s zoon, Gods Profeet en Apostel, gedood. Zeker, ze hebben hem niet gedood, noch gekruisigd (de Christenen) t; ze kruisten een onder hen die hem geleek: diegenen die er aan twijfelen zijn in een openbare doling en spreken er alleen af door waan. Zeker, ze hebben hem niet gedood: in tegendeel, God heeft hem tot zich opgeheven; hij is almachtig en voorzichtig in hetgeen dat hij doet. Diegenen die kennis van de Schrift hebben moeten in Jezus voor zijn dood geloven; hij zal in de dag des Oordeels getuig van hun werken tegen hen [114] zijn. Wij hebben diegenen die 't Jodendom volgen dingen verboden die tevoren aan hen geoorloofd waren, uit oorzaak van hun zonde: wij hebben zware pijnen voor hen bereid omdat ze de wereld van de rechte weg afleidden en dat ze woeker nemen die bij hen verboden is en onterecht 't goed van hun naaste verslinden. Diegenen onder hen die in geleerdheid uitsteken en alle gelovigen geloven aan de oude en nieuwe Schriften. Ik zal diegenen die hun gebeden ter gestelde tijd doen die de Tienden betalen en in de dag des Oordeels geloven, grote vergeldingen geven. Wij hebben onze ingevingen aan u gezonden, gelijk wij hen aan Noach en aan de Profeten na hem gezonden hebben, gelijk wij hen voor dezen aan Abraham, Ismael, Isaak, Jakob, aan de Stammen, aan Jezus, Job, Jonas, Aaron en aan Salomon hebben gezonden; en wij hebben het Psalmboek aan David gegeven. Wij hebben tot u gezegd welke Profeten voor u geweest hebben, maar wij hebben niet tot u van alle verdiensten gesproken. Mozes sprak tot God als zijn Profeet en Apostel. Ze verkondigden alle zijn barmhartigheid en preekten de helse pijnen op dat het volk geen stof van onschuld zou hebben. God is almachtig en voorzichtig in hetgeen dat hij doet: hij zal getuigen dat de Koran met diens geboden [115] aan u gezonden is; de Engelen zullen 't ook getuigen, maar 't moet u genoeg zijn dat God getuig daarvan is. De ongelovigen die gepreekt hebben dat het volk Gods wet zou volgen waren grotelijks afgedwaald: God zal hen niet vergeven, maar hen op de weg naar de hel geleiden daar ze eeuwig zullen blijven: dit is licht voor zijn goddelijke Majesteit. O volk, daar is een Profeet tot u gekomen die vanwege uw Heer u de waarheid preekt: geloofd hem, zo zult gij weldoen. Indien gij hem niet geloofd zo weet dat al hetgeen wat op de aarde en in de hemel is God toebehoord en dat God al hetgeen weet dat gij doet. O gij (de Christenen en Joden) die de geschreven Wet weet gehoorzaam Gods geboden en spreekt niet van zijn goddelijke Majesteit dan met waarheid. De Messias, Jezus, Maria’ s zoon, is Gods Profeet en Apostel, zijn Woord en zijn Geest, die hij aan Maria gezonden heeft. Geloofd dan in God, en in zijn Profeten, en zegt niet dat er drie goden zijn; maakt een einde van deze redenen, zo zult gij weldoen: want daar is niet meer dan een enig God. Geloofd ze God, hij heeft geen kind. Al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is gehoorzaam hem; 't is genoeg dat hij er getuige van is. De Messias acht het voor geen oneer dat hij Gods dienaar is; gelijk ook niet de Engelen en Cherubijnen. Diegene, die 't voor oneer houdt [116] in zijn dienst te wezen is te verwaand. Hij zal in de dag des Oordeels alle de wereld verzamelen; en elk zal 't loon dat hij verdiend heeft ontvangen. Hij zal zijn genaden over diegenen vermeerderen die in zijn goddelijke Majesteit geloofd en goede werken gedaan hebben. Hij zal diegenen straffen die 't voor schande hebben geacht zijn dienaars te zijn en die zich op aarde verhovaardigd hebben: ze zullen geen zekere toevlucht, dan in zijn barmhartigheid vinden: O volk, God heeft aan u een Beschermer, een zeer krachtig bewijs en een zeer klaar licht gezonden: diegenen die zich op God vertrouwen zullen zijn genade genieten; en hij zal hen op de rechte weg geleiden. Ze zullen u op de erfenissen ondervragen. Zeg tot hen; God leert u aangaande de erfenissen gelijk volgt: Indien een man sterft zonder kinderen en dat hij een zuster heeft zo zal ze de helft van hetgeen hebben dat hij nalaten zal; en hij zal van haar erven zo ze geen kinderen heeft. Indien er twee zusters zijn zo zullen ze twee derde delen van hetgeen hebben dat de overleden nalaat. Maar indien ze veel broeders en zusters zijn zo zal de zoon zo veel als twee dochters hebben. God leert zijn geboden aan u. Doolt niet af van de rechte weg. Hij weet alles. [117]

4. 't Hoofdstuk van de Tafel, omvat honderdtwintig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O gij die in God geloofd voldoet hetgeen dat gij belooft. 't Is u geoorloofd van de beesten, die zuiver zijn, te eten, uitgezonderd van hetgeen dat hierna aan u verklaard zal worden. De jacht is u verboden terwijl gij de pelgrimage van Mekka doet; God beveelt hetgeen dat hij wil. O gij die geloofd zegt niet dat het geoorloofde is hetgeen te doen dat God verboden heeft. Doet hetgeen, dat u bevolen is in de maand van de pelgrimage. Verhindert niet diegenen die geschenken naar Mekka brengen, noch diegenen die halsbanden nemen (De oude Arabieren deden uit ijver en godvruchtigheid takken van bomen om hun hals, als halsbanden, gelijk de landlieden Sint-Janskruid in veel plaatsen van Frankrijk) en belet niet de pelgrims derwaarts te gaan om Gods genade en barmhartigheid te verzoeken. 't Is u geoorloofd te jagen als gij uw pelgrimage voleindigd hebt. Ziet wel toe dat enige lieden u niet doen zondigen en beletten naar Mekka te gaan om u te verplichten tot hen te mishandelen. Stelt uw vertrouwen in Gods gerechtigheid en vrees en niet in de zonde en haat van uw naaste. Vreest God; hij is streng in zijn bestraffingen. U is verboden van enig kreng, bloed, varkensvlees en van al hetgeen te eten, dat niet in 't uitspreken van Gods naam gedood is. U is verboden [118] te eten van verstikte, verwurgde, doodgeslagen en neergestorte beesten die tegen elkaar stotende gestorven en diegenen die van andere beesten gedood zijn, zo gij hen noch niet levendig vindt om, Gods naam uitspreken, hen te doen bloeden. Gij zult geen beesten eten die aan de afgoden geofferd zijn. Beraad u niet met de waarzeggers, noch met het lot; 't is grote zonde. De dag zal komen waarin en diegenen, die uw wet verlaten hebben wanhopig zullen wezen. Wees niet bevreesd voor hen, maar vreest mij. De dag zal komen waarin ik uw wet zal vervullen en mijn genade overvloedig op u zal wezen. De wet der zaligheid is de wet die ik aan u geven wil. Indien iemand in nood is en van hetgeen eet dat aan u verboden is, zonder de wil van te zondigen, zo zal God goedertieren en barmhartig aan hem wezen. Ze zullen u vragen wat aan hen geoorloofd is te eten; Zeg tot hen: 't Is geoorloofd van allerhande beesten te eten die niet onrein zijn en van al hetgeen wat u vanwege Gods onderwezen is aangaande de beesten die van de leeuwen en honden gekwetst zijn. Eet van de beesten die ze gevangen hebben en gedenkt aan God terwijl gij hen bloeden doet. Vreest God; hij is nauwkeurig in 't rekenen. (Joden en Christenen) U is heden geoorloofd van hetgeen te eten dat niet onzuiver is en van de gerechten van diegene [119] die de geschreven Wet weten: hun spijs is aan u en de uwe aan hen geoorloofd. U is veroorloofd de dochters en vrouwen van vrije staat, die van uw godsdienst zijn, te trouwen, en ook de dochters en vrouwen van diegene van vrije staat die de geschreven Wet weten, met hun bruidsschat heus aan hen te geven. Bedrijft geen seks noch overspel met hen, noch in 't heimelijk, noch in 't openbaar. De goede werken van diegene die uw wet verzaakt zullen onnut zijn; hij zal in de dag des Oordeels in 't getal der verloren mensen wezen. O gij die in God geloofd) dit is Koreis de grote vijand van Mohammed) als gij uw gebeden wilt doen, zo was uw aangezicht, uw beide handen tot aan de ellenboog, en strijkt de hand over uw hoofd en voeten tot aan de hielen. Indien gij besmet zijt zo reinigt u. Indien gij ziek of op de reis zijt of dat gij even uw gevoeg gedaan of uw vrouwen bekend hebt en geen water vindt om u te wassen, zo leg de hand op het zand, strijkt hem over uw aangezicht en wrijft er de beide handen mee. God gebied niets kommerlijk aan u, maar hij wil dat gij rein zijt: hij wil zijn genade over u vervullen; misschien zult gij hem daarvan bedanken. O gij die in God geloofd gedenkt aan zijn genade en belofte die hij aan u gedaan heeft toen gij zei: wij hebben gehoord, en gehoorzaam geweest. Vreest hem, hij weet al hetgeen dat in [120] uw harten is. O gij die in God geloofd gehoorzaam zijn geboden en zijt waarachtig in uw getuigenissen. Ziet toe dat niemand u doet God vertoornen met u van hetgeen dat gerechtig is af te trekken. Bewijst gerechtigheid aan de hele wereld: zijn vrees nodigt u daartoe; heb haar voor ogen. Hij weet al hetgeen dat gij doet. Hij heeft zijn genade en grote vergeldingen aan de ware gelovigen die goede werken in deze wereld doen beloofd en de hel bereid om de ongelovigen te straffen. O gij die in God geloofd gedenkt aan de genade die hij aan u gedaan heeft toen enige lieden de handen over u wilden uitstrekken en hoe hij u van hun boosheid verlost heeft; vreest hem. Alle ware gelovigen moeten zich aan zijn wil overgeven. God heeft de belofte der kinderen van Israël, zo veel 't onderhouden van zijn bevelen betreft, ontvangen. Hij heeft twaalf hoofden onder hen gesteld en tot hen gezegd: Ik zal met u zijn als gij uw gebeden doet, de Tienden betaalt, de Profeten geloofd, hen beschermt en enige aalmoezen aan mij leent; ik zal uw zonden dekken en u in 't Paradijs, daar veel vloeden vloeien, doen ingaan: en diegene onder u die ongelovig is zal geheel van de rechte weg afgedwaald zijn. Toen ze tegen hetgeen deden wat ze beloofd hadden hebben wij hen onze vloek gegeven, en hun hart verhard. [121] Ze hebben de woorden van de Schrift veranderd en hetgeen wat ze aangenomen hadden verworpen. Gij zult diegenen die verraders zijn niet kennen, uitgezonderd zeer weinigen onder hen; vergeef hen en wijk van hen. God bemint diegenen die goed doen. Wij hebben ook de belofte van diegene die zich Christenen noemen ontvangen; maar ze hebben hetgeen dat ze beloofd hadden vergeten, maar ze hebben hetgeen dat aan hen geleerd was veranderd: wij hebben vijandschap en haat tot aan de dag des Oordeels onder hen geworpen. God zal in die dag hen al hetgeen dat ze gedaan hebben doen bekennen om hen te straffen. O gij die de geschreven Wet weet, onze Profeet is (Mohammed) gekomen om veel dingen van de Schrift, die gij verborgen houdt, te openbaren. Hij verzwijgt noch veel dingen tot welks openbaring het noch geen tijd is. God heeft een boek vol licht aan u gezonden om diegenen die hem beminnen op de weg der zaligheid te geleiden om hen uit de duisternissen te trekken en hen door zijn bijzondere genade op de weg der zaligheid te geleiden. Zeker, diegene die zegt dat de Messias, Maria’ s zoon, God is, is een goddeloze; zeg tot hem: Wie kan God beletten, de Messias, en zijn moeder en al hetgeen dat op aarde is te verdelgen als 't hem goed dunkt? God is [122] Koning der hemel en de aarde; hij schept tussen hen hetgeen dat hem goeddunkt; hij is almachtig. De Joden en Christenen hebben gezegd: wij zijn Gods kinderen en zijn welbeminde: zeg tot hen; Zal God u niet om uw zonden straffen? Zeker, gij zijt mensen. Diegene die u geschapen heeft vergeeft en straft diegene die 't hem goeddunkt. Hij is Koning van al hetgeen dat in de hemel en op de aarde en van al hetgeen dat tussen hen is; hij is de toevlucht der vromen. O gij die kennis van de geschreven Wet hebt, de Profeet, Gods Apostel, is gekomen om u te onderwijzen en dit in een tijd waarin geen andere Profeet op aarde dan hij is. Zult gij zeggen dat niemand u de pijnen van zijn Zoon gepreekt heeft? Zeker, men preekt u heden Gods woord, de helse pijnen en de almacht van zijn goddelijke Majesteit. Gedenkt aan hetgeen dat Mozes tot zijn volk zei: O volk, denkt aan de genade, die God aan u gedaan heeft: hij heeft de Profeten en Koningen onder u verkozen; hij heeft aan u hetgeen gegeven wat hij aan niemand ter wereld gegeven heeft. Treed in 't heilige Land, gelijk God geboden heeft. Keert de rug niet naar uw vijanden; anderszins zult gij in 't getal der verloren lieden gesteld worden. Ze antwoordden: ô Mozes! Daar zijn Reuzen en tirannen in 't heilige Land; wij zullen er [123] niet intreden voor dat ze er uitgegaan zijn en indien ze er niet uitgaan, zo zullen wij er niet inkomen. Twee mannen die in Gods gunst waren zeiden tot hen: Treed in de deur en strijdt tegen hen; gij zult overwinnaars zijn. Vertrouw op God, zo gij in zijn Wet geloofd. Ze zeiden: O Mozes, wij zullen niet intreden, zo lang als deze tirannen daar wonen. Ga hen, met uw Heer, bestrijden: wij zullen hier verwachten. Mozes zei toen: Heer, ik heb alleen de beschikking over mij en over mijn broeder, scheidt ons van dit boze volk. De Heer zei toen tot hem: De ingang in 't heilige Land is aan dit volk verboden; ze zullen met verbazing veertig jaren lang in verwarring op de aarde wandelen: bedroeft u niet om de handel der bozen; onderwijs hen de geschiedenis van Adams kinderen, hoe ze hun offers deden, hoe de offers van de een aangenaam en die van de ander niet aangenaam was, en hoe de een uit nijd zijn broeder gedreigd heeft te doden. Zijn broeder zei tot hem: God ontvangt de offers van diegene die zijn vrees voor ogen hebben. Zeker, zo gij uw hand uitstrekt om mij te doden, ik zal de mijne niet uitstrekken om u kwaad aan te doen: Ik ben voor de Heer van 't Heelal bevreesd; indien gij u met mijn vermoording, neffens uw voorgaande zonden, belast, zo zult gij naar [124] de hel gaan daar de onrechtvaardige gestraft worden. Zijns broeders vermoording scheen hem gemakkelijk en bevorderlijk; hij doodde hem en slaat in 't getal van diegene die verloren zijn. God zond een raven die een kuil in de aarde maakte en aan hem de wijze van zijns broeders lichaam te begraven toonde. Hij zei toen: Och dat ik zwak en onmachtig had geweest. Och dat ik deze raven gelijk was. Mijns broeders lichaam moet begraven wezen. Hij had in deze voegen berouw van zijn misdrijf; en om deze oorzaak hebben wij aan de kinderen van Israël bevolen dat diegene die een onschuldig mens doodt gestraft zal worden alsof hij de gehele wereld gedood had; en dat diegene die hem 't leven bergt vergolden zal worden als of hij aan de gehele wereld het leven gegeven had. Mijn Profeten zijn tot Israëls kinderen gekomen en hebben mijn geboden aan hen geleerd en wonderdaden vertoond; veel van hen zijn echter ongehoorzaam geweest? De straf van diegene die de wil van God en van zijn Profeet tegenstreven en die hun poging doen om de aarde te vervuilen is gedood, gehangen, van de rechtervoet en linkerhand of van de rechterhand en linkervoet beroofd en van de aarde verdelgd te worden. Ze zullen in deze wereld de schaamte op hun voorhoofd dragen en in de andere wereld zware pijnen voelen, [125] uitgezonderd diegenen die zich voor hun dood hebben bekeerd en bekent dat God goedertieren en barmhartig is. O gij die geloofd vreest God, strijd voor zijn Wet en gij zult misschien zalig wezen. Alle schatten van deze wereld zullen in de dag des Oordeels de ongelovigen niet kunnen loskopen; ze zullen zeer grote pijnen voelen. Ze zullen wensen uit het helse vuur te geraken, maar ze zullen er eeuwig blijven. Snijdt den mannen en vrouwen die stelen de handen af: ze zullen de gramschap des wereld en de straf, die God voor de bozen bereid heeft op hun hals halen. Diegene die zich bekeert en goede werken doet zal vergiffenis verkrijgen: God is goedertieren en barmhartig tegen diegenen die zich bekeren. Weet gij niet dat het koninkrijk der hemelen en der aarde God toebehoord? Dat hij diegene straft die 't hem goeddunkt? En dat hij almachtig is? O Profeet, bedroef u niet van dat gij diegenen tot goddeloosheid ziet lopen die met de mond zeggen, wij geloven, en geen geloof in 't hart hebben; noch over diegenen die 't Jodendom volgen en naar de leugens van hun leraars luisteren om hen aan anderen te vertellen; ze veranderen de woorden van 't oude Testament en zeggen: Indien [126] men deze geboden aan u geleerd heeft zo moet gij hen onderhouden en indien men hen niet aan u geleerd heeft zo ziet voor u. Diegenen, die Gods naam gebruiken om 't volk tot oproer te bewegen zijn zonder geloof; God wil hun hart niet zuiveren: ze zullen in deze wereld de schande op hun voorhoofd dragen, en in de andere wereld grote pijnen voelen. Ze horen de lasteringen en eten hetgeen wat hen verboden is. Indien ze tot u komen en zich uw oordeel onderwerpen zo oordeel hun verschil in billijkheid. Verkeer niet met hen. Ze kunnen u geen kwaad aandoen zo gij van hun gezelschap afwijkt. Indien gij enig oordeel onder hen geeft zo oordeel met gerechtigheid; God bemint diegenen die gerechtig zijn. Hoe zullen ze zich onder uw oordeel stellen terwijl ze 't oude Testament hebben, dat Gods geboden in zich begrijpt? Ze zullen uw vonnis niet uitvoeren en niet in 't oude Testament geloven waarin de geleide van de rechte weg en een licht voor de Profeten is om de verschillen te oordelen die tussen de ware gelovigen, tussen de Joden, hun Leraars en Priesters zijn, die zich in de Schrift oefenen en getuigen zijn van dat ze de waarheid in zich begrijpt. Vreest niet voor de wereld, maar voor mij. Verkoopt noch verandert niet mijn geboden [127] om enige waarde. Diegenen die niet even naar Gods Wet oordelen zijn ongelovig. Wij hebben de Wet van gelijke vergelding gesteld; mens voor mens, oog voor oog, neus voor neus, oor voor oor, tand voor tand, wonde voor wonde; diegene die haar onderhoudt doet goed. Diegenen die niet even naar Gods Wet oordelen zijn onrechtvaardig. Wij hebben, na veel Profeten, Jezus, Maria s zoon, gezonden; hij heeft de oude Schriften bevestigd: wij hebben 't Evangelie vol licht aan hem gegeven om 't volk op de rechte weg te leiden met de bevestiging van 't oude Testament, een geleide en onderwijs voor de vromen. Diegenen, die 't Evangelie volgen moeten oordelen gelijk in 't Evangelie bevolen is. Diegenen, die niet even naar hetgeen oordelen, dat God aan hen geleerd heeft, zijn ongehoorzaam tegen zijn goddelijke Majesteit. Wij hebben 't boek, wat de waarheid begrijpt, en de oude Schriften bevestigt aan u gezonden; oordeel de verschillen die tussen 't volk rijzen op zodanig een wijze als ik u ingegeven heb en volg niet de lust van diegene die de waarheid, die ik aan u geleerd heb, zullen verwerpen. Wij hebben aan u alle een zekere wet en weg geleerd om u op de weg der zaligheid te geleiden. Gij zou alle van een godsdienst wezen zo [128] 't God had beliefd. Hij heeft het dus gedaan om u te beproeven. Doe goed en weet dat gij alle voor hem zult verzamelen en dat hij de twijfelingen, die onder u zijn, zal oplossen. Indien gij de verschillen die onder hen zijn oordeelt, zo vonnis even naar hetgeen dat u ingegeven is en volg niet hun begeerlijkheden. Zie wel toe dat ze u niet verleiden en van veel dingen doen twijfelen die God aan u geleerd heeft. Indien ze aan zijn geboden ongehoorzaam zijn, zo weet dat hij hen ruw om de snoodheid van hun misdaden straffen zal. Het grootste deel des wereld is boos. Beminnen ze 't oordeel der onkundige? Is er beter rechter voor de goeden, dan God? O gij die geloofd gehoorzaam niet de Joden, noch den Christenen; ze gehoorzamen elkaar in hun boosheid. Diegene die hen gehoorzaam zal hen gelijk wezen. God geleid niet de onrechtvaardige. Gij ziet hoe diegenen die zwak in hun geloof zijn tot hen lopen en zeggen dat ze vrezen dat de tijd veranderen zal. God zal voordeel en overwinning aan zijn Profeet geven; en ze zullen berouw krijgen van dat ze de wonderen van zijn goddelijke Majesteit in hun zielen verborgen hebben. Wat zullen diegenen tot verontschuldiging bijbrengen die bij Gods naam gezworen hadden dat ze hun godsdienst [129] nauwkeurig zouden onderhouden en met u wezen? De goede werken die ze doen zullen voor hen onnut zijn; ze zullen in 't getal der verlorenen wezen. O gij die geloofd indien gij uw geloof verlaat zo zal God anderen in uw plaats stellen die hem zullen beminnen; en hij zal hen beminnen en dit tot uw grote schande en voordeel der bekeerde ongelovigen die zonder vrees voor zijn Wet zullen strijden. Dus geeft God zijn genade aan diegene die 't hem goeddunkt; hij is mild en weet alles. Zeker, gij behoort God en zijn Profeet die zijn Apostel is te gehoorzamen. Diegenen die in God geloven, die hun gebeden ter gezette tijd doen, de Tienden betalen en in de bescherming van God en zijn Profeet zijn, zullen van zijn Majesteit bemind en overwinnaars wezen. O gij die ware gelovigen zijt gehoorzaam niet diegenen die met uw godsdienst spotten en die kennis van de geschreven Wet hebben; gehoorzaam niet de ongelovigen, maar vreest God, zo gij vroom zijt; gehoorzaam niet diegenen die met uw gebeden spotten; dit is 't werk van diegene die niet wijs zijn. O gij die kennis van de geschreven Wet hebt, zult gij geen afschrik van mij hebben zo ik niet in God, in hetgeen dat hij mij ingegeven en in hetgeen geloof, wat hij diegenen ingegeven heeft, die voor mij geweest hebben? [130] De bozen zijn 't grootste deel onder u. Zeg tot hen; Heb ik u geleerd kwaad te doen toen ik de werken van Gods barmhartigheid aan u verkondigd heb? Diegenen die hij vervloekt, diegenen waartegen hij vergramd is, diegenen die hij in apen en varkens heeft veranderd en die de afgoden hebben aangebeden zullen in 't helse vuur gebannen worden. Ze zijn op een zeer kwade weg. Als ze tot u komen zullen ze zeggen dat ze in Gods Wet geloven. Ze zullen met goddeloosheid bij u komen en op gelijke wijze van u weer weggaan. Maar God weet wat ze in hun hart broeden. Gij zult veel van hen 't Heidendom zien omhelzen, de leugens volgen, hetgeen dat aan hen verboden is zien eten en dit om hun Leraars en Priesters te mishagen die hen verboden hebben leugens te spreken en spijzen die onrein zijn te eten. De Joden zeiden: Gods hand is gesloten. In tegendeel, hun hand is gesloten; en ze zullen om hun redenen vervloekt zijn. Zeker, Gods handen zijn open; en hij doet goed aan diegene die 't hem goeddunkt. Veel onder hen veranderen door boosheid en ongehoorzaamheid hetgeen dat in de Schrift staat: maar wij hebben haat en schrik tot aan de dag des Oordeels onder hen geworpen. God heeft het vuur geblust wat ze ontstoken hadden [131] om tegen de vromen te oorlogen. Ze pogen de aarde te verontreinigen: maar God bemint niet diegenen die wanorde veroorzaken. Hij vergeeft de misdaden diegenen die de Schrift weten, die in zijn Wet geloven en de boosheid vlieden. Ze zullen in 't Paradijs treden, wat vol van wellusten is. Ze hebben 't oude Testament, 't Evangelie, en alle schriften gelezen. Ze hebben overvloed van alle goederen gehad; en nochtans hebben veel aan Gods geboden ongehoorzaam geweest. O Profeet, verkondig hetgeen dat God aan u geleerd heeft; hetzij gij 't verkondigt of niet, hij zal u van de boosheid der mensen bewaren; hij bemint niet de ongelovigen. O gij die de geschreven Wet weet, gij zult zonder verdienste wezen zo gij 't oude Testament, 't Evangelie en de geschriften die God aan u gezonden heeft niet onderhoudt. Veel van hen veranderen uit goddeloosheid en onkunde hetgeen dat in de Schrift begrepen is; bedroef u niet om de werken der bozen. De Joden, Samaritanen, Christenen, al diegenen die in de verrijzenis der doden in God geloofd en goede werken gedaan zullen hebben, zullen vrij van lijden wezen; ze hebben in den dag des Oordeels niet te vrezen. Wij hebben de belofte der kinderen van Israël ontvangen dat ze in onze Profeten en Apostelen zouden [132] geloven: ze hebben echter een groot deel daarvan verloochend en diegenen gedood die hun lusten niet wilden volgen. Ze geloofden dat er geen straf voor hun misdaden was en zijn doof en blind geworden. Verder, God heeft hen vergeven; ze zijn echter tot hun zonde weergekeerd en noch doof en blind geworden. God ziet al hun handel. Zeker, diegenen die zeggen dat de Messias, Maria’ s Zoon, God is, zijn goddeloos. De Messias heeft aan de kinderen van Israël geboden God, zijn en hun Heer, aan te bidden: de ingang in 't Paradijs is diegene verboden die zeggen zal dat God een medegenoot heeft die hem gelijk is: de hel zal zijn woning zijn; en de onrechtvaardige zullen niemand hebben die hen in de dag des Oordeels beschermt. Diegenen die zeggen dat er drie goden zijn dat zijn goddelozen; daar is niet meer dan een God. Indien ze niet aflaten van zulke redenen te spreken zo zullen ze in 't helse vuur gebrand worden. Indien ze zich bekeren en vergiffenis van God verzoeken, zo zal hij goedertieren barmhartig tegen hen wezen. De Messias, Maria’ s Zoon, is een Profeet en Apostel van God, de Profeten gelijk die voor hem gekomen zijn: zijn moeder is heilig; en ze hebben beide gegeten en gedronken. Aanmerk hoe ik mijn Eenheid aan de ongelovigen openbaar [133] hoe ze lasteren en hoe ze van de waarheid afwijken. Zeg tot hen: Zult gij, in plaats van God, hetgeen aanbidden dat u geen goed noch kwaad aandoen kan? God verstaat en weet alles. O gij die kennis van de geschreven Wet hebt spreekt met eerbied van uw godsdienst en volgt niet de lusten van diegene die afgedwaald, en op de kwade weg gegaan zijn. De ongelovigen zijn door Davids tong en door degene van de Messias, Maria’ s Zoon, om hun ongehoorzaamheid vervloekt. Ze onthouden zich niet van de dingen die niet goed gekend zijn: ze doen hen en willen hen door hardnekkigheid doen. Gij zult een groot getal der stedelingen van Mekka zich aan hun zijde zien voegen, uit oorzaak van de zonde die ze in hun zielen broeden. Zeker, God zal zich tegen hen vergrammen; en ze zullen eeuwig in de helse pijnen gebannen worden. Indien ze in God, in zijn Profeet en in de Schriften geloven zo zullen ze de ongelovigen niet gehoorzamen; maar veel onder hen zijn goddeloos. Gij zult bevinden dat de Joden en de stedelingen van Mekka, die in veel goden geloven, zeer grote vijanden der gelovigen zijn en dat de Christenen grote neiging en liefde tot de ware gelovigen hebben omdat men onder hen Priesters en geestelijken vindt die ootmoedig zijn. Ze hebben de ogen [134] vol tranen als ze van de lering die God u ingegeven heeft horen spreken omdat ze kennis van de waarheid hebben en zeggen: Heer, wij geloven in uw Wet; schrijf ons in 't getal van diegene die uw Eenheid belijden. Wie belet ons in God te geloven? En zeker, wie heeft aan ons geleerd geweest? Wij wensen met ieder, ȏ Heer, in 't getal der rechtvaardigen te wezen. God zal hun bede verhoren en aan hen vergiffenis geven. Hij zal voor hen de deur van 't Paradijs openen daar de vergelding der vromen is; en de ongelovigen zullen bewoners der helse afgronden wezen. O gij die ware gelovigen zijt verboden niet van hetgeen te eten, wat God toegelaten heeft te eten. Vertoornt God niet; hij bemint niet diegenen, die hem vertoornen. Eet van de spijzen die hij u toegelaten heeft te eten en hebt zijn vrees voor ogen. Hij zal u niet om hetgeen straffen, dat gij onbedacht tegen u geloof gesproken hebt, zonder voornemen van hem te verstoren: maar hij zal u om uw eden straffen zo gij hen niet onderhoudt. De voldoening van een niet volbrachte eed is aan tien armen van uw godsdienst eten te geven en hen te kleden of aan een ware gelovige slaaf vrijheid te geven. Diegene die geen middelen heeft om dit te doen zal drie achtereenvolgende dagen vasten; zodanig is de [135] voldoening van een niet volbrachte eed. Bewaart nauwkeurig uw belofte: zo leert God zijn geboden aan u; gij zult hem misschien daarvan bedanken. O gij die in God geloofd de wijn, de waagspelen, de afgoden, de loten en de waarzeggingen zijn vuiligheden en onreinheid van 't bedrijf des duivels: Wijkt van hem; misschien zult gij vroom zijn. De duivel wil, door de wijn en waagspelen, haat en afkeer tussen u brengen om u te beletten aan God te gedenken en hem te bidden. Verlaat de wijn en waagspelen; gehoorzaam God en de Profeet, zijn Apostel. Neemt acht op u. Indien gij God ongehoorzaam zijt weet dat de Profeet niet verplicht is dan openlijk 't woord van zijn goddelijke Majesteit te verkondigen. De ware gelovigen en de vromen hebben God niet vertoornd met wijn te drinken, en waagspelen te spelen, eer 't verbod daarvan gedaan was. Ze zullen zich voor 't aanstaande daarvan onthouden en een goed werk uitrechten; God bemint diegenen die goed doen. O gij die geloofd God beproeft u door een ding, te weten door de jacht, hetzij gij 't wilt met de hand of met de ren van 't paard vangt, om diegenen onder u te kennen die hem vrezen en die in zijn Wet geloven. Diegene die hem vertoornt zal ruw gestraft worden. O gij, die geloofd doodt geen wildvang [136] terwijl gij de pelgrimage van Mekka doet: diegene die met voorbedachte raat daarvan doodt zal geoordeeld worden als of hij 't vee van zijn naaste gedood had. Hij zal door een onder u geoordeeld en verdoemd worden om een geschenk aan de Kerk van Mekka te doen, (De oude Arabieren deden uit aandacht bladen van bomen aan hun hals als ze te Mekka kwamen) of aan de armen te eten te geven, of enig diergelijk ding te doen, tot uitwissen van zijn misdrijf. Indien hij in zijn ziel berouw daarvan heeft God zal 't verleden aan hem vergeven; maar indien hij tot zijn zonde weerkeert zo zal God zich aan hem wreken; hij is almachtig en wreekzuchtig. Aan u is veroorloofd te vissen en vis te eten terwijl gij in uw pelgrimage zijt; maar de jacht op aarde is in deze reis volkomen aan u verboden. Vreest God; gij zult alle eens voor hem verzamelen, om geoordeeld te worden. Hij heeft de maand van de pelgrimage ingesteld, de Kerk van Mekka tot de aandacht des volks opgericht en verboden diegenen te verhinderen, die derwaarts geschenken brengen en diegenen die halsbanden nemen; op dat gij zou leren kennen dat hij al hetgeen weet dat in de hemel en op de aarde is en dat hij almachtig is. Weet dat hij streng in zijn bestraffingen, en goedertieren en barmhartig is. De Profeet is niet verplicht dan zijn geboden te verkondigen. Hij weet al hetgeen dat gij in uw harten verbergt en dat gij openbaart; [137] het kwaad moet niet met het goed vergeleken worden, ofschoon 't u aangenaam is. O gij, die wijs zijt, hebt Gods vrees voor ogen, gij zult misschien zalig zijn. O gij die geloofd begeert niet kennis van alle dingen te hebben, gij zult u zelf ongelijk aandoen. Weest niet nieuwsgierig om te weten in welke tijd de Koran uit de hemel gezonden is; God vergeeft u uwe voorgaande nieuwsgierigheid. Diegenen die voor u zijn geweest hebben gelijke nieuwsgierigheid gehad en in 't getal der ongelovigen geweest. God heeft niets geboden aangaande 't wijfje van de kameel, die een gespleten oor heeft, (Dit zijn plechtigheden van de oude Arabieren die van Mohammed verworpen worden) noch van diegene die in vrijheid over 't veld loopt, noch van 't schaap dat zeven lammeren voortgebracht heeft, noch aangaande de kameel waarvan tien kamelen voortgekomen zijn: maar de goddelozen verdichten lasteringen tegen zijn goddelijke Majesteit en zijn niet wijs. Toen men tot hen zei: Kom en onderhoudt hetgeen dat God aan zijn Profeet geleerd heeft, antwoordden ze dat het hen genoeg was hetgeen te onderhouden wat hun vaders onderhouden hadden, ofschoon hun vaders onkundig en begeleid waren. O gij die geloofd draagt zorg voor uzelf. Diegenen, die afdwalen zullen u geen kwaad doen, zo gij de rechte weg volgt. Gij zult alle voor God verzameld worden: hij zal u al uw [138] werken openbaren en u naar uw verdiensten vergelden. O gij die geloofd gij zult, als gij de dood nadert, uw testament maken en twee getuigen van uw godsdienst, die vrome lieden zijn, nemen. Indien gij op de reis zijt en de ziekte u overvalt zo zult gij twee getuigen, zodanig als ze voorkomen, nemen om tot uw testament te dienen; en gij zult, nadat gij uw gebed gedaan hebt, uw wil aan hen openbaren. Indien gij van hun oprecht twijfelt, zo zult gij hen doen zweren dat ze in hun getuigenissen getrouw zullen wezen en zich niet door uw verwanten laten omkopen. Verbergt niet uw getuigenis, anderszins zult gij in 't getal der zondaars zijn. Indien gij bekent dat deze twee getuigen in hun getuigenis gedoold hebben zo zult gij twee andere lieden in hun plaats nemen, ofschoon ze deel in uw erfenis hebben; en gij zult hen doen zweren waarachtiger dan de twee anderen in hun aanbrengen te wezen; anderszins zullen ze God vertoornen en in 't getal der onrechtvaardige zijn: 't is dienstiger de waarheid te zeggen dan te vrezen dat uw leugen ontdekt zal worden. Vreest God en hoort hetgeen dat hij gebied. Hij geleide niet diegenen, die hem ongehoorzaam zijn. Hij zal eens zijn Profeten en Apostelen verzamelen en tot hen zeggen: Wat hebt gij geantwoord toen men u van mijn eenheid [139] ondervraagd heeft? Ze zullen zeggen: Heer, wij zijn onkundig, gij zijt de enige die alles weet. Hij zal tot Jezus zeggen: O Jezus, Maria’ s zoon, gedenk aan de genade die ik aan u en aan uw Moeder gedaan heb. Ik heb u door de heilige Geest versterkt. Gij hebt in de wieg, gelijk een man van veertig of vijftig jaren, gesproken. Ik heb de Schrift en de wetenschap, 't oude Testament en 't Evangelie aan u geleerd. Gij hebt van aarde de gestalte van een vogel gemaakt, gij hebt ertegen geblazen en terstond is ze, door mijn toelating, een vogel geworden en heeft gevlogen. Gij hebt de blindgeborenen en melaatsen genezen en de doden opgewekt. Ik heb u van Israëls kinderen verlost toen gij mijn geboden aan hen verkondigde en wonderdaden deed die van de bozen voor toverij genomen werden. Gedenk dat gij aan uw Apostelen bevolen hebt dat ze in mij zullen geloven en mijn Profeet gehoorzamen; en hoe ze gezegd hebben, wij geloven in een enig God, wees getuige dat wij geheel aan Gods wil overgegeven zijn. Gedenk dat de Apostelen gezegd hebben: O Jezus, Maria’ s zoon, zou uw Heer een tafel met gerechten bedekt om ons te verzadigen uit de hemel tot ons kunnen zenden? Jezus antwoordde aan hen: Vreest God zo gij in zijn Wet geloofd; ze zeiden weer: wij hebben honger en begeren van de [140] spijs des hemels te eten tot rust van ons hart en om te bekennen of gij waarheid tot ons spreekt van die wij getuigen zullen wezen. Hij zei toen: O God, mijn Heer, doe een tafel met spijs bedekt uit de hemel op ons afdalen. Deze dag zal van ons en van diegenen die na ons zullen komen gevierd worden. Dit zal een bewijs van uw almacht wezen. Verrijk ons met uw genade; gij bezit allerhande schatten. God zei tot hem: Ik zal uit de hemel de gerechten die gij begeert doen afdalen; en diegene die boos is zal door pijnen die nooit iemand geleden heeft gestraft worden. Hij zal in de dag des Oordeels zeggen: O Jezus, Maria’ s zoon, hebt gij aan 't volk bevolen u en uw moeder, als twee goden aan te bidden? Jezus zal antwoorden: Geloofd zij uw naam; ik zal mij wel wachten van hetgeen dat niet is te zeggen. Gij weet of ik 't gezegd heb. Gij weet alles; gij weet hetgeen dat in mijn ziel is en ik weet niet hetgeen dat in u is. Ik heb niets anders gezegd dan dat gij mij geboden hebt te zeggen; te weten, Aanbid God, uw en mijn Heer. Ik ben er een getuig af sedert de tijd dat ik in de wereld geweest heb, sedert dat gij mij hebt doen sterven. Gij hebt op de handel van 't volk gemerkt. Gij ziet alles. Zo gij de mensen straft, ze zijn uw schepselen; zo gij hen vergeeft, gij zijt [141] almachtig en wijs. God zal dan zeggen: De goede werken zullen heden de vromen nut zijn. Ze zullen in 't Paradijs ingaan daar veel vloeden vloeien. Ze zullen daar eeuwig, met mijn genade in een zeer grote gelukzaligheid wonen. 't Koninkrijk der hemelen en der aarde behoort God toe; hij is almachtig.

5. Het Hoofdstuk der Dankzeggingen, omvat honderd vijfenzeventig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Lof zij aan God, Schepper des hemels en der aarde, de duisternissen en van 't licht. Diegenen die niet in hun Heer geloven zijn afgedwaald. Hij is 't, die u van 't slijk der aarde heeft geschapen en een gezette tijd tot uw dood en verrijzenis gesteld. Gij twijfelt echter daaraan. Hij is God in de hemel en op de aarde. Hij weet de geheimenis van uw harten en al hetgeen dat gij openbaart. Hij weet het goed en kwaad dat gij doet. Hij weet dat zijn geboden (aan de stedelingen van Mekka) geleerd zijn en dat ze hen verworpen hebben. Ze hebben de bekende waarheid tegengestreefd; maar ze zullen om deze verachting gestraft worden. Aanmerken ze niet hoe veel volken wij in de voorgaande eeuwen verdelgd hebben? Wij gaven aan hen tot hun [142] woning sterker en ruimer plaatsen dan diegenen die gij bewoont, zonden aan hen regen in overvloed en deden springbronnen in hun woonplaatsen vloeien; doch wij hebben hen daar na verdelgd uit oorzaak van hun zonde en in hun plaats een nieuw volk opgericht. Wij hebben de Schrift aan u gezonden: de ongelovigen hebben hem met hun handen gehandeld en echter gezegd dat het klaarblijkelijke toverij en bedrog is en dat ze 't niet zullen geloven zo ze geen Engel zien afkomen die zulks bevestigt. Indien wij een Engel hadden gezonden zijn tegenwoordigheid zou hen verdelgd hebben; of wij zouden hem onder de gestalte van een mens, hen gelijk, en als zij gekleed hebben gezonden. Ze hebben met de Profeten en Apostelen die voor u zijn geweest gespot: de spot is op diegenen gevallen die hen veracht hebben. Zeg tot hen: Doorwandel de wereld en aanmerkt welk het einde van diegene is die Gods Wet verwerpen. Zeg tot hen: Wie behoort al hetgeen toe dat in de hemel en op de aarde is? 't Is God; hij wil zijn barmhartigheid besteden om u te bewaren. Hij zal zonder twijfel u alle in de dag des Oordeels verzamelen. De ongelovigen geloven echter niet in zijn eenheid. Ze aanmerken niet dat hetgeen wat zich bij nacht en dag beweegt en alles dat in de wereld is zijn goddelijke [143] Majesteit toebehoort. Hij verstaat en weet alles. Zeg tot hen: Vraagt gij naar andere bescherming als diegene van de almachtige God, Schepper des hemels en de aarde? Hij voedt alles en niets voedt hem. Zeg tot hen: Ik heb een gebod ontvangen om de eerste de wet der zaligheid te omhelzen. Weest niet in 't getal der ongelovigen. Ik vrees mijn Heer ongehoorzaam te wezen en schrik voor de pijnen in de dag des Oordeels voor de bozen bereid: diegene die zich daarvan verlost zal Gods genade, de opperste gelukzaligheid, genieten. Zo God u straffen wil, niemand zal u van zijn straf verlossen; zo hij goed aan u doen wil hij is almachtig, altijd overwinnaar en heeft alle macht over zijn schepselen; hij is zeer wijs en weet alles. Zeg tot hen: Is er beter getuigenis in de wereld dan Gods getuigenis? Zeg tot hen: hij zal getuig tussen u en mij zijn dat hij mij de Koran ingegeven heeft om u te onderwijzen. Zal diegene onder u die hem verstaat kunnen zeggen dat er een ander God dan God is? Ik zal zulks niet zeggen. Daar is niet meer dan een enig God. Ik ben onschuldig van de zonde die gij doet, met hem bij een medegenoot, die hem gelijk te stellen. Veel van diegene die kennis van de geschreven wet hebben kennen de waarheid van de Koran, gelijk ook hun kinderen: maar [144] diegenen die hun zielen verlaten hebben zullen niet in God geloven. Wie is onrechtvaardiger dan diegene die lasteringen tegen God, en tegen zijn geboden uitstort? Zeker, de bozen zijn rampzalig; ik zal hen alle verzamelen en tot hen zeggen: Waar zijn deze goden die gij tot medegenoten met God gemaakt hebt? Ze zullen geen andere verschoning hebben dan te zeggen: Zeker, Heer, wij zijn niet in 't getal der afgodendienaars geweest. Aanmerk hoe ze zullen liegen en hun lasteringen ontkennen. Onder hen zijn lieden die u horen; wij hebben hun hart verhard; ze zullen (de Koran) niet verstaan omdat hun oren gestopt zijn. Ofschoon ze alle de wonderdaden des wereld hoorden vertellen en hen met hun ogen zagen, zo zullen ze niet geloven dat ze tegen u getwist hebben. De bozen zeggen dat de Koran niets anders is dan leugen en een verdichtsel van de oudheid is; ze verbieden 't volk daaraan te geloven en verachten hem. Zeker, ze verdelgen hun zielen en kennen hem niet. Gij zult zien dat ze, in 't helse vuur zijn en zeggen zullen: Och dat ik weer in de wereld kon keren, ik zou de geboden van zijn goddelijke Majesteit gehoorzamen en in 't getal der ware gelovigen wezen. Ze wisten de waarheid wel, maar verborgen haar. Zo ze weer in de wereld keerden, ze zouden [145] ook tot hun boosheid weerkeren; ze zijn leugenaars. Ze zeggen dat er geen ander leven is dan 't leven der wereld en dat er geen verrijzenis is. Als ze voor God staan zullen ze hun dolingen bekennen; hij zal hen de bestraffingen die ze door hun lasteringen verdiend hebben doen voelen. Diegenen die niet in de verrijzenis geloven zijn verloren mensen. Ze zullen als het uur van de dood hen overvalt berouw van hun zonden hebben. Ze zullen 't pak van hun misdaden op hun rug dragen en belijden dat het leven van deze wereld niets, dan bedrog en ijdelheid, en dat het leven van de andere wereld vol van gelukzaligheid voor de vromen is. De bozen zullen echter zich niet bekeren. Ik weet dat gij zeer verstoort tegen diegenen zult wezen die zeggen dat ze u willen gehoorzamen en uw lering verwerpen. Diegenen die Gods geboden verachten zijn boos. Ze hebben de Profeten die voor u gekomen zijn verloochend: de Profeten hebben hun leugens verdragen en geduldig geweest totdat wij hen verdelgd hebben. God doet niet tegen hen hetgeen dat hij belooft. Gij weet wat de Profeten voorzegt hebben; indien de mensen u verlaten kon gij wensen op aarde te blijven, (om hen te onderwijzen) en ter zelfde tijd in de hemel te zijn om wondertekenen [146] (getuigenissen van uw zending) aan hen te vertonen? Zo God gewild had, hij zou hen alle op de rechte weg verzameld hebben; en ze zouden niet in 't getal der onwetenden zijn. Zeker, hij verhoort de gebeden der vromen die zijn woord horen. Hij zal de doden weer doen verrijzen en hen alle verzamelen om hen naar hun verdiensten te vergelden. Ze zeiden: wij zullen de Profeet niet geloven zo gij niet vanwege zijn Heer enige wonderdaad doet verschijnen. Zeg tot hen: God heeft veel wonderdaden aan u vertoond, maar 't grootste deel van u kennen hen niet. De dieren die op de aarde gaan en de vogels die in de lucht vliegen, zijn van 't getal zijner schepselen. Wij hebben niets vergeten van hetgeen te schrijven dat in 't boek geschreven is, wat in de hemel bewaard wordt. De mensen zullen alle eens voor God verzameld worden. Diegenen die niet in zijn wet geloofd hebben zullen doof en stom zijn en in de duisternissen wonen. God begeleid diegene die 't hem goeddunkt en geleide diegene die 't hem goeddunkt op de rechte weg. Zeg tot hen: Hebt gij Gods straf gevoelt? Hebt gij kennis van de dag des Oordeels gehad? Zult gij een ander, dan God, aanroepen, zo gij vroom zijt? Indien gij hem aanroept, zo zal hij u van de kwaden, daarvoor gij vreest, verlossen; en indien [147] hij wil, zo zult gij de afgoden, die gij met de ongelovigen aanbidt verlaten. Wij hebben onze Profeten aan diegenen gezonden die voor u zijn geweest. Toen ze hen verachtten zonden wij aan hen kwellingen om hen te bekeren; wat ze niet gedaan zouden hebben zonder de ellende die wij aan hen gezonden hebben: hun hart is echter verhard; de duivel heeft hen de ongehoorzaamheid bevorderlijk doen vinden; en ze hebben hetgeen dat men aan hen geleerd had vergeten. Toen wij de deur der geluk voor hen openden verblijdden ze zich boven algemeen en zijn ondankbaar daarover geweest. Maar ze werden ook gestraft toen ze er minst op dachten. Ze werden wanhopig en zijn verdelgd tot groter eer van God en die Heer van 't Heelal is. Zeg tot hen: God u blind, doof en onwetend maakt, wat God anders dan God zal aan u 't gezicht, gehoor, en de wetenschap weergeven? Aanmerk hoe ik mijn Eenheid openbaar: ze wilden haar echter niet geloven. Zeg tot hen: Hebt gij Gods gesel heimelijk en openlijk beproefd? Heeft God anderen, als de bozen, daartoe verwezen? Hij heeft de Profeten en Apostelen niet gezonden dan om de gelukzaligheid van 't Paradijs te boodschappen en de helse pijnen te verkondigen. Diegene die geloofd en goede werken doet zal in de dag des [148] Oordeels vrij van vrees zijn; en de ongelovigen zullen om hun ongehoorzaamheid gestraft worden. Zeg tot hen: Ik zeg niet aan u dat ik alle Gods schatten in mijn vermogen heb, noch dat ik het toekomende en verleden weet: ik zeg niet tot u dat ik een Engel ben; ik doe niets anders dan mij ingegeven is. Is de blinde gelijk met diegene, die helder ziet? Denkt op hetgeen dat ik tot u zeg. Ik verkondig het alleen aan diegenen die de dag des Oordeels vrezen. Ze zullen niemand anders, dan God, vinden, om hen te beschermen. Ze zullen misschien zijn goddelijke Majesteit vrezen. Kwel niet diegenen die God 's (de armen) avonds en 's morgens bidden en die zijn aangezicht begeren te zien. Gij zult geen rekening van hun werken geven: ze zullen ook geen rekening van hetgeen geven dat gij doet; indien gij hen kwelt zo zult gij in 't getal der onrechtvaardige zijn. Wij hebben de mensen, de een met de ander, beproeft: ze hebben al lachende onder elkaar gezegd; Zie daar diegenen onder ons, waaraan God zijn genade geeft. Kent God niet diegenen, die zijn weldaden erkennen? Groet de ware gelovigen vriendelijk als ze u komen bezoeken; God bemint de vriendelijkheid, goedertierenheid en beleefdheid. Hij zal onder u aan diegene vergiffenis geven die hem uit onkunde [149] verstoord zal hebben, die berouw van zijn misdrijf heeft en goede werken doet; hij is goedertieren en barmhartig. Ik verhaal dus Gods weldaden en maak de weg der zondaren bekent. Zeg tot hen: mij is verboden hetgeen aan te bidden dat gij aanbidt; anderszins zou ik van de rechte weg afgedwaald zijn. Ik heb van God een licht ontvangen wat gij veracht hebt. God is Rechter van alle dingen; hij oordeelt met waarheid en is zeer gerechtig in zijn oordelen. Ik kan niet vaardig de helse pijnen en Gods bestraffingen, daar gij zo heftig opdringt, aan u vertonen; zulks hangt af van zijn goddelijke Majesteit: indien ik deze macht had zo zou ons verschil haast beslecht zijn. God kent diegenen, die ongerechtig zijn; hij heeft de sleutels van 't aanstaande in zijn macht: niemand weet het dan hij; hij weet al hetgeen dat op de aarde en in de zee is: hij weet het getal der bladen die van de bomen vallen en 't getal der vezeltjes die in de duisternissen der aarde zijn. Op de aarde is niets groen of dor wat niet in 't Boek des lichts geschreven is. Hij is 't, die u ‘s nachts doet sterven en die 't goed en kwaad weet dat gij des daags gedaan hebt. Hij zal u ter gestelde dag weer doen verrijzen. Gij zult alle voor hem verzameld worden. Hij zal u uwe zonden doen bekennen, n u naar uw [150] verdiensten straffen: hij is altijd overwinnaar en almachtig. Hij zal uw werken doen waarnemen; en als gij aan HET uur van de dood gekomen zult zijn, zal hij zijn boden zenden, die niet zullen nalaten hetgeen te doen, dat hij gebied. Het volk zal zich tot hem, als tot zijn Heer, voegen: hij is nauwkeurig in rekening te houden. Zeg tot hen: hij zal u uit de duisternissen van de zee en aarde verlossen als gij hem heimelijk of in 't openbaar aanroept. Zo hij mij daarvan verlost zal ik hem van zijn genade bedanken. Zeg tot hen: God kan u van de duisternissen, en van allerhande kwellingen verlossen: gij zegt nochtans dat hij een medegenoot bij hem heeft. Zeg tot hen: hij kan bestraffingen van boven en beneden zenden, u van elkaar scheuren en u ontelbare kwalen die gij elkaar veroorzaken zult doen smaken. Aanmerk hoe ik de uitwerkingen van mijn Almachtig aan hen leer; ze zullen misschien mijn woorden verstaan. Diegenen van uw landaard hebben hen verworpen, ofschoon ze zeer waarachtig zijn. Zeg tot hen: Ik ben niet uw beschermer. Elk ding heeft zijn tijd. Gij zult in de aanstaande tijd de waarheid bekennen. Wijk af van diegenen die verachtelijk van onze wet spreken totdat ze iets anders zeggen. De duivel wil u mijn geboden doen vergeten en u bij de ongerechtige plaatsen. [151] De ware gelovigen zullen zich niet met hun redenen bekreunen en niet aflaten van hen te vermanen; ze zullen zich misschien bekeren. Wijk van diegenen, die met hun godsdienst boerten en spotten; de goederen van deze wereld maken hen hoogmoedig. Boodschap hen dat ze strengelijk gestraft zullen worden: niemand kan hen beschermen noch verhoren, dan God. Daar is geen waarde, die hen verlossen kan. Ze zullen 't goed en kwaad, dat ze gedaan hebben, vinden. Ze zullen een drank die boven maten heet is drinken en om hun boosheid droeve pijnen voelen. Zeg tot hen: Zullen wij in plaats van God hetgeen we aanbidden wat ons geen goed noch kwaad aandoen kan? Zullen wij weer op ons oude pad naar onze zonden keren nadat wij door zijn goddelijke Majesteit geleid zijn geweest, even gelijk diegene die van de duivel verleid is? Hij heeft hem verbaast en bedeesd in 't midden van zijn reis verlaten nadat hij van zijn reisbroeders, die de rechte weg aan hem toonden, gescheiden was. God geleidt het volk op de weg der zaligheid. Ik wil mij geheel aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgeven. Doet uw gebeden ter gestelde tijd en betaalt de Tienden. Gij zult alle, in de dag des Oordeels, voor God verzameld worden om rekening van al uw werken te geven; hij is 't, [152] die hemel en aarde geschapen heeft. Gedenk aan de dag waarin hij zei: Ze, en alles was. Hij zal heersen en in de dag gebieden waarin de Engel de trompet zal blazen om de levenden en de doden tot het algemeen Oordeel te roepen. Hij weet het toekomende, tegenwoordige en voorleden: hij is zeer wijs; en niets is voor hem verborgen. Gedenk hoe Abraham tot zijn vader Azer (De Mohammedanen zeggen dat Azer de bijnaam is dat zijn vader Tarek Azer genoemd was? Zei: Waarom aanbidt gij de afgoden, in plaats van God? Ik zie uw gezin in een klaarblijkelijke doling. God vertoonde aan Abraham het Koninkrijk der hemelen en de aarde; en hij heeft in 't getal der gelukzaligen geweest. Abraham ie ‘s nachts een zeer helder ster zag vroeg in zichzelf; Of dit zijn God was. Neen, antwoordde hij aan zichzelf, mijn God staat niet op en legt zich niet neer. Hij die de maan rijzen zien vroeg of 't zijn God was. Neen, antwoordde hij aan zichzelf; zeker, God zal mij niet geleiden om in 't getal der verdoolden te wezen. Toen hij de zon zag rijzen vroeg hij of 't zijn God was en toen hij haar zag ondergaan, zei hij tot zijn volk: Ik ben onschuldig van de zonde die gij doet, met veel goden te aanbidden: ik heb mij geheel aan de wil van diegene overgegeven die de hemel en de aarde geschapen heeft; en ik belijd zijn Eenheid. De zijnen wilden tegen hem [153] twisten; maar hij zei tot hen: Zult gij tegen mij van de Eenheid van God twisten die de rechte weg aan mij geleerd heeft? Ik ben niet bevreesd voor uw afgoden, hij doet al hetgeen, dat hij wil en weet alles. Zult gij niet op hem denken? Hoe zal ik voor uw afgoden vrezen terwijl gij niet vreest te zeggen dat God medegenoten heeft die hem gelijk zijn daartoe gij geen reden hebt om hen te aanbidden? Wie is waarachtiger gij of ik zo gij de waarheid weet? Diegenen die in God geloven en de waarheid niet met de leugen bekleden zullen van de helse pijnen verlost en op de weg der zaligheid gebracht worden. Wij hebben aan Abraham de redenen om tegen zijn volk te twisten geleerd: ik leer de wetenschap aan diegene die 't mij goeddunkt. Uw Heer, ô Abraham, ziet en weet alles. Wij hebben aan Abraham, Isaak en Jakob hun kinderen gegeven: wij hebben tevoren de rechte weg aan Noach en aan zijn geslacht, aan David, Salomon, Job, Josef, Mozes, Aaron, Zacharias, aan de heilige Joannes, aan Jezus Maria ‘s zoon, Elias, Ismaël, Jozua, Jonas, en aan Lot geleerd. Wij hebben hen boven alle 't overige van de wereld belieft en hun vaders, hun broeders en geslacht verkozen en hen op de rechte weg gebracht. Dus geleid God diegene die 't hem goeddunkt. [154]

De mensen hebben voor dezen de afgoden aangebeden en geloofd dat er veel goden waren: hij heeft echter hun voorgaande zonden uitgewist toen ze zich bekeerd hebben. Indien ze diegenen loochenen die de kennis der Schriften en de wetenschap der voorzeggingen hebben zo zullen wij macht over hen aan lieden geven die hen met de ongelovigen zullen verleiden. Diegenen die van God geleid worden geloven in de Eenheid van zijn goddelijke Majesteit. Zeg tot hen: Ik verzoek niet van u vergelding van dat ik de Koran aan u verkondigd heb; hij leert Gods geboden aan de hele wereld. De Joden hebben hem niet geëerd, gelijk ze behoorden. Ze kenden zijn weldaden niet toen ze zeiden dat hij niets, dat nut was, aan 't volk geleerd had. Zeg tot hen: Wie heeft de Tafels aan Mozes gegeven? Wie heeft aan hem de Schrift geleerd die ze geschreven hebben; om 't volk te leiden en verlichten? Ze hebben hetgeen daarvan dat aangenaam aan hen was geopenbaard en veel daarvan verborgen. Ze zullen in de Koran hetgeen leren dat ze niet weten en wat hun vaders niet geweten hebben. Zeg tot hen: God! Daarna, laat de hardnekkige en wargeesten in hun dolingen. Wij hebben dit Boek, met zegening vervult, van de hemel gezonden; het bevestigt de schriften die daarvoor [155] gezonden waren opdat gij 't volk van Mekka, diegenen die omtrent deze stad wonen, en al 't overige van de wereld onderwijzen zouden. Diegenen die in de dag des Oordeels geloven zullen ook in hetgeen dat in dit boek geschreven is geloven, en God bidden dat hij hen van de helse pijnen verlost. Wie is onrechtvaardiger dan diegene die lasteringen tegen God uitbraakt? Die zegt dat God hem hetgeen, wat hij zegt, ingegeven heeft, ofschoon hij geen ingeving van zijn goddelijke Majesteit heeft ontvangen? Wie is onrechtvaardiger dan diegene die zegt dat hij dingen, met diegenen gelijk, die God zijn Profeten ingegeven heeft, van de hemel zal doen dalen? Als gij de bozen in hun uiterste ziet liggen en de Engelen hun handen uitstrekken om hun zielen te grijpen; zo zeg tot hen: De helse pijnen zullen heden de straf der lasteringen zijn die gij tegen God uitgespuwd hebt, gelijk ook van de ongehoorzaamheid die gij tegen zijn geboden hebt getoond. God zal tot hen zeggen: gij zijt voor ons gekomen, zonder rijkdommen, en zonder kinderen en naakt, gelijk gij geschapen zijt, en hebt de onderwijzingen die wij aan u hebben gegeven achter uw rug geworpen: ik zie de afgoden die gij aangebeden hebt niet bij u. Gij hebt u van elkaar gescheiden en diegenen verlaten die gij achtte dat op [156] aarde uw beschermers moesten zijn. God scheidt de goeden van de bozen gelijk hij 't graan van 't kaf en de noot van de bolster scheidt. Hij doet het leven uit de dood en de dood uit het leven komen. Zie daar Gods werken. Hoe zult gij van zijn wet afwijken? Hij scheidt de dageraad van de duisternis: hij heeft de nacht tot de rust van 't volk gesteld en de zon en maan om de eeuwen, jaren, maanden en getijden te rekenen; zodanig dat de uitwerkingen van Gods macht. Hij is almachtig en weet alles. Hij heeft de sterren geschapen om u te verlichten en om u in de duisterheid van de aarde en zee te geleiden. Hij begunstigt met zijn genade diegenen die zijn geboden verstaan. Hij is 't die u van een mens alleen geschapen en aan u de aarde tot uw woning gegeven heeft en die u in de wereld bewaart. Hij heeft zijn genade aan diegenen gegeven die zijn geboden hebben gehoorzaam t. Hij liet de regen van de hemel afdalen en de aarde verscheiden kruiden, groen en graan voortbrengen. Hij liet de dadelboom en palmboom met de tuinen die met druiven, olijven, granaten en veel gelijke en ongelijke vruchten versierd zijn tevoorschijn komen. Aanmerk hoe de vruchten groeien en vermenigvuldigen: dit dient tot onderwijs van Gods eenheid aan diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. De ongelovigen baden de duivel [157] aan, gelijk ook God, die hen geschapen heeft; en ze zeiden dat God zonen en dochters had; zodanig is hun onwetendheid. Geloofd zij God. Hij heeft de hemel en de aarde geschapen. Hoe zou hij een kind hebben, hij heeft geen vrouwen? Hij heeft alles geschapen en weet alles. Hij is uw God en uw Heer. Daar is geen God dan hij. Aanbid hem. Hij bewaart alles. Hij is van niemand gezien en ziet alle ding. Hij is goedertieren; en niets is voor hem verborgen. O volk, u is een licht vanwege uw Heer toegekomen om u te geleiden; diegene die klaar ziet zal voordeel daarvan ontvangen en diegene die blind is zal zijn kwaad bewaren. Ik ben niet uw toeziener en merk niet op hetgeen dat gij doet. Ik openbaar dus de geheimenissen van mijn Wet. De bozen zullen eindelijk belijden dat gij mijn geboden aan diegenen geleerd hebt die hen hebben willen begrijpen. Doe hetgeen, dat uw Heer u ingegeven heeft; daar is geen God dan hij. Wijk uit het gezelschap der ongelovigen. Zo God gewild had, ze zouden zijn geboden niet ongehoorzaam hebben geweest. Gij zijt hun toeziener niet. Laster niet diegenen die de afgoden aanbidden; ze schelden God door boosheid en onkunde. Elk vindt hetgeen goed wat hij doet en heeft behagen in zijn voelen. Zeker, ze zullen alle in de dag des Oordeels verzameld [158] en naar hun verdiensten gestraft worden. Ze hebben bij Gods naam gezworen voor 't geloof te strijden, zo ze enige wonderdaad zien verschijnen om hen te onderwijzen. De wonderdaden komen van God voort; ze weten niet in welke tijd hij hen zal doen verschijnen: ja, ofschoon ze wonderdaden zagen zo zouden ze zich noch niet bekeren. Ik zal hun harten omwerpen en hun gezicht verblinden en ze zullen zich nimmer bekeren. Ik zal hen, met verachting en verwarring, in hun dolingen en ongehoorzaamheid laten. Ofschoon wij Engelen aan hen zonden, ofschoon de doden met hen kwamen spreken en ofschoon wij alle getuigen des wereld omtrent hen vergaderden zo zullen ze noch niet geloven indien 't God niet beliefde. 't Grootste deel van hen is onkundig. Wij hebben een vijand aan elke Profeet gegeven, gelijk de duivel een vijand der mensen is. Hij bezoekt hem door de sierlijkheid van zijn redenen om hen verwaand te maken; Zo uw Heer wilde, ze zouden deze macht niet hebben. Wijk van de ongelovigen en van hun lasteringen en neig niet tot hun wil. Ze zullen geen voordeel in hun boosheid vinden. Begeert gij een ander Rechter dan God die 't Boek, wat het goed en 't kwaad onderscheidt, aan u gezonden heeft? Diegenen, die de Schrift weten zijn hierin niet onkundig dat dit Boek [159] vanwege God gezonden is en dat het de waarheid in zich begrijpt. Wees niet in 't getal van diegene die daarvan twijfelen. Gods woord wordt nauwkeurig volbracht. Niemand kan zijn uitwerkingen beletten. God verstaat en weet alles. Indien gij u naar de wil van 't meeste deel der mensen buigt, zo zullen ze u verleiden: ze geloven alleenlijk hun waan, en zijn leugenaars. Uw Heer kent diegenen die afgeweken zijn en diegenen die de rechte weg volgen. Eet van hetgeen wat met het uitspreken van Gods naam gedood is. Men heeft u hetgeen geleerd wat aan u verboden is: eet er niet van zo gij niet in nood zijt. Veel dolen af van de rechte weg en volgen hun lusten en onwetendheid. God ziet diegenen die hem vergrammen. Vliedt de verborgen en openbare zonde. De zondaars zullen strengelijk gestraft worden. Eet niet hetgeen wat niet met de uitspreken van Gods naam gebloed heeft; anderszins zult gij zijn geboden ongehoorzaam zijn. De duivelen bekoren diegenen die hen volgen: ze raden de ongelovigen tegen u te twisten; indien gij hen gehoorzaam zo zult gij ongelovig gelijk zij zijn. Ik heb veel van diegenen die door hun zonden dood waren weer opgewekt: ik heb hen bekeerd en een licht aan hen gegeven, om hen in de duisternissen te verlichten daar de ongelovigen nimmer zullen [160] uitkomen om at ze in hun ongehoorzaamheid vermaak scheppen. Ik zal derhalve in elke stad hoofden stellen die de bozen zullen opruien, gelijk ook zichzelf, maar ze zullen 't niet weten. Als ze enig teken (van de waarheid des Profeet) zagen verschijnen zeiden ze dat ze niet in hem zouden geloven zo hij niet met de deugden en verdiensten der andere Profeten vergezeld was. God doet verkiezing van diegenen waaraan hij de genade van te profeteren geeft: hij zal diegenen straffen die uit spot zodanige redenen in deze wereld voeren; en ze zullen in de andere wereld grote pijnen, om hun boosheid, voelen. God verheugt het hart van diegene die hij op de weg der zaligheid wil geleiden en straft diegenen die van de rechte weg afwijken; zijn gramschap is zo haast op de ongelovigen gevallen als hij ten hemel geklommen is. De weg, die gij volgt, is de rechte weg. Wij hebben diegenen begenadigd die voordeel daarmee weten te doen. Ze zullen zalig wezen: God zal hun beschermer zijn, uit oorzaak van hun goede werken. Gedenk aan de dag waarin wij 't volk zullen verzamelen en daarin men tot de duivelen zeggen zal: O oversten der duivelen, waarom zijt gij tegen de mens opgestaan? De voornaamste onder de mensen die hen gehoorzaam d hebben, zullen antwoorden; [161] Heer, maak dat wij ons aan elkaar wreken en dat elk op zijn beurt gebied: ô Heer, wijs ons de gezette tijd aan die gij tot onze ongelukken gesteld hebt. De Engelen zullen antwoorden: De hel zal uw woning zijn; gij zult daar eeuwig en zo lang als 't God belieft blijven. Uw Heer is zeer wijs en weet alles. De bozen zullen om hun boosheid de bozen gehoorzamen. O oversten der mensen en der duivelen hebt gij mijn Profeten en Apostelen van uw landaard, die wonderdaden aan u vertoond hebben en die mijn geboden en de dag des Oordeels hebben verkondigd, niet gezien? Ze zullen antwoorden dat ze de Profeten en de Apostelen hebben gezien, maar dat het leven der wereld hen verwaand heeft gemaakt; en ze zullen belijden dat ze boos geweest hebben. God zal Mekka niet verdelgen om de ongerechtigheid die daar gepleegd wordt totdat hij een Apostel aan haar stedelingen heeft gezonden om zijn geboden aan hen te leren. Ieder zal naar zijn werken gestraft worden. Uw Heer weet alles dat van de wereld gedaan wordt. Hij behoeft zijn volk niet. Hij is barmhartig. Hij kan, als 't hem goeddunkt, u verdelgen, en een ander volk in uw plaats oprichten, gelijk hij u in de plaats van diegene die voor u geweest hebben opgericht heeft. Indien gij u niet bekeert, zo zult gij de helse pijnen niet ontgaan. Zeg tot hen: Doet gelijk gij 't verstaat, ik zal mij dragen gelijk ik 't versta. Gij zult eindelijk diegenen kennen die een goed deel in de andere wereld zullen hebben. Niemand zal den afgodendienaars te hulp komen. Ze offeren aan hun afgoden een deel der vruchten die God geschapen heeft en hun gedachten volgen zeggen: Zie daar onze God. Deze offers komen niet tot God. Hun afgoderij was oorzaak dat veel onder hen hun eigen kinderen aan hun valse goden offerden. Ze hebben hen verloren en zijn in hun eigen godsdienst verward: wat niet geschied zou wezen zo God zulks niet toegelaten had. Wijk van hen, en van hun lasteringen. Ze zeiden dat de vruchten der aarde en Gods weldaden onrein waren en wilden er niet van eten. God geeft er niemand van te eten, behalve diegenen die hij begenadigen wil. Ze verboden op enige beesten, die God aan hen gegeven had, te klimmen en doodden hen om hen te eten zonder de naam van zijn goddelijke Majesteit uit te spreken; wat een zeer grote zonde is: maar ze zullen naar hun verdiensten daar m gestraft worden. Ze zeiden dat den mannen geoorloofd is van al hetgeen, dat in de buik der beesten is te eten en hun vrouwen niet; en toen ze hen gedood hadden, hebben ze om 't gezelschap daarvan gegeten: maar God zal hen om hun [163] redenen straffen; hij is zeer wijs en weet alles. Diegenen die hun kinderen doden, zijn verloren lieden die zot en onwetende zijn. Ze verbieden van de goederen te eten die God aan hen gegeven heeft om te lasteren. Ze zijn van de rechte weg afgeweken. God heeft de hoven en tuinen geschapen die vol van vruchten en kruiden van verscheiden kleuren zijn en van olijven, granaten en andere gelijke en ongelijke vruchten zijn. Eet van de vruchten der aarde: betaalt het recht dat gesteld is als gij oogst en verkwist uw goed niet lichtvaardig; God bemint niet de verkwiste goederen. Daar zijn onder de reine dieren die last gedragen hebben en anderen, die jong zijn, niet hebben gedragen. Eet van hetgeen dat God aan u geeft en volgt niet de voetstappen des duivels; want hij is uw openbare vijand. Zeg tot hen: Zie daar acht paar beesten; te weten twee paar gesneden bokken, twee paar schapen, twee paar kamelen en twee paar koeien waarvan het u veroorloofd of verboden is te eten. Is aan u veroorloofd de mannetjes of de wijfjes te eten? Welke zijn diegenen die God aan u verboden heeft? Wie is bozer dan diegene die lastert om 't volk, dat onwetende is, van de rechte weg af te leiden? God geleidt de onrechtvaardige niet. Zeg tot hen: In al hetgeen, wat God mij ingeblazen [164] heeft, heb ik niet gevonden dat het verboden is van deze beesten te eten, uitgezonderd zo ze van de ziekte gestorven zijn, en zo men hen zonder Gods naam uit te spreken gedood heeft. Varkensvlees is aan u verboden: indien gij ervan eet zo zult gij in Gods gramschap vervallen. Maar indien iemand in nood is en daarvan eet, zonder voornemen van God te verstoren, zo zal hij God goedertieren en barmhartig vinden. Wij hebben aan de Joden verboden van de beesten te eten die geen gekloofde voeten hebben en 't vet der beesten te nuttigen, uitgezonderd hetgeen wat tussen 't vlees in ’t ingewand en in 't gebeente is. Wij hebben om hun zonde dit verbod aan hen gedaan en zijn waarachtig in onze woorden en nauwkeurig in onze beloften. Indien ze u loochenen zo zeg tot hen: Gods barmhartigheid is groot; en de bozen zullen de straf van hun misdaden niet schuwen. De ongelovigen zeiden, indien God gewild had, wij zouden niet in 't getal der ongelovigen zijn geweest, gelijk ook onze vaders; en niets zou aan ons verboden wezen. Diegenen die voor hen waren spraken gelijk zij totdat ze de straf van hun zonden gevoelden. Zeg tot hen: Zijt gij verzekerd dat God met uw bedrijf tevreden is? Zegt ons, van waarvan komt deze verzekering? Gij volgt daarin [165] alleen uw eigen gevoel; gij zijt leugenaars. Gods voorzienigheid is groot. Hij zou, zo hij gewild had, u allen op de rechte weg geleid hebben. Doet diegenen tot ons komen die tot u zeiden dat het verboden is reine beesten te eten. Waren ze erbij toen God zulks verbood? Indien ze zeggen dat ze erbij waren zo zegt niet gelijk zij en volgt niet de lusten der ongelovige lasteraars die niet in 't einde des wereld geloven en veel goden aanbidden. Zeg tot hen: Kom, ik zal u onderrichten wat u vanwege Gods verboden is te eten. Daar is niet dan een enig God; zegt niet dat hij medegenoten heeft die hem gelijk zijn. Doet wel aan uw vader en moeder; dood niet uw kinderen uit vrees dat gij van honger zult sterven. God zal aan u en ook aan hen hetgeen geven wat u nodig zal wezen. Bedrijf geen hoererij, noch in 't heimelijk, noch in 't openbaar. Doodt niemand, zo de gerechtigheid het niet gebied. God gebiedt aan u dit voor verhaalde te onderhouden, gij zult er misschien om denken. Neemt niet de goederen der wezen, dan om hen te hulp te komen, totdat ze tot hun bescheiden jaren gekomen zijn. Weegt en meet met goed gewicht en goede maat. Ik gebied aan niemand iets te doen dat niet in zijn macht is. Oordeel met billijkheid ofschoon het tegen uw eigen verwanten en vrienden [166] was. Voldoet hetgeen dat voor verhaald is; God gebied het u: gij zult er misschien op denken. Dit is de rechte weg die gij volgen moet. Wijk er niet af: God gebied het u; gij zult misschien zijn goddelijke Majesteit vrezen. Wij hebben onze geboden aan Mozes geleerd: 't is een bijzondere genade de vromen te onderwijzen en 't volk op de rechte weg te geleiden. Gij zult misschien in de verrijzenis geloven. O inwoners van Mekka, wij hebben de Koran vol van zegening aan u gezonden; doet hetgeen dat hij aan u gebied. Vliedt de goddeloosheid; uw zonden zullen u vergeven worden. Zegt niet dat God zijn Wet aan twee volken die (Joden en Christenen) voor u geweest hebben gezonden heeft en dat ze voor u verborgen is. Zult gij zeggen dat, zo God de Schrift aan u onderwezen had, gij gehoorzamer dan zij geweest zouden hebben? Zeker, hij heeft zijn geboden aan u geleerd; dit is een bijzondere gunst voor u om u op de rechte weg te geleiden. Wie is onrechtvaardiger dan diegene die tegen zijn goddelijke Majesteit lastering uitbraakt en die van zijn geboden afwijkt? Zodanige lieden zullen in 't helse vuur streng gestraft worden. Zullen ze wachten dat de Engelen hen komen bezoeken, dat God hen straft en zijn wonderdaden aan hen vertoont? Zullen ze de dag des Oordeels verwachten waarin het berouw en de [167] bekering onnut zullen wezen. Diegenen die in een deel van de Wet geloven en 't ander deel verwerpen hebben geen grondvest in hun geloof: God zal hen hun zonden doen bekennen en hen naar de lelijkheid van hun misdaden straffen. Diegene die een goed werk doet zal tienmaal zo veel vergelding ontvangen. Diegene die enige boosheid bedrijft zal op gelijke wijze gestraft en geen ongelijk aangedaan worden. Zeg tot hen: God heeft mij op de weg van zijn Wet geleid. Diegenen die Abrahams Wet belijden bekennen Gods eenheid; Abraham was niet in 't getal der ongelovigen. Mijn gebeden, beloften, leven en dood zijn aan God gewijd. Hij heeft geen medegenoot; en ik heb mij geheel aan zijn goddelijke wil overgegeven. Zeg tot hen: Zal ik wensen een ander God dan de Heer van 't Heelal te aanbidden? 't Goed wat de mens doet is voor hem en 't kwaad wat hij doet is tegen hem. Gij zult eens allen voor God verzamelen; hij zal uw verschillen beslechten. Hij verlangt uw nakomelingen, en verheft sommigen meer dan anderen, om u te beproeven. Uw Heer is nauwkeurig in de bozen te straffen en goedertieren en barmhartig aan de vromen. [168]

6. Het Hoofdstuk van 't Voorburg der hellen, omvat honderden zes regels, te Mekka geschreven.

Waarde Lezer, Mohammed heeft dit Hoofdstuk het Hoofdstuk van Aaraf genoemd, wat een plaats is tussen het Paradijs en de hel daar de mensen geen pijn lijden.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de wijste en waarachtigste God. Dit boek is aan u gezonden om de ware gelovigen te prediken. Twijfel niet van hetgeen dat het in zich begrijpt. Zeg tot hen: Geloofd in hetgeen dat aan u vanwege uw Heer gezonden is; aanbid geen ander God als hem. Daar zijn weinig lieden onder u die erop denken. Hoe veel steden hebben wij verdelgd? Hoe dikwijls hebben wij onze straf aan hun stedelingen bij dag en nacht als ze in rust waren gezonden? Ze hebben echter niets anders gezegd dan dat ze groot ongelijk hadden. Wij zullen 't volk ondervragen aan wat wij onze Profeten gezonden hebben en rekening van hetgeen eisen dat het geleerd en dat het gedaan heeft. Wij zullen onze Profeten ondervragen en hen rekening van diegenen eisen die hen gevolgd en gehoorzaam d hebben. Ik zal hen aan hetgeen doen gedenken dat ze gedaan [169] hebben om daarvan vergolden te worden. Wij waren niet ver van onze Profeten toen ze de waarheid aan hen verkondigden. Hun daden zullen in de schaal van gerechtigheid gewogen worden. De schaal der gelukzaligen zal zwaar van goede werken wezen; en diegenen wiens schaal licht van goede werken is zullen verdoemd zijn omdat ze onze geboden veracht hebben. Wij hebben u uw woning op aarde gegeven en daarop al hetgeen dat nodig is om u te voeden: maar weinig lieden onder u bedanken mij daarvan. Wij hebben u geschapen en gemaakt en aan de Engelen geboden Adam te aanbidden; wat ze gedaan hebben, uitgezonderd de duivel tot welk wij gezegd hebben: Wie heeft u belet Adam te aanbidden, toen wij zulks aan u geboden? Hij antwoordde: Ik ben meer dan hij gij hebt mij van vuur en de mens van 't slijk der aarde geschapen. Wij zeiden toen tot hem: Vertrek uit het Paradijs; 't is niet de woning der verwaande; gij zult in 't getal van diegene wezen die van schande vervuld zijn. De duivel antwoordde: Laat mij tot aan de dag van de verrijzenis der doden. Waarom hebt gij mij verzocht? Ik zal de mensen van de rechte weg afleiden en hen ter rechter en ter linker en van alle zeden beletten in uw Wet te geloven; en 't grootste deel onder hen zal ondankbaar zijn. Wij zeiden tot [170] hem: Vertrek uit het Paradijs; gij zult van de hele wereld verworpen worden en van mijn barmhartigheid beroofd zijn. Ik zal de hel met diegenen die u zullen volgen vervullen. O Adam, woon met uw vrouw in 't Paradijs, en eet daarvan al hetgeen dat u aangenaam is: maar nader deze boom niet; anders zult gij en uw vrouw in 't getal der onrechtvaardige wezen. De duivel bekoorde hen en beroofde hun lichamen van hun klederen der genade. Hij zei tot hen: God heeft u verboden van de vrucht van deze boom te eten opdat gij geen Engelen en niet eeuwig zou zijn. Hij zwoer dat hij hen de waarheid zei en vervulde hen met schande uit oorzaak van hun verwaandheid. Ze bekenden hun naaktheid nadat ze van deze vrucht gegeten hadden en namen bladeren van 't Paradijs om zich te dekken. Hun Heer riep hen en zei tot hen: Heb ik u niet verboden dezen boom te naderen? Ik zei tot u beide dat de duivel uw openbare vijand is. Ze antwoordden: Heer, wij hebben u vertoornd en onze zielen ongelijk aangedaan: indien gij geen deernis met ons hebt zo zullen wij in 't getal der verdoemden wezen. Hij zei: Vertrekt, die vijanden van elkaar zijn uit het Paradijs. Gij zult tot aan de gestelde tijd op aarde wonen en daar leven en sterven en in de dag des Oordeels van [171] de aarde vertrekken. O Adams kinderen, wij hebben klederen der genade, tekenen van onze almacht aan u gegeven; gij zult er misschien aan gedenken. O Adams kinderen, ziet toe dat de duivel u niet verleidt, gelijk hij uw vader en moeder verleidde toen hij hen uit het Paradijs liet vertrekken. Hij heeft hen van hun klederen beroofd en hen hun lelijkheid doen bekennen. Hij zal met diegenen die hen volgen aan u verschijnen; en gij zult hem zien als gij er minst op denken zult. Hij beschermt de ongelovigen. Als ze enige zonde bedrijven zeggen ze: wij volgen de wet onzer vaderen; God heeft het dus aan ons bevolen. Zeg tot hen: Gebied God u hem te vertoornen? Zult gij van God hetgeen zeggen dat gij niet weet? Hij heeft de gerechtigheid aan u geboden en daar bij hem te aanbidden en zijn wet te omhelzen. Veel zullen opgewekt worden gelijk gij hem gezien hebt. Een deel zal op de rechte weg zijn en te ander deel verdoemd wezen omdat ze de duivel gehoorzaam den, en geloofden dat ze op de rechte weg waren. O Adams kinderen, kleed u eerlijk als gij naar de kerken gaat: eet en drinkt van hetgeen dat u behaagt. Weest niet verkwistend. God bemint niet diegenen, die hun goederen onnuttig verkwisten. Zeg tot hen: Wie heeft verboden zich bekwaam te [172] kleden als men naar de kerk gaat om God te aanbidden? Wie heeft verboden van de goederen te eten die God aan u gegeven heeft? Dit is de ware gelovigen veroorloofd. God zal dus in de dag des Oordeels zijn geboden verklaren. Zeg tot hen: God verbied u de verborgen en openbare hoererij, de ongehoorzaamheid, de ongerechtigheid, de lust van een ander God, dan hem, te aanbidden, en hetgeen wat gij niet weet van zijn goddelijke Majesteit te zeggen. Ieder heeft zijn voorbeschikking en niemand kan haar bevorderen, of vertragen. O Adams kinderen, hebben de Profeten mijn geboden niet aan u geleerd? Diegenen die mij vrezen en goede werken doen zullen in de dag des Oordeels van kwelling verlost wezen; en diegenen die mijn geboden ongehoorzaam zijn en die zich tegen 't geloof verheffen zullen eeuwig in 't helse vuur blijven. Wie is onrechtvaardiger dan diegene die lasteringen tegen God en tegen zijn geboden spreekt? Zodanige lieden zullen naar de inhoud van de Schrift gestraft worden. Als de Engelen van de dood hen doden zullen ze tot hen zeggen: Waar zijn de afgoden die gij in plaats van God aanbidt? Ze zullen antwoorden dat deze valse goden hen verlaten hebben; en ze zullen hun afgoderij bekennen. Maar God zal tot hen zeggen: Gaat in de hel met de [173] mensen en duivelen die verdoemd zijn. Ze zullen de verdelingen die voor hen geweest hebben vervloeken en als ze verzameld zijn zullen ze zeggen: Heer, hou dezen, ze hebben ons verleid; vermeerder hun ellende in de hel. God zal zeggen: wij zullen hun en uw pijnen vermeerderen, maar gij kent hen niet. Ze zullen onder elkaar zeggen, wij zijn geen oorzaak van dat gij ongelovig zijt geweest; gij was ook niet zodanig om ons te behagen; lijdt met ons de pijnen die gij verdiend hebt. Ik zal de deur des hemels niet voor diegenen openen die mijn geboden niet gehoorzamen totdat een kameel door 't oog van een naald gaat. Dus zal ik de zondaren straffen. De hel zal hun bed en 't vuur hun deksel wezen. Maar diegenen die naar hun vermogen goede werken gedaan hebben zullen eeuwig in 't Paradijs blijven. Ik zal 't bedrog van hun hart afwenden, de beken zullen met vermaak in hun velden ruisen; en ze zullen zeggen: Geloofd ze God die ons tot hiertoe geleid heeft; anders zouden wij in 't getal der afgedwaalde zijn. Zeker de Profeten, Gods Boden, hebben de waarheid aan ons geleerd, en gezegd dat het onderhoud der geboden van zijn goddelijke Majesteit ons erfgenamen van 't Paradijs zou maken. Diegenen die zalig zijn zullen tot de [174] verdoemden zeggen dat ze de genade, die God aan hen voorzegt had, gevonden hebben en hen vragen of ze de straf die zijn goddelijke Majesteit aan hen beloofde hebben verkregen. Ze zullen overluid ja zeggen en daarbij dat Gods vloek over de onrechtvaardige is die de mensen van zijn wet afgeleid hebben; en ze zullen eeuwig in 't getal der rampzalige wezen. Tussen de zaligen en verdoemden is een afscheiding en plaats, Aaraf, of Voorburg genoemd, (De Mohammedaanse leraars geloven dat diegenen, die zo veel goed als kwaads gedaan hebben en wiens evenaar niet naar de zijde der goede, noch der kwade werken overslaat in deze plaats, Aaraf genoemd, zullen blijven met diegenen die noch goed noch kwaad gedaan hebben; en verdichten dat deze plaats tussen 't Paradijs en de hel is.) daar veel mensen zijn die de zaligen en verdoemden aan hun aangezichten kennen. Ze roepen de zaligen en groeten hen: ze komen echter niet in 't Paradijs, ofschoon ze grote begeerte hebben om daarin te gaan. Als ze de ogen naar de zijde der verdoemden keren zeggen ze: Heer, stel ons niet in 't getal der onrechtvaardige. Diegenen die in deze plaats zijn roepen de verdoemden, die ze aan hun aangezichten kennen, en zeggen tot hen: Waartoe hebben u nu uw rijkdommen gediend? En dat gij tegen 't geloof en tegen Gods geboden opgestaan zijt? Zie daar de gelovigen, (die van u veracht waren.) gij zwoer dat ze van barmhartigheid beroofd zouden wezen. God sprak tot hen en zei: Treedt in 't Paradijs en vreest niet; gij zult voor eeuwig vrij van kwelling zijn. De verdoemden zullen den zaligen toeroepen: [175] Geeft ons van 't water dat gij drinkt en van de spijs die gij eet. Ze zullen antwoorden: De drank en spijs zijn den ongelovigen verboden die met hun geloof gespeeld, die zich op de goederen der aarde verhovaardigd en met Gods geboden gespot hebben. God heeft hen vergeten omdat ze de komst van de dag des Oordeels vergeten en zijn geboden gelasterd hebben. Wij zijn tot de stedelingen van Mekka gekomen om de Koran aan hen te leren. Wij leren hun aan de mensen om hen de rechte weg te doen bekomen en Gods barmhartigheid te doen verkrijgen zo ze in dit Boek geloven. Zullen ze wachten met geloven totdat ze diens verklaring weten? Deze verklaring zal in de dag des Oordeels blijken waarin diegenen die zonder geloof geleefd hebben zeggen zullen: Zeker, de Profeten hebben waarheid gezegd; zullen wij deel in hun gebeden hebben? Zullen ze voor ons spreken dat wij weer in de wereld keren om beter te doen dan wij gedaan hebben en om Gods geboden te gehoorzamen? Maar ze zullen om hun lasteringen gestraft worden. God is uw Heer; hij heeft de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen en zit in zijn zetel. Hij doet dat de nacht vaardig de dag volgt. De zon, de maan en de sterren bewegen zich door zijn gebied; en [176] de hele wereld gehoorzaam hem. Geloofd ze God, de Heer van 't Heelal. Bid God heimelijk, en in 't openbaar; hij bemint niet de onrechtvaardige. Verontreinig niet de aarde nadat het onreine daarvan weggenomen is. Bid God om zijn bestraffingen te ontgaan en om zijn barmhartigheid die voor de vromen is te verwerven. 't Is God, die de winden zendt om de regen te scheiden. Als ze de wolken dragen drijven wij hen, met water beladen, naar dorre, dode en verdelgde plaatsen en doen daar de regen vallen om hen kruiden en vruchten te doen voortbrengen; Dus zullen wij de doden doen verrijzen; misschien zal 't volk daaraan gedenken. Goed land brengt, door toelating van zijn Heer, goede vruchten voort en kwaad land brengt niets dan onkruid voort. Ik leer mijn geboden aan diegenen die niet ondankbaar zijn. Zeker, wij hebben Noach gezonden om de mensen te onderwijzen; en hij heeft gezegd: O volk, aanbid een enig God: indien gij een ander, dan hem, aanbid, zo zult gij in de dag des Oordeels gestraft worden. Hun Hoofden antwoordden: O Noach, gij zijt in een grote doling. Hij zei weer tot hen: Ik dool niet, ik ben een Bode van God gezonden om zijn wil aan u te verkondigen. Ik geef aan u zeer heilzame raad. God heeft aan mij hetgeen geleerd dat gij niet weet. Vindt [177] gij het vreemd dat hij zijn geboden door de tong van een mens aan u zendt als om u de helse pijnen aan te zeggen? Vreest God, zo zal hij u uwe zonden vergeven. Maar ze hebben Noach verworpen. Wij hebben hem, met de zijnen, in de Ark bewaard en diegenen die onze wet verachtten, verdronken; ze waren geheel verblind. Wij zonden Hod aan zijn broeder Aad en aan diegenen van zijn gevolg tot wie hij zei: O volk, aanbid een enig God. Zult gij een ander dan God aanbidden, en vrezen? Hun leraars antwoordden; gij zijt in een zeer grote onwetendheid; wij geloven dat gij in 't getal der leugenaars zijt. Hij antwoordde weer; Ik ben geen leugenaar, maar een Bode, van God gezonden, om zijn geboden te verkondigen. Ik geef aan u goede en heilzame raden. Verwonder u niet van dat God aan u zijn geboden leert door de tong van een mens, gelijk gij, die zijn wil aan u boodschapt. Gedenkt dat hij na Noach u op aarde gelaten en u in getal, kracht en vermogen vermeerderd heeft. Gedenkt aan zijn genade zo zult gij zalig zijn. Ze antwoordden: Zijn wij tot hiertoe gekomen om een enig God aan te bidden en om hetgeen te verlaten dat onze vaders aangebeden hebben? Doe ons de waarheid van hetgeen blijken dat gij aan ons verkondigt, zo gij waarachtig zijt. [178] hij zei weer: Gods toorn en gramschap zullen op u vallen. Zult gij met ons om de namen twisten die gij en uw vaders aan uw afgoden gegeven hebben? God heeft u niet bevolen hen aan te bidden: gij hebt geen redenen om dit te doen; verwacht uw straf, ik zal haar met geduld verwachten. Wij verlosten hem toen van hun boosheid en ook alle ware gelovigen die bij hem waren. Wij verdelgden deze ongelovigen om hun boosheid. Wij hebben Salhé (De Turken geloven dat Salhé, door Gods toelating, een rots in een kameel veranderde) aan Temod en aan de zijnen gezonden; en hij heeft tot hen gezegd: O volk, aanbid niet meer dan een enig God. Hij vertoont aan u een wonderdaad in een kameel. Laat hem op aarde weiden, n doet hem geen kwaad aan; anderszins zult gij gestraft worden. Gedenk hoe God u, na Aad op aarde gelaten heeft. Hij heeft u in de dalen, in de vlakten en in 't gebergte doen wonen. Gedenkt aan God en verontreinig de aarde niet. Hun Oversten, die verwaand waren, vroegen aan de armen of ze geloofden dat Salhé werkelijk een bode, van God gezonden, was. Ze antwoordden: wij geloven in zijn woorden en lering. Deze verwaande zeiden toen: wij verwerpen hetgeen dat gij geloofd. Wij veroordelen hem en hebben uit spot Salhé’ s kameel gedood. Ze hebben Gods geboden ongehoorzaam geweest en gezegd: O Salhé [179] vertoon nu aan ons de straf die gij aan ons verkondigt zo gij een der Profeten zijt. De aardbeving en donder overvielen hen terzelfder tijd en ze zijn, als krengen, in hun huizen doodgebleven. Salhé had hen verlaten en tot hen gezegd: O volk, ik heb Gods geboden getrouwelijk aan u verkondigt; maar gij bemint niet diegenen die tot u genegen zijn en die goede raden aan u geven. Gedenk hoe Lot tot het volk sprak en daartegen zei: Zult gij u altijd met hoererij en met een smet besmetten die noch van niemand van diegene die voor u geweest hebben gezien is? Zult gij de mannen meer dan de vrouwen, de zonde meer, dan de godvruchtigheid, beminnen? Ze zeiden: Laat ons Lot en zijn gezin uit onze stad verdrijven terwijl ze zich niet met ons willen bezoedelen. Maar God verloste hem en diegenen van zijn gezin uit hun handen, uitgezonderd zijn vrouw, die bij diegenen bleef die gestraft werden. Wij deden een regen op hen vallen die hen geheel verdelgd heeft. Aanmerk hoedanig het einde der bozen is. Wij zonden Chaim in ’t land van Median. Hij zei: O volk, aanbid alleenlijk een enig God. Weegt met goede gewichten, meet met goede maten en onthoudt niets van uw naasten. Volgt niet de grote wegen om 't volk bevreesd te maken; trekt de ware gelovigen niet [180] af van Gods Wet. Gedenk dat gij niet meer dan een hand vol volk was en dat hij u vermenigvuldigd heeft. Aanmerkt het einde der bozen. Indien iemand onder u 't geloof omhelst en dat de anderen het verachten, heb geduld totdat God uw verschillen oordeelt; daar is geen beter Rechter dan hij. Hun Leraars zeiden: O Chaim, wij zullen u en diegenen die gelijk gij geloven uit Median verdrijven, zo gij niet van onze godsdienst zijt. Hij antwoordde: Indien ik geen afschrik van uw godsdienst had zo zou ik God, die mij daarvan verlost heeft, lasteren. Ik wil haar niet volgen zo 't God belieft. Hij weet alles. Ik heb mij geheel aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven. Heer, oordeel ons verschil; gij zijt de beste Rechter der wereld. Hun Leraars hebben toen tot het volk gezegd: Indien gij Chaim volgt, zo zult gij verdoemd zijn. De aardbeving en donder hebben hen korte tijd daarna overvallen en ze zijn ‘s morgens in hun huizen dood gevonden. Diegenen die Chaim verloochenden vonden geen zekerheid in hun woningen: ze waren verloren; en hij had hen verlaten, en tot hen gezegd: O volk, ik heb Gods wil getrouwelijk aan u verkondigd; ik zal mij om de boosheid der bozen niet kwellen. Wij hebben diegenen niet met ziekte en armoede geplaagd die de Profeten die [181] wij aan de stedelingen van Median gezonden hebben, niet gehoorzaam den: ze zullen zich misschien bekeren. Wij hebben hen met ziekten en gezondheid beproefd en hen in veel voorvallen beliefd. Ze hebben echter gezegd: Onze vaders hebben met ziekte en armoede geplaagd geweest; wij zullen hen gelijk zijn. Maar wij hebben hen om hun zonde gestraft toen ze er minst op dachten. Indien de inwoners van Mekka onze vrees voor ogen gehad en onze geboden gehoorzaam d hadden, wij zouden de zegening des hemels en der aarde voor hen geopend en hen gestraft hebben omdat ze boos zijn. Daar zijn er die ‘s nachts als ze slapen veranderen die bij dag, als ze spelen, en zich verheugen gestraft zullen worden. Ze geloofden dat God een bedrieger was; en zijn verloren lieden. God geleidt de ware gelovigen op de rechte weg en maakt hen, naar hun ouders, erfgenamen van de aarde. Indien hij gewild had, hij zou de gehele wereld verdelgd en 't hart van 't volk verhard hebben en niemand zou zijn woord hebben gehoord. Ik verhaal aan u de dingen die aan deze stad gebeurd zijn. Veel Profeten zijn aan haar stedelingen gezonden en hebben veel wonderdaden gedaan. Ze hebben echter hun eerste goddeloosheid niet willen verlaten; wij hebben dus het hart der [182] ongelovigen verhard. Ze volbrachten hun beloften niet; en wij hebben 't grootste deel van hen boos en ongehoorzaam bevonden. Wij zonden Mozes aan Farao en aan zijn volk: hij vertoonde aan hen wonderdaden die ze door hun boosheid verachtten. Maar merk hoedanig 't einde dezer bozen geweest heeft. Mozes zei tot Farao, ik ben een Bode van de God van 't Heelal gezonden: als ik van God spreek zo zeg ik waarheid. Ik ben door zijn bevel gekomen om u aan te zeggen dat gij de kinderen van Israël met mij moet laten trekken en hen niet in uw staten houden. Farao zei tot hem: Indien gij vanwege Gods gekomen en waarachtig in uw woorden zijt, zo vertoon enige wonderdaden aan ons. Hij wierp toen zijn stok op aarde die in een slang veranderde; hij toonde zijn hand, die zeer wit in de ogen der aanschouwers scheen. Farao’ s Leraars zeiden tot hem; Deze man is een tovenaar: hij wil u ons land doen verlaten; wat is uw mening? Zet hem en zijn broeder gevangen en doe in uw steden de tovenaars verzamelen. Toen Farao ‘s tovenaars voor hem waren zeiden ze tot hem: Wat vergelding zullen wij hebben zo wij overwinnaars zijn? Hij antwoordde hun; gij zult goed vergolden worden en van diegenen wezen die bij mij zijn. Ze zeiden: O Mozes, wilt gij eerst uw stok op aarde werpen [183] of zullen wij de onze laten vallen. Mozes zei tot hen dat ze hun stokken zouden wegwerpen, gelijk ze deden: ze betoverden de ogen der aanschouwers en verschrikten hen door een buitengewone toverij. God gaf Mozes in dat hij zijn staf op de aarde zou werpen die de stokken der anderen verslond. De waarheid bleek boven de leugen en boven de ijdelheid van hun werken. Ze werden tot hun schande overwonnen. Ze verlieten hun toverij en ter aarde knielende spraken deze woorden: wij geloven in de Heer van 't Heelal, Mozes en Aarons Heer. Farao zei tot hen: gij geloofd in Mozes God, zonder mijn toelating: 't is een bedrog dat gij verdicht hebt om 't volk uit mijn staten te verdrijven. Maar gij zult haast de straf bekennen die ik aan u bewijzen zal. Ik zal u de handen en voeten doen afsnijden, f u alle doen kruisigen. Ze antwoordden: wij zijn geheel aan Gods wil overgegeven. Wat wraak gij van ons neemt gij kon niet beletten de wonderdaden die wij zien, te geloven, noch de geboden van zijn goddelijke Majesteit te gehoorzamen. Heer, geef ons geduld en doe ons in 't getal der ware gelovigen sterven. Farao ‘s Leraars zeiden toen tot hem: Geef verlof aan Mozes en aan zijn volk dat ze trekken daar 't hen goeddunkt de aarde te verontreinigen opdat ze u bij uw goden in rust [184] laten. Hij zei: Ik zal hun kinderen doen doden, hun vrouwen doen mishandelen en hen duizend pijnen doen lijden. Mozes zei tot zijn volk: Verzoek met geduld en gebeden bijstand van God, die de gehele aarde toebehoort en diegene, die 't hem goeddunkt, erfgenaam daarvan maakt. De andere wereld is voor de vromen. Ze zeiden: O Mozes, wij hebben, voor uw komst, de dood onzer vijanden gewenst. Hij antwoordde: God zal uw vijanden niet verdelgen om u alleen op aarde te laten; hij zal zien wat gij doen zult. Wij hebben Farao, en zijn onderzaten met honger geplaagd; de ongelovigen zullen er misschien op denken. Toen hen enig geluk toekwam zeiden ze dat ze 't verdienden en toen hen enig kwaad overkwam zeiden ze dat Mozes en de zijnen de oorzaak daarvan waren. God strafte hen, maar 't grootste deel van hen kende hem niet. Ze zeiden tot Mozes: Hou op van uw wonderdaden aan ons te vertonen om ons te betoveren; wij willen u niet gehoorzamen. Wij hebben watervloed, sprinkhanen, luizen, kikvkers en bloed, 't een na 't ander, aan hen gezonden. Ze hebben zich echter verhovaardigd en zijn in 't getal der bozen geweest. Toen onze gramschap op hen gevallen was zeiden ze; O Mozes, Bid uw Heer dat hij aan ons hetgeen geeft wat hij aan u beloofd heeft. Doe zijn [185] gramschap van ons wijken; wij zullen u geloven en de kinderen van Israël met u laten trekken. Toen wij hen van 't lijden verlost hadden veranderden ze van spraak, moorden en deden tegen hun beloften. Wij wreekten ons aan hen en deden hen in de zee verdrinken omdat ze onze wonderdaden verachtten. Wij gaven aan de kinderen van Israël, die zich voor ons verootmoedigden, het westen en oosten en daarbij onze zegening. Ons woord is over hen vervuld om hun volharding; en wij verdelgden Farao ‘s legers. De kinderen van Israël, deur de zee getrokken, vonden lieden die de afgoden aanbaden en zeiden: O Mozes, maak ons goden met de goden van dit volk gelijk. Maar hij antwoordde: gij zijt onwetende. Deze lieden zijn verloren mensen. Hetgeen wat ze doen is niets dan onwetendheid en ijdelheid. Begeer ik dat gij een ander God dan God die u boven de gehele wereld gesteld heeft aanbidt? Wij hebben u van Farao’ s lieden verlost die u zware pijnen deden lijden. Ze doodden uw kinderen, mishandelden uw vrouwen; en gij leed grote pijnen tot straf van uw zonden. Wij hebben Mozes dertig nachten en noch tien andere nachten, in alles veertig nachten, op de berg gehouden. Toen hij derwaarts ging zei hij tot zijn broeder Aaron: Ze mijn Stedehouder, gebied in mijn [186] afwezen over dit volk en volg niet het voetpad der bozen. Toen Mozes ter gestelde tijd op de berg gekomen was en zijn Heer tot hem gesproken had, zei hij: Heer, laat mij toe dat ik u zie. De Heer zei: gij zult mij niet zien: Zie tegen deze berg; indien hij vast in zijn plaats blijft zo zult gij mij kunnen zien. Toen de Heer met zijn licht op de berg verscheen werd ze tot as gemaakt; en Mozes, die zeer verbaasd was, viel als dood ter aarde. Toen hij weer opgestaan was zei hij: Geloofd is Gods naam; ik wil hem gehoorzamen en geloof niet dat enig levendig mens hem zien kan. Hij zei tot Mozes: Ik heb u boven de hele wereld verkozen, ik heb u tot een Profeet gemaakt, gij hebt met mij gesproken: ontvang de genade die ik aan u geef en wees niet ondankbaar daarvan. Wij hebben hem de tafels gegeven op die hetgeen dat tot de zaligheid nodig is geschreven was en tot hem gezegd: Ontvang met genegenheid hetgeen dat ik aan u geef en beveel aan uw volk de inhoud dezer tafelen te onderhouden. Ik zal diegenen die tegen mijn geboden doen in de hel werpen en de verwaande van mijn genade beroven. Ze zullen niet in mijn wet geloven, ofschoon ze alle de wonderdaden des wereld zagen. Zo ze de rechte weg zien, ze zullen hem niet volgen. Zo ze de weg der [187] verleiding zien, ze zullen hem volgen omdat ze mijn geboden hebben verworpen en mijn genaden veracht. De goede werken van diegene die mij ongehoorzaam zijn en niet in de verrijzenis geloven zijn onnut: Ze zullen naar hun verdiensten gestraft worden. Mozes volk heeft na zijn overlijden het kalf, de balkende God, aangebeden. Zagen ze niet dat het niet tot hen sprak, en dat het hen niet op de rechte weg kon geleiden? Ze baden 't echter aan waarin ze groot ongelijk hadden. Toen dit kalf ter aarde viel en ze hun doling bekenden zeiden ze: Indien God geen deernis met ons heeft zo zijn wij in 't getal der verloren lieden. Toen Mozes weerkeerde zei hij tot hen: Wie hebt gij na mijn vertrek gehoorzaam d? Gij hebt u te zeer gehaast om deze afgod te aanbidden. Hij wierp van gramschap de tafels, die God aan hem gegeven had, tegen de aarde en vatte zijn broeder bij ’t hoofd en trok hem tot zich en zei: Mijn moederszoon, hoe hebt gij dit volk bestuurd? De macht, antwoordde hij, heeft mij ontbroken en ik heb hun wil niet kunnen beletten; het scheelde weinig of ze zouden mij gedood hebben. Doe mij geen kwaad: verblijdt niet mijn vijanden met mijn ongeluk en stel mij niet in 't getal van diegene die de afgoden aangebeden hebben. Mozes zei: Heer, vergeef mijn broeder en mij; bewijs uw [188] barmhartigheid aan ons: gij zijt de barmhartige der barmhartige. Gods gramschap en de schande des wereld zullen op diegenen vallen die 't kalf aangebeden en God gelasterd hebben: doch hij zal goedertieren tegen diegenen zijn die zich bekeren en in zijn goddelijke Majesteit geloven. Toen Mozes gramschap verzacht was greep hij de tafels weer, die op de weg der zaligheid voor diegenen die de vrees van hun Heer voor ogen hebben, geschreven was. (De Turken geloven dat Mohammed lezen nog schrijven kon) Hij deed ter gestelde tijd van de zijnen zeventig afscheiden die van een aardbeving en donder overvallen werden en zei: Heer, gij kon hen verdelgen eer men 't kalf aangebeden had; Zult gij ons alle verdelgen om de zonden der onwetenden die onder ons zijn? Gij hebt dit volk willen beproeven. Gij geleidt en begeleid diegene die 't u goeddunkt. Gij zijt onze beschermer. Vergeef ons onze schulden, dewijl gij geheel barmhartig zijt. Geef ons uw genade in deze wereld en geleid ons bij uw goddelijke Majesteit in de dag des Oordeels. Hij zei. Ik zal diegene die 't mij goeddunkt, straffen. Mijn barmhartigheid omhelst de hele wereld: Ze is voor diegenen die mijn vrees voor ogen hebben, de Tienden betalen, mijn geboden gehoorzamen, de rechte weg volgen die de Profeet, die niet lezen noch schrijven kan en in hetgeen geloven, dat [189] van hem in 't oude Testament en in 't Evangelie geschreven is. Hij zal aan hen de eerlijke dingen gebieden en de onheuse dingen verbieden. Hij zal hen in de spijzen, die rein zijn, onderwijzen en hen verbieden van diegenen te eten die onrein zijn. Hij zal hen van 't moeilijk en lastig kerkgebaar en van de ketenen die hen streng gebonden houden verlossen. Diegenen die in hem geloven, hem eren, hem van zijn vijanden beschermen en 't licht volgen dat wij hem toezenden zullen alle gelukzalig zijn. Zeg tot het volk: Ik ben de ware Bode, van God gezonden, waaraan het Koninkrijk der hemelen en der aarde toebehoort. Daar is niet dan een enig God. Hij doet diegene die 't hem goeddunkt leven en sterven. Geloofd in God en in zijn Profeet die lezen noch schrijven kan. Diegenen die in God en in zijn woorden geloven en die de Profeet volgen zullen goed geleid worden en een zeer goede weg volgen. Onder de kinderen van Israël zijn lieden die de waarheid weten en met billijkheid oordelen. Wij hebben hen in twaalf stammen gedeeld. Toen Mozes drinken voor zijn volk verzocht gaven wij hem in dat hij met zijn roede de rots zou slaan, daaruit twaalf springbronnen tevoorschijn kwamen; en elk wist de plaats daar hij drinken moest. Wij hebben hen met de schaduw der wolken [190] bedekt en Manna en kwartels op hen doen vallen. Wij geboden hen van de goederen, die wij aan hen gaven, te eten. Ze deden (toen ze morden) ons geen ongelijk aan, maar zichzelf. Men zei tot hen: Woon in deze plaats (Het Heilige Land) en eet daarvan hetgeen dat u behagen zal. Treedt binnen de poort met aanbidding en verzoek vergiffenis van uw zonden. Ik zal u vergeven en de weldaden der vromen vermeerderen. De bozen, die onder hen waren, veranderden echter de woorden die men tot hen gezegd had: Ze veranderden hen en wij hebben hen, uit oorzaak van hun boosheid, onze gramschap van de hemel toegezonden. Vraag hen naar tijding van ’t dorp dat op de oever der zee stond, wiens inwoners de Sabbat niet hielden en in de rustdag preekten. Ze zagen in deze dag slangen op 't water verschijnen en in de andere dagen niet. Wij beproefden hen dus om hun ongehoorzaamheid. Een deel van hen zei: Preekt niet voor dit volk; 't is verloren arbeid: God zal hen verdelgen en met zware pijnen straffen. Hun Leraars zeiden toen: Ze zullen de Heer om vergiffenis bidden; ze zullen misschien vrezen hem noch eens te vertoornen. Toen ze hetgeen, wat wij aan hen leerden verachtten, verborgen wij diegenen onder hen die zich van kwaad doen onthielden en straften de bozen zwaar om hun [191] ongehoorzaamheid. Toen ze zich om hun zonde verhovaardigden zeiden wij tot hen: Zijt veracht en af schrikkelijk gelijk de apen. Uw Heer zal in de dag des Oordeels lieden tot hen zenden die hen pijnigen zullen. Hij is streng in de bozen te straffen en barmhartig tegen de vromen. Wij hebben hen op de aarde gedeeld: onder hen zijn vromen en bozen. Wij hebben goed en kwaad aan hen gezonden om hen te beproeven; ze zullen zich misschien bekeren. Hun nakomelingen hebben nakomelingen, erfgenamen van hun leringen. Ze keren echter weer tot hun zonden en zeggen dat God hen vergeven zal. Ze verzoeken van hem vergiffenis en keren altijd weer tot hun zonde. Zal men hen geen rekening van hetgeen afeisen dat in de Schrift geboden is; te weten niets dan met waarheid van God te spreken? Ze hebben de waarheid gelezen en begrijpen haar niet; het Paradijs is voor de vromen alleen. Ik zal diegenen die hun gebeden ter gestelde tijd doen en die hetgeen onderhouden, dat in de Schrift begrepen is, niet van vergelding beroven. Gedenk hoe wij de berg boven hen verheven hebben, om hen in schaduw te houden, en hoe ze geloofden dat hij op hun hoofden vallen zou. Wij zeiden tot hen: Begrijpt met aandacht hetgeen dat wij u daarvan leren en gedenkt eraan; gij zult misschien de [192] ongehoorzaamheid vrezen. Uw Heer heeft uit Adams lendenen alle zijn nakomelingen doen voortkomen en, hem ondervraagd tot hem gezegd; Ben ik niet uw Heer? Ze antwoordden, Ja, gij zijt onze Heer; wij weten 't wel. Ze zullen dan in de dag des Oordeels niet kunnen zeggen dat ze zijn Eenheid niet hebben gekend. Ze zullen tot hun verschoning zeggen: Onze vaders hebben voor ons veel goden aangebeden: wij zijn hun nakomelingen; zult gij ons om hun zonde verdelgen? Ik verklaar dus mijn geheimenissen aan de mensen: ze zullen zich misschien bekeren. Vertel hun de geschiedenis van diegene die onze wonderdaden heeft gezien: hij werd van zijn wetenschap beroofd, de duivel vervolgde hem en hij was in 't getal der verloren mensen. Indien wij gewild hadden zo zouden wij hem, door de kennis onzer wonderen, onder de Leraars verheven hebben: maar hij bleef op de aarde gedoken en volgde zijn lusten; even gelijk een verhitte hond: indien men hem met gramschap verdrijft zo bast hij en indien men hem in rust laat zo bast hij ook altijd: gelijk de ongelovigen die onze onderwijzingen verachten; indien gij hen onze wonderdaden vertelt of niet ze zullen zich misschien bekeren en misschien ook niet: Ze zullen diegenen gelijk zijn die onze geboden hebben [193] verworpen en hun zielen ongelijk aangedaan. Diegene die van God geleid is wordt goed geleid en diegene die van God begeleid wordt is in 't getal der verloren lieden. Wij hebben de hel geschapen om de duivelen en mensen te straffen. Ze hebben harten en begrijpen de waarheid niet, ze hebben ogen en zien haar niet, ze hebben oren en verstaan haar niet. Ze zijn gelijk de beesten en erger dan de beesten; ze zijn geheel onwetende. De heerlijkste namen des wereld behoren aan God. Bid hem bij de heerlijkheid van zijn naam en wijkt af van diegenen die door de namen die ze aan hun afgoden geven van de waarheid afwijken; ze zullen naar hun verdiensten gestraft worden. Daar zijn lieden die de waarheid volgen, en met billijkheid oordelen. Ik zal allengs diegenen die mijn geboden verachten straffen eer ze minst daarop denken. Ik zal hun straf enige tijd uitstellen omdat mijn gramschap geweldig is. Gedenken ze niet dat ze gezegd hebben dat Mohammed van de duivel bezeten is? In tegendeel, hij boodschapt de vreugden van 't Paradijs en verkondigt de helse pijnen. Aanmerken ze niet het Koninkrijk des hemels en de aarde die God van niets geschapen heeft? Het uur van hun dood zal komen eer ze hun zonden bekend hebben: in wie zullen ze geloven [194] zo ze niet in de Koran geloven. Diegene die van God begeleid wordt zal niemand vinden, die hem geleid: hij zal de ongelovigen in hun ongehoorzaamheid beschaamt laten. Ze zullen u van het uur en van de dag des Oordeels ondervragen. Zeg tot hen; Niemand weet het dan God; de dag zal verschrikkelijk in de hemel en op de aarde zijn en onvoorziens komen. Ze zullen u daarvan ondervragen alsof 't aan u bekend was. Zeg tot hen: Niemand weet de dag des Oordeels, dan God; maar het grootste deel des wereld geloof het niet. Ik heb geen macht om goed of kwaad aan mijzelf te doen zo God het niet toelaat. Zo ik het aanstaande wist, ik zou voorraad van goed opdoen om mij van armoede te beschutten. Ik ben niet gezonden, dan om de vreugden van 't Paradijs te boodschappen en de helse pijnen aan diegenen te verkondigen die niet in God geloven. Hij is 't die u van een enig mens geschapen en zijn gemalin van zijn rib gemaakt heeft om bij haar te wonen. Toen ze in twijfel van haar zwangerschap liet ze niet af van naar haar gewoonte te gaan; maar toen de zwangerschap aan haar lastig viel baden ze beide God hun Heer en zeiden: Heer, geef aan ons een gelukkig geslacht om in 't getal van diegene te wezen die u van uw weldaden bedanken. Toen God aan hen een [195] zoon, een vroom man, had gegeven, hebben ze hem om hetgeen dat hij aan hen had bewezen, geloofd; en ze hebben beide de eer van zijn goddelijke Majesteit verheven boven de afgoden der ongelovigen die de dingen aanbidden die niets kunnen scheppen die geschapen zijn en die geen goed noch kwaad kunnen doen. Zo gij de afgodendienaars op de rechte weg roept, ze zullen u niet volgen: indien gij de afgoden aanroept, zo zal u ramp overkomen. Zult gij stom zijn om Gods Eenheid te belijden? Zult gij de schepselen, in plaats van de Schepper, aanbidden? Gaat, aanbid uw afgoden en dat ze uw gebeden verhoren zo gij geloofd dat ze goden zijn. Hebben ze voeten om te gaan, handen om te tasten, ogen om te zien en oren om te horen? Zeg tot hen: Indien gij uw afgoden aanroept en tegen mij aanspant zo zult gij niemand vinden die u beschermt. God is mijn beschermer, hij liet de Koran uit de hemel dalen; hij is een beschermer der vromen. Hetgeen wat gij aanbidt kan u geen goed noch kwaad doen. Indien gij de afgoden aanroept, zo zullen ze u niet verhoren: ze zullen u aanschouwen en u niet zien. Doe hetgeen dat veroorloofd is. Gebied dingen die eerlijk zijn en wijk van de onwetenden. Zo de duivel u verleiden wil vertrouw in God; hij verstaat en weet alles. [196] Diegenen die hem vrezen gedenken aan zijn genaden en bestraffingen als ze van de duivel bekoord worden. Ofschoon de ongelovigen de waarheid kennen, zo houdt de duivel hen echter in hun zonde: ze volgen altijd hun boosheid. Zo gij bij hen gaat om hen te onderwijzen, ze zeggen dat gij 't oude deuntje zingt. Zeg tot hen; Ik doe hetgeen wat mijn Heer mij ingegeven heeft hetgeen, wat ik aan u leer, is 't licht der geloof, de rechte weg en Gods genade voor diegenen die in zijn goddelijke Majesteit geloven, voor diegenen die naar de Koran luisteren en daarin bezig zijn. God zal misschien zijn barmhartigheid aan u meedelen. Gedenk aan God in uw ziel, aanbid hem in 't openbaar en in 't heimelijk. Bid ‘s avonds en ’s ochtends en weest niet in 't getal der onwetenden. De Engelen, ie bij uw Heer zijn versmaden niet hem te aanbidden; ze loven hem, en aanbidden hem met ootmoedigheid.

7. Het Hoofdstuk van de Roof, omvat vijfenzeventig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ze zullen u vragen aan wie de roof toebehoort. (Mohammeds’ volk raakte kommer om de verdeling van de roof die ze in de strijd van Beder verkregen hadden. Mohammed verdeelde het onder hen) Zeg tot hen: De roof behoort aan God en aan zijn Profeet. Vreest God, leeft in onderlinge [197] vriendschap en gehoorzaam God en zijn Profeet, zo gij in zijn wet geloofd. Diegenen die bevreesd zijn, als ze van God horen spreken, wiens geloof toegenomen is toen ze zijn wonderdaden hoorden vertellen, die zich op hem vertrouwen, die in hun gebeden volharden en die enig deel van hun goederen in goede werken besteden geloven in de Eenheid van zijn goddelijke Majesteit. Ze hebben hun woning in 't Paradijs. Ze zullen van hun Heer vergiffenis van hun zonden en een zeer grote schat verkrijgen. Toen uw Heer u uit uw huis liet scheiden om tegen de ongelovigen te trekken had een deel der ware gelovigen een weerzin van te strijden. Ze twistten tegen u om de noodwendigheid der strijden, nadat ze zagen dat hun vijanden hen tot een zekere dood geleidden. Gedenkt dat God aan u beloofd heeft dat een deel van 't leger der ongelovigen u gehoorzamen zou. Begeert gij iets anders, dan de roem en eer van de zege? God bevestigt de waarheid door zijn woorden en verdelgt de bozen; hij bevestigt de waarheid; en verdelgt de leugen, ofschoon het tegen de wil der bozen is. Gedenkt dat uw Heer u verhoorde toen gij bijstand van hem verzocht en dat hij u hielp met duizend van zijn Engelen uit de Hemel gezonden. God zond deze bijstand niet aan u, dan om zijn gunst aan u bekend te [198] maken en om uw harten te verzekeren. De overwinning komt van God alleen voort: hij is almachtig en alwijs. Gedenkt dat God u met een zekere slaap bedekte en water van de hemel liet dalen om u te wassen, om u te reinigen en om u van de boosheid des duivels te verlossen. Vestig de edelmoedigheid en 't geduld in uw harten en gaat in verzekering voort. God heeft tot zijn Engelen gezegd: Ik zal met u zijn; verzekerd de treden der ware gelovigen. Ik zal de vrees in de harten der ongelovigen instorten: Slaat hen op 't hoofd, op de handen en op de voeten omdat ze tegen mijn wil en tegen die van mijn Profeet gedaan hebben. God straft streng diegenen die zijn geboden ongehoorzaam zijn en de wil van zijn Profeet tegenstreven. De ongelovigen hebben tevoren zijn bestraffingen in deze wereld beproefd en zullen eindelijk de pijnen van 't helse vuur voelen. O gij die in God geloofd keert de goddelozen de rug niet toe als of gij overwonnen was, als ze u genaken om tegen u te strijden. Diegene die hen de rug toekeert zal weer in Gods gramschap vervallen en in 't helse vuur gestoten worden. Gij hebt (in de strijd van Beder) niet de ongelovigen gedood; God zelf heeft hen gedood. Gij niet, maar God heeft de stenen tegen hen geworpen om [199] de ware gelovigen te believen; hij hoort al hetgeen dat ze zeggen en weet al hetgeen dat ze doen: Zeker, hij zal 't lijden der bozen vermeerderen. Toen gij de overwinning verzocht is ze aan u gegeven. Gij zult weldoen zo gij uw boosheid verlaat. Indien gij weer ten strijde keert tegen de Profeet zo weet dat ik hem tegen u beschermen zal: uw krijgslieden, ofschoon veel in getal, zullen niet dienstig aan u wezen omdat God met de ware gelovigen is. O gij die geloofd gehoorzaam God en zijn Profeet: wijkt niet van hem terwijl gij de geboden van zijn goddelijke Majesteit gehoord hebt. Weest niet gelijk diegenen die zeggen, wij hebben gehoord en waren doof en stom. De schande en ramp die God aan de beesten geeft is doof en stom te zijn en geen gebruik van reden te hebben. Indien God enige goede wil in de ongelovigen had gezien, hij zou hen niet in hun doofheid hebben gelaten. Maar ofschoon ze duidelijk hadden gehoord ze zouden echter altijd van hem zijn geweken en hardnekkig hebben geweest. O gij die in God geloofd gehoorzaam God en de Profeet. Bid in uw gebeden om 't eeuwig leven en weet dat God de gal van de lever en de ongelovigen van de ware gelovigen afscheiden zal en dat gij alle door hem verzameld zult worden, om van uw werken vergolden en [200] gestraft te wezen. Vreest de straf die vooral over de oproerige en ondankbare zal komen. God is streng in zijn bestraffingen. Gedenkt dat gij in 't land van Mekka niet dan een handvol van zwakke lieden was met vrees van door de ongelovigen weggevoerd te worden. God heeft u verzekerd: hij heeft u beschermt en met allerhande goederen verrijkt; misschien zult gij hem daarvan bedanken. O gij die geloofd verraad God niet, noch de Profeet, noch diegenen die zich op u vertrouwen en die hun goederen onder uw handen hebben vertrouwd: anderszins zullen uw rijkdommen en kinderen u in de andere wereld pijnigen. Bij God is een zeer grote vergelding voor de vromen. O gij die geloofd indien gij God vreest, zo zal hij uw vijanden van u doen wijken en u uwe zonden vergeven; zijn goedheid is oneindig. De bozen zijn tegen u aangespannen om u te vatten en te doden of om uit Mekka te verdrijven. Maar God heeft hun samenzwering vruchteloos gemaakt; hij weet alle de aanslagen der samenzweerders. Toen men zijn wonderdaden aan hen vertelde en zijn geboden aan hen leerde zeiden ze: wij hebben hen gehoord en zouden, zo wij gewild hadden, wel diergelijke dingen gezegd hebben; 't is niets anders dan een liedje en een fabel der oude lieden. Gedenkt [201] hoe ze zeiden: Mijn God, zo hetgeen, wat Mohammed aan ons vertelt waarachtig is, zo doe een regen van stenen op ons vallen en straf ons streng. Hij zal hen niet straffen als gij met hen zijt, noch als ze vergiffenis verzoeken. Wat is er dat God beletten kan hen te straffen? Ze zijn niet in zijn genade als ze de ware gelovigen beletten naar de Tempel van Mekka te gaan. Hij beschermt alleen diegenen die zijn vrees voor ogen hebben: maar 't grootste deel van hen kan hem niet kennen. Hun gebeden zijn zeer gering. Ze raken in de Tempel elkaar in de hand; maar ze zullen eens Gods straf, om hun boosheid, voelen. De ongelovigen die hun goed besteden om 't volk van Gods wet af te trekken, zullen berouw van hun besteding hebben en daarover beschaamd zijn en in de hel gestoten worden. God zal de goede van de boze scheiden: hij zal de bozen in 't helse vuur stoten; en ze zullen in 't getal der verloren lieden zijn. Indien ze zich bekeren zo zal hij hen 't voorgaande vergeven; en indien ze weer tegen de Profeet ten strijde keren zo zullen ze gelijk de eersten gehandeld worden. Dood hen, om oproer te schuwen op dat er geen wet in de wereld is dan Gods wet. Zo ze hun boosheid verlaten, God zal zien wat ze doen en zo ze van 't geloof afwijken weet dat [202] God alleen uw Heer en beschermer is. Het vijfde deel van de roof, die gij op uw vijanden verkrijgt, behoort aan God, aan de Profeet, aan zijn verwanten, aan de wezen, armen en pelgrims die in nood zijn. Gij zult hetgeen, wat hiervoor geboden is, onderhouden zo gij in God geloofd en in hetgeen dat wij onze dienaar ingeblazen hebben en in de dag, waarin de onderscheiding der goeden en bozen, in de bejegening der twee legers, bekend heeft geweest. God is almachtig. Gij was op een verheven plaats naast aan Medina: uw vijanden waren ter zijden van het dal van u en de ruiterij der vijanden was beneden u. Indien gij beloofd had te strijden zo zou gij tegen uw belofte gedaan hebben, uit oorzaak van 't groot getal der ongelovigen. Maar hetgeen dat God wil wordt vaardig volbracht. Hij zal diegenen verdelgen die boos zijn nadat ze deze strijd gezien hebben die een klaarblijkelijk teken van de waarheid der zending des Profeet is; en hij zal den ware gelovigen 't leven geven. Hij verstaat en weet alles. Hij vertoonde uw vijanden aan u in een klein getal in uw droom: want indien hij hun groot getal aan hen vertoond had, zo zou gij voor de strijd gevreesd hebben. Maar hij heeft u van vrees verlost: hij weet hetgeen dat in de harten der mensen is. Toen hij u voor hun [203] ogen liet verschijnen vertoonde hij u in klein getal om zijn wil te volbrengen; alles hangt van God af. O gij die geloofd houdt stil, als gij voor de benden der vijanden verschijnt en bid God met ijver, gij zult misschien zalig worden. Gehoorzaam God en de Profeet zijn Apostel. Indien de wanorde en vrees u overvallen zo zult gij uw achting verliezen. Volhard, God is met diegenen die volharden in goed te doen. Weest niet gelijk diegenen die met een geveinsde blijdschap en huichelarij uit hun huizen zijn getrokken en de wereld van de rechte weg afweren. God weet al hetgeen dat ze doen. De duivel liet hen hun werken aangenaam vinden en zei tot hen: Niemand zal heden de overwinning op u behalen; ik zal met u wezen. Maar toen hij de twee slagorden zag keerde hij weerom en zee: Ik ben onschuldig van 't kwaad dat gij doet: ik zie hetgeen wat gij niet ziet: ik ben bevreesd voor de almachtige God; hij is streng in zijn bestraffingen. De bozen en diegenen die zwak in hun geloof waren zeiden, van de ware gelovigen sprekende: Deze lieden beroemen zich op hun geloof. Men antwoordde hun: Diegene die zijn steun in God stelt zal bekennen dat hij machtiger dan zijn vijanden en zeer voorzichtig is in hetgeen dat hij doet. Gij hebt de Engelen gezien [204] die de ongelovigen deden sterven. [De Turken geloven dat de duivel de Engelen zag die voor Mohammed streden) Ze hebben hen van voren en van achter geslagen en tot hen gezegd: Smaakt de pijnen van 't vuur dat gij verdiend hebt. God doet zijn schepselen geen onrecht aan. Farao’ s volk was ongelovig; en diegenen die voor hen geweest hebben verachtten Gods wonderdaden en geboden; maar hij heeft hen streng gestraft: hij is almachtig en zeer streng in zijn bestraffingen. Hij zal diegenen niet verdelgen die de weldaden veranderen die hij aan 't volk heeft gegeven totdat ze de genade die hij aan henzelf gedaan heeft veranderd hebben. Farao’ s lieden waren ongelovig; diegenen die voor hen waren, gehoorzaam den niet de geboden van uw Heer: Maar wij hebben hen om hun zonden verdelgd: wij hebben hen verdronken omdat ze ongerechtig waren. De goddelozen zijn gelijk de beesten: ze zullen nooit in God geloven. Diegenen die beloofd hebben (geen bijstand aan de ongelovigen te geven) en tegen hun belofte hebben gedaan hadden Gods vrees niet voor ogen. Indien gij hen op de reis ontmoet, zo scheidt u van hen af: hun straf volgt hen van nabij; ze zullen er misschien op denken. Indien gij vreest dat iemand u verraden en zijn woord niet houden zal zo ontvangt geen belofte van hem en belooft niets aan hem: God bemint de verraders niet. [205]

Geloofd niet dat de ongelovigen Gods straf zullen schuwen; keert weer ten strijde tegen hen, met alle uw macht. De halsters der paarden zullen God en uw vijanden en noch van anderen die gij niet kent verschrikken: maar God kent hen alle. De kosten die gij tot zijn dienst doet, zal u betaald worden; en men zal u geen onrecht aandoen: Indien uw vijanden tot vrede neigen zo zult gij niet kwalijk doen dat gij er ook toe neigt, gelijk ze. Vertrouw in God; hij verstaat al hetgeen dat ze zeggen en weet al hetgeen dat ze doen. Indien ze u willen bedriegen, God zal u en alle ware gelovigen beschermen. Tracht hun harten te verenigen; maar ofschoon gij alle de goederen des wereld besteedde zo zou gij hen niet kunnen verenigen: God zal hen eens verenigen; hij is almachtig en voorzichtig in zijn werken. O Profeet, Gods bescherming is genoeg voor u, en voor de vromen die u gevolgd zijn. Vermaan de ware gelovigen om tegen de ongelovigen te strijden. Zo gij twintig in getal met standvastigheid en volharding verzamel bent, gij zult tweehonderd ongelovigen verslaan: indien gij honderd zijt, gij zult duizend overwinnen. De ongelovigen zijn onwetend; maar God wil uw pak verlichten, hij kent uw zwakheid. Zo gij honderd ware gelovigen zijt, gij zult tweehonderd ongelovigen overwinnen; zo gij duizend zijt, [206] gij zult tweeduizend door Gods toelating verslaan. Hij helpt diegenen die zijn bijstand met volharding verwachten. De Profeet kan geen gevangen zijn; hij zal zich op aarde, met voordeel op de ongelovigen, oprichten. Gij verzoekt de goederen der aarde; en God wil u de schatten des hemels geven; hij is almachtig en wijs. Zo God zijn geboden niet aan u geleerd had gij zou grote pijnen geleden hebben. Eet van de reine beesten die hij aan u veroorloofd heeft te eten; en vreest God. Hij is goedertieren en barmhartig aan diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. O Profeet, zeg tot diegenen, die in uw handen gevangen zijn: God weet hetgeen, dat in uw harten is. Hij zal u met hetgeen dat gij verloren hebt vergelden en u uwe zonden vergeven, zo gij u bekeert; hij is goedertieren en barmhartig. Zo ze u verraden, ze hebben God voor u verraden. Scheidt hen van de ware gelovigen; God weet alles en is zeer voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Diegenen die in God geloofd hebben, diegenen, die van de bozen afgeweken zijn, diegenen, die hun goed en zichzelf besteed hebben om voor Gods Wet te strijden, diegenen die de Profeet beschut en beschermd hebben zijn alle beschermers en vrienden van elkaar. Gij zult geen achting op 't verbond der ware gelovigen hebben die niet van 't gezelschap der [207] ongelovigen afgescheiden zijn, totdat ze zich van hen ontslagen hebben. Indien ze u om bijstand aangaande de godsdienst verzoeken, zo bent gij verplicht hen te beschutten, uitgezonderd tegen diegenen, die in verbond met u staan: God ziet al hetgeen, dat gij doet. De ongelovigen beschermen elkaar: indien gij hen gehoorzaam zo zullen er grote wanorde en veel beroerten op aarde wezen. Diegenen die in God hebben geloofd, diegenen die van de bozen afgescheiden zijn, diegenen die voor Gods wet hebben gestreden, diegenen die de Profeet weer ingezet en hem tegen zijn vijanden verdedigd hebben, zijn werkelijke vromen en ware gelovigen: ze zullen van God vergiffenis van hun zonden en zeer grote schatten ontvangen. Diegenen die in God geloven en van de bozen afgeweken zijn en met u gestreden hebben zijn van de onzen. Ze zijn erfgenamen van hun verwanten: God heeft het dus geboden; hij weet alles.

8. Het Hoofdstuk van de Bekering, omvat honderd zevenentwintig regels, te Medina geschreven.

Waarde Lezer, dit Hoofdstuk begint niet, gelijk de anderen, met deze woorden, In de naam van de goedertieren en barmhartige God: want dit zijn woorden van vrede en zaligheid; en Mohammed beveelt in [208] dit Hoofdstuk het bestand met de vijanden te breken en de handen aan hen te slaan. Veel Mohammedaanse Leraars hebben dit het Hoofdstuk de Bestraffing genoemd.

Plakkaat vanwege God en zijn Profeet aan de ongelovigen met die gij bestand hebt gemaakt. Trekt voort in zekerheid vier maanden lang: weet dat gij God niet machteloos zult maken en dat hij de schande op uw aangezicht zal werpen. Bericht voor 't volk in de dag van de grote pelgrimage vanwege God en zijn Profeet. God prijst niet het bedrijf van diegene die de afgoden aanbidden; en zijn Profeet is onschuldig van deze zonde. Indien gij u bekeert zo doet gij goed: maar indien gij Gods Wet verlaat zo weet dat gij de straf van uw misdrijf niet schuwen zult. Verkondigt de ongelovigen dat ze droeve pijnen zullen lijden, uitgezonderd diegenen met die gij bestand hebt gemaakt die niet tegen hetgeen doen dat ze aan u beloofd hebben en die niemand tegen u beschermen. Onderhoud hetgeen wat gij aan hen beloofd hebt, nauwkeurig tot aan de gestelde tijd; God bemint diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. Als de maand van Heram voorbij is zo dood hen waar gij hen vindt, neemt hen gevangen, maakt hen tot slaven en merkt waar ze [209] trekken om lagen tegen hen te besteken. Maar indien ze zich bekeren, hun gebeden ter gestelde tijd doen en de Tienden betalen zo laat hen in rust; God is barmhartig tegen diegenen die zich bekeren. Indien de ongelovigen u om genade bidden zo geeft hun genade opdat ze Gods woord leren. Onderwijst hen in Gods geboden want ze zijn onkundig. Hoe kunnen ze met God en met zijn Profeet bestand hebben zo ze in geen van beide geloven, uitgezonderd diegenen met die gij in de Tempel van Mekka bestand hebt gemaakt? Indien ze hetgeen houden dat ze aan u beloofd hebben zo onderhoudt ook hetgeen dat gij aan hen beloofd hebt; God bemint diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. Hoe zullen ze bestand met u houden? Indien ze voordeel op u bemerken zo zullen ze uw bestand en verbond niet ontzien. Ze zullen goed van u spreken en in hun hart u verachten: 't grootste deel van hen zijn bozen. Ze hebben de goederen van deze wereld boven Gods geboden gesteld en 't volk belet zijn Wet te volgen als of ze niet wisten wat ze deden. Ze zijn niet eerbiedig tot de ware gelovigen; waarin ze groot ongelijk hebben. Indien ze zich bekeren, hun gebeden ter gestelde tijd doen en de Tienden betalen zo zullen ze broeders in God wezen. Ik onderwijs de geheimenissen van ’t geloof [210] aan diegenen die hen kunnen begrijpen. Indien ze tegen hun belofte doen en diegenen van uw godsdienst moeilijk zijn zo dood hun Hoofden als lieden zonder geloof; ze zullen misschien van hun boosheid aflaten. Dood voornamelijk diegenen die hun geloof hebben verloochend die gepoogd hebben de Profeet uit Mekka te verdrijven en die begonnen u te doden. Zult gij hen vrezen? Zult gij om hen in kommer wezen? 't Is redelijk dat gij God vreest. Indien gij in zijn Wet geloof, zo strijdt tegen hen. God zal hen door uw handen straffen: hij zal hen beschaamd maken en u tegen hen beschermen. Hij zal 't hart der ware gelovigen versterken en de droefheid daaruit verdrijven. Hij vergeeft diegene die 't hem goeddunkt; hij weet alles en is zeer voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Meent gij dat gij van God verlaten zijt en dat hij diegenen die kloekmoedig voor zijn Wet gestreden hebben niet van diegenen onderscheidt die de afgoden aangebeden en zijn Profeet ongehoorzaam geweest hebben? De ware gelovigen verlaten hun godsdienst niet om haar voor de tweede maal te belijden. God weet alles dat gij doet. De ongelovigen weten dat ze ongelovig zijn moeten niet in de Tempel van Mekka komen: de goede werken die ze in deze wereld doen zullen onnut voor hen wezen; en ze zullen eeuwig in ’t helse [211] vuur blijven. Diegenen die in God en in de dag des Oordeels geloven, die hun gebeden ter gestelde tijd doen, de Tienden betalen en een enig God alleen aanbidden zullen de kerken van zijn goddelijke Majesteit bezoeken; en diegenen die de schepselen meer dan de Schepper vrezen zijn van de rechte weg afgedwaald. Wij hebben bevolen dat diegenen die den pelgrims vers water toebrengen en diegenen die de Tempel van Mekka bezoeken van 't getal van diegene die in God en in de dag des Oordeels geloven zullen wezen. Diegenen die voor 't geloof strijden zijn niet alle gelijk in gunst en verdiensten voor God; hij geleide de ongerechtige niet. Diegenen die in God hebben geloofd, van de bozen zijn geweken en hun goederen en lijf besteed hebben om voor zijn Wet te strijden zullen een bijzondere staat en plaats bij zijn goddelijke Majesteit hebben en de gelukzaligste zijn. God boodschapt hen door zijn goedheid dat ze in vermakelijke tuinen zullen gaan daar ze eeuwig zullen wonen; bij God is een zeer grote vergelding. O gij die geloofd gehoorzaam niet uw vaders en broeders, die liever de goddeloosheid dan 't geloof willen volgen; diegenen die hen gehoorzamen zullen groot ongelijk hebben. Indien uw vaders, kinderen, broeders, vrouwen, verwanten, vrienden de goederen die gij [212] gewonnen hebt de vrees van uw rijkdommen te verliezen en de schrik voor de armoede meer vermogen op u hebben dan God en zijn Profeet en indien ze u beletten voor 't geloof te strijden zo zal Gods gebod tegen u uitgevoerd worden: hij geleid niet de bozen, maar hij heeft u in veel gelegenheden beschermt. Gedenkt aan de strijd van Hanin waarin gij om 't groot getal van uw volk verblijd was ofschoon 't u onnut was. De vrees liet u oordelen dat de aarde te klein om te vluchten was; en gij keerde de rug gelijk diegenen die overwonnen zijn. Gedenkt dat God toen zijn Profeet en de ware gelovigen in een plaats van zekerheid bracht en dat hij onzichtbare benden zond om de ongelovigen te straffen. Hij vergeeft de zonden diegene die 't hem goeddunkt: hij is goedertieren en barmhartig. O gij die in God geloofd de ongelovigen zijn onreine lieden: laat niet toe dat ze na dit jaar in de Tempel van Mekka komen. Zo gij voor de nood vreest, God zal zo 't hem belief, u met zijn genade verrijken: hij weet alles en is zeer voorzichtig. Strijd tegen diegenen die niet in God, noch in de dag des Oordeels geloven die niet verbieden hetgeen te doen wat van God, en van zijn Profeet verboden is en die niet naar de Wet der waarheid oordelen die aan diegenen geleerd is, die voor dezen de geschreven Wet ontvangen [213] hebben. Ze willen liever de schatting betalen dan zich bekeren; in wat ze te verachten zijn. De Joden zeiden dat Gods zoon zeer machtig is, de Christenen zeiden dat de Messias Gods zoon is: hun woorden zijn gelijk de woorden der ongelovigen die voor hen geweest hebben; maar God zal hen zijn vloek geven. Aanmerk hoe ze lasteren. Ze aanbidden hun Leraars en Priesters en ook de Messias, Maria’ s Zoon, die hen geboden heeft een enig God alleen aan te bidden. Daar is niet meer dan een enig God. Geloofd ze God. Daar is niets met hem gelijk. Ze willen door hun mond Gods licht uitblussen, maar hij zal 't niet toelaten: hij zal 't tevoorschijn brengen, ofschoon 't den ongelovigen lastig is. Hij heeft zijn Profeet gezonden om 't volk op de rechte weg te geleiden, om de wet der waarheid te verkondigen en om haar boven alle de andere wetten des wereld, tegen de wil der afgodendienaars te doen uitmunten. O gij, die werkelijk geloofd, veel onder de Leraars en Priesters eten onnuttige de goederen des volks keren 't van Gods Wet af. Boodschapt diegenen die schatten opsluiten en geen kosten aan godvruchtige werken doen dat ze grote pijnen in die dag zullen lijden waarin het helse vuur tegen hen ontstoken zal worden en hen van voren, ter zijden en van achter zal [214] verbranden. Men zal tot hen zeggen: Zie daar de rijkdommen die gij voor uw zielen hebt opgesloten; smaakt de vrucht der schatten die gij verzameld hebt. Toen God de hemel en de aarde schiep maakte hij 't jaar van twaalf maanden, waaronder vier met bijzondere voorrechten begaafd zijn: Verstoor God niet vooral in deze maanden. Strijdt te alle tijden tegen de ongelovigen als ze tegen u strijden; en weet dat God met diegenen is die zijn vrees voor ogen hebben. Luiheid en vergetelheid vloeien over in goddeloosheid. God begeleid door onachtzaamheid de ongelovigen die de maanden de een boven de ander stellen om hetgeen wat hij geboden heeft, te volgen. Ze veroorloven hetgeen te doen dat God verboden heeft en scheppen vermaak in de boosheid van hun werken: maar God geleid de bozen niet. O gij die geloofd waarom hebt gij u naar de aarde gebogen? Waarom hebt gij de goederen van deze wereld boven diegenen van 't Paradijs gesteld toen men tot u zei dat gij uit uw huizen zou trekken om voor Gods Wet te strijden? De goederen van deze wereld zijn te verachten, zo men op diegenen van de hemel denkt. Indien gij niet uit uw huizen trekt om met de Profeet te strijden zo zal God u strengelijk straffen en andere lieden in uw plaatst stellen. Gij zult de Profeet niet beschermen; God alleen is [215] zijn beschermer en die heeft hem beschermd toen hij met zijn twee uit Mekka geraakte. Terwijl ze beide in 't hol (Met Abubeker) waren zei hij tot zijn makker; bedroef u niet, God is met ons. God heeft hem door onzichtbare benden beschermt en geholpen: hij heeft het woord der ongelovigen vernederd en dat van de ware gelovigen verheven; hij is almachtig en wijs. Strijd naar uw vermogen voor Gods Wet. Gij zult goed doen zo gij hem weet te kennen: indien gij de goederen van deze wereld eer en achting begeert, ze zijn nabij u, n ze zullen u van nabij volgen: maar de bestraffing der misdaden en de ellende zijn noch van de ongelovigen af. Ze zullen bij Gods naam zweren dat ze niet met de Profeet uit Mekka konden komen, in wat ze hun zielen verongelijken: want God weet wel dat ze leugenaars zijn. Verontschuldig hen hier niet mee dat gij diegenen die waarheid gesproken hebben en diegenen, die leugenaars zijn niet kent. De ware gelovigen zullen niet weigeren te strijden; noch hun goederen en lijf voor Gods eer te besteden; hij kent diegenen, die zijn vrees voor ogen hebben. Diegenen, die niet in God, noch in de dag des Oordeels geloven, zullen weigeren met u te trekken: ze twijfelen van de geheimenissen der geloof; maar ze zullen tot hun schande in hun twijfeling blijven. Indien ze tegen de vijanden hadden [216] willen trekken, ze hadden wapenen gehad om dit te doen. God heeft hun uittocht veracht; hij heeft hen onachtzaam gemaakt en hen bij de zieken, wijven en kinderen doen wonen. Indien ze met u uitgetrokken waren, ze zouden meer verwarring dan genegenheid, ten dienste van zijn goddelijke Majesteit meegebracht hebben. Ze haten u en gij hoort hen echter. God kent diegenen die ongelijk hebben. Ze hebben u voor dezen gehaat en u van alle hun kwaad beschuldigd totdat, door Gods toelating, de waarheid tegen hun wil tevoorschijn is gekomen. Veel van hen zeiden: Verschoon ons en breng ons niet te schande; en ze zijn zelf in schande en goddeloosheid gevallen: maar de hel is de woning dezer goddelozen. Indien gij goed verkrijgt, ze zijn moeilijk daarover: indien u kwaad toekomt zo zeggen ze dat ze op hen wel acht genomen hebben en dat ze 't wel voorzien hadden en wijken met blijdschap van u. tot hen: Ons is niets overkomen dan hetgeen dat God bevolen had: hij is onze Heer; alle ware gelovigen hebben zich aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven. Zeg tot hen: Zult gij wachten totdat een der twee gunsten (de overwinning of de martelarij) ons overkomt? Zullen wij met u wachten totdat God u door onze handen straft? Wacht, wij zullen met u [217] wachten. Zeg tot hen: Besteed of gedwongen of uit liefde tot Gods eer; uw werken zullen hem niet aangenaam zijn, omdat gij ongelovigen zijt. De aalmoezen die gij doet zijn onnut omdat gij niet in God, noch in zijn Profeet geloofd. Gij looft God niet dan met onachtzaamheid en met berouw van de kosten die gij om zijn dienst doet. Verwonder u niet over de menigte van hun schatten, noch over 't getal van hun kinderen. God zal hen gebruiken om hen in deze wereld te straffen; hij zal hen met hun boosheid verdelgen. Ze zweren bij Gods naam dat ze van de uwen zijn: ze zijn 't niet; en ze vrezen ontdekt te worden. Indien ze enige kuil, hol of huis ontmoeten om zich te verbergen, ze lopen vaardig derwaarts. Onder hen zijn lieden die zeggen dat het een schandelijk ding is aalmoezen te doen; en zo ze aalmoezen geven 't is met gramschap. Indien ze hen om de wil van God en van hun Profeet deden zo zouden ze zeggen: God is onze weldoener: hij zal door zijn genade aan ons en aan de Profeet al hetgeen geven dat noodwendig aan ons is: wij hopen in hem alleen. De aalmoezen zijn voor de armen gesteld en ook voor diegenen die zich aan God overgeven om de slaven los te kopen, om diegenen die hun goed ten dienste van God hebben besteed en om diegenen [218] die in schulden en behoeftig zijn. God weet alles en is geheel voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Onder hen zijn lieden die de Profeet lasteren en zeggen: hij zal hetgeen horen dat wij spreken. Zeg tot hen: 't Zou groot voordeel voor u zijn zo gij goed hoorde. De Profeet geloofd in God en leert de waarheid den ware gelovigen. Gods barmhartigheid is voor diegenen die in zijn goddelijke Majesteit geloven. Diegenen die kwalijk van de Profeet spreken zullen droeve pijnen voelen. Ze zweren bij Gods naam dat ze God en zijn Profeet willen vergenoegen. 't Is redelijk dat ze hem vergenoegen, zo ze vroom zijn. Weten ze niet dat diegenen die Gods wil en diegene van zijn Profeet tegenspreken eeuwig verdoemd zullen wezen? De bozen vrezen dat God de boosheid die ze in hun zielen broeden aan de vromen zal ontdekken en dat ze hen zullen verachten. Zeg tot hen: gij zult veracht worden; want God stelt hetgeen ten toon dat gij vreest. Zo gij hen vraagt naar hetgeen dat ze gezegd hebben, ze zullen antwoorden om zich te verschonen dat ze geen kwade wil hadden en dat ze grapten. Zeg tot hen: Zult gij met God, met zijn geboden en met zijn Profeet grapten? Daar is geen onschuld voor u; gij zijt werkelijk goddeloos. Indien God iemand onder u vergeeft, hij zal diegenen [219] die volharden in hem te vergrammen, strengelijk straffen. De bozen leren onder elkaar de boosheid aan hun nakomelingen: Ze wijken van de waarheid, slaan elkaar in de hand en komen overeen om God ongehoorzaam te wezen. Ze vergeten God en God vergeet hen. Hij heeft de hel voor hen bereid daar ze eeuwig zullen blijven. Hij heeft hen vervloekt; en ze zullen de strengheid der oneindige pijnen voelen. De bozen die voor u geweest hebben zullen hen gelijk gij voelen: ze hebben u in macht overtroffen, grote goederen bezeten en veel kinderen gehad: ze hebben het deel van hun goederen bezeten en gij bezit uw goederen, gelijk diegenen hebben gedaan, die voor u geweest zijn. Gij was gelijk zij, (in de boosheid) gedompeld. De goede werken die ze in deze wereld gedaan hebben zijn hen onnut; en ze zullen in de dag des Oordeels in 't getal der verlorenen zijn. Wisten ze niet de geschiedenis van diegene die voor hen geweest hebben, de geschiedenis der lieden van Noach, der lieden van Aad, van Temod, van Abraham en van de steden die verdelgd zijn. De Profeten verkondigden aan hen Gods geboden die hen geen ongerechtigheid aandeden. Ze hebben zichzelf door de snoodheid van hun misdaden ongelijk aangedaan. De ware gelovigen gehoorzamen [220] elkaar: ze gebieden dingen die eerlijk zijn te doen: ze verbieden hetgeen wat niet goed gekend is te doen. Ze doen hun gebeden ter gestelde tijd, ze delen de Tienden uit en gehoorzamen God en zijn Profeet. God zal hen hun zonden vergeven; hij is almachtig. Hij heeft aan hen tuinen beloofd waarin en veel vloeden vloeien en een woning vol genoegen in Eden. Hij heeft zijn genade, die 't opperste van alle geluk is, aan hen beloofd. O Profeet, strijdt tegen de ongelovigen en versterk u tegen hen; de hel zal hun woning zijn. Ze zullen bij Gods naam zweren dat ze van u niet miszegt hebben. Ze hebben echter kwalijk van u gesproken en woorden vol boosheid voortgebracht. Ze hebben geloochend dat ze door de genade van God en van zijn Profeet verrijkt zijn. Indien ze zich bekeren, zo doen ze goed: maar indien ze 't geloof verlaten zo zal God hen in deze en in de andere wereld met droeve pijnen straffen; en ze zullen geen beschermer op aarde vinden. Onder hen zijn lieden die met God verdrag wilden maken en zeiden: Indien God goed aan ons doet, o zullen wij in hem geloven; maar toen hij goed aan hen bewees waren ze vrek en gierig daar over. Ze zijn afgedwaald en waren zijn geboden ongehoorzaam: maar hij heeft hen gestraft, uit oorzaak van hun boosheid [221] die hij in hun hart tot aan de dag des Oordeels ingedrukt heeft omdat ze hem ongehoorzaam waren en tegen hun beloften deden en om hun leugens. Weten ze niet dat God hetgeen weet wat ze in hun hart verbergen? En dat hij het tegenwoordige, verleden en aanstaande weet? Onder hen zijn lieden die met de ware gelovigen spotten, die echter aalmoezen naar hun vermogen doen. God zal met hen spotten; en ze zullen de strengheid der eeuwige straf voelen. Verzoek vergiffenis voor hen of niet. Ofschoon gij zeventig maal voor hen vergiffenis verzocht zo zal God hen niet vergeven omdat ze ondankbaar tegen hem en tegen zijn Profeet zijn. God geleidt niet diegenen die hem ongehoorzaam zijn. Ze verblijdden zich van dat ze achter de Profeet gebleven zijn toen hij voor de dienst van God ten strijde ging. Ze hadden een afkeer van te strijden en hun lijf en goederen ten dienste van de goddelijke Majesteit te besteden. Ze zeiden: wij zullen in deze hitte niet uit onze huizen trekken. Zeg tot hen: Het helse vuur is veel heter zo gij 't kon begrijpen. Ze zullen in deze wereld een weinig lachen en in de andere veel wenen, tot straf van hun zonden. Indien gij hen bejegent en indien ze van u verlof verzoeken van met u uit te trekken om voor 't geloof te strijden zo [222] zeg tot hen: gij zult niet uittrekken en nooit met mij tegen de vijanden strijden. Gij hebt voor de eerste maal blode en traag geweest; blijf bij de ongelovigen. Bid niet voor hen na hun dood en blijf niet op hun graven staan omdat ze niet in God, noch in zijn Profeet geloofd hebben, maar in hun boosheid gestorven zijn. Verwonder u niet over de overvloed van hun goederen, noch over 't getal van hun kinderen die God gebruiken wil om hen in deze wereld te straffen en in hun boosheid te verdelgen. Toen ze 't bevel hadden ontvangen van in God te geloven en met zijn Profeet te strijden hebben de machtigste onder hen u gebeden hen te verschonen en gezegd: Laat ons bij diegenen die in hun huizen blijven. Ze wilden bij de zieken, wijven en kleine kinderen blijven. God heeft hun hart verhard; en ze zullen nimmer de waarheid begrijpen. De Profeet en de ware gelovigen die bij hem waren gestreden en hun lijf en goed ten dienste van God besteed hebben zullen zalig zijn. Hij heeft voor hen tuinen bereid waarin en veel vloeden vloeien, met een volmaaktheid van geluk. Sommigen van de Arabieren kwamen om zich te verontschuldigen van ten oorlog te trekken; en diegenen, die God en de Profeet beoorloogden bleven thuis; maar ze zullen wrede pijnen voelen uit oorzaak [223] van hun boosheid. De zieken, machtelozen en diegenen die geen middel hebben om zich in de oorlog te onderhouden vertoornen God niet met in hun huizen te blijven, zo ze zijn goddelijke Majesteit en diens Profeet getrouw zijn. De vromen zijn niet verplicht dan hetgeen te doen, dat in hun macht is; God zal goedertieren en barmhartig tegen hen wezen. (Benou Mokren) Diegenen, die bij u gekomen zijn om te strijden en die gij weerom gezonden hebt omdat gij hen niet gebruiken kon hebben God niet vertoornd: ze zijn weer naar hun huizen gekeerd met de tranen in de ogen en met ongenoegen van dat ze geen middelen hadden om hen ten dienste van zijn goddelijke Majesteit te gebruiken. De oorlog is diegenen opgelegd die u bidden hen daarvan te ontslaan, die rijk zijn en die middelen hebben om te leven: ze verzoeken verlof om bij de wijven en kinderen te blijven. God heeft hun hart verhard; en ze kennen hem niet: ze zullen zich verontschuldigen als gij hun tegemoetkomt. Zeg tot hen: Verontschuldig u niet; ik geloof u niet. God heeft ons bericht van u gegeven. Hij heeft uw goede werken ijdel en onnut gemaakt; gelijk ook zijn Profeet. Gij zult eens voor diegene die 't verleden, tegenwoordige en aanstaande weet verzameld worden. Hij zal u aan al hetgeen wat gij gedaan [224] hebt, doen gedenken, en u naar uw verdiensten straffen. Ze zullen, als gij bij hen komt, u bij Gods naam vermanen dat gij van hen wijken zult. Wijk van hen; ze zijn vol smette: de hel zal hun woning wezen daar ze van hun misdaden gestraft zullen worden. Ze zullen u vermanen hen te beminnen: indien gij hen bemint zo weet dat God niet diegenen bemint die hem ongehoorzaam zijn. Deze Arabieren die de geboden niet gehoorzamen die God aan zijn Profeet gezonden heeft zijn de boosten en ondankbaarste. God weet alles en is zeer voorzichtig. Onder de Arabieren zijn lieden die hetgeen wat ze voor de dienst van God besteed hebben voor verloren geld achten. Ze verlengen hun vertrek om 't uwe te vertragen, en om u te doen wachten. 't Rad van ongeluk is over hen. God verstaat al hetgeen dat ze doen. Onder hen zijn ook lieden die in God en in de dag des Oordeels geloven: ze achten dat de kosten die ze voor de dienst van God doen hen zijn goddelijke Majesteit doen naderen, en nodigen de Profeet om voor hen te bidden. God zal zijn barmhartigheid aan hen geven; hij is goedertieren en barmhartig tegen diegenen die hem gehoorzamen. Diegenen die de eersten te Medina zijn gekomen en de eersten uit Mekka zijn [225] getrokken om van de bozen af te wijken, diegenen die in de strijd van Beder waren en diegenen die hen in goed te doen gevolgd zijn zullen Gods genade genieten; hij heeft tuinen voor hen bereid daar veel vloeden in vloeien met een opperste gelukzaligheid. Omtrent u en in Medina zijn Arabieren die de boosheid beminnen: gij kent hen niet, maar ik ken hen alle. Ik zal hen tweemaal op aarde straffen, (te weten met schande en met de dood) en ze zullen in de andere wereld zeer grote pijnen voelen. Daar zijn anderen die hun zonden belijden en goede en kwade werken doen: God zal hen misschien vergeven; hij is goedertieren en barmhartig. Neem van hun goed tot aalmoezen. Gij zult hen vroom en rein maken. Bid voor hen. Gij zult door uw gebeden Gods barmhartigheid bevorderen: God verstaat en weet alles. Weten ze niet dat God een behagen in de bekering van zijn schepselen heeft, dat hun aalmoezen hem aangenaam zijn en dat hij goedertieren en barmhartig is? Zeg tot hen: Doet hetgeen dat u belieft; God, zijn Profeet, en de ware gelovigen zullen zien wat gij doet. Gij zult eens voor hem, die het tegenwoordige, verleden, en toekomende weet, verzameld worden; hij zal u al hetgeen dat gij gedaan hebt doen bekennen en u naar uw verdiensten straffen. Daar zijn anderen die Gods wil [226] of zijn genade of zijn gramschap of zijn bestraffing, of zijn barmhartigheid verwachten. God weet hetgeen dat in hun zielen is en is zeer wijs: diegenen, die geacht hebben dat de kerk, door de ongelovigen gebouwd, om de vromen te verleiden, om de bozen van de goeden te onderscheiden en om op diegenen te merken die tevoren tegen God en tegen zijn Profeet gestreden hebben, de kerk van zijn goddelijke Majesteit is, zweren dat ze niet wensen dan goed te doen en dat hun woning zeer goed is: maar ze zijn leugenaars; en God zal getuig van hun leugen zijn. Doe uw gebeden niet in deze kerk, maar in de kerk die op Gods vrees gesticht is; en dit is redelijk. In deze kerk zijn lieden, die wensen gereinigd te wezen: God bemint diegenen die een reine ziel hebben. Wie timmert het beste; diegene die zijn gebouw op Gods vrees sticht of diegene die zijn gebouw op de kant van een zandgracht bouwt, wat valt en neerstort? Diegenen die geacht hebben dat de kerk, door de ongelovigen gesticht, om 't volk te verleiden Gods kerk is zullen met deze kerk en met de ongelovigen die haar gebouwd hebben in 't helse vuur branden. God geleid niet de onrechtvaardige; hun gebouw zal niet dienen dan om hen te pijnigen. God, die zeer wijs is weet hun voornemen. Hij koopt de zielen en goederen der ware gelovigen [227] en geeft het Paradijs aan hen. Tenzij ze gedood worden of zelf doden als ze voor 't geloof strijden, ze zullen hetgeen hebben, wat in ’t oude Testament, in 't Evangelie en in de Koran aan hen beloofd is. Wie voldoet beter hetgeen dat hij belooft dan God? Boodschap hen dat ze een goede koop gedaan en de opperste gelukzaligheid verkregen hebben. Diegenen die vast in hun geloof zijn, die God smeken, eren en aanbidden, die zijn geboden onderhouden en alle de ware gelovigen zullen met allerhande genoegens de wellusten van 't Paradijs genieten. De Profeet en de ware gelovigen moeten God niet om vergiffenis voor de ongelovigen bidden, ofschoon ze hun verwanten waren nadat ze bekend hebben dat ze, om hun ongelovigheid, verdoemd zijn. Abraham, nadat hij beloofd had een enig God aan te bidden, bad niet voor zijn vader toen hij wist dat zijn vader Gods vijand was; maar hij verklaarde dat hij vijand van zijn zonde was. Hij liet af van voor hem te bidden, ofschoon hij anders grotelijks barmhartig en lijdzaam in zijn kwellingen was. God begeleid niet diegenen die hij op de rechte weg gebracht heeft. Hij geeft aan hen de kennis van hetgeen, dat ze moeten doen. Hij kent diegenen die verdienen geleid en diegenen die verdienen langs de rechte weg geleid te worden. [228]

Het Koninkrijk der hemelen en der aarde komt God toe: hij geeft het leven en de dood aan diegene die 't hem goeddunkt. Wie anders, dan God, zal u beschermen? Hij heeft zijn genade aan de Profeet en aan diegenen die hem in zijn kwelling gevolgd zijn gegeven; ofschoon het weinig scheelde of het hart van veel onder hen waar naar de zijde der ongelovigen overgeslagen: maar hij heeft hen vergeven, en goedertieren en barmhartig tegen drie mannen geweest (Kiab bin Malik, Helal bin Amihe, Mesrahe bin Rabia) die van de Profeet afgeweken waren en berouw van hun misdaden hebben. Ze bekenden dat er geen zekere toevlucht, dan in God, was? Hij heeft hen vergeven toen ze zich bekeerden: hij is goedertieren en barmhartig tegen diegenen die zich bekeren. O gij die geloofd vreest God en weest vroom. De stedelingen van Medina, en de Arabieren die omtrent deze stad wonen moeten de wil van Gods Profeet niet tegenstreven, noch hetgeen verwerpen wat hij goed kent; omdat ze geen dorst, kommer noch pijn voor de dienst van zijn goddelijke Majesteit hebben geleden. Ze zijn niet door hun vijanden verdrukt geweest. Ze zullen de ongelovigen tergen en geen leed van hen ontvangen: in tegendeel, ze zullen verdienste verkrijgen en een goed werk doen. God beroofd diegenen niet van vergelding die goed doen. Hij [229] zal de kosten die ze voor zijn dienst doen en 't getal der afgoden die ze vernielen opschrijven om hen van hun goede werken te vergelden. 't Is niet noodzakelijk dat alle gelovigen zich ten oorlog begeven: 't is genoeg dat van elke stam en volk een deel derwaarts gaat, terwijl de anderen de wetten en geheimenissen leren om hun medemakkers te onderwijzen als ze van de tocht weer te huis gekomen zijn; ze zullen misschien Gods bestraffing vrezen. O gij die in God geloofd strijd tegen diegenen die u in de boosheid onrein willen maken: weest edelmoedig en weet dat God met diegenen is die zijn vrees voor de ogen hebben. Toen God enig Hoofdstuk van de Koran uit de hemel liet afdalen zeiden enigen van hen uit spot: Dat zal 't geloof van dit volk doen toenemen. Zeker, het vermeerdert het geloof der ware gelovigen; het verblijdt hen en vergroot de gramschap van zijn goddelijke Majesteit over de ongelovigen die in hun snoodheden volharden en in hun boosheid sterven. Ze weten niet dat God eenmaal of tweemaal per jaar de goeden beproeft: ze zullen zich niet bekeren; 't is tijd verloren voor hen te preken. Toen God enig Hoofdstuk der Koran van de hemel afzond, zagen ze op elkaar en zeiden: Ziet iemand ons? Ze zijn weer tot hun boosheid gekeerd; [230] en God heeft hun hart van de rechte weg afgetrokken omdat ze de waarheid niet willen begrijpen. God heeft een Profeet van uw volk aan u gezonden die met grote ijver wenst u van uw hardnekkigheid te verlossen: hij is bovenmate genegen om de weg der zaligheid aan u te leren. God is zachtmoedig en goedertieren tegen de ware gelovigen. Indien ze 't geloof verlaten zo zeg tot hen: God is mijn beschermer, daar is niet meer dan een enig God; ik heb mij aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven, hij is de Heer van de heerlijke troon.

9. 't Hoofdstuk van Jonas, omvat honderdnegen regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de barmhartige God. De geboden, in dit boek begrepen, komen van de Almachtige voort. Zal 't volk verwonderd zijn van dat wij een mens ingegeven hebben de bozen de helse pijnen te verkondigen en de ware gelovigen aan te zeggen dat ze hetgeen, wat hun Heer aan hen beloofd heeft, waarachtig zullen vinden? De bozen zeggen dat er niets dan betovering is. Zeker, God is uw Heer, die de hemel en de aarde in zes dagen geschapen heeft en in zijn Zetel zit daar hij van [231] alles schikt: niemand spreekt voor zijn naasten, zonder zijn verlof. Hij is uw God en Heer, aanbid hem alleen. Zult gij er niet op denken? Gij zult alle eens voor hem verzameld worden. Hij belooft met waarheid dat hij de mensen zal doen sterven en verrijzen om diegenen die in zijn Wet geloofd en goede werken gedaan hebben te vergelden. De ongelovigen zullen een ziedende drank drinken en om hun boosheid grote pijnen voelen. Hij is 't, die 't licht aan de zon en de klaarheid aan de maan heeft gegeven en de tekens geschapen om 't getal der jaren, de rekening der maanden en van al hetgeen dat hij geschapen heeft te weten. Deze dingen leren met waarheid de wonderdaden van zijn goddelijke Majesteit aan diegenen die hen kunnen kennen. 't Onderscheid van de dag en nacht en hetgeen, wat God in de hemel en op de aarde geschapen heeft zijn tekens van zijn eenheid bij diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. Diegenen die geloven dat er geen verrijzenis is, diegenen die hun genoegens in het genoegen van de goederen van deze wereld stellen, diegenen die op hun rijkdommen vertrouwen en diegenen die onkundig van Gods geboden zijn zullen, om hun zonden, in 't helse vuur gestoten en de ware gelovigen door zijn goddelijke Majesteit in vermakelijke tuinen [232] daar veel vloeden vloeien geleid worden. Ze zullen daar al hetgeen vinden dat ze begeren en in 't begin van hun gebeden zeggen: Geloofd zij God; en daarna: Zaligheid ze aan God; en in 't einde van hun gebeden: Lof ze God, Heer van de gehele wereld. Ofschoon God somtijds de mensen vaardig straft, zo verwacht hij echter altijd de tijd van hun noodschikking. Ik zal diegenen die niet in de verrijzenis geloven tot hun verwarring in hun dolingen laten. Als een mens in lijden is zo aanroept hij ons staande, zittende, liggende, (en in allerhande gestalte;) en als wij hem van zijn lijden verlost hebben volhardt hij in zijn boosheid. De bozen hebben goed gevonden aldus te doen. Wij verdelgden diegenen die voor hen hebben geweest toen ze niet in de Profeten geloofden, noch de geboden die wij aan hen zonden gehoorzaam den; en wij hebben u na hen op aarde in hun plaats gesteld om uw bedrijf te zien. Als gij onze geboden aan diegenen leert die niet in de verrijzenis geloven, zo zeggen ze dat de geboden van de Koran geheel iets anders is dan hetgeen dat gij preekt en dat gij hen veranderd hebt. Zeg tot hen: Ik poog niet hen van mij zelf te veranderen; ik doe niets anders dan God mij ingegeven heeft; ik vrees dat ik in de dag des Oordeels gestraft zou worden zo ik zijn goddelijke Majesteit [223] ongehoorzaam was. Zeg tot hen: Indien God gewild had, ik zou u zijn geboden niet voorgelezen, noch aan u geleerd hebben. Ik heb lang bij u geweest eer ik u daarin onderwees; zult gij hen noch niet begrijpen? Wie is onterechtere dan diegene die God lastert? Hij helpt de ongelovigen niet die hetgeen aanbidden wat hen noch goed noch kwaad kan aandoen en die zeggen dat hun afgoden voor hen spreken. Zult gij aan God iets van hetgeen wat in de hemel en op de aarde is leren dat hij niet weet? Geloofd ze God; hij heeft geen medegenoot. Al 't volk was van een Godsdienst eer 't ongeloof plaats had; en zo God niet gezegd had dat hij de straf der bozen tot aan de dag des Oordeels uitstellen zou, hij zou hen alreeds om hun boosheid in deze wereld verdelgd hebben. Ze zeggen: wij zullen niet in de Profeet geloven, zo God geen wonderdaden in hem doet verschijnen. Zeg tot hen: God weet het toekomende; wacht, hij zal met u wachten. Toen wij hen na hun lijden enige genoegen deden smaken hebben ze gepoogd onze geboden te verschalken. Zeg tot hen: God is listiger dan gij; zijn Boden zullen uw listen opschrijven. Hij is 't, die de mensen de aarde en zee doet bewandelen, die een gunstige wind hen zendt om hen in hun schepen te verblijden. Als de storm hen overvalt geloven [234] ze dat de baren hen zullen inzwelgen. Ze roepen dan God aan met begeerte van zijn Wet te omhelzen en zeggen: Indien God ons van dit gevaar verlost zo zullen wij in zijn eenheid geloven en hem van deze weldaad bedanken; maar als ze van 't gevaar verlost zijn volharden ze in hun boosheid. O volk, gij doet u zelf ongelijk aan; gij begeert alleen de goederen van deze wereld. Gij zult alle voor ons verzamelen, om naar uw werken geoordeeld te worden. 't Leven des wereld is gelijk de regen, die wij van de hemel doen dalen; hij doet zonder onderscheidt alle kruiden voortkomen om de mensen en beesten te voeden. De inwoners menen dikwijls, als de aarde met haar bloemen versiert en met haar vruchten verrijkt is, dat ze vermogen hebben om hen te doen voortkomen. Wij zenden hen dan bij dag en nacht onze bestraffing op de aarde en maken haar als of ze geoogst was en of ze in de voorgaande dag geen vruchten voortgebracht had. Dus verklaar ik de geheimenissen aan diegenen die hen weten te begrijpen. Ze verzoeken hun zaligheid van God; hij bergt diegene die 't hem goeddunkt en brengt hem op de weg der zaligheid. Hij zal 't aangezicht van diegene die goede werken gedaan hebben niet bedekken: ze zullen zonder schaamte verschijnen en in 't Paradijs wonen daar ze eeuwig zullen blijven; en diegenen [235] die kwaad gedaan hebben zullen naar hun verdiensten gestraft worden en met schaamte bedekt wezen. Niemand zal hen kunnen beschermen; ze zullen zijn als of een deel van de grootste duisterheid des nachts hun aangezicht bedekt had en tot het helse vuur verdoemd wezen daar ze eeuwig zullen blijven. Denkt aan die dag waarin wij de hele wereld zullen verzamelen. Wij zullen tot de ongelovigen zeggen: De hel zal uw woning zijn. Waar zijn de afgoden die gij aangebeden hebt? Wij hebben u van elkaar gescheiden. Hun afgoden zullen tot hen zeggen: gij hebt ons niet aangebeden, God is er getuig af: is er iets tussen u en ons; wat ons van uw aanbiddingen onkundig heeft gemaakt? In deze dag zal ieder zien wat hij gedaan heeft en bekennen dat God de waarheid zelf is. Hun afgoden zullen van hen af zijn; en ze zullen hun godslasteringen bekennen. Zeg tot hen: Wie verrijkt u met de goederen des hemels en der aarde? Wie geeft het gehoor en gezicht aan de schepselen? Wie doet de levendige uit de dode en de dode uit de levendige voortkomen? Wie schikt alles in de wereld? Ze zullen antwoorden dat het God is. Zeg tot hen: Waarom hebt gij dan zijn vrees niet voor ogen? God is waarlijk uw Heer. Wat is er na de waarheid dan de leugen? Hoe zult gij van zijn wet afwijken? Zijn [236] woord zal tegen de ongelovigen vervuld worden. Zeg tot hen: Hebben uw afgoden macht om 't volk te doen sterven, en verrijzen? God doet het sterven en verrijzen; hoe kunnen ze hem na deze redenen lasteren? Zeg tot hen: Kunnen uw afgoden op de rechte weg geleiden? God geleidt het volk op de weg der zaligheid. Wie moet gevolgd worden? Diegene die 't volk op de rechte weg geleid of die 't verleidt? Wat reden hebt gij om de kwade weg te volgen? 't Grootste deel van hen volgt zijn waan; maar zijn waan komt niet met de waarheid overeen. God weet al hetgeen dat ze doen. In de Koran is geen leugen: hij bevestigt de oude Schriften, en verklaart hun verstandelijk; hij komt zonder twijfel van de Heer des wereld voort. Ze zeggen: Mohammed heeft dit boek verdicht. Zeg tot hen: Komt, brengt iets bij dat in lering en welsprekendheid daarmee gelijk is en aanroep de afgoden die gij aanbidt; wij zullen zien of gij waarachtig zijt. In tegendeel, ze hebben gelasterd en van hetgeen gesproken wat ze niet wisten toen ze de verklaring van de Koran gehoord hebben. Dus hebben hun voorgangers gedaan; maar aanmerkt hoe 't einde der onrechtvaardige is. Onder hen zijn lieden die in dit boek zullen geloven, en anderen niet. De Heer kent diegenen die de aarde bezoedelen. Indien ze u loochenen [237] zo zeg: Ik zal mijn en gij zult uw werken verantwoorden: gij zijt onschuldig van hetgeen dat ik doe en ik van hetgeen dat gij doet. Onder hen zijn lieden die u zullen willen horen; maar kon gij diegenen die doof zijn doen verstaan? En ofschoon ze niet doof waren, zo zullen ze 't echter niet begrijpen? Daar zijn anderen, die u zullen aanzien; maar kon gij de blinden geleiden? Ofschoon de duidelijk zagen, zo zullen ze noch de rechte weg niet volgen. God doet den mensen geen onrecht aan; maar ze doen zichzelf ongelijk door de gruwelijkheid van hun misdaden. Ik zal in de dag des Oordeels hen doen verrijzen als of ze niet meer dan een uur in 't graf hadden geweest. Ze zullen elkaar kennen; en de bozen die niet in de verrijzenis geloofd hebben zullen verloren wezen. Ik zal veel van diegene die ik straffen zal aan u vertonen: Ik zal u doen sterven eer ze gestraft zijn; en ze zullen alle voor mij verzamelen, om geoordeeld te worden. God is getuig van hun werken, (hij zal hen naar hun verdiensten straffen.) Ieder volk der wereld heeft een Profeet van God gezonden gehad die met reden en zonder ongerechtigheid de verschillen die tussen hen van de Godsdienst waren geoordeeld heeft. Ze zeiden: In welke tijd zal Gods gramschap verschijnen. Zeg tot hen: Ik kan noch goed noch [238] kwaad voor mij bevorderen, zo God het niet toelaat. Ieder heeft zijn noodschikking. Als de tijd van hun noodschikking gekomen is zo kunnen ze niet een uur vertragen of vorderen. Hebt gij op de bestraffing gemerkt die God voor dezen bij dag en nacht tegen de bozen gezonden heeft? Gij hebt het geloofd toen gij ’t voelde en gij zijt erin geworpen. Men zal in de dag des Oordeels tot de goddelozen zeggen: Smaakt de eeuwige pijnen; Zult gij niet naar uw verdiensten gestraft worden? Ze zullen u vragen of de straffen, de bozen belooft en of de verrijzenis ware dingen zijn. Zeg tot hen: Ja, mijn Heer is zeer nauwkeurig in zijn woorden; en alle schatten des wereld kunnen niet een ziel loskopen. Ze zullen berouw van hun zonden hebben als ze de straf van hun misdaden voelen; maar ze zullen zonder ongerechtigheid verdoemd worden. Al hetgeen, wat in de hemel en op de aarde is behoord aan God; hij is nauwkeurig in hetgeen dat hij belooft: en nochtans kent het grootste deel des wereld hem niet. Hij is 't die sterven doet en die 't leven geeft en die de mensen in de dag des Oordeels verzamelen zal. O volk, God heeft onderwijs en hulpmiddelen voor uw zwakheden gegeven: hij heeft een geleide gezonden, om de ware gelovigen op de weg der barmhartigheid te geleiden: ze zal [239] heerlijker voor hen zijn dan de schatten die ze ophopen. Hebt gij de goederen aangemerkt die hij voor u geschapen heeft? Gij hebt bevolen een deel daarvan te eten en verboden 't ander te nuttigen. Heeft God u toegelaten hem te lasteren? De waan van diegene die God lasteren zal niet dan ramp in de dag des Oordeels zijn. God is vol van goedheid tegen 't volk; maar 't grootste deel bedankt er hem niet van. Waar gij zijt, wat gij onderwijst van hetgeen dat in de Koran geschreven staat en wat gij doet, ik ben altijd tegenwoordig. Niets van hetgeen wat in de hemel en op de aarde is, hoe groot of klein het ook wezen kan, is voor uw Heer verborgen: alles is in 't verstandelijk boek geschreven wat alle dingen verklaart. Diegenen die aan God overgegeven zijn hebben niets te vrezen; ze zijn van de helse straffen bevrijd. De ware gelovigen die zijn vrees voor ogen hebben zullen in de andere wereld geen pijnen voelen: men boodschapt hen op aarde dat ze allerhande genoegens zullen hebben. Gods woord lijdt geen verandering; ze zullen de hoogste gelukzaligheid in 't Paradijs genieten. Bedroeft u niet om de woorden der goddelozen. De deugd komt van God voort: hij verstaat en weet alles; al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is behoord hem toe. Diegenen [240] die de afgoden aanbidden volgen alleen hun waan en zijn leugenaars. God heeft de nacht om te rusten en de dag om te arbeiden gemaakt. Diegenen die naar zijn woord luisteren vinden er tekens van zijn almacht in. Ze zeiden: Geloofd gij dat God een Zoon heeft? Geloofd ze God: hij is zeer rijk en behoeft niemand: hij bezit al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is. Gij hebt geen reden in hetgeen, dat gij spreekt. Zult gij van God hetgeen zeggen dat gij niet weet? God helpt niet diegenen die lasteringen tegen hem uitspuwen. Hij zal hen na hun dood grote pijnen, om hun goddeloosheid, doen lijden. Verhaal aan hen de geschiedenis van Noach en hoe hij tot zijn volk sprak en zei: O volk, indien mijn verblijf bij u en de verkondiging van Gods geboden aan u lastig is, zo weet dat alle mijn troost en steun in God is. Verzamel uw Leraars met uw afgoden en verberg niet hetgeen dat gij doet. Ga daar gij wilt, gij zult niemand vinden die u beschermt, zo gij mijn onderwijzingen veracht. Ik verzoek geen vergelding voor mijn moeite; en ik wil geen ander loon dan van de almachtige God, ontvangen: ik wil mij geheel aan zijn goddelijke Majesteit overgeven. Ze verwierpen Noach en wij bewaarden hem toen in de Ark, met alle diegenen die bij hem waren: wij hebben hun nakomelingen [241] op aarde verengd en de bozen verdronken. Aanmerk hoedanig 't einde van diegene is, die Gods woord gehoord en dat veracht hebben. Wij hebben na Noach andere Profeten aan hen gezonden die wonderdaden aan hen vertoonden en heilzame onderwijzingen aan hen gaven. Maar ze geloofden niet in hetgeen wat ze tevoren niet wilden geloven; dus verhard ik 't hart der bozen. Wij zonden na hen Mozes aan Farao en aan zijn onderzaten met onze wonderdaden. Ze stonden op tegen onze geboden toen de waarheid aan hen verkondigd werd en zeiden dat het niets dan betovering, was. Mozes zei tot hen: Zegt gij dat de waarheid een betovering is? God helpt de tovenaars niet. Ze zeiden: Zijt gij en uw broeder gekomen om ons van de Godsdienst onze vaderen af te trekken en om op aarde geacht te zijn? Wij zullen in uw woorden niet geloven. Farao beval toen de verstandigste van zijn tovenaars te roepen tot wie, toen ze verzameld waren, Mozes zei: Werpt op aarde hetgeen dat gij werpen wilt. Nadat ze hun stokken en gordels weggeworpen hadden zei Mozes tot hen: Weet gij niets anders dan de toverkunst? God zal haar ijdel en onnut maken: hij bemint niet diegenen die de aarde verontreinigen; hij bevestigt de waarheid door zijn woorden, ofschoon het tegen de wil der bozen is. Weinig lieden [242] geloofden in Mozes, uit oorzaak van de vrees die ze hadden van Farao en zijn Vorsten te mishagen; want Farao was machtig op aarde en in 't getal der bozen. Mozes zei: O volk, indien gij in God geloofd zo geef u aan zijn wil over. Ze antwoordden: Alle ons vertrouwen staat in God: Heer, lever ons niet over aan de boosheid der onrechtvaardige; verlos ons door uw barmhartigheid van de handen der ongelovigen. Wij hebben Mozes en zijn broeder ingegeven dat ze enige tijd bij hun volk in Egypte zouden wonen en bedeplaatsen in hun huizen maken om hun gebeden te doen en voor de ware gelovigen te preken. Heer, zei Mozes, gij hebt Farao en zijn volk in deze wereld verrijkt; ze dwalen af van de weg van uw wet. Verdelg hun rijkdommen en verhard hun harten. Ze zullen niet geloven zo ze uw bestraffingen niet zien en zo ze niet de uitwerkingen van uw gramschap voelen. God zei: Ik heb uw beide gebeden verhoord; weest getrouw in uw zending en volgt niet de weg der onwetenden. Wij hebben de kinderen van Israël door de rode zee laten gaan: Farao volgde hen met haat en nijd totdat zijn volk van 't water ingezwolgen werd. Farao zei toen: Ik geloof dat er geen God is dan de God der kinderen van Israël en heb mij geheel aan zijn wil overgegeven. O Farao, gij [243] geloofd nu in God en was tevoren zijn geboden ongehoorzaam en vervulde de aarde met onreinheid. Ik heb u van dit gevaar verlost op dat gij aan de nakomelingen tot een voorbeeld dienen zou: want veel van 't volk zijn onkundig van mijn almacht. Wij hebben de kinderen van Israël in plaatsen, vol van wellusten, doen wonen en hen met de goederen der aarde verrijkt. Ze hebben de verschillen gekend die tussen hen in de Godsdienst zijn gekomen; uw Heer zal hen in de dag des Oordeels oordelen. Indien gij van hetgeen twijfelt wat wij aan u geleerd hebben zo keer u tot diegenen die voor u de Schrift hebben gelezen. Hetgeen, wat uw Heer aan u geleerd heeft, is zeer waarachtig. Weest niet van diegenen die ervan twijfelen, noch van diegenen die Gods geboden loochenen; want anders zou gij in 't getal van diegene wezen die verloren zijn. Diegenen die God straffen wil zouden niet in zijn goddelijke Majesteit geloven, ofschoon ze alle de wonderdaden des wereld zagen totdat ze de helse pijnen zien. 't Geloof was grotelijks dienstig aan de steden die 't ontvingen toen de stedelingen van Jonas stad dat omhelsden: wij verlosten hen van onze bestraffing en van schande en verrijkten hen tot aan de gestelde tijd. Zo uw Heer wilde, de hele wereld zou in [244] hem geloven. Zult gij een afkeer van 't volk hebben totdat ze in God geloven? Niemand kan 't geloof zonder zijn goddelijke toelating omhelzen. Hij zendt zijn gramschap tegen diegenen die zijn geboden ongehoorzaam zijn. Zeg tot hen: Aanmerk al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is. De wonderdaden en prediking helpen diegenen niet die niet willen geloven. Zullen ze op hetgeen wachten daar hun voorgangers naar gewacht hebben? Zeg tot hen: Wacht, ik zal met u wachten. Ik zal mijn Profeten en de ware gelovigen van de helse pijn bevrijden. 't Is redelijk dat ik er diegenen van bevrijdt die mijn geboden gehoorzamen. O volk, wie doet u twijfelen van de wet die ik aan u leer? Ik zal de afgoden, die gij aanbidt niet aanbidden. Ik aanbid niet dan een enig God die u alle zal doen sterven. Ik wil zijn wet omhelzen; ze beveelt zijn Eenheid te belijden. Ik ben niet van 't getal van diegene die zeggen dat hij een medegenoot heeft die hem gelijk is. Aanbid niet hetgeen, wat u noch goed noch kwaad kan doen; indien gij 't doet zo zult gij in 't getal der onrechtvaardige wezen. Indien God u wil plagen zo zal niemand u van lijden kunnen verlossen: indien God goed aan u wil doen zo zal niemand u van zijn gunst kunnen beroven; hij heeft haar aan diegene die 't hem goeddunkt gegeven; [245] hij is goedertieren en barmhartig. O volk, God leert aan u de waarheid. Diegene die de rechte weg volgt zal zijn ziel bergen; en diegene die daarvan afdwaalt zal haar verliezen. Ik ben uw beschermer niet. Ik doe niet dan hetgeen dat mij ingegeven is. Ik neem geduld in mijn volharding. Ik zal Gods oordeel verwachten; daar is geen beter Rechter dan hij.

10. Het Hoofdstuk van Hod, (God) omvat honderddrieëntwintig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de barmhartige God. De tekens in dit boek begrepen zijn zeer waarachtig; ze komen van de Wijste voort die alles weet. Aanbidt niet meer dan een enig God. Ik verkondig u vanwege hem de helse pijnen en boodschap u de vreugden van 't Paradijs opdat gij vergiffenis van zijn goddelijke Majesteit zou verzoeken en u bekeren. Hij zal aan u een voorspoedig leven in de wereld tot aan de gestelde tijd geven en ieder naar zijn werken vergelden. Ik vrees dat gij in de dag des Oordeels gestraft zult worden zo gij de rechte weg verlaat. Gij zult alle voor God verzamelen om geoordeeld te worden. De harten der bozen zijn genegen geweest tot de Profeet te haten en hebben zich enige tijd voor God willen bedekken. Ze bedekten zich met [246] hun klederen om niet bekend te zijn: maar God weet al hetgeen dat in hun zielen is; hij weet al hetgeen, dat ze verbergen en alles dat ze ten toon stellen. Alle de dieren des wereld leven van zijn genade: hij weet de plaats van hun vertrek, en de stede, daar ze sterven zullen. Alles is in 't verstandelijk boek geschreven wat alle dingen verklaart. Hij heeft de hemel en de aarde in zes dagen geschapen: zijn zetel was tevoren op de wateren gevest. (De Koran) vermaant u tot weldoen. Indien gij tot de bozen zegt dat ze na hun dood moeten verrijzen zo zullen ze zeggen dat dit niets dan toverij is. Indien wij enige tijd vertoeven met hen te straffen zo zeggen ze dat er geen bestraffing voor hun zonden is. Maar ze zullen haar in die dag, als ze komt, niet schuwen; en ze zullen de strengheid der pijnen, die ze verachten, voelen. Indien wij rijkdommen en gezondheid aan de bozen geven en hen weer daarvan beroven zo wanhopen ze in hun boosheid. Indien wij hen goed na hun kwaad geven zo zeggen ze dat het ongeluk hen verlaten heeft: ze verblijden zich daarover en worden hoogmoedig daarop. Diegenen die ootmoedig en geduldig in hun kwellingen zijn en die goede werken doen zullen vergiffenis van hun zonden en een zeer grote vergelding verkrijgen. Gij zult misschien iets van hetgeen wat u ingegeven is [247] vergeten te onderwijzen en u kwellen omdat ze zeggen dat hetgeen wat gij zegt u geen voordeel zal toebrengen. Zeker, gij zijt niet gezonden dan om hen van hun zonden te bestraffen. Uw Heer is almachtig: hij zal hen naar hun verdiensten straffen. Ze zullen zekerlijk zeggen dat gij de Koran verdicht hebt en dat hij van uw vinding is. Zeg tot hen: kom, en brengt vrij tien hoofdstukken van uw vinding bij die met de Koran in onderwijs en welsprekendheid gelijk zijn en roept tot uw hulp de afgoden, die gij aanbidt, zo gij vroom zijt. Ze verhoren niet uw gebeden en geven u geen hulp. Bekent dan dat de Koran, door Gods toelating, uit de hemel gedaald en dat er niet meer dan een enig God is. Zult gij niet in hem vertrouwen? Ik zal de goederen en staten aan veel mensen, die hen beminnen, geven; en ze zullen eindelijk in 't helse vuur gebannen worden: de goede werken die ze in deze wereld doen zullen in de andere wereld onnut aan hen zijn. Diegenen die hetgeen wat God geboden heeft waarnemen oefenen zich in de Koran en geloven dat hij van zijn goddelijke Majesteit voortkomt om de rechte weg te leren en zijn barmhartigheid te verkrijgen, gelijk voor hem Mozes boek was. Diegenen die in de Koran geloven zullen zalig zijn. 't Helse vuur is zonder twijfel voor de ongelovigen [248] die daarin niet geloven bereid; en 't grootste deel der wereld is ongelovig. Wie is bozer dan diegenen die lasteringen tegen God uitbraken? Zodanige lieden zullen zijn aangezicht niet zien. De Engelen zullen in de dag des Oordeels zeggen: Zie daar diegenen, die boos hebben geweest. De vloek is over hen en over de ongerechtige die 't volk van de rechte weg afgeleid hebben: Ze waren werkelijk ongelovig. Zodanige lieden zullen niet de straf van hun misdaden op aarde schuwen. Ze zullen geen ander vinden die hen beschermen kan dan God die hun straffen vermeerderen zal omdat ze hun boosheid niet willen verlaten, noch 't licht der geloof ontvangen. Zodanige lieden zijn verloren: hun afgoden zullen geen bijstand aan hen geven; en ze zullen zonder twijfel eeuwig verdoemd zijn. Maar diegenen die in God geloven, die goede werken doen en zich bekeren zullen altijd in 't Paradijs wonen. De bozen zijn gelijk de doven en blinden en de ware gelovigen zijn gelijk diegenen die goed gezicht en goed gehoor hebben. Zullen ze tegen elkaar vergeleken worden? Zult gij er nooit op denken? Wij hebben Noach gezonden om de mensen over hun zonden te bestraffen. Hij zei tot hen: Aanbid niet meer dan een enig God; anders vrees ik dat gij in de dag des Oordeels gestraft zult worden. De Leraars [249] onder de ongelovigen gaven aan hem tot antwoord: wij zien dat gij een mens zijt gelijk wij en dat diegenen die u volgen, arme lieden, verblind en zonder raad zijn. Wij zien niet dat gij enige gave hebt die u boven ons behoort te stellen: in tegendeel, wij geloven dat gij een leugenaar bent. Hij zei: O volk, bekent gij niet dat God hetgeen wat ik u verkondig aan mij geleerd en de gave van te voorzeggen aan mij gegeven en u daarvan beroofd heeft? Zal ik u vermanen zijn gave te kennen terwijl gij een afschrik daarvan hebt? O volk, ik verzoek geen vergelding van mijn moeite; God zal mij mild daarvan vergelden. Ik wil de ware gelovigen niet uit mijn gezelschap bannen: ze zullen eens voor hun Heer verzameld worden; maar ik zie dat gij onkundig zijt. O volk, wie zal God beletten mij te straffen zo ik de ware gelovigen kwalijk handel? Zult gij er niet op denken. Ik zeg niet dat ik Gods schatten bezit; ik weet het toekomende niet. Ik zeg niet dat ik een Engel ben. Ik zeg niet tot diegenen die gij veracht, dat God hen verrijken zal. God weet hetgeen dat in hun zielen is. Indien ik zulke redenen sprak zo zou ik groot ongelijk hebben. Ze zeiden: O Noach, wij hebben lange tijd tezamen getwist; vertoon aan ons de straffen die gij ons verkondigt zo gij waarachtig zijt. God, zei hij, zal hen aan u [250] vertonen als 't hem belieft; gij zult hen niet ontgaan: maar mijn onderwijzingen zullen onnut aan u wezen. Indien God u beproeven wil hij is uw Heer: gij zult eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. Zullen de ongelovigen zeggen dat gij de Koran verdicht hebt en dat hij van uw vinding is? Zeg tot hen: Indien ik hem verdicht heb zo zal de zonde daarvan op mij wezen; en ik ben onschuldig van uw godslasteringen. God heeft Noach ingegeven dat geen anderen zijn woorden zouden geloven dan diegenen, die alreeds in hem geloofd hadden. Hij zei tot hem: Bouw een Ark evenzo als ik u ingegeven heb: maar spreek niet meer tot mij van de ongerechtige; ze zullen verdrinken. De voorbijgangers spotten met hem en met zijn Ark; maar hij zei tot hen: gij spot met mij, maar ik zal met u spotten; en wij zullen zien wie de geleerdste zijn. Diegene die van God gestraft zal worden zal met schaamte overdekt wezen en eeuwig gepijnigd worden. Toen wij dit volk wilden verdelgen en toen 't licht van de dageraad verscheen en 't water in Noach’ s pot kookte geboden wij hem twee dieren van ieder slag en aard in zijn Ark te laden. Alle schepselen werden verdelgd, uitgezonderd diegenen waarvan wij hiervoor hebben gesproken, zo van diegenen die geloofden als van diegenen die niet [251] geloofden en dit in klein getal. Noach zei tot hen: Klim in de Ark in de naam van God die haar zal doen drijven en omkeren. De Heer is goedertieren en barmhartig tot ons. Toen de Ark begon te drijven gelijk een berg riep Noah een van zijn kinderen die op aarde gebleven was en zei tot hem: Mijn zoon, klim met ons in de Ark en blijf niet bij de ongelovigen. Hij antwoordde: Ik zal op een hoge berg klimmen die mij van 't water beschutten zal. Noach zei tot hem: Niemand kan u heden van Gods bestraffing verlossen tenzij door zijn barmhartigheid. Toen de wateren gerezen waren bleef hij in 't getal van diegene die ingezwolgen werden. God gebood aan de aarde haar water te drinken en aan de hemel niet meer regen af te storten. 't Water verminderde op de aarde nadat het volk verdronken was en de Ark bleef op een berg staan, Gioud genoemd. (Of Kinan genoemd) Dus werden de onrechtvaardige verdelgd. Noah bad zijn Heer en zei: Heer, mijn zoon die in de golven is gesneuveld is van mijn geslacht: gij hebt beloofd mijn geslacht te bewaren, gij onderhoudt nauwkeurig hetgeen dat gij belooft; gij zijt waarachtig in uw woorden en zeer gerechtig in uw werken. O Noach, antwoordde God, deze zoon is niet van uw geslacht: hij heeft mij vergramd en mijn geboden ongehoorzaam geweest: ondervraag mij [252] niet van hetgeen dat gij niet weten moet, anders zult gij in 't getal der onkundige zijn. Heer, zei Noach, ik zal door uw hulp mij wel wachten u van hetgeen te ondervragen dat ik niet weten moet: indien gij geen deernis met mij hebt zo zal ik in 't getal der verlorenen zijn. God zei: O Noach, daalt af uit de Ark met zaligheid en zegening over u en over een deel van diegene die met u zijn. Ik zal 't ander deel met de goederen van deze wereld verrijken om hen in de dag des Oordeels zeer zwaar te straffen. Ik onderwijs u in 't aanstaande wat gij en uw volk noch niet geweten hebt. Wees geduldig in uw kwellingen: 't Paradijs is voor diegenen die mijn vrees voor ogen hebben. Wij hebben Hod aan de lieden van Aad, zijn broeder, gezonden. Hij zei tot hen: O volk, aanbid niet meer dan een enig God; anderszins zult gij in 't getal der ongelovigen wezen. Ik verzoek geen vergelding van de moeite die ik doe in tot u te preken: diegene die mij geschapen heeft zal mij daarvan vergelden. Zult gij nimmer wijs zijn? Verzoekt vergiffenis van God, bekeert u en gehoorzaam zijn goddelijke wil. Hij zal regen van de hemel aan u zenden en uw krachten en rijkdommen vermeerderen; weest niet in 't getal der bozen. Ze antwoordden: O God gij brengt ons geen redenen bij om hetgeen wat gij zegt te bewijzen. Uw [253] woorden zullen ons niet onze goden doen verlaten. Wij zullen uw redenen niet geloven; en wij zeggen van u dat iemand van onze goden u streng straffen zal. Hij zei: Ik neem God en uzelf tot getuigen dat ik onschuldig ben van de zonde die gij doet met de afgoden aan te bidden. Indien gij tegen mij aanspant zo zal niemand u in de dag des oordeels kunnen beschermen. Ik heb mij aan de wil van God, mijn en uw Heer, overgegeven. Hij bemint alle de dieren op de aarde en bemint diegenen die de rechte weg volgen. Ik heb mijn plicht en zending voldaan. Ik heb aan u hetgeen geleerd wat God aan mij geboden had. Indien gij afdwaalt zo zal hij een ander volk in uw plaats oprichten. Gij doet door uw boosheid hem geen kwaad aan. Hij merkt nauwkeurig op al hetgeen dat in de wereld gedaan wordt. Toen wij dit volk verdelgden hebben wij door onze bijzondere genade, God, en alle ware gelovigen die bij hem waren van hun boosheid verlost; wij bevrijdden hen van een grote pijn. Het volk van Aad verachtte Gods geboden en was zijn Profeten ongehoorzaam; Het volgde de wil der hardnekkige en heeft in deze wereld vervloekt geweest en zal in de dag des Oordeels vervloekt zijn omdat zijn goddelijke Majesteit ongehoorzaam heeft geweest met voornemen van de lieden [254] van Hod en zijn broeder te verdelgen. Wij hebben Salhé aan Temod zijn broeder en aan zijn lieden gezonden, die tot hen zei: O volk, aanbid een enig God; hij is 't die u van 't slijk der aarde heeft geschapen en de aarde met velerhande vruchten heeft vervuld opdat gij haar bewonen zou Verzoek vergiffenis van hem en bekeer u. Hij luistert naar zijn schepselen en verhoort hun gebeden. Ze antwoordden: O Salhé, men verhoopte dat gij ons Hoofd zou zijn eer het verbod van de goden onzer vaderen te aanbidden gedaan was: wij twijfelen grotelijks van hetgeen dat gij ons verkondigt. O volk, zei Salhé, weet gij niet dat God hetgeen dat ik aan u verkondig aan mij geleerd en zijn genade aan mij gegeven heeft? Wie zal mij beschermen zo ik hem ongehoorzaam ben? Gij kon niet dan mijn pijnen vermeerderen zo ik u geloof. O volk, deze kameel, (De Turken geloven dat Salhé een rots in een kameel veranderde) die God voor u geschapen heeft zal aan u tot een wonderdaad en onderwijs dienen: laat hem weiden en doet hem geen kwaad; anderszins zult gij haast gestraft worden. Ze kwetsten deze kameel uit verachting. Hij zei toen tot hen: gij zult eer gij verdelgd wordt drie dagen lang in uw huizen leven, hetgeen wat men aan u beloofd is geen leugen. Toen wij hen verdelgden hebben wij door een bijzondere genade Salhé en de ware [255] gelovigen die bij hem waren verdelgd. De donder overviel deze ongelovigen; en ze werden 's morgens gelijk krengen in hun huizen dood uitgestrekt gevonden. Dus hebben Temod en de zijnen tot hun nadeel Gods geboden veracht. Onze boden die aan Abrahams huis kwamen boodschapten hem de geboorte van Isaak, van Jakob en van hun nakomelingen. Ze hebben elkaar gegroet toen ze in zijn huis traden. Hij liet gebrade vlees voor hen brengen om te eten en zag dat ze er niet van aten verachtte hen in zichzelf en werd bevreesd van hun komst. Maar ze zeiden tot hem: Weest niet bevreesd, wij zijn naar Lot gezonden om de stedelingen van zijn stad te verdelgen. Abrahams vrouw, die hierbij was, begon te lachen toen ze de geboorte van Isaak, Jakob en van haar nakomelingen aan haar boodschapten. O God, zei ze, zal ik een kind krijgen, ik die oud ben en die een man ben die boven maten oud is? Dit zou een wonderdaad zijn. Ze antwoordden: Zijt gij over Gods macht verwonderd? O gij die van Abrahams geslacht zijt, God heeft zijn zegening aan u gegeven: wij zijn in alle plaatsen lof en eer aan hem schuldig. Toen Abraham van zijn vrees ontslagen was en ze de geboorte van zijn kinderen aan hem geboodschapt hadden, twistte hij lange [256] tijd met hen aangaande de stedelingen van Lots plaats. Hij was vriendelijk van aard en vertelde dikwijls Gods lof. De Boden zeiden tot hem: O Abraham, eindig uw vragen; het uur is gekomen waarin God geboden heeft hen te verdelgen: ze zullen onverdraaglijke pijnen voelen. Lot die hen in zijn huis ontvangen beeft was bedroefd van dat aan hem krachten ontbrak om hen van de baldadigheid van het volk te bevrijden en zei: Zie daar een dag die men zeer zwaar doorbrengen zal. De stedelingen die de komst deze Boden verstaan hebben kwamen bij Lot om in hun vuilheid voort te gaan. Lot zei tot hen: O volk, ik heb twee dochters die ik aan u geven zal. Vrees God; bedroef mij niet. Mishandel mijn gasten niet. Is er niemand onder u die uw misdrijf aan u vertoont? Ze antwoordden: gij weet wel dat wij met uw dochters niets te doen hebben. Gij weet wel wat wij begeren. Hij zei: Indien ik machtig genoeg was, ik zou in een sterke plaats wonen om de pogingen van uw boosheid te schuwen. Gods boden zeiden toen tot hem: O Lot, wij zijn Engelen van God gezonden: deze bozen zullen niet bij u komen. Vertrek in deze nacht uit de stad met uw gezin. Niemand zal achter zich zien, dan uw vrouw die de straf voor de bozen bereid voelen zal. Ze zullen [257] ‘s morgens vroeg gestraft worden. Vertrek vaardig; de dag nadert. Toen wij geboden hebben hen te verdelgen hebben wij de stad onderste boven gekeerd en op hen stenen doen regenen, met vuur getekend, om hen te verderven. Zodanige straf is niet ver van de ongelovigen, (die in Mekka zijn.) Wij zonden Chaim in 't land van Madian; hij zei: O volk, aanbidt niet meer dan een enig God: weeg met goed gewicht en meet met goede maat. Onthoudt niets van uw naaste; en besmet niet de aarde zo gij in God geloofd; anderszins vrees ik dat gij in de dag des Oordeels gestraft zult worden. 't Weinig, dat gij overhouden hebt zal u meer genoegen toebrengen dan al hetgeen dat gij, door met valse gewicht te wegen, en met valse maat te meten stelen zult. Ik ben niet gezonden om uw beschermer te wezen, maar alleen om Gods woord u aan te zeggen. Ze zeiden: O Chaim, beveelt uw Wet u ons de goden onzer vaderen te doen verlaten en ons te beletten met onze goederen ons believen te doen? Gij zijt niet goedaardig genoeg om onze beschermer te zijn. Hij zei: O volk, ziet gij niet dat God mij hetgeen onderwezen heeft wat ik aan u verkondig? Hij heeft aan mij goederen gegeven om te kunnen bestaan. Ik zal u nergens in tegenspreken dan in hetgeen wat aan u verboden is. Ik wil [258] niets doen dan dat redelijk is en zo nauw als mij mogelijk is met de gerechtigheid overeenkomt. Alle mijn vertrouwen is in God. Ik heb mij aan de wil van zijn goddelijke majesteit overgegeven voor die ik eens verschijnen zal. O volk, zie wel toe dat gij niet misdoet zo gij 't gezelschap der vromen verlaat en dat aan u niet hetgeen overkomt wat diegenen overgekomen is die Noach, Hod, Salhé en Lot niet wilden geloven. Gods bestraffing is niet ver van u: verzoek vergiffenis van hem en bekeer u; hij is barmhartig en vriendelijk. Ze zeiden tot hem: OChaim, wij begrijpen niet alle de dingen die gij zegt. Wij zien u onder ons machteloos en zonder vermogen. Indien gij niet vergezelschapt was wij zouden u stenigen; gij hebt geen vermogen over ons. Hij zei: O volk, acht gij mijn gezelschap meer en vreest gij dat boven God? Hebt gij hem de rug gekeerd? Hij weet al hetgeen dat gij doet: leef naar uw wijze; ik zal naar de mijne leven: gij zult in toekomende tijd uw doling bekennen. Diegene die van God gestraft wordt zal in een eeuwige ramp blijven. Gij zult wel haast bekennen wie een leugenaar is of gij of ik: verwacht het einde, ik zal 't met u verwachten. Toen wij geboden hen te verdelgen hebben wij door onze bijzondere genade Chaim en de ware gelovigen die bij hem waren geherbergd. De donder [259] heeft deze goddelozen overvallen; en ze lagen 's ochtends in hun huizen, gelijk krengen, dood neer gestrekt. In dezer voege zijn de inwoners van Madian gestraft gelijk het volk van Temod. Wij zonden Mozes aan Farao en aan zijn Leraars met wonderdaden en met zeer heldere en verstandelijke blijkbare redenen. Maar deze Leraars hebben Farao’ s wil gevolgd en zijn geboden gehoorzaam d ofschoon ze tegen de reden streden. Ze zullen hem in de dag des Oordeels volgen, gelijk ze hem op de aarde gevolgd hebben. Ze zullen in deze dag vervloekt zijn en niemand vinden die hen beschermen kan. De bestraffing van Mekka is gelijk met degene die ik aan u vertel. Daar zijn van hun lieden die leven en anderen die niet leven en er niet meer zijn: wij hebben geen onrecht aangedaan, maar ze hebben zichzelf verongelijkt. Hun afgoden hebben hen niet gediend, dan om hun ellende te vermeerderen toen God geboden heeft hen te verdelgen. Dus heeft God de inwoners van Mekka overvallen: hij heeft hen gestraft omdat ze ongerechtig waren. Dit zal aan diegenen die voor de dag des Oordeels vrezen tot een voorbeeld dienen. Alle mensen zullen daar verzameld worden; en alle wereld zal deze dag zien, doch ik zal hem tot aan de gezette tijd vertragen. In deze dag zal [260] niemand zonder mijn verlof spreken. Sommigen zullen daar rampzalig en anderen zalig zijn. De rampzalige zullen in 't helse vuur wonen. Ze zullen roepen en klagen zo zal de hemelen en de aarde bestaan en zo lang als 't God belieft die hetgeen doet dat hem goeddunkt. De zaligen zullen 't Paradijs genieten daar ze eeuwig zullen wonen, zo lang als de aarde en hemelen bestaan en als 't God belieft. Weest niet in twijfel van hetgeen dat de ongelovigen aanbidden. Ze aanbidden niets dan de afgoden die hun vaders aangebeden hebben. Zeker, ik zal hen straffen gelijk hun vaders gestraft werden. Mozes preekte 't oude Testament; de bozen hebben echter zijn geboden tegengesproken. Indien God niet gezegd had dat hij hen in de dag des Oordeels straffen zal, hij zou hen alreeds verdelgd hebben omdat ze in een zeer grote doling zijn. Uw Heer zal ieder naar zijn werken vergelden; hij weet al hetgeen dat ze doen. Onderhoud nauwkeurig hetgeen dat aan u geboden is met diegenen, die zich bekeerd hebben. Doe niets tegen Gods Wet: hij ziet al hetgeen dat gij doet. Neigt niet tot de begeerten der ongerechtige: want anders zal 't helse vuur u overvallen; en gij zult van bescherming beroofd zijn. Bid God d’s avonds en ‘s morgens en in een deel van de nacht. De gebeden wissen de zonden [261] uit; dit is de lering der Predikers, hebt geduld en volhard. God zal de vromen niet van hun vergelding beroven. Hij heeft diegenen die voor u geweest zijn en hun nakomelingen verboden de aarde te verontreinigen. Daar zijn echter zeer weinig onder hen die zich daarvan onthouden hebben. De onrechtvaardige hebben al hetgeen dat hen behaagde gedaan en zijn voor God schuldig geworden. Hij zal Mekka niet verdelgen zo haar stedelingen zijn geboden gehoorzamen: indien hij wilde, de hele wereld zou van eenzelfde Godsdienst zijn. Diegenen waaraan hij zijn genade geeft tegenstreven niet zijn wil. Zijn woord zal vervuld worden. De hel zal vol zijn van duivelen en van allerhande slag van bozen. Men heeft aan u verteld en gij hebt geweten alle de dingen die hen noodwendig zijn en die de Profeten voor dezen geleerd hebben; uw hart heeft daarvan versterkt geweest: ze begrijpen de waarheid en dienen tot een les aan de ware gelovigen. Zeg tot de ongelovigen: Doet gij van uw zijde gelijk gij 't verstaat, wij zullen van de onze doen gelijk wij verstaan en verwacht het einde, wij zullen 't met u verwachten. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is behoord God toe. Alle mensen zullen eens voor hem verzameld worden: aanbid hem: geeft u aan zijn wil [262] over: hij weet al hetgeen dat het volk doet.

11. Het Hoofdstuk van Jozef, omvat honderddertien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de barmhartige God. Deze tekenen zijn de tekenen van 't boek wat het goed van 't kwaad onderscheidt. Wij hebben de Koran in de Arabische taal uit de hemel doen dalen; gij zult het misschien begrijpen. Ik zal u in de Koran een der beste dingen, die wij u ingegeven hebben, verhalen. Gij was voor diens komst in 't getal der onkundige. Gedenk dat Josef tot zijn vader zei: Vader, ik heb in een droom de zon en de maan gezien; ik heb gezien dat ze mij aanbaden. Zoon, zei Jakob, vertel uw droom niet aan uw broeders; ze zouden tegen u aanspannen. De duivel is een openbaar vijand der mensen. Gij zult van de Heer in deze wereld verkozen worden. Hij zal aan u de verklaring der dromen leren, hij zal zijn genade over u, en over Jakobs geslacht vervullen, gelijk hij haar over uw vaders Abraham en Isaak vervuld heeft. De Heer weet alles en is zeer wijs. Jozef’ s geschiedenis zal aan de nakomelingen tot een voorbeeld dienen. Gedenk hoe zijn broeders zeiden: Onze vader heeft onze broeder [263] Jozef liever dan ons alle tezamen; hij doolt grotelijks. Laat ons Josef doden en hem in enige verborgen plaats ver van ons werpen: zijn afwezen zal onzes vaders aangezicht vriendelijker tot ons maken; wij zullen ons na zijn dood bekeren. Een van hen zei: Doodt hem niet; gij zou niet goed doen: maar werpt hem in de put: enige voorbijganger zal hem meenemen en in een onbekend land voeren. Ze zeiden tot hun vader: Vader, waarom zendt gij Jozef niet met ons in 't veld? Wij zullen grote zorg voor hem dragen; en hij zal zich vermaken en vermeiden. Ik vrees, zei de vader, dat gij onachtzaam zult zijn in hem te bewaren. Vreest gij, zeiden ze, dat de wolf hem bij ons zal eten en dat wij geen kracht om hem te beschermen zullen hebben? Ze namen hem ’s ochtends mee en wierpen hem in een put. Wij gaven hem in dat hij aan hen voorzei wat hen van 't kwaad dat ze hem aandeden overkomen zou; maar ze konden 't niet begrijpen. Ze keerden d’s avonds weer naar hun vaders huis met de ogen vol van geveinsde tranen en zeiden tot hem: wij speelden en liepen elk om 't best: Jozef was bij ons tuig gebleven; en ondertussen kwam een wolf die hem gegeten heeft: gij wilt ons niet geloven, ofschoon wij u de waarheid zeggen. Ze toonden hem toen Jozefs hemd dat ze bloedig hadden gemaakt. Gij hebt [264] dit gedaan, zei hij: gij zult het voor God verantwoorden; hij is mijn beschermer; en hij nam hiermee geduld zonder te roepen. In deze dag trok een karavaan bij deze put heen die daar uit water wilde putten om te drinken. Ze lieten een emmer daarin zakken waaraan Jozef zich vasthield om daaruit te geraken. Ze gaven hem klederen en voerden hem heimelijk weg en verkochten hem goedkoop voor gereed geld. Ze wilden hem niet doden; waarin ze zich vroom betoonden. Diegene die hem in Egypte kocht gebood aan zijn vrouw zorg voor hem te dragen en zei dat hij noch eens nut tot hun dienst zou zijn en aan hen tot kind verstrekken. Dus stelden wij Jozef in Egypte en leerden aan hem de verklaring der dromen. Uw Heer is almachtig, maar weinig lieden kennen hem. Toen Jozef tot zijn mannelijke jaren gekomen was gaven wij aan hem wetenschap en voorzichtigheid; aldus vergelden wij de vromen. Zijn meesters gemalin werd op zijn schoonheid verliefd: ze sloot hem eens in haar kamer en wilde hem van minne aanzoeken. God bewaar mij, zei hij, van mijn meester te verraden en van onkuis te zijn, (hij behoorde onder 't getal der vromen) en vlood naar de deur. Zijn meesteres liep hem na en scheurde zijn hemt over de rug om hem te laten staan. Ze bejegende [265] haar gemaal achter de deur en zei tot hem: Wat anders verdient diegene die uw huis heeft willen onteren, als gevangengezet en streng gestraft te worden? Heer, zei Josef, ze heeft mij aangezocht; dit kind wat in de wieg en van uw maagschap is zal er getuige van wezen. 't Kind dat in de wieg lag zei toen: Indien Jozefs hem van voren gescheurd is zo zegt ze de waarheid en zo is Jozef een leugenaar: maar indien 't hem van achteren gescheurd is zo zegt Jozef de waarheid en ze liegt. Toen haar gemaal Josefs hemd van achteren gescheurd zag bekende hij dat er een grote boosheid was en zei tot Josef: Neem acht op u en zie wel toe dat deze zaak niet aan de dag komt. Gij, zei hij, tot zijn gemalin sprekende, verzoek vergiffenis van uw misdrijf; gij zijt zeker schuldig. De vrouwen die in de stad waren; zeiden onder elkaar dat de gemalin van deze rijke man op haar knecht verliefd was geworden, dat ze hem om zijn minne aangezocht had en van de rechte weg afgeweken was. Zij die dit verstaan heeft liet een voortreffelijke maaltijd voor hen bereiden en Jozef in de kamer daar ze waren treden, terwijl ze van de spijs sneden. Ze werden van Jozefs schoonheid zo verbaasd en opgetogen dat ze in plaats van de spijs te kerven in hun vingers sneden. O God, zeiden ze, dit is [266] geen mens maar een Engel. Ze zei toen tot hen: Daar ziet gij diegene die ik zo vurig bemind heb. Ze verzocht noch in een andere tijd aan hem dat hij haar begeerte voldoen zou en zag dat hij haar wil niet wilde vervullen dreigde hem met de gevangenis en dat ze hem ellendig zou maken. O God, zei Josef, ik wil liever gevangen zijn dan hetgeen te doen dat ze begeert: verlos mij van haar boosheid en behoedt mij van haar geilheid te believen en in 't getal der bozen te wezen. Zijn Heer verhoorde zijn gebed; hij verstaat en weet alles. Deze vrouw die Jozefs standvastigheid zag oordeelde dienstig hem voor enige tijd in gevangenis te brengen; en hij werd met twee mannen gevangengezet waarvan de een tot hem zei dat hij gedroomd had dat hij druiven perste om wijn te maken; en de ander zei tot hem dat hij gedroomd had dat hij brood op zijn hoofd droeg daar de vogels van aten. Ze verzochten van hem de uitlegging van hun dromen omdat ze hem voor een vroom man aanzagen. Hij zei tot hen: Eer gij u ontnuchtert zal ik uwe dromen verklaren. Ik zal eerst hetgeen dat God aan mij geleerd heeft aan u verhalen en hoe ik de wet der ongelovigen verlaat en verwerp en de wet van onze vaderen Abraham, Isaak en Jakob omhels. Wij moeten niet veel goden aanbidden. Diegenen [267] die in Gods Eenheid geloven zijn met zijn genade begaafd; maar weinig lieden bedanken hem daarvan. O gevangenen, wie heeft meer vermogen of de afgoden of een enig God die almachtig is? De goden die gij aanbidt zijn niets dan afgoden die gij en uw vaders met zulk een naam noemt als u goeddunkt. Gij hebt geen reden om hen aan te bidden: God gebied het niet aan u; maar hij beveelt het u hem alleen aan te bidden. Dit is de rechte weg; maar 't grootste deel des wereld kent hem niet. O gevangenen, een van u zal aan zijn meester wijn te drinken geven en de ander zal gehangen worden en de vogels zullen hun aas op zijn hoofd zoeken. De verklaring die gij van mij verzocht hebt zal vervuld worden. Hij bad diegene die in 't leven zou blijven dat hij aan hem zou gedenken als hij bij zijn meester wezen zou. Maar de duivel liet hem Jozefs geheugenis verliezen: in voegen dat Jozef gehele negen jaren gevangen bleef. In deze tijd zag de koning van Egypte in zijn droom zeven vette koeien die van zeven magere koeien verslonden werden en zeven groene en zeven dorre aren. Hij verzocht aan zijn Leraars de verklaring hiervan. Ze antwoordden dat deze droom geheel verward was en dat ze de verklaring daarvan niet wisten. De gevangen die verlost was zei dat hij [268] wel haast de verklaring van deze droom zou zeggen en gedacht aan Jozef die hij roepen liet en tot wie hij zei: O eerlijk man, verklaar ons wat zeven vette koeien, van zeven magere koeien gegeten en zeven groene en zeven dorre aren betekenen; ik zal misschien naar de koning en naar zijn volk keren; en ze zullen misschien de verklaring van deze droom leren. Josef zei tot hem: gij zult het land zeven achtereenvolgende jaren bezaaien die zeer overvloedig in vruchten zullen zijn. Bewaar uw oogst in de aren en neem alleen hetgeen dat aan u nodig om te leven zal wezen. Daarna zullen zeven magere en onvruchtbare jaren komen waarin 't volk veel te lijden zal hebben. De koning van Egypte die de verklaring van deze droom verstaan heeft gebood dat men Jozef roepen zou. De bode zei: O Jozef, keer weer naar uw meester en verzoek van hem de verklaring der vrouwen die zich in de vingers sneden. Hij wist hun boosheid. Hij liet hen verzamelen en vroeg hen wat hun voornemen was toen ze u van minne aanzochten. Ze antwoordden dat ze in u geen zonde kenden; en zijn vrouw beleed de waarheid: ze zei dat ze u aangezocht had, maar dat gij een eerlijk man zijt. Jozef antwoordde: Zulks maakt bekend dat ik geen verrader van mijn meester in zijn [269] afwezen ben. God geleidt niet de verraders: ik wil niet zeggen dat ik een mens zonder zonde ben. De geest van de mens is tot kwaad genegen, uitgezonderd diegenen waaraan God een bijzondere genade bewezen heeft. Hij is goedertieren en barmhartig aan diegene die 't hem goeddunkt. De koning die met Jozef gesproken heeft nam hem in 't getal van zijn huisgenoten en maakte hem overste van zijn schatten en inkomsten omdat hij hem voor een gauw en getrouw man en voor een goede huishouder kende. Wij stelden door onze bijzondere gunst Jozef in 't land van Egypte daar hij hetgeen deed dat hem goeddocht. Ik beroof de vromen niet van hun vergelding op aarde; maar de vergelding van de andere wereld is noch groter voor diegenen die in mijn wet geloven en mijn vrees voor ogen hebben. Jozefs broeders zijn weergekeerd om koren te kopen; en Jozef zei tot hen: Als gij weerkeert zo brengt uw kleine broeder vanwege de vader met u: gij zult zien dat ik u goede maat zal geven en mijn gasten goed herbergen. Maar indien gij hem niet meebrengt, zo zal er geen koren voor u zijn: genaak dit koninkrijk niet zonder hem. Ze antwoordden: Heer, zijn vader bemint hem boven maten: wij zullen echter pogen hetgeen te doen dat gij aan ons beveelt. Hij gebood aan zijn [270] dienaars dat ze 't geld van 't koren op de grond van zijns broeders zakken zouden leggen. Ze zullen, zei hij, misschien weerkomen of deze weldaad bekennen als ze in hun land gekeerd zijn. Zij die weer bij hun vader gekomen zeiden tot hem: Vader, daar is geen meer koren voor ons zo onze kleine broeder niet met ons trekt; maar indien hij meetrekt zo zullen wij goede maat hebben; en wij zullen voor hem zorgen. Gij zult, zei Jacob, voor hem zorgen gelijk gij tevoren voor uw broeder Jozef gezorgd heb. God zal hem beter bewaren dan gij; hij is de Barmhartige der barmhartige. Toen ze hun zakken van 't koren leeggemaakt hadden vonden ze hun geld op de grond liggen. Vader, zeiden ze, wat begeren wij meer? Ons geld is ons weergegeven; en wij hebben brood voor ons gezin. Laat toe dat wij onze broeder met ons nemen; wij zullen daarom te beter maat hebben; zulks is gering voor de koning van Egypte. Ik zal hem niet met u zenden, tenzij gij mij alle voor God zweert dat gij hem terugbrengen zal zo er geen zeer groot beletsel is. Ze zwoeren dat ze zijn begeerte zouden volbrengen. Hij zei toen: Ik neem God tot getuig van uw eed. O mijn kinderen, treedt niet alle gelijk in de stad, maar komt tot verscheiden poorten in; opdat het volk geen kwaad bedenken op u krijgt. God gebied [271] hetgeen dat hem goeddunkt: ik heb alle mijn vertrouwen in hem gesteld. Alle de ware gelovigen moeten zich aan zijn wil overgeven. Ze traden in de stad, gelijk hun vader hen geboden had, om hem te vergenoegen. Toen ze voor Jozef gekomen waren nam hij zijn kleine broeder bij de hand en zei tot hem: Bekommer u niet met hetgeen dat uw broeders overkomen zal. Nadat hun zakken gevuld waren liet hij een schaal, met gesteenten versierd, in zijns broeders zak steken en afkondigen dat diegenen van de karavaan de konings schaal gestolen hadden en zond mannen naar hen om de schaal te zoeken. Deze vreemdelingen zwoeren dat ze haar niet gezien hadden en dat ze niet om te stelen in Egypte waren gekomen. Ze werden borg voor elkaar en zeiden dat diegene die haar gestolen had verdiende gestraft te worden. Men vond de schaal in de zak van zijn kleine broeder die hij vatten liet; en hij beschuldigde hen alle van dieverij. Heer, zeiden ze, zijn vader is oud: hij zal om zijn afwezen boven maten bedroefd zijn. Neem een van ons in zijn plaats: gij zult eindelijk bekennen dat wij vroom en oprecht zijn. God behoed mij, zei hij, dat ik iemand anders zou houden dan diegene die in de dieverij betrapt is, want dat was ongerechtigheid. Zij die zich buiten hoop van [272] hun broeder te verlossen zagen verborgen zich in een geheime plaats, van de stad afgelegen, daar de oudste tot zijn broeders zei: gij weet de eed die wij in ons vertrek gedaan hebben en hoe wij ons voor dezen tegen Jozef hebben gedragen. Ik zal niet uit Egypte trekken zonder verlof van onze vader. God is zeer gerechtig; hij zal van mij en van onze broeder hetgeen bevelen dat hem believen zal. Keert weer naar onze vader en zegt tot hem: Uw zoon is in dieverij betrapt. Wij hebben 't gezien en onze best gedaan om hem te verlossen; diegenen van de karavaan zullen er getuigen van zijn. Jakob zei tot hen in hun weerkeren: gij zijt oorzaak van dit ongeval; het heeft u niet mishaagt. Hij die geduld nam zei: God zal misschien aan mijn kinderen de genade doen van dat ze in gezondheid weerkeren: hij weet in hoedanig staat ik ben; hij is zeer voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Hij vertrok en was boven maten bedroefd van zijn kinderen en beweende 't verlies van zijn zoon Jozef; hij had gedurig de ogen vol tranen en droeg een grote droefheid in zijn hart. Zijn kinderen zeiden tot hem: Gedenkt gij noch aan Jozef om uw lijden te vermeerderen en uw einde te verhaasten? Ik ben, antwoordde hij, boven maten bedroefd: ik geef alles aan Gods wil [273] over; hij heeft aan mij hetgeen geleerd dat gij niet weet. Mijn kinderen, keert weer naar Egypte en vraag naar tijding van uw twee broeders. Wanhoop niet van Gods geest, daarvan niemand wanhoopt dan de bozen. Toen ze bij Jozef gekomen waren zeiden ze tot hem: De hongersnood die in ons land is heeft ons boven maten geplaagd en ons gedwongen vele malen te komen om koren te kopen. Gij hebt ons door uw gunst goede maat gegeven en door aalmoezen ons geld laten weergeven: God wil u vergelden; hij vergeldt diegenen die aalmoezen geven. Hij zei tot hen: Heugt u hetgeen dat gij aan uw broeder Jozef gedaan hebt? Ze antwoordden: Zeker, gij bent Jozef niet. Ik ben Jozef, zei hij, en zie daar mijn broeder Benjamin. God heeft zijn genade aan ons gegeven. Hij vergeldt diegene die zijn vrees voor ogen heeft en die geduldig in zijn lijden is. Hij berooft de vromen niet van vergelding. God, antwoordden ze, heeft zijn genade aan ons uitgestort met dat hij u bewaard heeft: wij hebben grotelijks tegen u misdaan. Weest niet beschaamt, zei hij tot hen: God vergeeft u heden deze zonde; hij is goedertieren en barmhartig. Keert weer naar uw vader en brengt hem dit hemd; werpt het hem op zijn aangezicht, hij zal 't gezicht weerkrijgen en kom hier weer met [274] al uw gezin. De karavaan was noch ter halverwege van haar terug keren toen Jakob tot diegenen die bij hem waren, zei: Ik ruik de reuk van mijn zoon Jozef: gij spot met mij; maar hetgeen dat ik zeg is zeer waarachtig. Ze zeiden tot hem dat hij noch in zijn oude doling was. Enige dagen daarna kwam een van zijn zonen met tijding van Jozef en wierp op hem 't hemd dat Jozef aan hem gegeven had. Hij kreeg terstond het gezicht weer en zei: Heb ik niet altijd tot u gezegd dat ik hetgeen weet wat gij niet weet? Ze zeiden: Vader, vergeef ons en bid God om vergiffenis voor ons die hem grotelijks verstoord hebben. Hij antwoordde: Ik zal van de Heer vergiffenis voor u verzoeken: hij is goedertieren en barmhartig. Toen ze voor Jozef gekomen waren nam hij zijns vaders hemd en zei tot hem: Komt onbeschroomd in Egypte. Hij liet hem neerzitten en zijn broeders bogen zich voor hem. Vader, zei hij, zie hier de verklaring van mijn oude droom; God heeft hem waarachtig gemaakt. Hij heeft aan mij de genade gedaan van mij uit de gevangenis te verlossen en u tot hier toe gebracht te hebben. Hij heeft een einde van de nijd gemaakt die de duivel tussen mijn broeders en mij gebracht had. De Heer is mild aan diegene die 't hem goeddunkt. Hij weet wat aan [275] zijn volk noodzakelijk is en is zeer voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Heer, gij hebt goederen en de wetenschap van dromen te verklaren aan mij gegeven: Heer des hemels en de aarde, gij zijt mijn beschermer. Bewijs aan mij de genade van in uw wet te sterven en stel mij in 't getal der vromen. Deze geschiedenis, die ik aan u verhaal, is zeer oud. Gij was niet bij zijn broeders toen ze tegen hem aanspanden. 't Grootste deel van 't volk is echter ongelovig. Verzoek van hen geen vergelding van dat gij de Koran gepreekt hebt: hij onderwijst alleenlijk de wijzen. Hoe veel tekenen van Gods Eenheid zijn er in de hemel en op de aarde? 't Volk gelooft er echter niet in en 't grootste deel bidt de afgoden aan. Zeker, God zal hen onvoorziens en in een tijd die ze niet weten straffen. Zeg tot hen: Zie daar de rechte weg. Ik roep diegenen die mij volgen tot de wet der zaligheid en tot het licht. Ik dank God van dat dat ik niet in 't getal der ongelovigen ben. Wij hebben voor dezen niet dan mensen gezonden om 't volk te onderwijzen. Zullen de mensen niet aanmerken hoedanig 't einde der bozen, die voor hen waren, geweest zijn. Het Paradijs is voor de vromen. Zult gij u niet bekeren? Ze hebben onze Profeten alle hoop van hun bekering doen verliezen; en ze geloofden dat ze leugenaars waren; [276] maar wij hebben hen beschermd en diegenen die 't ons goed dacht, van hun boosheid verlost. Niets zal de bozen van de straf hunner misdaden bevrijden. Ze zullen aan de verstandige tot een voorbeeld dienen. De Koran begrijpt geen lasteringen, maar bevestigt de oude Schriften en leert den ware gelovigen de weg der zaligheid.

12. Het Hoofdstuk van de Donder, omvat drieënveertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God: Ik ben de zeer wijze en barmhartige God. Deze geboden zijn de geboden van 't boek wat vanwege uw Heer gezonden is; dit is een zeer waarachtig ding; maar weinig willen 't geloven: het is vanwege God gezonden die de hemel zonder steun en pijler, die men zien kan, opgeheven heeft en alles schikt in zijn troon zit. Hij doet de zon en maan tot aan de genoemde dag bewegen. Hij schikt alles naar zijn wil en openbaart aan 't volk de tekenen van zijn almacht. Gij zult misschien in de verrijzenis van 't vlees geloven. Hij heeft de aarde uitgestrekt en de bergen opgeheven: hij doet de vloeden vlieten en heeft allerhande vruchten, 't mannelijk en 't vrouwelijk, geschapen, en dekt de dag door de duisterheid [277] der nacht. Deze dingen zijn tekenen van zijn Eenheid bij diegenen die hen aanmerken. Hij heeft veel verscheiden velden geschapen en ook tuinen die vol van druiven en van veel verscheiden vruchten zijn. Hij heeft dikke palmbomen geschapen, gelijk ook bossen en wildernissen en andere dingen die over de velden verspreid zijn, daarvan sommigen van wateren worden besproeid en de anderen een aangenamer smaak hebben. Deze dingen zijn tekenen van zijn Eenheid bij diegenen die hen aanmerken. Gij verwondert u over de leugens der ongelovigen; maar verwonder u over hun redenen als ze de verrijzenis loochenen, en zeggen: Hoe! Zal God ons noch eens van 't slijk der aarde maken als wij aarde zullen wezen? En zullen wij een nieuw volk zijn? Ze zijn boos en zullen ketenen om de hals hebben en eeuwig in 't helse vuur blijven. Ze storten zich in eeuwige pijnen en verachten Gods barmhartigheid. Hun voorgangers hebben gelijk ze gedaan; maar God is goedertieren tegen diegenen die zich bekeren. Straf strengelijk de hardnekkige ongelovigen. Ze zeiden: wij zullen niet in de Profeet geloven zo wij niet enige wonderdaad zien verschijnen. Zeg tot hen: Ik ben niet gezonden dan om Gods woord te verkondigen. Hij heeft lieden aan ieder volk gezonden om hen [278] de rechte weg te leren. Niets in de wereld is voor hem verborgen. Hij weet wat de vrouwen in hun buik dragen. Hij weet de tijd en 't ogenblik van ieder ding, het tegenwoordige, verleden en toekomende; hij is groot en almachtig. Hij weet hetgeen dat gij verborgen houdt en openbaar maakt. Hij weet waar diegenen zijn die zich met de duisterheid van de nacht bedekken en diegenen die in de helderheid van de dag wandelen. Ieder heeft door zijn gebied een bewaarder die op hetgeen merkt dat hij doet; en hij berooft niemand van de genade zo hij zijn goddelijke Majesteit niet vergramd heeft. Niemand kan hem beletten diegene te straffen die 't hem goeddunkt. Hij is 't die de bliksem die de mensen verschrikt aan u doet verschijnen en die zijn schepselen door de regen voedt die hij neer doet vallen. Hij schept de wolken, met vochtigheid beladen, hij doet de donder rommelen, schiet de bliksem uit en treft daarmee diegene die 't hem goeddunkt. De Engelen sidderen in zijn tegenwoordigheid; en nochtans twisten de bozen van zijn almacht. Men moet hem aanroepen. De gebeden van diegene die een ander God dan hem aanroepen zijn onnut. Ze zijn gelijk diegenen die dorst hebben en de hand naar een springbron uitstrekken, daar ze niet bij kunnen komen. ’t Gebed [279] der ongelovigen is goddeloosheid. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is de schaduw van de ochtend en de duisterheid van de avond verootmoedigen zich voor God door geweld of door liefde. Zeg tot hen: Wie anders dan God is Heer des hemel en der aarde? Wie anders dan God zal u beschermen? Uw afgoden kunnen u geen goed of kwaad aandoen. Is de blinde met de klaarziende en de duisternis met het licht gelijk? Zullen ze de schepselen in plaats van de Schepper aanbidden. God heeft alles geschapen en is almachtig: hij doet de regen van de hemel dalen en de beken met schuim bedekt in de dalen vloeien. 't Goud, zilver en de metalen die gij smelten doet om u te versieren en te verrijken zijn gelijk het schuim. Dus leert God hetgeen dat nut en dat onnut is: 't schuim verdween vaardig en brengt den mensen geen nut toe; dus verdween de leugen voor de waarheid. Dus spreekt God door gelijkenis tot diegenen die hem gehoorzamen en geeft aan hen het Paradijs. Alle de rijkdommen van de aarde, ja, en noch zo veel, zouden de ongelovigen niet kunnen vrijkopen: ze zullen eeuwig in 't helse vuur gestraft worden. Wie weet dat de waarheid, in dit Boek begrepen, niet van God aan u gezonden is? Diegene, die ervan twijfelt [280] is verblind; en de verstandige twijfelen er niet van. Diegenen die hetgeen dat ze aan God beloven voldoen die nies tegen zijn geboden doen, die zijn vrees voor ogen hebben die de dag des Oordeels vrezen, die om de liefde van zijn goddelijke Majesteit in hun lijden geduldig zijn, die hun gebeden ter gestelde tijd doen, die heimelijk en in 't openbaar aalmoezen uitreiken en die door hun goede werken hun zonden uitwissen zullen zalig zijn en met hun vader, vrouwen en gezinnen in 't hof van Eden gaan: de Engelen zullen hen bezoeken, hen groeten en tot hen zeggen: Ziet daar de vergelding van uw vastigheid, ziet daar de eeuwige genade. Diegenen die tegen hun beloften doen die Gods geboden ongehoorzaam zijn en de aarde verontreinigen zullen van God vervloekt zijn en streng gestraft worden: hij geeft en beneemt de goederen diegene die 't hem goeddunkt. De ongelovigen hebben zich om de goederen van de aarde verblijd, maar deze goederen zijn gering, zo men diegenen aanmerkt die in de andere wereld zijn. Ze zeggen: Indien Mohammed niet vanwege Gods enige wonderdaad doet verschijnen zo zullen wij hem niet geloven. Zeg tot hen: God geleide en begeleide diegene die 't hem goeddunkt. Hij verzekert het hart van diegene die in zijn Wet geloven. 't Gedenken aan God [281] verzeker het hart der ware gelovigen. Diegenen die goede werken doen zullen zalig worden. Wij hebben u gezonden gelijk wij de andere Profeten aan diegenen die voor u waren gezonden hebben. Onderwijst het volk hetgeen dat wij u ingegeven hebben toen ze u ongehoorzaam waren. Zeg tot hen: God is mijn Heer: daar is niet dan een enig God; ik heb mij geheel aan zijn goddelijke wil overgegeven; mijn toevlucht is tot zijn goedheid. Zo de Koran de bergen liet gaan, de aarde openen en de doden verrijzen, alles zou van God voortkomen. De ware gelovigen moeten niet wanhopen. God zal, als 't hem goeddunkt, de hele wereld op de rechte weg geleiden; en de ongelovigen zullen de straf van hun misdaden niet ontgaan. Gij zult bij hen wonen totdat Gods woord vervuld is; hij doet niet tegen hetgeen dat hij belooft. Ze hebben met de Profeten, die voor u gekomen zijn, gespot. Ik heb de tijd van hun bestraffing opgeschorst en hen in 't einde streng gestraft. Maar met wat bestraffingen! Ziet God niet hetgeen, dat van ieder gedaan wordt? Ze zeiden dat God medegenoten heeft waaraan ze namen naar hun believen gegeven hebben. Zult gij iets aan God leren? De bozen hebben behagen in hun boosheid en zijn van de rechte weg afgedwaald. Diegene die van God begeleid is zal niemand [282] vinden die hem geleidt: hij zal in deze en noch meer in de andere wereld gestraft worden. Niemand, dan God, zal hem kunnen bergen. Het Paradijs is aan diegenen beloofd die zijn vrees voor ogen hebben: ze zullen eeuwig allerhande genoegens genieten. Zodanig is 't einde der vromen: maar 't helse vuur is voor de ongelovigen bereid. Diegenen waaraan wij de kennis der Schriften hebben gegeven verblijden zich met de lering die wij aan u gezonden hebben. Daar zijn lieden die een deel daarvan verloochenen; zeg tot hen: Ik beveel u niet dan een enig God aan te bidden; hij is een zekere toevlucht der vromen. Wij hebben de Koran in de Arabische taal gezonden opdat de Arabieren hem zouden begrijpen. Indien gij de begeerte der ongelovigen volgt nadat gij kennis van Gods eenheid hebt verkregen, wie zal u kunnen beschutten of beschermen? Wij hebben Profeten voor u gezonden en hen geboden te huwen; en ze hebben kinderen gehad. De Profeten kunnen zonder Gods toelating geen wonderdaad doen. 't Einde van alle dingen is in Gods Boek geschreven: hij wist eruit en laat erin blijven dat hem goeddunkt; het kan niet veranderd worden. Ik zie dat enigen der bozen voorgenomen hebben u te doden: gij zijt alleenlijk verplicht hen te preken. Ik zal rekening van hun zonden houden [283] om hen te straffen. Zien ze niet dat hun landen en bezittingen dagelijks door uw veroveringen verminderen? God beveelt hetgeen, dat hem belieft. Niemand kan zijn oordelen ontgaan. Hij is zeer nauwkeurig in 't rekenen. Hun voorzaten hebben zich loos geveinsd, gelijk zij: maar God overtreft hen in loosheid. Hij weet het goed en kwaad dat ieder doet. Ze zullen eens bekennen aan wie het Paradijs toebehoren zal. Ze zeggen dat gij geen Profeet zijt. Zeg tot hen: 't Is genoeg dat God getuige van de waarheid tussen u en mij is. Wie weet al hetgeen dat in 't Boek van zijn goddelijke Majesteit geschreven staat?

13. 't Hoofdstuk van Abraham, omvat vijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de barmhartige God. Dit Boek! Wij hebben 't aan u gezonden om 't volk uit de duisternissen te doen gaan en tot het licht en tot de weg van uw Heer, die altijd overwinnaar en heerlijk is, te doen geleiden. Al hetgeen, wat in de hemel en op de aarde is behoord God toe. Ramp is over de ongelovigen; ze zullen in 't einde des wereld zeer grote pijnen voelen. Diegenen die de goederen van deze wereld boven diegenen des hemels stellen, die van de [284] weg des wet afdwalen en die haar willen veranderen zijn in een zeer grote doling, die verre van de waarheid af is. De Profeten hebben de taal van diegene gesproken waaraan ze gezonden waren om hen te onderwijzen. God begeleid en geleid diegene die 't hem goeddunkt? Hij is almachtig en voorzichtig. Wij zonden Mozes met wondertekenen om de kinderen van Israël uit de duisternissen te trekken en tot het licht te geleiden. Hij heeft de geboden der wet aan hen geleerd om tot onderwijs aan diegenen te dienen die volharden in goed te doen en die van de weldaden die ze ontvangen hebben niet ondankbaar zijn. Mozes sprak tot zijn volk en zei: gedenk aan de weldaad die God aan u gedaan heeft. Hij verloste u van Farao lieden die u grote pijnen deden lijden, die uw kinderen doodden, uw vrouwen mishandelden en die (van God gezonden uit oorzaak van uw zonden) u grote kalen lieten lijden. De Heer heeft gezegd: Indien gij niet ondankbaar zijt zo zal ik mijn gunsten over u vermeerderen; en indien gij boos zijt zo zult gij gestraft worden. Mozes zei tot zijn volk: Indien gij en alle de mensen boos zijn zo weet dat God altijd heerlijk zal wezen en u niet behoeft. Weet gij niet wat tevoren aan de lieden van Noach, Aad, Temod en aan hun nakomelingen is gebeurd die [285] van niemand bekend is geweest dan van God uit oorzaak van hun groot getal? Hij zond door zijn Profeten zijn geboden aan hen. Ze beten van gramschap op hun vingers en zeiden tot hen: wij verwerpen en verdoemen uw lering. De Profeten zeiden tot hen: Is er enige twijfel in 't geloof van Gods eenheid die een Schepper van hemel en van de aarde is? Hij riep u om u uw zonden te vergeven en stelt uw bestraffing tot aan de genoemde dag uit. Ze antwoordden: gij zijt mensen gelijk wij: wilt gij ons beletten de goden onzer vaderen te aanbidden? Breng ons redenen bij die krachtig genoeg zijn om hetgeen dat gij verkondigt te bewijzen. De Profeten zeiden: wij zijn mensen gelijk gij; maar God geeft zijn genade aan diegene die 't hem goeddunkt. Wij zijn door zijn toelating tot u gekomen. De ware gelovigen moeten in hem vertrouwen. Waarom zouden wij ons niet aan Gods wil die ons op de rechte weg geleid heeft overgeven? Wij zullen volharden in goed te doen. De vromen vertrouwen in zijn goddelijke Majesteit. De ongelovigen zeiden toen tot hen: wij zullen u uit ons land bannen zo gij niet van onze godsdienst zijt. Maar God heeft hen ingegeven dat de ongelovigen vergaan zullen en dat ze na hen de aarde zullen bewonen en dat hij diegenen zal beschermen die zijn [286] vrees voor ogen hebben en die de straffen vrezen die hij voor de bozen bereid heeft. De Profeten werden van God beschermd en de hardnekkige bozen werden verdelgd. Ze zullen in de hel gestoten worden en water vol van etter, pis en bloed drinken. De dood zal zich van alle zijden voor hun ogen vertonen eer ze deze drank ingezwolgen hebben. Ze zullen in dit ongeluk niet sterven, maar noch grotere pijnen lijden. De goede werken die van de bozen gedaan worden zijn gelijk het stof dat door een geweldige wint weggedreven wordt; en ze zullen onnut aan hen zijn. Ze zullen verdelgd worden omdat ze van de waarheid afwijken. Zien ze niet dat God de hemel en de aarde geschapen heeft? Dat hij hen verdelgen en zo 't hem goeddunk, een nieuw volk in hun plaats scheppen kan? Dit is niet zwaar voor God waaraan alles bekend is. De zwaksten van diegene die de bozen gevolgd hebben zullen in de dag des Oordeels zeggen: wij hebben u gehoorzaam d; zult gij ons heden van Gods bestraffing bevrijden? Ze zullen antwoorden: Indien God ons op de rechte weg geleid had zo zouden wij u ook daarop geleid hebben. Wij zijn rampzalig gelijk gij. Wij roepen en klagen in ons ongeluk; maar wij vinden geen toevlucht noch bescherming. De duivel zal tot hen zeggen: hetgeen wat God aan [287] u beloofd heeft, kan niet missen: Maar ik had het u voorzegt; ik heb door mijn bekoringen u zijn geboden doen ongehoorzaam zijn. Ik had geen andere macht op u dan u te verzoeken: gij hebt mij geen kwaad aangedaan toen gij naar mij luisterde; maar gij hebt uzelf kwaad aangedaan. Ik ben niet uw beschermer, noch gij de mijne. Ik heb boos geweest toen ik tevoren beleed dat gij mij aanbad. De hel is voor u en voor alle ongelovigen bereid; ze zullen daar grote pijnen lijden. Maar de vromen zullen in 't Paradijs ingaan daar veel vloeden vloeien en daar ze eeuwig met allerhande zegening en genoegens zullen wonen. Ziet gij niet hoe God door gelijkenis spreekt? Een goed woord is gelijk een goede boom die wortel in de aarde geschoten en zijn takken ten hemel verheven heeft en die door toelating van zijn goddelijke Majesteit zijn vrucht in zijn tijd voortbrengt. Hij leert deze gelijkenissen aan 't volk; misschien zal 't eraan gedenken. Een kwaad woord is gelijk een kwade boom die uit de aarde gerukt is: daar is niets wat hem ondersteunt; en hij is zonder wortel en zonder vrucht. God versterkt de ware gelovigen door zijn woord in deze en in de andere wereld, en misleid de onrechtvaardigen: hij doet hetgeen, dat hem goeddunkt. Ziet gij diegenen niet die zijn genade in boosheid hebben veranderd [288] en die diegenen die hen gevolgd zijn met hen in 't huis van verderf hebben doen wonen? Ze zullen eeuwig in 't helse vuur blijven. Ze zeggen dat God een medegenoot heeft die met hem gelijk is en dwalen af van de weg van zijn Wet. Zeg tot hen: gij zult goed in deze wereld hebben; maar de hel is de plaats daar gij bescheiden zijt. Zeg tot de ware gelovigen die hun gebeden ter gestelde tijd doen en die in 't heimelijk en openbaar aalmoezen uitreiken dat de dag komen zal waarin men niet zal mogen verkopen, noch kopen en waarin ieder van zijn werken vergolden zal worden. Zeg tot hen: God heeft de aarde en de hemelen geschapen, hij doet de regen van de hemel dalen die allerhande vruchten doet voortkomen om u te verrijken. Hij schiep het schip dat door zijn toelating op de aarde drijft. Hij schiep de vloeden, de zon, en de maan die zich gedurig bewegen. Hij schiep de dag en nacht en gaf aan al hetgeen dat gij begeerde. De gunsten die hij aan u bewezen heeft zijn niet te tellen, noch te verhalen; en nochtans zijn de stedelingen van Mekka altijd boos en goddeloos. Abraham zei: Heer, beschut deze stad en maak haar een toevlucht des wereld: keer mij en mijn kinderen af van de aanbidding der afgoden; ze hebben een deel van 't volk begeleid. Diegene die men volgt [289] en uw Eenheid belijdt zal van de mijnen zijn: indien iemand mij ongehoorzaam is gij zijt goedertieren en barmhartig. Heer, een deel van mijn geslacht woont te Mekka in een onvruchtbare plaats: bewijs aan hen de genade van in uw dienst te volharden; Buig het hart der mensen tot hen te beminnen: Verrijk hen met de vruchten der aarde; ze zullen misschien u daarvan bedanken. Gij weet al hetgeen dat in de wereld is; ik weet het niet. Niets is voor u verborgen, noch in de hemel, noch op aarde. Geloofd zij God die Ismael en Isaak in mijn ouderdom aan mij gegeven heeft. Hij verhoort de gebeden als 't hem goeddunkt. Heer, bewijs aan mij, en aan mijn geslacht de genade van in weldoen te volharden: verhoor mijn gebeden, vergeef mij; vergeef mijn vader en alle ware gelovigen in de dag des Oordeels. Denkt niet dat God onkundig is van hetgeen dat de ongelovigen doen. Hij stelt de bestraffing van hun misdaden uit tot aan die dag waarin alle mensen open ogen zullen hebben: in deze dag zullen ze hun zonden voor hun ogen zien; en hun hart zal vol van mistroostigheid zijn. Indien gij de dag des Oordeels aan 't volk preekt heeft God (zullen de bozen zeggen ons tot hiertoe bewaart om hetgeen te doen, dat gij aan ons beveelt? Zeg tot hen: Hebt gij hiervoor niet gezworen dat er geen verrijzenis [290] was? Gij hebt bij de ongerechtig gewoond en gezien hoe ze gestraft werden en hoe wij door gelijkenissen tot u hebben gesproken? Zeker, ze spannen tezamen; maar God kent hun samenspanning. Hun loosheid is de Profeet te tergen en te zien of hij de bergen zal doen bewegen. Denk niet dat God tegen hetgeen zal doen wat hij aan de Profeten beloofd heeft: hij is almachtig en wraakzuchtig. Denk op die dag waarin de aarde en de hemelen van gedaante zullen veranderen en waarin al 't volk verrijzen zal. In deze dag zal een enig almachtig God den mensen gebieden uit de graven te komen. Gij zult in deze dag de bozen met hun ketenen gebonden zien: hun klederen zullen vol van pek en zwavel en hun aangezicht met vuur bedekt wezen. God zal in deze dag ieder naar zijn werken vergelden of straffen; hij is nauwkeurig om rekening te houden. Dit boek is gezonden om 't volk te onderwijzen en om aan de mensen te leren dat er niet dan een enig God is: de wijzen zullen eraan gedenken.

14. 't Hoofdstuk van Hegir, (dal bij Mekka) omvat zevenenzeventig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God, ben de goedertieren [291] en barmhartige God. Deze tekens zijn de tekenen van de Koran die 't goed van 't kwaad onderscheidt. Hoe kunnen de ongelovigen hetgeen verhopen wat van de ware gelovigen verhoopt wordt? Geef hun over; dat ze (de goederen der armen) verslinden, dat ze zich rijk maken en dat ze zich in hun hoop vergenoegen; ze zullen eens zien hoedanig hun einde zal zijn. Wij hebben geen stad verdelgt voor dat de tijd, tot haar ondergang gesteld, verstreken was. Daar is geen volk, dat zijn noodschikking verhaasten of vertragen kan. De bozen zeiden: O mens die geloofd dat de Koran aan u gezonden is, wij zullen zeggen dat gij een tovenaar zijt totdat de Engelen ons verzekeren dat gij waarachtig zijt. De Engelen zullen niet op aarde afdalen dan om hen te straffen; en ze zullen de tijd van hun bestraffing niet kunnen vertragen. Zeker, wij hebben de Koran op aarde gezonden en zullen hem zonder verandering bewaren. Wij hebben voor dezen Profeten de een na de ander gezonden, de bozen hebben met hen gespot en hen veracht. Dus druk ik de boosheid in 't hart der bozen. Ze zullen niet in de Profeet geloven en in de straf van diegene vallen die voor hen geweest hebben. Indien wij de ingang des hemels voor hen openden en indien ze (de Engelen) in de schaduw van de deur [292] zagen intreden en uitgaan zo zouden ze noch zeggen dat hun ogen en zijzelf betoverd waren. Wij hebben tekens aan de hemel geschapen en hen met sterren versierd om de geest van diegene die hen aanschouwen te vergenoegen. Wij hebben hen voor de pogingen des duivels beschut: maar de vlinder volgt al hetgeen dat blinkt en geloofd dat het een ster is. Wij hebben de aarde uitgestrekt en de bergen naar evenredigheid verheven: wij hebben de aarde allerhande vruchten doen voortbrengen om u te voeden en verrijken. Wij hebben de sleutels van haar schatten in onze macht behouden om hen naar de maat die noodzakelijk is uit te delen. Wij deden een verse wind rijzen en zonden regen om de aarde te besproeien. Gij doet haar vruchten niet voortkomen. Wij geven 't leven en de dood en hebben de beschikking van al hetgeen dat in de wereld is. Wij weten hoedanig diegenen waren die voor u zijn geweest; en hoedanig diegenen zullen wezen die na u komen. Ik zal hen alle in 't einde des wereld verzamelen om geoordeeld te worden. Wij hebben de mens van 't slijk der aarde en voor hem de duivel van vuur zonder rook geschapen. Gedenk dat God tegen zijn Engelen gezegd heeft: Ik zal de mens van 't slijk der aarde scheppen en tegen hem blazen om leven aan hem te [293] geven: buig voor hem en aanbid hem. De Engelen, uitgezonderd de duivel, hebben hem aanbeden. God zei tot de duivel: Waarom aanbidt gij de mens niet? Hij antwoordde: Ik zal hem niet aanbidden; gij hebt mij van vuur en hem van 't slijk der aarde geschapen. God zei: Vertrek uit het Paradijs; gij zult er tot aan de dag des Oordeels uitgebannen en vervloekt zijn. Heer, zei de duivel, geef mij uw vloek niet dan tot aan de dag des Oordeels. Gij zult, zei God, tot aan de genoemde dag vervloekt zijn. Heer, zei de duivel, ik zal alle schepsels kwellen omdat gij mij gekweld hebt: ik zal maken dat ze uw geboden ongehoorzaam zijn, uitgezonderd diegenen die in u zullen vertrouwen en zich aan uw goddelijke wil overgeven. God zei: 't Is de rechte weg; gij hebt geen vermogen op de vromen die mijn wet volgen, maar alleen op de ongelovigen voor die de hel bereid is. De hel heeft zeven deuren en iedere deur heeft zijn bijzonder bedrijf. De vromen zullen in tuinen wonen die met heerlijke springbronnen versierd zijn. Wij zullen hen van allerhande vete verlossen. Ze zullen, als broeders, met alle gunst en eerbied op bedden rusten en in een eeuwig geluk zijn. Boodschap diegenen die mij aanbidden dat ik goedertieren en barmhartig ben en dat [294] mijn bestraffingen ruw en streng zijn. Preek hen de geschiedenis van Abrahams gasten. Ze groetten hem toen ze in zijn huis traden. Abraham was bevreesd van hun komst; maar ze zeiden tot hem: Vrees niet, wij zijn Gods Boden; wij boodschappen aan u dat gij een zoon zult hebben die een groot man zal zijn. Boodschapt gij mij, zei hij, dat ik in mijn ouderdom een kind zal hebben? Waarom spreekt gij dus? Wij zeggen u de waarheid, zeiden de Engelen, wanhoop niet van Gods genade; niemand, dan de bozen, wanhopen van haar. O Gods Boden, zei Abraham, wat eist gij? Wij zijn gezonden om de ongelovigen te verdelgen en om alle 't gezin van Lot te verlossen, uitgezonderd zijn gemalin die onder diegenen zal blijven die gestraft zullen worden. Toen deze Boden bij Lot kwamen zei hij tot hen dat hij hen niet kende. Wij zijn, zeiden ze, bij u gekomen om dit volk van de twijfel die 't van Gods Almachtig heeft te verlichten, hetgeen dat wij tot u zeggen is zeer waarachtig. Doe uw gezin in deze nacht uit de stad trekken en volg het allengs. Dat niemand van u terugziet; en ga daar men u gebieden zal. De bozen zullen alle ‘s morgens verdelgd worden. De stedelingen kwamen bij Lot om deze vreemdelingen te zien. Lot zei tot hen: Ik bid u [295] dat gij u niet met mijn gasten besmet. Vreest God en onteerd niet uzelf. Daar zijn mijn dochters, neem hen. Ze zeiden; wij beletten u niet uw gasten te herbergen; en ze bleven verward in hun dronkenschap. Ze werden 's morgens van de donder overvallen. Wij hebben de stad het onderste boven gekeerd en deden stenen met vuur op hen regenen die hen geheel verdelgd hebben. Dit zal aan de voorbijgangers die deze puinhopen zien tot een voorbeeld en aan diegenen die in zijn goddelijke Majesteit geloven tot een teken van Gods almacht dienen. Diegenen die de bossen bij Medina bewoonden waren boos; maar wij hebben ons aan hen gewroken: ze hebben, gelijk het volk van Lots stad aan de nakomelingen tot een voorbeeld gediend. Diegenen die in 't dal van Hegir woonden hebben de Profeten geloochend: wij hebben onze wonderdaden aan hen vertoond en onze geboden aan hen geleerd; doch ze hebben hen veracht. Maar ze rusten ‘s morgens in hun huizen, op de bergen gebouwd, en in hun vestingen toen de donder hen overviel. Hun schatten hebben hen niet geborgen; maar ze werden allen verdelgd. Wij hebben de aarde en hemelen niet geschapen, dan tot een teken van de waarheid en van onze Eenheid. Het uur van 't Oordeel nadert. Onttrekt u van uw volk met [296] zoetheid; uw Heer die alles geschapen heeft weet alles. Wij hebben zeven tekens, en de waarste Koran aan u geleerd. Verlet u niet met de verscheidenslach van goederen te aanmerken, die van de bozen bezeten worden: bedroef u niet zo ze in hun boosheid volharden. Zeg tot hen: ik verkondig u niets anders dan Gods woord en de helse pijnen. Wij zullen de bozen straffen, gelijk wij diegenen straffen die de Koran hebben gedeeld en een deel daarvan aangenomen en 't ander deel verwerpen. Ik ben uw Heer. Ik zal hen rekening van hun bedrijf eisen. Preek hetgeen dat aan u geboden is en wijk van de ongelovigen. Wij zullen u van diegenen beschutten die u bespotten, gelijk ook van diegenen die de afgoden aanbidden. Ik weet dat gij u om hun redenen zult bedroeven; maar loof en aanbid uw Heer tot aan de dood.

15. 't Hoofdstuk van de Honigbij, omvat honderd achtentwintig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Gods bestraffing is niet ver; wens haar niet voor de tijd. Geloofd ze God: hij heeft geen medegenoot. Hij doet zijn Engelen afdalen en zend zijn ingevingen aan diegene die 't hem goeddunkt. Verkondig de ongelovigen [297] zijn macht en de helse pijnen. Daar is geen God dan hij; vreest hem: hij heeft de aarde en de hemelen geschapen. Hij is machtiger dan uw afgoden. Hij heeft de mens van 't slijk der aarde geschapen; en hij is echter hardnekkig in zijn hoogmoed. Hij heeft de reine beesten tot uw gebruik geschapen; gij trekt er groot voordeel en nut van om u te kleden en te spijzen. Gij ziet hun schoonheid als ze zich mesten en weiden: ze dragen de last en al hetgeen dat gij begeert in de steden en daarbij hetgeen wat gij niet zonder hen dan met zeer grote arbeid kon dragen. God is goedertieren en barmhartig tot u. Hij heeft de paarden, muilezels en ezels geschapen om u te dragen. Hij heeft veel voortreffelijke dingen geschapen daarvan gij geen kennis hebt. Hij leert de rechte weg aan diegenen die zijn geboden onderhouden. Indien hij gewild had, hij zou u alle op de weg van zijn wet geleid hebben. Hij zond water van de hemel om uw dorst te lessen en om de planten en bomen die uw kudden voeden te doen voortbrengen. Hij doet de olijfbomen, palmbomen, wijngaarden en allerhande vruchten voortkomen. Deze dingen zijn blijken van zijn Eenheid voor diegenen die hen aanmerken. Hij heeft de nacht, de dag, de zon, de maan en de sterren die zich naar zijn wil bewegen [298] geschapen: deze dingen zijn tekenen van zijn almacht bij diegene, die wijs zijn. Hij heeft al hetgeen dat op aarde is, verscheiden van kleur, aard en geslacht geschapen; gelijk ook de zee, de vis, parels en andere gesteenten om u te versieren aan u geeft. Gij ziet dat de schepen op de wateren drijven en, tot voordeel van uw koophandel de golven doorsnijden; gij zult misschien God van zijn gunsten bedanken. Hij heeft de bergen opgeheven om de aarde vast te stellen en haar te beletten zich te bewegen. Hij heeft de vloeden geschapen en wegen gesteld om u te geleiden: hij heeft er de sterren geschapen om u bij nacht op de zee te wijzen en de bergen om bij dag uw weg te kennen. Wie anders als hij kon hetgeen scheppen, dat hij geschapen heeft? Zult gij er nooit op denken? Gij kon geen rekening van zijn gunsten houden: hij is heel goedertieren en barmhartig, en weet de geheimenis van uw zielen. De afgoden die gij aanbidt kunnen niets scheppen: in tegendeel, ze zijn geschapen en dode dingen, zonder beweging en die niet weten in welke tijd de wereld verrijzen zal. Uw God is een enig God. Diegenen, die niet in 't einde des wereld geloven, diegenen die zijn Eenheid loochenen en diegenen die zich van hun vals geloof beroemen worden niet van zijn [299] goddelijke Majesteit bemind. Als men hen van hetgeen ondervraagt dat God (Mohammed) ingegeven heeft, zo antwoorden ze dat hij niet dan fabels van de oudheid preekt: maar ze zullen in de dag des Oordeels hun pak dragen. Zij die hen van de rechte weg afgeleid en hem niet gekend hebben zullen hun pakken dragen. Diegenen die voor hen waren, hebben bedriegers geweest. God heeft hun woningen omgeworpen, en de stukken zijn op hen gevallen; hij heeft hen gestraft, toen ze er minst op dachten. Hij zal hen in de dag des Oordeels beschaamd maken en hen vragen waar hun afgoden zijn waarom ze tegen de ware gelovigen twisten. Diegenen die kennis van Gods geboden hebben verzekeren dat de schande op 't voorhoofd der ongelovigen zal zijn en dat de Engelen hen, om de lelijkheid van hun zonden, doden zullen. Ze zullen in het uur van de dood zeggen dat ze in God geloven; en dat ze berouw van hun misdaden hebben. God weet hetgeen dat ze gedaan hebben; hij zal hen bevelen in de hel te gaan daar de woning der hovaardige is. Hij zal diegenen die zijn vrees voor ogen gehad hebben bevelen in 't huis der eeuwigheid en in de hoven en tuinen van Eden in te treden daar veel vloeden vloeien. Ze zullen daar eeuwig met hun hoogste begeerte blijven. Zullen [300] de bozen in hun zonden blijven totdat de Engelen hen doen doden of tot aan de dag des Oordeels? Dus hebben diegenen gedaan die voor hen geweest zijn. God heeft hen geen ongerechtigheid aangedaan, maar ze hebben zichzelf door hun onbillijkheid verongelijkt: ze zijn er om gestraft en hebben de straf die ze veracht hadden gevoeld. Ze zeiden: Zo God gewild had, onze vaders en wij zouden niet dan hem alleen aangebeden hebben: dus hebben ook hun voorzaten gesproken. De Profeten zijn niet verplicht dan te preken en 't volk te onderwijzen. Wij hebben aan ieder volk een Profeet gezonden om hen te onderwijzen en aan hen te bevelen een enig God te aanbidden en de aanbidding van Tagot en de afgoden te verlaten. God heeft sommigen van hen op de rechte weg geleid; en de anderen zijn afgedwaald. Aanmerk hoedanig 't einde der bozen is. Indien gij tracht hen op de rechte weg te brengen zo zult gij uw tijd verliezen. God geleid niet diegenen die afdwalen willen. Ze zullen in de dag des Oordeels van bescherming beroofd zijn. Ze hebben bij hun trouw gezworen dat God de doden niet zal doen verrijzen. In tegendeel, hij zal hen doen verrijzen om hen naar zijn beloften te straffen: maar het grootste deel der mensen weet het niet: indien ze ’t wisten [301] ze zouden hun doling en de bozen hun lasteringen kennen. Als wij iets wilden zeiden wij: Zij, en 't was. Diegenen, die om de liefde van hun Heer van de bozen afwijken en zich bekeren zullen in deze wereld vergolden worden en noch meer in de andere zo ze 't konden bekennen. Diegenen, die 't ongelijk der ongelovigen geduldig verdragen en zich in hun Heer vertrouwen, zullen, als ze er minst op denken, vergolden worden. Wij hebben voormaals niet dan mensen gezonden om onze wet te verkondigen; vraagt diegenen die kennis van de geschreven (Joden en Christenen) wet hebben, of het niet waarachtig is. Wij hebben de Koran aan u gezonden op dat gij onze geboden aan de mensen zou leren; ze zullen er misschien op denken. De aarde zal niets voor diegenen voortbrengen die tegen de Profeet aanspannen: ze zullen gestraft worden als ze er minst op denken. God zal hen in hun handel straffen: ze zullen zijn bestraffing niet ontgaan; en hun goederen zullen allengs voor hun ogen verminderen. God is alleenlijk goedertieren en barmhartig tegen diegenen die hem eren. Zien ze niet de schaduw van hetgeen, dat God geschapen heeft nu ter rechter- en dan ter linkerhand om zijn goddelijke Majesteit aan te bidden? Zeker, ze zijn te verachten. Al hetgeen wat op de aarde en in de hemelen is [302] de beesten en de Engelen aanbidden God met ootmoedigheid: ze vrezen hun Heer en gehoorzamen zijn geboden. God heeft hun bevolen niet dan een enig God te vrezen en te aanbidden aan wie men eeuwig gehoorzaamheid verplicht is. Wie zult gij anders, dan God, vrezen? Wie anders, dan God, zal u beschermen? Als u enig kwaad overkomt zo neemt gij uw toevlucht tot zijn goddelijke goedheid: en als gij verlost zijt zo bedankt hem een deel daarvan en geloofd echter niet in zijn wet. Gij zoekt niet dan de rijkdommen van de aarde; maar gij zult zien hoedanig uw einde zal zijn. Ze zeggen dat hun goederen van hun afgoden voortkomen. Zeker, men zal hen eens rekening van hun lasteringen afeisen. Ze zeggen dat God dochters heeft: zeker, ze bedriegen zich en zijn niet goed voldaan als men tot hen zegt dat hen een dochter geboren is. Ze vlieden diegenen die hen de bestraffing van hun zonden aanzeggen. God zal hen in de schande laten; en ze zullen veracht worden gelijk de aarde die men met voeten treedt omdat ze niet in de dag des Oordeels geloven: ramp zal hen eeuwig volgen. God zal altijd gebieden en eeuwig machtig en overwinnar zijn. Indien God het volk strafte als het hem vergramt zo zou hij geen dier op aarde laten. Hij schorst de straf der mensen [303] tot aan de gestelde tijd: ze kunnen hem niet verhaasten, noch vertragen. Ze zeggen dat God hetgeen heeft wat ze zelven niet graag zouden hebben. Ze liegen als ze zeggen dat het Paradijs voor hen is: ze zijn zonder twijfel afgeweken en zullen in 't helse vuur gestoten worden. Zeker, wij hebben voormaals Profeten aan 't volk gezonden: de duivel heeft de mensen verleid en de meester der bozen in deze wereld geweest; maar ze zullen in de andere wereld grote pijnen voelen. Wij hebben aan u de Koran gezonden om den mensen de twijfelingen die ze aangaande de Godsdienst hebben te verklaren en om de ware gelovigen op de rechte weg te geleiden. God zendt regen van de hemel om de aarde te verversen; 't is een klaarblijkelijk teken van zijn almacht bij diegenen die naar zijn woord luisteren. Gij hebt noch een bewijs van zijn almacht in de beesten die aan u melk geven om u te voeden en een ander bewijs in de vruchten der aarde, in de vrucht der palmbomen en van de wijngaard daar gij wijn van trekt en voordeel van krijgt. Deze dingen zijn tekenen van zijn almacht bij diegenen die hen begrijpen. De Heer heeft den honigbij ingegeven in 't veld te wonen, zich in de bomen en korven te onthouden en van allerhande vruchten te eten. Hij [304] brengt honig van verscheiden kleuren voort die tot geneesmiddel in de ziekten der mensen dient. Deze dingen zijn tekenen van Gods almacht bij diegenen die hen aanmerken. God heeft u geschapen en zal u doen sterven. Onder u zijn lieden die in hun leven vol schande zullen zijn opdat ze zouden bekennen dat God alles weet en dat hij almachtig is. Hij geeft de goederen aan sommigen meer dan aan anderen. De knechten hebben geen deel in de middelen van hun meester en zijn niet met hem vergezelschapt en nochtans verzellen ze met God een andere god die hem gelijk is en lasteren zijn genade. God heeft u mannen en wijven geschapen en heeft aan u kinderen en aan uw kinderen noch andere kinderen gegeven: hij heeft u met de goederen van de aarde verrijkt. Zult gij na deze genade in uw afgoden geloven die onbezielde, ijdele en onnutte dingen? Zult gij van Gods weldaden ondankbaar wezen? Zult gij hetgeen aanbidden dat u noch goed noch kwaad aandoen kan? Geloofd niet dat er een ander god is die gelijke macht dan God heeft en met hem vergezeld is. Hij weet hetgeen dat gij niet weet. Hij leert een gelijkenis aan u. Een slaaf die arm is kan geen aalmoezen bewijzen; en diegene die rijk is doet aalmoezen in 't heimelijk en in 't openbaar, gelijk ’t hem [305] goeddunkt. Zijn ze beide gelijk? Moeten ze met elkaar vergeleken worden? Loof zij God. Zeker, 't grootste deel van 't volk kent zijn gunsten niet: hij leert aan u een gelijkenis. Daar zijn twee mensen, de een is stom en doof geboren en tot een last aan zijn voogd die niet weet waartoe hij hem gebruiken zal; hij is niet bekwaam om goed te doen of om goed te zeggen: is hij gelijk met diegene die spreekt, die hoort, die de gerechtigheid aan de mensen leert en die de rechte weg volgt? Al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is behoord aan God: als hij iets gebied, zo is 't in een ogenblik, ja noch eerder gedaan. Hij is almachtig. Hij is 't die u uit de buik van uw moeder doet komen, die 't gehoor, 't gezicht en 't gevoel aan u geeft: gij zult er hem misschien af bedanken. Ziet gij niet de vogels die in de lucht vliegen? Wie anders, dan God, ondersteunt hen? Dit is een klaarblijkelijk teken van zijn almacht voor de ware gelovigen. Hij heeft huizen om te wonen en de vellen en pelzen der beesten om u te dekken aan u gegeven. Hij geeft aan u hun haar en wol om uw huizen te voorzien en om u te verrijken. Hij heeft bomen en wolken geschapen om u in schaduw te houden. Hij heeft bergen en holen geschapen om u van de regen te beschutten. Hij heeft kleren geschapen om u [306] tegen de hitte der zon en wreedheid der koude te bewaren. Hij heeft zijn genade over u opgehoopt: gij zult u misschien aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgeven en zijn Eenheid belijden. Indien de ongelovigen van de weg der wet afdwalen, gij zijt niet verplicht, dan om verstandelijk voor hen te preken. Ze kunnen Gods genade en verachten haar omdat het grootste deel onder hen boos is. Verkondig hen de dag, waarin ik alle de volken der wereld en de Profeten en Apostelen, die mijn geboden aan hen verkondigd hebben, zal doen verrijzen. Daar zal geen verschoning voor de ongelovigen zijn. Ze zullen geen bescherming noch verlichting in hun ellende vinden. Als ze dan hun afgoden zien zullen ze de Eenheid van uw Heer belijden en daarbij dat hun afgoden niet voor hen kunnen spreken. God heeft de straf der ongelovigen vermeerderd en hen kwaad op kwaad toegezonden, omdat ze de wereld beletten zijn wet te volgen. Verkondig hen de dag waarin ik alle volken der wereld zal doen verrijzen en met hen de Profeet, die voor hen gepreekt heeft, om getuige van hun werken te zijn. Ik zal getuigen tegen diegenen van uw volk wezen. Ik heb 't boek, wat de geheimenissen van mijn wet verklaart, aan u gezonden om 't volk op de rechte weg te geleiden en om diegenen [307] die mijn Eenheid belijden de vreugden van 't Paradijs aan te zeggen. God gebied aan u niets anders te doen dan hetgeen dat redelijk is. Hij gebied u gaven aan de armen te geven en goed aan uw verwanten te doen. Hij verbiedt u de hoererij, ongehoorzaamheid en ongerechtigheid: hij gebied u goed te doen: misschien zult gij erop denken. Voldoet hetgeen, dat gij aan God beloofd hebt: doet niet tegen het beloofde eerder. Gij hebt God tot getuige van uw beloften geroepen: hij weet al hetgeen dat gij doet. Doet niet gelijk de vrouw die garen gesponnen en gewonnen en daarna dat alles bedorven en geschonden heeft. Geloofd niet dat er bedrog en doling in uw wet is. Indien de ongelovigen groter in getal zijn dan gij, God laat zulks toe om u te beproeven. Hij zal in de dag des Oordeels de twijfelingen die onder u zijn, verklaren. Indien hij gewild had gij zou alle een zelf wet onderhouden hebben: hij geleide en begeleide diegene die 't hem goeddunkt en zal nauwkeurig rekening van uw werken van u eisen. Geloof niet dat er bedrog in uw wet is. Wacht u van struikelen, nadat gij uw treden vast en zeker gesteld hebt. Gij zult strengelijk gestraft worden zo gij 't volk van de rechte weg afleid. Doet niet om enige waarde tegen hetgeen dat gij aan God beloofd hebt. Zijn gunst is bevorderlijk [308] voor u dan de goederen van de aarde, zo gij hem kon kennen: Uw goederen zijn vergankelijk en de goederen des hemels zijn eeuwig. Hij zal diegenen vergelden die volharden in goed te doen: en diegene, die goede werken doet zal in deze n in de andere wereld gezegend zijn. Als gij de Koran leest zo verzoek van God dat hij u van de boosheid des duivels die aan alle schepselen verschrikkelijk is, verlost: hij heeft geen vermogen op diegenen die in zijn goddelijke Majesteit vertrouwen. Zijn macht strekt zich over diegenen uit die afdwalen, die hem gehoorzamen en die veel goden aanbidden. Als wij enige geboden veranderen, (God weet wel wat hij beveelt) zo zeggen ze dat gij een leugenaar zijt: in tegendeel, 't grootste deel onder hen is onkundig. Zeg tot hen dat de heilige Geest zulks vanwege uw Heer geleerd heeft om de gelovigen in hun geloof te bevestigen, diegenen, die zijn Eenheid belijden op de rechte weg te geleiden en hen de vreugden van 't Paradijs aan te zeggen. Ik weet dat ze zeggen dat een mens de Koran aan hem geleerd heeft. Diegene van wie ze vermoeden dat hij 't aan hem geleerd heeft is een Persiaan van geboorte en spreekt de Perzische taal; en de Koran is in de Arabische taal, vol onderwijzing en welsprekendheid. Diegenen die [309] niet in God geloven zullen grote pijnen voelen. Diegenen die zijn geboden verwerpen lasteren zijn goddelijke Majesteit. Diegenen die zijn wet verwerpen, nadat ze die beleden hebben, zullen de uitwerkingen van zijn gramschap voelen en gestraft worden omdat ze de goederen van de aarde boven de goederen des hemels gesteld hebben. God geleid niet de ongelovigen. Diegenen in wiens harten hij de ongehoorzaamheid ingedrukt heeft, diegenen die hij van 't gehoor en gezicht beroofd heeft zijn onkundig. Ze zullen zonder twijfel in 't einde des wereld in 't getal der verlorenen staan. Hij is barmhartig aan diegenen die zich bekeren, aan diegenen die berouw hebben van dat ze 't volk van de rechte weg hebben afgeleid en aan diegenen, die in de gehoorzaamheid van zijn geboden volharden. Gedenk aan de dag waarin de mens tegen zichzelf zal twisten en ieder zonder ongerechtigheid van zijn werken vergolden zal worden. God leert aan u een gelijkenis: Daar is een vrije plaats met grote voorrechten aan die God van alle zijden zijn weldaden in overvloed zendt en echter daar ver ondankbaar is, in voegen dat hij, om haar ondankbaarheid de ellende, hongersnood en vrees aan haar heeft gezonden. God heeft aan haar stedelingen een Profeet van hun landaard [310] gezonden; ze hebben hem verloochend en zijn gestraft uit oorzaak van hun zonden. Eet van hetgeen wat God aan u gegeven heeft en bedankt hem van zijn genade zo gij hem aanbidt. 't Is u verboden van een kreng, van bloed, van varkensvlees en van al hetgeen te eten wat niet in 't uitspreken van Gods heilige naam gedood is. Hij zal goedertieren en barmhartig tegen diegene zijn die er door nood van eet zonder voornemen van hem te vergrammen. Liegt niet als gij zegt: Ziet daar hetgeen wat veroorloofd is te eten. Lastert God niet: diegenen die hem lasteren zullen in deze wereld geen voorspoed hebben en in de andere wereld droevige pijnen lijden. Wij hebben voormaals de Joden verboden van hetgeen te eten wat wij aan u verhaald hebben: wij hebben hen geen ongerechtigheid aangedaan; maar ze hebben zichzelf door hun zond, verongelijkt. Uw Heer is goedertieren en barmhartig aan diegenen die hem uit onkunde vergrammen, die zich bekeren en goede werken doen. Abraham was God gehoorzaam, hij beleed dezelfde Eenheid: hij aanbad niet de afgoden, en bedankte God van zijn weldaden. God verkoos en geleidde hem op de rechte weg; hij gaf aan hem 't goed in deze wereld en stelde hem in de andere wereld in 't getal der gelukzaligen. Wij hebben [311] u ingegeven Abrahams wet te volgen: hij beleed Gods Eenheid en aanbad niet de afgoden. Hij heeft onder de Joden de Sabbat opgericht waarover ze twisten; God zal hun verschil in de dag des Oordeels oordelen. Roept het volk met voorzichtigheid en prediking tot Gods wet en twist met goede redenen tegen hen. God kent diegenen, die van de rechte weg afdolen. Indien ze u mishandelen, zo handel met hen gelijk ze u zullen handelen. Indien gij geduldig zijt, 't geduld is bevorderlijk voor diegenen die 't gewillig aannemen. Hebt geduld om Gods wil en kwel u niet om de handel, noch om de boosheid der bozen. God is met de vromen die zijn vrees voor ogen hebben.

16. 't Hoofdstuk van de Nachtreis, omvat honderdelf regels, te Mekka geschreven.

Waarde Lezer, de Turken geloven dat Mohammed in de nacht van deze reis met de Engel Gabriël in de hemelen klom en op een witte Burak zat, wat een beest is ten deel muilezel, ten deel ezel en ten deel paard. Hij zag alle de Profeten die voor hem geweest hadden en alle de wonderen van 't Paradijs. Hij sprak met God die in zijn stoel zat. De Bedaoi noemt dit het Hoofdstuk der Kinderen van Israël.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Geloofd ze diegene die [312] bij nacht zijn dienaar uit de Tempel van Mekka naar de Tempel van Jerusalem heeft doen gaan. Wij hebben deze Tempel gezegend en al hetgeen dat daar omtrent is tot teken van onze almacht. Wij hebben aan Mozes 't oude Testament gezonden om de kinderen van Israël te onderwijzen en om hun te verbieden een ander God, als mij, te aanbidden en om hen ook te verbieden Noach’ s geslacht aan te bidden, noch ook de stam van diegene die wij in de Ark bewaard hebben. Noach is mijn schepsel en mijn dienaar die mijn weldaden erkent. Wij hebben in de Schrift de kinderen van Israël verboden de aarde tweemaal te verontreinigen om niet al te groot een vuur te ontsteken. Toen u dit overgekomen is hebben wij onze dienaars tegen u verheven en zijn met geweld tot in 't midden van uw huizen ingegaan. Dit werd zo haast uitgevoerd, als beloofd. Wij hebben eindelijk aan u voordeel over onze vijanden gegeven en goederen en kinderen tot uw bijstand. Gij zijt groter in getal geweest, dan de ongelovigen. 't Goed en kwaad dat gij doet zullen voor uw zielen zijn. Wij hebben de bozen tegen u op doen staan uit oorzaak van uw zonden om u door de moord en door de slavernij uw lichamen te bedroeven. Ze hebben de Tempel van Jerusalem verwoest, gelijk ze 't de eerste maal [313] verwoest hadden. Uw Heer zal u vergeven zo gij u bekeert. Wij hebben de hel opgericht tot een eeuwige gevangenis der ongelovigen. De Koran geleidt de vromen op de rechte weg: hij boodschapt hen een grote vergelding. Hij verkondigt den bozen de helse pijnen en vermaant de mensen tot weldoen, ofschoon ze tot kwaad genegen en vaardig om te zondigen zijn. Wij hebben de dag en nacht geschapen; ze zijn tekenen van onze almacht. Wij hebben de nacht doen voorbijgaan en de dag doen verschijnen om te arbeiden en op dat gij 't getal der eeuwen, maanden en jaren zou kennen. Wij hebben onze geheimenissen zonder duisterheid verklaard en ieder verplicht het pak van zijn ongerechtigheden tot aan de dag des Oordeels te dragen. Wij zullen in deze dag aan de mensen de rekening van hun zonden vertonen. Ze zullen vergolden en gestraft worden naar 't goed en kwaad dat ze gedaan hebben; en niemand zal het pak van zijn naaste dragen. Wij hebben aan 't volk Profeten en Apostelen gezonden om onze geboden te preken eer wij 't straffen. Eer wij een stad verdelgden hebben wij haar voornaamste inwoners daarvan verwittigd. Als ze ongehoorzaam waren hebben wij hen naar ons woord gestraft en verdelgd. Ho veel steden hebben wij sedert Noach watervloed [314] verdelgd? De zonden des volks zijn aan uw Heer bekend. Ik geef de goederen deze wereld aan diegenen die hen begeren om hen in de hel te storten daar ze berouw van hun zonden zullen hebben en van barmhartigheid beroofd zijn. Diegene die arbeid om de goederen des hemels te verkrijgen zal van uw Heer in deze wereld beschermd worden en in de andere wereld van de goederen des hemels verrijkt zijn. Aanmerk hoe wij onze schepselen, 't een boven 't ander stellen: de vergelding des hemels is veel groter dan degene van de aarde. Geloofd niet dat er twee goden zijn; gij zult anders berouw daarvan hebben en in de dag des Oordeels van bescherming beroofd zijn. Uw Heer heeft u geboden geen ander, dan hem, te aanbidden en uw vader en moeder te eren, voornamelijk in hun ouderdom. Zegt niets tot hen dat hen bedroeven kan en kwel hen niet. Spreekt tot hen met eerbied, veracht hen niet en bid God dat hij deernis met hen hebt gelijk ze deernis met u hadden toen ze u in uw jeugd opbrachten. God weet al hetgeen dat in uw zielen is. Hij zal barmhartig tot u wezen zo gij hem gehoorzaam t. Geeft aan uw verwanten hetgeen dat hen toebehoort. Doet goed aan de armen en aan de pelgrims. Weest niet verkwistend: de verkwiste goederen zijn broeders van de duivel, die ondankbaar [315] van zijns Heers weldaden is. Veracht de armen niet, zo gij Gods barmhartigheid begeert te verkrijgen. Spreekt tot hen met vriendelijk en poogt hen te vergenoegen. Sluit uw handen niet geheel en strekt hen ook niet geheel uit: indien gij anders doet zo zult gij ongenoegen daar over zijn. Uw Heer geeft en beneemt zijn weldaden diegene die 't hem goeddunkt. Hij kent zijn volk en weet al hetgeen, at het doet. Dood uw kinderen niet uit vrees van nood. Ik zal aan hen hetgeen geven dat hen noodzakelijk is: de moord der kinderen is een zeer grote zonde. Vliedt de hoererij die vuil en onbetamelijk is. Dood niemand zonder reden. Wij hebben geboden diegene te vervolgen die zijn naaste gedood heeft: maar de erfgenaam moet niet zondigen met boosaardig de onschuldige voor de schuldige te vervolgen. De onschuldige is in Gods bescherming. Neemt niet het goed der wezen, maar draagt zorg voor hen, totdat ze aan een bescheiden ouderdom zijn gekomen. Voldoet uwe beloften: men zal daarvan rekening van u eisen. Meet met goede maat en weeg met goed gewicht. Verlet u niet met hetgeen dat gij niet weten moet. Men zal u rekening afeisen van de zonden die gij door 't gehoor, door 't gezicht en door de gedachten bedreven hebt. Weest niet hoogmoedig. [316]

Gij zult nimmer zo lang als de aarde, noch zo hoog als de bergen zijn. Deze zonden zijn zeer groot voor uw Heer. 't Is een deel van hetgeen dat hij u ingegeven heeft aan zijn volk te preken; zeg niet dat er twee goden zijn; anderszins zult gij in 't helse vuur gebannen worden. Uw Heer heeft u met al diegenen, mannen en vrouwen die zijn geboden gehoorzamen tot zijn zonen en dochters verkozen, gelijk de Engelen: Zegt echter daarom niet dat God kinderen heeft. Wij hebben in de Koran al hetgeen verhaalt wat nootzakelijk dient aan 't volk voorgedragen te worden. Zeg tot hen: Indien er een god neffens God is, zo aanroep diegene die zijn zetel in de hemel heeft. Geloofd zij God; hij heeft geen medegenoot: hij is zeer hoog en groot. De zeven hemelen loven hem en al hetgeen dat op aarde is verheerlijkt hem: maar gij begrijpt hem niet; hij is goedertieren en barmhartig. Wij zullen u van de bozen afscheiden, hun hart verharden en hun oren stoppen. Als gij de Koran zult lezen en tot hen zeggen dat er niet meer dan een enig God is zo zullen ze de rug keren en met u spotten. Ik weet wat ze begeren te verstaan. Ze willen aan 't volk het woord der ongerechtige doen horen die zeggen dat gij een tovenaar zijt. Aanmerk bij wie ze u gelijken. Zeker, ze zijn [317] afgedwaald en kunnen de rechte weg niet vinden. Hoe! Zeggen ze, wij zijn vlees en been; zullen wij opgewekt worden en nieuwe schepselen zijn? Wie zal ons doen verrijzen? Zeg tot hen: Ofschoon gij steen, ijzer, been en vlees zijt zo zal diegene die u voor de eerste maal geschapen heeft u doen verrijzen. Ze zullen 't hoofd tegen u schudden en u vragen in welke tijd ze opgewekt zullen worden. Zeg tot hen: Misschien wel haast. Als men u door Gods bevel uit het graf zal roepen zo zult gij menen een zeer korte tijd in de wereld geweest te hebben. De ongelovigen zullen dan belijden dat de duivel hen bedrogen heeft en dat hij hun openbare vijand is. Uw Heer kent u alle: hij zal u vergeven of straffen naar hem goeddunkt. Wij hebben u niet gezonden om hun beschermer te wezen: uw Heer weet al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is. Zeker, wij hebben aan enige Profeten gaven gegeven, die wij aan anderen niet gegeven hebben; wij gaven 't Psalmboek aan David. Zeg tot de ongelovigen: Aanroept uw afgoden die gij aanbidt en beziet of ze u van kwelling kunnen verlossen. Diegenen die God aanroepen begeren bij hem te zijn. Wie zijn diegenen die zijn goddelijke Majesteit naast zullen wezen, diegenen die zijn barmhartigheid verhopen of diegenen, die zijn [318] straf vrezen? Zeker, men moet voor zijn straf bevreesd zijn. Wij zullen voor de dag des Oordeels alle steden de3 wereld verdelgen en de bozen met strenge pijnen straffen: zulks is op de tafelen geschreven die in de hemel bewaard worden. Niets heeft ons belet wonderdaden te vertonen die van de stedelingen van Mekka begeerd worden, dan omdat hun voorgangers hen veracht hebben. Temod heeft de wonderdaad van de Kameel gezien en haar veracht. Ik zal geen meer wonderdaden vertonen dan om 't volk de helse pijnen te doen vrezen. Gedenkt dat wij tot u gezegd hebben dat uw Heer al hetgeen weet wat van alle de wereld gedaan wordt. Hetgeen dat wij aan u (in de nachtreis) vertoond hebben is om 't volk te beproeven, gelijk de vervloekte boom waarvan in de Koran gesproken is. Daar zijn lieden die 't geloven en anderen die 't niet geloven zullen: maar ik zal hen beproeven om hun schande te vermeerderen. Gedenk dat wij aan de Engelen geboden hebben zich voor Adam te verootmoedigen en dat ze zich verootmoedigd hebben, uitgezonderd de duivel die gezegd heeft: Zal ik diegene aanbidden die gij van aarde geschapen hebt? Wie is diegene die gij boven mij gesteld hebt? Zeker, indien gij tot aan de dag des Oordeels verwacht zo zal ik zijn geslacht verdelgen, [319] uitgezonderd dit klein getal wat onder uw bescherming zal zijn. Uw Heer zei tot hem: Van hier, de hel zal uw straf zijn en ook van diegene die u zullen volgen. Bedrieg door uw woorden diegenen die gij bedriegen kan verleid door de goederen van de aarde diegenen die gij verleiden kan: doe hen woeker plegen en de zonde van hoererij bedrijven. Zeg tot hen dat er geen verrijzenis noch Oordeel zal zijn. Al hetgeen wat gij aan hen belooft zal niets dan ijdelheid en leugen wezen. Gij zult geen vermogen op diegenen hebben die mij zullen aanbidden; ik zal hen tegen u beschermen. Uw Heer doet het schip op 't water wandelen tot voordeel van uw koophandel. Als de storm u overvalt wordt gij van uw afgoden verlaten: God alleen kan u beschermen: en als gij echter in de haven zijt gekomen zo loochent gij zijn Eenheid en volgt uw goddeloosheid. Meent gij dat hij de zee weer stil zal maken? En een voorspoedige wind aan u zenden zo gij hem niet voor uw beschermer erkent? Wilt gij u noch eens weer ter zee begeven? Hij zal u een krachtige wind toezenden die u met uw boosheid onderdompelen zal; en gij zult niemand vinden die u tegen hem beschermt. Wij hebben veel weldaden aan de mensen bewezen hen op aarde en in zee geleidt, met allerhande goederen [320] verrijkt en boven alle dieren die op de aarde zijn begunstigd. Verkondig hen de dag waarin ik alle volken van de wereld voor mij verzamelen zal, met de Profeet, die voor hen gepreekt heeft. Diegene aan de welk men het boek van de rekening van zijn werken in de rechterhand zal geven zal zijn rekening geheel lezen: hem zal geen ongelijk aangedaan worden; maar hij zal zalig wezen. Diegene die in deze wereld blind is zal ook in de andere wereld blind zijn, en de rechte weg niet zien. Ze willen u afwenden van hetgeen te doen wat wij u ingegeven hebben om u lasteringen tegen mij te doen uitbraken: zo gij 't doet, gij zult van hun vrienden zijn. Indien wij geen kracht aan u gegeven hadden, ze zouden u tot hun boosheid doen ombuigen: indien gij 't gedaan had, wij zouden u zeer grote bestraffingen in deze en in de andere wereld hebben doen voelen. Gij zou niemand gevonden hebben om u tegen ons te beschermen. Het scheelde weinig of ze hadden u te Medina bang gemaakt om u daaruit te doen trekken. Indien ze u daaruit hadden gedreven, ze zouden niet lang na u daar gebleven zijn. Wij hebben voormaals onze Profeten gezonden om onze wet aan 't volk te leren. Gij zult er niets te veranderen vinden. Doe uw gebed als de zon ondergaat, in 't begin en in ’t einde [321] van de nacht en in de dageraad. De Engelen zullen getuigen van uw gebeden zijn. Verslijt een deel van de nacht in 't gebed; dit zal een vermeerdering van verdienste wezen. Uw Heer zal u in de plaats van zijn heerlijkheid bevestigen. Zeg: Heer, werwaarts ik ga, doe mij met de waarheid ingaan en uitgaan: geef mij uw bewaring. Zeg dat de waarheid gekomen en dat de ijdelheid verdwenen is. Dit boek zal 't volk van zijn doling genezen en op de weg der barmhartigheid brengen en 't ongeluk der ongelovigen vermeerderen. Wij hebben de mensen vermaand hun boosheid te verlaten: ze hebben 't niet gedaan, maar zijn wanhopig geworden toen ze met druk en lijden bezocht werden. Zeg tot hen: Ieder van ons doet hetgeen dat hem belieft; maar God kent diegene die de rechte weg volgt. Ze zullen u van de ziel ondervragen. Zeg tot hen: De ziel is een werking van God die zeer weinig kennis daarvan aan u gegeven heeft. Zeker, indien hij wilde, hij zou u van de wetenschap die hij aan u gegeven heeft beroven en gij zou niets vinden dan zijn barmhartigheid die u zou kunnen beschermen. Zeg tot hen: Ofschoon de duivelen en mensen tegen mij verzameld waren zo zouden ze echter niet een boek kunnen maken dat met de Koran gelijk is. Wij hebben in de Koran [322] al hetgeen geleerd wat tot de zaligheid der mensen noodzakelijk is. 't Grootste deel van 't volk wijkt echter van de waarheid af en zegt: wij zullen u niet geloven tenzij gij springbronnen van onder de aarde en in deze plaats een tuin, met palmbomen en wijngaarden versierd, met beken die in 't midden ruisen, doet voortkomen of tenzij gij een deel der pijnen die gij preekt van de hemel doet afdalen. Wij zullen u niet geloven, tenzij God en de Engelen u komen helpen, tenzij uw huis van fijn goud is en tenzij wij het boek der waarheid, van de hemel gezonden, zien. Wij geloven niet in uw perkament, tenzij wij een boek dat wij lezen kunnen van de hemel zien komen. Zeg tot hen: Geloofd zij mijn Heer; ben ik anders dan een mens van hem gezonden? Wie belet de mensen te geloven terwijl men hen een stuurman gezonden heeft om hen in de weg der zaligheid te geleiden? Ze zeggen dat gij een mens en geen Engel zijt. Zeg tot hen: Indien de Engelen de aarde bewoonden, God zou aan hen een Engel hebben gezonden, om hen te onderwijzen: 't is genoeg dat hij getuigt van mijn daden tussen u en mij ze; hij weet en ziet alles. Diegene die van God geleid wordt is goed geleid: en diegenen die van God begeleid worden zullen niemand vinden om hen op de [323] rechte weg te geleiden. Hij zal hen alle in de dag des Oordeels verzamelen: ze zullen beschaamd, doof, stom en blind zijn en tot de helse brand verdoemd worden omdat ze boos zijn en uit spot gezegd hebben dat ze vlees en been zijn en dat ze als nieuwe schepselen opgewekt zullen worden. Zien ze niet dat God de hemel en de aarde heeft geschapen? Dat hij er noch meer kan scheppen en dat hij een noodschikking gesteld heeft die ontwijfelbaar is en niet missen kan? De ongelovigen hebben groot ongelijk. Zeg tot hen: Ofschoon gij alle schatten des wereld bezat, gij zou noch vrezen kosten voor de dienst van God te doen. De mens is al te gierig. Wij hebben aan Mozes negen tekens van onze almacht, bij de kinderen van Israël bekent, gegeven. Farao zei tot hem dat hij een tovenaar was. Zeker, zei Mozes, deze tekens en wonderdaden die gij ziet komen voort van God, Heer des hemels en der aarde; ik geloof, ô Farao dat gij van de waarheid afwijkt. Farao wilde hem toen uit Egypte verdrijven; maar wij hebben al diegenen die met hem waren verdronken en aan de kinderen van Israël geboden de aarde te bewonen. Wij zullen hen in 't einde des wereld verzamelen om hen naar hun werken te vergelden. Waarlijk, wij hebben de Koran uit de hemel aan u [324] gezonden, om de vreugden van 't Paradijs te boodschappen en de helse pijnen te verkondigen: wij hebben hem gezonden opdat gij hem aan 't volk zou leren; wij hebben hem klaar en verstandelijk gezonden om hen naar de voorvallen te doen begrijpen. Zeg tot hen: Geloof in hem of geloof er niet in. Toen diegenen die de geschreven Wet weten, hem hoorden lezen, bogen ze alle met ootmoedigheid voorover ter aarde en zeiden: Geloofd ze God: hetgeen, wat hij belooft, is ontwijfelbaar en zijn gebod is terstond uitgevoerd. Ze weenden, met het aangezicht voorover naar de aarde gekeerd; en 't lezen van de Koran vermeerderde hun aandacht. Zeg tot hen: Roept God aan, noemt God barmhartig. Al zijn namen zijn zeer heerlijk. Maak niet aan de wereld kenbaar zo dikwijls als gij uw gebeden doet of de Koran leest: en vreest niet God te bidden en de Koran te lezen. Volg daar in de middelweg en zeg: Geloofd zij God; hij heeft geen kind, geen medegenoot, noch geen beschermer om hem van verachting te beschutten: zijn grootheid is volmaakt en volkomen. [325]

17. 't Hoofdstuk van 't Hol, omvat honderden tien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Lof zij God die de Koran aan zijn dienaar gezonden heeft. In dit boek is geen tegenzegging; het leert de rechte weg, verkondigt aan de bozen dat ze grote pijnen zullen voelen en boodschapt den vromen dat ze een eeuwige gelukzaligheid zullen genieten. Het verkondigt de helse pijnen, voornamelijk aan diegenen die zeggen dat God een kind heeft. Ze zijn onkundig, gelijk hun voorgangers. Ze zijn hoogmoedig in hun redenen en spreken niet dan lasteringen uit. Wilt gij u zelf verliezen om hun voetstappen te volgen? Zo ze niet in de Koran geloven, ze zullen eens berouw daarvan hebben en zulks beklagen. Wij hebben de aarde met al hetgeen dat op haar is tot voordeel der mensen versierd; 't een deel daarvan is gelukkig en vruchtbaar en 't ander woest en ongebouwd. Geloofd gij niet dat de Slapers, die in 't hol traden en dat het papier daar hun namen op geschreven stonden van onze wonderdaden waren? Toen deze mensen in 't hol traden, zeiden ze: Heer, geef ons uw barmhartigheid en geleid ons op de rechte weg. Wij hebben hen toen enige jaren laten [326] slapen en hen opgewekt, nadat ze enige tijd in dit hol hadden geweest, om te doen blijken welke van de twee godsdiensten de gerechtigste was. Ik zal u hun geschiedenis in waarheid verhalen. Ze waren jonge mannen die de vrees van hun Heer voor ogen hadden: wij hebben hen versterkt en hun geloof vermeerderd. Toen ze bij de ongelovigen waren zeiden ze: Onze God is de Heer des hemels en der aarde. Wij zullen nimmer meer dan een enig God aanbidden; anderszins zouden wij van de waarheid afwijken. Dit volk heeft zonder reden de afgoden aangebeden. Wie is onrechtvaardiger dan diegene die God lastert? Toen ze van de ongelovigen afgescheiden waren hebben ze niet dan een enig God, aangebeden. Treed in 't hol. God zal zijn barmhartigheid aan u doen blijken en u langs een gemakkelijk en aangenaam voetpad geleiden. Als de zon oprees wierp ze haar stralen naar de rechterzijde van hun hol en als ze onderging naar de linkerzijde terwijl ze in de ruimste plaats van dit hol waren. 't Is een van Gods wonderdaden. Diegene die hij geleid is goed geleid en diegene die hij verleidt zal niemand vinden die bijstand aan hem geeft, noch die hem geleidt. Meent gij dat ze wakker waren? Zeker, ze sliepen, en keerden zich nu op de een en dan op de andere zijde. Aanmerk [327] hoe hun hond zijn voeten in deze oude stenen woning uitstrekte. Indien iemand tot hen ingekomen was, hij zou hen doen vluchten en bang gemaakt hebben. Wij wekten hen eindelijk op; en ze vroegen elkaar in welke plaats ze waren en hoe lange tijd ze daar geweest hadden. Een van hen antwoordde dat ze er een dag of twee hadden geweest. Ze zeiden toen alle: God weet hoe lang wij daar geweest hebben. Laat ons een van ons naar de stad zenden met geld om brood en spijs te kopen; hij moet niet al te vreesachtig wezen en zich aan niemand bekent maken. Indien wij bekend worden zo zullen ze ons doden of ons dwingen hun godsdienst te volgen waarin wij eeuwig rampzalig zouden wezen. Dus hebben wij 't volk tegen hen doen opstaan opdat het bekennen zou dat uw Heer waarachtig is toen hij zei dat hij de doden zou doen verrijzen. De verrijzenis is ontwijfelbaar en nochtans twisten de ongelovigen onder elkaar om de geschiedenis der slapers en zeggen dat ze een geheime plaats gebout hadden om zich te vertrekken; God weet de waarheid daarvan. De ware gelovigen geloven dat ze geen gebouw hadden gemaakt en de ongelovigen zeggen dat zij vijf waren en dat hun hond de zesde was; ze spreken daarvan uit waan: maar [328] de ware gelovigen zeggen dat ze zeven waren en dat hun hond de achtste was. Zeg tot hen: Mijn Heer weet hoe veel ze waren, maar behalve God zijn er weinig die 't weten. Twijfel niet meer van de geschiedenis der Slapers; de zaak is helder en bekend. Twist daarover niet meer tegen de Joden en zeg niet: Ik zal morgen dat doen, zonder daarbij te zeggen; zo 't God belieft. Gedenk aan God, nadat gij hem vergeten hebt, en zeg: De Heer zal mij geleiden en de geschiedenis der Slapers aan mij leren. Ze bleven driehonderd jaren in dit Hol. Daar zijn lieden die zeggen dat ze er negenhonderd jaren zijn gebleven. Zeg tot hen: God weet hoe lang ze daar geweest hebben: hij weet al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is; hij verstaat en ziet alles. Hij alleen beschikt alles; hij heeft geen medegenoot. Verkondig hetgeen wat uw Heer u ingegeven heeft. Zijn woord lijdt geen verandering. Daar is geen zekerder toevlucht dan in hem. Woon bij diegenen die hem 's avonds en 's ochtends aanroepen en die zijn aangezicht begeren te zien: wijk niet af van hun gezelschap, zo gij genoegen van 't leven van deze wereld begeerd te hebben. Gehoorzaam niet diegenen wiens hart wij verhard hebben en die niet aan ons gedenken. Volg niet hun boosheid; al hetgeen wat ze [329] doen, is niets dan zonde en misdrijf. Zeg tot hen: De waarheid komt van uw Heer voort. Diegene die wil zal een ware gelovige en diegene die wil een ongelovige zijn. Wij hebben 't helse vuur bereid om de onrechtvaardigen te straffen en gevangenissen om hen vast te houden. Ze zullen bijstand tegen 't gesmolten tin verzoeken in wat ze, gelijk in water, gedompeld zullen worden: dit zal hun aangezicht roosteren en hun drank zijn. Ik zal diegenen die goed gedaan hebben niets van vergelding beroven: ze zullen de geneugten der tuinen van Eden daar veel vloeden vloeien genieten. Ze zullen armbanden van fijn goud hebben; ze zullen met groen, scharlaken, en met weerschijnende kleuren gekleed wezen en met een eeuwige gelukzaligheid in zetels zitten. Zeg tot hen deze gelijkenis: Daar waren twee mensen; ik gaf aan de ene van hen hoven waarin en een grote menigte van vruchten waren. Hij zei uit verachting tot zijn makker dat hij hem in rijkdom en macht overtrof e, ongelovig en een afgodendienaar was, trad in zijn tuinen en zei: Ik denk niet dat dit ooit zal eindigen; ze zullen lang staan zonder te vervallen. Zijn makker zei tot hem: Indien gij niet erkent dat zulks van God voortkomt en indien gij ondankbaar tegen diegene zijt [330] die u van slijk geschapen en u mens gemaakt heeft, zo zult gij uw hoven haast bedorven vinden. Zulks komt voort van God, mijn Heer, die geen medegenoot heeft; alle kracht en waarheid komt van zijn goddelijke Majesteit voort. Ofschoon ik minder goed heb dan gij, God kan mij mooiere vruchten geven dan diegenen van uw tuinen of de donder zenden die hen verdelgen zal: hij zal hen met regenwater vervullen dat hen omringen zal en beletten u daarbij te komen. Deze ongelovige vond ‘s morgens zijn tuinen tot aan de wortel bedorven; hij was zeer bedroefd om de kosten die hij gedaan had in hen te handhaven en zei: Och dat ik de afgoden niet aangebeden had. Hij zal niemand anders dan God vinden die hem in de dag des Oordeels beschermen kan. Alle bescherming en genade komt van zijn goddelijke goedheid voort; en 't einde der vromen zal gelukzalig zijn. Zeg tot hen deze gelijkenis: 't Leven des wereld is gelijk de regen van de hemel gevallen die de kruiden van de aarde heeft ververst en weer groen doet worden, en 's ochtends droog waren gelijk kaf dat van de wind weggedreven wordt. God is almachtig. De rijkdommen en kinderen zijn de versiering van dit leven; maar de goede werken zijn eeuwig en aangenaam aan God en doen ons zijn genade [331] verhopen. Gedenk aan de dag waarin de bergen zullen voortgaan en waarin gij de aarde geëffend zult zien. Ik zal in deze dag de goeden en kwaden verzamelen en niemand woorden weigeren. De ongelovigen zullen de Heer bidden dat hij hen bergt: maar hij zal tot hen zeggen: gij zijt naakt tot ons gekomen gelijk wij u voor de eerste maal hebben geschapen. Gij hebt op de aarde geloofd dat er geen verrijzenis was. Hij zal dan aan ieder het boek geven daar in de rekening van hun zonden geschreven staat. Gij zult de bozen van vrees zien trillen. Ze zullen zeggen: Zie hier ons verlies. Wat is in dit boek? Het begrijpt hun vergefelijke en hun dodelijke zonden en ontdekt hun gebreken. Ze zullen 't getal van alle hun misdaden voor hun ogen vinden. Uw Heer doet niemand onrecht aan. Gedenk dat wij aan de Engelen geboden hebben zich voor Adam te verootmoedigen en dat ze zich verootmoedigd hebben, uitgezonderd de duivel, die in 't getal der Engelen was; hij was zijn Heer ongehoorzaam. Adam en zijn nakomelingen hebben hem echter gehoorzaam d ofschoon hij hun openbare vijand en vooral de ongelovigen is. Aanmerkt gij niet dat God de hemel en de aarde en ook u geschapen heeft en dat hij niet behoefde van u geholpen te worden? Gedenk aan de dag [332] waarin men tot de afgodendienaars zal zeggen: Roept uw afgoden die gij aangebeden hebt om vergiffenis van uw zonden te verkrijgen. Ze zullen hen aanroepen maar niemand zal hun gebeden verhoren. Wij hebben hen verdelgd. De bozen zullen 't vuur zien daar ze invallen zullen zonder iemand te vinden die hen bergt. Wij hebben de mensen in de Koran veel gelijkenissen geleerd: de bozen vloeien echter over in verschillen en twisten te veel. Wie belet het volk te geloven terwijl hen een geleide, om hen op de rechte weg te geleiden, toegekomen is? Indien ze geen vergiffenis bij God verzoeken zo zal hen hetgeen overkomen wat aan hun voorgangers en te Beder overgekomen is; ze zullen zichtbaar gestraft worden. Ik zend de Profeten niet dan om de vreugden van 't Paradijs te boodschappen en de helse pijnen te verkondigen. De ongelovigen twisten onnuttig om de waarheid te verduisteren: Ze spotten met mijn geboden en met het helse vuur. Wie is meer ongerechtige dan diegene die de geboden van zijn Heer weet en hem niet gehoorzaam en de verleden zonden vergeet? Wij hebben hun hart verhard; Ze zullen de Schrift niet begrijpen. Wij hebben hen de oren gestopt; ze zullen niets verstaan. Ofschoon gij hen op de rechte weg [333] roept, ze zullen hem niet volgen. Uw Heer is goedertieren en barmhartig. Zo hij hen naar hun verdienste strafte, hij zou hen vaardig verdelgen. Hij verwacht de tijd waarin hij belooft hen te straffen. Ze zullen niemand vinden die hen beschermen kan. Wij hebben de steden verdelgd toen diens inwoners ons vergramden en hebben de dag van hun ondergang gesteld. Gedenk dat Mozes tot zijn dienaar zei; Ik zal zonder ophouden arbeiden totdat ik de plaats gezien heb daar de twee zeen tezamen verzamelen, ofschoon ik een eeuw lang voorttrekken zou. Toen hij aan deze plaats gekomen was hebben hij en zijn knecht hun vis vergeten; hij had zijn weg in de zee genomen. Nadat ze enige tijd gegaan hadden kreeg Mozes honger en verzocht te eten aan zijn knecht die tot hem zei: Hebt gij hetgeen gezien wat bij de klip gebeurd is? Ik heb onze vis vergeten: de duivel heeft mij hem doen vergeten; hij heeft wonderlijk zijn weg in de zee genomen. Deze klip is de plaats die wij zoeken: Ze keerden beide weer terug en gingen al koutende voort tot aan deze klip daar ze een van onze dienaars vonden die wij met onze weldaden begunstigden waaraan wij de wetenschappen ingegeven hebben. Mozes zei tot hem: Laat mij toe dat ik u volg op dat gij de wetenschappen aan mij leert en [334] mij daarin onderwijst. Hij antwoordde: gij zult geen geduld met mij kunnen hebben. Hoe zou gij kunnen geduld hebben om een ding te verstaan wat noch niemand ter wereld geweten heeft? Mozes zei: gij zult mij zeer geduldig vinden; ik zal u niet ongehoorzaam zijn. Hij antwoordde: Indien gij mij volgt, zo vraag niets, en luister alleenlijk naar hetgeen dat ik tot u zeggen zal. Ze gingen tezamen weg en toen ze in de schuit waren brak hij er een plank af. Mozes zei tot hem: Hebt gij deze schuit gebroken om ons te doen verdrinken? Dat is vreemd. Hij antwoordde weer: Heb ik u niet gezegd dat gij geen geduld met mij kon hebben? Mozes antwoordde aan hem: Verontschuldig mij en bedroef mij niet; ik had hetgeen vergeten wat gij aan mij geboden hebt. Ze gingen beide vandaar totdat ze een kind ontmoette wat hij doodde. Mozes zei tot hem: gij hebt een onschuldige gedood die niemand gedood had: gij hebt een ding gedaan dat buiten reden is en niet goed gerekend moet worden. Hij antwoordde weer aan Mozes: Heb ik u niet gezegd dat gij geen geduld met mij zou kunnen hebben? Mozes zei tot hem: Verschoon mij noch eens; indien ik u weer iets vraag, zo verlaat mij. Ze vervolgden hun weg totdat ze aan een dorp kwamen daar de inwoners brood aan hen weigerde. [335] Ze ontmoetten in deze tijd een gebroken muur die hij weer opmaakte. Mozes zei tot hem: Men zou u, zo gij gewild had, betaald hebben om deze muur weer op te maken. Hij antwoordde aan hem: Nu dan, zie hier onze scheidplaats; ik zal u echter hetgeen verklaren wat gij graag leren zou. Deze schuit behoort twee arme mensen toe die in de zee arbeiden om hun kost te winnen. Ik wilde hem openen om hem voor deze arme lieden te bewaren omdat er een ongelovig vorst was die de goede schepen met geweld tot zijn dienst nam. Dit kind, wat ik gedood heb, is een afgodendienaar, een kind van een waar gelovig vroom man. Wij vreesden dat het zijn vader zou doen zondigen en hem tot zijn doling en ongeloof aftrekken zou: de Heer heeft het door zijn goedheid willen verdelgen om zijn vader van zijn boosheid te bevrijden. De muur behoort twee weeskinderen van de stad toe: daaronder is een schat die hen toebehoort. Hun vader was een vroom man; God wil door zijn goedheid deze schat voor hen bewaren totdat ze een bescheiden ouderdom bereikt hebben. Hij wilde ook dat ik hetgeen doen zou wat ik gedaan heb. Daar ziet gij de verklaring van hetgeen wat gij graag wist. Indien iemand u naar Alexander de Grote vraagt zo vertel zijn geschiedenis aan hem. Wij hebben op aarde [336] aan hem al hetgeen gegeven dat hij begeerde. Hij is gegaan tot aan 't Westen daar hij een springbron vond die van een man bewaart werd die tot hem zei: O Alexander, straf de mensen met het doden van hun lichamen, met slavernij en met gevangenis. Hij antwoordde: Ik zal de ongelovigen in deze wereld doden; en de Heer zal hen in de hel straffen: maar de vromen zullen de heerlijkheid van 't Paradijs genieten. Ik zal tot de bozen zeggen dat God aan ons hetgeen wat wij begeerden gegeven heeft. Daarna vervolgde hij zijn weg totdat hij aan de plaats kwam daar de zon rijst en bevond dat ze in een land rijst daar men niets vindt om zich voor haar hitte te bedekken; zo is het. Wij leerden aan Alexander de middelen, m zich voor haar hitte te dekken; en hij vervolgde zijn weg totdat hij tussen twee bergen kwam die van een volk bewoond werden wat een taal sprak die hij nauwelijks verstaan kon. Ze zeiden tot hem: O Alexander, Jagog en Magog verontreinigen de aarde: Kon gij tussen hen en ons een verhindering stellen om te beletten dat ze bij ons komen? God, zei Alexander, heeft mij de middelen niet gegeven om zulks te doen: Maar help mij met uw macht. Ik zal tussen hen en u een sterke scheiding zetten. Geeft mij ijzer dat de stenen doorsnijden kan om tussen de twee [337] bergen te timmeren en de weg die hen scheidt te versterken. Blaast dan, als 't ijzer op de stenen treft, om vuur te ontsteken en giet er gesmolten koper in om de stenen en 't ijzer tezamen te binden. Indien ze komen zo zullen ze de berg niet kunnen doorboren, noch de weg vinden om tot u te komen. Dit is een gunst die God aan u bewijst. Zijn beloften kunnen niet missen als het uur gekomen is. Hij is waarachtig in hetgeen dat hij belooft. Wij hebben hen met elkaar laten vermengen: wij zullen hen alle verzamelen als de Trompet zal klinken. Wij zullen dan de hel voor de bozen openen en ook voor diegenen die de Koran niet hebben willen zien noch horen. Menen ze dat diegenen die mij aanbidden hun goden zijn? Wij hebben de hel bereid om hen te straffen. Zeg tot hen: Zal ik u hetgeen verhalen wat den verloren mensen overgekomen is? Hun werken zijn onnut in deze wereld, ofschoon ze menen goed te doen. De goede werken zijn onnut voor diegenen die de geboden van hun Heer verachte, en die niet in de verrijzenis geloven. Men behoeft voor hen geen evenaar in de dag des Oordeels. De hel zal hun woning zijn omdat ze met onze en met onze Apostelen en Profeten geboden spotten. De vromen zullen eeuwig, zonder ophouden tussen beiden, de wellusten van ’t Paradijs [338] genieten. Ofschoon de zee inkt was om de wonderen van mijn Heer te schrijven, ze zou eerder dan zijn wonderdaden een einde nemen. Zeg tot de ongelovigen: Ik ben een mens gelijk gij: God heeft aan mij geleerd dat er niet dan een enig God is. Diegene die in de verrijzenis geloofd, bevlijtigt zich om goede werken te doe, en aanbid niet meer dan een enig God die zonder medegenoot is.

18. 't Hoofdstuk van Maria, omvat achtennegentig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is een vergelder en geleider (der vromen,) mild, wijs en waarachtig. Zacharias, uw Heers dienaar, gedacht aan zijn genade toen hij in 't heimelijk zijn Heer bad en zei: Heer, mijn gebeente is zwak geworden en mijn hoofd is wit van ouderdom. Heer, ik ben nooit in mijn gebeden afgezet of geweigerd, verhoor mijn gebed. Ik vrees dat diegene die na mij komen zal uw Wet zal veranderen. Geef mij een zoon om op mij te volgen die mijn erfgenaam is, erfgenaam van Jakobs stam en die u aangenaam is. O Zacharias, ik boodschap u dat gij een zoon zult hebben, Joannes genoemd: Niemand is noch met deze naam genoemd geweest. Hij zei: Heer, hoe zal ik een zoon hebben? Mijn vrouw is [339] onvruchtbaar en ik ben al te oud. Men antwoordde hem: De zaak zal wezen gelijk ik u zeg: ze is gemakkelijk voor diegene die u geschapen heeft. Hij zei: Heer, geef mij enig teken van mijns gemalin zwangerschap. Hij zei tot hem: gij zult in drie nachten niet spreken. Hij vertrok toen uit zijn bedeplaats en gaf aan 't volk een teken van 's avonds en 's ochtends hun gebeden te doen. O Joannes, begrijp de Schrift met ijver en genegenheid. Wij gaven aan hem van zijn kindsheid af de wetenschappen, de goedertierenheid, liefde, godvruchtigheid en de genegenheid tot vader en moeder en niet het geweld en de ongehoorzaamheid. Wij hebben de dag gezegend waarin hij geboren is, de dag waarin hij sterven en de dag waarin hij verrijzen zal. Gedenk aan hetgeen wat van Maria geschreven is. Ze vertrok zich ter zijde naar 't Oosten, in een plaats van haar verwanten af, en nam een hoofddoek om zich te dekken. Wij zonden aan haar onze Geest in gedaante van een man. Ze was er bang van en zei: God zal mij van u beschutten zo gij zijn vrees voor ogen hebt. Hij zei tot haar: O Maria! Ik ben een bode van God, uw Heer, die een werkelijke en voorzichtige zoon aan u zal geven. Ze antwoordde: Hoe zal ik een kind krijgen zonder een man aan te raken? Ik wil niet [340] onkuis wezen. Hij zei: 't Zal zijn gelijk ik tot u zeg; 't is licht te doen voor uw Heer. Uw zoon zal een bewijs zijn van Gods almacht en van zijn bijzondere gunst tot diegenen die in zijn goddelijke Majesteit geloven. Ze werd bevrucht en vertrok zich enige tijd in een plaats, van 't volk afgelegen, daar ze de smarten van de kinderbaring aan de voet van een palmboom voelde en zei: Hoe! Ben ik niet dood? Waarom ben ik niet in 't getal der vergeten lieden? De Engel zei tot haar: Bedroef u niet. God heeft een beek onder u gesteld. Schudt de voet van deze palmboom, de dadels zullen vallen. Verzamel hen, eet en drink en was uw ogen. Zeg tot diegenen die u ontmoeten dat gij vast en dat gij een belofte gedaan hebt van tot niemand te spreken voordat uw vasten vervuld is. Haar ouders bejegenden haar, terwijl ze haar kind droeg, en zeiden tot haar: O Maria, zie daar een vreemd ding. O Aarons zuster, uw vader heeft u niet geboden kwaad te doen; en uw moeder was niet onkuis. Ze gaf aan haar kind een teken van hen te antwoorden. Hoe, zeiden ze, zal een kind dat in de wieg ligt spreken? Haar kind sprak toen en zei: Ik ben Gods dienaar; hij heeft de Schrift aan mij geleerd, mij Profeet gemaakt, in alle plaatsen gezegend, en mij geboden hem te bidden. Hij heeft [341] mij de zuiverheid al mijn leven lang aanbevolen en daarbij mijn vader en moeder te eren. Hij heeft mij niet geweldig, noch boosaardig geschapen. Geloofd ze de dag waarin ik geboren ben, de dag waarin ik sterven en de dag waarin ik verrijzen zal. Dus sprak Jezus, Maria’ s zoon, in der waarheid van die gij twijfelt. God prijst niet de redenen van diegene die zeggen dat God een kind heeft. Geloofd zij God; als hij iets wil, zegt hij: Zij, en 't is. Hij is mijn en uw Heer: aanbid hem, 't is de rechte weg. Daar zijn lieden die ten deze opzicht verscheiden van mening zijn geweest: Maar ramp is over de ongelovigen die in de dag des Oordeels rampzalig zullen zijn. De ongelovigen zijn openlijk van de rechte weg afgeweken: zo gij hen de helse pijnen en hun onwetendheid verkondigt zo zullen ze u niet horen. Wij zijn Meesters van al hetgeen dat op aarde is en bevelen alles naar ons believen. Ze zullen eens voor ons verzamelen om geoordeeld te worden. Gedenk aan hetgeen wat van Abraham geschreven is. Hij was een vroom man en Profeet en zei tot zijn vader: Aanbid niet hetgeen dat niets ziet, niets verstaat, en niet nut aan u kan zijn. Ik weet hetgeen dat gij niet weet. Volg mij, ik zal u op de rechte weg geleiden. Aanbid de duivel [342] niet, hij is God ongehoorzaam; anders vrees ik dat God u straffen zal en dat gij in 't getal der verloren lieden zult wezen. Hij antwoordde hem: O Abraham! Verwerpt gij mijn goden? Indien gij niet van redenen verandert zo zal ik u stenigen; wijk van mij voor een lange tijd. Abraham zei: God wil u inblazen; ik zal hem voor u bidden. Hij is zeer goed en zal mijn gebed verhoren. Wat zult gij aanbidden als ik van u geweken zal zijn? Aanbid God, mijn Heer, en uw gebeden zullen verhoord worden. Hij week van hen en aanbad een enig God. Wij gaven aan hem twee zonen, Isaak en Jakob, beide Profeten. Wij gaven aan hem onze genade en een welsprekende en waarachtige tong. Gedenk aan hetgeen dat van Mozes geschreven is: hij was een vroom man, onze Profeet en Bode. Wij hebben hem van de rechterzijde van de berg Sinaï geroepen, hem bij ons doen komen en onze geheimenissen aan hem geleerd. Wij hebben door een bijzondere genade een Profeet tot een broeder, Aaron genaamd, aan hem gegeven. Gedenk aan hetgeen wat van Ismaël geschreven is. Hij onderhield nauwkeurig hetgeen dat hij beloofde. Hij was een Profeet en Apostel van de Heer. Hij preekte de reinheid en beval de mensen dikwijls hun gebeden te doen en was zijn Heer aangenaam: [343] Gedenk aan hetgeen, wat van Enoch geschreven is: hij was een rechtvaardig man en Profeet: wij hebben hem in een zeer hoge plaats opgeheven. God heeft zijn genade aan deze lieden onder de Profeten van Adams geslacht, onder diegenen die wij met Noach in de Ark deden gaan, onder diegenen van Abrahams en Ismaëls geslacht en onder diegenen die wij verzamelden en op de rechte weg geleid hebben gegeven. Toen men hen de wonderdaden van de Barmhartige verhaalde, bogen ze zich voor over en aanbaden hem met de tranen in de ogen. Hun nakomelingen hebben hun voetstappen verlaten, de Wet verzaakt en hun begeerlijkheden gevolgd: maar ze zullen in 't helse vuur gestoten worden, uitgezonderd diegenen die zich zullen bekeren en goede werken doen. Ze zullen in 't Paradijs intreden; en men zal hen geen ongelijk aandoen: maar ze zullen in 't Hof van Eden intreden. Hetgeen dat van de Barmhartige beloofd wordt is vast en zeker. Ze zullen in 't Paradijs niets horen dat hen mishaagt: ze zullen de begroeten der Engelen verstaan en 's avonds en 's ochtends al hetgeen hebben, dat ze begeren. Zodanig is 't Paradijs, wat God aan zijn schepselen geeft, die zijn vrees voor ogen hebben. Ik daal niet van de hemel af dan door toelating van uw Heer: hij is de meester [344] onzer werken in de hemel en op de aarde en van al hetgeen dat tussen beide is. Hij heeft u niet vergeten: aanbid hem en volhard in uw bidden. Kent gij iemand die gelijk hij genoemd wordt? De mens zegt: Hoe! Zal ik sterven en weer opgewekt worden? Hij aanmerkt niet dat God hem van niets geschapen heeft. Ik zal eens de ongelovigen en duivelen verzamelen en voor de deur van de hel op hun knieën doen verschijnen en allerhande ongeluk op hen werpen omdat ze hun boosheid tot hun Heer vermeerderd hebben. Ik ken diegenen die verdienen in de hel gebrand te worden: men zal hen daarin stoten. Dit is een vonnis zeer rechtvaardig door de Heer gegeven. Ik zal de vromen bewaren en den ongelovigen verbieden voor hun afgoden te knielen. Toen de ongelovigen en veel der gelovigen mijn geboden hoorden preken zeiden ze onder elkaar dat ze op een betere weg waren dan hun naaste. Hoe veel van hen hebben wij in de voorgaande eeuwen verdelgd die rijker dan zij en geveinsden gelijk zij waren? Zeg tot hen: God verlangt de afgedwaalde 't leven op dat ze hun dolingen zouden kennen en kennis van de pijnen die voor hen bereid zijn verkrijgen. Ze zullen diegenen kennen die de ongelukkigste zijn en diegenen die de zwaksten in hun geloof [345] en minst ten dienste van zijn goddelijke Majesteit hebben geweest. God zal 't geloof van diegene die de rechte weg volgen vermeerderen; en diegenen die hem gehoorzaam zijn zullen zijn genade genieten. Hebt gij op 't bedrijf der bozen gemerkt? Ze vragen of ze na hun verrijzenis rijkdommen en kinderen zullen hebben. Wilt gij het toekomende weten? Wilt gij met de Barmhartige verdrag maken? Ik zal 't niet doen. Ik zal al hetgeen dat ze zeggen opschrijven, en hun ellende vermeerderen. Ik zal hen in deze wereld al hetgeen geven, dat ze begeren; en ze zullen naakt (zonder schatten en kinderen) verrijzen. Ze hebben de afgoden aangebeden om hun bescherming te hebben. Zeker, ze hebben in deze aanbidding gedoold: ze zullen hen verzaken en in de dag des Oordeels hun vijanden zijn. Ziet gij niet hoe wij de duivelen tegen de ongelovigen gezonden hebben om hen te verleiden? Wees niet ongeduldig om hen gestraft te zien: ze zullen in de gestelde dag geoordeeld worden. Gedenk aan de dag waarin ik alle vromen in Gods tegenwoordigheid zal verzamelen en alle bozen in de hel stoten: hun gebeden zullen niet verhoord worden, uitgezonderd van diegene die de beloften die ze aan de Barmhartige deden volbracht hebben. (Mohammed zou aan de Engel Gabriël geklaagd hebben dat hij te lang weggebleven was zonder hem te bezoeken) Ze zeiden: Geloofd gij dat God een [346] kind heeft? Gij zegt wat vreemds: 't verschilde weinig of de hemel en de aarde zouden zich daar om geopend hebben en de bergen, met hun gehele ondergang gevallen zijn. Ze riepen God; God de Zoon. God heeft met geen kind te doen. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is aanbidt hem. Hij weet het getal en de rekening van alle de dingen der wereld. De mensen zullen in de dag des Oordeels voor hem verzamelen; en de ware gelovigen die goede werken doen zullen van zijn goddelijke Majesteit bemind worden. Wij hebben de Koran, in uw taal geschreven, aan u gezonden om de geneugten van 't Paradijs aan diegenen die mijn vrees voor ogen hebben te boodschappen en diegenen die met hardnekkigheid tegen 't geloof twisten de helse pijnen te verkondigen. Hoe veel bozen hebben wij in de voorgaande eeuwen verdelgd? Hebt gij van hen horen spreken? Hebt gij van hun geheugenis horen gewag maken?

19. 't Hoofdstuk der Zaligheid en der Hel, omvat honderd vijfendertig regels, te Mekka geschreven.

Waarde Lezer, de Mohammedanen hebben dit Hoofdstuk Tthé genoemd. Dit zijn twee letters van 't Arabisch a b c, te weten T t en He. In deze plaats betekent T t [347] Theuba, dat is Zaligheid en He betekent Haeihe, dat is de Hel. Ze hebben dit het Hoofdstuk der Zaligheid en der Hel genoemd,

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Wij hebben de Koran niet aan u gegeven om u te kwellen, maar om haar aan de vromen voort te leren. Hij is u van diegene gezonden die de hemel en de aarde geschapen heeft. De Barmhartige zit in zijn zetel: al hetgeen dat in de hemel en op aarde, dat tussen beide, en onder de aarde is, behoort hem toe. Hij weet uw gedachten. Hij weet hetgeen dat gij verborgen houdt en dat gij openbaart. God, daar is niet meer dan een enig God: alle heerlijke namen des wereld behoren aan hem. Weet gij de geschiedenis van Mozes? Toen hij 't vuur zag zei hij tot zijn gezin: Blijf hier staan, ik zie een groot vuur, ik zal er u een vonkje van meebrengen en daarin de rechte weg vinden. Toen hij daarbij gekomen was werd tot hem gezegd: O Mozes, ik ben uw Heer, trek uw schoenen uit, gij zijt in 't heilig dal van Toï. Ik heb u onder mijn volk verheven: hoor mijn woord en ontvang mijn ingevingen. Ik ben God: daar is geen God dan ik. Aanbid mij alleen en doe uw gebeden gelijk geboden is. Het uur dat aan de wereld onbekend is nadert waarin ik [348] ieder naar zijn werken vergelden en straffen zal. Zie toe dat de bozen u niet van de rechte weg afleiden: indien gij hun begeerte volgt zo zult gij verloren zijn: gij hebt mij dit niet gezworen. Mozes antwoordde: Heer, ik zal mij naar u voegen en op mijn stok leunen: ik zal er de vruchten der bomen mee slaan om hen op mijn kudde te doen vallen. Ik heb noch een andere wijze om mijn schapen met deze stok te voeden: ik zal hem gebruiken om hen van kwaad te beschermen en te bewaren. God zei tot hem: O Mozes, werp deze stok op aarde; zie daar een slang, ze kruipt; neem haar en wees er niet bang van, ik zal haar weer tot haar eerste staat doen keren. Trek uw hand weg en voeg hem onder uw arm; hij zal zonder enig kwaad en zonder pijn wit worden en blinken. Dit zal een zeker teken van mijn eenheid zijn. Ik zal de wonderdaden van mijn almacht aan u vertonen. Ga naar Farao; hij is in een zeer grote doling en van de rechte weg afgeweken. Mozes zei: Heer, verheug mijn hart en maak deze zending licht: ontbind de knoop van mijn tong opdat ze mijn woorden verstaan. Geef Aaron aan mij om mij in dit voorval te helpen opdat ik u loof en uw roem hoog verhef. Gij zijt alleen onze beschermer. God zei: Uw gebed is verhoord: wij hebben eertijds genade aan u bewezen toen [349] wij uw moeder ingegeven hebben dat ze u in een kistje zou zetten en u in de vloed de Nijl werpen. 't Water wierp u aan de oever daar Farao u wegnam. Ik deed dat hij u beminde om zorg voor mijn volk te dragen. Toen uw zuster naar tijding van hetgeen vernam dat u overgekomen was zei ze: Wie zal ons brengen daar hij is? Wie zal ons tot diegene geleiden die hem bewaart? Wij hebben u tot uw moeder weer gezonden om haar tranen te stuiten en een einde van haar droefheid te maken. Gij doodde een man; wij verlosten u van de hand van uw vijanden en beproefden uw volharding. Gij bleef enige tijd bij de inwoners van Madian. Daarna hebben wij u gezonden om onze geboden te verkondigen. Ik heb u verkozen. Ga met uw broeder naar Farao en lieg niet als gij van mij spreekt. Hij is van de rechte weg afgedwaald. Spreekt beide met liefelijkheid tot hem; hij zal misschien naar u luisteren en voor 't helse vuur bevreesd zijn. Ze antwoordden: Heer, wij vrezen dat hij ons pijnigen en tegen ons opstaan zal. God zei: Vreest niet; ik zal met u wezen. Hoort wat hij zeggen zal: merkt op zijn bedrijf. Gaat bij hem en zegt: wij zijn Boden van de almachtige God: ontsla met ons de kinderen van Israël en kwel hen niet meer. Wij zijn hier door 't bevel van God, uw Heer, gekomen. [350]

De zaligheid is voor diegenen die de rechte weg volgen en de verdoemenis voor diegenen die zijn wet lasteren en van zijn geboden afwijken. Farao zei tot hen: Wie is uw God? Mozes zei: Mijn God is diegene die de wereld geschapen heeft en die de mensen op de rechte weg geleid. Farao zei: Wat wet hebben diegenen onderhouden die voor u geweest zijn? Wat zijn ze geworden? Mozes antwoordde: God weet in wat staat ze zijn. Niets is voor God verborgen. Hij heeft de aarde uitgestrekt en de wegen gemaakt. Hij doet de regen van de hemel afvallen en de planten, kruiden en vruchten die gij eet en die uw kudden voeden voortkomen. Deze dingen zijn tekenen van zijn almacht bij diegenen die hen begrijpen. Wij hebben u van aarde geschapen en zullen u weer tot aarde doen keren en u eens weer tevoorschijn doen komen. Wij hebben onze wonderdaden aan Farao vertoond; maar hij was ongelovig en verachtte hen en zei: O Mozes, zijt gij gekomen om ons door uw toverij uit onze staten te verdrijven? Ik zal een wonderdaad, die met de uwe gelijk is, aan u vertonen. Laat ons een plaats en dag stellen om bij elkaar te komen. Mozes zei: Verkies, zo gij 't goed vindt de dag van uw vuurtijd, 't volk zal met de opgang der zon kunnen verzamelen. Farao [351] vertrok na deze reden. Hij verzamelde al zijn listen en kwam ter gestelde dag en uur met de zijnen op de bescheiden plaats daar Mozes was die tot hem zei: Ramp is voor u; laster God niet: hij zal diegenen die hem lasteren straffen en verdelgen. Farao’ s volk was verscheiden van mening in hetgeen dat ze te doen hadden. Ze hielden hun voornemen verborgen en zeiden tot Farao: Deze twee mannen zijn tovenaars; ze willen door hun toverij u uit uw land verdrijven en uw onderzaten van uw godsdienst afleiden. Verzamel uw listen en krachten en verkies bekwame lieden om tegen hen te twisten; deze dag zal gelukkig voor diegene zijn die overwinnaar wordt. Ze zeiden: O Mozes, wilt gij eerst uw stok op de aarde werpen of zullen wij de onzen eerst neerwerpen? Hun gordels en stokken stonden op door hun toverij tegen Mozes en wandelden. Mozes sprak zacht binnensmonds; maar wij zeiden tot hem: Vrees niet, gij zult overwinnaar zijn: werp de stok die in uw rechterhand is op de aarde; hij zal hetgeen dat ze gedaan hebben verslinden; 't is niets dan toverij die geen voordeel, noch genoegen geeft. Farao’ s tovenaars bogen zich toen voorover ter aarde en zeiden: wij geloven in Aarons en in Mozes God. Farao zei tot hen: Geloofd gij in hem zonder mijn verlof? Mozes is uw meester; [352] ik zal u de rechtervoeten en linkerhanden of de rechterhanden en de linkervoeten doen afhouwen en u aan de voet der palmbomen doen hangen opdat gij bekennen zult wie de strengste in zijn bestraffingen is of ik of Mozes God. Ze zeiden: Hebben de wonderdaden u niet bewogen die gij gezien hebt verschijnen? Diegene die ons geschapen heeft doet dingen die gij niet vermag te doen. Uw macht strekt zich alleen in deze wereld uit. Wij geloven in God, onze Heer, die ons onze zonden zal vergeven. Gij zijt de oorzaak van dat hij ons met toverij verwerpt. Hij is machtiger dan gij en eeuwig. De hel is voor de ongelovigen bereid: ze zullen geen rust vinden, noch in hun leven, noch in hun dood. Maar de vromen die goede werken doen zullen eeuwig de geneugten der hoven van Eden genieten daar veel vermakelijke vloeden vloeien: zodanig zal de vergelding van diegene wezen die van hun zonden gezuiverd zijn. Wij zeiden tot Mozes: Trek ‘s nachts uit met mijn volk en maak een droge weg voor hen in de zee. Vrees niet dat uw vijanden u achterhalen zullen en dat gij zult verdrinken. Farao zal hen volgen met zijn benden: maar ik zal hen alle in de zee verdrinken en hem met zijn volk doen afdwalen; hij zal de rechte weg niet volgen. O kinderen van Israël, wij hebben [353] u van uw vijanden verlost en u naar de berg van Sinaï geleid. Wij deden Manna en kwartels op u afdalen en zeiden: eet van de goederen die wij aan u gegeven hebben en wees er niet ondankbaar van; anderszins zal mijn gramschap op u vallen. Diegene op wie mijn gramschap valt zal in 't helse vuur gestort worden. Ik zal barmhartig tegen diegenen zijn die zich bekeren, die goede werken doen en de rechte weg volgen. O Mozes, wie heeft u geperst van uw volk te wijken. Hij antwoordde: Zie, daar is 't, het volgt mijn treden; ik ben voor uitgegaan om uw geboden te ontvangen. Wij hebben uw volk na uw vertrek van u vervreemd; en Samery heeft het van de rechte weg verleid. Hij keerde met grote gramschap weer naar zijn volk; en zei: O volk, had God niet allerhande genoegen aan u beloofd? Hij heeft uit oorzaak van uw zonden de uitwerking van zijn beloften verlangd. Wilt gij dat zijn gramschap op u valt? Waarom hebt gij tegen hetgeen gedaan wat gij beloofd hebt? Ze zeiden: wij hebben uit onze eigen beweging niet tegen onze belofte gedaan. Wij hebben de zwaarste versieringen van 't volk genomen en hen in 't vuur geworpen. Samery wierp zelf hen daarin en maakte 't lichaam van een balkend kalf en zei tot diegenen van zijn gevolg: Zie daar uw God, Mozes God, die hij vergeten [354] gegeten heeft. Zagen ze niet dat dit kalf niet tot hen sprak en dat hetgeen macht had om het goed of kwaad aan te doen? Aaron had voor Mozes komst tot hen gezegd: O volk, gij was door dit kalf verleid. De Barmhartige is uw God en Heer; volg mij en gehoorzaam mij. Ze zeiden: wij zullen hier blijven totdat Mozes weergekeerd is. Mozes zei in zijn wederkerig tot Aaron: wie heeft u belet mij te volgen toen gij zag dat ze van Gods weg afgeweken? Waarom hebt gij, ô mijns moederszoon, mij ongehoorzaam geweest? Aaron zei: Trek mij niet bij de baard, noch bij 't haar; ik vreesde dat ik u mishagen zou zo ik de kinderen van Israël verliet en zo ik uw gebod ongehoorzaam was. Mozes zei tot Samery: Wat was uw voornemen? Hij antwoordde: Ik zag hetgeen dat van 't volk niet gezien wordt; ik nam een handvol aarde uit de voetstappen van Gods Bode en maakte er de gestalte van een kalf van, het mooiste dat ik ooit gezien heb. Mozes zei tot hem: Ga, vertrek van ons; gij zult de gehele tijd van uw leven de tegenwoordigheid der mensen vlieden en tot hen zeggen; Nader mij niet, raak mij niet. De tijd van uw bestraffing is gesteld; gij zult haar niet schuwen. Aanschouw uw valse God, aanschouw dit kalf wat gij aangebeden hebt. Ik zal 't doen verbranden en de as in zee werpen. Uw God is een enig God: daar is [355] geen God dan de God die alles weet. Dus verhaal ik de verleden dingen. Wij hebben de Koran aan u gegeven. Diegenen die hem verwerpen, zullen in de dag des Oordeels hun pak dragen en eeuwig gepijnigd worden. Ik zal hen eens rekening van hun pak afeisen en hen allen met hun schalkheden verzamelen. Als de trompet zal klinken zullen ze elkaar vragen hoe lang ze in de wereld hebben geweest en zeggen dat ze er niet meer dan tien dagen en tien nachten geweest hebben. Ik weet al hetgeen wat ze zullen zeggen. De wijste onder hen zullen zeggen dat ze er niet langer dan een dag hebben geweest. Ze zullen u van de bergen ondervragen. Zeg tot hen: God zal hen afscheuren en met de aarde gelijk maken; gij zult hen geëffend en vernedert zien. De mensen zullen dan zonder morrelen diegene volgen die hen tot het algemeen Oordeel zal roepen; en ze zullen zich voor God verootmoedigen. Gij zult in deze dag flauwe en ootmoedige stemmen horen: maar de gebeden zullen in deze dag onnut zijn, uitgezonderd van diegene, die aan God behagen, waaraan hij toelaten zal te spreken. Hij weet al hetgeen dat de mensen in deze wereld overkomen zal; maar ze weten 't niet. Ze zullen zich voor de levendige en eeuwige Heer verootmoedigen [356] en 't hooft laten zakken. Alle de ongelovigen zullen verdoemd zijn en de vrome ware gelovigen die goede werken gedaan hebben zullen niet voor de ongerechtigheid vrezen. Wij hebben de Koran in de Arabische taal gezonden: hij leert onze geboden aan de mensen; ze zullen misschien de boosheid vrezen. Hij zal hen hetgeen leren dat ze doen moeten. Verhef de heerlijkheid van God, de koning des wereld: hij is de waarheid zelf. Pers u zelf niet tot de Koran te lezen; totdat gij hem welbegrepen hebt. Zeg: Heer, vermeerder mijn wetenschap. Wij hebben voormaals aan Adam verboden van de verboden vrucht te eten; hij heeft ons gebod vergeten: ik heb geen volharding in hem gevonden. Gedenk dat wij tot de Engelen hebben gezegd dat ze zich voor Adam zouden verootmoedigen. Ze hebben zich verootmoedigd, uitgezonderd de duivel die 't niet heeft willen doen. Gedenk dat wij tot Adam gezegd hebben: De duivel is uw vijand en ook vijand van uw gemalin. Hij zal zijn pogingen doen om u ellendig te maken en om u beide uit het Paradijs, daar gij geen honger, geen dorst, geen hitte, noch geen koude hebt, te doen vertrekken. De duivel bekoorde hen en zei: O Adam, ik zal u naar de boom der Eeuwigheid, een schat die nimmer vergaan zal, brengen. Ze hebben beide van de vrucht van deze [357] boom gegeten en bekenden toen hun onreinheid. Ze begonnen bladen van bomen te nemen om hun naaktheid te bedekken. Adam was zijn Heer ongehoorzaam en is ellendig geworden. Hij verhoorde hem echter, vergaf hem, toonde de rechte weg aan hem en zei: Vertrek vijanden van elkaar uit het Paradijs. Ik zal u later een geleide zenden; diegene die hem volgt zal niet afgedwaald, maar zalig zijn. Doch diegene die afdwaalt en niet in mij geloofd zal rampzalig in de wereld en in de dag des Oordeels verblind zijn en in deze dag zeggen: Heer, waarom hebt gij mij verblind? Ik had een goed gezicht toen ik in de wereld was. Ik vergeet u heden, gelijk gij mijn geboden vergeten hebt; ik handel de ongelovigen dus. De pijnen van de andere wereld zijn zwaarder dan diegenen van de aarde en duren langer. Hebben de ongelovigen geen vrees als ze aanmerken hoe veel mensen wij in de voorgaande eeuwen op de aarde verdelgd hebben? Hun ramp zal aan diegenen, die wijs zijn, tot een voorbeeld dienen. Indien uw Heer niet gezegd had dat hij de bestraffing der bozen tot aan de gestelde tijd uitstelde, zo zou hij hen alreeds verdelgd hebben. Heb geduld en verdraag hun redenen. Loof uw Heer eer de zon oprijst, een uur voor de nacht eer ze onder gaat en in 't einde van de dag; gij zult [358] hetgeen doen dat aangenaam aan hem zal wezen. 't Leven der wereld is mooi om u te bekoren; maar de goederen van uw Heer zijn beter en eeuwig. Beveel aan 't volk zijn gebeden ter gestelde tijd te doen; en wees niet ongeduldig tegen hen. Ik vraag u om geen rijkdommen: ik zal zelf u verrijken; en eindelijk zal 't Paradijs voor de vromen zijn. De ongelovigen zeiden: Indien (Mohammed) niet enige wonderdaad vanwege God doet verschijnen en de verklaring der boeken onzer voorgangers niet weet, zo zullen wij niet in hem geloven. Wij hebben voor zijn komst veel bozen verdelgd die zeiden: Heer, zo gij een Profeet aan ons had gezonden, wij zouden uw geboden hebben onderhouden eer wij beschaamd en met schande vervuld werden. Zeg tot hen: Ieder verwacht zijn einde: Verwacht; gij zult eens diegenen kennen die de rechte weg volgen en die niet afgedwaald zijn.

20. 't Hoofdstuk der Profeten, omvat honderdtwaalf regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De dag genaakt waarin ‘t volk rekening van zijn werken zal geven: maar het denkt er niet op en wijkt af van Gods geboden. Indien ze hen horen zo spotten ze er mee: Ze begrijpen [359] hen niet en houden hun kwade voornemens verborgen. Is Mohammed geen mens gelijk gij? Zegt gij dat hij een tovenaar is? Gij ziet het tegendeel. God hoort al hetgeen dat in de hemel en op de aarde gezegd wordt en weet alles. Ze zeggen: Zeker, Mohammed heeft hetgeen dat hij zegt gedroomd of verdicht: hij is een Dichter; wij zullen hem niet geloven zo hij niet enige wonderdaad doet verschijnen, gelijk de Profeten deden die voor hem zijn geweest. Wij hebben veel steden verdelgd omdat hun stedelingen ongelovig waren. Wij hebben voor u geen anderen gezonden dan mensen die van ons ingeblazen waren. Vraag het diegenen waaraan voormaals de kennis van de geschreven Wet was gegeven. Zo gij 't niet weet, ze waren mensen, die aten en dronken en sterven moesten. Wij hebben hen hetgeen volbracht dat ze aan ons beloofd hadden: wij hebben hen met diegenen die geloofden, behouden en de ongelovigen verdelgd. Wij hebben aan u een boek gezonden, om u te onderwijzen; verstaat gij 't? Hoeveel ongelovige steden hebben wij verdelgd? Hoeveel nieuwe volken hebben wij in hun plaats gesteld? Toen ze onze bestraffing voelden kozen ze de vlucht. Vliedt niet; maar keert weer naar hetgeen dat aan u aangenaam heeft geweest: keert weer in uw huizen; misschien zult gij [360] noch naar de rijkdommen van de aarde wensen. Ze zeiden: Ramp is over ons: wij hebben ongelijk. Ze spraken dus totdat ze verdelgd werden. Wij hebben de hemel en aarde en al hetgeen dat tussen beide is niet geschapen om daarmee te spotten: indien wij gewild hadden dat men op aarde daarmee spotten zou, men zou er ook in de hemel mee gespot hebben. In tegendeel, ik stel de waarheid tegen de leugen om hem te beschamen gelijk ze hem waarlijk beschamen. Ramp zal u overkomen, uit oorzaak van uw lasteringen. Al hetgeen wat in de hemel en op aarde is behoord aan God. De Engelen schamen zich niet hem te aanbidden: Ze loven hem dag en nacht en verheffen zijn heerlijkheid zonder lastering. De ongelovigen aanbidden goden, die van aarde gemaakt zijn. Hebben ze vermogen om iets te scheppen? Indien er in de hemel of op de aarde een ander God was, ze zouden niet goed overeenkomen. Geloofd zij God die Heer van 't Heelal is. Hetgeen wat van de ongelovigen verhaald wordt is niet waarachtig. God vraagt niet om raad als hij iets wil doen, gelijk de gewoonte der mensen is. Zullen ze een ander God, dan hem, aanbidden? Zeg tot hen: Brengt uw bewijsredenen bij; zie daar hetgeen dat wij aan u te zeggen hebben; Zie daar onze redenen en diegenen van onze voorgangers. Zeker, 't grootste deel van [361] hen kent de waarheid niet en wijkt ervan af. Wij hebben alle Profeten die van ons gezonden zijn ingegeven dat er niet dan een enig God is die men aanbidden moet. Ze zeiden: Geloofd gij dat de Engelen Gods kinderen zijn? Geloofd zij God; integendeel, ze zijn zijn schepselen: hij bemint hen. Ze spreken niet dan naar zijn begeren en gehoorzamen hetgeen dat hij aan hen beveelt. Hij weet al hetgeen dat ze gedaan hebben en doen. Ze bidden voor niemand zonder zijn toelating, en vrezen hem te mishagen. Diegene die onder hen zal zeggen, ik ben God in plaats van God, zal in 't helse vuur gestoten worden. Ik behandel dus de ongelovigen. Weten ze niet dat de hemelen en de aarde gesloten waren? Wij hebben hen geopend en door de regen die wij hebben doen afvallen aan alles 't leven gegeven. Zullen ze niet (in mijn Eenheid) geloven? Wij hebben bergen geschapen om de aarde te beletten zich te bewegen: wij hebben er ruime en brede wegen gemaakt voor onze schepselen, met de hemel bedekt, en van vallen bevrijd en nochtans verachten ze onze geboden. 't Is de Heer die de dag en nacht de maan en de zon geschapen heeft. Allen die in de hemel zijn prijzen en verheffen hem. Wij hebben niemand geschapen om eeuwig op aarde te blijven. De mensen zullen allen de dood [362] smaken. Ik zal u door 't goed en kwaad beproeven. Gij zult alle voor mij verzamelen om rekening van uw bedrijf aan mij te doen. De ongelovigen spotten met u als ze u zien en zeggen: Ziet daar diegenen die met onze goden spotten. Ze gehoorzamen niet Gods geboden: hij heeft de mens van slijk geschapen; en hij zal de uitwerkingen van zijn almacht aan u doen verschijnen. Weest niet ongeduldig om de bestraffing der bozen te zien die zeggen: Wanneer zal de dag des Oordeels zijn? Indien ze 't wisten zo zouden ze 't vuur van hun rug en aangezicht verwijderen. Deze dag zal hen verrassen en hen verschrikken als ze er minst op denken. Ze kunnen hem niet vertragen; en ze zullen van bescherming beroofd wezen. Zeker, ze hebben met de Profeten die voor u geweest zijn gespot: maar ze zijn naar hun verdiensten gestraft. Zeg tot hen: Wie anders dan de Barmhartige bewaart u dag en nacht? Gij verwerpt echter zijn geboden. Hebben ze een ander God, dan mij, die hen bewaren kan? Hun goden kunnen zichzelf niet beschermen. Ik zal hen niet beschutten en nochtans zal ik hen verrijken, gelijk ik hun vaders verrijkt heb: ik zal hun leven verlengen om hen op aarde te straffen. Bevinden ze niet dat hun staten, door uw veroveringen, van alle zijden verminderen? Zijn ze dus [363] overwinnaars? Zeg tot hen: Ik verkondig aan u hetgeen dat God mij ingegeven heeft: maar de doven zullen de vermaningen die men hen doet niet horen. Als ze een weinig van Gods bestraffingen bewogen zijn zeggen ze: O ramp! Wij hebben ongelijk en zijn ongerechtig. Ik zal in de dag des Oordeels hun werken wegen om aan niemand de zwaarte van een mosterdzaad ongelijk aan te doen: ik zal zeer nauw rekenen. Wij hebben aan Mozes en aan Aaron het Boek gegeven wat het goed van 't kwaad scheidt en hen bevolen onze geboden aan diegenen te doen die onze vrees voor ogen hebben. Dit Boek is gezegend en vanwege ons gezonden: 't wordt echter van de ongelovigen verworpen en verdoemd. Wij hebben voormaals de rechte weg aan Abraham geleerd en bekend dat hij een vroom man was. Gedenk dat hij tot zijn vader en volk gezegd heeft: Wat afgoden aanbidt gij? Ze zeiden: wij hebben bevonden dat onze vaders hen aanbaden. Hij zei tot hen: Uw vaders en gij zijt grotelijks afgedwaald. Ze zeiden: Zegt gij de waarheid of grapt gij? Hij zei: Zeker, uw Heer is de Heer der hemelen en der aarde; ik zweer u dat hij hen geschapen heeft. Nadat hij deze afgodendienaars overtuigd had zei hij: bij God, ik zal tegen uw afgoden oorlogen. Hij heeft hen in hun afwezen [364] met de bijl gebroken, uitgezonden de grootste afgod waaraan hij zijn bijl hing en zei: Misschien zullen ze deze beschuldigen van dat hij de andere gebroken heeft. Zij die in hun terugkeren hun afgoden gebroken zagen zeiden: Wie heeft onze goden aldus gehandeld? Hij is een goddeloze: wij hebben gehoord dat er een jongeling is, Abraham genoemd die met hen spot. Brengt hem voor de ogen van 't volk; men zal misschien getuigen van zijn bedrijf vinden. Ze zeiden tot hem: gij hebt onze goden dus mishandeld. Hij zei: Integendeel, 't is deze grote afgod. Ze vroegen onder elkaar of deze afgoden spraken en of ze beweging hadden. Ze keerden daarna weer tot zichzelf en zeiden tot het volk: gij hebt ongelijk van dat gij deze afgoden aanbidt Ze wierpen hen met het hoofd tegen de aarde en zeiden: O Abraham, gij hebt wel bekent dat ze niet spraken. Hij antwoordde: Waarom aanbidt gij dan hetgeen wat u noch goed noch kwaad aandoen kan? Gij verontreinig u met hen in plaats van God aan te bidden. Kent gij hem niet? Ze zeiden toen: Verbrand Abraham; en laat ons onze goden beschermen zo gij vroom zijt. Maar wij hebben aan 't vuur geboden zijn kracht te verliezen en Abraham te bewaren. Ze wilden hem pijnigen, maar wij hebben hen verdelgd. Wij [365] hebben hem gelijk Lot bewaart en in 't gezegende Land gebracht. Wij gaven aan hem Isaak en Jakob en hun kindskinderen, vrome lieden en ware gelovigen om aan 't volk de weg der zaligheid te leren. Wij hebben hen ingegeven goede werken te doen, ter gestelde tijd te bidden, de Tienden te betalen en ons aan te bidden. Wij gaven aan Lot de voorzichtigheid en wetenschap en verlosten hem van de inwoners der stad die de snoodste van de aarde waren: wij bewezen onze genade aan hem omdat hij een vroom man was: Gedenk aan Noach en dat hij ons voormaals aangeroepen heeft. Wij verhoorden zijn gebed en verlosten hem en al diegenen die met hem in de Ark waren van een groot gevaar. Wij verlosten hem van de hand der bozen die wij verdronken hebben. Gedenk aan David en Salomon die recht in 't veld deden daar de kudden van 't dorp bij nacht zonder herders ingekomen waren. Wij zijn getuigen van hun vonnissen. Wij leerden aan Salomon de gerechtigheid en gaven aan hem de voorzichtigheid en wetenschap. De bergen hebben ons met David aangebeden en de vogels ons met hem geloofd: wij waren bij hen toen ze ons loofden. Wij hebben aan u de wijze van zaaien geleerd om u tegen de nood te beschutten: gij zult mij misschien daarvan bedanken. [366]

Wij geboden aan de winden Salomon te gehoorzamen; en wij weten al hetgeen dat hij gedaan heeft. De duivelen gehoorzaam den hem en doken in de zee om gesteenten voor hem te vissen en arbeiden noch in andere dingen: doch wij verhinderden hen in de mensen kwaad aan te doen. Gedenk aan Job die zijn Heer bad en zei: Ik ben in groot lijden. Gij zijt de Barmhartige der barmhartige. Wij verhoorden hem en verlosten hem uit zijn lijden. Wij gaven onze genade aan hem, aan zijn gezin en aan diegenen die met hem waren die geduld hadden en in mij vertrouwden. Gedenk aan Ismaël, Henoch, Delkafel (Is Elias) en Zacharias: ze volhardden in weldoen; wij gaven aan hen onze genade omdat ze vroom waren. Gedenk aan Jonas die zijn volk met gramschap verliet: hij geloofde dat ik niets tegen hem kon doen; maar hij riep in de duisternissen en zei: Daar is geen God dan gij. Geloofd zij uw naam. Ik heb ongelijk gehad van dat ik u vertoornd heb. Wij verhoorden hem en verlosten hem uit zijn ongeluk. Dus bescherm ik de ware gelovigen als ze mij aanroepen. Gedenk aan Zacharias die zijn gebed deed en zei: Heer, ik weet dat ter wereld geen beter erfgenaam is dan gij zijt, laat mij echter niet zonder kinderen sterven. Wij verhoorden hem en gaven aan hem een zoon, Joannes [367] genoemd, en maakten zijn vrouw vruchtbaar. Alle deze Profeten gingen vaardig voort tot weldoen en riepen ons aan met ootmoedigheid, met begeerte van onze genade te verkrijgen en met vrees voor de helse pijnen. Gedenk aan Maria, wiens buik ik gezegend heb. Wij hebben onze geest haar ingeblazen en aan haar een zoon, een wonderdaad in de wereld, gegeven. Uw wet is een enige wet; en ik ben alleen uw God. Aanbid mij en weest niet boos. Gij zult alle voor mij verzamelen om geoordeeld te worden. Ik zal de ware gelovigen die goede werken gedaan hebben beschermen; en hetgeen dat ze doen opschrijven om hen te vergelden. Ramp is over de steden die wij verdelgd hebben: hun inwoners zullen niet weer in de wereld keren totdat de doortocht voor Iagog en Magog open is en dat ze van plaatsen die boven de aarde verheven zijn kunnen lopen. De dag des Oordeels zal dan naderen; en de beloofde waarheid zal niet ver zijn en 't gezicht der bozen ontroeren. Ze zullen zeggen: O ramp, wij zijn ellendig: wij hebben dit ongeluk niet voorzien; wij hebben groot onrecht dat wij God vergramden. Men zal tot hen zeggen: gij hebt, in plaats van God, niets dan 't brandhout van de hel daar gij in gestort zult worden, aangebeden. Indien uw afgoden goden [368] waren, gelijk gij geloofd hebt, zo zouden ze niet in de hel zijn geraakt. Zij en diegenen die hen aangebeden hebben zullen eeuwig verdoemd wezen. Ze zullen zuchten en klagen en niet gehoord worden. Diegenen die in 't Paradijs zullen zijn zullen van hen afwezen en hun gehuil en gekerm niet horen: ze zullen eeuwig hetgeen dat ze begeren genieten. 't Gekrijs der verdoemden zal hen niet kwellen. De Engelen zullen hen ontmoeten, als ze uit de graven voortkomen, en tot hen zeggen: Ziet hier de dag die in de wereld aan u beloofd is, de dag waarin wij de hemelen en 't rekenboek van alle mensen zullen openen, gelijk wij aan diegenen beloofd nebben die voor u geweest zijn. Wij volbrengen nauwkeurig hetgeen dat wij beloven. Wij hebben in 't oude Testament en daarna in de Koran geschreven dat de vromen erfgenamen van de aarde zullen wezen. Dit boek zal aan diegenen die mij aanbidden de weg van 't Paradijs leren. Wij hebben u niet gezonden dan om aan de mensen gunst te bewijzen. Zeg tot hen: God heeft mij altijd ingegeven dat uw God een enig God is; zult gij hem niet gehoorzamen? Zo ze afdwalen, ik heb aan u geleerd hoe men hen handelen moet. Zeg tot hen: Ik weet niet of de bestraffing die men aan u beloofd heeft, [369] gauw of langzaam zal zijn: God alleen weet al hetgeen dat in de wereld bekend en onbekend is. Ik weet niet of hij u wil beproeven, dan of hij zijn bestraffing tot aan de gestelde tijd uitstellen zal. Hij is een zeer gerechtig Rechter en zeer barmhartig. Hij is niet zodanig als gij zegt.

21. 't Hoofdstuk van de Pelgrimage, omvat zevenzeventig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O volk, vreest God. De aardbeving die in de dag des Oordeels zal komen zal vreemd wezen. Gij zult in deze dag de moeders hun kinderen zien vergeten en dat ieder zijn pak zal dragen. Gij zult het volk dronken zien, niet van wijn, maar van Gods zware bestraffingen verbaast en verdooft. Daar zijn lieden die met onwetendheid van de Godheid twisten en de wil van de gewillige en hardnekkige duivel volgen: daar staat geschreven dat hij diegenen die hem gehoorzamen zal verleiden en hen in 't helse vuur geleiden. O volk, indien gij van de verrijzenis twijfelt, zo aanmerk hoe wij u van 't stof der aarde met een weinig water op 't slijk gestort, van gestremd bloed en van een weinig vlees geheel gevormd en niet geheel gevormd geschapen hebben. Ik vorm [370] in de buik der vrouwen hetgeen dat mij goeddunkt tot aan de gestelde tijd; ik doe er uw kinderen uit voortkomen; daarna geef ik u 't leven en doe u tot de mannelijke jaren komen. Sommigen sterven jong en de andere geraken tot een zeer hoge ouderdom om te leren goed te leven. Aanmerk de droge, dode en dorre aarde; als wij de regen doen vallen verandert ze van gedaante en brengt en voedt dan allerhande vruchten die mooi en aangenaam zijn omdat God de waarheid zelf is; hij verwekt de doden en is almachtig. Daar is niet aan te twijfelen dat de dag des Oordeels genaakt en dat God de doden zal doen verrijzen. Daar zijn lieden die zonder kennis, zonder reden en zonder achtbaarheid van God twisten en van de weg van zijn wet afwijken: ze zullen in deze wereld vol van schande en schaamte zijn en in de andere wereld de helse pijnen voelen. God doet zijn volk geen onrecht aan. Daar zijn lieden die hem met twijfels aanbidden; indien hen enig goed toekomt zo volharden ze in hem aan te bidden; maar indien hen kwaad toekomt zo keren ze weer tot hun boosheid en verliezen de goederen der aarde en de goederen des hemels. Deze twee verliezen zijn zeer groot. Ze aanroepen de afgoden in plaats van God; ze aanroepen [371] hetgeen dat hen noch goed noch kwaad aandoen kan. Zodanig gebed is een doling die van Gods geboden verwijderd is. Ze aanbidden hetgeen wat hen eerder kwaad dan goed doet. Zeker, God zal de ware gelovigen die goede werken doen in tuinen doen ingaan daar veel beken vloeien: hij doet hetgeen dat hem belieft. Diegene die verstoord is omdat God in deze en in de andere wereld hulp aan Mohammed geeft en hem beschermt, maak een touw aan de zolder van zijn huis vast en verwurg zichzelf; hij zal zien of zijn sterven overgaan zal. God heeft de Koran gezonden gelijk hij voormaals de andere schriften gezonden heeft: hij begrijpt in zich zijn heldere en verstaanbare geboden. God geleidt diegene die 't hem goeddunkt op de rechte weg; hij zal in de dag des Oordeels de verschillen die tussen de gelovigen en ongelovigen, tussen de Samaritanen, Christenen en afgodendienaars zijn oordelen; hij weet alles. Ziet gij niet dat al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is, de zon, de maan, de sterren, de bergen, de bomen en de beesten hem aanbidden? Veel aanbidden hem met ijver; maar veel verdienen ook gestraft te worden. Niemand zal diegene achten die van God veracht wordt: hij doet hetgeen dat hem goeddunkt. Deze twee strijdige deelgenoten, [372] de gelovigen en de ongelovigen, hebben van de Godheid getwist maar de ongelovigen zullen van de helse gloed omringd worden. Ze zullen hemden van vuur aan hebben: 't ziedend water zal over hun hoofden vloeien: 't vuur zal hetgeen wat in hun buik is branden en hun huid braden. Ze zullen met ijzeren knotsen geslagen worden. Als ze uit deze gloed zullen menen te gaan zo zullen ze dieper daarin geraken en eeuwig gepijnigd worden. God zal de ware gelovigen die goede werken gedaan hebben in tuinen doen ingaan daar veel vloeden vloeien. Ze zullen met gouden armbanden en met panelen versierd en met zijde gekleed wezen en een eeuwige gelukzaligheid genieten omdat ze zijn Eenheid hebben beleden. Maar de ongelovigen zullen grote pijnen voelen omdat ze 't volk belet hebben 't geloof te omhelzen en de Tempel van Mekka te bezoeken die van God opgericht is om daarvan de hele wereld aangebeden te worden: diegene die zich laat porren tot hem te bezoeken en daar intreedt met voornemen van weer tot zijn boosheid te keren zal streng gestraft worden. Gedenk dat wij aan Abraham de plaats om de Tempel van Mekka te bouwen hebben getoond en hem bevolen mij alleen aan te bidden en mijn Tempel van afgoden te [373] zuiveren tot genoegen van diegene die daar bedevaarten zullen doen. Het volk zal daar van alle zijden te voet en te paard komen u bezoeken, en voordeel daarvan ontvangen: ze zullen daar hun gebeden ter gestelde tijd en in de genoemde dagen doen en de Heer van 't goed wat hij aan hen gedaan en van de rijkdommen die hij aan hen gegeven heeft bedanken. Ze zullen ook ommegangen in de oude Tempel doen; diegene die hem eert zal zeer goed doen en van zijn Heer daarvan vergolden worden. 't Is aan u geoorloofd van alle reine beesten te eten, uitgezonderd van hetgeen wat hiervoor aan u verboden is. Wijkt van de onreinheid der afgoden, wacht u van valse getuigenis te geven en weest God gehoorzaam. Diegene die zegt dat God een medegenoot heeft is gelijk diegene die uit de hemel is gestoten, van de vogels beroofd en van de wind in een afgelegen plaats geworpen die vol van rampen is. Diegene die de tekens van Gods macht eert zal van zijn wet niet twijfelen en ter gestelde tijd van zijn goede werken vergolden worden zo hij de oude Tempel van Mekka bezoekt. Wij hebben aan alle volken der wereld een wet gegeven om hun offers te doen en om hun Heer te bedanken van dat hij voordeel boven alle dieren aan hen heeft gegeven. Uw God is een enig [374] God: gehoorzaam zijn geboden. Boodschap een grote vergelding aan diegenen die hem gehoorzaam zijn, aan diegenen die van vrees trillen als ze van zijn naam horen spreken, die in hun tegenspoed geduldig zijn, die hun gebeden ter gestelde tijd doen en die enig deel der goederen die wij aan hen gegeven hebben in aalmoezen besteden. Wij hebben 't wijfje van de kameel, tot teken van onze Eenheid, geschapen: (de pelgrims offeren een kameel te Mekka) het zal u in deze wereld nut zijn. Gedenkt dat gij Gods naam uitspreekt als gij haar op haar voeten staande offert en als ze dood ter aarde gevallen is. Eet haar vlees zo 't u aangenaam is en geef daarvan aan diegenen te eten die u daarom vragen: wij hebben haar onder u gesteld; gij zult mij misschien van deze weldaad bedanken. God verheft niet voor zich het vlees, noch 't bloed van dit beest, maar alleen de goede werken die gij doet. Hij heeft haar dus onder u gesteld opdat gij hem zou verheffen en bedanken van dat hij u op de rechte weg geleid heeft. Boodschap de vromen dat God de boosheid der bozen van hen verwijderen zal; hij bemint de verraders en ondankbare niet. Boodschap diegene, die tegen de ongelovigen strijden om 't ongelijk dat men hen gedaan heeft te vergoeden, dat God machtig genoeg is om hen te beschermen. Toen [375] ieder zonder reden uit hun huizen gedreven waren zeiden ze: God is onze Heer. Indien God het volk niet tegen elkaar had doen opstaan zo zouden de kloosters der geestelijken, de kerken der Christenen, de Scholen der Joden en de tempels der gelovigen verdelgd hebben geweest, (door 't groot getal der bozen en door hun boosheid.) Gods naam wordt in de kerken der gelovigen verheven en zijn wet daar beschermd en voorgesproken. God is zeer sterk; hij heeft alle vermogen op zijn volk. Diegenen die van God op aarde met overwinning over hun vijanden opgericht zij, doen hun gebeden gelijk bevolen is; ze betalen de Tienden en bevelen hetgeen te doen dat eerlijk en burgerlijk is: Ze verbieden hetgeen te doen wat van God, die 't einde van alles weet, verboden is. Zo de ongelovigen zeggen dat gij liegt diegenen die voor hen waren zeiden ook dat Noach, Aad, Chaim, Abraham en Lot en ook Mozes logen. God heeft hun bestraffing enige tijd uitgesteld: maar hij heeft eindelijk hen zeer strengelijk gestraft. Hoeveel steden hebben wij uit oorzaak van hun boosheid, verdelgt? Wij hebben hen omgeworpen en door de dood van hun inwoners woest gemaakt. Zullen diegenen van Mekka altijd op aarde met een verhard hart wandelen, zonder in te zien wat voormaals aan de ongelovigen [376] gebeurd is? Hun ogen zijn niet verblind, maar hun harten zijn verblind en verhard. Ze zullen van u verzoeken de bozen vaardig te doen straffen. God zal niet tegen hetgeen doen dat hij beloofd heeft. Een dag is voor uw Heer, gelijk duizend jaren voor de mensen. Hoe dikwijls heeft men 't straffen der boze steden uitgesteld die eindelijk verdelgd zijn? De hele wereld zal eens voor mij verzamelen om naar haar verdiensten vergolden te worden. Zeg tot hen: O volk, ik verkondig u openlijk de helse pijnen. Diegenen die geloven en goede werken doen zullen vergiffenis van hun zonden en een kostbare schat ontvangen. Diegenen die pogen 't geloof te vernietigen zullen verdoemd zijn. Wij hebben onze Profeten niet gezonden dan om onze geboden voor 't volk te lezen. De ongelovigen hebben veel dingen gelezen die niet in de Koran staan: maar God heeft hetgeen vernietigd wat de duivel daarbij gevoegd had en de geboden van zijn Wet bevestigd. Hetgeen wat de duivel daarbij gevoegd had dient tot verleiding bij diegenen die zwak in hun geloof zijn en een verhard hart hebben. De ongelovigen zijn in een zeer grote doling en van de waarheid afgeweken. Diegenen die de kennis der Schriften hebben weten dat de Koran de waarheid zelf is die van uw Heer voortkomt: Ze geloven in hem [377] en verootmoedigen hun hart als ze hem lezen. God geleidt diegenen die in de waarheid geloven op de rechte weg; de ongelovigen zullen ervan twijfelen totdat ze van de dag des Oordeels overvallen zijn. Ze zullen in deze dag strengelijk gestraft zijn. God zal in deze dag over de goeden en kwaden gebieden: de vromen die geloofd en goede werken gedaan hebbe, zullen in wellustige tuinen ingaan; en de ongelovigen die zijn geboden ongehoorzaam zijn geweest zullen zeer zware pijnen lijden. Diegenen die uit Mekka zijn getrokken en naar Medina gegaan om zich van 't gezelschap der ongelovigen te verwijderen en gedood of van ziekte gestorven zijn zullen van zijn goddelijke Majesteit vergolden worden. God is de grootste weldoener der wereld: hij zal hen doen intreden daar ze begeren; hij weet alles en is zeer barmhartig. De gelovigen die wraak nemen van 't ongelijk dat de ongelovigen hun aangedaan hebben zullen van God beschermd worden: hij is goedertieren en barmhartig tot zijn volk. Hij doet de dag op de nacht en de nacht op de dag volgen. Hij verhoort de gebeden der ware gelovigen en ziet al hetgeen dat ze doen: hij zal hen beschermen omdat hij de waarheid zelf is. De afgoden zijn niets dan ijdelheid; en God is zeer hoog en almachtig. Aanmerkt gij niet dat God de regen van de hemel [378] zendt en dat de aarde groen wordt? Hij is goedertieren tot zijn volk en weet alles. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is behoord hem toe. Hij behoeft zijn volk niet en moet geprezen en verheven worden. Ziet gij niet dat God alle de dieren die op de aarde zijn onder u gesteld heeft? Ziet gij niet dat door zijn gebied het schip op de zee zeilt om u en uw middelen te voeren? Ziet gij niet dat hij de hemel belet op de aarde te vallen? Zeker, hij is milddadig en barmhartig. Hij geeft u 't leven en de dood: hij zal u doen sterven en weer doen verrijzen; de mens is echter ondankbaar van zijn weldaden. Wij hebben aan alle volken der wereld een wet gegeven om hen op de rechte weg te geleiden; indien ze haar onderhouden zo zullen ze niet tegen u twisten. Aanroep uw Heer, gij zijt op de rechte weg zo ze tegen u twisten. Zeg tot hen: God weet al hetgeen, dat gij doet. Hij zal in de dag des Oordeels uw verschillen oordelen. Weet gij niet dat God al hetgeen weet wat in de hemel en op de aarde is? Alles is geschreven; en dat is zeer licht voor zijn goddelijke Majesteit. De afgodendienaars aanbidden zonder reden afgoden die niet weten of ze goden zijn of niet: ze zullen in de dag des Oordeels zonder bescherming wezen. Als men mijn geboden aan de mensen verkondigt zo [379] kent men aan hun aangezicht diegenen die boos en van mijn weldaden ondankbaar zijn en willen zich uit gramschap op diegenen werpen die hen onderwijzen. Zeg tot hen: Ik zal verdrietiger dingen aan u boodschappen: God heeft het helse vuur bereid om de ongelovigen te straffen. O volk, men verhaalt aan u een gelijkenis; hoor toe. Alle de afgoden, die gij aanbidt zouden niet een vlieg kunnen scheppen, ofschoon ze om dit te doen alle bij elkaar waren gekomen. Indien de vliegen iets van de offers die men hen aanbiedt besmetten, ze hebben geen macht om hen af te drijven, uit oorzaak van hun onmacht en van de zwakheid van diegene die hen aanbidden. Ze loven God niet, gelijk gerechtig en redelijk is. Hij is zeer sterk en machtig: hij heeft zijn boden verkozen om zijn geboden onder de Engelen en mensen te brengen en uit te voeren. Hij hoort al hetgeen dat ze zeggen, ziet al hetgeen dat ze doen en weet al hetgeen dat ze gedaan hebben; en alles is hem gehoorzaam. O gij die geloofd Eert en aanbid uw Heer en doe goed; gij zult misschien zalig wezen. Strijd met ijver voor de oprichting van zijn Wet; hij heeft u verkozen om haar te volgen: hij heeft geen zware en lastige wet aan u gegeven: 't Is de wet van Abraham, uw vader: hij heeft voor de komst van de Koran u diegenen genoemd die zich [380] aan God overgegeven hebben. De Profeet zal in de dag des Oordeels getuige tegen u zijn en gij zult getuigen tegen 't volk wezen dat de Profeet hen de rechte weg verkondigd heeft. Volhard in uw gebeden, betaalt de Tienden en vertrouw in God; hij is uw Heer en uw beschermer.

22. 't Hoofdstuk der ware Gelovigen, omvat honderdachttien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Zeker, de ware gelovigen zullen zalig zijn. Ze doen hun gebeden met ootmoedigheid, onthouden zich van kwalijk spreken, betalen de Tienden, bedrijven geen hoererij en raken geen andere vrouwen aan dan hun eigen en hun slavinnen. Diegenen die anderen begeren gaan buiten de palen van de zeden. Diegenen die hetgeen wat aan hen vertrouwd is getrouwelijk bewaren, diegenen die hetgeen dat ze beloofd hebben volbrengen en diegenen die hun gebeden ter gestelde tijd doen zullen erfgenamen van 't Paradijs zijn daar ze eeuwig zullen blijven. Wij hebben de mens van 't stof der aarde, van slijk, van gestremd bloed en van een weinig vlees en been dat wij met vel bekleed hebben gemaakt. Wij hebben hem noch eens geschapen toen wij hem [381] de ziel in 't lichaam inbliezen en toen wij hem zegenden, gelijk een onzer heerlijkste werken. O mensen, gij zult alle eens sterven en in de dag des Oordeels weer verrijzen. Wij hebben boven u zeven hemelen geschapen en zijn voor de behoudenis van het volk dat daaronder is bezorgd. Wij zenden water genoeg van de hemel op u tot uw behoefte; wij doen 't op de aarde vallen en hebben macht omdat te doen komen en om u daarvan te beroven. Wij hebben tuinen, palmbomen, druiven en veel andere vruchten waarvan gij leeft geschapen, en doen voortkomen. Wij hebben op de berg Sinaï bomen geschapen die olie en kleur voortbrengen. Gij ontvangt groot voordeel van de beesten: ze onderhouden u met hun melk, en geven veel andere grote winsten aan u; gij klimt erop, gelijk ook op de schepen, om u ter plaatse daar gij begeert te wezen te voeren. Wij hebben Noach gezonden die tot het volk gesproken en gezegd heeft: Aanbid een enig God. Wat andere God dan hem zult gij aanroepen? Ontziet gij niet een ander te aanbidden? De voornaamste onder ’t volk die afgodendienaars waren hebben tot hun aanhangers gezegd: Deze man is een mens gelijk gij: hij wil meer dan gij schijnen en geacht wezen. Indien God gelijk hij zegt alleen aangebeden wilde zijn, hij zou een Engel van de hemel [382] doen afdalen die zijn geboden meebrengen zou. Wij hebben onze voorouders hetgeen wat hij zegt niet horen zeggen. Hij is een mens die van de duivel bezeten is. Wacht; gij zult zien wat hij worden zal. Noach zei toen: Heer, bescherm mij tegen hen en beschut mij van hun lasteringen. Wij geboden hem een Ark te bouwen toen ons gebod van de bozen te verdelgen gegeven was: en toen 't water van zijn ketel kookte geboden wij hem in de Ark te treden met twee beesten van ieder geslacht en aard. Al 't volk werd verdelgd, uitgezonderd diegenen daarvan wij voormaals gesproken hebben. (Wij zeiden tot hem:) Spreek mij niet van de ongelovigen; ze zullen verdrinken als gij al hetgeen wat met u in de Ark moet gaan geschikt hebt. Zeg: Lof zij God die ons van de boosheid der bozen verlost heeft. Heer, doe ons in een gezegende plaats geraken; gij zijt de beste stuurman der wereld. Dit was een teken van mijn almacht om Noach’ s volk te beproeven. Wij hebben na hem een ander volk geschapen aan wat wij een Apostel hebben gezonden om hun te leren een enig God aan te bidden: deze heeft gezegd: Wat God zult gij anders dan God aanbidden? Zult gij zijn gramschap niet vrezen? De leraars onder hen die goddeloos waren, de verrijzenis des [383] vlees loochenden en die wij met de goederen der aarde hebben begiftigd zeiden: hij is een mens; hij drinkt en eet gelijk gij. Zult gij verloren wezen als gij een mens die u gelijk is niet gehoorzaam t? Belooft hij u weer in de wereld te doen komen nadat gij been en stof zijt geweest? O doling! Ô misverstand! Gij zijt bedrogen in hetgeen dat hij aan u belooft: hij is een mens gelijk de anderen. Hij is een leugenaar: wij zullen hem niet geloven. Deze Apostel zei: Heer, bewaar mij van hun lasteringen: Ze zullen haast berouw van hun boosheid hebben. De donder heeft hen toen overvallen en verdelgd, gelijk ze verdiend hadden. Wij hebben de aarde dor en droog en zonder vruchten gemaakt en andere lieden in hun plaats geschapen. De mens kan niet voor zijn uur sterven; en niemand kan haar vertragen. Wij hebben onze Apostelen en Profeten gezonden om 't volk te onderwijzen; maar ze zijn de een na de ander gedood. Ieder volk heeft de Profeet die wij aan hen gezonden hadden verloochend. Wij hebben hen tot een voorbeeld aan de nakomelingen doen dienen en de ongelovigen verdelgd. Wij hebben Mozes en zijn broeder Aaron aan Farao en aan zijn Leraars met onze wonderdaden en met verstandelijke redenen gezonden. Ze zijn tegen 't geloof opgestaan; ze hebben de kinderen van Israël gepijnigd [384] en gezegd: Zullen wij in een man die ons gelijk is en wiens volk ons gehoorzaam d geloven? Ze hebben hen beide verworpen en zijn in 't getal der verloren lieden geweest. Wij gaven aan Mozes het boek der wet; misschien zal het de kinderen van Israël op de rechte weg geleiden. Wij hebben Jezus en zijn moeder Maria geschapen: Ze zijn tekenen van onze eenheid. Wij hebben hen in een verheven plaats gesteld daar ze bij een springbron bleven staan. O Apostelen en Profeten! Eet van de vruchten der aarde en doe goed: ik weet al hetgeen dat gij doet: uw wet is een enige wet; en ik ben alleen uw Heer. Neemt acht op u; volgt niet de wet der ongelovigen: ieder acht hetgeen goed wat hij doet. Wijkt van de bozen en laat hen in hun dolingen. Men zal hen rekening afeisen van de rijkdommen en van de kinderen die wij aan hen gegeven hebben: maar ze weten 't niet. Diegenen die de bestraffing van de Heer vrezen, die zijn geboden gehoorzamen, zijn eenheid belijden, aalmoezen van 't goed doen dat hij aan hen gegeven heeft en in hun hart ontzien hem te mishagen zullen alle in zijn tegenwoordigheid verzameld worden. Diegenen die hem gehoorzamen zullen zijn genade genieten. Hij eist van niemand anders dan hij doen kan. Wij hebben een boek wat de waarheid zegt. Diegene [385] die zo veel doet als hij kan zal geen onrecht aangedaan worden. Zeker, de ongelovigen zijn in de onkunde van Koran: ze doen heel anders dan aan de ware gelovigen bevolen is: maar wij hebben de voornaamste onder hen in hun voorspoed gestraft. Betoont u heden niet onversaagd; gij zult niet van ons beschermd worden. Men heeft onze geboden aan u geleerd; gij zijt echter weer teruggekeerd en hebt u tegen 't geloof verheven; en gij zijt al koutende in de nacht van de vromen afgeweken. Aanmerken ze niet de woorden van (de Koran?) Begrijpt hij iets in zich dat niet aan hun voorzaten bevolen heeft geweest? Kennen ze niet de Profeet die God aan hen gezonden heeft? Waarom willen ze hem niet erkennen? Zullen ze zeggen dat hij van de duivel bezeten is? Integendeel, hij leert aan hen de waarheid; en nochtans heeft het grootste deel van hen een afschrik van hem. Indien hun wil plaats had zo zou de hemel en de aarde en al hetgeen dat tussen beiden is verwarren. Wij hebben aan hen de wet gegeven die ze onderhouden moeten; maar ze hebben haar verworpen. Eist gij van hen enige vergelding van uw onderwijzingen? Uw Heer zal u daarvan vergelden: daar is niemand die u beter vergelden kan dan hij. Roep hen tot de rechte weg. Diegenen die niet in de verrijzenis geloven zijn [386] afgedwaald. Indien wij hen vergeven en van lijden verlossen zo zullen ze altijd tot hun schaamte in hun dolingen blijven. Wij hebben hen voormaals gestraft: Ze hebben echter zich niet vernederd en hun Heer niet aangeroepen; en toen wij de deur van onze bestraffingen over hen openden werden ze wanhopig. (God) geeft aan u 't gezicht, 't gehoor en 't gevoel; maar weinig onder u bedanken hem daarvan. Hij is 't die u van aarde geschapen heeft. Gij zult eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. Hij is 't die 't leven en de dood geeft en die 't onderscheid van de dag en nacht maakt. Zult gij hem niet eren? Zult gij niet op hem denken? In tegendeel, ze hebben gelijk hun voorgangers gezegd; zullen wij dan sterven? Zal ons gebeente stof zijn en zullen wij opgewekt worden? Zulks is aan onze vaders en aan ons voormaals belooft. Zeker, 't is een oud deuntje. Zeg tot hen: Aan wie behoort de aarde en al hetgeen dat op de aarde is zo gij (dezelfde Schepper en Koning) kent? Ze zullen zeggen dat ze aan God behoord. Zeg tot hen: Weet gij dan niet dat diegene die u geschapen heeft u ook kan doen verrijzen? Wie is de Heer der zeven hemelen? Wie bezit de zetel der hemel? Ze zullen zeggen dat het God is. Zeg tot hen: Zult gij dan niet vrezen een andere God dan hem te aanroepen? Zeg [387] tot hen: Wie is Koning van alles? Wie ondersteunt alles en wordt van niemand ondersteund? Zeg het zo gij 't weet. Ze zullen zeggen dat het God is. Zeg tot hen: Waarom bedriegt gij u dan? Wij hebben de waarheid aan hen geleerd; maar ze hebben haar verworpen en gezegd dat God een kind heeft. Indien er een andere God met God was zo zou de een hetgeen ontdoen dat van de ander gedaan was; en ze zouden zich tegen elkaar verheffen. Geloofd zij God. Hetgeen, wat ze zeggen is niet waarachtig. God weet het verleden, tegenwoordige en toekomende; hij heeft geen medegenoot. Zeg: Heer, vertoon aan mij de uitwerking van al hetgeen dat gij aan hen beloofd hebt en stel mij niet onder de onrechtvaardigen. Verlos ons van 't kwaad en geef ons het goed; ik ken hun boosheid. Heer, verlos mij van de bekoringen des duivels; verlos mij van hun boosheid. Als iemand van hen sterft zegt hij: Heer, laat mij toe dat ik in de wereld keer, ik zal beter doen dan ik gedaan heb. Daar is geen terug kering: 't is vergeefs gesproken. Daar is een verhindering achter hen die hen weerhoudt tot aan de dag des Oordeels. Als de trompet klinkt zal er niets wezen dat hen vertraagt. Ze zullen niet met elkaar roemen en kouten. De schaal der gelukzaligen zal zwaar van goede werken wezen en de schaal der [388] rampzaligen zal zwaar van kwade werken zijn. Heeft men mijn geboden niet aan u verkondigd. Waarom hebt gij hen veracht? Ze zullen zeggen: Heer, onze ramp heeft ons te machtig geweest. Wij waren afgedwaald; Heer, verlos ons van deze ellende: Men had het tegendeel aan ons beloofd; zeker, wij hebben zeer groot ongelijk gehad. Men zal tot hen zeggen: Wijkt in 't vuur en spreekt niet van daaruit te komen. Veel van diegene die mij aanbidden zeggen: Heer, wij geloven in u: vergeef ons onze zonden; gij zijt zeer barmhartig. Gij hebt, ô bozen, met hen gespot en mijn geboden veracht; maar ik zal hen van hun volharding vergelden; en ze zullen zalig wezen. Men zal tot diegenen die verrezen zijn zeggen: Hoeveel jaren hebt gij in de aarde geweest? Ze zullen antwoordden; wij hebben er een, of enige dagen geweest: Vraagt het de Engelen die gesteld zijn om rekening daarvan te houden; gij hebt er zeer korte tijd geweest, zo gij 't kon kennen. Geloofd gij dat ik u onnuttig geschapen, en voor mij verzameld heb. Prijst en verheft God, de Koning der waarheid: daar is geen God, dan hij; hij is de Koning des hemels. Diegene is zonder reden, die een ander God neffens hem aanroept. Hij zal hem rekening van zijn werken doen geven; en de ongelovigen zullen zeer rampzalig zijn. Zeg: Heer, [389] vergeef den vromen de zonden; gij zijt de grote Barmhartige.

23. 't Hoofdstuk van 't Licht, omvat vierzeventig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Wij hebben dit Hoofdstuk gezonden wat onze klare en verstandelijke geboden bevat; gij zult hen misschien begrijpen. De boel en hoer zullen met honderd geselslagen geslagen worden. Ziet wel toe dat de goedertierenheid u de geboden van Gods wet niet doet vergeten. Geloofd in zijn goddelijke Majesteit en in de dag des Oordeels. Enigen der ware gelovigen zullen getuigen van hun bestraffingen zijn. De boel slaapt bij de hoer of bij de ongelovige en de hoer slaapt bij de boel, of bij de ongelovige: deze dingen zijn den ware gelovigen verboden. Diegene die een eerlijke vrouw van overspel beschuldigt zal met tachtig geselslagen geslagen worden, zo hij zijn beschuldiging niet met vier getuigen bewijst; en hij zal nooit in getuigenis geloofd worden. Diegenen die zulks doen zijn buiten Gods gehoorzaamheid, uitgezonderd diegenen die zich bekeren en hetgeen dat ze schuldig zijn voldoen: God zal goedertieren en barmhartig tot hen zijn. Diegenen, die hun gemalinnen van overspel [390] beschuldigen en geen getuigen hebben zullen viermaal zweren dat ze waarheid spreken en de vijfde maal zeggen dat Gods vloek over hen is zo ze liegen. De gemalin zal vrij van bestraffing zijn zo ze viermaal zweert dat haar gemaal liegt en zo ze de vijfde maal bidt dat Gods toorn en gramschap over haar komt indien hetgeen wat haar gemaal zegt waarachtig is. God begunstigt u in dezer voege om de waarheid bekent te maken: hij is zeer goedertieren (Een van Mohammed’ s wijven, Aiche genaamd, werd door Mohammed’ s vijanden van overspel met Safoüan beschuldigd.) en zeer wijs. Deze bende die met leugen en valse getuigenis van u afgescheurd is heeft u geen kwaad maar in tegendeel goed gedaan. Ieder zal het pak van zijn zonden dragen. De booste onder hen zal in de helse pijnen gestoten worden. Dit heeft een geluk geweest dat gij 't voelen der gelovigen uit hun eige mond gehoord hebt toen ze zeiden dat deze lieden onbeschaamd logen. Indien ze deze vier getuigen niet bijgebracht hadden, ze zouden geen anderen gevonden hebben; ze zijn leugenaars. Ze zouden, zonder Gods genade en barmhartigheid alreeds grote pijnen in deze en in de andere wereld om hun bedriegerij, gevoeld hebben. Toen ze van hetgeen spraken wat ze niet wisten achtte gij dat het niets was, maar 't is een zeer grote zonde voor God. Toen gij zulks hoorde zeiden dat het u niet toekwam [391] van deze dingen te spreken, bekende gij dat het een groot bedrog was. God verbiedt u weer af te vallen zo gij in zijn wet geloofd. Hij verklaart dus zijn wil; hij weet alles en is zeer voorzichtig. Diegenen die achterklap onder de ware gelovigen begeren te werpen zullen in deze en in de andere wereld strengelijk gestraft worden. God weet hetgeen dat gij niet weet. Zo God niet genadig tegen u had geweest, hij zou u met een zware straf gestraft hebben: hij is goedertieren en barmhartig. O gij die ware gelovigen zijt volgt niet de voetstappen des duivels; hij zal de zonde en misdaad aan u bevelen. Indien God u niet met zijn barmhartigheid begunstigd had, niemand van u zou van dit bedrog gezuiverd zijn geweest. Maar God reinigt diegene die 't hem goeddunkt. Hij hoort alles en weet al uw voornemens. De rijksten en machtigste onder u hebben gezworen goed te doen aan hun verwanten, aan de armen en aan diegenen, die voor Gods wet strijden: ze doen echter hen geen goed, maar vlieden hen. Begeren ze niet dat God hen vergeeft? Hij is niet zachtmoedig en goedertieren dan aan de ware gelovigen. Diegenen die de kuis, onschuldige en oprechte vrouwen van onkuisheid beschuldigen zullen in deze wereld vervloekt zijn en in de dag, waarin hun tong, handen en voeten tegen hen [392] getuigen zullen grote pijnen voelen. In deze zelfde tijd zal God aan hen hetgeen betalen dat hij zonder ongerechtigheid aan hen schuldig is; en ze zullen bekennen dat God de waarheid zelf is. De boze vrouwen zullen als boze mannen en de boze mannen als boze vrouwen spreken: de goede wijven zullen als de goede mannen en de goede mannen als de goede wijven spreken. De goeden zijn onschuldig van de bedriegerij der bozen en ze zullen Gods genade en de schatten van 't Paradijs genieten. O gij die ware gelovigen zijt treedt niet zonder verlof in de huizen van anderen. Indien gij diegenen die daarin wonen groet, zo doet gij goed: gij zult er misschien aan gedenken. Zo gij niemand van 't huis vindt, treedt er niet in zonder verlof. Indien men tot u zegt van weer te keren zo zult gij weer vandaar keren: dat is bekwamer (dan aan de deur te blijven staan) God ziet al hetgeen dat gij doet. Gij zult God niet vergrammen met in de onbewoonde huizen te gaan, zo gij er te doen hebt; God weet alle uw oogmerk. Zeg tot de ware gelovigen dat ze hun ogen bedwingen, dat ze kuis zijn, dat ze goed doen en dat God al hetgeen weet dat ze doen. Zeg tot de ware gelovige vrouwen dat ze hun ogen bedwingen, dat ze kuis zijn, niets van hun schoonheid vertonen dan hetgeen dat gezien mag worden, hun [393] hals en aangezicht bedekken en zulks alleen aan hun gemaal, aan hun kinderen, aan de kinderen van hun gemaal, aan hun broeders, neven, zusters aan diens vrouwen en dochters, dienstmaagden en slavinnen, aan hun huisgenoten, die noch niet tot het huwelijk bekwaam zijn en aan de kinderen die geen achting op de schoonheid der vrouwen hebben vertonen; en dat ze hun voeten niet verroeren om te tonen dat ze goede kousen aan hebben. Verzoekt vergiffenis van God; gij zult misschien zalig wezen. Trouw dochters van uw godsdienst, dochters der vrome lieden of uw slavinnen zo ze arm zijn; God zal hen met zijn genade verrijken; hij is zeer mild en weet alles. Diegenen die geen middel van te huwen hebben zullen kuis leven totdat God de middelen daartoe aan hen geeft. Diegenen die met hun slavinnen willen huwen zullen vermogen een huwelijksverdrag te maken, zo ze hen wijs kennen, en 't goed dat ze van God hebben aan hen deelachtig maken. Veracht niet uw vrouwen die kuis zijn om zelf hoererij te bedrijven zo gij goed in deze wereld begeert te hebben. Indien gij hen veracht zo zal God gunstig en barmhartig tot hen wezen. Wij hebben deze klare en verstandelijke geboden aan u gezonden: ze zijn gelijk diegenen die aan uw [394] voorgangers geleerd zijn om aan de goeden en vromen verkondigd te worden. God verklaart de hemel en de aarde, gelijk de lamp die in een kristallen kas besloten is en van olie, van een gezegende olijfboom gekomen, ontstoken is: ze schijnt een ster vol licht die noch oostwaarts, noch westwaarts gaat en helderheid op helderheid geeft. God geleid door zijn licht diegene die 't hem goeddunkt: hij leert de gelijkenissen aan zijn volk en weet alles. Hij laat u toe hem in uw huizen te loven en daaraan zijn naam te gedenken en hem daar 's avonds en 's ochtends te verheffen. O mensen, uw bezigheden moeten u niet beletten aan zijn goddelijke Majesteit te gedenken, uw gebeden ter gestelde tijd te doen en de Tienden te betalen. Vreest de dag waarin de harten der mensen zullen sidderen en hun gezicht ontroerd zijn en waarin God ieder naar zijn werken zal vergelden en straffen en zijn genade over de goeden vermeerderen. Hij verrijkt zonder rekening te houden met zijn genade diegene die 't hem goeddunkt. De goede werken der ongelovigen zijn gelijk nevel die in een grote vlakte is: hij schijnt water als men verre daarvan is; en als men daarbij komt vindt men niets. Ze zullen voor God het boek vinden in wat al hetgeen dat ze gedaan hebben geschreven is: hij zal hen naar hun [395] verdiensten straffen; hij is nauwkeurig in rekening te houden. Hun werken zijn ook gelijk de duisternissen die men in den diepte der zee vindt: ze zijn met golf op golf, met duisternis en donkerheid op elkaar bedekt. Diegene die in deze duisternissen is kan zijn hand niet zien; diegene die niet van God verhelderd is zal niet een steek zien. Ziet gij niet dat al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is Gods heerlijkheid verheft? De vogels spreiden hun vleugelen voor hem uit om hem te prijzen. Hij verstaat de gebeden van alle zijn schepselen en weet de lofredenen die ze aan hem geven; hij weet al hetgeen dat ze doen. Hij is Koning des hemels en der aarde: hij is de toevlucht van de hele wereld. Ziet gij niet dat hij de wolken verzamelt? Dat hij hen op elkaar stapelt? Ziet gij niet dat de regen door dezelfde openingen afvalt? En dat God het verse water uit de bergen doet afdalen? Hij geeft het aan diegene die 't hem goeddunkt. Hij doet de mensen de glans der bliksem die hun ogen verblind naderen en stort de nacht op de dag. Deze dingen zijn tekenen van zijn almacht bij diegenen die hen aanmerken. Hij heeft van een weinig water allerhande dieren geschapen: sommigen daarvan kruipen op de aarde, anderen gaan op twee en anderen op vier voeten. Hij [396] schept hetgeen dat hij wil en is almachtig. Zeker, hij heeft een klare en verstandelijke wet gezonden om diegene, die 't hem goeddunkt op de rechte weg te geleiden. De ongelovigen zeggen: wij geloven in God en in zijn Profeet; en nochtans verlaat een deel van hen zijn wet en geloofd niet in zijn goddelijke Majesteit. Als men hen voor God en voor de Profeet roep, om hun verschillen te oordelen weigeren veel daar te komen en als ze daar komen zo is 't met verachting. Ze hebben groot hartenpijn. Vrezen ze dat God en zijn Profeet hun onrecht zullen aandoen? In tegendeel, ze zijn zelf onrechtvaardig. Als de ware gelovigen voor God en voor de Profeet geroepen zijn om geoordeeld te worden, zo zeggen ze: wij hebben gehoord en gehoorzaam d: ze zijn niet onkundig. Diegene die God, en zijn Profeet gehoorzamen zullen zalig zijn. Veel zweren dat ze edelmoedig voor 't geloof zullen strijden als men hen beveelt tegen de vijanden te trekken Zeg tot hen: Zweert niet; de gehoorzaamheid die gij aan de Profeet zult bewijzen zal boven uw eden gesteld worden. God weet al hetgeen dat gij doet. Zeg tot hen: Gehoorzaam God en zijn Profeet. Indien ze ongehoorzaam zijn zo zullen ze hun en gij uw pak dragen. Indien gij gehoorzaam zo zult gij de rechte [397] weg volgen. De Profeet is niet verplicht dan om u verstandelijk te preken. God belooft de ware gelovigen die goede werken doen dat ze lang op aarde zullen leven, gelijk hij aan diegenen beloofd heeft die voor hen zijn geweest op dat ze de wet die hij aan hen gegeven heeft zouden oprichten. Hij zal hun vrees in zekerheid veranderen. Hij zal hen van vrees verlossen opdat ze hem alleen zonder medegenoot aanbidden. Diegene die boos is zal buiten de gehoorzaamheid die hij aan God schuldig is uitspatten. Doet uw gebeden ter gestelde tijd, betaalt de Tienden en gehoorzaam den Profeet: God zal zijn barmhartigheid aan u geven. Geloofd niet dat de ongelovigen machtiger op aarde zijn dan wij: ze zullen alle in 't helse vuur gestoten worden. O gij die ware gelovigen zijt, uw slaven, en uw dienaars van vrije staat zullen van u verlof verzoeken om in te gaan daar gij in drie tijden zijt, te weten voor 't gebed van de dageraad, na de middag en na 't avondmaal. Ze zullen niet misdoen met zonder verlof in te treden daar gij te andere tijden zijt, ze treden erin om u te dienen. Dus leert God zijn geboden aan u, hij kent de aard van zijn schepselen en is zeer voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Aan uw kinderen is geboden als ze tot een bescheiden ouderdom zijn [398] gekomen u om verlof van hetgeen te vragen dat ze willen doen, gelijk diegenen gedaan hebben die voor u geweest zijn: dus leert God zijn geboden aan u; hij is goedertieren en barmhartig. De oude en gerimpelde vrouwen zullen God niet vergrammen met hun hoofddoeken te verlaten en hun aangezichten te ontdekken, zo 't zonder ijdelheid is en zonder voornemen van hun versieringen te vertonen: indien ze zich daarvan onthouden zo zullen ze weldoen. God verstaat al hetgeen dat gij zegt en weet al hetgeen, dat in uw harten is. De blinde, verminkte, de zieke en gij ook zult niet zondigen met in 't huis uwer kinderen, bij uw ouders, broeders, zusters, omen, tantes, vrienden en dienaars te eten: gij zult God niet vertoornen zo gij gezamenlijk of elk in 't apart eet. Als gij in enig huis treedt zo groet elkaar vanwege Gods met zegening en genegenheid. Dus leert God zijn geboden aan u, misschien zult gij hen begrijpen. Toen diegenen die in God en in zijn Profeet geloven bij de Profeet verzameld waren zijn ze niet zonder zijn verlof van hem gegaan. Diegenen die om verlof gevraagd hebben geloven in God en in zijn Profeet. Indien ze om enige zaak verlof van u verzoeken zo veroorloofd diegene, die 't u goeddunkt en bid God voor hen; hij is goedertieren en barmhartig. [399]

Noemt niet de Profeet gelijk gij elkaar noemt. God kent diegenen, die schandelijk uit de Tempel en van de wal wijken. Diegenen die zijn geboden ongehoorzaam zijn moeten wel toezien dat hen niet enig ongeluk overkomt en dat ze geen grote pijnen voelen. Al hetgeen, wat in de hemelen, en op de aarde is behoord aan God. (Hij weet of gij ijverig in uw geloof dan of gij geveinsd zijt.) Hij weet de dag waarin alle de wereld voor hem zal verzamelen (om geoordeeld te worden.) hij zal in deze dag aan de mensen al hetgeen vertonen dat ze gedaan hebben.

24. 't Hoofdstuk van de Koran, omvat zevenzeventig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Geloofd zij diegene die de Koran aan zijn dienaar gezonden heeft om de wereld te onderwijzen: hij is Koning der hemelen en de aarde. Hij behoeft geen kind, noch geen medegenoot in zijn heerschappij. Hij heeft alles geschapen en beschikt. De ongelovigen aanbidden goden die niets kunnen scheppen en zelfgeschapen dingen zijn. Ze kunnen hen noch goed noch kwaad aan doen. Ze kunnen hen 't leven noch de dood geven, noch hen doen verrijzen. [400]

Ze hebben gezegd dat de Koran een leugen van uw vinding is, met hulp van enig ander mens verdicht. Maar ze liegen en lasteren. Ze zeggen dat hij niet dan een oud deuntje en een verdichtsel der ouden is die gij schrijft en daarin gij u 's avonds en 's ochtends oefent. Zeg tot hen: hij is door diegene gezonden die al hetgeen weet dat in de hemel en op de aarde en die geheel goedertieren en barmhartig is. Ze zeiden: Wie is deze Profeet? Hij eet brood en spijs en gaat langs de straten. Wij zullen hem niet geloven, zo een Engel niet van de hemel daalt om met hem voor ons te preken en zo deze Engel hem niet verrijkt en zo hij niet een tuin heeft van goede en smakelijke vruchten vervult: hij is niets dan een tovenaar of een man van de duivel bezeten. Merk waarbij ze u gelijken. Zeker, ze zijn afgedwaald en kunnen de rechte weg niet vinden. Prijs en zegen diegene di, als 't u goeddunkt een groter goed aan u kan geven, te weten tuinen daar veel vloeden vloeien en lusthuizen. Ze hebben de zekerheid van 't algemeen Oordeel geloochend; en wij hebben 't helse vuur bereid om hen te straffen. De gramschap zal hen met verschrikkelijk gekrijs wegvoeren als ze de plaats van de vergadering des Oordeels zullen zien; en als ze daar gekomen zijn zullen ze wanhopig wezen [401] en uitroepen: O ramp! Roept niet ô ramp, maar ô rampen, (in 't meervoudig getal.) Vraagt hen wat beter en bevorderlijker is; of dit of 't Paradijs wat bereid is om de vromen te vergelden daar ze eeuwig met allerhande gelukzaligheid zullen blijven? Dit is hetgeen wat God beloofd heeft en wat van zijn goddelijke Majesteit (voor diegenen, die zijn vrees voor ogen hebben) verzocht is. Ik zal in een dag de afgodendienaars met hun afgoden verzamelen; en God zal tot hen zeggen: gij zijt het die mijn schepselen van de rechte weg afgeleid hebt. Ze zullen zeggen: Geloofd zij uw naam, wij moesten geen ander dan uw goddelijke Majesteit, aangebeden hebben: maar de goederen die gij aan onze Overheden en 't leven dat gij hen verlengd hebt heeft hen uw geboden doen vergeten Ze waren verloren lieden terwijl ze uw wet hebben verworpen. Ze kunnen ons heden niet van de straf onzer misdaden bevrijden, noch ons tegen uw gramschap beschermen. De afgodendienaars zullen strengelijk gestraft worden. De Profeten die wij voor u gezonden hebben aten brood en spijs en gingen langs de straten: wij beproeven hen de een met de ander. Volhard; God ziet diegenen die geduldig zijn. Diegenen die niet in de verrijzenis geloven, zeiden: De Engelen zijn niet van [402] de hemel gedaald; wij hebben God niet gezien. Ze hebben zich verhovaardigd en zijn in een zeer grote doling gevallen. Maar de bozen zullen eens zonder vertroosting zijn. Als ze de Engelen zien zullen ze om bijstand en hulp roepen. Wij zullen alle zonden die ze gedaan hebben voor hun ogen stellen; en de goede werken die ze menen gedaan te hebben zullen gelijk het stof wezen dat van de wind weggevoerd wordt. De gelukzaligen zullen een zeker goed genieten en niets anders horen dan hetgeen dat hen vergenoegt. Als de hemel en lucht zullen splijten en de Engelen afdalen zo zal de waarheid blijken en de Barmhartige heersen. Deze dag zal de ongelovigen lastig zijn. Ze zullen op hun vingers bijten en zeggen: Och dat ik de Profeet, Gods Apostel, gevolgd was! O ramp! Och dat ik geen vriendschap met zodanig een ongelovige gemaakt had! Hij heeft mij van de rechte weg afgeleid en mij belet in de Koran die van God gezonden is te geloven. Zeker, de duivel heeft de mensen bekoord. De Profeet zal dan zeggen: Heer, diegenen die mij gevolgd zijn hebben hetgeen dat in de Koran geschreven is gehoorzaam d; en de ongelovigen hebben hem verworpen. Wij hebben onder de bozen, aan ieder Profeet van diegene die voor u geweest hebben een vijand gegeven; [403] maar 't is u genoeg dat God u geleid en beschermt. De ongelovigen hebben gevraagd of de Koran geheel in eenmaal gezonden is. Ik heb dit dus gedaan om de waarheid in uw hand te bevestigen: ik heb hem stuk voor stuk gezonden. Ze zullen niets diergelijk aan u vertonen. Ik heb de klare en verstandelijke waarheid aan u geleerd. De ongelovigen zullen in 't helse vuur gebannen worden en zeer rampzalig zijn. Zeker, wij hebben 't Wetboek aan Mozes gegeven en zijn broeder Aaron met hem gezonden om hem te helpen en tot hen gezegd: Gaat beide voor de ongelovigen preken; wij zullen hen verdelgen zo ze zich niet bekeren. Toen Noach’ s volk onze geboden verachtte verdelgden wij hen met water en deden hen tot een voorbeeld aan de nakomelingen dienen: wij hebben grote pijnen voor de bozen bereid. Gedenk aan Aad, aan Temod en aan diegenen die lange tijd na hen aan de put woonden. Wij hebben door gelijkenis tot hen gesproken en hen verdelgd. O bozen, neemt acht op de ramp van die plaats waarop een kwade regen viel die haar verdelgde omdat haar inwoners niet in de verrijzenis geloofden. Toen de ongelovigen u zagen verschijnen spotten ze met u en zeiden: Deze Profeet wil ons verleiden en ons onze goden doen verlaten. Wij hebben geduld [404] gehad en onze bestraffing uitgesteld, ze zullen in de dag des Oordeels diegenen kennen die afgedwaald zijn geweest. Hebt gij op 't bedrijf van diegene gemerkt die naar zijn verdichting van zijn God gesproken heeft? Was gij zijn voogd om hem in 't spreken te beletten? Geloofd gij dat het grootste deel der bozen hetgeen wat gij tot hen zegt verstaat en begrijpt? Ze zijn als beesten en noch erger. Ziet gij niet hoe uw Heer de dauw verspreidt? Indien hij wilde, ze zou gedurig zijn; de zon doet haar smelten en trekt haar zacht tot zich. Hij is 't die de nacht om te rusten en de dag om te arbeiden geschapen heeft: hij is 't, ie de winden zendt. Hij doet door zijn bijzondere gunst de regen van de hemel dalen om de aarde te verversen en leven aan haar te geven om de dieren van drank te bezorgen en tot genoegen der mensen. Wij hebben haar onder hen gedeeld opdat ze aan onze genade zouden gedenken: maar 't grootste deel is echter ondankbaar. Indien wij gewild hadden, wij zouden aan ieder stad een preker gezonden hebben om aan haar inwoners de helse pijnen te verkondigen. Gehoorzaam de ongelovigen niet: verkondig hen dikwijls hetgeen dat in de Koran geschreven staat. 't Is God die 't water van de Eufraat zoet heeft gemaakt, de twee zeeën tezamen gevoegd en zout [405] gemaakt en een scheiding tussen hen gesteld om hun te beletten zich met elkaar te vermengen. Hij heeft de man en vrouw van een weinig water geschapen om gezamenlijk te groeien en te vermeerderen. Uw Heer kan alles dat hij wil. De ongelovigen aanbidden echter hetgeen wat hen noch goed noch kwaad kan aandoen en helpen de duivel, hun meester, in de wereld te bekoren. Wij hebben u niet gezonden dan om de helse pijnen te verkondigen en om de vreugden van 't Paradijs te boodschappen. Zeg tot hen: Ik eis van u geen vergelding van mijn verkondigingen: diegene die aan God aangenaam is zal de weg van zijn wet volgen. Prijs en verhef uw Heer: vertrouw in hem; hij weet alle zonden der mensen. Hij heeft de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen en zit in zijn zetel: leer dat van diegene die 't weet. Toen men tot de ongelovigen zei: Aanbid de Barmhartige; zeiden ze: wat Barmhartige? Zullen wij hetgeen aanbidden wat gij ons gebied? En ze vermeerderden hun boosheid. Gezegend zij diegene die de tekens in de hemel en de zon en maan vol helderheid en licht heeft geschapen en gemaakt dat de dagen elkaar volgen om hem van zijn weldaden te bedanken. De dienaars van de Barmhartige die in ootmoed voortgaan, die de onkundigen groeten als ze [406] tot hen spreken, diegenen die dag en nacht God smeken en aanbidden, diegenen die zeggen, Heer, bevrijdt ons van de helse pijnen, die God vrezen die niet verkwisten nog vrekkig zijn, die de middelweg tussen de verkwisting en gierigheid houden, diegenen die niet dan een enig God aanbidden, die niemand doden dan met reden en volgens Gods geboden en diegenen die niet onkuis zijn, zullen eeuwig Gods genade genieten. Diegenen die het tegendeel doen zullen gestraft worden: hun straf zal in de dag des Oordeels toenemen; en ze zullen eeuwig verdoemd zijn, uitgezonderd diegene die zich bekeerd heeft en goede werken gedaan zal hebben, waaraan God zijn zonden vergeven zal; hij is goedertieren en barmhartig. Diegenen die goede werken doen en zich bekeren, die geen valse eed doen, ootmoedig zijn en zich niet stom en doof veinzen als ze de Koran horen lezen en die zeggen, Heer, geef aan ons en aan onze nakomelingen kinderen die 't licht onzer ogen en u gehoorzaam zijn en maak dat wij vrezen uw geboden ongehoorzaam te zijn, dezen, zeg ik, zullen eeuwig de geneugten van 't Paradijs tot vergelding van hun volharding, genieten. Ze zullen daar gelukwensen en zegeningen met onmetelijke gunsten vinden. Zeg tot de bozen: God zal u niet [407] verklaren en uw gebeden niet verhoren omdat gij zijn Apostel hebt verworpen. De tijd van de bestraffing van uw misdaden zal haast komen.

25. 't Hoofdstuk der Poëten, omvat tweehonderd zevenentwintig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is zeer rein; hij verstaat alles en is zeer wijs. Deze tekenen zijn de tekenen van 't boek wat de waarheid van de leugen onderscheidt. Wilt gij u zelf bederven omdat de mensen boos zijn? Indien ik wil zo zal ik mijnbestraffing op hen doen vallen, die hen verootmoedigen zal. Ze verachten mijn geboden en spotten er mee; maar ze zullen strengelijk gestraft worden. Zien ze niet hoe veel vruchten wij de aarde hebben doen voortbrengen? Dit is een bewijs van onze almacht: en nochtans geloofd het grootste deel van hen niet, dat uw Heer de Almachtige en Barmhartige is. Onderwijs hen hoe uw Heer tot Mozes gezegd heeft: gij zult mijn Bode bij de ongelovigen, en bij Farao’ s volk zijn, op dat ze mijn vrees voor ogen hebben. Mozes zei: Heer, ik vrees dat ze mij zullen verwerpen en dat mijn tong niet los zal kunnen worden: Zend mijn broeder Aaron met mij. (Mozes had een Egyptenaar gedood) Ze weten 't misdrijf dat ik begaan heb en zullen mij doen sterven. [408] De Heer zei tot hem: Ze zullen u niet doen sterven: Gaat beide daar ik u gebied. Ik zal met u wezen en hetgeen horen dat ze tot u zullen zeggen. Zeg tot Farao dat gij Boden van de Heer des wereld zijt en dat hij de kinderen van Israël met u laat trekken. Farao zei tot Mozes: Heb ik u niet een klein kind hierbinnen gezien? Hebt gij niet veel jarenlang bij ons gewoond? Hebt gij niet een man gedood? Gij zijt een booswicht. Mozes zei: Ik heb gedaan hetgeen ik gedaan heb, ik ben in 't getal der verdoolden geweest. Ik heb gevloden sedert dat ik voor u vreesde. Sedert deze tijd heeft God wetenschap aan mij gegeven en mij in 't getal van zijn Profeten en Apostelen gesteld. Hij heeft zijn genade aan mij gezonden om aan u 't kwaad te vertonen wat gij doet met u bij de kinderen van Israël te doen aanbidden. Farao zei tot hem: Wie is deze God der wereld? Mozes antwoordde: 't Is de Heer van hemel en van aarde en van al hetgeen dat tussen beide is. Farao zei tot diegenen die bij hem waren: Verstaat gij niet hetgeen dat hij zegt? Mozes voer voort en zei: Mijn Heer is uw God, de God van uw vaderen en van diegene die voor u geweest zijn. Farao zei: Deze Profeet die men aan u gezonden heeft is zot. Mozes zei: ik ben waarlijk de bode van de Heer der opgang en de ondergang, zo gij hem [409] kon kennen. Farao zei: Indien gij een ander God dan mij aanbidt zo zal ik u in een diepe kuil werpen. Mozes zei tot hem: Zult gij zulks doen terwijl ik met zo krachtige redenen en onfeilbare bewijzen tot u ben gekomen? Farao zei tot hem: Vertoon uw redenen, zo gij waarachtig zijt. Hij wierp toen zijn stok ter aarde die in een slang veranderde. Hij trok zijn hand uit zijn zak en hij scheen blank en blinkend in de ogen der aanschouwers. Farao zei toen tot diegenen die omtrent hem waren: Zeker, ziet daar een kunstig tovenaar; hij wil door zijn toverij u uit uw lans verdrijven: wat zegt gij ervan? Ze antwoordden: Men moet hem en zijn broeder bang maken en lieden in al uw steden uitzenden om de geleerdste tovenaars van uw Rijk te verzamelen. Toen ze ter gestelde dag verzameld waren vroeg men hen of ze geroepen waren om Mozes en Aarons toverij te volgen. Ze zeiden: Wat vergelding zullen wij hebben zo wij overwinnaars worden? Farao zei tot hen: Ik zal u vergelden; gij zult onder diegenen wezen die bij mij zijn. Mozes zei tot hen: Wilt gij uw stokken op de aarde werpen of zal ik eerst de mijne daarop werpen? Ze wierpen hun gordels en stokken eerst neer en zeiden: wij zullen met Farao ‘s hulp overwinnaars zijn. Mozes wierp toen zijn stok ter aarde die hun stokken [410] en gordels verslond. Toen ze deze wonderdaad zagen bogen ze zich voorover en zeiden: wij geloven in de Heer des wereld, Mozes en Aarons God. Farao zei tot hen: Indien gij zonder mijn verlof in Mozes geloofd zo zult gij zien wat u daarom overkomen zal. Hij is uw meester; hij heeft beter verstand van de toverij dan gij. Ik zal u de rechtervoeten en de linkerhanden of de rechterhanden en de linkervoeten doen afhouwen; ik zal u alle doen hangen. Ze zeiden: Dat zal ons geen kwaad doen. Wij zullen alle voor God, onze Heer, terugkeren; wij verhopen dat hij ons onze zonden zal vergeven omdat wij de eersten zijn die ons bekeerd hebben. Wij zeiden tot Mozes: Trek met de kinderen van Israël, mijn dienaars, en vrees niet voor Farao’ s volk dat u volgen zal. Farao zond afgevaardigde in al zijn staten om 't volk te verzamelen en (van de kinderen van Israël sprak) zei: Deze lieden zijn klein in getal; ze hebben mij ongenoegen aangedaan, maar ik zal hen wel opwekken. Wij deden Farao en de zijnen uit Egypte trekken om de kinderen van Israël te volgen. Wij deden hen hun tuinen, springbronnen en speelhuizen verlaten en maakten de kinderen van Israël erfgenamen van hun schatten. Ze achterhaalden hen met de opgang van de zon. Toen de kinderen van Israël hen zagen zeiden [411] ze: wij zijn gestut. Mozes zei tot hen: Neen, mijn Heer is met mij: hij zal mij geleiden. Wij hebben toen Mozes ingegeven dat hij met zijn roede de zee zou slaan. Ze opende zich terstond van twee zijden, gelijk twee bergen: wij bewaarden hem en al diegenen die met hem waren en verdronken Farao met de zijnen. Dit zal aan de ongelovigen en hardnekkige tot een voorbeeld dienen. Uw Heer is almachtig en barmhartig. Vertel aan de ongelovigen de geschiedenis van Abraham toen hij tot zijn vader en tot de zijnen zei: Wat aanbidt gij? Ze antwoordden: wij aanbidden onze afgoden. Hij zei tot hen: Verhoren ze u als gij hen aanroept? Doen ze u goed als gij hen aanbidt? En kwaad als gij hen niet aanbidt? Ze antwoordden: wij hebben bevonden dat onze vaders hen gelijk wij aanbaden. Abraham zei tot hen: gij en uw vaders aanbidt onnutte dingen; gij aanbidt niets dan afgoden, mijn vijanden. Ik zal hen niet aanbidden. Ik aanbid de Heer der wereld die mij geschapen heeft, die mij geleidt, die mij voedt, die mij de gezondheid geeft als ik ziek ben, die mij doet leven, die mij zal doen sterven en van wie ik in de dag des Oordeels vergiffenis van mijn zonden verhoop. Heer, geeft aan mij de kennis van uw begeerten: maak dat mijn tong en woorden van de nakomelingen waarachtig geloofd worden. [412] Stel mij in 't getal der erfgenamen van 't Paradijs. Vergeef mijn vader; hij is in 't getal der verdoolden. Maak mij niet beschaamt in de dag der verrijzenis, in de dag waarin de rijkdommen en kinderen onnut zullen zijn, uitgezonderd voor diegenen, ie een hart hebben dat ver van boosheid is. God zal de vromen het Paradijs doen naderen en de hel aan de bozen vertonen. Men zal tot hen zeggen: Kunnen de afgoden die gij aangebeden hebt u bewaren? Kunnen ze zichzelf bewaren? Ze zullen met u met hun aanhang en met de duivels in 't helse vuur gestoten worden. De afgodendienaars zullen in de hel met diegenen twisten die ze aangebeden hebben, en zeggen: Zeker, wij waren verdoold toen wij u aangebeden hebben. De bozen hebben ons verleid. Wij hebben heden niemand die voor ons spreekt, noch geen vriend om ons te beschutten. Indien wij weer in de wereld mochten keren, wij zouden in Gods wet geloven. Deze reden zal tot een voorbeeld aan de goddelozen dienen die niet geloven dat uw Heer de Almachtige en Barmhartige is. 't Volk heeft in Noach’ s tijd de Apostelen en Profeten die aan hen gezonden waren verloochend. Noach hun broeder zei tot hen: Vreest God; ik ben zijn bode, gezonden om aan u te preken; vreest en gehoorzaam God. Ik eis van u geen [413] vergelding van mijn onderwijzingen. God, alleen Heer der wereld, zal mij van mijn moeiten vergelden; vreest en gehoorzaam hem. Ze zeiden: Zullen wij in u en in diegenen van uw gevolg die oneerlijk zijn geloven? Hij zei: Ik weet niet wat ze doen; mijn Heer houdt rekening van hun werken. Indien gij de rechte weg kende zo zou gij de afgoden niet aanbidden. Ik verdrijf de ware gelovigen niet uit mijn gezelschap. Ik ben niet gezonden dan om de helse pijnen te verkondigen. Ze zeiden tot hem: O Noach, indien gij niet van deze redenen aflaat zo zult gij gestenigd worden. Noach zei: Heer, dit volk is goddeloos; oordeel ons verschil: verlos mij en alle ware gelovigen die met mij zijn van hun boosheid. Wij hebben hem en diegenen, die met hem waren in de Ark geherbergd en diegenen die op aarde bleven verdelgd. Dit is een bewijs van onze almacht. De ongelovigen geloven nochtans ten meestendeel niet dat uw God de Almachtige en Barmhartige is. Het volk heeft in de tijd van Aad de Profeten en Apostelen die aan hen gezonden waren verloochend. Hod, zijn broeder, zei tot hen: Vreest God, ik ben zijn Bode u gezonden om met getrouwheid voor u te preken. Vreest God en gehoorzaam hem. Ik eis van u geen vergelding van mijn prediking, de Heer [414] van het Heelal zal mij rijkelijk daarvan vergelden. Zult gij burchten en heerlijke gebouwen timmeren alsof gij eeuwig in de wereld zou blijven. Zult gij wreed zijn, zonder deernis met u zelf te hebben? Vreest God en gehoorzaam hem. Vreest diegene die zijn genade aan u geeft, die goederen, kinderen, tuinen en springbronnen aan u beschikt. Ik vrees dat gij in de dag des Oordeels strenge pijnen zult lijden. Ze zeiden tot hem: Zijt gij gekomen omdat men voor u of gij voor ons zou preken? Gij vertelt ons fabelen van oude wijven. Ze hebben hem verloochend en wij hen verdelgd. Dit is een bewijs van onze almacht: en nochtans geloven de ongelovigen het meestendeel niet dat uw Heer de Almachtige en Barmhartige is. De lieden van Temod hebben de Profeten die aan hen gezonden waren verloochend: zijn broeder Salhé heeft tot hen gezegd: Vreest God; ik ben een Bode van God gezonden om voor u te preken. Vreest God en gehoorzaam hem. Ik eis van u geen vergelding van mijn prediking; de Heer van 't Heelal zal mij van mijn moeiten vergelden. Zult gij de eeuwige goederen verlaten om u aan de goederen van de wereld te verbinden? Om uw steun op tuinen, springbronnen, landbouw, in uw palmbomen en in uw vruchten te stellen? Zult gij voorzichtig geacht worden [415] als gij speelhuizen in 't gebergte doet bouwen? Vreest God, gehoorzaam zijn geboden en gehoorzaam niet de bozen die de aarde verontreinigen en geen goed doen. Ze zeiden tot hem: gij zijt een tovenaar en een mens gelijk wij. Vertoon aan ons enige wonderdaad zo gij waarlijk een Profeet zijt die van God gezonden is. Hij zei: Zie daar een kameel: hij heeft een plaats om te drinken in een gestelde dag; gij hebt haar ook om te drinken, gelijk hij: doet hem geen kwaad; anders zult gij in de dag des Oordeels gestraft worden. Ze kwetsen deze kameel uit verachting: maar ze hebben berouw daarvan gehad en zijn ruw gestraft. Dit is een voorbeeld voor de nakomelingen; maar de ongelovigen geloven echter het meestendeel niet dat uw Heer de Goedertieren en Barmhartige is. Lot’ s medeburgers verloochenden de Profeten die aan hen gezonden waren. Lot, hun broeder, zei tot hen: Vreest God; ik ben een getrouwe Bode van God gezonden om u te preken. Vreest God en gehoorzaam hem. Ik eis van u geen vergelding van mijn moeiten; God zal mij daarvan vergelden. Zult gij u aan de wereld vastbinden om de heerlijkheid die hij voor u geschapen heeft te verlaten? Zult gij 't goed verlaten om 't kwaad te omhelzen. Ze zeiden tot hem: O Lot, indien gij niet van [416] spraak verandert zo zullen wij u uit onze stad bannen. Hij zei: Misschien ben ik een van diegene waarvan gij een afkeer hebt. Heer, verlos mij, met mijn gezin uit hun handen. Wij hebben hem geherbergd met al zijn gezin, uitgezonderd zijn gemalin, die bij de stedelingen bleef. Wij deden een regen op hen vallen die hen alle verdelgde. Dit is een voorbeeld voor de nakomelingen: de ongelovigen geloven nochtans ten meestendeel niet dat uw Heer de Almachtige en Barmhartige is. Diegenen die in 't bos woonden hebben de Profeten die aan hen gezonden waren verloochend. Chaim zei tot hen: Vreest God; ik ben een getrouwe Bode, van hem gezonden, om de helse pijnen aan u te verkondigen. Vreest God en gehoorzaam hem. Ik eis van u geen vergelding van mijn verkondigingen; de Heer van 't Heelal zal mij daarvan vergelden. Meet met goede maat en weeg met goed gewicht. Onthoud niets van uw naaste. Verontreinig niet de aarde. Vreest diegene die u en al diegenen die voor u geweest zijn geschapen heeft. Ze zeiden tot hem: gij zijt een tovenaar; gij zijt niets anders dan een mens gelijk wij. Wij geloven dat gij een leugenaar zijt. Doe een deel van de hemel op ons vallen zo gij waarlijk van God gezonden zijt. Hij zei: God weet hetgeen dat gij niet weet. [417] Ze hebben hem geloochend, maar ze werden ook gestraft en met een wolk overdekt die een vurige regen op hen geregend heeft; en ze werden verbrand alsof 't in de dag des Oordeels was. Dit is een bewijs van mijn macht. Maar 't grootste deel der ongelovigen geloofd niet dat uw Heer de Almachtige en Barmhartige is. Zeker, de Koran is van de Heer des wereld gezonden: de gelovige geest heeft hem in uw hart ingegeven opdat gij in de Arabische taal de helse pijnen aan 't volk zou verkondigen. De Geschriften hebben voormaals gewag daarvan gemaakt: zo (de ongelovigen van Mekka) hem niet kennen, de Leraars der kinderen van Israël weten hem wel te kennen. Ofschoon wij hem niet in de Perzische taal hebben gezonden, laat echter daarom niet de Pezen hetgeen te leren dat ze niet weten. Wij hebben de leugen in 't hart der bozen ingedrukt: ze zullen hetgeen dat in de Koran geschreven is niet geloven totdat ze de bestraffing zien die voor de ongelovigen in de dag des Oordeels bereid is. Deze dag zal onvoorziens komen; wat ze niet weten. Ze zeggen: Laat ons wachten en noch niet in hetgeen geloven dat in dit boek begrepen is. Zijn ze ongeduldig om hun straf te zien? Hebt gij gezien hoe wij haar enige jaren hebben uitgesteld en hoe eindelijk [418] hetgeen dat wij aan hen beloofden hun overkomen is. Hun rijkdommen zijn hen onnut geweest. Wij hebben geen steden verdelgd zonder hen eerst van hun ondergang verwittigd te hebben. Wij doen niemand ongelijk aan. De duivelen hebben de Koran niet gebracht: hij was hen niet nut. Ze konden 't niet doen; ze zijn verre (van de Engelen) en kunnen hun woorden niet horen. Zeg niet dat er een ander God met God is; indien gij het zegt zo zult gij gestraft worden. Verkondig helse pijnen aan diegenen die u volgen: Wees ootmoedig en heus tot de ware gelovigen. Indien ze u ongehoorzaam zijn, zo zeg tot hen: Ik ben onschuldig van hetgeen dat gij doet en heb mij aan de wil van de Almachtige en barmhartige God overgegeven. Hij ziet u als gij uw gebeden doet en als gij hem aanbidt; hij verstaat en weet alles. Zal ik u zeggen tot wie de duivelen zich keren? Ze keren zich tot te leugenaars. Ze zeggen hen hetgeen dat ze hebben horen zeggen; maar ze liegen alle. De afgedoolde volgen de Poëten en zijn verward in hun redenen. Ze zeggen dat ze hetgeen gedaan hebben, wat ze niet hebben gedaan, uitgezonderd diegenen die in God geloven die goede werken doen die dikwijls op zijn goddelijke Majesteit denken en die tegen de ongerechtigheid der ongelovigen beschermd zijn geweest. De onrechtvaardigen zullen bekennen dat ze eens opgewekt zullen worden.

26. 't Hoofdstuk van de Mier, omvat drienegentig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is zeer rein; hij verstaat alles. Deze geheimenissen zijn de geheimenissen van de Koran die de waarheid van de leugen onderscheidt. Hij geleidt de mensen op de rechte weg en boodschapt de vreugden van 't Paradijs aan diegenen die in Gods wet geloven, die hun gebeden ter gestelde tijd doen, die de Tienden betalen en die de kennis van hun einde hebben. Diegenen die niet in de dag des Oordeels geloven vinden hetgeen goed wat ze doen en zijn in verwarring: Ze zullen eindelijk in 't getal der verloren lieden wezen. De Koran is u vanwege de Voorzichtigste gebracht die alles weet. Gedenk dat Mozes tot zijn gezin gezegd heeft: Ik zie een vuur, ik ga derwaarts; ik zal er u tijding afbrengen en een vonkje meenemen; misschien zult gij ervan verwarmd worden. Toen hij dicht bij 't vuur gekomen was hoorde hij een stem die tot hem zei: O Mozes, hetgeen dat gij in en omtrent dit vuur ziet is gezegend. Men is aan God, die Heer van 't Heelal is, lof schuldig. Ik ben de almachtige en eeuwige God: Werp uw stok [420] ter aarde. Toen Mozes zijn stok alsof hij levendig was zag roeren week hij in diepe gedachten vandaar en kwam er niet weer. Wees niet bevreesd van deze stok; mijn Boden en Profeten hebben geen vrees bij mij: diegene die zich bekeert zal mij goedertieren en barmhartig vinden. Steek uw hand in uw zak hij zal zonder enig leed wit daaruit kome, en een der negen tekens van mijn almacht wezen. Farao en zijn bedienaars zijn geheel afgeweken. Toen ze mijn wonderdaden zagen zeiden ze dat het niets anders dan toverij was. Ze hebben mijn wonderdaden veracht en hun boosheid vermeerderd. Aanmerk hoedanig 't einde der bozen is en hoe ze verdelgd zijn. Wij hebben de wetenschap aan David en Salomon gegeven. Ze zeiden: Geloofd ze God die ons boven veel van zijn dienaars die in zijn almacht geloofden begenadigd heeft. Salomon was Davids erfgenaam en sprak tot het volk: wij weten de taal der vogels en al hetgeen dat men weten kan; dit is een zeer grote genade. Salomons leger, van mensen, duivels en vogels tezamen gezet, verzamelde eens bij hem. Hij bracht het in 't dal der mieren. Een mier, hun Koningin, riep: O mieren, gaat in uw huizen op dat Salomon en zijn benden u niet zonder zulks te weten onder hun voeten vertreden. Salomon die deze woorden [421] hoorde stond enige tijd zonder te spreken. Hij begon eindelijk te lachen en zei: Heer, wees mijn hulp daarvan op dat ik u van uw weldaden en van de gunsten die gij aan mijn vader bewezen hebt bedank. 't Zal u aangenaam zijn dat ik u weldoe. Stel mij, door uw barmhartigheid in 't getal van diegene die uw heerlijkheid verheffen. Hij vroeg naar de hop en zei: Waarom zie ik de hop niet? Is ze in 't getal der afwezigen? Ik zal haar straffen en doen doden zo ze geen wettige verschoning heeft. Ze verootmoedigde zich weinig tijd daarna voor Salomon die haar vroeg vanwaar ze kwam. Ze antwoordde: Ik heb zo terstond hetgeen gezien dat gij niet ziet; ik kom uit het Koninkrijk van Saba vandaar ik u zekere tijding breng. Ik heb een vrouw, hun Koningin, gevonden, die al hetgeen heeft, dat aan een Koning noodzakelijk is. Ze heeft een grote en heerlijke zetel. Ik heb haar en haar onderzaten gevonden die de zon aanbaden; de duivel deed hen behagen in hun bedrijf hebben en heeft hen van de rechte weg afgeleid. Ze zullen verdoold zijn totdat ze een enig God aanbidden die de regen van de hemel zendt, die de aarde haar planten en vruchten doet voortbrengen, die al hetgeen weet dat in 't hart der mensen is en al hetgeen, dat ze zeggen. God! Daar is niet meer dan een enig God, Heer [422] van 't Heelal. Salomon zei: Ik zal haast zien of gij de waarheid zegt of in 't getal der leugenaars zijt. Breng haar de brief en merk op hetgeen, dat ze en de haren zullen antwoorden. Deze Koningin zei (in de komst van deze hop) (de koningin werd Balkist genoemd) tot haar dienaars: O gij die in mijn staten tot waardigheid verheven zijt, men heeft mij een brief van Salomon gebracht van deze inhoud: In de naam van de goedertieren en barmhartige God. Verheft u niet tegen mij, maar weest mij gehoorzaam. Geef mij raad in hetgeen dat ik te doen heb; ik zal niets doen zonder uw toestemming en zonder dat gij 't voor uw ogen ziet. Ze antwoordden: ons geluk en ongeluk hangen van u af; gebied al hetgeen dat u aangenaam is, wij zullen u gehoorzamen. Ze zei: Als de Koningen in een stad komen brengen ze daar veel verwarring mee, ze vernederen en verkleinen de voornaamste en aanzienlijkste der stedelingen. Indien Salomon en de zijnen hier komen ze zullen desgelijks doen. Ik vind geraden een gezant met enige geschenken aan hem te zenden; hij zal misschien weerom keren. Toen de gezant bij Salomon gekomen was zei hij tot hem: Brengt gij mij geschenken? God heeft meer rijkdommen aan mij dan aan u gegeven. De geschenken verheugen u omdat gij hen bemint. Keer weer tot diegenen die u gezonden hebben; ik [423] zal hen met zo grote legerkrachten bezoeken dat ze hen niet zullen kunnen tegenstaan. Ik zal hen uit hun staten drijven; en ze zullen rampzalig zijn, zo ze mij niet gehoorzamen. Hij zei toen tot de zijnen: Mijn Heeren, wie zal mij de koninklijke zetel van deze vrouw brengen eer ze en haar onderzaten mij gehoorzamen. Een van de duivels zei tot hem: Ik zal hem voor u brengen eer gij van uw plaats opbreekt: ik ben sterk genoeg om hem te dragen; ik zal hem getrouwelijk brengen. Een van diegene die bij Salomon waren dei de Schriften wist zei: Ik zal hem in een ogenblik brengen. Toen Salomon deze zetel voor hem zag, zei hij: Zie daar een gunst van God om te beproeven of ik dankbaar van zijn weldaden zal zijn. Diegene die God van zijn weldaden bedankt doet hetgeen dat hij doen moet; hij heeft niet te doen met diegene die ondankbaar is zal zien of ze de rechte weg volgt dan of ze in 't getal der verdoolden is. Hij veranderde iets in haar koninklijke zetel om te beproeven of ze hem zou kennen als ze bij Salomon gekomen zou zijn. Men toonde hem aan haar toen ze gekomen was en vroeg of de hare deze geleek. Ze antwoordde: hij gelijkt hem alsof hij het zelf was. Ze had kennis van de rechte weg; maar hetgeen wat de haren en [424] zij in plaats van God aanbaden had haar van de gehoorzaamheid van zijn goddelijke Majesteit afgeleid. Men zei tot haar dat ze in een wandelrijd zou treden. Toen ze de vloer zag meende ze dat het water was en haar knie ontblootte en lichtte haar kleed op uit vrees dat ze ’t nat maken zou. Salomon zei tot haar dat de vloer van geslepen glas was en vermaande haar Gods wet te omhelzen. Ze zei toen: Heer, ik heb mijzelf ongelijk aangedaan van dat ik u vertoornd heb; ik gehoorzaam met Salomon de geboden van de God van 't Heelal. Wij hebben Salhé aan Temod en aan de zijnen gezonden om hen te vermanen niet dan een enige God te aanbidden. Hij zei tot hen: O volk, neem uw toevlucht tot Gods barmhartigheid. Indien gij vergiffenis van hem verzoekt, gij zult haar verkrijgen. Ze zeiden: Wilt gij ons tot uw doling brengen? En in de doling van diegene werpen die met u zijn? Hij zei: God zal u straffen; gij zijt oproerige. In deze stad waren negen lieden die de aarde verontreinigden en geen goed deden. Ze hadden onder elkaar gezegd: Laat ons in deze nacht de Profeet en diegenen van zijn gevolg doden; wij zullen tot diegenen zeggen die hem zoeken dat wij hem noch diegenen die hem doodden niet gezien hebben en zweren dat wij waarheid spreken. [425] Ze veinsden zich loos, maar wij waren noch lozer dan zij en ze wisten 't niet. Aanmerk hoedanig de uitgang van hun schalkheden was. Wij hebben hen met hun aanhang verdelgd; en hun huizen zijn woest gebleven uit oorzaak van hun boosheid. Dit zal tot een voorbeeld aan diegenen dienen die kennis van onze almacht hebben. Wij herbergden de Profeet en alle ware gelovigen die met hem waren. Gedenk aan de geschiedenis van Lot die tot zijn medeburgers zei: Zult gij u altijd in 't aanzien van elkaar in de vuilheid verontreinigen? Zult gij de mannen meer dan de vrouwen beminnen? Gij zijt onwetend. Ze antwoordden: Laat ons Lot en zijn gezin uit onze stad verdrijven; ze zullen zich niet verontreinigen gelijk wij. Wij hebben hem geherbergd en zijn geheel gezin, uitgezonderd zijn vrouw die bij diegenen bleef die gestraft werden. Wij deden een regen op hen vallen die hen de strengheid van onze straffen liet bekennen. Zeg tot hen: Geloofd zij God die de bozen verdelgt; en heil aan alle diegenen die hij verkozen heeft. Zijn ze niet gelukkiger dan diegenen die geloven dat er veel goden zijn? Wie heeft de hemelen en de aarde geschapen? Wie liet de regen van de hemel afvallen? Wie veel vermakelijke tuinen voortkomen? Gij zou zonder Gods hulp [426] geen macht hebben om de planten voort te stuwen. Zeker, de ongelovigen zijn van de rechte weg afgeweken. Wie heeft de aarde vastgemaakt? Wie de vloeden doen vlieten? Wie heeft de bergen zwaar gemaakt? Wie anders dan God heeft een scheiding tussen de zeeën gesteld? Het grootste deel der wereld weet het niet. Wie maakt de mensen rampzalig? En wie verlost hen van lijden als ze hem aanroepen? Wie anders dan God doet u vermenigvuldigen en u nakomelingen op aarde nalaten? Weinig lieden echter bedanken hem daarvan. Wie geleidt u in de duisternis der aarde en der zee? Wie anders dan God, zendt de winden, voorlopers van de regen? Hij is de hoogste en machtigste. Maar de bozen willen de uitwerkingen van zijn almacht niet aanmerken. Wie vormt de mensen? Wie doet hen leven, sterven en verrijzen? Wie anders dan God, verrijkt hen met de goederen des hemels en de aarde? Zeg tot hen: Vertoont uw redenen, brengt uw bewijs bij zo hetgeen dat gij zegt waarachtig is. Zeg tot hen: Niemand dan God weet hetgeen dat in de hemel en op de aarde is; niemand weet het aanstaande, tegenwoordige en verleden. Weten de mensen de dag van de verrijzenis? In tegendeel, ze twijfelen ervan en zijn verblind. De bozen zeiden: Hoe! Zullen wij stof zijn, gelijk onze [427] vaders en uit de graven tevoorschijn komen? Zulks is voormaals aan onze vaders en aan ons beloofd: 't is een praatje van oude wijven. Zeg tot hen dat ze aanmerken hoedanig voormaals 't einde der bozen heeft geweest. Bedroef u niet omdat ze tegen u aanspannen en aan u vragen in welke tijd ze de beloofde bestraffing zullen zien. Zeg tot hen: Ze is niet verre van u; gij stort uzelf daarin. Maar God is meedogende tot zijn volk; 't grootste deel echter bedankt hem niet van zijn genade. Uw Heer weet al hetgeen dat in hun hart is en al hetgeen dat ze zeggen. In de hemel en op de aarde is niets wat niet in een zeer verstandelijk Boek geschreven staat. De Koran verklaart aan de kinderen van Israël 't grootste deel van hun zwarigheden en zal hen op de rechte weg geleiden en diegenen die u geloven van de helse pijnen bevrijden. Uw Heer zal hen in de dag des Oordeels oordelen: hij is almachtig en wijs. Vertrouw in God; gij zijt op de weg der waarheid. De doden en doven zullen u niet horen; en de ongelovigen zullen bedeesd en verbaasd van u afwijken. Gij moet de blinden niet leiden, noch de doven doen horen, uitgezonderd diegenen, die in de Koran zullen geloven en gehoorzaam zijn. Als de tijd van de bestraffing die men aan hen beloofd heeft gekomen zal wezen zullen wij van onder de aarde een dier doen [428] voortkomen dat tot hen zal spreken en zeggen: Het volk geloofd niet in Gods wet en kent zijn wonderdaden niet. Gedenk aan de dag waarin ik een groot getal van alle volken die mijn geboden gehoorzaam hebben zal verzamelen om hen rekening van hun werken te doen geven. Ik zal tot hen zeggen: gij hebt mijn Profeten verloochend; gij wist niet wat gij zei: wat hebt gij gedaan? Ze zullen dan van hun zonden gestraft worden en zonder verontschuldiging wezen en niet een woord spreken. Zien de ongelovigen niet dat wij de nacht om te rusten en de dag om te arbeiden geschapen hebben? Dat is een bewijs van mijn almacht. Gedenk aan de dag waarin de Engel de trompet zal steken en al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is van vrees sidderen, uitgezonderd diegenen die in Gods genade staan. Gij zult in deze dag de hangende bergen als wolken zien voortgaan. Dit zal een werk van God zijn die alles geschapen heeft en 't einde van alles weet. Diegene die goede werken gedaan heeft zal daarvan vergolden worden en zonder vrees wezen; en diegenen die kwaad gedaan hebben zullen in 't helse vuur wonen. Men zal tot hen zeggen: Zijt gij niet naar uw verdiensten gestraft? Zeg tot het volk: Ik beveel u de Heer van deze bevoorrechte stad te aanbidden. Alles behoord hem [429] toe. Ik gebied u in de Eenheid van zijn goddelijke Majesteit te geloven en u in de Koran te oefenen. Die goed doet zal goed vinden. Zeg tot diegene die verdwaald is: Ik ben niet gezonden dan om de helse pijnen te verkondigen. Zeg tot de ware gelovigen: Geloofd ze God die zijn wonderdaden aan u heeft vertoond en die aan u de kennis van de rechte weg heeft gegeven. Uw Heer is niet onkundig van hetgeen dat ze doen.

27. 't Hoofdstuk van de Geschiedenis, omvat achtentachtig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is zeer rein; hij hoort alles en is zeer wijs. Deze geheimenissen zijn de geheimenissen van 't boek wat de waarheid van de leugen onderscheid. Ik vertel u de geschiedenis van Mozes en Farao in alle waarheid tot genoegen der ware gelovigen. Farao was machtig op aarde. Hij handelde zijn onderzaten naar zijn believen. Hij plaagde een deel van hen, doodde hun kinderen, mishandelde hun vrouwen; ze waren van diegenen die de aarde verontreinigden. Ik heb mijn genade aan diegenen gegeven die op aarde geplaagd waren, hun erfgenamen van Farao’ s Koninkrijk gemaakt en hen in zijn staten gesteld. Ik vertoonde aan Farao, aan Haman en [430] aan hun leger hetgeen dat ze meest vreesden. Wij zeiden tot Mozes moeder: Zuig uw kind indien gij vreest dat men 't kwaad zal doen zo werp het op de Nijl. Vrees niet; bedroef u niet: ik zal hem in uw armen geven en in 't getal der Profeten stellen. Farao’ s huisgenoten vonden hem op 't water en herbergden hem om noch eens hun vijand te wezen en om hen te plagen, vermits Farao, Haman en de hunnen ongelovig waren. Farao’ s gemalin zei tot hem: Ik bid u dat gij dit kind niet doodt; mijn ogen scheppen vermaak in het te zien; het zal noch, gelijk onze zoon, tot onze dienst nut worden. Maar ze wisten niet, (wat hen daarvan overkomen zou). Zijn moeders hart werd van vrees verlost toen ze haar zoon in handen van Farao’ s gemalin zag: het scheelde weinig of ze zou zich voor zijn moeder bekend hebben gemaakt. Maar wij deden haar geduld nemen; en ze geloofde in onze beloften. Ze beval aan haar zuster dat ze 't kind allengs zou volgen. Ze volgde hem van verre, zonder bekend te maken dat ze de zuster was, noch dat ze op hem toezag. Wij hadden tevoren aan Mozes verboden de melk van enige andere voedster dan die van zijn moeder te zuigen. De zuster zei tot Farao’ s huisgenoten: Wilt gij dat ik u een voedster en lieden aanwijs die hem getrouwelijk opvoeden? Wij deden hem [431] aan zijn moeder weergeven om hem te voedsteren. Ze maakte een einde van haar droefheid toen ze bekende en zag dat God waar is in hetgeen dat hij belooft: maar 't grootste deel van 't volk kende hem niet. Toen Mozes dertig of drieëndertig jaren oud was gaven wij wijsheid en wetenschap aan hem; dus vergeld ik de vromen. Mozes, die eens in de stad kwam ontmoette twee mannen die elkaar sloegen: de ene was van de kinderen van Israël en de ander was een Egyptenaar en een van zijn vijanden die hij overviel en hem doodde. Hij zei dar na, de duivel heeft mij bekoord; hij is een openbaar vijand der mensen. Heer, ik heb u vertoornd; vergeef mij. De Heer vergaf 't hem; want hij is goedertieren en barmhartig. Heer, terwijl gij zo grote genade aan mij hebt bewezen, zo zal ik nooit hulp noch bijstand aan de ongelovigen betonen. Hij bleef met vrees in de stad en hield zich op zijn hoede. Des anderendaags bejegende hij weer diegene die hij in de voorgaande dag voorgestaan had en die weer tegen een ander Egyptenaar sloeg en hulp van hem verzocht. Mozes zei tot hem: gij zijt een moeitemaker. Hij antwoordde: O Mozes, wilt gij mij doden gelijk diegene die gij gister gedood hebt? Wilt gij een voorstander der wereld of een vroom man wezen? Weinig tijd daarna kwam [432] uit het uiterste der stad een man tot hem lopen die tot hem zei: O Mozes, Farao’ s ambtlieden zijn tegen u samengespannen; ze willen u doen doden: berg u en volg mijn raad. Hij trok met vrees uit de stad en hield zich op zijn hoede, bad zijn Heer hem uit de handen der ongelovigen te verlossen. Hij ging naar de zijde van Madian en zei: Heer, laat niet toe dat ik een kwade weg volg. Hij ontmoette een groot getal van mensen die hun vee deden drinken. Hij vond daar twee dochters die hun beesten niet konden wateren. Hij zei tot hen: Wat doet gij beide hier? Wij zijn (zeiden ze) niet machtig genoeg om water op te halen en onze beesten te doen drinken. Wij verwachten de herder: onze vader is te oud om daaruit te putten. Hij putte water uit de put om hun beesten te wateren en vertrok zich in de schaduw uit oorzaak van de hitte der zon en zei: Heer, ik ben beroofd van alle gunsten die gij voormaals aan mij hebt bewezen; ik ben nu arm en behoeftig. Een dezer dochters kwam heel beschaamd bij hem en zei: Mijn vader roept u om u van de moeite die gij gedaan hebt in onze beesten te wateren te vergelden. Toen hij bij deze oude man gekomen was vertelde hij aan hem al hetgeen dat hem overgekomen was. Deze oude man zei: Vrees niet; ik zal u [433] uit de handen der bozen verlossen. Een van zijn dochters zei tot haar zuster: Geef aan deze man te eten en vergeld hem van zijn moeite; hij heeft ons gunstig geholpen. Hun vader zei tot hem: Ik wil u aan een van mijn dochters huwen op voorwaarde dat gij acht jaren lang mijn vee zult hoeden. Tien jaren, zo gij wilt, zei Mozes; ik zal u niet verlaten: gij zult mij een vroom man bevinden. Ik zal u de twee gestelde tijden dienen of acht of tien jaren, zo gij 't goed vindt; God is getuige van hetgeen dat ik zeg. Toen deze tijd verstreken was verliet Mozes 't huis van zijn schoonvader en vertrok met zijn gemalin en zag van verre een groot vuur naar de zijde van de berg en zei tot zijn gemalin: Blijf hier staan, ik zie 't vuur van de Almachtige; ik zal wel haast weerkomen en u een vonkje daarvan meebrengen: gij zult er misschien van verwarmd worden. Toen hij bij dit vuur kwam, riep men van de rechterzijde van het dal van een verheven plaats en uit een doornhaag tot hem: O Mozes, ik ben God, de Heer van 't Heelal, werp uw stok ter aarde. Toen hij zijn stok zag roeren alsof hij leven had vlood hij van vrees en keerde niet weer. O Mozes, kom erbij en vrees niets; gij zijt in een zekere plaats. Steek uw hand in uw zak hij zal, zonder wee te doen, wit en blinkend daar uitkomen. [434]

Trek uw arm weer in de mouw hij zal zijn voorgaande staat weerkrijgen. Uw stok en uw hand zullen twee tekenen van mijn almacht bij Farao en bij zijn ambtlieden zijn die mijn geboden tegenstreven. Mozes zei: Heer, ik heb een Egyptenaar gedood; ik vrees dat ze mij zullen doen doden: gebied aan Aaron die welsprekend is met mij te komen om mij te helpen en om hetgeen wat ik zeggen zal te bevestigen; ik vrees dat ze mij zullen verwerpen. Ik zal u uw broeder tot uw hulp en aan u beide de kracht om u van hun boosheid te beschutten geven. Gaat, volbrengt hetgeen dat aan u bevolen is. Gij zult overwinnaars wezen, en alle diegenen, die u zullen volgen. Toen Mozes bij Farao was gekomen en mijn wonderdaden aan hem vertoonde en mijn geboden aan zijn ambtlieden verkondigde zeiden ze: Dit is niets anders dan betovering; wij hebben onze voorzaten niet van deze dingen horen spreken. Mozes zei: De Heer kent diegene die de rechte weg leert en diegene die deel in 't Paradijs zal hebben: de ongelovigen zullen zeer rampzalig zijn. Farao zei tot zijn ambtlieden: Kent gij een ander God dan mij? O Haman, doe mij offers en een Kerk bouwen. Zal ik mij aan Mozes God misgrijpen? Ik geloof dat hij in 't getal der leugenaars is. Hij heeft zich met zijn dienaars op aarde verhovaardigd; [435] en ze hebben geloofd dat ze nooit voor mij zouden verzamelen om geoordeeld te worden. Wij hebben hem met de zijnen overvallen en in de zee doen vergaan. Aanmerk hoedanig 't einde der ongelovigen is. Wij hebben hen verlaten; en ze zijn in 't getal der verdoemden in 't helse vuur. Ze zullen niemand vinden die hen in de dag des Oordeels beschermt. Wij hebben hen op aarde vervloekt; en ze zullen in de dag der verrijzenis aan alle de wereld af schrikkelijk zijn. Wij hebben onze geboden aan Mozes geleerd nadat wij voor zijn komst veel ongelovigen verdelgd hadden. Wij gaven aan hem het boek om tot een licht aan 't volk te dienen en dat op de rechte weg te geleiden en onze gunst te verkrijgen: ze zullen misschien daaraan gedenken. Gij was niet bij Mozes toen wij tot hem spraken. Wij hebben een andere eeuw na hem geschapen. Gij woonde in deze tijd niet bij de inwoners van Madian en gij leerde onze geboden niet aan hen. Wij hebben de geschiedenis der voorgaande eeuwen aan u geleerd. Gij was niet op de berg toen wij tot Mozes spraken. Wij hebben u door onze bijzondere gunst gezonden om de helse pijnen aan 't volk te verkondigen. Ze hebben noch nooit voor dezen een verkondiger, u gelijk, gehad: Ze zullen er misschien op denken. Toen ze enige straf van hun zonden [436] gevoelden zeiden ze: Heer, indien gij een Apostel gezonden had om ons te onderwijzen zo zouden wij uw geboden gehoorzaamd en in uw wet geloofd hebben. En toen de waarheid vanwege ons aan hen geleerd werd zeiden ze: Doet Mohammed wonderdaden gelijk Mozes? Verwerpen ze niet hetgeen dat van Mozes gedaan is als ze zeggen dat Mohammed en Mozes twee openbare tovenaars zijn en toen ze zeiden dat ze noch Profeet, noch Schrift geloven? Zeg tot hen: Brengt enig boek vanwege God bij wat beter dan 't oude Testament en heilzamer dan de Koran de rechte weg leert; ik zal 't volgen, zo gij de waarheid zegt. Zo ze niet verhoord worden als ze dit boek eisen, weet dat ze niet dan hun begeerlijkheden en boosheid volgen. Wie is meer verdoold, dan diegene die zijn tochten volgt en die niet van God geleid is? Hij geleidt de ongelovigen niet. Zeker, wij hebben de Koran aan hen gezonden; ze zullen misschien in hem geloven. Diegenen waaraan wij voormaals dit boek hebben gezonden geloven in hetgeen dat daarin begrepen is. Als ze 't horen lezen zeggen ze: wij geloven in deze woorden; 't is de waarheid zelf die van God voortkomt: wij geloven in de Eenheid van zijn goddelijke Majesteit. Ze zullen dubbel vergolden worden omdat ze in [437] weldoen volhard hebben. Ze hebben door hun weldaden 't kwaad verdreven en een deel der goederen, die wij aan hen hebben gegeven in goede werken besteed. Toen ze kwaad van 't geloof hoorden spreken weken ze weg, namen hun afscheid van 't gezelschap en zeiden: gij zult uwe en wij onze werken verantwoorden. Bekommer u niet met de onwetenden; gij zult niet al diegenen die gij wilt bekeren. God bekeert en geleide diegene die 't hem goeddunkt op de rechte weg en kent al diegenen die hem volgen. Ze zeiden: Indien ik met u de rechte weg volg zo zal ik mijn land moeten verlaten. Zou ik hen niet in een plaats van verzekering oprichten daar ze allerhande vruchten zullen vinden om hen te verrijken? Maar 't grootste deel van 't volk weet het niet. Hoe veel steden hebben wij verdelgd die behagen in hun kwaad leven schepten. Niemand heeft hen meer bewoond, uitgezonderd zeer weinig lieden; en wij hebben erfgenamen van hun schatten geweest. God zal Mekka niet verdelgen, tenzij hij tevoren een Apostel gezonden heeft om aan haar inwoners de rechte weg te leren. God verdelgt geen stat, zo de inwoners niet ongerechtig zijn, en zijn geboden niet tegenstreven. De goederen van deze wereld, die gij bezit, zijn u aangenaam; [438] maar de goederen des hemels zijn veel beter, en eeuwig; zult gij 't niet bekennen? Hebben wij onze beloften niet aan diegenen volbracht, waaraan wij 't Paradijs belooft hebben? En aan diegenen waaraan wij de goederen van deze wereld hebben beloofd en die eindelijk in 't getal der verdoemden hebben geweest? Gedenk aan die dag waarin uw Heer hen zal roepen en tot hen zeggen: Waar zijn uw afgoden die gij meent mijn medegenoten te wezen? De voornaamste onder hen zullen zeggen: Heer, ziet daar diegenen die gelijk wij afgedwaald zijn geweest. Wij zijn onschuldig van hun afgoderij. Ze aanbaden ons niet. Men zal in deze dag tot de afgodendienaars zeggen dat ze hun goden zullen aanroepen: maar ze zullen niet verhoord en op aarde zichtbaar gestraft worden. Gedenk aan de dag waarin uw Heer hen zal roepen en tot hen zeggen: Waarom hebt gij mijn Apostelen en Profeten niet geloofd? Ze zullen beschaamd zijn en stom blijven. Diegene die zich zal bekeren en goede werken doen zal zalig wezen. Uw Heer schept hetgeen dat hij wil en verkiest diegene die 't hem goeddunkt. Geloofd ze God; hij heeft geen medegenoot. Hij weet hetgeen dat in 't hart der mensen is en hetgeen, dat ze openbaren. Hij is God; daar is geen God, dan hij. Men is in ’t begin [439] en in 't einde lof aan hem schuldig. Hij gebied alle dingen; en al 't volk zal eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. Zeg tot hen: Indien God aan u een gedurige nacht tot aan de dag des Oordeels gegeven had, wat God is er anders dan hij die licht aan u kan geven? Zult gij niet naar mij luisteren? Zo God een gedurige dag tot aan de dag des Oordeels aan u gegeven had wat ander God, dan hij, zou aan u de nacht om te rusten kunnen geven? Merkt gij niet op zijn genade en weldaden? Hij heeft de nacht om te rusten en de dag om te arbeiden geschapen; gij zult er hem misschien van bedanken. Gedenk aan de dag waarin uw Heer de ongelovigen zal roepen en tot hen zeggen: Waar zijn uw afgoden die gij aanbid? Wij zullen van ieder volk een getuige roepen en tot de afgodendienaars zeggen: Brengt uw bewijs bij die de veelheid der goden betogen. Gij zult heden uw godslasteringen bekennen en bevinden dat er niet meer dan een enig God is. Karon was van Mozes volk en verwaand uit oorzaak van zijn rijkdommen. Wij hadden aan hem zo grote schatten gegeven dat veel lieden belast waren als ze de sleutels wegdroegen. Gedenk hoe de zijnen tot hem zeiden: Verblijd u niet bovenmate om uw grote goederen. God bemint niet diegenen, die zich zonder [440] reden verblijden. Verzoek met uw rijkdommen 't Paradijs van hem. Vergeet niet goed in deze wereld te doen. Doet aalmoezen van de goederen die God aan u gegeven heeft: weest hem niet ongehoorzaam op aarde. Hij bemint niet diegenen die hem ongehoorzaam zijn. Deze rijkdommen zijn aan u gegeven omdat gij 't oude Testament aan 't volk hebt geleerd. Weet gij niet dat God in de voorgaande eeuwen veel rijke en weeldige lieden heeft verdelgd? Wie is sterker, machtiger en rijker dan God? Hij zal de bozen niet naar 't getal van hun zonden vragen: hij weet het alles, en houdt er rekening van. Karon kwam eens met zijn geheel staat voor ieder tevoorschijn. Diegenen die de rijkdommen van deze wereld beminden zeiden: Och dat wij zo veel goed als Karon hadden! Hij is gelukkig. Maar de verstandigste onder hen zeiden: gij zijt rampzalig: Gods genade is bevorderlijker voor diegenen die in zijn wet geloven en die goede werken doen dan alle schatten van Karon. Niemand zal Gods genade ontvangen dan diegenen die hem gehoorzamen en in de gehoorzaamheid van zijn geboden volharden. Wij benamen Karon alle zijn schatten; en niemand kon hem tegen ons beschermen. Diegenen [411] die naar zijn rijkdommen gewenst hadden zeiden toen: O wonder! God geeft en beneemt de goederen diegene die 't hem goeddunkt. Indien God zijn genade niet aan ons gegeven had zo zouden wij behoeftig wezen. Zeker, de bozen zijn rampzalig. Ik zal 't Paradijs aan diegenen geven die de ijdelheid en wanordening niet op aarde beminnen en die mijn vrees voor ogen hebben. Diegene die goed doe, zal goed vinden: diegene die kwalijk doet zal naar zijn verdiensten gestraft worden. Diegene die de Koran aan u geleerd (Te Mekka) heeft zal u weer ter plaatse daar gij begeert doen keren. Zeg tot de stedelingen van deze plaats dat God diegenen ken, die de rechte weg leren en diegenen die afdwalen. Gij verwachtte de Koran niet: hij is een bijzondere gunst van uw Heer. Doe de ongelovigen geen bijstand en zie toe dat ze hem niet vervalsen nadat gij begrepen hebt wat ik aan u heb geleerd. Verkondig Gods Eenheid aan 't volk. Wees niet in 't getal van diegene die in veel godheden geloven: aanbidt niet dan een enig God. Daar is geen God dan hij. Alle dingen zullen eindigen, uitgezonderd zijn genade. Hij gebiedt alles; en alle mensen zullen eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. [442]

28. 't Hoofdstuk van de Spinnenkop, omvat negenenzestig regels, te Mekka geschreven. IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de zeer wijze God. De mensen hebben geloofd dat het genoeg was te zeggen: wij geloven in God en dat ze niet beproefd zouden worden. Zeker, God heeft diegenen die voor hen geweest zijn beproefd en bekend wie ijverig in zijn wet en wie ongelovig waren. Menen diegenen die kwaad hebben gedaan dat ze de bestraffing van hun misdaden zullen ontgaan en niet geoordeeld worden? Diegenen die God verhopen te zien zullen hem in die tijd zien die van zijn goddelijke Majesteit gesteld is. Hij verstaat en weet alles. Diegene die voor 't geloof strijdt, strijdt voor zijn ziel. Zeker, God behoeft geen mensen. De zonden zullen diegenen die in zijn goddelijke Majesteit geloven en goede werken doen vergeven worden. Wij hebben den kinderen bevolen hun vader en moeder te eren en goed aan hen te doen: Indien ze u persen veel goden te aanbidden zo zult gij, als gij naar hen luistert, verdoemd wezen: gehoorzaam hen niet in dit voorval, gij zult alle voor mij verzameld worden. Ik zal al hetgeen dat gij gedaan hebt aan u vertonen. Ik zal u naar uw werken vergelden en diegenen [443] die mijn wet onderhouden hebben in 't getal der zaligen stellen. Daar zijn mensen die zeggen dat ze in God geloven en ongeduldig zijn als hen enig kwaad vanwege Gods om hen te beproeven overkomt. Ze zeggen dat zo God de overwinning aan de ware gelovigen geeft ze hun deelgenoten zijn. Maar weet God niet hetgeen dat in hun hart is? Hij kent diegenen die in zijn wet geloven en diegenen die boos zijn. De ongelovigen zeiden tot de ware gelovigen: Doet gelijk wij volg onze weg; wij zullen uw zonden dragen. Ze zullen hen niet dragen: Ze zijn leugenaars; en zullen zelven hun pak dragen. Zal men hen in de dag des Oordeels geen rekening van hun zonden afeisen? Wij hebben Noach gezonden om de mensen te onderwijzen: hij heeft negenhonderdenvijftig jaren op aarde geleefd. De zondvloed overviel en verdelgde 't volk van zijn tijd omdat het ongerechtig was. Wij bewaarden Noach en diegenen die met hem in de Ark waren en hij zal aan alle de wereld tot een voorbeeld dienen. Gedenk aan Abraham die tot zijn volk zei: Aanbidt een enig God en vreest hem: gij zult goed doen zo gij hem kon kennen. Gij aanbidt niet dan afgoden en zijt leugenaars. Diegenen die gij aanbidt kunnen u geen goed doen. Verzoek bijstand van God: aanbid hem, en bedank [444] hem van zijn gunsten. Gij zult eens voor hem verzameld worden. Zo gij mij verloochend, diegenen die voor u geweest zijn hebben voormaals de Profeten, Gods boden, verloochend. De boden zijn niet verplicht dan hun zending te voldoen. Weet gij niet dat God de mensen doet sterven en dat hij hen zal doen verrijzen? Dit is gemakkelijk voor God. Wandelt op de aarde en aanmerkt hoe God diegenen verdelgd heeft die voor u zijn geweest, en hoe hij na hen een ander volk heeft geschapen. Zeker, hij is almachtig. Hij straft diegene die 't hem goeddunkt en vergeeft diegene die 't hem belieft. Gij zult alle eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. Gij zult hem noch op aarde, noch in de hemelen onmachtig maken. Gij zult niemand vinden die u tegen zijn goddelijke Majesteit kan beschutten, noch beschermen. Diegenen die zijn geboden niet gehoorzamen, die niet in de verrijzenis geloven en die van zijn barmhartigheid wanhopen zullen grote pijnen voelen. 't Volk antwoordde: Doodt en verbrand Abraham. Maar God verloste hem van 't vuur dat ze ontstoken hadden; wat aan de ware gelovigen tot een voorbeeld zal dienen. Hij zei tot hen: gij aanbidt niet dan afgoden uit oorzaak van de genegenheid die gij tot de goederen der wereld hebt. Gij zult elkaar in de dag des Oordeels [445] niet kennen en elkander in de dag des Oordeels vervloeken. De hel zal uw woning wezen; en gij zult van bescherming beroofd zijn. Lot geloofde in zijn woorden en zei: Ik zal mij ter plaatse vertrekken die mijn Heer mij gesteld heeft. Hij is alleen almachtig en zeer wijs. Wij gaven aan Abraham twee kinderen, te weten Isaak en Jakob, en deden Profeten in zijn geslacht geboren worden. Wij hebben de Schrift aan zijn Stam geleerd en hem in deze wereld vergolden: hij zal in de dag des Oordeels in 't getal der zaligen zijn. Gedenk aan Lot die tot zijn volk zei: Zult gij u met een smet besmetten die noch van niemand voor u bekend heeft geweest? Gij zijt tot de liefde der mannen genegen, gij rooft op de grote wegen en verontreinigd elkaar. Dit volk antwoordde aan hem: Vertoon Gods bestraffingen aan ons zo hetgeen dat gij zegt waarachtig is. Hij zei toen: Heer, beschut mij tegen de ongelovigen. Toen onze Boden bij Abraham kwamen om hem te boodschappen dat hij kinderen zou hebben zeiden ze tot hem: wij zullen Lot’ s stad uitroeien en alle haar inwoners verdelgen omdat ze boos zijn. Abraham zei tot hen: Lot woont in deze stad. Ze zeiden weer: wij weten al hetgeen dat daarbinnen is. Wij zullen hem bergen met al zijn gezin, uitgezonderd zijn gemalin die in 't getal van diegene [446] zal wezen die gestraft zullen worden. Toen onze Boden bij Lot kwamen was hij moeilijk omdat hij niet macht genoeg had om hen tegen de boosheid des volks te beschermen. Ze zeiden tot hem: Vrees niets en bedroef u niet; wij zullen u bergen en al uw gezin, uitgezonderd uw gemalin die onder diegenen zal blijven die gestraft zullen worden. Wij zullen Gods gramschap op deze stad doen vallen om haar boosheid; ze zal aan de nakomelingen tot een voorbeeld dienen. Wij zonden Chaim aan zijn broeders, de inwoners van Madian. Hij zei tot hen: Aanbid een enig God, vreest de dag des Oordeels en verontreinig de aarde niet. Ze verwierpen hem onbeschaamd: maar ze werden van een aardbeving overvallen en bleven dood in hun huizen, gelijk krengen. Wij verdelgden Aad en Temod: hun ondergang blijkt noch in de plaatsen van hun woning. De duivel bekoorde hen en leidde hen af van de rechte weg, ofschoon ze hun misdrijf wel kenden. Wij verdelgden Karon, Farao en Haman. Mozes verkondigde mijn geboden aan hen. Ze hebben hen veracht en zich op aarde verhovaardigd. Maar ze zijn de straf van hun misdaden niet ontgaan. Wij straften sommigen daarvan door een geweldige wind; en de anderen werden van de donder overvallen. Wij hebben hen van hun [447] rijkdommen beroofd en in de golven verdronken. God heeft hen geen onrecht aangedaan; maar ze hebben zichzelf door hun boosheid verongelijkt. Diegenen die de afgoden aanbidden zijn gelijk de Spinnenkop die haar huis en web maakt, wat haar niet van hitte, noch van koude beschutten kan. Ze zouden de afgoden niet aanbidden zo ze wisten wat ze deden. God ziet hetgeen dat ze aanbidden: hij is almachtig en wijs. Ik leer deze gelijkenissen aan 't volk en niemand begrijpt hen dan de wijzen. Zeker, God heeft de hemel en de aarde geschapen; 't is een bewijs van zijn almacht bij de ware gelovigen. Leer aan hen 't boek dat u ingegeven is, doe uw gebeden ter gestelde tijd. De gebeden trekken de mensen van de zonden af. Aan God te gedenken is 't beste werk dat gij doen kon; hij weet al hetgeen dat de mensen doen. Twisten met enige liefelijkheid tegen diegenen die kennis van de geschreven Wet hebben, uitgezonderd tegen de bozen die onder hen zijn. Zeg tot hen: wij geloven in hetgeen dat aan u en aan ons geleerd is. Uw en onze God is een enige God. Wij hebben ons aan zijn goddelijke wil overgegeven. Wij hebben aan u de Koran, gelijk aan hen 't oude Testament, gezonden. Diegenen die 't oude Testament kennen geloven in de waarheid van de Koran. Gij hebt hem [448] niet met uw hand geschreven. Indien gij hem geschreven had zo zou gij diegenen die hem wilden vernietigen in twijfel gebracht hebben. Zeker, hij begrijpt en leert zodanig de geboden van de wet dat men 't verstaan kan: niemand verwerpt hem dan de ongelovigen. Ze zeiden: wij zullen niet in dit boek geloven, zo God niet enige wonderdaad in hem doet. Zeg tot hen: De wonderdaden komen van God voort. Ik ben niet gezonden dan om de helse pijnen te verkondigen. Is 't u niet genoeg dat wij de Koran aan u gezonden hebben om hen te onderwijzen? Hij begrijpt de uitwerkingen van mijn barmhartigheid en de geboden die ter zaligheid noodzakelijk zijn. Zeg tot hen: 't Is genoeg dat God getuig van mijn werken tussen u en mij is: hij weet al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is. Diegenen die in de afgoden en niet in God geloven zijn verloren lieden. Ze persen u om de straf van hun misdaden aan hen te vertonen: zo haar tijd gekomen was ze zouden haar haast voelen. Ze zullen haar voelen als ze er minst op denken; maar ze weten 't niet. Ze zullen u persen om haar aan hen te vertonen. Zeg tot hen: De hel is voor de ongelovigen bereid. Als ze tot over hen hoofd en beneden hun voeten in de pijnen gedompeld liggen zal men tot hen zeggen: Smaak de straf, die gij [449] verdiend hebt. O gelovig volk, de aarde is breed en ruim genoeg om van de bozen af te wijken. Aanbidt mij alleen. Alle de schepsels zullen sterven en voor mij verzamelen om geoordeeld te worden. De ware gelovigen die goede werken doen zullen in 't Paradijs wonen daar veel vloeden vloeien, daar de vergelding der vromen en van diegene is die in goed doen volharden, die in hun lijden geduldig zijn en in hun Heer vertrouwen. Hoe veel beesten zijn er die niets om te leven hebben? God voedt hen en ook u: hij hoort en weet alles. Indien gij aan de ongelovigen vraagt wie de hemel en de aarde, de zon en de maan geschapen heeft, zo zullen ze zeggen dat het God is. Waarom verloochenen ze dan zijn eenheid? God verrijkt en verarmt diegene die 't hem goeddunkt; hij weet alles. Indien gij hen vraagt wie de regen van de hemel doet dalen om aan de aarde, na haar dood, leven te geven, zo zullen ze zeggen dat het God is. Zeg tot hen: Geloofd zij God, die gij belijdt: 't grootste deel der mensen begrijpt hem echter niet. ' t Leven van deze wereld is niets dan spel en ijdelheid: 't leven is in 't Paradijs, zo ze 't konden kennen. Als ze in een schip zijn en de storm zien komen zo roepen ze een enige God aan en betuigen dat ze belijdenis van zijn wet doen: en als hij hen op aarde geherbergd heeft zo [450] zijn ze ondankbaar van zijn genade en keren weer tot hun afgoderij. Ze zullen te laat hun doling bekennen. Weten ze niet dat wij allerhande verzekering en vrijheid in Mekka opgericht hebben? En dat men de mensen omtrent hen we geroofd om hen te doden en om hen tot slaven te maken? Geloven ze in onnutte dingen? Zullen ze ondankbaar van Gods genade wezen? Wie is bozer dan diegene die tegen God lastering uitbraakt en die de bekende waarheid tegenspreekt. Is er geen plaats in de hel voor de bozen? Ik zal diegenen die voor 't geloof strijden op de rechte weg geleiden. God is met diegenen die goed doen.

29. 't Hoofdstuk der Grieken, omvat zestig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de zeer wijze God. De Grieken zijn op de grenzen der Perzen overwonnen, maar ze zullen overwinnaars wezen eer zeven jaren ten einde lopen. God schikt van alle dingen sedert het begin tot aan 't einde. Als ze overwinnaars zijn zullen de ware gelovigen zich om de overwinning verblijden die God aan hen geven zal. Hij beschermt diegene die 't hem goeddunkt; hij is almachtig en barmhartig. Hij heeft de overwinning aan hen beloofd hij doet niet tegen [451] zijn beloften; wat van 't grootste deel der mensen niet bekend wordt. Ze beminnen 't leven van deze wereld en merken niet op hun einde. Aanmerken ze niet dat God de hemelen en de aard, en al hetgeen, dat tussen beide is geschapen en aan alle dingen een bestipte en bepaalde tijd gesteld heeft? Zeker, 't grootste deel geloofd niet in de verrijzenis. Zullen ze niet op 't einde van diegene merken, die voor hen geweest hebben, die machtiger en rijker dan ze waren? God heeft aan alle mensen een Apostel gezonden om zijn wet aan hen te leren. Hij heeft hen geen onrecht aangedaan; maar ze hebben door hun onbillijkheid zichzelf verongelijkt. 't Einde der bozen zal met hun werken gelijk zijn. Ze verachten Gods geboden en spotten met hen: maar God zal hen sterven en weer verrijzen doen. Ze zullen alle in de dag des Oordeels voor hem verzameld worden: ze zullen in deze dag wanhopig wezen; en hun afgoden zullen niet voor hen spreken. Ze zullen hen verlaten en van de ware gelovigen afgescheiden wezen. Diegenen die in God geloven en goede werken doen zullen de geneugten van 't Paradijs genieten; en de bozen zullen naar hun verdiensten gestraft worden. Loof God; bid hem ‘s avonds en ‘s ochtends. Men is aan hem lof in de hemel en op de aarde schuldig. Bid hem eer de zon [452] ondergaat en op het uur van de middag. Hij doet de dode uit de levendige en de levendige uit de doden voortkomen. Hij doet de dorre aarde na haar dood weer leven en groen worden: zo zal hij u ook doen verrijzen en uit de graven doen voortkomen. Dit is een teken van zijn almacht dat hij u van aarde heeft geschapen dat hij vlees en been aan u heeft gegeven en de vrouw (van de rib van de man) heeft geschapen om met hem te wonen. Hij heeft u geboden elkaar te beminnen en liefde en deernis onder u te oefenen. Deze dingen zijn tekenen van zijn almacht bij diegenen die op zijn gunst merken. De schepping van hemel en aarde, de verscheidenheid der talen, 't onderscheid van uw aangezichten en gelaat, de nacht om te rusten geschapen, de dag om te arbeiden gemaakt, de bliksem die 't volk verschrikt en die door de regen de aarde weer doet groen worden, zijn tekens van zijn almacht. De ondersteuning van hemel en aarde is een bewijs van zijn almacht. Gij zult uit de graven komen als hij u roepen zal. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is gehoorzaamd hem. Hij doet de mensen sterven en verrijzen. Hij is alleen God in hemel en op aarde. Hij is almachtig en weet alles. Hij spreekt tot u door gelijkenissen, van uzelf genomen. Zijn uw knechten uw [454] medegenoten? Delen ze gelijk met u de goederen die God aan u gegeven heeft? Hoe zult gij dan zeggen dat God een medegenoot heeft die hem gelijk is? Ik verklaar dus zijn geheimenissen aan de lieden die 't kunnen begrijpen. Zeker, de bozen zijn hun begeerlijkheden met onkunde gevolgd. Wie zal diegene geleiden die van God verleid wordt? Hij zal geen beschermer vinden. Omhels de wet der zaligheid; God heeft haar opgericht om haar van de mensen te doen onderhouden. Ze lijdt geen verandering, maar 't grootste deel der wereld weet het niet. Vreest God. Doet uw gebeden ter gestelde tijd. Wees niet gelijk diegenen die zeggen dat God een medegenoot heeft, noch gelijk diegenen die tegenwoordig in 't getal der ketters zijn en tevoren van de uwen waren. Ieder aanhang heeft behagen in haar waan. Als hen enig kwaad overkomt roepen ze God aan en bekeren zich. Een deel van hen keert echter weer tot zijn afgoderij nadat ze zijn genade hebben ontvangen. Ze zijn ondankbaar; ze zullen enige tijd verdragen worden en eindelijk, doch te laat, hun doling bekennen. Hebben wij redenen en bewijzen aan hen geleerd die betogen dat ik een medegenoot heb? 't Volk verblijdde zich toen wij onze gunsten aan hen uitreikten en werd wanhopig toen hen enig kwaad overkwam. Zien ze [454] niet dat ik diegene die 't mij goeddunkt het goed geef en beneem? Dit is een teken van mijn eenheid bij diegenen die mijn geboden gehoorzamen. Geeft aan uw naasten hetgeen dat hem toebehoord en vooral aan de armen en ware gelovigen, zo gij Gods aangezicht begeert te zien; diegenen die zulks doen zullen zalig zijn. 't Geld wat gij op woeker leent vermeerdert onder de handen der mensen: God zal 't niet voorspoedig maken. De aalmoezen die gij doet zullen aan u 't aangezicht van zijn goddelijke Majesteit vertonen en dubbel aan u weer gegeven worden. God heeft u geschapen en verrijkt: hij doet u leven, sterven en weer verrijzen. Kunnen uw afgoden desgelijks doen? Geloofd zij God; hij heeft geen medegenoot. De wanordening is op aarde en in zee gebleken, uit oorzaak van de zonden der mensen: Ze zullen zich misschien bekeren als ze de straf van hun misdaden voelen. Zeg tot hen: Wandel op aarde en aanmerk het einde van diegene die voor u geweest hebben: 't grootste deel van hen waren afgodendienaars. Omhels de ware wet eer de dag komt waarin niemand verhoord zal worden. In deze dag zal men de bozen van de goeden scheiden. De bozen zullen rekening van hun boosheid geven; en diegenen die goed geleefd hebben zullen de vreugden van ’t Paradijs [455] genieten; Gods genade zal hun vergelding zijn. God bemint niet de ongelovigen. 't Is een teken van zijn almacht dat hij de winden zendt om u de regen te boodschappen en u de vruchten van zijn genade te doen smaken. Het schip zweeft op 't water door zijn toelating tot voordeel van uw koophandel. Zult gij hem niet van zijn weldaden bedanken? Wij hebben voor u aan ieder volk Profeten en Apostelen gezonden; ze zijn met zeer verstandelijke geboden en met veel wonderdaden gekomen. Wij hebben diegenen gestraft die hen verloochenden en de gelovigen beschermt. God zendt de winden, die de wolken doen rijzen en hen, naar zijn wil, in veel stukken in de lucht uitstrekken: hij doet de regen daarvan ter plaatse vallen daar hij begeert en verblijdt daarmee naar zijn believen diegenen die hem met ongeduld verwachten. Aanmerk de uitwerkingen van zijn goedheid. Hij doet de droge en dorre aarde weer groen worden, hij verwekt de doden, n is almachtig. Wij zonden de winden om de wolken te verzamelen die met hun schaduw de mensen bedekten; ze zijn echter tot hun boosheid weergekeerd. De doden zullen u niet horen; ook niet de stommen. Gij zijt niet verplicht de blinden te geleiden. Niemand zal u horen dan diegenen die in mijn wet geloven en mij gehoorzaam zijn. [456] Zeg tot hen: God heeft u zwak geschapen, kracht aan u gegeven en daarna u weer tot de zwakheid van de ouderdom gebracht. Hij doet hetgeen dat hem goeddunkt. Hij weet de verborgenheden der mensen en doet al hetgeen dat hij wil. De bozen zullen in de dag des Oordeels zweren dat ze niet langer dan een uur in hun graven geweest hebben: ze liegen dus zoals ze de verrijzenis loochenen. De ware gelovigen die de waarheid weten zullen tot hen zeggen: gij hebt er zo lang geweest als in Gods boek gesteld stond, te weten tot aan de dag der verrijzenis: hier is de dag der verrijzenis. Gij wist niet in wat tijd hij komen zou. De verontschuldigingen zullen heden den ongelovigen onnut wezen en ze zullen van bescherming beroofd zijn. Wij hebben in de Koran al hetgeen geleerd dat voor de zaligheid van 't volk nut is. Indien gij mijn geboden aan de mensen leert zo zullen de ongelovigen zeggen dat gij niets dan wanordening inbrengt. Dus verhardt God het hart der onwetenden. Heb geduld en volhard. Hetgeen dat van God beloofd wordt is onfeilbaar. Zie toe dat de ongelovigen uw volstandig heit niet veranderen. [457]

30. 't Hoofdstuk van Lokman, omvat vierendertig regels, te Mekka geschreven. (De Turken zeggen dat de Lokman een grote leraar was die in Davids tijd leefde)

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de zeer wijze God. Deze geboden zijn de geboden van 't boek dat vol van lering is. Hij geleidt de vromen die hun gebeden ter gestelde tijd doen, die de Tienden betalen en die in de dag des Oordeels geloven op de weg der zaligheid: ze worden door hun Heer geleid en zijn zalig. Daar zijn lieden die met dit boek spotten. Ze wijken uit onkunde van Gods wet af en verachten haar: maar ze zullen eens ruw daarvan gestraft worden. Als men Gods geboden aan hen leert keren ze verwaand de rug en willen hen niet horen; hun oren zijn gestopt. Zeg tot hen: gij zult eindelijk oneindige pijnen voelen. Diegenen die in Gods wet geloven en die goede werken doen zullen eeuwig de geneugten van 't Paradijs genieten. Hetgeen dat van God beloofd wordt is onfeilbaar; hij is almachtig en alwijs. Hij heeft de hemel geschapen en ondersteunt hem zonder pijler, die voor uw ogen verschijnen. Hij heeft de bergen boven de aarde verheven om haar vast te nagelen en haar te beletten zich te bewegen. Hij heeft er veel dieren op verstrooid en de regen van de hemel gezonden [458] die verscheiden slag van planten en kruiden heeft doen voortkomen. Daar ziet gij hetgeen wat van God geschapen is. Toon mij nu hetgeen dat uw afgoden geschapen hebben. Zeker, de afgodendienaars zijn klaarblijkelijk van de rechte weg afgedwaald. Wij hebben Lokman de wetenschap ingegeven en tot hem gezegd dat hij God daarvan bedanken zou. Diegene die God voor zijn gunsten bedankt doet goed voor zijn ziel. God heeft met de ondankbare niets te doen: en men is in alle plaatsen lof aan hem schuldig. Gedenk dat Lokman tot zijn zoon zei: O zoon, geloof niet dat God een medegenoot heeft; 't is een zeer grote zonde. Wij hebben de mens bevolen vader en moeder te eren. Zijn moeder draagt hem met pijn op pijn en geeft aan hem te zuigen tot aan de ouderdom van twee jaren. Wees niet ondankbaar van Gods weldaden. Eer vader en moeder. Gij zult eens voor God staan om geoordeeld te worden. Indien uw ouders u persen te geloven dat God medegenoten heeft, zo gehoorzaam hen niet. Volg de weg van diegene die hem gehoorzamen. De mensen zullen alle eens voor hem verzamelen om naar hun werken vergolden te worden. O mijn zoon, indien gij zo veel kwaad doet als de zwaarte van een mosterdzaad of de zwaarheid van een rots of de grootheid des hemels en de [459] aarde, God zal 't weten en op rekening stellen; hij is nauwgezet en weet alles. O mijn zoon, doe uw gebeden ter gestelde tijd; doe hetgeen wat eerlijk en burgerlijk is, vliedt hetgeen dat niet goed gekend is en wees geduldig in uw tegenspoed. Zie de wereld niet dwars aan uit verwaandheid, verkeer niet met verwaande; God bemint de verwaande niet. Merk op uw treden, wandel met zedigheid en spreek vriendelijk. Daar zijn mensen die gelijk ezels roepen als ze spreken. Ziet gij niet dat God al hetgeen wat in de hemel en op aarde is voor de mensen heeft geschapen en dat hij in 't algemeen en in 't bijzonder zijn gunsten aan hen geeft. Daar zijn onkundigen die zonder reden van de Godheid twisten. Als men tot hen zegt; Doet hetgeen wat God bevolen heeft; zo antwoorden ze: wij zullen hetgeen doen wat wij onze vaders hebben zien doen. Ze aanmerken niet dat de duivel hen en hun vaders tot de helse pijnen roept? Diegene die God gehoorzamen en goede werken doet, houden zich aan de zekerste knoop vast; en God zal in het uur van zijn einde zorg voor hem dragen. De boosheid der bozen moet u niet bedroeven: Ze zullen eens in onze tegenwoordigheid verzamelen om gestraft te worden. Ik zal al hetgeen dat ze gedaan hebben tot hen zeggen. Ik weet [460] hetgeen dat in 't hart der mensen is. Ik zal hun straf op aarde enige tijd verduren en in de andere wereld hen in 't helse vuur storten. Hebt gij hen niet gevraagd wie de hemel en de aarde geschapen heeft? Ze zeiden dat het God was. Zeg tot hen: Geloofd zij God. 't Grootste deel van hen is echter onkundig. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is behoord God toe: hij behoeft de wereld niet. Men is lof aan hem schuldig in al hetgeen dat hij doet. Indien alle de bomen der wereld schrijfpennen en de zee inkt was, zo zouden ze noch de uitwerkingen van zijn almacht niet begrijpen: hij is almachtig en weet alles. Hij heeft u geschapen en zal met een woord u doen verrijzen. Hij hoort en ziet alles. Aanmerken ze niet dat God de nacht in de dag en de dag in de nacht doet intreden? Dat hij de zon en maan heeft geschapen die zich tot aan de gestelde tijd in de hemel bewegen? Hij weet al hetgeen dat gij doe, omdat hij waarlijk God is. Diegenen die een ander aanroepen, dan hem, aanroepen ijdele en onnutte dingen. God alleen is zeer hoog en almachtig. Ziet gij niet hoe 't schip op 't water zweeft tot bewijs van zijn almacht bij diegenen die van zijn weldaden dankbaar zijn? Toen de golven zich tegen de ongelovigen verhieven hebben veel God aangeroepen met voornemen [461] van zijn wet te volgen. Toen hij hen op 't land geborgen heeft zijn sommigen volstandig gebleven in goed te doen en de anderen weer tot hun boosheid gekeerd. Niemand veracht zijn geboden dan de bedriegers en ondankbare. O volk, vreest God, en schroom voor de dag waarin de vader zijn kind niet zal kunnen helpen, noch 't kind aan zijn vader dienstig wezen. Gods beloften zijn onfeilbaar. Weest niet verwaand op uw rijkdommen, noch hierop dat God u verdraagt en lijdt. Hij weet de tijd daarin gij gestraft zult worden en het uur waarin de regen op de aarde zal vallen. Hij weet hetgeen dat in de buik der vrouwen en of 't mannelijk of vrouwelijk is. Niemand anders dan God weet wat gij morgen zult doen; niemand anders dan hij weet waar gij sterven zult: hij weet alles, hij weet alles.

31. 't Hoofdstuk van de Aanbidding, omvat honderddertig regels, te Mekka geschreven. IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik ben de zeer wijze God. Dit boek is zonder twijfel van de Heer des wereld gezonden. Zullen de bozen zeggen dat gij 't verdicht hebt? In tegendeel, 't is de waarheid zelf die van uw Heer voorkomt om diegenen te preken die voormaals niemand gehad hebben om hen te onderwijzen. Ze zullen [462] misschien de rechte weg volgen. God heeft de hemel en de aarde en al hetgeen dat tussen hen is in zes dagen geschapen en zit in zijn zetel. Wie anders dan hij zal u beschermen? Wie anders dan hij uw gebeden verhoren? Zult gij er nimmer op denken? Hij heeft de schikking van alles in hemel en op aarde. Alle mensen zullen eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. Duizend jaren zijn niet meer dan een dag voor zijn goddelijke Majesteit; hij weet het verleden, tegenwoordige en toekomende. Hij is almachtig en barmhartig. Hij heeft alles voor zijn volk geschapen en de mens van leem der aarde en van slijk gemaakt. Hij heeft de ziel in zijn lichaam ingeblazen en aan u 't gehoor, 't gezicht en 't gevoel gegeven; maar weinig lieden bedanken hem van zijn weldaden. Ze zeggen: Hoe! Zullen wij sterven en weer een nieuw volk worden? Zeker, ze geloven niet in de verrijzenis. Zeg tot hen: de Engel van de dood zal u doen sterven en gij zult weer voor God keren om geoordeeld te worden. Gij zult zien hoe de ongelovigen 't hoofd voor hun Heer zullen laten hangen en zeggen: Heer, wij zien nu de zekerheid van de verrijzenis; wij bekennen nu de waarheid van uw woorden. Laat toe dat wij weer in de wereld keren; wij zullen vroom zijn. Wij weten nu wat nut en nodig aan ons [463] is. Wij konden aan ieder mens een geleide geven. Mijn woord is zeer waarachtig. Ik zal de hel met bozen en 't Paradijs met vrome lieden vervullen: dus zullen de mensen naar hun werken vergolden en gestraft worden. Smaakt, ô bozen, de straffen die gij verdiend hebt met dat gij niet in deze dag, die gij nu bejegent, wilde geloven. Wij laten u in ellende die uw ongeloof verdiend heeft. Smaakt de eeuwige pijnen die gij door uw boosheid hebt verdiend. Diegenen die in de geheimenissen van mijn wet geloven zijn ootmoedig: Ze aanbidden mij alleen en prijzen mij als ze van mij horen spreken. Ze zijn niet verwaand; ze verheffen zich niet tegen mijn geboden. Ze staan op uit het bed om hun gebeden met vrees en hoop te doen en besteden enig deel der goederen die wij aan hen gegeven hebben in godvruchtige werken. Niemand heeft het gezien, noch weet het dat God bewaart om de vromen van hun volharding te vergelden. De gelovigen en ongelovigen zullen alle niet eveneens gehandeld worden. De gelovigen die goede werken gedaan hebben zullen 't Paradijs tot vergelding van hun arbeid genieten; en de ongelovigen zullen in 't helse vuur gestoten worden. Hoe ze meer pogen daaruit te komen, hoe ze er dieper in zullen geraken. Men zal tot hen zeggen: Smaakt [464] de pijnen der eeuwige vlammen die gij niet hebt willen geloven. Ik zal den bozen de plagen der wereld en de pijnen der hel doen smaken zo ze zich niet bekeren. Wie is meer onterecht dan diegene die de geboden van zijn Heer weet en hem niet gehoorzaam t? Wij zullen wraak van zijn boosheid nemen. Wij hebben aan Mozes een zeer waarachtig boek gegeven om de kinderen van Israël te onderwijzen. Wij hebben diegenen van hen die in hun geloof volstandig zijn gebleven en onze geboden hebben gehoorzaamd op de rechte weg gebracht. Uw Heer zal in de dag des Oordeels de zwarigheden der ongelovigen oordelen. Zien ze niet hoe veel lieden wij in de voorgaande eeuwen hebben verdelgd die in hun huizen rustten? Dit is een teken van onze almacht. Zullen ze 't nimmer begrijpen? Zien ze niet dat ik 't water in de woeste en ongebouwde landen drijf? En dat ik de kruiden doe voortkomen om de mensen en beesten te voeden? Zullen ze 't niet aanmerken? Ze vragen wanneer de dag des Oordeels komen zal. Zeg tot hen: Deze dag zal den ongelovigen geen genoegen toebrengen; en ze zullen zonder bescherming wezen. Wijk van hen. Volhardt en verwacht: ze verwachten de gelegenheid van u kwalijk te handelen; maar gij zult zien dat ze gestraft worden. [465]

32. 't Hoofdstuk der Krijgsbenden, omvat zevenentachtig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O Profeet! Vrees God en gehoorzaam niet de ongelovigen. God weet alles en is zeer voorzichtig in hetgeen dat hij beveelt. Merk op hetgeen dat uw Heer aan u geleerd heeft: hij weet wat de mensen doen. Geef u aan God over: 't moet u genoeg wezen dat hij u beschermt. Hij heeft de mensen geen twee harten gegeven: hij heeft ons niet bevolen uw gemalinnen uw moeder te noemen. Al diegenen, die gij uw kinderen noemt zijn niet uw kinderen: gij zegt het alleen met de mond; maar God zegt altijd de waarheid en geleidt de mensen op de weg der zaligheid. Noem uw naaste met zijns vadersnaam; dit bedrijf zal aangenaam bij God wezen, zo gij slechts geen kwaad voornemen in 't hart hebt. Indien gij zijn naam niet weet zo noem hem uw broeder in God of mijn Heer. God is goedertieren en barmhartig. De Profeet wordt van diegenen gehoorzaamd die in God geloven en die zijn gemalinnen als hun moeders eren. De verwanten zijn erfgenamen van elkaar. Zijn goddelijke Majesteit heeft dus aan de gelovigen geboden die uit Mekka zijn getrokken om de Profeet te volgen. In [466] de Schrift is bevolen goed aan uw verwanten te doen. Gedenk dat wij de beloften der Profeten van u Noach, Abraham, Mozes, en van Jezus Maria’ s zoon ontvangen hebben (van een enig God aan te bidden;) wij hebben een sterke belofte van hen ontvangen. Men zal hen rekening van hun bedrijf afeisen; en de bozen zullen de strengheid der oneindige pijnen voelen. O gij die in God geloofd gedenk aan de genade die hij aan u bewees toen gij van de benden der vijanden aangetast werd. Hij zond een geweldige wind tegen hen en daar bij benden die voor uw ogen onzichtbaar waren om hen te bestrijden: hij ziet al hetgeen dat gij doet. Deze onzichtbare benden kwamen van de oost- en westzijde, van om oog en omlaag. Toen uw gezicht ontroerd en uw hart verflauwd was, uit oorzaak van 't groot getal van uw vijanden had gij alreeds een zeer kwaad gevoelen van Gods wet ontvangen. De ware gelovigen werden toen beproefd en sidderden van vrees. De bozen en diegenen die zwak in hun geloof waren zeiden al hetgeen wat God en zijn Profeet aan hen beloofd hadden niet dan bedrog en ijdelheid was. Gedenk hoe een deel van hen tot de inwoners van 't land van Medina gezegd heeft: Daar is geen zekerheid voor u bij Mohammed: keert weer naar uw huizen. Gedenk hoe veel van hen verlof van [467] u verzochten en zeiden dat hun huizen verlaten waren. Hun huizen waren niet verlaten; maar ze hadden voorgenomen te vluchten. Indien ze in hun huizen weergekeerd waren, men zou hen van alle zijden overreed hebben de boosheid te volgen. Ze zouden er niet lang gebleven zijn omdat ze tevoren aan God beloofd hadden niet te vlieden; hij zou hen rekening van hun beloften geëist hebben. Zeg tot hen: De vlucht zal onnut aan u wezen zo gij de dood vliedt terwijl gij niet veel langer in de wereld mag blijven. Zeg tot hen: Wie kan u tegen God beschermen als hij u wil verdelgen? Neemt geen andere beschermer dans hem. Hij kent diegenen die men afgeraden heeft ten strijde te trekken om hun goederen en lichamen te sparen. Ze werpen 't gezicht op u als ze van vrees overvallen zijn en draaien de ogen in 't hoofd gelijk een mens die sterft. En als ze van vrees verlost zijn zo spreken ze kwalijk van u, uit oorzaak van hun overgrote gierigheid. Zodanige lieden geloven niet in God die al hun werken onvruchtbaar maakt; wat een gemakkelijk ding voor zijn goddelijke Majesteit is. De benden der ongelovigen geloofden dat ze onoverwinnelijk waren; en toen ze de benden der gelovigen zagen wensten ze te vlieden. De ongelovigen begeerden de Arabieren aan hun zijde te trekken en [468] vernemen naar tijding van u om te weten in wat staat gij zijt. Indien ze u gevolgd waren zo zouden weinig van hen gedood zijn geworden. 't Gevolg van de Profeet, Gods Apostel, dient aan u tot een burcht en tot een bolwerk voor diegenen die de dag des Oordeels vrezen en die dikwijls op zijn goddelijke Majesteit denken. Toen de gelovigen zeiden: Ziet daar hetgeen wat God en zijn Profeet aan ons beloofd hebben, ze zijn waarachtig in hun beloften, heeft het zien van hun vijanden hun geloof en hun ijverr tot God en tot zijn Profeet vermeerderd. Onder de ware gelovigen zijn lieden die hetgeen wat ze aan God beloofden volbracht hebben: Veel van hen zijn in de gehoorzaamheid der geboden van zijn goddelijke Majesteit gestorven en de anderen verwachten desgelijks en doen niets tegen hetgeen dat ze beloofd hebben. God zal hen van hun ijver vergelden en de ongelovigen straffen of hen vergeven zo 't hen goeddunkt; hij is goedertieren en barmhartig. God zal de ongelovigen met hun gramschap tegen de gelovigen verdelgen. Hij beschermt de ware gelovigen in de strijden: hij is sterk en almachtig. De Joden zijn uit hun vesting afgekomen om de ongelovigen te helpen; maar God heeft hen de vrees in 't hart geworpen: een deel van hen is gedood en 't ander deel tot slaven gemaakt. Ze hebben [469] door hun dood u erfgenamen van hun landen, huizen, rijkdommen en burchten gemaakt, die gij niet kon winnen. God is almachtig. O Profeet, indien uw gemalinnen al te hoogmoedig op de goederen van de aarde en te prachtig van kleren zijn, zo roep hen en zeg tot hen dat gij hen goed zult doen en met liefelijkheid en heusheid verstoten. Indien ze God en zijn Profeet beminnen en indien ze deugdelijk zijn zo zal zijn goddelijke Majesteit een grote vergelding aan hen geven. O vrouwen der Profeet, diegenen onder u die onkuis zijn, zullen tweemaal meer, dan de andere vrouwen, gestraft worden; wat zeer gemakkelijk aan God is. Diegenen onder u die God en zijn Profeet gehoorzamen en goede werken doen zullen meer dan de andere vrouwen vergolden worden; men heeft een zeer grote vergelding voor u bereid. O vrouwen des Profeets, gij zijt niet gelijk de andere vrouwen der wereld: vreest God en geloof niet in de redenen van diegene die voorgenomen hebben u te verleiden. Spreekt met heusheid, blijf in uw huizen, ga er niet uit om uw schoonheid te tonen en daarmee te pronken gelijk de oude onkundigen deden. Bid God met ijver, doet aalmoezen en gehoorzaam God en zijn Profeet. God wil u van zijn gramschap bevrijden en u reinigen. Gedenk aan de wet die [470] men u in uw huizen geleerd heeft. God is barmhartig aan diegenen die hem eren: hij weet al hetgeen wat de Profeet gedaan heeft. Hij heeft zijn barmhartigheid en een zeer grote vergelding aan de mannen en vrouwen die zijn gebeden gehoorzamen beloofd. De mannen en vrouwen die in zijn eenheid geloven, die zich aan zijn wil overgeven, die geduldig en ootmoedig zijn, die waarheid spreken, vasten, aalmoezen geven en kuis zijn en de mannen en vrouwen die zijn wet onderhouden moeten Gods werken, noch diegenen van zijn Profeet naspeuren, noch zeggen dat ze beter zouden doen dan hij zo ze willen arbeiden. Diegene die God en zijn Profeet niet gehoorzaam is van de rechte weg afweken. Gedenk aan hetgeen wat gij tot diegene zei aan die God de genade deed van hem in zijn wet te ontvangen en die gij met de vrijheid begiftigde, te weten dat gij gezegd hebt, verstoot niet uw gemalin en vrees God; gij verbergt in uw ziel een voornemen wat van God geopenbaard zal worden: gij vreest voor 't volk, maar gij moet niets dan een enige God, vrezen. (Mohammed was op de gemalin van Zeid, zijn slaaf, verliefd. Hij liet hem haar verstoten om haar te trouwen uit oorzaak van haar schoonheid. Hij is niet de vader van Zeid om niet de vrouw die van Zeid verstoten wordt, te trouwen. Toen Zeid zijn gemalin verstiet huwden wij haar aan u op dat er geen doling onder de ware gelovigen overig zou wezen. Als ze hun gemalinnen verstoten zo zullen ze in deze verstoting hetgeen onderhouden wat [471] God bevolen heeft. De Profeet zondigt niet in 't doen van hetgeen wat God aan hem heeft toegelaten. Gods wet is dus van diegenen onderhouden die voor ons geweest hebben en 't gebod van zijn goddelijke Majesteit wordt zonder vertraging uitgevoerd. Diegenen die Gods woord verkondigen zijn Apostelen en zijn Profeten zijn voor niemand, dan voor zijn goddelijke Majesteit, bevreesd. 't Is hen genoeg dat ze in zijn bescherming zijn. Mohammed is niet uw vader; hij is Gods Apostel en de laatste van alle de Profeten: God weet alles; na hem zal geen ander Profeet komen. O gij die in God geloofd denkt dikwijls op zijn goddelijke Majesteit: prijst hem ’s avonds en ‘s ochtends. Hij zal zijn barmhartigheid aan u geven. De Engelen zullen vergiffenis verzoeken op dat hij u van de duisternissen verlost. Hij is barmhartig aan de ware gelovigen. De Engelen zullen hen vanwege hem in de dag des Oordeels groeten: hij heeft een zeer grote vergelding voor hen bereid. O Profeet, wij hebben u gezonden om getuige van het volk bedrijf te wezen en als een licht om hen op de rechte weg te geleiden. Boodschap den ware gelovigen dat ze een zeer grote weldaad van uw Heer zullen ontvangen. Gehoorzaam niet de ongelovigen, noch de bozen: vrees niet voor hun boosheid; maar vertrouw op God. Gij [472] moet hiermee vergenoegd wezen dat God u beschermt. O gij die geloofd 't is u niet geoorloofd uw vrouwen kwalijk te handelen: indien gij hen verstoot eer gij hen bekend hebt, zo doet goed aan hen en verstoot hen met lieflijkheid en heusheid. O Profeet, wij laten u toe de vrouwen te bekennen die gij met de bruidsschat hebt beschonken, de slaafse dochters die God aan u heeft gegeven, de dochters van uw omen en tantes die met u 't gezelschap der bozen hebben verlaten en de ware gelovige vrouw die zich aan u overgegeven heeft, zo gij haar wilt trouwen en zo ze niet de vrouw van een ware gelovige is. Wij weten hetgeen dat wij aan de ware gelovigen, aangaande hun vrouwen en slavinnen, geboden hebben: wij hebben 't aan u geleerd op dat gij God niet zou vergrammen. Hij is goedertieren en barmhartig aan diegenen die hem gehoorzamen. Gij zult diegenen van uw vrouwen die gij wilt, bewaren en diegenen die gij wil verstoten en bij diegene slapen die u aangenaam zijn: 't is dienstiger dat gij hen verstoot zonder God te vergrammen dan dat gij ziet dat ze onvergenoegd en bedroefd zijn: ze zullen met het goed dat gij aan hen doet met hen te verstoten vergenoegd wezen. God weet hetgeen wat in uw harten is; hij weet alles en is zeer barmhartig. 't Is u niet geoorloofd andere vrouwen, als de uwe, te [473] bekennen. 't Is u niet geoorloofd hen te vermangelen, ofschoon de schoonheid der anderen u aangenaam is, uitgezonderd uw slavinnen. God neemt acht op alles. O gij die geloofd treedt niet zonder verlof in de huizen der Profeet, uitgezonderd in het uur van de maaltijd en dit bij toeval en zonder voornemen. Als gij daar genodigd zijt zo treedt in met vrijheid en als gij uw maaltijd gedaan hebt zo vertrek uit het huis en blijft er niet staan om met elkaar te redeneren; want dit valt lastig aan de Profeet. Hij schaamt zich u te doen vertrekken: maar God schaamt zich niet u de waarheid te zeggen. De vrouwen van de Profeet zullen 't aangezicht bedekt hebben als gij met hen spreekt; want zulks past wel voor de reinheid zowel van u, als van haar. Gij moet Gods Profeet niet kwellen, noch zijn vrouwen bekennen; want dit zou een zeer vuile zonde wezen. Indien gij enig voornemen bedekt of ontdekt weet dat God alles weet. Ze zullen God niet verstoren met zich aan hun vaders, kinderen, broeders, neven, dienstmeiden en slaafse dochters te vertonen. (Mohammed had negen vrouwen) Ze zullen God vrezen: hij ziet alles. God en de engelen bidden voor de Profeet. O gij die geloofd bid voor de Profeet en gehoorzaam hem. Diegene die aan God en aan zijn Profeet mishaagt zal in deze wereld vervloekt zijn en in de andere wereld [474] strenge straffen voelen. Diegenen die zonder reden den mannen en vrouwen die in God geloven kwaad aandoen bedrijven een zeer grote zonde. O Profeet, zeg tot uw vrouwen en dochters en tot de vrouwen der ware gelovigen, dat ze zich met hun hoofddoeken bedekken; ze zullen te meer daarom geëerd wezen en geen ongenoegen daarvan ontvangen. God is goedertieren en barmhartig. Indien de bozen, hoereerders en diegenen van Medina die zwak in hun geloof zijn hun boosheid niet verlaten, zo zal ik aan u volkomen macht over hen geven: weinig onder hen zullen u eren; maar vang hen en doodt hen, daar gij hen ontmoet. God heeft dus aan diegenen geboden die voor u geweest zijn: gij zult geen verandering in Gods wet vinden. 't Volk zal u vragen wanneer de dag des Oordeels wezen zal. Zeg tot hen dat God alleen het weet en dat gij niet weet of hij haast zal komen: maar dat God een zeer grote vlam voor de ongelovigen heeft bereid daar in ze eeuwig zullen branden. Ze zullen zonder bescherming wezen en met het hoofd vooruit in 't vuur gestort worden, en zeggen: Och dat wij zijn goddelijke Majesteit, en zijn Profeet en Apostel gehoorzaam hadden. Ze zullen zeggen: Heer, wij hebben onze meesters en overheden gehoorzaam t: ze hebben ons van de rechte weg afgeleid: Heer, straf hen dubbel [475] en geeft hun uw vloek. O gij die geloofd weest niet gelijk diegenen die aan Mozes mishaagden. Hij was onschuldig van de misdaden die ze hem aantegen en van God ingeblazen. Vreest God en spreekt met heusheid: uw werken zullen hem aangenaam zijn; en hij zal u uwe zonden vergeven. Diegene zal zalig wezen die God en Zijn Apostel gehoorzamen: de trouwheid en gehoorzaamheid zijn hem aangenaam in de hemel, en op aarde en op de bergen. Diegenen die daarvan verwijderen, gelijk Adam gedaan heeft, hebben zichzelf verongelijkt en zijn onkundig. Hij zal diegenen, mannen en vrouwen, straffen die ongehoorzaam en boos zijn: hij zal zijn genade aan diegenen geven die in zijn wet geloven. Hij is goedertieren en barmhartig tegen diegenen die hem gehoorzamen.

33. 't Hoofdstuk van Saba, omvat vierenvijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Geloofd zij God: al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is behoord hem toe. Men is lof aan hem schuldig. Hij is zeer wijs en weet alles. Hij kent al hetgeen dat op aarde komt en daarvan vertrekt, al hetgeen dat ten hemel klimt en daarvan afkomt. Hij is goedertieren en barmhartig tegen zijn schepselen. [476] De bozen vragen of ze de dag des Oordeels zullen zien. Zeg tot hen; ja, en dat uw Heer de tijd daarvan weet. Hij weet het verleden, tegenwoordige en toekomende en al hetgeen wat in de hemel en op aarde is tot de zwaarheid van een vezeltje toe. Hetgeen wat noch kleiner en hetgeen wat groter dan een vezeltje is staat in een boek geschreven dat alles verklaart. Hij zal de ware gelovigen die goede werken gedaan hebben vergelden, zijn barmhartigheid aan hen geven en hen met kostelijke schatten verrijken. Diegenen die gepoogd hebben zijn wet te verdrukken zullen de uitwerkingen van zijn gramschap voelen. Diegenen die de Schrift kennen weten dat hetgeen wat God aan u geleerd heeft de waarheid zelf is om 't volk op de rechte weg, op de weg van eer en deugd te geleiden. Maar de bozen hebben onder elkaar gezegd: Geloofd gij een man die zegt dat gij na uw dood weer opgewekt zult worden en nieuwe schepselen wezen? Hij liegt onbeschaamd en is van de duivel bezeten. Zeker, diegenen die niet in de verrijzenis geloven zijn in een zeer grote doling en zullen zeer strenge pijnen voelen. Zien ze niet hetgeen dat onder en boven hen is? Aanmerken ze de hemel en de aarde niet? Ik zal, zo ik wil, haar droog maken en tot teken van mijn almacht een [477] stuk der hemels op haar doen vallen. Wij hebben onze genade aan David bewezen en tot de bergen, vogels en metalen gezegd dat ze mij met hem zouden prijzen. Wij hebben hem geboden harnassen te maken; en ’t ijzer was zo zacht als was onder zijn handen. O Davids geslacht, weest niet ondankbaar; ik zie al hetgeen dat gij doet. Wij hebben de winden aan Salomon onderworpen gemaakt; en hij heeft hen ‘s avonds en ‘ochtends aan 't oosten tot aan 't westen geboden. Wij hebben een springbron en beek van gesmolten koper aan hem gegeven. De duivels wrochten dat naar zijn believen door onze toelating: en wij hebben diegenen die hem niet wilden gehoorzamen in 't helse vuur gestraft. Ze bouwden voor hem heerlijke hoge gebouwen en huizen laag bij de aarde. Ze maakten voor hem waterbekkens, watergrachten en waterpoelen. Wij zeiden tot hem: O Davids stam, wees niet ondankbaar van mijn weldaden terwijl weinig lieden dankbaar daarvan zijn. Toen hij door ons bevel gestorven was heeft niets zijn dood aan de duivelen bekend gemaakt dan de wormen die 't einde van zijn stok, daar hij op steunde, knaagden. Toen de duivels hem zagen vallen bekenden ze dat zo ze het aanstaande en hetgeen dat voor hen verborgen was, geweten hadden ze niet zo’n lange tijd in [478] zijn dienst gebleven zouden hebben. De inwoners van Saba hebben een bewijs van mijn almacht in hun land, te weten twee tuinen, een naar 't noorden en de ander naar 't zuiden. (Men zei tot hen:) eet van de goederen die uw Heer aan u gegeven heeft en bedankt hem daarvan; hun land is vermakelijk. God heeft barmhartig tegen hen geweest. Ze waren echter ondankbaar en boos. Wij zonden de beek Arem die over hun tuinen vloeide: wij hebben hen in twee tuinen van doornen, cipressen en een weinig tamarinde veranderd en hen dus om hun boosheid gestraft. Wij hebben een weg met veel steden opgericht tot gemak van de koophandel onder hen en ook de stad die wij gezegend hebben. Wij zeiden tot het volk dat ze bij dag en nacht in verzekerdheid en zonder vrees deze weg zouden volgen. Ze zeiden: God verdelgt ons door de lengte van deze weg. Ze zijn tot hun boosheid weergekeerd; en wij hebben hen op de aarde verstrooid om tot een voorbeeld aan hun nakomelingen en tot onderwijs aan diegenen te dienen die in mijn wet volstandig en van mijn weldaden dankbaar zijn. De duivel heeft hen zijn voelen doen volgen: Ze hebben hem gevolgd, uitgezonderd een deel der ware gelovigen die onder hen waren. Hij heeft geen vermogen op hen gehad dan om diegenen te kennen die in de [479] verrijzenis geloven en diegenen die ervan twijfelen. Uw Heer ziet en merkt op alles. Zeg tot hen: Roept uw afgoden aan; Ze hebben niet het vermogen van de grootheid van een vezeltje, noch in de hemel, noch op aarde. God heeft geen medegenoot. Ze zullen niemand vinden die hen in de dag des Oordeels beschermt. Niemand zal voor hen spreken, zonder verlof van zijn goddelijke Majesteit. Indien ze enige verlichting in hun vrees vinden zo vragen ze elkaar wat God gezegd heef, en antwoorden dat hij de waarheid heeft gesproken en dat hij zeer hoog en machtig is. Zeg tot hen: Wie verrijkt u met de goederen des hemels en der aarde? Ze zullen zeggen dat het God is. Zeg tot hen: Wie van u of van ons volgt de rechte weg? Of wie van u of van ons is afgedwaald? Verneemt niet naar onze zonden; wij zijn niet nieuwsgierig om hetgeen te weten dat gij doet. God zal ons in de dag des Oordeels verzamelen en onze verschillen in billijkheid oordelen; hij is een zeer groot Rechter. Zeg tot hen: Toont ons de afgoden, die gij aangebeden hebt. Zeker, daar is niets dan een enig almachtig en wijze God. Wij hebben u niet gezonden dan om den mensen de vreugden van 't Paradijs te boodschappen en de helse pijnen te verkondigen: maar 't grootste deel kent het niet. Ze vragen in welke tijd ze de [480] bestraffing die men aan hen verkondigt zullen zien; en of gij de waarheid zegt. Zeg tot hen: Als deze tijd gekomen zal wezen zult gij de bestraffing niet een uur kunnen vertragen, noch bevorderen. Ze hebben gezegd dat ze niet in de Koran zullen geloven: maar gij zult hen eens in tegenwoordigheid van uw Heer verzameld zien: gij zult bevinden dat ze elkaar zullen beschuldigen. De armen zullen tot de rijken zeggen: gij hebt ons belet Gods geboden te gehoorzamen. Ze zullen antwoorden: Hebben wij u van de rechte weg afgeleid die aan u geleerd was? In tegendeel, gij zijt verkeerd boos geweest. Ze zullen tot hen zeggen: In tegendeel, gij hebt bij dag en nacht uw listen aangewend om ons ondankbaar van Gods weldaden te maken en om ons te doen geloven dat hij medegenoten heeft die hem gelijk zijn. Ze zullen berouw van hun zonden hebben als ze hun bestraffing zullen zien. Wij zullen hen de ketenen om de hals werpen; en ze zullen naar hun verdiensten gestraft worden. De voornaamste inwoners der steden hebben tot de Profeten die wij aan hen gezonden hebben om hen de helse pijnen te verkondigen gezegd dat ze niet in hun woorden zouden geloven. Wij hebben (zeiden ze) meer goederen en kinderen dan diegenen die in hun redenen geloven: wij zullen niet verdoemd wezen gelijk [481] ze zeggen. Zeg tot hen: Mijn Heer geeft en beneemt het goed diegene die 't hem goeddunkt: maar het grootste deel van 't volk weet het niet. Uw rijkdommen en kinderen zullen u God niet doen naderen. Diegenen die goede werken doen zullen daarvan vergolden worden, en eeuwig in de geneugten van 't Paradijs leven. Diegenen die pogen onze wet te verdrukken zullen in 't helse vuur gestoten worden. Zeg tot hen: Mijn Heer geeft en beneemt het goed diegene die 't hem goeddunkt. Hij zal de aalmoezen die gij doet vernietigen zo gij zijn wet niet onderhoudt; hij is de Rijke der rijken. Gedenk aan de dag waarin ik de afgodendienaars zal verzamelen en tot de Engelen zeggen: Ziet daar diegenen die u aangebeden hebben. Ze zullen zeggen: Lof zij God; gij zijt alleen onze meester en beschermer. Ze hebben ons niet aangebeden, maar de duivel: 't grootste deel van hen heeft in zijn woord geloofd; ze kunnen heden elkaar noch goed noch kwaad aandoen. Ik zal dan tot de onrechtvaardigen zeggen: Smaakt de pijnen van 't helse vuur die gij niet hebt willen geloven. Toen gij onze geboden aan hen verkondigde hebben ze gezegd: Deze man wil ons beletten de goden van onze vaderen aan te bidden; hij is een godslasteraar. Ze hebben gezegd dat de Koran niet dan goochelarij en toverij is; en ze lezen niet [482] de boeken die wij aan hen hebben gezonden. Diegenen die voor hen waren deden gelijk zij. Ze hebben onze Apostelen verloochend en hen belet het tiende van hetgeen dat wij hen ingegeven hadden te verkondigen. Ze hebben hen verloochend, maar hoe zijn ze gestraft? Zeg tot hen: Ik verkondig u God bij twee, of alleen of vergezeld te bidden: gij zult eens bekennen dat uw vriend Mohammed niet van de duivel is bezeten en dat hij u de helse pijnen verkondigt. Ik verzoek niet van u vergelding van mijn vermaningen: God zal mij daarvan vergelden; hij ziet alles. Zeg tot hen: God leert de waarheid en 't aanstaande aan zijn Profeten. De waarheid is gebleken, de leugen is bekend geworden en de leugenaars zijn van zijn barmhartigheid beroofd. Indien ik afdwaal of hetgeen doe wat God aan mij bevolen heeft zo zal dit voor mijn ziel wezen. God verstaat alles en is overal tegenwoordig. Gij zult de ongelovigen vol vrees en verbaasdheid zien als ze uit hun graven zullen komen. Ze zullen de straf van hun ongelovigheid niet ontgaan en zeggen dat ze in de Koran geloven. Maar ik zal hen van verre de wet tonen die ze in de wereld veracht hebben. Ze zullen met hun onwetendheid in een plaats die ver van vergiffenis en barmhartigheid is gestoten worden. Men zal hen van de ware gelovigen afscheiden [484] omdat ze aan de geboden van Gods wet getwijfeld hebben.

34. 't Hoofdstuk van de Schepper, omvat vijfenveertig regels, te Mekka geschreven.

Dit Hoofdstuk wordt het Hoofdstuk der Engelen genoemd in 't boek Teffir anf joahier, wat van de verklaring van de Koran in de Turkse taal handelt.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Lof zij aan God, Schepper van hemel en aarde die de engelen, Boden van zijn geboden, geschapen heeft: ze hebben twee, drie en vier vleugels. Hij maakt van zijn schepselen hetgeen dat hem goeddunkt; hij is almachtig. Niemand kan de genade die hij aan zijn volk bewijst begrijpen; ze is onbegrijpelijk. Hij is almachtig en zeer wijs. O volk, gedenk aan Gods genade. Is er een ander Schepper dan hij? Hij verrijkt u met de goederen des hemels en de aarde; daar is geen God, dan hij. Hoe kunnen de bozen zijn goddelijke Majesteit lasteren? Indien ze u verloochenen, ze hebben ook de Profeten verloochend die voor u gezonden waren. Ze zullen eens voor God verzamelen om geoordeeld te worden. O volk, hetgeen dat van God beloofd wordt is onfeilbaar. Verhovaardig u niet op de goederen van de aarde. Zie toe dat de duivel u niet verleidt en u niet verwaand [484] maakt omdat God de bestraffing van uw misdaden enige tijd uitstelt. De duivel is uw vijand; weest gij zijn vijanden. Hij geleidt diegenen die hem volgen in 't helse vuur daar ze de strengheden van een oneindige pijn zullen lijden. De zonden zullen diegenen vergeven worden die in God geloven en goede werken doen. Diegene die vermaak schept in hetgeen dat hij doet geloofd dat hij goed doet. God verleidt en geleide diegene die 't hem goeddunkt. Hebt geen berouw van dat gij van de bozen afwijkt: God weet al hetgeen dat ze doen. Hij zendt de winden die de wolken naar de dorre en droge plaatsen drijven om de aarde te verversen en om haar na haar dood weder te doen leven; dus zal hij ook de doden doen verrijzen. Diegene die grootheid bemint zal in God allerhande grootheid vinden. De goede woorden komen tot voor zijn goddelijke Majesteit; en onze goede werken zijn hem aangenaam. Diegenen die tegen de Profeet aanspannen zullen grote pijnen voelen; en hun aanspanning zal onnut en vergeefs zijn. God heeft u van stof en slijk geschapen: hij heeft u mannen en vrouwen geschapen. De vrouw ontvangt en baart niet dan door zijn toelating. Niemand kan zijn leven verlengen, noch verkorten dan volgens hetgeen dat in 't boek (wat in de hemel bewaard wordt) geschreven staat, deze dingen zijn [485] licht voor God. Deze twee zeeën zijn niet gelijk de Eufraat wiens water zoet en aangenaam om te drinken is. 't Water van de zee is warm en zout; gij eet echter vissen van beide. Gij vist in de zee gesteenten om u te versieren. Gij ziet het schip op 't water vlieten en de golven klieven tot voordeel van uw koophandel. Gij zult misschien God van zijn gunsten bedanken. Hij doet de nacht in de dag en de dag in de nacht treden. Hij heeft de zon en maan geschapen die tot aan de gestelde dag in de hemel lopen. Deze God, die deze dingen geschapen heeft is uw Heer: de heerschappij der wereld behoort hem toe. De Afgoden, die gij aanbidt hebben geen meer vermogen dan de schors van een amandel: indien gij hen aanroept zo zullen ze u niet verhoren: ze zullen u in de dag des Oordeels verloochenen en u niet de vreugden van 't Paradijs, noch de pijnen van de hel doen bekennen. O volk, gij zijt arm en behoeftig; gij behoeft Gods hulp en God heeft met u niet te doen. Men is in alle plaatsen lof aan hem schuldig. Hij zal, zo 't hem goeddunkt, u verdelgen en een ander nieuw volk in uw plaats scheppen. Niemand zal eens anders last, hoe licht en zwaar hij is, dragen ook niet ofschoon ze naverwanten waren. Verkondig de helse pijnen aan diegenen die hun Heer vrezen, zonder hem te zien, en die hun gebeden ter gestelde tijd [486] doen. Diegene die zich wacht van te vergrammen, arbeidt voor zichzelf. De hele wereld zal eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. De blinden zijn niet gelijk diegenen die klaar zien. De duisternissen zijn niet gelijk het licht, de schaduw en koelte is niet gelijk de hitte der zon en de levendige zijn niet gelijk de doden. God doet zich aan diegene die't hem goeddunkt verstaan. Gij kon Gods geboden diegenen die in de graven zijn, niet doen horen. Wij hebben u niet gezonden dan om de pijnen der hel en de geneugten van 't Paradijs te verkondigen: men vindt geen plaats ter wereld, daar ze niet verkondigd zijn. Indien de ongelovigen u verloochenen, diegenen die voor u geweest zijn hebben ook diegenen verloochend die wij voormaals aan hen hebben gezonden om de geheimenissen van 't geloof en de Schriften aan hen te verkondigen. Ze werden in hun zonden overvallen en strengelijk gestraft. Ziet gij niet hoe uw Heer de regen van de hemel doet afdalen, om de aarde velerhande verscheidenvruchten te doen voortbrengen om de herten, hinden en reeën in de bergen te voeden, om de kraaien en raven en de mensen en beesten van verscheiden aard en geslacht te spijzen? God begunstigt zijn schepselen die zijn weldaden erkennen: hij is almachtig en barmhartig. Diegenen die Gods [487] boek aandachtig lezen, die hun gebeden ter gestelde tijd doen en die in 't heimelijk of in 't openbaar een deel der goederen die wij aan hen gegeven hebben in godvruchtige werken besteden, verhopen een vergelding die nimmer vergaan zal. God zal hen vergelden; hij zal zijn gunsten over hen vermeerderen: hij is barmhartig tegen de goeden en schept behagen in de erkenning van zijn weldaden. 't Boek, wat wij aan u gegeven hebben, begrijpt de waarheid in zich en bevestigt de oude Schriften: God weet en ziet alles. Wij hebben 't verstand van de Koran aan diegenen gegeven die wij onder onze schepsels verkozen hebben. Men vindt lieden die zich in hetgeen dat wij aan hen hebben geleerd, kwalijk gekweten hebben. Sommigen deden hetgeen dat aan hen bevolen was en de anderen onderwezen 't met ijver en vlijt door Gods toelating. Dit is een zeer grote genade. Ze zullen in 't hof van Eden ingaan daar ze eeuwig zullen blijven. Ze zullen met gouden halsbanden, met kostelijke gesteenten verrijkt, versierd, en met fijne zijde gekleed wezen en zeggen: Geloofd ze God die ons van lijden verlost heeft. Hij is zeer barmhartig en schept vermaak in de dankbaarheid zijner schepselen. Diegenen die door zijn bijzondere genade 't huis der eeuwigheid genieten zullen geen pijnen lijden; en de ongelovigen [488] zullen in 't helse vuur gestort worden. Ze zullen in deze pijnen niet sterven; en hun lijden zal nimmer verlicht worden: dus zal men de bozen straffen. Ze zullen onnuttige bijstand van God verzoeken en zeggen: Heer, verlos ons van deze pijnen; wij zullen beter doen dan wij voormaals gedaan hebben. Ik zal uw leven op aarde niet langer verlengen. Ik heb mijn Profeten en Apostelen tot u gezonden: ze hebben mijn geboden aan u verkondigd; maar gij hebt hen niet willen horen. Smaakt tegenwoordig de helse pijnen die gij verdiend hebt. De bozen zijn heden van bescherming beroofd. Zeker, God weet al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is; hij weet alles dat in 't hart der mensen is. Hij is 't, die u op aarde doet vermenigvuldigen. De boosheid zal zich tegen de bozen verheffen en hen van God afschuwelijk maken en in 't getal der verloren lieden stellen. Zeg tot hen: Hebt gij op de afgoden die gij aangebeden hebt wel gemerkt? Zegt mij wat ze op de aarde geschapen hebben. Hebben ze in 't scheppen der hemelen Gods medegenoten geweest? Heeft God een boek en redenen om hun boosheid te bevestigen aan hen gezonden? Zeker, de bozen leren elkaar niet dan hoogmoed en verwaandheid. God ondersteunt de hemelen en de aarde; niemand dan hij kan hen ondersteunen; hij is [489] goedertieren en barmhartig. De bozen hebben gezworen dat ze voor de uitbreiding van 't geloof zouden strijden, zo een verkondiger tot hen kwam om hen te onderwijzen; maar toen hij gekomen was hebben ze hun boosheid vermeerderd: ze hebben zich op aarde verhovaardigd en zijn tegen de ware gelovigen aangespannen; maar hun samenzwering is op zichzelf gevallen. Ze hebben niets anders te verwachten dan hetgeen wat tegen diegenen gesteld was die voor hen geweest zijn. Gods wet lijdt geen verandering. Aanmerken ze niet hoedanig 't einde van diegene was die voor hen geweest zijn, die machtiger en rijker dan ze waren? Daar is niets onmogelijk voor God: hij weet alles en is almachtig. Indien God het volk strafte als 't hem vergramde zo zou hij niet een dier op aarde laten. Hij stelt het straffen der bozen tot aan de gestelde tijd uit; en als hun tijd gekomen zal wezen zo zal hij hen naar hun verdiensten straffen: hij ziet alles.

35. 't Hoofdstuk, ô Menh genoemd, omvat achttachtig regels, te Mekka geschreven.

Waarde Lezer, de Mohammedanen hebben dit Hoofdstuk naar twee letters van 't Arabisch a b c is genoemd. De Bedaoi zegt dat i ja betekent dat is het roepend leedje ô; en s is een verkorting die insan betekent, dat is Mens: en dat de Engel tot [490] Mohammed sprekende, dit Hoofdstuk in deze voegen begon: O Mens. Ik zweer bij de Koran, en zo voort.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O mens, ik zweer bij de Koran vol lering dat gij een Profeet zijt gezonden om aan 't volk de rechte weg te leren. Dit boek is van de Almachtige en Barmhartige gezonden opdat gij den mensen hetgeen zou leren dat aan hun voorgangers niet geleerd heeft geweest. Zeker, hetgeen dat men zegt is zeer waarachtig, te weten dat het grootste deel onder hen ongelovig is. Wij zullen hen de ketting om de hals werpen en de handen tot aan de kin binden. Ze zullen 't hoofd opheffen om te klagen; maar wij zullen hen van voren en van achteren een grote verhindering stellen: wij zullen hun gezicht met duisternis dekken; en ze zullen niet een steek zien. Ramp is over hen; hetzij gij hen bestraft of niet bestraft, ze zullen zich niet bekeren. Indien gij diegenen predikt die in de Koran geloven en diegenen, die in hetgeen geloven dat ze niet gezien hebben, zo boodschap hen een algemene vergiffenis van hun zonden en een zeer grote vergelding. Ik doe de doden verrijzen en schrijf nauwkeurig het goed en kwaad wat van de mensen gedaan wordt in een boek. Verhaal aan hen de gelijkenis [491] van diegene van de stad daar uw Heer zijn Profeten gezonden heeft. Wij zonden hen twee Profeten die ze beide verloochenden en hielpen hen door een derde. Ze zeiden alle drie tot deze stedelingen: wij zijn van God gezonden om zijn geboden aan u te verkondigen. Ze antwoordden: gij zijt niets anders dan mensen, gelijk wij. God heeft geen teken aan ons gezonden om u te doen kennen; gij zijt leugenaars. Ze zeiden: Zeker, God weet dat hij ons aan u gezonden heeft; wij zijn niet verplicht dan zijn geboden aan u te verkondigen. Ze antwoordden: Wilt gij ons ongelovig maken gelijk gij zijt? Indien gij van deze redenen niet aflaat zo zullen wij u stenigen en u strenge pijnen doen lijden. Ze zeiden: Uw kwaad zij met u; wie heeft u voormaals zo kwalijk onderwezen? Zeker, gij zijt boos. Een man kwam toen van 't uiterste der stad aanlopen en zei tot hen: O volk, gehoorzaam Gods Apostelen, gehoorzaam diegenen die geen vergelding van de moeite eisen die ze doen met u te onderwijzen en die op de rechte weg zijn. Waarom zal ik niet diegene aanbidden die mij geschapen heeft en voor wie gij alle zult verzamelen om geoordeeld te worden? Zult gij een ander, dan hem, aanbidden? Indien hij mij straffen wil zo zullen de gebeden van uw afgoden mij niet kunnen [492] beschutten. Ik zou boven maten verdoold wezen zo ik in uw goden geloofde: hoort en begrijpt hetgeen dat ik tot u zeg. (Ze doodden hem echter) en zeiden tot hem: Ga, treedt in 't Paradijs. Hij zei al stervende: Och dat het volk de genade wist die zijn goddelijke Majesteit aan mij gedaan heeft: hij heeft mij in 't getal der zaligen gesteld. Wij hebben na zijn dood geen engelen van de hemel gezonden om de bozen te straffen. Ik zal niet meer dan noch eens engelen zond om hen te verdelgen. Ze zullen eens van schaamte stom wezen omdat ze de ware gelovigen niet hebben gevolgd en met diegenen gespot die ik aan hen gezonden had om mijn geboden aan hen te verkondigen. Aanmerken ze niet hoe veel volken wij in de voorgaande eeuwen verdelgd hebben die niet weer gekeerd zijn en die eens voor mij zullen verzamelen om geoordeeld te worden? De droge, dode en dorre aarde is een bewijs van mijn almacht voor de bozen. Wij doen haar weer leven, groen worden en vruchten voortbrengen daarvan ze verzadigd zijn: wij hebben er tuinen, palmbomen en wijngaarden geschapen en springbronnen doen vloeien; en ze eten daarvan de vruchten die geen werken van hun handen zijn. Zullen ze de weldaden van hun Heer niet erkennen? Men is lof aan diegene schuldig die 't [493] mannelijk en 't vrouwelijk van alle de planten, die de aarde voortbrengt, en de man en vrouw en veel andere dingen daarvan ze geen kennis hebben geschapen heeft. De dag van de nacht te scheiden en de zon naar haar gestelde plaats te doen lopen is een bewijs van mijn almacht. Wij hebben aan de maan haar tekens gesteld; ze gaat en komt altijd door haar oude weg. De zon verhaast, noch vertraagt nimmer haar loop en vervoegt zich niet ‘s nachts met de maan. De nacht komt niet voor 't einde van de dag: en ze alle, te weten de maan, de zon en de sterren verheffen mijn heerlijkheid in de hemel. 't Is een bewijs van mijn almacht dat ik hun vaders in de Ark op 't water gedragen heb en schepen met de Ark gelijk aan hen heb gegeven om hen te voeren. Ik zou, zo 't mij beliefd had, hen zonder bijstand en behoudenis hebben doen verdrinken: maar ik heb door mijn bijzondere genade hen tot aan de gestelde tijd bewaard. De bozen verachten de tekenen van Gods almacht en spotten als men tot hen zegt dat ze de tegenwoordige en toekomende gramschap van zijn goddelijke Majesteit zullen vrezen en dat hun zonden hen vergeven zullen worden. Toen men tot hen zei: Doet aalmoezen van de goederen die God aan u gegeven heeft; antwoordden ze: Zal ik aan diegene te eten geven waaraan [494] God, als 't hem goeddunkt brood zal geven? Ze zijn in een zeer grote doling. Ze zullen u vragen wanneer de dag des Oordeels zal wezen en of gij daarin geloofd. Zeg tot hen dat ze niet dan een enige stem te verwachten hebben die hen overvallen zal. Ze zullen kijven en geen testament kunnen maken en niet weerkeren om hun verwanten te bezoeken. Ze zullen eindelijk weer uit de graven tevoorschijn komen en als de trompet zal klinken voor God verschijnen. Ze zullen dan zeggen: wij zijn zeer rampzalig omdat wij uit onze graven zijn gekomen; ziet daar hetgeen wat God aan ons beloofd heeft. De Profeten hebben ons de waarheid gezegd, te weten dat de wereld niet dan een enige stem te verwachten had. Alle mensen zullen heden voor hun Heer verzameld worden. Men zal niemand ongelijk aandoen; maar ieder zal naar zijn werken vergolden en gestraft worden. Diegenen die in 't Paradijs gaan zullen in een grote rust met allerhande genoegens wezen. Zij en hun vrouwen zullen van alle kwalen beschut zijn, en op genoeglijke bedden steunen. Ze zullen allerhande vruchten hebben en daarbij al hetgeen dat ze begeren en vanwege de goedertieren en barmhartige Heer gegroet worden. God zal in de dag des Oordeels tot de bozen zeggen: Scheidt u heden van ’t gezelschap [495] der goeden. Heb ik u niet verboden de duivel, uw openbare vijand, aan te bidden? En geboden mij alleen aan te bidden? En gesproken dat dit de rechte weg was? Heb ik niet tot u gezegd dat de duivel een groot getal volks verleidt? Gij hebt het niet willen geloven. Ziet daar de hel die door uw ongelovigheid voor u bereid is. Ik zal hen de mond stoppen: hun handen zullen spreken; en hun voeten zullen getuigen van hun misdaden zijn. Indien wij willen zo zullen wij de ongelovigen blind maken: ze zullen geen weg vinden en niet kunnen gaan noch komen en van niemand geholpen worden. Indien wij gewild hadden, zo zouden wij hen in hun huizen veranderd hebben en daar niet uit hebben kunnen komen. Ik zal hen met het hoofd tegen de aarde zetten en diegenen wiens leven ik verlang beschaamd maken. Ze zullen hun dolingen niet bekennen. Wij hebben hen de geheimenissen van de Koran niet doen begrijpen; maar 't was ook niet noodzakelijk’ hij is alleen om den levendige te verkondigen die hetgeen wat men tot hen zegt begrijpen. 't Is zeer waarachtig dat de bozen gestraft zullen worden. Zien ze niet dat wij alleen alle beesten van de aarde over die ze gebieden geschapen hebben? Wij hebben hen onder hun macht gesteld: sommigen dienen hen tot vrachtbeesten en de anderen [496] tot spijs; zullen ze ondankbaar daarvan wezen? Ze hebben echter de afgoden aangebeden: Ze hebben hetgeen aangebeden wat hen niet van de helse pijnen kan bevrijden. Kwel u niet om hun redenen: ik weet al hetgeen dat ze zeggen en dat ze in hun zielen verborgen houden. Aanmerkt de mens niet dat wij hem van slijk hebben geschapen en dat hij al te vinnig is? God heeft aan ons geleerd hoe hij de schepselen heeft geschapen; en de bozen hebben echter gezegd: Wie is diegene die 't leven aan de benen kan geven die verrot zijn? Zeg tot hen: Diegene die u de eerste maal heeft geschapen en die hetgeen kent dat hij geschapen heeft. Hij doet vuur uit het groene hout dat gij verbrandt voortkomen en heeft de hemel en de aarde geschapen; kan hij dan geen andere schepselen, u gelijk, scheppen? Ja, zonder twijfel: hij schept hetgeen dat hem goeddunkt; hij weet alles. Als hij iets wil zegt hij: Zij en is. Geloofd zij diegene die alles toebehoort en voor wier gij alle weerkeren zult, (om geoordeeld te worden.)

36. 't Hoofdstuk der Ordeningen, omvat tachtig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de ordeningen [497] der Engelen die God aanbidden en zijn geboden verwachten, bij diegenen die de mensen beletten de duivel te gehoorzamen en bij diegenen die de Koran lezen en overdenken dat uw God een enig God is, Heer der hemelen en de aarde en van al hetgeen dat tussen beiden is: hij is Heer van westen en van oosten. Wij hebben de hemel en de aarde met dwaalsterren versierd en hen voor de boosheid der duivelen beschut. Ze kunnen hetgeen dat in 't uitspansel gezegd wordt niet verstaan: ze zijn van alle zijden schandelijk daaruit verdreven; en zullen eeuwig gepijnigd worden. Indien ze iets horen zo luisteren ze graag daarnaar en volgen vaardig daarop. Maar de heldere dwaalster volgt hen (en brengt hun boosheid in 't licht.) De bozen vragen of wij iets heerlijker dan zij geschapen hebben. Zeker, wij hebben hen alle van 't slijk der aarde geschapen. Gij verwondert u over hun lasteringen: ze spotten met uw verwondering en zullen zich nimmer bekeren. Als ze wonderdaden zien zullen ze er mee spotten en zeggen dat het klaarblijkelijke toverij is, te geloven dat ze zullen sterven en aarde, been en stof zijn met hun vaders en voorzaten weer opgewekt worden. Zeg tot hen dat ze zullen verrijzen en dat ze van de rechte weg afgedwaald zijn, dat de wereld niet meer [498] dan eenmaal verdelgd zal worden en dat ze hetgeen zullen zien wat hen in de dag des Oordeels overkomen zal. Ze zullen in deze dag zeggen dat ze rampzalig zijn en de Engelen zullen tot hen spreken. Ziet hier de dag des Oordeels, ziet hier de dag waarin de goeden van de bozen gescheiden zullen worden, ziet hier de dag waarin gij niet hebt willen geloven. Men zal tot de Engelen zeggen: Verzamel hen; verzamel hun wijven en afgoden, stelt hen op de weg der hellen en doet hen stilstaan om rekening van hun handel te geven en waarom hun afgoden hen niet helpen. Zeker, ze zullen begeren in 't getal van diegene te wezen die Gods geboden gehoorzaamd hebben. Ze zullen tegen elkaar kijven en zeggen: gij zijt diegenen die door uw eden ons van de rechte weg afgeleid hebt. Gij zwoer dat gij Gods wet volgde en zijn geboden onderhield. In tegendeel, zullen ze antwoorden, wij hebben geen vermogen op u gehad: gij was zelf in een klaarblijkelijke doling. Gods woord zal tegen ons vervuld worden; en wij zullen gezamenlijk de helse pijnen voelen. Indien wij u verleid hadden, wij waren verleid gelijk gij; en wij zullen heden medegenoten in de straf wezen. In deze dag zullen de bozen dus geplaagd worden. Ze verhovaardigen zich op aarde, als men tot hen zegt dat er [499] niet dan een enig God is en zeggen: zullen wij om een dwaas Dichter en leugenaar onze goden verlaten? In tegendeel, hij leert de waarheid aan u gelijk alle andere Profeten die voor hem zijn geweest gedaan hebben. Gij zult gestraft en naar uw verdiensten gehandeld worden. Diegenen die Gods geboden gehoorzamen zullen een plaats van zekerheid, om te rusten, met allerhande vruchten in schone tuinen hebben, op zeer vermakelijke bedden geschikt, met glazen vol drank die aangenaam is zonder hen dronken te maken. Hun vrouwen, wit gelijk verse eieren, zullen hun ogen op niemand dan op hen slaan. Ze zullen tezamen kouten; en een onder hen zal zeggen: Ik had op aarde een medegenoot die mij vroeg of ik in de verrijzenis geloofde en of wij aarde, been en stof geweest zijn weer opgewekt zouden worden. Komt met mij en laat ons gaan zien wat hij doet. Hij zal hem in de diepte van de hel zien en tot hem zeggen: bij God, daar schilde weinig aan of gij zou mij ook verleid hebben. Ik zou zonder Gods genade verdoemd zijn, gelijk gij: wij zijn niet in 't getal der doden en lijden geen pijn; in tegendeel, wij zijn in een zeer grote gelukzaligheid. Dus worden de vromen vergolden. Wie zijn gelukkiger of diegenen die in ons geluk zijn of diegenen [500] die bij Zakon, de helse boom, staan? Deze boom komt uit de grond van de hel voort en heft zich in de hoogte op. Zijn takken schijnen hoofden van duivelen te wezen: de verdoemden zullen van zijn vrucht eten en van ziedend water drinken; en de hel zal hun woonplaats wezen. Hun vaders waren ongelovig: ze hebben hun voetstappen en de weg van diegene gevolgd die voor hen verdoold zijn geweest wij hebben Prekers aan hen gezonden die ze niet wilden horen: maar aanmerk hoedanig 't einde der bozen en der vromen is. Wij hebben Noach bewaard en genade aan diegenen bewezen die hem gehoorzaamden: wij hebben hem met zijn gezin van een groot gevaar verlost en zijn geslacht eeuwig gemaakt. Hij zal van al diegenen die na hem komen geprezen worden omdat wij onze zegening aan hem hebben gegeven; ik vergeld dus de vromen. Hij was in 't getal van diegene die mijn geboden gehoorzaamden: wij hebben hem geherbergd en diegenen die hem volgden; wij hebben de ongelovigen verdronken. Gedenk aan Abraham: God gaf aan hem een hart dat vrij van goddeloosheid en boosheid was. Hij zei tot zijn vader, en tot de zijnen: Waarom aanbidt gij valse goden in plaats van de ware God? Meent gij de straf uwer zonden te ontgaan? Hij had toen een verschijning in de hemel en [501] zei: Ik ben zwak van uw afgoderij. Ze scheidden van hem met voornemen van zich te bekeren en de tempelen der afgoden van hun schatten leeg te maken. Hij zei tot de afgoden: Waarom eet gij de offers niet die voor u staan? Waarom spreekt gij niet? En hij gaf hun een grote slag met zijn rechterhand. 't Volk kwam met gramschap toelopen omdat hij hun goden geslagen had. Hij zei tot hen: Zult gij 't werk van uw handen aanbidden? Weet gij niet dat het God is die u geschapen heeft? Ze zeiden toen onder elkaar: Laat ons een grote houtmijt oprichten, het vuur daarin steken en Abraham in de gloed werpen. Ze spanden tegen hem aan; maar wij hebben hen beschaamd en verbaasd gemaakt. Abraham zei tot hen: Ik ga naar mijn Heer, hij zal mij op de weg der zaligheid geleiden. Heer geef mij een zoon die in 't getal der vromen is. Wij boodschapten hem dat hij een zoon zou hebben die zeer wijs was. Toen deze zoon tot een bescheiden ouderdom gekomen was zei Abraham tot hem: Mijn zoon, ik heb in deze nacht gedroomd dat ik u offerde; wat wilt gij dat ik doen zal? Hij antwoordde: Vader, doe hetgeen dat aan u bevolen is; gij zult mij vol geduld vinden. Toen zijn vader hem ter aarde legde en 't mes tot bij zijn keel gebracht had zeiden wij tot hem: O Abraham, ’t is [502] genoeg; gij hebt u droom voldaan. Ik handel dus de vromen: wij hebben dit gedaan om u te beproeven. Wij kochten zijn zoon met een goed lam vrij. Hij zal van de nakomelingen geprezen zijn; en diegenen, die na hem komen zullen zijn geheugenis zegenen. Ik vergeld dus de vromen. Hij was in 't getal van diegene die mijn geboden gehoorzamen. Wij boodschapten hem dat hij een zoon zou hebben, Isaak genoemd, waaruit veel gelovigen en ongelovigen zouden spruiten. Zeker, wij hebben onze genade aan Mozes en Aaron gegeven en hen met hun gevolg van een blijkbaar gevaar verlost en hen beschermd. Ze zijn in 't getal der overwinnaars geweest. Wij hebben 't boek vol licht aan hen gegeven en hen op de rechte weg geleid. Ze zullen in de toekomende eeuwen geprezen worden; en de nakomelingen zullen hun geheugenis zegenen. Ik vergeld dus de vromen. Ze waren in 't getal van diegene die mijn geboden gehoorzaamden. Elias is in 't getal van mijn Profeten en Apostelen. Hij zei tot het volk: Waarom vreest gij God niet? Waarom aanbidt gij de afgod Balan en verlaat de Schepper der wereld? God is uw Heer en de Heer van uw voorgangers. Ze hebben hem verloochend en zijn tot het helse vuur gedoemd, uitgezonderd diegenen onder hen die mijn geboden gehoorzaamd hebben. Wij hebben [503] zijn zalige geheugenis aan de nakomelingen gelaten. Ik vergeld dus de vromen: hij was in 't getal van diegene die mijn geboden gehoorzaamden. Lot was in 't getal van mijn Profeten en Apostelen. Gedenk hoe wij hem en zijn gezin van een blijkbaar gevaar hebben verlost, uitgezonderd zijn vrouw die onder diegenen bleef die gestraft werden. Nadat wij hen geherbergd hadden verdelgden wij de bozen. Men zag ‘s morgens de sporen van hun ondergang die hen in de voorgaande nacht overgekomen was; zult gij deze wonderdaad niet begrijpen? Jonas was in 't getal der Profeten. Gedenk dat hij in een schip vlood en dat hij oorzaak van de ramp der bootsgezellen was. Hij werd van de walvis ingezwolgen. Indien hij geen berouw van dit misdrijf had gehad, hij zou tot aan de dag des Oordeels in de buik van deze vis zijn gebleven. Wij wierpen hem zeer zwak aan de oever en bedekten hem met de bladen van een hazelaar en zonden hem ter verkondiging van meer dan honderdduizend mensen die zich bekeerden wiens dood wij tot aan de gestelde tijd opgeschorst hebben: De ongelovigen vroegen of uw Heer dochters heeft, gelijk ze zonen hebben. Hebben wij in hun tegenwoordigheid de Engelen mannelijk en vrouwelijk geschapen? Ze liegen als ze zeggen dat God een kind heeft. Wilde hij liever dochters [504] dan zonen hebben? Hoe mag gij dus lasteren? Aanmerkt gij niet dat hij alleen God is, zonder kinderen? Hebt gij enige reden of macht om dus te spreken? Brengt uw blijken bij, zeg uw redenen zo gij waarachtig zijt? De ongelovigen zeiden dat de Engelen van Gods stam waren: maar de Engelen weten wel dat de ongelovigen om hun lasteringen verdoemd zullen wezen. Geloofd zij God; hij heeft noch zonen, noch dochters, anders dan de vromen die hem aanbidden en die zijn geboden gehoorzamen. Gij, en uw afgoden kont niet de straf van uw zonden schuwen; gij zult tot het helse vuur verdoemd worden. Daar is niemand (onder de Engelen) die niet zijn plaats en ordening in 't Paradijs weet om zijn goddelijke Majesteit te loven en te aanbidden. Indien de ongelovigen zeggen: wij onderhouden de godsdienst van onze voorzaten, wij zijn op de rechte weg, zo zeg tot hen dat zo ze niet in de Koran geloven ze eindelijk hun ongelovigheid zullen bekennen. Wij hebben aan de gelovigen en aan de Profeten beloofd hen te beschutten. Ze zullen beschermt wezen, en overwinnaars zijn. Wijk enige tijd van de bozen: aanmerk hoe God hen straft; ze zullen de bestraffing van hun boosheid voelen. Willen ze zichzelf in de helse pijnen werpen? Zeker, ze zullen verbaasd zijn als ze hen zullen voelen. [505] Wijk uit hun gezelschap en aanmerk dat ze de straf van hun misdaden niet zullen kunnen ontgaan. Looft uw Heer, een Heer van macht en grootheid boven de goddelozen. Zaligheid zij den Profeten en eeuwige lof aan de God van ’t Heelal.

37. 't Hoofdstuk der Waarheid, omvat achtentachtig regels, te Mekka geschreven.

Waarde Lezer, Mohammed heeft dit Hoofdstuk naar de letter genoemt die in 't Arabisch a b c ssad geheten is, wat in deze plaats ssidk betekent, dat is Waarheid. Ze hebben dit het Hoofdstuk der Waarheid genoemt.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Koran dat dit boek de weg der zaligheid leert. De ongelovigen verheffen zich echter tegen ’t geloof en zijn onder hen verscheiden van mening. Hoeveel hebben wij in de voorgaande eeuwen verdelgt, die hen gelijk waren? Ze riepen en baden om hulp, maar ze waren niet in de tijd om geholpen te worden. De ongelovigen zijn verwonderd van dat een mens gelijk zij gezonden is om hen te onderwijzen. Ze zeggen dat hij een tovenaar en leugenaar is omdat hij van een enig God verkondigt. Wat een vreemd ding! Hun [506] Leraars hebben hun vergaderingen verlaten en zijn door de stad gaan preken en hebben gezegd: Volhardt in uw goden aan te bidden; wij verwerpen 't geloof van Gods eenheid. De laatste aanhang heeft zulks niet verkondigd: 't is een klaarblijkelijke leugen. Is Mohammed onder ons verkozen om alleen de Koran, van de hemel gedaald, te ontvangen? Zeker, ze twijfelen van de Koran; maar ze zullen de waarheid daarvan bekennen als ze in 't helse vuur zullen wezen. Hebben ze de schatten der barmhartigheid van uw almachtige en milde Heer in hun macht? Bezitten ze het Koninkrijk der hemelen en de aarde en van al hetgeen dat tussen hen is? Indien dit dus is dat ze dan met hun krachten ten hemel klimmen. Zeker, ze zullen schandelijk in alle plaatsen geslagen worden. De bozen hebben voormaals Noach, Aad, Farao de nagelmaker en Temod verloochend: de inwoners van Lot ‘s stad, diegenen, die in 't bos woonden en hun makkers hebben de Profeten verworpen en zijn naar hun verdiensten gestraft. DE ongelovigen aanmerken echter niet dat ze in de dag des Oordeels als de trompet klinken zal gestraft zullen worden en dat ze niet weer op de aarde zullen keren om zich te beteren. Ze zeggen uit spot: Heer, vertoon aan ons het rekenboek onzer zonden voor de dag des Oordeels. Volhardt en [507] neem geduld. Bedroef u niet om hun redenen. Gedenk aan onze dienaar David die sterk en ijverig in mijn wet is. De bergen en de vogels hebben mij met hem geloofd. Ze zijn voor hem verzameld en hebben hem gehoorzaamd. Wij hebben kracht aan zijn heerschappij en aan hem wetenschap en welsprekendheid gegeven. Hebt gij de twist van David verstaan toen men hem belette in de Tempel te gaan? En hoe hij voor zijn vijanden bevreesd was. Toen ze naar hem toe traden zeiden ze tot hem: Wees niet bevreesd; wij hebben een zwarigheid onder ons: oordeel ons verschil in billijkheid en leer de rechte weg aan ons. Deze man is mijn broeder; hij heeft negennegentig schapen; en ik heb niet meer dan een dat hij mij ontroofd heeft omdat hij sterker was dan ik. David zei: hij heeft u ongelijk aangedaan. Zijt gij over een schaap verwonderd? De mensen verheffen zich ten meestendeel tegen hun naasten, uitgezonderd diegenen, die in Gods wet geloven en die zijn geboden, die weinig in getal zijn, onderhouden. David bekende toen dat wij hem beproefden. Hij verzocht vergiffenis van zijn zonde en verootmoedigde zich: hij aanbad ons en bekeerde zich. Wij vergaven hem zijn misdrijf en deden hem bij ons komen en plaatsten hem in een plaats van genoegen. Ik zei tot hem; [508]

Wij hebben u op aarde opgericht om de verschillen die onder 't volk zouden rijzen te oordelen: volg niet uw begeerlijkheden; ze zouden u van de weg der zaligheid afleiden. Diegenen die van mijn wet afdolen zullen in de dag des Oordeels strenge pijnen voelen. Wij hebben de hemelen en de aarde niet onnuttig geschapen, gelijk de goddelozen zeggen. Ramp zal hen overkomen: ze zullen in 't helse vuur gestoten en gebrand worden. Zal ik de gelovigen en ongelovigen, de goeden en kwaden op gelijke wijze op aarde handelen? Wij hebben dit boek aan u gezonden en gezegend opdat het volk diens geheimenissen zou overdenken en op dat de wijzen daaruit voordeel tot hun zaligheid zouden trekken. Wij hebben Salomon, onze dienaar, aan David gegeven: hij was boven maten ijverig tot onze dienst. Gedenk dat men hem op de avond vaardige en wakkere paarden aanbood zodat hij vergat zijn gebed ‘s avonds te doen en zei: Hoe! Heb ik de liefde van 't aardse goed boven Gods geheugenis tot aan de ondergang der zon gesteld? Hij liet hen wterug brengen en een deel daarvan offeren, (tot uitwissing van zijn zonde.) hij liet hen de benen en de hals afsnijden. Wij hebben Salomon beproefd en deden een mens tussen beiden in zijn zetel zitten en stelden hem daarna weer [509] in zijn staten. Hij zei: Heer, geef mij uw barmhartigheid, geef mij een zo gelukkige heerschappij dat men nooit een diergelijke ziet; gij zijt mild tegen uw schepselen. Wij hebben de winden onder hem gesteld die door zijn bevel bliezen daar 't hem goed dacht. Wij onderwierpen hem de duivelen waarvan sommigen zijn gebouwen timmerden; anderen doken in de zee om hem parels aan te brengen en de anderen waren gebonden en vastgemaakt om zijn bevelen te verwachten: hij weerhield of veroorloofde diegenen die 't hem goeddocht, zonder rekening te geven. Wij deden hem bij ons komen en herbergden hem in een plaats van genoegen. Gedenk aan onze dienaar Job dat hij zijn Heer bad en zei dat de duivel hem met ramp en lijden opgehoopt had. Men zei tot hem: Sla met uw voet de aarde, gij zult er water zien uitkomen om u te wassen en om te drinken. Wij hebben door onze bijzondere gunst hem zijn kinderen en goederen weergegeven om tot een voorbeeld aan de nakomelingen te dienen. Toen zijn gemalin hem wilde doen morren zei men tot hem: Neem roeden in uw hand, sla er uw wijf mee en doe niet tegen hetgeen dat gij beloofd hebt. Wij hebben hem geduldig en ijverig in de gehoorzaamheid van onze geboden gevonden. Gedenk aan onze dienaar Abraham, [510] aan Isaak en aan Jakob, genegen en ijverig tot onze wet: wij hebben hen bewaard en onder de goeden verkozen. Diegenen die mijn vrees voor ogen hebben zullen de geneugten van 't hof Eden genieten daar ze op zeer schone bedden zullen leunen: ze zullen daar allerhande vruchten en lekkere drank hebben; en hun vrouwen zullen hun ogen op niemand anders dan op hen slaan. Daar ziet gij hetgeen dat men in de dag des Oordeels aan hen beloofd heeft; en deze geneugten zullen nimmer eindigen. De bozen en ongelovigen zullen in 't helse vuur gestoten worden en ziedend water in overvloed en water, dat boven maten koud en vol van allerhande stank is, drinken. Ze zullen in de vlam gestort worden en tot diegenen die hen op aarde gehoorzaamd hebben zeggen: Dat gij eeuwig gepijnigd wordt; gij hebt ons verleid en doen dolen. In tegendeel, dat gij zelf gepijnigd wordt; gij hebt oorzaak van ons ongeluk geweest en zult met ons verdoemd zijn. Ze zullen dan zeggen: Heer, vermeerder de straf degene die de oorzaak van onze ramp is. Kunnen wij diegenen niet zien die wij op aarde geloofden ongelovigen te wezen en met die wij gespot hebben? Kunnen onze ogen hen niet aanschouwen? Dus zullen de verdoemden klagen. Zeg (tot het volk:) [511]

Ik ben niet gezonden dan om u de eenheid van de almachtige God, Schepper van hemel en aarde en van al hetgeen dat tussen beide is te verkondigen. Daar ziet gij de mooiste verkondiging die ik aan u doen kan en echter veracht gij haar. Ik wist niet wat in de hemel gebeurde toen de Engelen klaagden; maar God heeft het mij ingegeven. Ik ben niet gezonden dan om u te onderwijzen en openlijk de helse pijnen aan u te verkondigen. Gedenk dat God tot zijn Engelen gezegd heeft: Ik zal de mens van 't slijk der aarde scheppen en als ik hem gevormd heb zal ik hem aanblazen en mijn geest in zijn lichaam blazen; buigt u voor hem met ootmoedigheid. De Engelen bogen zich voor hem, uitgezonderd de duivel, die zich verhovaardigde en alreeds in 't getal der bozen was. Uw Heer zei de tot hem: Waarom verootmoedigt gij u niet voor 't werk mijner handen? Gij zijt in 't getal der verwaande. Hij antwoordde: Ik ben meer dan de mens. Gij hebt mij van vuur en hem van 't slijk der aarde geschapen. Uw Heer zei toen tot hem: Vertrek van hier; gij zult van alle zijden gestraft worden en mijn vloek zal over u zijn tot aan de dag des Oordeels. Hij antwoordde: Heer, stel uw bestraffing uit tot aan de dag der verrijzenis. Hij zei weer: Ik zal haar tot aan de gestelde dag uitstellen. De duivel zei weer: Ik zal [512] met uw verlof de hele wereld bekoren, uitgezonderd diegenen die ijverig in uw wet zijn en die uw geboden gehoorzamen. Hij zei: Ik zeg u met waarheid, ik zeg u met waarheid dat ik de hel met u en met diegenen die u volgen zullen vervullen zal. Zeg tot het volk: Ik eis van u geen vergelding van mijn onderwijzingen; ik ben niet lastig. Zeker, dit boek is niet gezonden dan om de mensen te onderwijzen. Gij zult eens de waarheid van hetgeen kennen dat daarin geschreven staat.

38. 't Hoofdstuk der Benden, omvat vijfenzeventig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Dit boek is van de almachtige en wijze God gezonden; wij hebben 't aan u gezonden, hetgeen dat erin staat is zeer waarachtig. Aanbid een enig God en gehoorzaam zijn geboden. 't Geloof komt van hem alleen voort. Diegenen die een ander dan hem aanbidden bidden afgoden aan. Ze zeiden: wij zouden onze afgoden niet aanroepen zo ze niet de macht hadden om ons God te doen naderen. Zeker, God zal eens het verschil dat tussen de gelovigen en ongelovigen is oordelen. Hij geleidt niet diegene die een leugenaar en goddeloze is. Indien hij een kind wilde hebben, hij zou een van [513] zijn schepselen, dat hem aangenaam was, verkiezen. Geloofd zij God. Daar is niet meer dan een enig God die altijd overwinnaar is. Hij heeft de hemelen en aarde in evenredigheid geschapen: hij doet de nacht in de dag en de dag in de nacht treden. Hij heeft de zon en de maan geschapen die tot aan de gestelde dag hun loop in de hemel doen. Hij is almachtig en barmhartig. Hij heeft u alle van een enig mens geschapen waarvan hij zijn gemalin gemaakt heeft. Hij heeft aan u de reine dieren, mannelijk en vrouwelijk, gegeven hij heeft u in de buik uwer moeders gevormd, vorm op vorm. Hij heeft u uit drie duisternissen tevoorschijn doen komen. Hij is alleen uw God en Heer. Het Koninkrijk der wereld behoord hem toe. Daar is geen God dan hij. Hoe kunnen de ongelovigen uit zijn dienst wijken? Wilt gij hem niet aanbidden? Hij heeft met u niets te doen. Hij wil niet dat zijn schepselen boos zijn, maar dat ze hem prijzen; want dat is zijn wil. Niemand kan het pak van zijn naaste dragen. Gij zult alle voor hem verzameld worden. Hij zal aan u hetgeen dat gij gedaan hebt vertonen; hij weet hetgeen dat in 't hart der mensen is. Als de mens van enig lijden getroffen is roept hij God aan en bekeert zich; maar als hij in voorspoed is vergeet hij zijn beloften en zegt dat God een medegenoot [514] heeft die hem gelijk is en wijkt af van de weg van zijn wet. Zeg tot hem: gij zult enige tijd geleden wezen, maar eindelijk in 't helse vuur gestoten worden. Diegene die staande, voorovergebogen of op zijn knieën God dag en nacht bidt met vrees voor de helse pijnen, zal de barmhartigheid van zijn goddelijke Majesteit genieten. Zijn diegenen die werken met diegenen die ledig zijn, gelijk? Diegenen die oordeel hebben begrijpen deze reden. Zeg tot hen: O volk, die in uw Heer geloofd, hebt zijn vrees voor ogen. Diegenen die in deze wereld goede werken doen zullen overvloedig de goederen van de aarde genieten. God zal zonder rekening te houden diegenen vergelden die in de gehoorzaamheid van zijn geboden volstandig zijn. Zeg tot hen: Men heeft mij geboden een enig God aan te bidden, zijn eenheid te belijden en hem gehoorzaam te wezen. Zeg tot hen: Ik vrees de dag des oordeels zo ik God, mijn Heer, ongehoorzaam ben. Zeg tot hen: Ik zal niet dan een enig God aanbidden; aanbid gij anderen die gij wilt. Diegenen die Gods wet verachten zullen in de dag des Oordeels hun zielen en hun gezin verliezen: dit zijn twee grote en zekere verliezen. Ze zullen in een eeuwig vuur belemmerd zijn. Dus preekt God de ware gelovigen. O mijn schepselen, zeg tot diegenen [515] die mijn vrees voor ogen hebben dat ze de afgoden niet aanbidden, dat ze zich tot hun Heer bekeren en dat ze de vreugden van 't Paradijs zullen genieten. Boodschap diegenen die mijn woord horen en mijn geboden gehoorzamen dat ze op de rechte weg en goed bedacht zijn. Kon gij diegene die verdoemd is van 't helse vuur verlossen? Zeker, diegenen die God gehoorzamen zullen de geneugten van 't Paradijs, daar veel vloeden vloeien, genieten en daar eeuwig blijven. Dit is Gods belofte: hij doet niet tegen hetgeen dat hij belooft. Ziet gij niet dat God de regen van de hemel zendt en de beken op de aarde doet vlieten? Hij doet de planten en kruiden van verscheiden kleuren voortkomen; en gij ziet hen geel en daarna geheel droog worden: dit is een teken van zijn almacht. Heeft diegene waaraan God het licht der geloof gegeven heeft niet een grote weldaad van zijn goddelijke Majesteit ontvangen? Ramp is over diegenen die een verhard hart hebben en niet aan zijn wet gedenken. Ze zijn openlijk afgedwaald. Hij heeft een zeer goed boek gezonden om de mensen te onderwijzen. Zijn geboden zijn gelijk in zuiverheid en zonder tegenspraak. Diegenen die God vrezen sidderen als ze van dit boek horen spreken en vinden hun rust in 't woord van zijn goddelijke Majesteit. [516] Dit boek is de geleide der vromen. God geleidt daardoor diegene die 't hem goed dunkt. Diegene die van God verleid wordt zal niemand vinden die hem geleid; hij zal in de dag des Oordeels in 't helse vuur gestoten worden. Men zal in deze dag tot de bozen zeggen: Smaakt de pijnen die gij verdiend hebt. Hun voorgangers hebben de Profeten verloochend en zijn gestraft toen ze er minst op dachten. God heeft hen in deze wereld te schande gemaakt; en ze zullen in de andere wereld zwaarder pijnen voelen. Ze kennen hem niet. Wij hebben in dit boek hetgeen geleerd dat tot de welstand van 't volk noodzakelijk is: Ze zullen 't misschien begrijpen. Het is in de Arabische taal, zonder leugen en tegenspraak. Het volk zal misschien de goddeloosheid vlieden. God leert aan u een gelijkenis. Twee mensen hebben zich tezamen in hun handel verbonden, de een is boos en de ander is vroom. Zijn ze gelijk? Men is lof aan een enig God schuldig: maar 't grootste deel der ongelovigen kent hem niet. Gij zult sterven, alle mensen zullen sterven en gij zult in de dag des Oordeels verzameld worden waarin gij tegen elkaar zult twisten. Wie is meer onterecht dan diegene, die God en de bekende waarheid lastert? Zullen de bozen niet verdoemd wezen? Diegenen die de Profeet geloven en de boosheid [517] vlieden zullen van God hetgeen dat ze begeren verkrijgen; zodanig is de vergelding der vromen. God zal hen hun zonden vergeven en hen van hun goede werken vergelden. Beschermt hij niet zijn dienaar? Ze zullen u met de afgoden die ze aanbidden bang maken: Maar diegene die van God verleid wordt zal niemand vinden die hem geleidt; en niemand kan diegene verleiden die van hem geleid wordt. Is hij niet almachtig en wraakzuchtig? Indien gij aan de ongelovigen vraagt wie de hemel en de aarde geschapen heeft, zo zullen ze zeggen dat het God is. Zeg tot hen: Hebt gij dan de afgoden die gij aanbidt aangemerkt? Kunnen ze u van Gods gramschap bevrijden als hij u straffen wil? Kunnen ze zijn genade afweren als hij u vergeven wil? Zeg tot hen: Mijn toevlucht is tot God; ik heb mij aan zijn wil overgegeven. De wijzen vertrouwen in zijn goddelijke Majesteit. Zeg tot hen: O volk, doe gij, gelijk gij 't verstaat, ik zal doen gelijk ik 't versta. Gij zult eindelijk bekennen dat diegene die verdoemd is zeer beschaamd zal zijn en in de eeuwige pijnen gestort worden. Wij hebben hen waarachtig boek aan u gezonden om 't volk te onderwijzen. Diegene die de rechte weg volgt zal niets anders dan goed ontmoeten en diegene die afdwaalt zal niets anders dan kwaad, vinden. [516] gij zijt niet de beschermer der bozen. God doet de mensen sterven als het uur van hun dood is gekomen; hij schort de dood van veel mensen terwijl ze slapen en herstelt die van de anderen tot aan de gezette tijd: dit is een bewijs van zijn almacht voor diegenen die erop denken. Zult gij iemand anders dan God aanbidden? Zeg tot hen: Hoe kunnen uw afgoden voor u spreken terwijl ze machteloos zijn? Kent gij hem niet? Zeg tot hen: wij moeten een enige God, Koning der hemelen en de aarde aanroepen. Gij zult alle eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. De ongelovigen sidderen van vrees als ze van een enige God horen spreken en verblijden zich als men van hun afgoden spreekt. Zeg tot hen: God is Schepper der hemelen en de aarde; hij weet het voorgaande, tegenwoordige en aanstaande. (Heer) gij zult eens de verschillen van uw schepselen oordelen. Ofschoon de ongelovigen alle goederen van de aarde en noch eens zo veel bezaten, zo zouden ze in de dag des Oordeels het helse vuur niet kunnen ontgaan. Ze zullen zwaarder dan ze menigeen gestraft worden. Men zal hen hun zonden vertonen; en ze zullen de strengheden der pijnen die ze verachten voelen. De mens roept ons aan als hij in lijden is en als wij onze genade aan hem bewijzen zo zegt hij dat [519] hij haar verdiend heeft. In tegendeel, 't is om hem te beproeven: maar 't grootste deel onder hen kent hem niet. Diegenen die voor hen geweest zijn hebben gelijk zij gesproken. 't Goed wat ze gedaan hebben heeft hen niets gevorderd en 't kwaad wat ze verdienden is hen overgekomen. Ze zullen de straf van hun misdaden niet ontgaan. Weten ze niet dat God het goed diegene geeft en beneemt die hij wil? Dit is een bewijs van zijn almacht voor de vromen. Zeg tot hen: O volk, diegenen die God vergramd hebben moeten van zijn genade niet wanhopen; hij is goedertieren en barmhartig. Bekeert u en geeft u aan zijn wil over eer gij verdoemd zijt; anderszins zult gij zonder bescherming blijven. Volg het onderwijs dat God aan u gezonden heeft eer gij gestraft wordt. De bestraffing van uw misdaden zal u overvallen; gij weet niet de tijd daarvan. De bozen zullen berouw krijgen van dat ze Gods geboden niet gehoorzaamd hebben. Ze zullen hun verdoemenis bekennen en daarbij de zonde die ze bedreven hebben omdat ze met de ware gelovigen de spot hebben gedreven. Ze zullen zeggen: Indien God mij op de rechte weg had geleid, ik zou zijn vrees voor ogen hebben gehad. Als ze de hel zien zullen ze zeggen: Zo ik weer in de wereld mocht keren, ik zou in 't getal der vromen wezen. In tegendeel, mijn [520] geboden waren u geleerd; maar gij was verwaand en hebt hen veracht. Gij zult in deze dag zien hoe zwart het aangezicht der ongelovigen zal wezen. Is er voor de verwaande niet een plaats in de hel bereid? God bemint diegenen die zijn vrees voor ogen hebben en zal hen in een gelukzalige plaats brengen: Ze zullen geen lijden noch ongenoegen voelen. God heeft alles geschapen en doet alles naar zijn believen. Hij heeft de sleutels der hemels en der aarde in zijn macht. Diegenen die hem niet gehoorzamen zijn verloren lieden. Zeg tot hen: O onwetenden zult gij mij bevelen een ander god dan God aan te bidden? Men heeft aan u en aan diegenen die voor u geweest zijn verkondigd dat al uw goede werken onnut zullen wezen, zo gij veel goden aanbidt en dat gij in 't getal der verloren lieden zult zijn. Daar is niet dan een enig God; aanbid hem en weest dankbaar van zijn weldaden. De ongelovigen hebben God niet geprezen, gelijk hij geprezen moet worden en zijn macht niet gekend. Hij zal in de dag des Oordeels, door de kracht van zijn rechterhand de aarde doen beven en de hemelen verzamelen. Geloofd zij God; hij heeft geen medegenoot. Als de Trompet voor de eerste maal zal klinken zal hij hetgeen doen sterven wat hij in de hemelen en op de aarde doden wil: de tweede maal zal [521] de hele wereld verrijzen en zijn bevelen verwachten. De aarde zal vol van 't licht van haar Heer wezen. Hij zal zijn boek meebrengen daarin hetgeen geschreven staat wat van zijn Profeten en martelaren geleerd is. Hij zal de wereld met billijkheid oordelen; en niemand zal ongelijk aangedaan wezen. Ieder zal naar zijn werken vergolden en gestraft worden; hij weet al hetgeen dat ze gedaan hebben. Hij zal de ongelovigen bij benden naar 't helse vuur zenden. Als ze aan de deur komen zal die voor hun ogen opengaan; en men zal tot hen zeggen: Ziet daar de hel die gij verdiend hebt. Zijn er geen Profeten noch Apostelen geweest om Gods geboden aan u te leren en de komst van deze strenge dag op aarde aan u te verkondigen? Ze zullen ja zeggen: maar Gods woord wordt tegen de bozen vervuld. Men zal tot hen zeggen: Gaat, treed in de hel; gij zult er eeuwig blijven: 't is de woning der verwaande. Diegenen die Gods vrees voor ogen hebben zullen bij benden naar de deur van 't Paradijs geleid worden; de deur zal voor hun ogen opengaan en men zal tot hen zeggen: Daar ziet gij hetgeen dat gij gewonnen hebt. Gods vrede is met u. Gij zijt niet van de onwetenden geweest: treed in 't Paradijs, daar gij eeuwig zult wonen. Ze zullen zeggen: gelooft zij God van dat wij in zijn wet geloofd hebben en [522] erfgenamen van zijn genade zijn. Wij zullen in 't Paradijs in zodanig een plaats gaan als ons goed zal dunken. God geeft zijn zegening aan de vromen. Gij zult de Engelen rondom de zetel van uw Heer zien die hem zullen prijzen en zijn heerlijkheid verheffen. Ze zullen zeggen: God heeft zijn schepselen in billijkheid geoordeeld; men is lof aan de Heer van 't Heelal schuldig.

39. 't Hoofdstuk van de ware Gelovige, omvat vijftachtig regels, te Mekka geschreven.

Waarde Lezer, Gelaldijn noemt dit het Hoofdstuk van de Goedertieren.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is voorzichtig en wijs. Dit boek is van de Almachtige gezonden die alles weet, die de zonden vergeeft en die behagen in de bekering zijner schepselen heeft. Hij is streng in zijn bestraffingen en vergefelijk tegen zijn volk. Daar is geen God dan hij. De hele wereld zal eens voor zijn goddelijke Majesteit verzamelen, (om geoordeeld te worden.) Niemand twist tegen de geboden van de Koran, dan de bozen. Vererger u niet zo ze in enig geluk op aarde leven. Het volk van Noach ‘s tijd heeft zijn onderwijzingen veracht; hun nakomelingen hebben gelijk zij gedaan; en ieder volk is tegen 't leven van diegene [523] aangespannen die van God gezonden waren om hen te onderwijzen. Ze hebben getwist om door hun leugens de waarheid te verduisteren; maar ze zijn daarover gestraft. O op wat wijze! Dus wordt Gods woord tegen de bozen vervuld: ze zullen alle verdoemd worden. De Engelen die rondom Gods zetel zijn en diegenen die deze zetel dragen prijzen en verheffen zijn goddelijke Majesteit: ze geloven in zijn eenheid en verzoeken van hem vergiffenis voor de ware gelovigen. Heer, uw barmhartigheid strekt zich over de gehele wereld uit. Niets is voor u verborgen, noch in hemel, noch op aarde. Vergeef de zonden diegenen die zich bekeren en die uw heilige wet omhelzen: bevrijdt hen van 't helse vuur en open voor hen de deur der tuinen van Eden die gij voor hen, voor hun vaders, gemalinnen, kinderen en voor diegenen bereid hebt die van hun geslacht zijn, die goede werken doen; gij zijt almachtig en wijs. Wijkt van de zonde: diegene die van haar wijkt zal in de dag des Oordeels de uitwerking van Gods barmhartigheid voelen en de eeuwige gelukzaligheid genieten. De ongelovigen zullen van God gehaat worden. Zijn haat is oneindig gevaarlijker dan de uwe. Zult gij ongelovig wezen nadat gij tot het onderhoud van de wet der zaligheid geroepen zijt? Ze zeiden: Heer, zult gij [524] ons tweemaal doen sterven? Maar ze zullen in de dag des Oordeels zeggen: Heer, wij belijden dat wij u vergramd hebben; wij bekennen onze zonde van dat wij 't geloof van uw eenheid hebben verworpen. Zullen wij nooit uit de hel geraken om uw wet te onderhouden en de weg der zaligheid te volgen? Neen, gij zult in 't helse vuur lijden omdat gij diegenen geloofd hebt die de afgoden aanbidden en omdat gij zei dat God medegenoten heeft die hem gelijk zijn. Alles gehoorzaam een enig almachtig God. Hij is 't, die zijn wonderdaden aan u vertoont en die de goederen des hemels en de aarde aan u zendt. Niemand denkt erop dan diegenen die zich bekeren. Bid God en onderhoud zijn wet, ofschoon het tegen de wil der bozen is. Hij verheft zijn schepselen tot zodanige staat als hij wil. Hij heeft zijn zetel geschapen en zend zijn ingevingen aan diegene die 't hem goeddunkt om de dag des Oordeels te verkondigen. 't Volk zal in deze dag uit de graven tevoorschijn komen; en niemand zal zich voor zijn goddelijke Majesteit kunnen beschermen. Wie zal in die dag gebieden? God, alleen overwinnaar. Hij zal in die dag, zonder ongerechtigheid, ieder naar zijn werken vergelden: hij is nauwkeurig in rekening te doen. Indien men den bozen de dag des Oordeels verkondigd zo zal 't hart hen kloppen; en [525] ze zullen vol droefheid wezen: hun gebeden zullen niet verhoord worden; en niemand zal voor hen spreken. God kent diegenen die verraderlijke ogen hebben en ziet al hetgeen dat in 't hart der mensen is; hij oordeelt van alle dingen met waarheid. De afgoden die ze aanbidden zijn machteloos: God alleen verstaat en vermag alles. Aanmerken ze niet hoedanig 't einde van diegene was die voor hen zijn geweest, die in macht en rijkdommen hen overtroffen? God heeft hen in hun zonden overvallen. Niemand heeft hen kunnen beschermen omdat ze de Profeten van zijn goddelijke Majesteit hebben veracht. Ze hebben zijn wet verworpen en zijn boos geweest; maar hij heeft hen ruw gestraft. Hij is almachtig en zeer streng. Wij zonden Mozes met wonderdaden en met klare en verstandelijke redenen aan Farao, Haman en Karon. Ze zeiden dat Mozses een tovenaar en leugenaar was en spraken, toen hij vanwege ons de waarheid aan hen verkondigde; dood hem, met al diegenen die hem geloven en maakt hun vrouwen beschaamt. Maar hun samenzwering was niets dan boosheid. Farao zei: Belet mij niet Mozes te doden; dat hij zijn God aanroep om hem te beschutten: ik vrees dat hij uw wet zal veranderen en wanorde op aarde brengen. Mozes zei: God, mijn en uw Heer, zal mij [526] van de boosheid der hovaardige die niet in de dag des Oordeels geloven beschutten. Een man van Farao’ s huisgenoten die in 't heimelijk belijdenis van de ware wet was zei toen: Zult gij een mens doden die verklaart dat God zijn Heer is en die zijn wonderdaden aan u vertoont? Indien hij een leugenaar is zo zal zijn leugen tegen hem wezen: maar indien hij de waarheid spreekt zo zal u iets van hetgeen dat hij aan u verkondigt overkomen. God geleid niet de bozen, noch de leugenaars. O volk, gij gebied heden met achtbaarheid op aarde: wie zal ons van Gods gramschap beschutten zo ze op ons valt? Farao zei: Ik zal niets anders tot u zeggen dan hetgeen dat ik tevoren tot u gesproken heb; en ik zal u alle op de rechte weg geleiden. Diegene van zijn huisgenoten die in 't heimelijk belijdenis van de ware wet die sprak: O volk, ik vrees dat gij gestraft zult worden gelijk diegenen die voor u zijn geweest, gelijk het volk van Noach, Aad en Temod en gelijk diegenen die na hen geweest hebben. God wil den mensen geen onrecht aandoen: ik vrees voor u in de dag des Oordeels; de dag waarin gij verrijzen zult met vrees van rekening van uw bedrijf te geven. Diegene die van God verleid wordt zal niemand vinden die hem geleidt. Zeker, Jozef is voormaals met klare en verstandelijke onderwijzingen gekomen; gij [527] hebt er echter tot aan zijn dood van getwijfeld en gezegd dat na zijn dood, God geen Profeet zou zenden die hem gelijk is. Dus verleidt God diegenen die van zijn wet twijfelen. Hij haat diegenen die er zonder reden van twisten; en ze zijn een gruwel bij diegenen die in zijn goddelijke Majesteit geloven. Dus verhard God het hart der verwaande en dwingelanden. Farao zei tot Haman: Doe een hoog en heerlijk huis voor mij bouwen; misschien zal ik tot aan de hemelen en tot aan Mozes God geraken: ik geloof dat hij een leugenaar is. Dus verheugde Farao zich in zijn kwade werken en week van de rechte weg. Maar zijn gehele samenzwering was niet dan zijn ondergang. Diegene van zijn huisgezin, die een ware gelovige was, zei: O volk, volg mij, ik zal u op de rechte weg brengen. De goederen der aarde vergaan lichtelijk; maar de goederen der hemels zijn eeuwig. Diegene die kwaad doet zal kwaad vinden; en diegene, hij zij man of vrouw, die in God geloofd en goed doet zal in 't Paradijs treden daar hij van allerhande goederen, zonder te tellen, verrijkt zal zijn. Waarom nodigt gij mij om mij in 't helse vuur te storten, terwijl ik u tot uw zaligheid vermaan? Gij nodigt mij om boos te wezen en te geloven dat God medegenoten heeft; en ik weet dat het zo niet is. Ik roep u tot de Almachtige [528] en barmhartige. Ik zal zonder twijfel uw afgoden niet aanbidden: ze kunnen u niet in deze noch in de andere wereld verhoren. Wij zullen alle eens voor God verzameld worden die de ongelovigen tot het helse vuur zal verdoemen. Denkt later op hetgeen dat ik aan u verkondig. Ik heb mij aan Gods wil overgegeven; hij ziet al hetgeen wat zijn schepselen doen: hij zal hen van 't kwaad dat ze doen en van hun kwade voornemens straffen. Hij heeft zijn straf op Farao’ s geslacht gezonden: Ze hebben verdiend in 't helse vuur geworpen te worden daar ze 's avonds en 's ochtends zullen branden. Men zal in de dag des Oordeels tot hen zeggen: O Farao’ s lieden, gaat, treedt in 't helse vuur. De ongelovigen zullen in de hel tegen elkaar kijven en de armen zullen tegen de rijken zeggen: wij hebben u gevolgd; kon gij ons heden van de eeuwige vlam verlossen? Ze zullen antwoorden: wij zijn alle met u verdoemd. God is een zeer rechtvaardige Rechter. De verdoemden zullen tot de bedieners van de hel zeggen: Bid uw Heer dat hij deze pijnen voor een dag verlicht. Ze zullen antwoorden: Hebt gij op aarde niet Gods Profeten en Apostelen gehad om u te onderwijzen? Ze zullen ja zeggen. Bid God dan zelf. De bozen beminnen niets dan de boosheid. Ik zal mijn Profeten, [529] en diegenen die mijn wet onderhouden op aarde beschermen en vooral in de dag des Oordeels. De bozen zullen in die dag geen verontschuldiging hebben die nut aan hen zal wezen. Mijn vloek zal op hen vallen; en ze zullen alle verdoemd zijn. Wij hebben aan Mozes de weg der Zaligheid geleerd en de kinderen van Israël erfgenamen van zijn onderwijzingen gemaakt om diegenen die hen begrijpen zullen te onderwijzen. Volhard en heb geduld. Gods belofte is onfeilbaar. Verzoek vergiffenis van uw zonden en verhef ’s ochtends en ‘s avonds het lof van uw Heer. Diegenen die tegen Gods geboden twisten zijn zonder reden en hebben in hun zielen niets anders dan hoogmoed en onwetendheid. Verzoekt hulp van God: hij hoort en ziet alles. De schepping der hemelen en de aarde is groter dan de schepping der mensen: maar 't grootste deel der wereld weet het niet. De blinde is niet gelijk diegene die helder ziet. Diegene die goed doet is niet gelijk diegene die kwaad doet; en de duisternis is niet gelijk 't licht: maar weinig lieden denken daarop. De dag des Oordeels zal zonder twijfel komen: en nochtans wil het grootste deel van 't volk zulks niet geloven. Uw Heer heeft gezegd: Roep mij aan; ik zal u verhoren: diegenen die zich tegen mijn wet verheffen zullen naar de hel gaan en eeuwig verdoold [590] wezen God heeft de nacht geschapen om te rusten en de dag om te arbeiden. Hij is mild tegen zijn schepselen; maar 't grootste deel van 't volk bedankte er hem niet van. God is uw Heer, Schepper van alles: daar is geen God, dan hij. Hoe kunnen de bozen lasteren? Dus lasteren diegenen die van Gods weldaden ondankbaar zijn. Hij heeft de aarde voor u vastgemaakt, u met de hemelen bedekt, u gemaakt en verrijkt. Hij is uw God en Heer. Gezegend zij God, de Heer van 't Heelal. Hij is 't, die u 't leven geeft en beneemt. Daar is geen God, dan hij: wees hem gehoorzaam en onderhoud zijn wet. Geloofd zij God, de Heer van 't Heelal, die u van slijk geschapen heeft. Zeg tot de ongelovigen: mij is verboden de afgoden die gij aanbidt te aanbidden. God heeft zijn eenheid aan mij geleerd. Ik heb een bevel ontvangen van niemand dan de Heer van 't Heelal te aanbidden; hij heeft u van stof en slijk en van geronnen bloed geschapen. Hij doet u kleine kinderen geboren worden tot de jaren van jongelingschap opklimmen en tot de mannelijkheid en ouderdom geraken. Veel sterven voor deze tijd; maar ze komen alle tot de tijd die van hun noodlot gesteld is. Gij zult misschien zijn eenheid bekennen. Hij is 't, die u leven en sterven doet. Als hij iets wil zegt hij: Zij, en 't is. Ziet gij niet dat diegenen, die tegen [531] zijn geboden twisten van zijn wet afwijken? Diegenen, die onze geboden verwerpen en daarbij hetgeen wat wij aan onze Profeten geboden hebben de mens voor te dragen zullen hun dolingen bekennen als ze zich met de kettingen om hun hals, en met de boeien aan de voeten belast zien. Ze zullen in de hel gesleept en gebrand worden. Men zal dan tot hen zeggen: Waar zijn deze afgoden die gij op aarde aangebeden hebt? Ze zullen antwoorden: Ze zijn van ons geweken; zeker, ze zijn machteloos. Dus verleidt God de ongelovigen tot hun verwarring. Men zal tot hen zeggen: Deze straffen overkomen u omdat gij zonder reden verwaand en hoogmoedig zijt geweest. Treed in deur de poorten van de hel, die de woning der verwaande is, daar gij eeuwig blijven zult. Heb geduld en volhard; Gods woord is onfeilbaar. Ik zal u een deel van hetgeen dat ik aan de mensen beloof vertonen: ik zal u doen sterven; en gij zult hen alle verzameld zien om geoordeeld te worden. Zeker, wij hebben Profeten voor u gezonden: wij hebben tot u van een deel onzer Apostelen gesproken; maar 't ander deel is niet aan u geopenbaard. De Profeten en de Apostelen kunnen niets zonder Gods toelating verkondigen. Hij straft de bozen als hij wil. Hij zal de verschillen die tussen hen en de [532] Profeten zijn oordelen en de ongelovigen verdelgen. God heeft de beesten tot uw gebruik geschapen: gij eet er een deel van en 't ander dient u om te dragen; gij trekt er voordeel van. Ze dragen de last, gelijk ook de schepen tot voordeel van uw koophandel. God openbaart zijn genaden aan u. Maar wat genaden? Zult gij hen verachten? Zullen de ongelovigen niet het einde van diegene aanmerken die voor hen geweest hebben en machtiger en rijker dan zij waren? Hun schatten hebben hen niet beschut. Ze dreven de spot met de Profeten en Apostelen die hen preekten. Maar ze hebben eindelijk de straffen die ze veracht hadden gevoeld. Als ze de helse pijnen zullen voelen zo zullen ze zeggen: wij geloven in een enig God en verzaken de afgoden. Deze belijdenis der geloof zal in de hel onnut aan hen wezen: ze zullen in de strengheid van Gods wet vallen die tegen diegenen onderhouden is die voor hen geweest hebben. Alle ongelovigen zullen verdoemd worden.

40. 't Hoofdstuk van de Aanbidding, omvat viervijftig regels, te Mekka geschreven.

Waarde Lezer, Gelaldyn noemt dit het Hoofdstuk der Aanbidding.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De Koran is van de [533] goedertieren en Barmhartige gezonden. Hij verklaart de goddelijke geheimenissen in de Arabische taal aan diegenen die hen kunnen begrijpen. Hij boodschapt de goeden de geneugten van 't Paradijs en verkondigt de bozen de helse pijnen. 't Grootste deel der wereld wijkt echter af van 't geloof en luistert niet naar uw woorden. Ze zeggen: wij hebben een verhard hart en kunnen hetgeen dat gij aan ons verkondig, niet begrijpen. Onze oren zijn gestopt: wij zijn te ver van u om hetgeen dat gij zegt te horen. Onderhoudt gij uw wet; wij zullen naar de ons leven. Zeg tot hen: Ik ben een mens gelijk gij: uw God is een enig God; weest hem gehoorzaam en bid hem om vergiffenis van uw zonden. Ramp is over de ongelovigen die de Tienden niet betalen en niet in de dag des Oordeels geloven. De gelovigen die goede werken doen zullen een oneindige vergelding genieten. Zeg tot hen: Hoe zult gij boos tegen diegene wezen die de aarde in twee dagen heeft geschapen? (Maandag en dinsdag) Hoe zult gij kunnen zeggen dat hij een medegenoot heeft, die hem gelijk is? Hij is alleen Heer van 't Heelal. Hij heeft de bergen verheven, de aarde gezegend en aan ieder landschap zijn bijzonderheden in vier dagen voor diegenen die zulks behoeven gegeven. Hij is daarna ten hemel geklommen die gelijk rook was en zei [534] tot de hemel en aarde: gij zult mij of gewillig of gedwongen gehoorzamen. Ze antwoordden: Heer, wij zullen uw geboden gehoorzaam wezen. Hij heeft in twee dagen zeven hemelen geschapen en ieder hemel naar zijn believen geschikt. (Donderdag en vrijdag) Hij heeft hem met sterren versierd en bewaart hen voor des duivels boosheid. Dit is een uitwerking van zijn almacht. Hij is almachtig en weet alles. Indien de ongelovigen van 't geloof afwijken zo zeg tot hen: Ik heb u gedreigd gelijk voormaals de donder de lieden van Aad en Temod gedaan heeft toen de Profeten de wet der ware gelovigen aan hen leerden, te weten niet dan een enig God aan te bidden. Ze zeiden: Zo God onze wet had willen veranderen hij zou engelen gezonden hebben om ons te preken; wij geloven niet in uw zending, 't Volk van Aad verhovaardigde zich zonder reden op aarde en zei: Wie is machtiger dan wij? Aanmerkten ze niet dat diegene die hen geschapen heeft machtiger en rijker is dan zij? Ze hebben echter onze geboden veracht. Wij zonden tegen hen een koude en geweldige wind in een rampzalige tijd die hen op aarde schande en schaamte liet lijden, uit oorzaak van hun misdaden. Hij zal hen de helse pijnen doen voelen die veel groter dan de aardse pijnen, zijn; en ze zullen eeuwig van bescherming beroofd wezen. Wij hebben aan [535] Temods lieden de rechte weg geleerd. Ze stelden de verblindheid boven 't licht, en de boosheid boven hun zaligheid. Ze werden van de donder overvallen en leden grote pijnen uit oorzaak van hun zonden. Wij bewaarden niemand van hen dan de gelovigen die onze vrees voor ogen hadden. Gedenk aan de dag waarin Gods vijanden in de hel verzameld zullen worden. Ze zullen hun zaak voor hun rechter beweren totdat men tegen hen getuigd heeft. Hun oren, ogen en huid zullen getuigen van hun zonden wezen. Ze zullen tot hen zeggen: Waarom getuigt gij tegen ons? Ze zullen antwoorden: Diegene die ons doet spreken doet alles spreken. Hij is 't die u geschapen heeft; gij zijt heden voor hem verzameld om geoordeeld te worden. Gij hebt u niet goed verborgen toen gij hem vergramde: uw oren, ogen en huid zijn getuigen tegen u. Gij meende dat God uw zonden niet zou zien; dit was uw waan. Zeker, hij zal u straffen; en gij zult in 't getal der verloren lieden zijn. Volhard en heb geduld. 't Helse vuur zal hun woning wezen. Ze zullen in de vlammen God niet kunnen behagen. Wij hebben hen tot medemakkers de duivels gegeven die hen de zonde aangenaam hebben doen vinden. Gods woord zal tegen hen vervuld worden gelijk het tegen diegenen vervuld werd die voor hen zijn [539] geweest, zo van mensen als van duivels die verdoemd zijn. De ongelovigen zeiden: Luister niet naar deze Koran: hij is vol doling: gij zult misschien verleid worden. Ik zal hen strenge pijnen doen lijden en hen voor hun verdiensten straffen; zodanig is de vergelding van Gods vijanden. Ze zullen eeuwig in 't helse vuur blijven omdat ze zijn geboden verachten. De bozen zullen in de dag des Oordeels zeggen: Heer, vertoon aan ons de duivelen en de mensen die ons verleid hebben. Wij zullen hen met voeten treden en in 't diepe van de hel storten. Diegenen die Gods wet beleden en zijn geboden gehoorzaam hebben zullen van de engelen bezocht worden en in deze dag vrij van vrees en lijden zijn. Ze zullen tot hen zeggen: Verblijd u in 't Paradijs, dat voor u bereid is; gij zult er alle genoegens en die gij wensen kon vinden; ze zijn door de Goedertieren en Barmhartige voor u bereid. Daar is niets beter dan God te bidden, goede werken te doen en zijn eenheid te belijden. Het goed en kwaad is niet gelijk: verdrijf het kwaad door uw goede werken. Daar is een zeer grote haat tussen 't geloof en de goddeloosheid. 't Geloof is diegenen gegeven die volharden in goed te doen en aan diegenen die met Gods genade begaafd zijn. De duivel zal u bekoren, maar verzoek bijstand van God. Hij hoort [537] en weet alles. De nacht, de dag, de zon en de maan zijn tekenen van zijn almacht. Aanbid niet de zon en de maan, maar aanbid God die hen geschapen heeft. Indien de ongelovigen tegen 't geloof opstaan zo laten echter de Engelen die in 't Paradijs zijn niet de heerlijkheid van zijn goddelijke Majesteit, bij dag en nacht, zonder ophouden te verheffen. 't Is een bewijs van zijn almacht dat men de aarde droog en dor ziet; en dat men haar van gedaante ziet veranderen en groen worden als ze van de regen besproeid is. Diegene die de planten weer doet leven is diegene die alles doet leven en sterven: hij is almachtig. Diegenen die van ons afwijken kunnen zich niet voor ons verbergen. Zal diegene die in 't helse vuur gestort wordt beter gehuisvest wezen dan diegene die in de dag des Oordeels behouden wordt? Doet hetgeen dat gij begeert; uw Heer ziet alle uw werken. Ik zal diegenen straffen die de Koran loochenen: 't is een dierbaar boek, dat van de oude en nieuwe geschriften bevestigd wordt: het is vanwege de Heerlijke en Barmhartige gezonden. Men zal tot u niets anders zeggen dan hetgeen dat tot de Profeten die voor u zijn geweest gezegd is. Uw Heer is barmhartig en rechtvaardig. Indien wij de Koran aan een Profeet, een Arabier van geboorte, in de Perzische taal gezonden hadden [58] zo zouden de bozen zeggen dat de goddelijke geheimenissen niet goed verklaard waren. Zeg tot hen: hij is de geleide der gelovigen en een hulpmiddel voor hun onwetendheid. De ongelovigen hebben gestopte oren; ze zijn blind en horen gelijk diegenen die van al te vee geroepen worden. Zeker, wij hebben 't boek, en de wet aan Mozes gegeven: de ongelovigen hebben ervan getwijfeld; maar indien uw Heer niet gezegd had dat hij hun straf tot aan de dag des Oordeels uitstellen zou zo zou hij hen alreeds in deze wereld gestraft hebben omdat ze van de waarheid twijfelen. Diegene die goed doet zal goed vinden; en 't kwaad wat de mens doet zal tegen hem zijn. Uw Heer doet zijn schepselen geen onrecht aan. Niemand weet de dag des Oordeels dan hij. Daar komen geen vruchten noch bloemen uit de aarde en de vrouw ontvangt noch baart niet dan door zijn toelating. Gedenk aan die dag waarin uw Heer de afgodendienaars zal roepen en aan hen vragen waar hun afgoden zijn. Ze zullen zeggen: Heer, wij kennen uw eenheid; niemand onder ons zal later deze valse goden aanbidden. Diegenen die een enig God aangebeden hebben zijn verre van de afgodendienaars die weten dat de straf van hun zonden onfeilbaar is. De mens houdt nimmer op van goederen te begeren en van zich te kwellen [539] als hem enig kwaad overkomt. Indien wij hem na zijn kwelling enig goed geven zo zegt hij dat hij 't voorzien heeft en denkt niet op de komst van de dag des Oordeels. Indien hij zich bekeert zo zal uw Heer de deur van 't Paradijs voor hem openen. Ik zal den bozen hun boosheid doen bekennen en hen zeer streng straffen. Als wij goederen aan de mens geven zo volgt hij zijn afgoderij en zonde; en als hij van druk getroffen wordt zo vloeit hij over in 't gebed. Zeg tot hen: Hebt gij niet bevonden dat de Koran van God voortkomt? Gij hebt hem echter verworpen. Wie is bozer dan diegene die tegen de bekende waarheid strijdt. Ik zal mijn wonderdaden tot aan het uiterste delen des hemels en de aarde, ja tot aan zichzelf, aan hen vertonen opdat ze de waarheid van de Koran zouden kennen. Is 't hen niet genoeg dat uw Heer alles ziet? Ze zijn echter in twijfel van de verrijzenis en van de verschijning voor hem om geoordeeld te worden. Zeker, God weet alles.

41. 't Hoofdstuk van de Raat, omvat drieënvijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is voorzichtig, wijs en heerlijk. Hij verstaat alles: hij is almachtig. God heeft dezelfde ingevingen [540] aan u gezonden die hij aan diegenen die voor u geweest zijn gezonden heeft. Hij is almachtig en wijs. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is behoord hem toe. Hij is almachtig en weet alles. De hemelen worden door zijn bevel geopend en de Engelen verheffen zijn heerlijkheid en verzoeken van hem vergiffenis voor diegenen die op aarde zijn. Hij is barmhartig. Hij ziet diegenen die de afgoden aanroepen: hij kent hen alle; maar gij zijt niet hun beschermer. Wij hebben u de Koran in de Arabische taal ingegeven om den stedelingen van Mekka en diegenen die omtrent deze stad wonen te preken. Wij hebben u gezonden om de dag des Oordeels aan hen te verkondigen. Daar is niet aan te twijfelen dat een deel der mensen zalig en 't ander deel verdoemd zal zijn. Indien God gewild had hij zou hen alle van eenzelfde godsdienst hebben geschapen. Hij bewijst zijn genade aan diegene die 't hem goeddunkt. De ongelovigen zullen van bijstand beroofd wezen omdat ze de bescherming der afgoden hebben verzocht. God is de ware beschermer der wereld; hij verwekt de doden en is almachtig. Hij zal eens alle de zwarigheden oordelen en de twijfelingen die gij van uw godsdienst hebt oplossen. Hij is mijn Heer: ik heb mij aan zijn goddelijke wil overgegeven. Hij heeft uw bruid van u [541] zelf geschapen. Hij schiep alle de dieren mannelijk en vrouwelijk en liet u vermenigvuldigen. Daar is niets dat hem gelijk is. Hij heeft de sleutels der schatten des hemels en de aarde en beneemt en geeft het goed diegene die 't hem goeddunkt. De wet die ik aan Noach, Abraham, Mozes en aan Jezus heb gegeven is degene, die ik u bevolen heb te onderhouden, te weten in een enig God te geloven. De ongelovigen grimmen als gij Gods eenheid aan hen verkondigt: hij leert haar aan diegene die 't hem goeddunkt en geleide diegenen die hem gehoorzamen op de rechte weg. De bozen kennen een deel der stukken van zijn wet goed en verwerpen 't ander deel, ofschoon ze kennis van zijn eenheid hebben; en dit uit nijd, die tussen hen gekomen is. Indien uw Heer niet tevoren gezegd had dat hij hun bestraffing tot aan de dag des Oordeels uitstelt, hij zou alreeds hen alle verdelgd hebben. Veel van diegene die na hen erfgenamen van de kennis der Schriften zijn zullen van zijn wet twijfelen: maar volg de weg die aan u bevolen is en volg niet hun begeerlijkheden. Zeg tot hen: Ik geloof in 't boek wat van God gezonden is. Ik heb bevel ontvangen om aan u te verkondigen dat God uw en onze Heer is: gij zult uw en wij onze werken verantwoorden. 't Is niet noodzakelijk dat wij onder ons twisten: God [542] zal ons eens in zijn tegenwoordigheid verzamelen om onze verschillen te oordelen; hij is onze toevlucht. Diegenen die tegen 't geloof twisten nadat ze de waarheid bekend hebben zijn zonder reden. Hun bewijsredenen zullen onnut bij God wezen: ze zullen 't voorwerp van zijn gramschap zijn; en zeer grote pijnen lijden. God heeft de Koran met de waarheid en de schaal gezonden. Hij zal u niet onderwijzen wanneer de dag des Oordeels zal wezen. Diegenen die niet daaraan geloven vragen wanneer hij komen zal; en diegenen die daaraan geloven vrezen voor zijn komst en weten dat hij zeker is. Diegenen die ervan twijfelen zijn van de rechte weg afgedwaald. God is barmhartig aan zijn volk: hij verrijkt diegene die 't hem goeddunkt. Hij is sterk en almachtig: hij vermeerdert de gunsten van diegene die begerig naar de goederen des hemels zijn. Hij geeft de goederen van de aarde aan diegene die hen bemint en beroofd hem van de goederen des hemels. Zijn er bozen onder de mensen die hen een valse Godsdienst van God verboden leren? God heeft haar niet aan hen geleerd: indien hij hun bestraffing niet tot aan de dag des Oordeels uitgesteld had, hij zou hen alreeds verdelgd hebben. Ze zullen eindelijk strenge pijnen voelen. Gij zult zien dat ze voor hun bedrijf [543] bevreesd zijn en dat ze naar hun verdiensten gestraft worden. Maar de gelovige, die goede werken doen zullen de geneugten van 't Paradijs genieten daar ze al hetgeen dat ze begeren, zullen vinden: dit is Gods grote genade; en dit is hetgeen wat hij den gelovigen die geloofd en goede werken gedaan hebben geboodschapt heeft. Zeg tot hen: Ik eis van u geen andere vergelding van de moeite die ik doe met tot u te preken dan mijn verwanten te beminnen. Diegene die enig goed werk doet zal daarvan vergolden worden. God is barmhartig; en de goede werken zijn hem aangenaam. Zullen ze zeggen dat gij God gelasterd hebt? God zal, zo hij wil, u beletten deze woorden te horen of hij zal 't geduld in uw hart indrukken. Hij wist de leugen uit en bevestigt de waarheid door zijn woorden. Hij weet al hetgeen dat in 't hart der mensen is; hij schept behagen in de bekering van zijn schepselen: hij vergeeft hen hun zonden en weet al hetgeen dat ze doen. Hij verhoort de gebeden der gelovigen die goede werken doen en vermeerdert zijn genade over hen: maar de ongelovigen zullen de strengheden der eeuwige pijnen voelen. Indien God alle zijn schepselen even rijk had gemaakt zo zouden ze op aarde in verwarring zijn geweest. Hij maakt diegene rijk die 't hem goeddunkt. Hij ziet [544] en weet alles. Hij zendt de regen als de mensen van zijn genade wanhopen. Hij is een beschermer der gelovigen; en men is eeuwig lof aan hem schuldig. De schepping der hemelen en de aarde en van al hetgeen dat zich tussen hen beweegt, is een teken van zijn almacht. Indien u kwaad overkomt zo geloof dat gij 't verdiend hebt: hij vergeeft u echter veel dingen. Gij kon zijn straf niet op aarde schuwen; en niemand kan u tegen hem beschutten. 't Zware schip wat op 't water zwerft is een bewijs van zijn almacht bij diegenen die in zijn wet volstandig en van zijn weldaden dankbaar zijn. Hij zal de bozen van hun zonden bestraffen en veel daarvan vergeven. Diegenen die tegen zijn geboden twisten kunnen hun straf niet ontgaan. De goederen die gij bezit zijn goederen der aarde: maar de goederen die God aan diegenen die in hem betrouwen geven zal zullen eeuwig zijn. Diegenen die van de dodelijke zonden afwijken, die berouw over hun bedrijf hebben, die van God verzoeken verhoord te worden en in hun gebeden volharden, diegenen die raad vragen zich met elkaar van hetgeen dat ze doen zullen beraden, die een deel van 't goed wat God aan hen gegeven heeft in goede werken besteden, die in hun lijden bijstand van hem verzoeken, diegenen [545] die goed en diegenen die kwaad doen zullen naar hun werken vergolden en gestraft worden. God bemint niet de ongelovigen. Gij hebt geen vermogen over diegenen die in hun lijden bijstand van hem verzoeken en zich bekeren. Uw macht strekt zich over diegenen uit die 't volk onrecht aandoen en die op aarde de geboden van zijn goddelijke Majesteit ongehoorzaam zijn; ze zullen grote pijnen voelen. Diegenen die in goed te doen volharden en die hun naaste vergeven doen hetgeen wat God bevolen heeft. Diegene die van God verleid wordt zal niemand vinden die hem geleid. Gij zult de ongelovigen zien vragen of men weer in de wereld kan keren als ze 't helse vuur zullen zien. Gij zult hen met een uiterste vrees van een eeuwige schande zien vlieden; en ze zullen de hel dwars aanzien. De gelovigen zullen zien dat de bozen die hun zielen verloren en hun gezin verleid hebben en dat alle goddelozen eeuwig verdoemd zullen wezen: niemand zal hen kunnen beschutten; en diegene die van God verleid wordt zal de rechte weg niet vinden. Zeg tot hen: Verzoekt vergiffenis van God eer de dag komt waarin gij geen weg zult vinden om weer in de wereld te keren, noch geen verontschuldiging voor uw zonden. Indien ze u ongehoorzaam zijn, wij hebben u niet [546] gezonden om hun beschermer te wezen; gij zijt niet gezonden dan om hen te preken. Als wij enige voorspoed aan de mens geven verblijdt hij zich daarover en als hem enig lijden overkomt is hij ondankbaar in de weldaad van zijn Heer, Koning der hemelen, en de aarde. God geeft kinderen, zonen en dochters aan diegene die 't hem goeddunkt: hij maakt diegenen onvruchtbaar die 't hem goeddunkt. Hij weet alles en is almachtig. Hij spreekt niet tot de mens dan door inblazing en door gelijkenis zonder gezien te worden. Hij zendt zijn Profeten en Apostelen die hij hetgeen ingeeft dat hem goeddunkt. Hij weet alles en is almachtig. Wij hebben dus onze geest aan u gezonden om onze geboden aan u te leren. Gij wist tevoren niet hetgeen dat in de Koran geschreven is, noch de geheimenissen van 't geloof: wij hebben hem aan u gezonden om aan de wereld tot een licht te dienen. Ik zal diegene die 't mij goeddunkt op de weg der zaligheid en op de weg des Heren geleiden aan wie al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is toekomt en die alles naar zijn believen schikt. [547]

42. 't Hoofdstuk der Versiering, omvat negentachtig regels, te Mekka geschreven.

Ekteri noemt dit het Hoofdstuk van 't Goud.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is voorzichtig en wijs. Ik zweer bij 't boek wat leert goed te doen en dat wij in de Arabische taal hebben gezonden. Gij zult misschien de Koran verstaan; hij is in ons oorspronkelijk boek dat grootachtbaar is en geheimenissen in zich begrijpt geschreven. Zal ik, zo gij boos zijt, het boek der zaligheid voor u verbergen? Hoeveel Profeten en Apostelen hebben wij in de voorgaande eeuwen gezonden die van de ongelovigen veracht werden? Maar wij hebben de machtigste onder hen verdelgd; en ze zijn alle in de straf van hun voorgangers gevallen. Zo gij hen vraagt wie de hemel en de aarde geschapen heeft, ze zullen zeggen dat het de Almachtige is die alles weet. Wie heeft de aarde onder u uitgestrekt? Wie heeft de wegen opgericht om u te geleiden? 't Is God; hij doet in uw nood de regen van de hemel vallen en de dode, dorre en droge velden daardoor weer levendig worden: Zo zullen de doden ook uit de graven komen. Hij is 't, die al hetgeen wat [548] in de wereld van verscheiden aard en geslacht is en de schepen en beesten om u te dragen geschapen heeft. Gedenk aan de genade van uw Heer. Zegt: Geloofd zij diegene die ons deze dingen geschapen heeft: wij hadden geen vermogen van hen te scheppen. Ze zullen alle weer voor de Heer verschijnen om geoordeeld te worden. De ongelovigen hebben God in veel delen gedeeld. Zeker diegene die zegt dat er veel goden zijn is een goddeloze. Heeft hij u bevolen te zeggen dat de engelen die hij geschapen heeft zijn dochters zijn terwijl hij zonen aan u geeft? Als men enige ongelovige boodschapt dat hem een dochter geboren is zo heeft hij zijn genoegen niet, (hij begeerde een zoon te hebben.) Zullen ze zeggen dat God zich opsmukt en versieringen neemt om zich gelijk hun afgoden te versieren? 't Is een openbare doling. Ze zeggen dat de Engelen die God aanbidden dochters van zijn goddelijke Majesteit zijn. Ik zal hetgeen wat ze zeggen, opschrijven en in de dag des Oordeels rekening van hun redenen van hen eisen. Ze zeiden: Zo God gewild had, wij zouden de Engelen niet aangebeden hebben. Ze weten niet wat ze zeggen en lasteren God zonder zulks te weten. Onderhouden ze enige Schrift die voormaals aan hen geleerd is? In tegendeel, ze zeggen dat hun vaders dus [549] leefden en dat ze hun voetstappen volgen. Ze hebben desgelijks tot alle de Profeten die wij aan hen gezonden hebben gezegd. Toen gij tot hen zei dat ze hetgeen wat in de Koran begrepen is zouden onderhouden en de afgoden die van hun vaders aangebeden waren verlaten, antwoordden ze dat ze niet in u, noch in uw zending geloofden. Maar wij hebben ons aan hen gewroken. Aanmerk hoedanig 't einde der lasteraars is. Gedenk dat Abraham tot zijn vader en tot de zijnen zei: Ik ben onschuldig van de zonde die gij bedrijf, met de afgoden aan te bidden. Ik aanbid alleen diegene die mij geschapen heeft. Hij zal mij op de weg der zaligheid geleiden; hij heeft zijn woorden aan de nakomelingen nagelaten. De ongelovigen zullen zich misschien bekeren. Ik heb voormaals de bestraffing der afgodendienaars uitgesteld totdat ze de waarheid hadden geleerd en een Profeet tot hen gekomen was om hen te onderwijzen. Toen hij de waarheid aan hen verkondigde zeiden ze dat het niets anders dan toverij was en dat ze 't niet geloven zouden. Indien de Koran aan een man, Heer en Meester van twee steden of dorpen, (Dit is Olid bin Maguirhe en Arona bin Mesroud waaraan de Arabieren geloof gaven.) gezonden was ze zouden hem geacht en aangenomen hebben. Willen ze Gods gunsten naar hun zin schikken? Hij heeft de goederen des wereld onder de mensen gedeeld: sommigen [550] zijn hoger verheven; en ze spotten met elkaar. Maar Gods barmhartigheid is bevorderlijker dan de goederen van de aarde die ze ophopen. Ofschoon al 't volk niet geheel van een zelve godsdienst is, zo geven wij echter aan de ongelovigen huizen met zolderingen die met zilver, met kostelijke trappen, met deuren en met bedden van goud en zilver versierd zijn. Deze dingen zijn rijkdommen van de aarde: maar het Paradijs is voor diegenen die vroom zijn. Ik zal diegenen die de wet van de Barmhartige verwerpen met de duivelen doen afstorten: de duivelen zullen hun makkers zijn; ze zullen hen van de wet der zaligheid afleiden zonder dat ze 't weten. Als wij zullen komen de wereld oordelen zo zullen ze zeggen: Och dat wij zo verre als 't westen van 't oosten afgelegen is van u geweest hadden! O wat gezelschap voor u! Uw berouw en uw hoop is onnut. Gij hebt in gezelschap ongelovig geweest; gij zult makkers in 't helse vuur zijn. Zult gij de doven doen horen en de blinden doen zien? Zult gij diegenen geleiden die verdolen willen? Indien ze sterven eer ze op aarde gestraft zijn zo zal ik mij in de andere wereld aan hen wreken. Zal ik u, in uw leven, de bestraffing vertonen die wij voor hen bereid hebben? Wij kunnen 't doen: maar doe gij alleen hetgeen dat aan u geboden is. Gij zijt op [551] de weg der zaligheid: leer hem aan de mensen; men zal rekening van uw zending van u afeisen. Ik zal diegenen die wij voormaals gezonden hebben om 't volk te onderwijzen rekening van hun zending afeisen. Wij zullen hen vragen of wij hen geboden hebben een ander God, dan ons, te aanbidden. Wij hebben Mozes aan Farao en aan zijn dienaars gezonden: hij heeft onze wonderdaden aan hen vertoond, en onze geboden aan hen verkondigd. Hij zei tot hen dat hij een bode van de God der wereld was; ze hebben er echter mee gespot. Ik heb geen wonderdaden aan hen vertoond die niet groter zijn dan diegene van Mozes zuster; en wij hebben hen gestraft uit oorzaak van hun ongelovigheid. Ze zeiden tot Mozes: O tovenaar, bid uw Heer dat hij ons van deze kwalen verlost en wij zullen ons bekeren. Toen ze daarvan verlost waren deden ze tegen hun beloften; en Farao zei tot zijn volk: Ben ik niet de Koning van Egypte? Stroomt de vloed de Nijl niet onder mijn gehoorzaamheid? Beken gij niet dat ik machtiger ben dan deze arme ellendige Mozes die niet weet wat hij zegt? Geeft aan hem gouden armbanden; (Farao deed aan de misdadige armbanden van verguld ijzer en halsbanden geven en liet hen tot hun oneer door de stad leiden.) wij zullen zien of de Engelen en diegenen die zijn lering volgen, getuigen van de waarheid van zijn woorden zullen wezen. Hij verschrikte zijn onderzaten; en ze gehoorzaamden [552] hem omdat ze ongelovig waren. Maar wij hebben ons aan hen gewroken toen ze ons getergd hadden. Wij hebben hen ondergedompeld en hen tot een voorbeeld aan de nakomelingen doen verstrekken gelijk diegenen die hen in boosheid voorgegaan waren. 't Volk wilde niet naar Maria’ s zoon luisteren toen hij door gelijkenis tot hen sprak. Ze zeiden: Onze goden zijn ons nutter dan zijn leugens en zijn geschillen. In tegendeel, ze waren zelf stribbelig. Hij is onze dienaar: wij hebben onze genade aan hem gegeven en hem met de andere Profeten der kinderen van Israël gelijk geschapen. Indien ik gewild had, zo zou ik in uw plaats engelen op aarde geschapen hebben. De komst van Jezus, Maria’ s zoon, zal een teken der zekerheid van de dag des Oordeels wezen; twijfel niet van deze dag. Hij zei tot de mensen: Volg mij, 't is de rechte weg: zie toe dat de duivel u niet verleidt; hij is uw openbare vijand. Ik kom om Gods geboden aan u te leren, om de twijfelingen op te lossen en de verschillen die onder u zijn, te oordelen. Vreest God en gehoorzaam hem: hij is uw en mijn Heer. Aanbid hem; 't is de rechte weg. 't Volk heeft van zijn lering getwijfeld; maar ramp zal over de bozen wezen. Ze zullen in de dag des Oordeels grote pijnen voelen. Zullen ze deze dag verwachten om zich te bekeren? [553]

Hij zal hen overvallen; en ze kennen hem niet. Ze zullen in deze dag elkaars vijanden wezen. God zal tot de vromen zeggen: Weest niet bevreesd; gij zult heden geen lijden voelen. De gelovigen, die mijn geboden gehoorzaamd hebben zullen in 't Paradijs treden; gij en uw vrouwen zult u daar verblijden. Gij zult uit koppen van fijn goud drinken en daar al hetgeen vinden dat gij begeert en al hetgeen krijgen dat de ziel vergenoegen en de ogen verblijden kan en eeuwig in de opperste gelukzaligheid blijven. Ziet daar het Paradijs, wat gij door uw goed leven verkregen hebt. Het is van overvloed van vruchten voorzien die gij met genoegen eten zult; en de bozen zullen eeuwig in 't helse vuur blijven: ze zullen nooit verlichting in hun ellende voelen en van wanhoop stom wezen. Wij doen hen geen ongelijk aan; ze verongelijken zichzelf door hun ongehoorzaamheid. Ze zullen de overste van 't vuur vragen: Zal uw Heer ons nimmer van deze pijnen verlossen? Hij zal aan hen antwoorden: gij zult er eeuwig inblijven. Wij hebben de waarheid aan de mensen geleerd; maar 't grootste deel heeft haar niet willen geloven. De bozen zijn tegen u en wij tegen hen aangespannen. Menen ze dat ik hun geheimenis en al hetgeen dat ze zeggen niet weet? De Engelen, onze [554] boden, houden rekening daarvan. Zeg tot hen: zo God een kind had wie zouden wij de eerste aanbidden? Geloofd ze God, de Koning der hemelen en de aarde. De zaak is niet gelijk de ongelovigen haar vertellen. Laat hen in hun boosheid wentelen. Laat hen lachen en grappen totdat ze aan de dag van hun bestraffing komen. Een enige God moet in de hemel en op de aarde aangebeden zijn; hij is zeer wijs en weet alles. Geloofd zij diegene waaraan het Koninkrijk der hemelen en de aarde en al hetgeen dat tussen beide is, toebehoord. Hij weet het uur en de dag waarin de hele wereld voor hem verzamelen zal om geoordeeld te worden. De afgoden die van de ongelovigen aangebeden worden zullen niet voor hen kunnen spreken. De goeden spreken voor diegenen die kennis van de waarheid hebben. Zo gij den mensen vraagt wie hen geschapen heeft, ze zullen zeggen dat het God is. Hoe kunnen ze dan van zijn geboden afwijken? Heer, dit volk is ongelovig: Wijk uit hun gezelschap. Ze zullen eindelijk, maar te laat, hun dolingen bekennen.

43. 't Hoofdstuk van de Rook, omvat negenvijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is voorzichtig en [555] wijs. Ik zweer bij 't boek wat het goed van 't kwaad onderscheidt dat wij in de nacht der zegening hebben gezonden om aan 't volk de helse pijnen te verkondigen. Dit boek verklaart onze geboden en al hetgeen dat wij voormaals aan de Profeten bevolen hebben; 't is een bijzondere genade van uw Heer die alles hoort en weet: hij is de Heer des hemels en de aarde en van al hetgeen dat tussen beide is geloof in zijn almacht. Daar is geen God, dan hij. Hij geeft het leven en de dood aan diegene die 't hem goeddunkt. Hij is uw Heer, de Heer uwer vaderen en uw voorgangers. De bozen spotten met deze redenen maar de dag des Oordeels verwacht hen. In deze dag zal de hemel rook schijnen die de aarde zal bedekken. In deze dag zal 't volk zeggen: Ziet hier droeve pijnen; Heer, verlos ons van deze ellende; wij geloven in uw wet. Hun bekering zal onnut wezen omdat ze toen de Profeet tot hen preekte met zijn woorden spotten en zeiden dat hij een dwaas meester was: en als ze op aarde verkwikt werden zijn ze weer tot hun boosheid gekeerd. Gedenk aan de dag waarin ze overwonnen en door geweld gevangen werden en waarin wij ons aan hun boosheid gewroken hebben. Wij hebben voormaals Farao’ s volk beproefd. Mijn welbeminde Profeet heeft mijn geboden aan [556] hen verkondigd en gezegd: komt, volgt mij, ȏ Gods dienaars. Ik ben een getrouwe Bode van zijn goddelijke Majesteit. Verheft u niet tegen zijn wet: ik zal zijn geboden aan u leren. Hij zal mij van uw gramschap beschutten en bewaren van gestenigd te worden. Indien gij mij niet wilt geloven zo wijkt van mij. Hij bad zijn Heer toen hij bekende dat dit volk ongelovig en boos was. God zei tot hem: Vertrek in deze nacht uit de stad met mijn dienaars. Indien Farao’ s lieden u vervolgen, zo treedt in de zee door een brede en ruime weg; uw vijanden die u volgen zullen verdrinken. Hoe veel tuinen, springbronnen en aangename plaatsen daar ze hun vermaak schepten hebben ze verlaten? Ze zijn met al hun schatten in de macht van een ander gevallen; en niemand heeft hen beweend, noch in hemel, noch op aarde. Ze verwachtten deze bestraffing niet. Wij hebben de kinderen van Israël van de dwingelandij van Farao die machtig en een groot zondaar was verlost. Wij hebben door onze zekere wetenschap hen onder alle de wereld verkozen en door onze wonderdaden en geboden beproefd. De bozen zeggen: wij zullen sterven en niet weer opgewekt worden. Indien de verrijzenis waarachtig is zo doe onze vaders verrijzen om de waarheid van uw woorden te doen blijken. Zijn ze machtiger dan diegenen [557] die voor hen geweest zijn die wij om hun boosheid verdelgd hebben? Wij hebben de hemel en de aarde en hetgeen dat tussen beide is niet vergeefs geschapen: wij hebben hen tot zekere tekenen van onze eenheid geschapen; maar 't grootste deel der wereld weet het niet. De dag des Oordeels is de tijd tot hun bestraffing gesteld. In deze dag zal niemand zijn naaste, noch zijn maagschap, noch zijn vriend kunnen beschutten. Niemand dan diegenen waaraan God zijn barmhartigheid zal bewijzen zullen beschut worden. Hij is almachtig en barmhartig. De vrucht van de helse boom, Zakon genoemd, zal tot voedsel aan de bozen dienen. Hij zal gelijk pek en gelijk water in hun buik koken. Men zal roepen; vang de bozen, sleept hen in 't helse vuur en stort allerhande pijnen op hun hoofden. Men zal tot hen zeggen: Smaakt de helse pijnen. Gij geloofd dat gij de almachtige en de dierbaren op aarde was: Ziet daar de straf waarvan gij getwijfeld hebt. De vromen zullen in genoeglijke plaatsen en in tuinen, met springbronnen versierd wezen. Ze zullen met purper gekleed zijn en elkaar van aangezicht zien. Wij zullen hen met reine en zuivere vrouwen die zeer schone ogen hebben verzamelen. Ze zullen lekkere en smakelijke vruchten van alle tijden hebben. Ze [558] zullen daar nimmer sterven en door de bijzondere genade van uw Heer van vrees verlost wezen. Zie daar de opperste zaligheid. Zeker, wij hebben de Koran in uw taal gezonden, de Arabieren zullen hem misschien verstaan. Ze wensen naar uw ondergang: Maar volhardt en verwacht de tijd van de bestraffing van hun misdaden.

44. 't Hoofdstuk van de Kniebuiging, omvat negenenvijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is zeer voorzichtig en wijs. Dit boek is van de Almachtige en wijze gezonden. De hemelen en de aarde zijn zeer zekere tekenen van zijn eenheid bij diegenen die in zijn wet geloven. Uw schepping en de schepping aller dieren zijn tekenen van zijn grootheid bij diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. 't Onderscheidt van de nacht en dag, de regen die hij van de hemel zendt om de aarde haar vruchten te doen voortbrengen en om haar na haar dood te doen opwekken en de verscheidenheid der winden zijn tekenen van zijn almacht bij diegenen die 't weten te begrijpen. Ik vertel u Gods wonderen met waarheid. In wie zullen de ongelovigen geloven zo ze niet in 't woord van zijn goddelijke Majesteit geloven? Ramp is over diegenen die Gods geboden horen [559] en hoogmoedig worden alsof ze hen niet gehoord hadden. Verkondig aan zodanige lieden dat ze de strengheden van oneindige pijnen zullen lijden. Ze spotten met het geloof als men daarvan tot hen spreekt. Zeker, ze zullen in 't helse vuur gestraft worden. Hun rijkdommen en de afgoden die ze aanbidden zullen hun niet kunnen beschutten: Ze zullen eeuwig verdoemd wezen. Dit boek geleidt het volk op de weg der zaligheid. Diegenen die niet in Gods wet geloven zullen de uitwerkingen van zijn gramschap voelen. Hij heeft de zeeën geschapen die de schepen tot voordeel van uw koophandel dragen. Gij zult misschien van deze genade dankbaar zijn. Hij heeft al hetgeen, wat in de hemel en op de aarde is voor u geschapen: 't is een teken van zijn goedheid voor diegenen die 't aanmerken. Zeg tot diegenen die in de wet der zaligheid geloven dat ze diegenen vergeven die Gods vrees niet voor ogen hebben. God zal hen naar hun verdiensten straffen. Diegene die goed doet zal goed vinden. Gij zult voor zijn goddelijke Majesteit verzamelen, om geoordeeld te worden. Zeker, wij hebben de Schrif, en onze geboden aan de kinderen van Israël geleerd en hen in de wetenschap onderwezen en de genade van voorzegging gegeven. Wij hebben hen met allerhande goederen verrijkt en boven de [560] gehele wereld gesteld. Wij hebben onze wet aan hen geleerd; en niemand heeft tegen onze geboden getwist dan diegenen die er kennis van hadden en dit uit nijd die tussen hen gekomen is. Maar uw Heer zal in de dag des Oordeels hun verschillen oordelen. Wij hebben onze wet aan hen geleerd; onderhoudt haar en volg niet de begeerlijkheden der onwetenden: ze kunnen u niet van de eeuwige pijnen bevrijden. De ongelovigen gehoorzamen elkaar en de ware gelovigen gehoorzamen God. Dit boek is 't licht des wereld: het geleidt diegenen, die in zijn goddelijke Majesteit geloven op de weg der zaligheid en tot Gods barmhartigheid. Menen de bozen in hun leven en na hun dood gelijk de goeden gehandeld, en niet geoordeeld te worden? God heeft de hemel en de aarde tot bewijs van zijn macht geschapen. Hij zal ieder naar zijn werken oordelen en niemand ongelijk aandoen. Aanmerk hoe ze hetgeen aanbidden wat hen in de verbeelding koomt. God heeft hen van zijn zekere kennis afgeleid, hen doof gemaakt, hun hart verhard en hen verblind. Wie zal hen geleiden zo God hen verleidt? Aanmerken ze 't niet? Ze zeggen: Onze verrijzenis zal gelijk het leven van deze wereld wezen: sommigen sterven en anderen worden geboren; de lange jaren doen ons sterven. Ze weten niet wat ze [561] zeggen en spreken alleen door waan. Als men tot hen preekt zo hebben ze niets anders te zeggen dan; Doe onze vaders verrijzen zo hetgeen, dat gij zegt waarachtig is. Zeg tot hen: God doet u leven en sterven en zal u in de dag des Oordeels verzamelen: daar is niet aan te twijfelen; maar 't grootste deel van 't volk weet het niet. God is Koning der hemelen en de aarde en van de dag des Oordeels. Hij zal in deze dag de ongelovigen verzamelen. Gij zult alle aanhangen en godsdiensten voor hem op hun knieën verzamel zien: ieder aanhang zal haar zonden in een bijzonder boek geschreven zien; en ze zullen alle naar hun verdiensten gestraft worden. Men zal tot hen zeggen: Ziet daar dit boek wat tegen u spreekt; wij hebben hetgeen dat gij gedaan hebt nauwkeurig opgeschreven. God zal zijn barmhartigheid aan de vromen bewijzen; dit is de opperste gelukzaligheid. Men zal tot de bozen zeggen: Heeft men Gods geboden niet aan u verkondigd? Gij hebt u verhovaardigd en zijt ongelovig geweest toen men tot u zei dat Gods beloften en de dag des Oordeels ontwijfelbaar waren. Gij zei dat het niets dan waan was en dat gij 't niet geloofde. Ze zullen eindelijk hun zonde bekennen en de pijnen die ze veracht hebben voelen. God zal in de dag des Oordeels tot hen zeggen: Ik [562] heb u heden vergeten gelijk gij de komst van deze dag vergeten hebt. 't Helse vuur zal uw woning wezen; niemand zal u daarvan bevrijden omdat gij met mijn wet gespot en u op de goederen van de aarde verhovaardigd hebt. Ze zullen nimmer uit deze gloed komen en zich niet kunnen bekeren. Men is lof aan God schuldig die een Heer der hemelen en de aarde is. Men is in alle plaatsen lof aan hem schuldig. Hij is almachtig en wijs.

45. 't Hoofdstuk van Hekaf, omvat vijfendertig regels, te Mekka geschreven.

Hekaf is een dal in 't land van Liemen op de grenzen van Arabië.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God is zeer voorzichtig en zeer wijs. Dit boek is van de Almachtige en wijze gezonden. Wij hebben de hemelen en de aarde en hetgeen dat tussen beide i, tot bewijs van onze eenheid en almacht geschapen en aan ieder ding een juiste en bepaalde tijd gesteld. Indien de ongelovigen van hetgeen dat men aan hen verkondigd heeft, afwijken zo zeg tot hen: Hebt gij de afgoden aangemerkt die gij aanbidt? Toon mij hetgeen dat ze op aarde geschapen [563] hebben. Zijn ze Gods medegenoten in de schepping der hemelen? Brengt mij een boek bij dat voor de Koran van de hemel is gezonden en wat gelijk de Koran hetgeen begrijpt dat van de lering van diegene die voor ons geweest zijn overgebleven is; wij zullen zien of gij waarachtig zijt. Wie is meer afgedwaald dan diegene die de dingen aanbidt, die zijn gebeden niet kunnen verhoren noch hem in de dag des Oordeels beschermen? In deze dag zullen de ongelovigen elkaars vijanden wezen; en de afgoden zullen diegenen niet kennen die hen aangebeden hebben. Toen ze de Koran hoorden lezen zeiden ze, dat hij de waarheid in zich begreep en toen men hen beval hem te onderhouden zeiden ze dat hij niets dan toverij was. Zullen ze zeggen dat gij hem verdicht hebt? Zeg tot hen: Indien ik hem verdicht heb zo zult gij mij niet van Gods bestraffing kunnen bevrijden. Hij weet al hetgeen dat in dit boek is; 't is genoeg dat hij er een getuige tussen u en mij af is: hij is goedertieren en barmhartig. Zeg tot hen: Ik ben niet de eerste Profeet noch de eerste Apostel die van God gezonden is. Ik weet niet wat God van u en van mij bevelen zal: ik doe niets dan hetgeen dat hij mij ingegeven heeft: en ik ben gezonden om de helse pijnen te verkondigen. Hebt gij aangemerkt in [564] welk een staat gij wezen zult zo de Koran van God gezonden is? Gij hebt hem verworpen: maar een der kinderen van Israël is getuige dat hij vanwege Gods gezonden is en heeft in zijn goddelijke Majesteit geloofd. Gij zijt echter hovaardig geworden; God geleidt de hovaardige niet. De ongelovigen zeggen tot de gelovigen zo de Koran iets goed was gij zou ons niet voorgaan in hem te onderhouden: hij zal u niet op de weg der zaligheid geleiden; hij is niets dan een oude fabel. Mozes boek dat voor hem gekomen is leert de rechte weg en Gods wil. Zeg tot hen: de Koran bevestigt de Schriften, die voormaals aan diegenen die voor ons geweest hebben gezonden zijn. Hij is in de Arabische taal: hij verkondigt de helse pijnen aan de ongelovigen en boodschapt de vreugden van 't Paradijs aan de vromen. Diegenen die geloven dat God hun Heer is en hem gehoorzamen hebben niets te vrezen: ze zullen geen druk in de dag des Oordeels voelen; en ze zullen 't Paradijs, tot vergelding van hun goede werken, genieten. Wij hebben aan de mens bevolen vader en moeder te eren en hen goed te doen. Zijn moeder draagt hem met kommer, baart hem met pijn, zuigt hem dertig maanden lang en draagt zorg voor hem totdat hij zichzelf kan besturen en tot een bescheiden ouderdom is gekomen. Hij zegt [565] dan: Heer, geef mij in dat ik dankbaar van de genade ben die gij aan mijn vader en aan mij bewezen hebt: indien ik goed doe 't zal u aangenaam wezen. Draag zorg voor mijn geslacht; ik vertrouw op u en wil uw geboden gehoorzamen. Hun gebed zal verhoord en hun zonden zullen hen vergeven worden; en ze zullen de geneugten van 't Paradijs dat voor de vromen bereid is genieten. Diegene die onheus tot zijn vader en moeder spreekt en uit spot tegen hen zegt: Zult gij mij noch eens na mijn dood ter wereld brengen en uit het graf doen te voorschijn komen? Daar zijn voormaals veel gestorven die niet weergekeerd zijn; zal van God gestraft worden. Zijn vader en moeder zullen bijstand van zijn goddelijke Majesteit verzoeken en zeggen: Mijn kind, ramp is met u; geloof in God en in de verrijzenis: Gods woord is onfeilbaar. Indien hij antwoord dat het niets dan een oude fabel is zo zal hij Gods straf voelen. 't Woord van zijn goddelijke Majesteit zal tegen hem volvoerd worden gelijk het tegen diegenen volvoerd werd die in de boosheid hem voorgegaan zijn. De duivelen zullen zo wel, als de mensen, verdoemd wezen, doch naar verscheiden trappen van bestraffingen. Hij zal hen naar hun verdiensten straffen, en hen geen ongerechtigheid aandoen. Men zal tot de bozen die van 't helse vuur willen [566] afwijken, zeggen: gij hebt uw geluk verdreven toen gij in de wereld leefde. Men heeft uw straf tot aan deze tijd uitgesteld. Gij zult heden in dit vuur gestraft worden uit oorzaak van uw verwaandheid en misdaden. Gedenk aan de broeder van Aad die de helse pijnen in 't dal Hekaf verkondigde. Zijn woorden werden in zijn tijd verstaan en zijn tot aan de nakomelingen gekomen; te weten, aanbidt niets dan een enige God, indien gij anders doet, zo vrees ik de dag des Oordeels voor u. Ze antwoordden hem: Zijt gij gekomen om ons te beletten onze goden aan te bidden? Vertoon, zo gij waarachtig zijt, aan ons de pijnen die gij ons verkondigt. Hij zei: God weet in welke tijd hij u straffen zal. Ik verkondig aan u hetgeen wat mij geboden is aan u te verkondigen: maar ik zie dat gij hardnekkig zijt. Toen ze een zwarte wolk zagen komen die hun woonplaats naderde zeiden ze: Ziet daar een wolk die ons regen geven zal. In tegendeel, 't is de straf die gij verzocht hebt. Hij is vol van een geweldige wind die u door Gods bevel verdelgen zal. ‘s Morgens vond men de huizen leeg van hun inwoners; zo straft God de bozen. Gij bewoont de plaatsen die ze bewoonden. Ze hadden harten, ogen en oren; maar hun harten, ogen en oren waren hen onnut. 't Kwaad wat ze veracht hebben [567] is hen overgekomen toen ze verwaarloosden Gods geboden te gehoorzamen. Wij verdelgden al hetgeen dat omtrent Mekka is en deden de uitwerkingen van onze almacht blijken: haar inwoners zullen zich misschien bekeren. De afgoden die ze aanbaden en diegenen waaraan ze offerden konden hen niet bewaren: in tegendeel, ze hebben hen verlaten uit oorzaak van hun lasteringen. Gedenk dat wij aan u duivelen zonden, die de Koran wilden horen lezen. Toen ze u hoorden zeiden ze: Luistert, hij begint; en toen gij geëindigd had zijn ze vandaar met grote vreze weergekeerd en zeiden tot hun makkers: wij hebben een boek horen lezen wat, naar Mozes boek, van de hemel gezonden is: het bevestigt de oude schriften, leert de waarheid en geleidt het volk op de weg der Zaligheid. O volk, hoort diegene die u tot Gods wet en tot het onderhoud van zijn geboden roept; geloofd in hem, God zal u uwe zonden vergeven en u van de helse pijnen bevrijden: Diegenen die hem niet zullen horen zullen de bestraffing van hun misdaden niet ontgaan en in de dag des Oordeels van bescherming beroofd wezen. Zodanige lieden zijn van de weg der zaligheid afgedwaald. Aanmerken ze niet dat God die de hemel en de aarde geschapen heeft geen moeite heeft gehad in hen te scheppen? [568] dat hij de dood en 't leven kan geven? En dat hij almachtig is? Gedenk aan de dag waarin de ongelovigen van 't helse vuur zullen willen wijken. Men zal tot hen zeggen: Zijn de pijnen die men aan u verkondigd heeft niet waarachtig? Ze zullen ja Heer zeggen. Men zal dan weer tot hen spreken: Smaakt dan de pijnen die gij door uw boosheid verdiend hebt. Volhard gelijk de Profeten die voor u zijn geweest volhard hebben. Weest niet ongeduldig om de straf der ongelovigen te zien: ze zullen haar zien als ze zullen verrijzen en geloven dat ze niet dan een uur in hun graven hebben geweest. Dit is hetgeen wat God gebied te verkondigen. Hij zal alleenlijk diegenen verdelgen die zijn geboden ongehoorzaam zijn.

46. 't Hoofdstuk van de Strijd, omvat achtentachtig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De goede werken zijn ijdel en onnut voor de boze, en voor diegenen die hun naaste beletten Gods wet te volgen. God vergeeft de zonden diegenen die in hetgeen geloven wat Mohammed verkondigd heeft. Dit is de waarheid zelf die van zijn goddelijke Majesteit voortkomt. Maar de ongelovigen hebben de ijdelheid gevolgd en de gelovigen [569] de waarheid van de Heer gezonden omhelst. Dus spreekt God door gelijkenis tot het volk. Als gij de ongelovigen in tijd van oorlog ontmoet zo snijdt hen de hals af en doodt hen totdat gij hen gevangenneemt: bind hen dan; daarna zult gij hen vrijheid geven of op losgeld stellen totdat hun aanhang de wapenen afgelegd heeft. Indien God wilde, hij zou, zonder te strijden, de verwinning aan u geven: maar hij wil u beproeven. Hij geleidt diegenen die om de bescherming van 't geloof gedood zijn in 't Paradijs en geeft aan hen zijn genade. O gij die in God geloofd indien gij Gods wet beschermt, zo zal God u beschermen. Hij zal uw treden bevestigen en de ongelovigen verdelgen omdat ze zijn geboden hebben veracht; en hun werken zullen hen onnut wezen. Aanmerken ze niet hoedanig 't einde der bozen die voor hen waren heeft geweest en dat God hen verdelgd heeft? Hij zal hen op gelijke wijze verdelgen omdat hij de gelovigen beschermt en de ongelovigen van bescherming beroofd zijn. Hij doet de vromen in 't Paradijs, in tuinen daar veel vloeden vloeien treden. De bestraffing der bozen wordt somtijds in de wereld uitgesteld. Ze leven gelijk beesten, maar 't helse vuur is bereid om hen te straffen. Hoe veel rijker en sterker steden hebben wij verdelgd dan diegenen daar men u heeft doen uittrekken? [570] Ze hebben geen bescherming gevonden. Zijn diegenen die Gods wet omhelzen met diegenen gelijk die hun begeerlijkheden volgen? God heeft het Paradijs aan diegenen beloofd die zijn vrees voor ogen hebben. In 't Paradijs zijn vloeden van water dat geen verandering lijdt: daar zijn vloeden van melk die nimmer bederft, vloeden van wijn die voor de smaak liefelijk en aangenaam is en vloeden van zuivere en klare honig: daar zijn allerhande vruchten en daar is Gods genade voor diegenen die zijn geboden gehoorzamen. De bozen zullen eeuwig in 't helse vuur blijven daar ze een ziedende drank zullen drinken die hun ingewand branden zal. Onder de ongelovigen zijn lieden die naar hetgeen luisteren dat gij verkondigt. Als ze van u weggegaan zijn vragen hun Leraars hen wat gij van de dag des Oordeels gezegd hebt. God heeft het hart van zodanige lieden verhard; en ze zullen nooit iets anders dan hun tochten volgen. God vermeerdert de weldaden van diegene die zijn geboden gehoorzamen en versterkt hen in hun volharding. Zullen de ongelovigen verwachten totdat de dag des Oordeels hen overvalt? De tekenen van deze dag zijn alreeds verschenen. 't Berouw zal in deze dag onnut aan hen wezen. Daar is geen God dan God. Verzoek aan hem vergiffenis van uw zonde en voor diegenen, [571] mannen en vrouwen, die in zijn wet geloven. Hij weet hetgeen dat ze bij dag en nacht doen. Indien 't Hoofdstuk van de plaats daar de gerechtigheid gegeven wordt niet gezonden had geweest en geen gewag van te strijden had gemaakt, gij zou gezien hebben dat diegenen die van de wet twijfelden u met ontroerde ogen aanzagen, uit oorzaak van de vrees die ze van 't sterven hebben. Leer aan hen de gehoorzaamheid en spreek tot hen met heusheid. Indien ze geloofd en gehoorzaam hadden toen men hen beval te strijden, ze zouden een goed werk gedaan hebben. Hebt gij ongehoorzaam geweest? Hebt gij Gods wet verlaten om de aarde te verontreinigen en om u van zijn barmhartigheid te beroven? God maakt diegenen die hij vervloekt doof en blind en ze begrijpen niet de waarheid van de Koran. Hebben ze een gesloten hart? Diegenen die tot de boosheid weergekeerd zijn nadat ze de rechte weg hebben gekend zijn van de duivel bekoord en vooral toen ze tot de ongelovigen zeiden dat ze hen ergens in gehoorzamen zouden. God weet alle hun verborgenheden. Wat zullen ze worden als de Engelen hen zullen doden? Ze zullen hen van achteren en van voren slaan omdat ze in Gods gramschap zijn gevallen en zijn geboden hebben veracht: hun goede werken zullen [572] hen onnut wezen. Menen ze dat God hun boosheid nooit ten toon zal stellen? Indien gij wilt, ik zal haar aan u vertonen. Gij zult hen aan hun aangezicht, aan hun stem en aan hun spraak kennen. Zeg tot hen: God weet al hetgeen, dat gij doet. Hij zal u beproeven om de gelovigen en de ongelovigen bekend te maken. De bozen die 't volk beletten de weg der zaligheid te volgen en die de Profeet tegenspreken nadat ze kennis van Gods wet hebben gehad doen zijn goddelijke Majesteit geen kwaad aan: hun werken zijn ijdel en onnut. O gij die geloofd gehoorzaam God en zijn Profeet en maak door uw ongehoorzaamheid uw goede werken niet onnut. Hij vergeeft de bozen niet die 't volk van de weg der zaligheid afleiden en die in hun boosheid sterven. Weest niet flauw moedig, noch lui: gij zult overwinnaars zijn; God is met u, hij zal u niet van vergelding beroven. 't Leven van deze wereld is een bal en bedrog. Indien gij in God geloofd en zijn vrees voor ogen hebt zo zal hij u van uw goede werken vergelden. Hij zal u geen rekening van uw rijkdommen afeisen. Indien hij die van u eis, 't is om u te beletten gierig te wezen en om de woeker van diegenen die in zijn wet geloven te verbannen. O volk, aan u is bevolen enige kosten om Gods wil te doen. Diegene die in dit voorval gierig [573] en vrek is zal gierig en vrek tegen zichzelf wezen. God is rijk en gij zijt arm. Indien gij zijn wet veracht zo zal hij andere lieden in uw plaats scheppen die niet zullen doen gelijk gij.

47. 't Hoofdstuk van de Verovering, omvat negenentwintig regels, te Medina geschreven.

Dit is 't Hoofdstuk van de verovering der stad Mekka.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Wij hebben een blijkbare overwinning aan u gegeven. God vergeeft u de zonde die gij bedreef toen gij al te vaardig en toen gij al te traag was (om voor zijn wet te strijden.) hij zal zijn genade over u vervullen. Hij zal u op de rechte weg geleiden en u krachtig beschermen. Hij heeft het hart der gelovigen van vrees verlost om hun geloof te vermeerderen. Hij doet zijn believen met de krachten der hemelen en der aarde; hij weet alles en is zeer voorzichtig. Hij zal diegenen, mannen en vrouwen, die zijn geboden gehoorzamen in tuinen doen wonen daar veel vloeden vloeien. Hij zal hen hun zonden vergeven; dit is de opperste zaligheid. De ongelovigen, de bozen, de ongehoorzamen en de ongerechtige die kwade gedachten van God hebben zijn vervloekt van zijn goddelijke Majesteit. Ramp zal [574] hen altijd volgen; en Gods gramschap zal eeuwig over hen wezen. Hij heeft de helse pijnen voor hen bereid. God doet zijn believen met de krachten der hemelen en de aarde; hij is almachtig en wijs. Wij hebben u gezonden om getuige van de handel van diegene van uw landaard te wezen, om hen de vreugden van 't Paradijs te boodschappen en om de helse pijnen aan hen te verkondigen opdat ze in God en in zijn Profeet zouden geloven, hem prijzen en eren en 's ochtends en 's avonds zijn heerlijkheid verheffen. Diegenen die u gehoorzamen, gehoorzamen God. Gods hand is sterker dan de hand der mensen. Diegene die zondigt, zondigt tegen zijn ziel; en diegene die hetgeen doet wat hij aan God beloofd heeft zal een zeer grote vergelding hebben. Diegenen onder de Arabieren die u niet wilden volgen zeggen: gij gebruikt onze goederen en onze lichamen om met u te gaan. Verzoek dan van God vergiffenis voor ons: maar ze zeggen hetgeen dat ze in 't hart hebben, niet met de mond. Zeg tot hen: Wie anders dan God vermag iets voor u? Indien hij u goed of kwaad wil doen, hij is almachtig; hij weet al hetgeen dat gij doet. Gij geloofde dat de Profeet en de ware gelovigen gedood zouden worden toen ze voor Gods wet streden, gij geloofde dat ze nooit weer in hun huizen zouden keren. [575] Deze waan verheugde u 't hart: maar gij was bedrogen en zijt zelf verdelgd met diegenen die niet in God, noch in zijn Profeten geloofden. God heeft het helse vuur voor de ongelovigen bereid. Het Koninkrijk der hemelen en de aarde behoort hem toe. Hij tuchtigt en straft diegene die 't hem goeddunkt; hij is goedertieren en barmhartig. Als gij ten roof zult gaan zo zullen diegenen die u tevoren niet in de strijd wilden volgen zeggen: Laat ons met hen gaan: ze willen Gods woord veranderen. Zeg tot hen: gij zult in deze gelegenheid ons niet volgen; God heeft het tevoren niet bevolen. Ze zullen antwoorden: Zeker, gij zijt nijdig tegen ons. In tegendeel, ze begrijpen Gods wet niet, uitgezonderd zeer weinig onder hen. Zeg tot de Arabieren die u niet wilden volgen: gij zult geroepen worden om tegen rampzalige lieden te strijden, gij zult hen bestrijden; en ze zullen echter altijd God ongehoorzaam zijn. Indien gij gehoorzaam zijt en voor 't geloof strijdt zo zal hij u mild vergelden. Indien gij zijn dienst: verlaat gelijk gij voormaals gedaan hebt zo zal hij u streng straffen. De blinden, verminkten en zieken zijn niet verplicht ten oorlog te trekken. Diegene die God, en zijn Profeet gehoorzaamt zal eeuwig in tuinen wonen daar veel vloeden vloeien; en diegene die Gods geboden ongehoorzaam [576] is zal van zijn ongehoorzaamheid gestraft worden. God schiep behagen in 't bedrijf van diegene die bij u onder de boom vergaderden. Hij weet hetgeen dat ze in 't hart hadden; hij verzekerde hun treden en gaf een verwinning aan hen: hij is almachtig en wijs. God had een grote roof aan u beloofd: hij heeft hem aan u gegeven en u van de handen des volks verlost. Dit zal bij de ware gelovigen tot een bewijs van zijn almacht dienen. Hij zal u op de rechte weg geleiden. Niemand anders dan gij kon deze verovering doen: hij wist wel dat deze roof voor geen anderen was; hij is almachtig. Indien de bozen tegen u ten strijde komen zo zullen ze vluchten en de rug keren, en niemand vinden die hen beschermt. Onderhoudt Gods wet tegen hen: doe gelijk men u voor dezen bevolen heeft. Gods wet lijdt geen verandering. God heeft u uit hun handen verlost en hen uit de uwen, midden in Mekka, verlost nadat hij de zege over hen aan u gegeven had. Hij ziet al hetgeen dat ze doen. Ze hebben de geboden van zijn goddelijke Majesteit veracht en u voor dezen belet naar de tempel van Mekka te gaan. Ze zijn tegenwoordig gevangen. Gij zou, zonder de bijstand der ware gelovigen, die met hen in de stad waren hen niet gekend en hen alle onder elkaar vertreden en God vertoornd hebben [577] zonder uw zonde te kennen. God bewijst zijn barmhartigheid aan diegene die 't hem goeddunkt. Indien gij van de ongelovigen afgescheiden had geweest, zo zouden wij hen strengelijk gestraft hebben. Toen ze door de onwetenden geholpen werden en enig voordeel kregen bracht God zijn Profeet en alle gelovigen in een zekere plaats: ze namen hun toevlucht tot het krachtig en deugdzaam woord; daar in ze beter deden dan de ongelovigen: God weet alles. Zeker, de droom van Gods Profeet was waarachtig toen hij droomde dat gij zonder vrees, met een geschoren hoofd en afgeschraapte baard in de tempel van Mekka was. Vreest niet; God weet hetgeen dat gij niet weet. Hij heeft in plaats van deze droom een grote overwinning aan u gegeven. Hij is 't, die zijn Profeet aan u gezonden heeft, om u in zijn wet, die heilzamer dan alle de andere wetten der wereld is, te onderwijzen. 't Is genoeg dat God een getuige is van dat Mohammed zijn Profeet en Apostel is. 't Is genoeg dat de ware gelovigen die met hem zijn getuigenis daarvan geven. God vermeerdert zijn barmhartigheid tot de ongelovigen die zich bekeren. Gij zult hen God zien aanbidden, zich voor zijn goddelijke Majesteit verootmoedigen en zijn genade verzoeken. Gij zult hen aan hun gelaat kennen: ze zullen de tekenen van [578] hun ijver op hun aangezicht vertonen. In 't oude Testament en in 't Evangelie is dus geschreven: Ze zijn gelijk een plant die zijn bladen voortbrengt allengs vastigheid krijgt en dik wordt: hij krijgt daarna kracht op zijn wortel en wordt een grote boom en zijn hout dient om tegen de ongelovigen te oorlogen. God heeft zijn barmhartigheid en een zeer grote vergelding aan de ongelovigen beloofd die zich bekeren, in zijn wet geloven en goede werken doen.

48. 't Hoofdstuk der Heiningen, omvat achttien regels, te Medina geschreven.

Ekteri noemt dit het Hoofdstuk der Muren.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O gij die geloofd stel niet hetgeen dat gij doet boven hetgeen dat van God en zijn Profeet gedaan wordt en vreest God: hij verstaat al hetgeen dat gij zegt en ziet al hetgeen dat gij doet. O gij die geloofd als gij tot de Profeet spreekt, zo spreekt niet luider dan hij: roept niet gelijk gij doet als gij onder elkaar spreekt; anderszins zult gij uw goede werken ijdel en onnut maken en zulks niet weten. God heeft de deugd van diegene beproefd die zacht in de tegenwoordigheid van de Profeet spreken [579] hij zal hen hun zonden vergeven en een zeer grote vergelding aan hen geven. Diegenen die u achter de heiningen roepen weten niet wat ze doen: indien ze gewacht hadden totdat gij bij hen gekomen was, ze zouden zeer goed gedaan hebben. God is goedertieren en barmhartig. O gij die geloofd indien enig ongelovige tot u wil preken zo onderscheidt de waarheid van de leugen: indien gij de onwetenden geloofd zo zult gij berouw daarvan hebben. Weet dat Gods Apostel onder u is. Gij zult God vergrammen zo gij in veel dingen de ongelovigen gehoorzaamt. God wil dat gij zijn wet omhelst: ze zal uw harten verblijden en u een afschrik van de ongehoorzaamheid en boosheid doen hebben: diegenen die een afschrik daarvan hebben, zijn door zijn bijzondere genade vast in hun geloof; hij kent hen en is zeer wijs. Indien twee volken of twee landschappen van diegene die in God geloven tegen elkaar strijden, zo maak vrede tussen hen. Indien de een de ander verongelijkt, zo strijdt tegen diegene die ongerechtig i, totdat hij hetgeen wat God beveelt voldaan heeft. Indien hij dat voldoet zo verenig hen tezamen in billijkheid. Weest rechtvaardig: God bemint diegenen die goed recht aan zijn volk bewijzen. Al diegenen die in zijn wet geloven zijn broeders. Maakt vrede tussen uw broeders [580] en vreest God; hij zal barmhartigheid aan u bewijzen. O gij die geloofd spot niet met uw naasten; hij zal misschien eens beter wezen dan gij. O vrouwen, spot niet met de anderen; ze zullen misschien eens beter wezen dan gij. Spreekt geen lasteringen en geeft aan uw naasten geen naam die hem mishaagt: noemt hem bij zijn naam: anderszins zult gij God ongehoorzaam wezen. Diegenen die zich niet bekeren hebben groot ongelijk. O gij die in God geloofd, wacht u van kwade gedachten want ze zijn dikwijls in 't getal der zonden. Doet uw naaste geen ongelijk aan en zegt niets tot elkaar dat u mishagen kan. Zou wel iemand onder u het vlees van zijn dode broeder willen eten? Gij zou er een afschrik van hebben. Vreest dan God: hij is goedertieren en barmhartig tot diegenen, die zijn vrees voor ogen hebben. O volk, wij hebben u mannelijk en vrouwelijk geschapen. Wij hebben volken en geslachten uit uw geslacht doen voortkomen; gij kent elkaar. Maar uw grootste eer is God te vrezen: hij kent u en weet alle uw geheimenissen. Enigen onder de Arabieren hebben gezegd, wij geloven. Zeg tot hen: Spreekt niet, wij geloven, maar zegt, wij zijn gehoorzaam; anderszins zal 't geloof niet in uw harten inkomen. Indien gij God en zijn Profeet gehoorzaamt zo zult gij van uw goede werken [581] vergolden worden. God is barmhartig en goedertieren aan diegenen die zijn geboden gehoorzamen. Diegenen die van God bemind zijn, geloven in zijn eenheid en in zijn Profeet. Ze twijfelen niet van zijn wet en besteden hun lichamen en goederen tot de bescherming van 't geloof. Zeg tot hen: Kent gij niet dat uw wet van God voortkomt? Hij weet al hetgeen dat in de hemelen en op de aarde is; hij weet alles. Ze geloven dat ze u genoegen aandoen met zichzelf te bergen. Zeg tot hen: Geloofd niet dat gij mij genoegen aandoet: in tegendeel, 't is God die u genade doet van u op de weg der zaligheid te geleiden; gij moet het dus geloven. God weet al hetgeen dat in de hemelen en op de aarde is en ziet al hetgeen dat gij doet.

49. 't Hoofdstuk van de gevonniste zaak, omvat vijfenveertig regels, te Mekka geschreven.

Mohammed heeft dit Hoofdstuk naar de letter kaf van 't Arabisch a b c genoemd die in deze plaats kda el emer betekent, dat is de gevonniste zaak: Ze hebben dit het Hoofdstuk van 't Vonnis of van de gevonniste zaak genoemd. Veel Mohammedanen zeggen ook dat Kaf een berg is die deze gehele wereld omvangt en dat Mohammed bij deze berg zweert.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Koran [582] die lofwaardig is dat de stedelingen van Mekka zich verwonderen van dat een man van hun landaard de helse pijnen aan hen leert. Ze zeggen dat hij vreemde dingen spreekt. Hoe! Zeggen ze, zullen wij sterven? Zullen wij aarde worden en weer in de wereld keren? Ziet daar een vreemde weerkering. Wij weten zekerlijk wat de aarde met hen doen zal. Wij hebben een boek daarin alles geschreven staat. Ze strijden tegen de bekende waarheid en zijn in grote verwarring. Zien ze de hemel niet boven hen en dat wij hen gebouwd en versierd hebben? En hoe hij geen gebrek heeft? Wij hebben de aarde uitgestrekt, de bergen verheven en allerhande vruchten tot bewijs van onze almacht doen voortkomen. Wij hebben de gezegende regen van de hemel gezonden, tuinen daarvan doen spruiten, zaad dat de maaier aangenaam is doen voortkomen en palmbomen, de een hoger dan de ander doen opgroeien om onze schepselen te verrijken; wij hebben daar door 't leven aan de dode, droge en dorre aarde gegeven: dus zullen de doden ook uit hun graven tevoorschijn komen. 't Volk van Noach ‘s tijd, diegenen die bij Puy woonden, Temod, en Farao, de medeburgers van Lot, diegenen die in 't bos woonden en de lieden van de Koning Teba hebben voormaals onze Profeten verloochend en de straf dn ongelovigen [583] beloofd gevoeld. Hebben wij moeite gehad om de mensen voor de eerste maal te scheppen? Ze zijn echter in twijfel of ze weer verrijzen zullen. Wij hebben zonder moeite de mensen geschapen: wij weten de bewegingen van zijn ziel en dringen door tot in zijn hart, gelijk het bloed in de aderen van zijn lichaam. O mens, gedenk aan de dag waarin gij uw goede en kwade Engel ter rechter- en ter linkerhand bij u zult zien. Ze hebben al hetgeen dat gij gedaan hebt aangemerkt en opgeschreven. Vertoon de dood voor uw ogen: hij is afschuwelijk. Denk aan de Engel die in de dag van de verrijzenis de trompet zal steken. De bozen zullen in deze dag hetgeen zien dat men aan hen beloofd heeft; en alle mensen zullen voor God komen om geoordeeld te worden. Hun Engelen die op hen zien zullen hen geleiden en getuigen van hun bedrijf wezen. Men zal tot de ongelovigen zeggen: Ziet hier de dag waarop gij niet hebt willen denken: wij hebben u nu de ogen geopend. Gij zult deze dag harder dan ijzer zien. Hun engelen die toezicht over hen hebben zullen tot hen zeggen: Ziet hier al hetgeen dat gij gedaan hebt voor uw ogen. Werpt deze hardnekkige ongelovigen in de hel die hun naaste belet hebben goed te doen, die te onrecht van Gods wet twijfelden en zeiden dat er een ander God met God was; werp hen [584] in de zwaarste pijnen. De duivel zal dan zeggen: Heer, ik heb hen niet verleid; ze zijn zelf afgedwaald. God zal zeggen: Twist niet voor mij: hetgeen wat men voormaals aan u beloofd heeft, is zeker; mijn woord lijdt geen verandering: Ik zal niemand ongelijk aandoen. God zal in de dag des Oordeels vragen of de hel vol is: Ze zal antwoorden, zijn er meer? Het Paradijs is voor de vromen bereid die Gods vrees voor ogen hebben; het is aan diegenen beloofd die zich bekeren, die de geboden van zijn goddelijke Majesteit gehoorzamen en in hun gehoorzaamheid volharden. Men zal tot hen zeggen: Treed zonder enige kwalen in 't Paradijs: Ziet hier de eeuwige dag. gij zult al hetgeen hebben, dat gij begeert, en noch meer. Hoe veel rijke en machtige steden hebben wij in de voorgaande eeuwen verdelgt? Hun inwoners zochten in hun land vertrekplaatsen en konden de bestraffing van hun misdaden niet ontgaan. Dit moet tot een voorbeeld aan diegenen dienen die 't begrijpen, die 't horen en die 't gezien hebben. Zeker, wij hebben zonder moeite in zes dagen de hemel en de aarde en al hetgeen dat tussen beiden is geschapen. Volhardt, weest niet ongeduldig over de woorden der ongelovigen. Verheft de heerlijkheid van uw Heer eer de zon ondergaat en eer ze oprijst. Bid uw Heer in 't begin van de nacht. ’t Laatste [585] van alle zal de aanbidding wezen. Luister als de Engel u tot het algemeen Oordeel zal roepen. In deze dag zal alle de wereld de trompet horen: 't volk zal uit de graven komen; en de aarde zal zich voor de ogen der mensen openen. Ik geef de dood en 't leven. Alle de wereld zal voor mij verzamelen om geoordeeld te worden. Deze verzameling is mij licht te doen. Ik weet wat de bozen zeggen. Gij zult hen mijn wet niet door geweld doen omhelzen. Leer haar aan diegenen die de pijnen vrezen, die voor de ongelovigen bereid zijn.

50. 't Hoofdstuk der verstrooide Dingen, omvat zestig regels, te Mekka geschreven.

Gelaldyn en Falkredyn noemen dit het Hoofdstuk der dingen die vestrooien.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de winden die 't stof verstrooien, bij de wolken met regen beladen, bij 't schip dat op 't water zeilt en bij diegenen die de goederen der aarde delen dat hetgeen wat men aan u beloofd heeft zeer waarachtig en dat de dag des Oordeels onfeilbaar is. Ik zweer bij de hemel en bij zijn sterren dat gij in een zeer grote doling zijt. God drijft de leugenaars van hem. Hij vervloekt diegenen die lasteren en diegenen die niet in [586] de verrijzenis geloven. Ze vragen wanneer de dag des Oordeels wezen zal. Ze zullen in deze dag in 't helse vuur gestraft worden. Men zal tot hen zeggen: Smaakt de pijnen die gij met ongeduld geëist hebt. Diegenen die Gods vrees voor ogen gehad hebben zullen in tuinen wezen die met springbronnen versierd zijn: ze zullen de geneugten genieten die God voor hen bereid heeft omdat ze vroom zijn. Ze slapen ‘s nachts zeer weinig, verzoeken van de dageraad af vergiffenis van God en geven aalmoezen aan de arme bedelaars en aan de schamele. God doet op aard, en in uzelf tekenen van zijn almacht verschijnen. Aanmerkt gij niet dat hetgeen wat men aan u beloofd heeft in de hemel geschreven staat? God is Heer des hemels en der aarde; hij is de waarheid zelf. Zult gij 't niet belijden? Hebben de Engelen Abrahams boeken aan u gebracht? Toen ze in zijn huis traden groetten ze hem en hij hen ook. Hij gaf aan de zijnen een teken van dat ze een gemest gebraden kalf tot hem zouden brengen, wat hij hen voorzette. Hij zei tot hen: Waarom eet gij niet? En hij was in zijn ziel van hun komst bevreesd. Ze zeiden tot hem: Vrees niet; wij zijn Gods boden. Ze boodschapten hem dat hij een zoon zou hebben die een groot man zou wezen. Zijn vrouw die luid [587] riep en op haar aangezicht sloeg naderde en zei: Een oude onvruchtbare vrouw baart geen kind. Ze zeiden: de zaak zal gebeuren gelijk wij gezegd hebben. Uw Heer beveelt hetgeen dat hij wil en weet alles. Abraham zei tot hen: O Gods boden, wat is uw voornemen? Ze antwoordden: wij zijn vanwege Gods gezonden om de steden, van boze mensen bewoond, te verdelgen, en om op hen vurige stenen te werpen, op die de namen van diegene die ze treffen zullen geschreven zullen wezen. Wij zullen alle vromen die onder hen zijn daaruit doen vertrekken, zo wij niet meer dan een huisgezin dat vroom is daarin vinden. Wij zullen daar aan de nakomelingen een voorbeeld voor diegenen laten die vrees van de helse pijnen hebben. Mozes is een bewijs van onze almacht. Wij hebben hem met klare en verstandelijke redenen aan Farao gezonden. Hij heeft mijn geboden veracht en gezegd dat Mozes een tovenaar en een bezeten mens was. Maar wij overvielen hem en deden de zijnen tot zijn grote ongenoegen in de zee verdrinken. Aad is een voorbeeld van onze almacht. Wij zonden tegen deze bozen een geweldige wind die hen verdelgde. Temod, met de zijnen, is een voorbeeld van onze almacht. Ze verhovaardigden zich en verhieven zich tegen de geboden van [588] hun Heer toen men tot hen zei dat de bestraffing der bozen tot aan een ander tijd uitgesteld was. Maar de donder overviel hen: ze zagen hem, maar waren niet machtig om staan te blijven en werden van bescherming beroofd. 't Volk van Noach ‘s tijd is een voorbeeld van onze macht: wij hebben 't verdelgd omdat het boos was. Wij hebben met macht en kracht de hemel gebouwd: ik ben diegene, die kracht en vermogen geeft. Wij hebben de aarde uitgestrekt en 't mannelijk en vrouwelijk van alle dingen geschapen; gij zult er misschien op denken. Zeg tot hen: Bekeert u tot God; ik ben vanwege hem gezonden om de helse pijnen aan u te verkondigen. Geloof niet dat God een andere god neffens hem heeft. De bozen hebben voormaals gezegd dat de Profeten en Apostelen die hij gezonden heeft tovenaars en bezetenen waren. Hebben ze aan hun nakomelingen bevolen desgelijks te doen? Zeker, ze zijn in een grote doling. Wijk uit hun gezelschap en bedroef u niet om hetgeen dat ze zeggen. Verkondig de Koran; hij is de vromen nut. Ik heb de geesten en de mensen niet geschapen dan om mij te aanbidden. Zeg tot hen: Ik verzoek niets aan de ongelovigen om hen te onderwijzen; ik verzoek niet dat ze mij voeden. God verrijkt diegene die 't hem goeddunkt; hij is almachtig. De bozen zullen [589] gestraft worden gelijk diegenen gestraft werden die in hun boosheid hen voorgegaan zijn. Hun tijd zal komen; en ramp zal hen in de dag des Oordeels overvallen.

51. 't Hoofdstuk van de Berg, omvat negenendertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de berg, (waarop God tot Mozes heeft gesproken, bij hetgeen wat in 't boek begrepen is dat in perkament geschreven is, bij de eerste Tempel van Mekka) bij de gewelfsels der hemelen en bij de zee vol water dat God een enig God en dat de straf de bozen beloofd onfeilbaar is. Ze zullen haar niet in die dag kunnen ontgaan, waarin de hemel zal beven en de bergen gaan. Deze dag zal rampzalig voor de ongelovigen wezen; Ze zullen in 't helse vuur gestort worden. Men zal tot hen zeggen: Ziet daar de gloed die gij veracht hebt; is dit toverij? Ziet gij 't niet? Treedt daarin. Hebt geduld of gij zult wanhopig wezen. Gij zult naar uw verdiensten gestraft worden. Diegenen die Gods vrees voor ogen gehad hebben zullen in genoeglijke tuinen, die God voor hen bereid heeft, wezen en van de helse pijnen bevrijd zijn. Men zal tot hen zeggen: Eet [590] en drinkt naar uw genoegen tot vergelding van uw goede werken. Ze zullen op goed geschikte bedden rusten: wij zullen hen aan vrouwen huwen die schone ogen hebben: ze zullen van hun gezin gevolgd en van hun goede werken mild vergolden worden. Ieder goed werk zal hen een trap van geluk zijn. Wij zullen aan hen vruchten en spijs die ze begeren geven. Ze zullen elkaar de schaal toebrengen om te drinken. Ze zullen niet een kwaad woord spreken en niet zondigen. Ze zullen staatjongens, zo schoon als een snoer parels rondom hen hebben om hen te dienen. Ze zullen met elkaar van hetgeen kouten dat ze tevoren op de aarde deden en zeggen: wij en onze gezinnen waren in de wereld met een zeer grote vrees voor de helse pijnen. Maar God heeft ons begunstigd; hij heeft ons van de eeuwige vlammen bevrijd. Ze zullen noch zeggen: wij hebben in de wereld niet dan een enig zeer rechtvaardige en barmhartig God aangebeden. Vergeet niet de Koran te verkondigen: gij zijt niet ondankbaar van Gods genade; gij zijt niet bezeten. Zullen ze zeggen dat gij niets anders dan een dichter en rijmer zijt en dat men niets dan fabelen der verleden eeuwen van u te verwachten heeft? Zeg tot hen: gij verwacht de tijd van mijn ondergang; maar ik verwacht met u de tijd van [591] de uwe. Gebieden hun oversten hen dus te spreken? Zullen ze hardnekkig in hun dolingen wezen? Zullen ze zeggen dat Mohammed (de Koran) verdicht heeft? Zeker, ze zijn ongelovig. Dat ze enige reden bijbrengen die in lering en welsprekendheid met dit boek gelijk is, zo hetgeen dat ze zeggen, waarachtig is. Zijn ze van iets geschapen? Hebben ze iets geschapen? Hebben ze zichzelf geschapen? Hebben ze de hemelen en de aarde geschapen? Zeker, ze zijn ongelovig. Hebben ze de schatten van uw Heer in hun vermogen? Zijn ze reuzen? Hebben ze een ladder daar ze opklimmen om hetgeen dat men in de hemel zegt te horen? Hij geef enige reden van hen voelen. Geloofd gij dat God dochters heeft en dat gij zonen hebt? Zult gij enig loon van hem eisen om zijn wet te gehoorzamen? Is hij uw schuldenaar? De bozen zijn leugenaars. Weten ze het aanstaande? Schrijven ze 't? Willen ze tegen u aanspannen? De bozen spannen dikwijls tezamen tegen de vromen die niet dan een enig God aanbidden. Geloofd ze God; hij heeft geen medegenoot. Indien de ongelovigen een stuk van de hemel zagen vallen zo zouden ze zeggen dat het een wolk was die van de winden gedreven werd. Laat hen in hun hardnekkigheid totdat ze aan de dag van hun dood gekomen zijn: in deze dag zal hun samenzwering [592] onnut en ze van bescherming beroofd wezen. Ze zullen noch voor hun dood gestraft worden; maar 't grootste deel weet het niet. Heb geduld en verwacht Gods Oordeel: gij zult het haast zien. Ik zal u beschutten; en gij zult niet van bijstand beroofd wezen. Loof uw Heer, verhef zijn heerlijkheid als gij opstaat: loof hem ’s nachts en eer de sterren verdwijnen.

52. 't Hoofdstuk van de Ster, omvat zestig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Ster die verdwijnt dat uw vriend (Mohammed) niet doolt. Hij zegt niets van 't zijne; hij zegt niets dan hetgeen dat hem van de almachtige en zeer milde God ingegeven is. De Engel naderde hem in de hoogste plaats des hemels op de lengte van twee bogen en noch nader. God heeft hem hetgeen ingegeven dat hij zijn dienaar ingegeven heeft die niets van hetgeen dat hem ingegeven was veranderd heeft. Hij heeft hetgeen gezegd dat hij gezien heeft waarin de gestalte de Engel was. Twist niet tegen hem van hetgeen dat hij gezien heeft. Hij zag eertijds de Engel in de hemel bij de boom die aan de rechterzijde van Gods zetel staat. (De Turken geloven dat er een appelboom aan de rechterzijde van Gods zetel staat en dat niemand hoger klimmen kan dan zijn takken, ja ook niet de engelen En ofschoon deze boom met hetgeen dat hem [593] dekt bedekt was zo is echter zijn gezicht niet verblind en hij niet afgeweken. Zeker, hij heeft de grote wonderen van zijn Heer gezien. Hebt gij op Alat, Az, en Menat, deze drie afgoden gemerkt? Zult gij zweren dat God dochters heeft en dat gij zonen hebt? Gij zult een valse eed doen en in een openbare doling zijn. Deze afgoden hebben niets anders dan de namen die uw vaders en gij aan hen gegeven hebt. God heeft u niet geboden hen aan te bidden. Gij volgt alleen uw tochten die ver van de waarheid afgeweken zijn; God leert aan u de weg der zaligheid door de mond van zijn Profeet. Verwerft de mens van de afgoden hetgeen dat hij van hen begeert? God is God in 't begin en in 't einde. Hoe veel engelen zijn er in de hemelen wiens gebeden onnut zijn zo God hen niet behaaglijk vindt? Diegenen die niet in de dag des Oordeels geloven zeggen dat de engelen dochters zijn; maar ze weten niet wat ze zeggen. Ze spreken daarvan door waan en deze waan is niet eenstemmig met de waarheid. Wijk van diegenen die ons geloof verwerpen die niets dan de goederen van de aarde begeren en van de andere dingen geen kennis hebben. Uw Heer kent diegenen die van de rechte weg afdwalen en diegenen die de weg der zaligheid volgen. Al hetgeen wat in de hemelen en op de aarde is [595] behoord God toe. Hij zal de bozen straffen en de goeden vergelden: hij vergeeft de vergefelijke zonden diegene, die de dodelijke zonden schuwen; hij is ten hoogste barmhartig. Hij weet dat hij u van aarde geschapen en in de buik van uw moeders gevormd heeft. Prijst uzelf niet. Hij kent diegenen die zijn vrees voor ogen hebben. Hebt gij diegene gezien die 't geloof verlaten heeft? Men heeft een weinig goed en niets meer aan hem gegeven. Weet hij hetgeen dat hem overkomen zal? Heeft hij kennis van 't aanstaande? Zal hij niet hetgeen leren wat in de boeken van Mozes en Abraham geschreven staat, te weten dat niemand een anders last dragen zal? De mens zal niets hebben dan hetgeen dat hij gewonnen heeft. Hij zal eindelijk zijn arbeid zien en naar zijn werken vergolden worden. Alles zal in tegenwoordigheid van uw Heer gezien wezen. Hij doet lachen en wenen, leven en sterven. Hij heeft het mannelijk en 't vrouwelijk van alle dingen geschapen. Hij geeft en beneemt de mens de ziel als 't hem goeddunkt. Hij is zeer rijk en behoeft niemand. Hij is de Heer van de dwaalster die van de mensen aangebeden is. Hij heeft Aad en Temod verdelgd en Noach ‘s volk, wat meest afgedwaald en onrechtvaardigst was verdronken. Hij heeft Lot’ s stad omgeworpen en met [595] gloeiende stenen bedekt. In wie zullen ze geloven zo ze niet in uw Heer geloven? Deze Profeet is gezonden om de helse pijnen aan u te verkondigen, gelijk de andere Profeten die voor u geweest zijn gedaan hebben. De dag des Oordeels nadert en niemand, dan God weet wanneer hij komen zal. Verwondert gij u van deze redenen? Gij spot ermee en weent niet als men tot u spreekt: maar gij zult in uw zonden overvallen worden zo gij u niet voor God verootmoedigt en hem aanbidt.

53. 't Hoofdstuk van de Maan, omvat vijfenvijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De dag des Oordeels nadert; de maan heeft zich in twee gedeeld: de ongelovigen geloven echter niet de wonderdaden als ze hen zien maar zeggen dat het toverij is. Ze liegen en volgen niets dan hun drift: maar alles staat geschreven. Men heeft aan hen de geschiedenis der voorgaande eeuwen, vol van zeer heilzame raden, verkondigd: hun verkondigers zijn echter onnut aan hen geweest. Wijk van hen als ze tot het algemeen Oordeel waarin ze niet willen geloven geroepen zullen worden. In deze dag zullen hun ogen van vrees verbijsterd wezen. Zij gelijk verschrikte [596] sprinkhanen verspreidt zullen uit de aarde tevoorschijn komen. Ze zullen naar diegene lopen die hen ten Oordeel zal roepen en zeggen: Ziet hier een rampzalige dag voor de bozen. 't Volk heeft voormaals Noach geloochend en gezegd dat hij bezeten was. Noach vermaande hen en riep zijn Heer aan en zei eindelijk dat hij geen meer krachten had en dat hij door de boosheid der mensen overwonnen was. Hij werd toen krachtig geholpen. Wij openden de deuren des hemels en deden een uitzonderlijke regen vallen en springbronnen van onder de aarde tevoorschijn komen. De wateren des hemels en de aarde verzamelden tezamen, en verdronken de ongelovigen, uit oorzaak van hun zonden. Wij borgen Noach in de Ark die goed genageld en gedreven was. Ze dreef op 't water door onze toelating om tot bewijs van onze almacht te dienen. Is er iemand onder de ongelovigen van deze tijd die erop denkt? Zullen ze op de straf van hun misdaden en op de helse pijnen denken? Wij hebben gemaakt dat de Koran licht te verstaan is. Is er iemand die zich daarin oefent? De bozen, die Aad verloochenden werden gestraft: maar met wat bestraffing! Wij zonden in een dag die ongelukkig voor hen was een geweldige wind tegen hen die de mensen gelijk ontwortelde palmbomen neer liet vallen. Aanmerk hoedanig [597] hun straf heeft geweest. Wij hebben de Koran verstandelijk gemaakt. Is er iemand die zich daarin oefent? Temod en de zijnen verloochenden de Profeten en verachtten hun vermaningen en zeiden: Is er iemand onder ons die u van de rechte weg afleiden zal? Zo gij hem volgt, hij zal u in de hel geleiden. Is hij onder ons verkozen om alleen Gods ingevingen te ontvangen? In tegendeel, hij is een bedrieger. Maar ze hebben eindelijk diegenen gekend die boos en leugenaars zijn geweest. Wij zonden de kameel om de ongelovigen te beproeven; hun Profeet merkte op hetgeen dat ze deden en was geduldig. 't Water werd voor hen en voor de kameel gedeeld en ieder vond op zijn dag te drinken. Ze riepen echter hun makkers en doodden de kameel van Salhé. Maar op wat wijze zijn ze gestraft? Ik zond de donder tegen hen die hen droog als stro maakte. Wij hebben gemaakt dat de Koran licht te begrijpen is. Is er iemand die zich daarin oefent? Lot werd van zijn medeburgers verloochend en zijn onderwijzingen werden veracht. Wij zonden tegen hen een hete wind met brandende stenen die hen verdelgden. Wij herbergden ‘s morgens Lot met zijn gezin door onze bijzondere gunst: dus vergeld ik diegenen, die dankbaar van mijn weldaden zijn. Lot verkondigde hen de helse pijnen. Wij [598] overvielen hen toen ze tegen zijn vermaningen twisten. Ze zagen zijn gasten in gedaante van mensen in de stad komen. Wij verblindden hun gezicht en zeiden: Smaakt, ô bozen, de bestraffing van uw zonden. Ze werden 's ochtends met een eeuwige straf gestraft omdat ze Lot’ s woorden hadden veracht. Wij hebben de Koran verstandelijk gemaakt. Is er iemand die zich daarin oefent? Zeker, men preekte voor Farao’ s lieden; maar ze wilden mijn wet niet gehoorzamen; en ze hebben mijn wonderdaden veracht. Doch wij hebben hen in hun zonden overvallen. Zijn de ongelovigen die onder u gevonden worden beter dan diegenen die voor hen geweest hebben? Zult gij voor hen enig heil in de Schrift vinden? Zullen ze zeggen dat ze voerwinning op de gelovigen zullen verkrijgen? In tegendeel, ze zijn overwonnen en keren de rug. Zeker, het uur van hun bestraffing zal haast komen: hun tijd nadert; en hun pijn in de hel zal groter dan die van de aarde wezen: Ze zijn geheel van de weg der zaligheid afgedwaald; en ze zullen met het hoofd vooruit in de eeuwige vlammen gesleept en gestoten worden. Wij hebben, door onze macht alleen, alles geschapen en niet dan een woord gesproken; en in een ogenblik was het ding. Wij hebben voormaals een groot getal van ongelovigen, hen gelijk, verdelgd. [599] Zal er iemand wezen die daarop denkt? Al 't goed en kwaad dat ze gedaan hebben staat uitvoerig opgeschreven. De vromen zullen in genoeglijke tuinen wonen en uit eeuwige vloeden drinken. Ze zullen geen leugens in hun vergaderingen spreken en eeuwig bij de Grootachtbaarste en Almachtige wonen.

54. 't Hoofdstuk van de Barmhartige, omvat achttien regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De Barmhartige heeft de Koran geleerd, de mens geschapen en 't gebruik van reden aan hem gegeven. Hij heeft de zon en maan geschapen om de tijden der jaar te rekenen. De sterren en bomen aanbidden hem. Hij heeft de hemelen verheven, de gerechtigheid opgericht en geboden met goed gewicht te wegen. Hij heeft de aarde tot de woning der mensen en allerhande vruchten, zaden en bladen en aar bij de winden en dwarrelbuien geschapen. O (mensen en duivels) wat Heer anders dan de uwe verloochend gij? Hij heeft de mens, gelijk een pot, van aarde gemaakt en de duivels van de vlam der vuur: Wat Heer verloochend gij anders, dan uw Heer? Hij is de Heer der beide ondergangen en der beide opgangen: Wat [600] Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Hij mengt het zoet met het zout water; en ze beide mengen zich lichtelijk tezamen. Wat Heer verloochend gij anders, dan uw Heer? Hij doet de parels en 't koraal uit de zee voortkomen: Wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Alle dingen zullen eindigen, maar 't aangezicht van uw achtbare en heerlijke Heer zal gedurig wezen: wat Heer verloochend gij anders, dan uw Heer? Al hetgeen dat in de hemel en op de aarde is eist zijn genade; hij is altijd hemzelf: Wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? O mensen en duivelen, ik zal u rekening van uw werken afeisen: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? O mensen en duivelen, treedt buiten de uiterste palen des hemels en de aarde, stapt daarbuiten zo gij kon; gij zult er geen macht toe hebben: Wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Als hij vlam zonder rook en rook zonder vuur tegen u zendt zo zult gij u niet kunnen beschutten: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Als de hemel zich opent schijnt hij als een roos of een karmozijnrode huid: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? De tijd zal komen waarin men den mensen en duivelen rekening van hun zonden afeisen zal: wat Heer verloochend gij anders, dan uw Heer? De bozen zullen aan hun aangezicht [601] bekend wezen; men zal hen rekening van hun vaardigheid en onachtzaamheid afeisen: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Ziet daar de hel die van de bozen niet geloofd werd. Ze zullen daar rondom en rondom een ziedend water keren waarvan ze drinken zullen: wat Heer verloochend gij anders, dan uw Heer? Diegenen die Gods vrees voor ogen hebben gehad zullen in tuinen ingaan daar de bomen met takken en bladen bedekt zijn, met beken en springbronnen versierd en met overvloed van allerhande vruchten verzorgt: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Ze zullen op heerlijke bedden, met rood karmozijn gevoerd rusten: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Ze zullen van de vruchten van deze tuinen naar hun believen plukken: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Daar zullen vrouwen zijn die de ogen op hen alleen vestigen en die van niemand, noch van mens, noch van Engel tevoren aangeraakt zullen wezen: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Ze zullen als koraal en robijn schijnen: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Weldaden worden met weldaden vergolden: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Daar zijn noch andere tuinen waarin en zeer groene kruiden, vloeden, dadels, granaten en allerhande vruchten [602] zijn: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? In deze tuinen zijn vrouwen die zeer zwarte ogen en zeer witte lichamen hebben. Ze zijn onder hutten bedekt; en niemand, noch mensen, noch Engelen, zullen hen voor hun gemaal aanroeren: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer! Ze zullen op groene tapijten, bij beken die met bloemen omzoomd zijn rusten: wat Heer verloochend gij anders dan uw Heer? Geloofd zij de naam van God, uw Heer; men is eeuwig eer en roem aan hem schuldig.

55. 't Hoofdstuk van 't Oordeel, omvat negenennegentig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De dag des Oordeels zal komen: niemand kan hem loochenen. In deze dag zullen veel bedroefd en verootmoedigd en veel verheven en blijde wezen. De aarde zal beven, de bergen zullen zich openen en gelijk stof dat van de wind gedreven wordt verstrooid worden. Gij zult op drievormig wijzen bij deze dag des Oordeels wezen. Sommigen zullen in hun rechterhand het boek hebben waarin al hun werken geschreven staan, de anderen zullen 't in de linkerhand hebben; en diegenen die in weldoen hen voorgegaan zijn zullen de naasten [603] aan zijn goddelijke Majesteit en meest in 't Paradijs verheven wezen. Van de eerste eeuwen zullen er veel en van de laatste eeuwen weinig zijn. Ze zullen op bedden rusten die met goud en gesteenten versierd zijn en alle elkaar in 't aangezicht zien. Jonge kinderen zullen rondom hen gaan met vaten, schalen en bekers vol van een aangename drank die hen geen hoofdpijn zal maken en niet dronken doen worden. Ze zullen alle de vruchten hebben die ze kunnen wensen en zodanige spijs als ze zullen begeren. Ze zullen vrouwen met zwarte ogen en zo wit als snoerparels hebben tot vergelding van hun goede werken. Ze zullen geen kwade woorden horen spreken, niet zondigen en steeds de stem van diegene horen die hen zegenen. Diegenen die hun boek in de rechterhand houden zullen bij een verse appelboom, zonder doornen, en bij de Musa boom, onder een aangename schaduw, bij een lopend water staan met een grote menigte van allerhande vruchten die ze op aangename bedden liggen onbeschroomd zullen gebruiken. Wij hebben de Paradijs dochters jonge meisjes en tot hun gemaal genegen geschapen tot genoegen van diegene die 't rekenboek van hun werken in de rechterhand houden en van een groot getal van diegene die in de eerste eeuwen geweest [604] hebben en van een getal van diegene die in de laatste eeuwen zullen wezen. Diegenen die hun rekenboek in de linkerhand houden zullen van een zeer hete wind gepijnigd worden: ze zullen ziedend water drinken en in een zwarte, hete en vuile rook wezen; omdat ze in de wereld wellustig en in Gods geboden te onderhouden lui en traag zijn geweest en in de snoodheid van hun zonden bleven. De ongelovigen zeggen: Hoe! Wij zullen na de dood aarde en stof zijn en met onze vaders en voorzaten weer opgewekt worden? Zeg tot hen: Gij uw voorzaten en uw nakomelingen zullen alle voor God verzamelen om geoordeeld te worden. Gij zult dan, ô boze bedriegers van de vrucht der boom Zakon (helse vrucht) eten en uw buik daarmee vullen: gij zult ziedend water drinken en altijd dorstig zijn. Daar ziet gij de staat waarin gij in de dag des Oordeels wezen zult. Wij hebben u alle geschapen: indien gij 't niet geloofd zo aanmerkt de goederen die gij bezit; hebt gij zelf hen geschapen? Wij hebben bevolen dat gij sterven zult. Wij kunnen als 't ons belieft andere schepselen, u gelijk, in uw plaats stellen en u in een andere gestalte, die gij niet weet, veranderen. Wij deden de ziel in uw lichaam ingaan: indien gij 't niet merkt zo aanmerkt uw landbouw. Doet gij de vruchten van de aarde voortkomen? Of [605] doe ik hen tevoorschijn komen? Ik zal, zo ik wil, uw landen droog, gelijk stro zonder graan maken; en gij zijt echter verwaand. Gij zegt: Hoe! Zal ons graan, dat wij gezaaid hebben verloren zijn? In tegendeel, wij zullen 't bewaren. Aanmerkt het water dat gij drinkt; hebt gij 't van de wolken doen afdalen? Of hebben wij 't van daar doen afkomen? Indien wij willen zo zullen wij 't zo zout maken dat gij er niet van zult kunnen drinken als gij niet dankbaar van deze weldaad zijt. Aanmerkt het vuur wat gij ontsteekt: Hebt gij 't hout, dat brandt geschapen? Wij hebben 't geschapen om u aan 't helse vuur te doen gedenken en tot nuttigheid van 't volk. Verheft de naam van de machtigste God. Ik zweer bij diegene die de sterren doet vallen, (dit is een grote eed zo gij hem wel kent) dat de Koran een prijszenswaardig boek is. Men vindt er alles in goede ordening in geschreven. Niemand zal hem handelen zo hij niet zuiver en rein is. Hij is van God, de Heer der wereld, gezonden. Indien gij hetgeen dat in dit boek geschreven is verwerpt zo zult gij in 't getal der ongelovigen wezen en de waarheid bekennen als de ziel uit uw lichaam vertrekken zal. Ik weet dat beter dan gij; maar gij aanmerkt het niet. Indien gij geloofd dat gij niet verrijzen zult zo doet uw ziel weer in uw lichaam keren als [606] ze op uw lippen zal wezen. Als een vroom man zal sterven zal hij rust en allerhande genoegen in de geneugten van 't Paradijs vinden, zo hij van diegenen is die 't rekenboek van hun werken in de rechterhand houden; en hij zal van de eeuwige pijnen bevrijd wezen. Indien hij in 't getal der ongelovigen en verdoolden is zo zal hij in 't helse vuur gestort worden. Dit is een zeer zekere waarheid. Verhef de naam van uw almachtige Heer.

56. 't Hoofdstuk van 't IJzer, omdat negentwintig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Al hetgeen, wat in de hemelen en op de aarde is verheft Gods heerlijkheid; hij is almachtig en wijs. Het koninkrijk der hemelen en de aarde behoord hem toe. Hij geeft het leven en de dood aan diegene die 't hem goeddunkt. Hij is zonder begin en zonder einde. Hij weet al hetgeen wat van de mensen geopenbaard en verborgen gehouden wordt; hij weet alles. Hij heeft de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen en zit in zijn zetel. Hij weet al hetgeen dat in de aarde ingaat en dat daar uitkomt. Hij weet al hetgeen dat van de hemel afdaalt en al hetgeen dat derwaarts opklimt. Hij is bij u, waar gij ook zijt, en [607] ziet al hetgeen dat gij doet. 't Koninkrijk der hemelen en de aarde behoord hem toe; en alle dingen gehoorzamen hem. Hij doet de nacht op de dag volgen en weet hetgeen dat in 't hart der mensen is. Geloofd in God en in zijn Profeet. Besteed in goede werken een deel der goederen die hij aan u gegeven heeft en hij zal noch meer aan u geven. Doet mild goed aan diegenen die in zijn wet geloven. Waarom zult gij niet in God en in zijn Apostel geloven die de geboden van uw Heer aan u leert? Gij hebt hem belooft zijn wet te omhelzen. Hij heeft zijn geboden zijn dienaar ingegeven om u uit de duisternissen te doen vertrekken en in 't licht te geleiden; hij is goedertieren en barmhartig. Wie belet u enige kosten tot zijn verheerlijking te doen. De erfenis der hemelen en de aarde behoord hem toe. Diegenen die voor de verovering van Mekka enige kosten tot zijn dienst gedaan hebben zijn niet gelijk in verdienste met diegenen die gestreden hebben om deze stad te veroveren. Ze staan op een veel hoger trap dan diegenen die niet gestreden hebben en zullen van zijn goddelijke Majesteit beschermd worden. Hij belooft het Paradijs aan de vromen en weet al hetgeen dat gij doet. Wie zal enig aalmoes aan hem lenen? Hij zal zijn goederen vermeerderen en een grote vergelding aan [608] hem geven. Gedenk aan de dag waarin gij diegenen, mannen en vrouwen, die mijn geboden gehoorzaamd hebben zult zien met een licht dat voor hen zal gaan. Men zal tot hen zeggen: Heden wordt aan u geboodschapt dat gij in tuinen, daar in veel vloeden vloeien, en daarin gij de opperste gelukzaligheid zult vinden ingaan en eeuwig blijven zult. Gedenk aan de dag waarin de bozen tot de ware gelovigen zullen zeggen: Aanschouw ons, keert uw gezicht naar ons; opdat wij een weinig van uw licht scheppen: ze zullen tot hen zeggen: Keert weer terug om licht te eisen. Daar is een plaats tussen beide die een verborgen deur heeft; ze is vol genade en rust voor de goeden en buiten van ellende voor de bozen omringt. Ze zullen de goeden roepen en tot hen zeggen: Waren wij niet van uw godsdienst? De goeden zullen antwoorden: Ja, maar gij hebt door ongehoorzaamheid uw zielen verraden en gij hebt van Gods wet getwijfeld. Uw lasteringen hebben u tot aan het uur van uw dood verwaand gemaakt. De duivel heeft u opgeblazen doen worden en u tegen de geboden van zijn goddelijke Majesteit doen opstaan. Heden is er geen genade noch verlossing voor u. 't Helse vuur is de woning der bozen: ô hoedanige woning! Diegenen die in God geloven [609] hebben geen verdriet van hun hart te vernederen in 't gedenken van de Koran en van de waarheid, die daarin begrepen is. Ze zijn niet gelijk diegenen die voormaals kennis van de geschreven wet hebben gehad. Ze bleven lange tijd zonder Profeten, hun harten verhardden en 't grootste deel onder hen was boos. Weet dat God het leven aan de aarde, na haar dood, geeft. Wij hebben de geheimenissen van 't geloof aan u geleerd; gij zult hen misschien begrijpen. God zal de weldaden die de goeden aan hem lenen vermeerderen en een grote vergelding aan hen geven. Diegenen die in God en in zijn Profeet geloven zijn vrome lieden. De martelaars zullen van God vergolden worden en van licht overdekt wezen: en de bozen die zijn geboden ongehoorzaam zijn zullen voor eeuwig verdoemd worden. 't Leven van deze wereld is niet dan ijdelheid, spel, bedrog en verwaandheid. De overvloed der goederen en kinderen is gelijk de regen: de bozen zijn verwonderd van de planten die ze voortbrengt, die eindelijk verwelken en geel worden en daarna geheel uitdrogen. De bozen zullen grote pijnen voelen en de goeden Gods barmhartigheid genieten. 't Leven van deze wereld is niets dan stof van hoogmoed. Verzoekt vergiffenis van God. 't Paradijs, zo ruim als de hemel en [610] de aarde, is voor diegenen bereid die in zijn goddelijke Majesteit en in zijn Profeet geloven; 't is een onmetelijke genade die hij aan diegene die 't hem goeddunkt, bewijst. Al 't kwaad wat gij op aarde in uw goederen en in uzelf lijdt staat in een boek geschreven eer 't u overkomt; dit is zeer licht voor God op dat gij u niet bovenmate in uw kwellingen zou bedroeven, noch bovenmate in uw vreugden verheugen. God bemint de verwaande niet: hij heeft niet te doen met de gierigaards die de gierigheid het volk aanprijzen en van hun plicht afwijken. Men is lof aan hem schuldig; men is in alle plaatsen lof aan hem verplicht. Zeker, wij hebben onze Boden met onze bevelen en de geschriften met hen gezonden en daarbij de schaal op dat het volk met goed gewicht zou wegen. Wij hebben 't ijzer aan de mensen gegeven; het veroorzaakt groot kwaad en groot goed in de wereld. God kent diegenen die met ijver voor zijn wet en voor zijn Profeet strijden, zonder hem te zien; hij is sterk en almachtig. Wij hebben Noach en Abraham gezonden om 't volk te onderwijzen en de Schrift aan hun geslacht geleerd. Sommigen volgden de rechte weg en veel waren onze geboden ongehoorzaam. Wij zonden na hen onze Profeten en Apostelen en Jezus, Maria’ s Zoon en leerden [611] 't Evangelie aan hem. Wij stelden de heusheid, goedertierenheid en kuisheid in 't hart van diegene die hem volgden. Wij hebben hen niet geboden de ongehuwde staat te onderhouden; maar ze hebben zichzelf bewaard uit oorzaak van de begeerte die ze hadden om God te behagen. Ze hebben hun wet niet, gelijk ze behoorden, onderhouden. Veel waren ongehoorzaam; en wij hebben diegenen onder hen, die geloofden vergolden. O gij die in Jezus geloofd, vreest God en geloof in zijn Profeet; gij zult dubbelde vergelding van Gods barmhartigheid hebben. Hij zal u uwe zonden vergeven; hij is goedertieren en barmhartig. Ik leer deze dingen aan u op dat diegenen die voormaals de geschreven wet ontvangen hebben bekennen dat ze op Gods genade niet vermogen. Hij geeft haar aan diegene die 't hem goeddunkt: zeker, ze is onmetelijk.

57. 't Hoofdstuk van 't Geschil, omvat tweetwintig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. God heeft de reden van haar gehoord die met u twist over de daad van haar gemaal: ze heeft haar klacht aan hem gedaan. Hij verstaat alle uw redenen; hij verstaat en ziet alles. [612]

Niemand onder u zal ooit zweren dat hij zijn gemalin zo weinig als zijn moeder aanraken zal. Uw vrouwen zijn niet uw moeders; uw moeders zijn diegenen die u ontvangen en gebaard hebben. Diegenen die dus spreken betonen zich onheus; maar God is goedertieren en barmhartig. Diegene die gezworen heeft zijn gemalin niet aan te roeren en haar bekennen wil zal tot voldoening van zijn eed vrijheid aan een slaaf geven eer hij haar aanraakt; zulks is aan u bevolen: God weet al hetgeen dat gij doet. Indien hij geen vermogen heeft om een slaaf te verlossen zo zal hij twee achtereenvolgende maanden vasten eer hij haar aanraakt. Maar indien hij niet kan vasten zo zal hij aalmoezen aan vijftig armen geven. Gij moet dus doen indien gij in God, en in zijn Profeet geloofd: God heeft het dus bevolen en grote pijnen voor diegenen bereid, die tegen zijn geboden doen. Diegenen die hem en de Profeet ongehoorzaam zijn zullen met schaamte en schande overtrokken worden, gelijk diegenen zijn geweest, die in boosheid hen voorgegaan hebben. God heeft zijn geboden op aarde gezonden; diegenen, die hen verwerpen, zullen in de dag, waarin hij hen zal doen verrijzen, ruw gepijnigd worden: hij zal al hetgeen, dat ze gedaan hebben, tot hen zeggen; hij heeft er [613] nauwe rekening af gehouden, maar ze hebben 't vergeten: hij ziet alles. Ziet gij niet dat al hetgeen, wat in de hemelen, en op de aarde is, hem toebehoord? Indien gij in 't heimelijk met uw drie verzameld zijt, hij is de vierde: zo gij vijf zijt, hij is de zesde: zo gij meer of minder zijt, hij is altijd met u waar gij ook zijt. Hij zal in de dag des Oordeels de mensen al hetgeen zeggen dat ze gedaan hebben: hij weet alles. Ziet gij niet het bedrijf van diegene waaraan men de geheime vergaderingen verboden heeft? Ze keren weer tot hun zonde en doen hetgeen wat aan hen verboden was. Ze verzamelen heimelijk met boosheid om tegen u aan te spannen en om u ongehoorzaam te wezen: en als ze tot u komen zo zeggen ze dat gij dingen spreekt die God u niet ingegeven heeft te zeggen. Ze weten in hun zielen dat God hen van hun redenen zal straffen en dat ze alle naar de hel, daar ze bescheiden zijn, zullen gaan. O gij die geloofd, maakt geen heimelijke vergadering om God te vergrammen, om tegen zijn Profeet aan te spannen en om hem ongehoorzaam te wezen. Verzamel tezamen om deugdelijke werken te doen en om God te dienen. Heb zijn vrees voor ogen. Gij zult eens voor zijn goddelijke Majesteit verzamelen om geoordeeld te worden. De heimelijke [614] vergaderingen komen van de duivel voort om de vromen te bedroeven: hij doet hen geen kwaad dan door Gods toelating. Alle gelovigen moeten zich aan zijn goddelijke wil overgeven. O gij die geloofd, als gij met de Profeet verzameld en als men tot u zegt dat gij mild zult geven, zo geeft mild: God zal zijn genade aan u meedelen: als men tot u zegt dat gij opstaan zult zo staat op; God zal alle ware gelovigen opheffen die onder u zijn en de geleerden enige trappen boven de anderen stellen. Hij weet al hetgeen dat gij doet. O gij die geloofd, als gij gezind zijt enig geheim aan de Profeet te openbaren zo zeg het hem met waarheid: gij zult goed daarvan verkrijgen; en hij zal u reinigen. Indien gij vreest uw geheim aan hem te zeggen zo zal God zijn genade niet aan u geven. Doet uw gebeden ter gestelde tijd, deelt de Tienden uit en gehoorzaam God en zijn Profeet: God weet al hetgeen dat gij doet. Ziet gij niet diegenen die zijn wet verlaten hebben? De gramschap van zijn goddelijke Majesteit is op hen gevallen. Ze zijn verscheiden van voelen in hun leugen en weten wel dat ze liegen: maar hij heeft een grote straf voor hen bereid uit oorzaak van hun lasteringen. Ze hebben hun geloof verborgen en zijn afgeweken. Zeker, hij heeft strenge straffen voor hen bereid: hun goederen en [615] kinderen zullen hen niet van zijn gramschap kunnen bevrijden. Ze zullen in 't helse vuur gestort worden daar ze eeuwig zullen blijven. Gedenk aan de dag waarin hij hen zal doen verrijzen. Ze zullen voor u zweren, gelijk ze zweren, dat ze in zijn wet geloofd hebben. Ze zeggen dat ze goed doen en zijn leugenaars. De duivel heeft hen vooringenomen en hen Gods woord doen vergeten: diegenen die hem volgen zijn verloren lieden. Diegenen die Gods wil en die van zijn Profeet tegenstreven zijn van de duivel overwonnen. God heeft in de Schriften gezegd: gij zult geen overwinning op mij, noch op mijn Profeet verkrijgen. Hij is almachtig en altijd overwinnaar. Gij zult niemand van diegene vinden die in zijn wet en in de dag des Oordeels geloven die de geboden van zijn goddelijke Majesteit en diegenen van zijn Profeet niet nauwkeurig onderhouden ofschoon hun vaders, kinderen, broeders en hun makkers tegen hen zijn. God heeft het geloof in hun hart ingedrukt: hij heeft hen door zijn geest versterkt en zal hen in tuinen doen ingaan daar veel vloeden vloeien en daar ze eeuwig zullen blijven. Hij zal van hun gehoorzaamheid voldaan en ze van zijn genade vergenoegd wezen. Diegene, die zijn geboden gehoorzamen zullen zalig zijn. [616]

58. 't Hoofdstuk van de Ballingschap, omvat viertwintig regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Al hetgeen wat in de hemelen en op de aarde is verheft Gods heerlijkheid. Hij is almachtig en wijs. Hij is 't die de bozen van onder diegenen gebannen heeft die de geschreven wet wisten. Toen hij hen voor de eerste maal bande geloofde gij niet dat ze uit hun huizen moesten vertrekken. Gij geloofde dat hun burchten hen van zijn bestraffing zouden beschermen: maar hij heeft hen overvallen en de schrik in hun harten ingeworpen. Ze hebben door hun eige handen hun woonplaatsen verdelgd om de ware gelovigen te helpen. O gij die wijs is, aanmerkt hun einde. Indien God hen niet bevolen had uit hun land te vertrekken, zo zou hij hen op een andere wijze gestraft hebben. Ze zullen eindelijk de straffen van 't helse vuur voelen omdat ze zijn geboden en Profeet ongehoorzaam zijn geweest. Diegene die hem ongehoorzaam is zal strengelijk gestraft worden. Gij snijdt niet de palmbomen af, en laat hen niet staan, dan door Gods toelating. Hij dekt met schaamte en schande diegenen die hem ongehoorzaam zijn. Hij beveelt u een deel van de roof die gij op de vijanden verkreeg, zo [617] van paarden en kamelen als van de andere goederen aan de Profeet te geven: hij geeft hem macht en achtbaarheid over diegene die 't hem goeddunkt; hij is almachtig. Hij beveelt u een deel van hetgeen dat gij op de stedelingen van Mekka verovert aan de Profeet te geven. Hij beveelt hetgeen dat hem goeddunkt. Deelt het mee aan God, aan de Profeet, aan zijn verwanten, aan de armen, wezen en pelgrims opdat er geen wanordening tussen u komt die rijk zijt. Doet hetgeen wat de Profeet aan u bevelen zal en onthoud u van hetgeen wat hij aan u zal verbieden. Vreest God: hij is streng in zijn bestraffingen. Doet goed aan de armen die hun middelen en huizen hebben verlaten en ten dienste van God en om zijn wet en Profeet te beschermen van de bozen afgescheiden zijn. Diegene, die voor hen, ten dienste van God, hun huizen hebben verlaten, beminnen diegenen die hen gevolgd zijn: Ze benijden hen niet de goederen, die ze bezitten, schoon ze zelven behoeftig zijn. Diegenen, die niet gierig zijn, zullen zalig wezen; diegenen, die na hen komen, zullen voor hen bidden, en zeggen: Heer, vergeef onze zonden aan ons en aan onze broeders die ons in de onderhoud van uw geboden voorgegaan zijn. Plaats net de haat in onze harten tegen diegenen die uw wet volgen: gij [618] zijt goedertieren en barmhartig. Ziet gij niet dat de bozen tegen hun broeders die zo boos als ze zijn zeggen: Indien gij niet zo haastig uit Medina was getrokken zo zouden wij met u uitgetrokken wezen en nooit diegene gehoorzaamd hebben die gij gehoorzaam zijt geweest: Zo gij gestreden had, wij zouden u beschermd hebben. God ziet dat ze boos zijn. Indien ze vertraagd hadden met vertrekken, ze zouden niet meegetrokken wezen: indien ze gestreden hadden, ze zouden hen niet geholpen maar de rug gekeerd en geen bescherming gevonden hebben. Ze zijn meer voor de mensen bevreesd dan voor God omdat ze onwetend zijn. (De Joden) zullen niet gezamenlijk tegen u strijden dan in hun burchten en achter de muren. De oorlog is wreed onder hen: maar denk niet dat ze tezamen verzamelen en zich verenigen zullen. Hun harten zijn gedeeld omdat ze geen kennis hebben. Ze zijn gelijk diegenen die hen voorgegaan zijn. Ze werden gestraft en gedood; en ze zullen in de dag des Oordeels grote pijnen voelen. Ze zijn gelijk diegene die van de duivel verleid is die tot hem zei: Ik ben onschuldig van uw boosheid: ik vrees voor God, de Heer van 't Heelal. Hun beider einde is in 't helse vuur gestort te worden daar ze eeuwig zullen blijven: Zodanig is de vergelding der [619] bozen. O gij die geloofd, vreest God en denkt op hetgeen dat gij in de dag des Oordeels zult doen. Vreest God; hij weet al hetgeen dat gij doet. Weest niet gelijk diegenen die zijn geboden vergeten: hij zal hen ook vergeten; en ze zullen in 't getal der verdoemden blijven. Ze zullen rampzalig zijn; en diegenen die in 't Paradijs ingaan zullen zalig wezen. Indien wij de Koran op een berg doen afdalen zo zal de berg zich van de vrees die hij van Gods woord zal hebben openen. Ik spreek dus door gelijkenis tot het volk; misschien zal 't zich bekeren. Daar is niet dan een enige God: hij weet het tegenwoordige, verleden en toekomende. Hij is goedertieren en barmhartig. Daar is niet dan een enige God, Koning van alles. Hij is heilig, de verlosser, waarachtig en een straffer, sterk, machtig en heerlijk. Geloofd zij God; hij heeft geen medegenoot. Hij is God, de Schepper die al hetgeen wat in de wereld is gemaakt heeft. Alle de heerlijke namen behoren hem toe. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is verheft zijn heerlijkheid. Hij is almachtig en wijs.

59. 't Hoofdstuk van de Proef, omvat achttien regels, te Mekka geschreven.

Enige geleerde Mohammedanen hebben dit het Hoofdstuk van de Beroeping genoemd omdat het van de vrouwen handelt die hun mannen verlieten om Mohammed’ s wet te volgen die beveelt hun hart en oogmerk te beproeven en hun beroeping te bekennen,

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O gij die geloofd, gehoorzaam niet mij, noch uw vijanden. Gij betoont hen vriendschap als gij hen bejegent. Ze verwerpen echter de waarheid die aan u gezonden is; ze verdrijven de Profeet en ook u en dit omdat gij in God, uw Heer, geloofd. Verzoekt niet hun vriendschap als gij voor mijn wet zult strijden: ik weet wat gij vrezen moet, en gij weet het niet. Hij die hetgeen doet dat hierboven verboden is zal een zeer kwade weg volgen. Indien ze voordeel op u hebben zo zullen ze uw vijanden wezen. Ze zullen hun handen en hun tong tegen u uitstrekken. Ze zullen u schelden en wensen dat gij uw geloof verzaakt. Indien gij zulks doet zo zult gij in de dag des Oordeels geen genoegen van uw wijven, noch van uw kinderen verkrijgen en van hen gescheiden worden. God zal al hetgeen zien dat gij doet. Gij hebt een voortreffelijk voorbeeld in Abraham en in diegenen die met hem waren toen ze tot het volk zeiden: wij zijn onschuldig van de zonde die gij doet, met een ander god dan God, te aanbidden. Abraham zei tot zijn vader; [621] Ik zal van God geen vergiffenis voor u verzoeken. Ik kan u, zo gij een afgodendienaar zijt, niet van zijn bestraffing bevrijden. Heer, al ons vertrouwen is in u. Onze toevlucht is in uw barmhartigheid. Bescherm de ongelovigen niet tegen ons. Vergeef ons onze zonden: gij zijt barmhartig en wijs. Gij hebt in hen een voortreffelijk voorbeeld voor diegenen die God vrezen en de dag des Oordeels ontzien. God heeft niet met diegenen te doen die de ongelovigen gehoorzamen: hij behoeft niemand; en men is lof in alle plaatsen aan hem schuldig. Hij zal misschien voor 't aanstaande een grote vriendschap tussen u en diegenen die gij haat oprichten. Hij is almachtig, goedertieren en barmhartig. Hij verbiedt u niet de ommegang met diegenen die niet tegen u voor zijn geloof strijden en die u niet uit uw huizen verdrijven. Hij verbiedt u niet hen recht en gelijk te doen. Hij bemint de gerechtige mensen. Hij verbiedt u de ommegang met diegenen die tegen uw geloof strijden, die u uit uw huizen verdrijven en die hen helpen u verdrijven. Hij verbiedt u hun te gehoorzamen en vriendschap met hen te maken: diegenen die hen gehoorzamen zullen groot ongelijk hebben. O gij die in God geloofd, als de vrouwen van uw vijanden zich aan uw zijde begeven, zo beproef hun geweten. Indien gij bekent dat ze gelovig zijn en [622] dat ze in Gods wet geloven zo zult gij hen niet weer aan de ongelovigen overgeven. Ze mogen hen niet bekennen, noch de vrouwen hen aanraken. Geeft hun middel tot hun nooddruft. Gij zult niet zondigen, zo gij hen trouwt: maar trouw hen niet naar de inzettingen der ongelovigen. Vraagt hen hoedanig een bruidsschat ze willen hebben: Ze zullen u naar hetgeen vragen dat gij hen geven wilt; verdraagt tezamen. God gebiedt het dus: hij zal in de dag des Oordeels uw rechter wezen; hij weet al hetgeen dat gij doet en is zeer wijs. Indien uw vrouwen zich aan de zijde der ongelovigen begeven en gij enig verlies daardoor lijdt, zo zult gij diegene die dit verlies zal lijden zulks weer van de roof die gij verkrijgen zult vergoeden. Vreest God en geloof in de wet van zijn goddelijke Majesteit. O Profeet, als de vrouwen uw godsdienst willen omhelzen met vast voornemen van in God alleen te geloven, niet te stelen, geen hoererij te bedrijven, hun kinderen niet te doden, niet te liegen, noch te lasteren en gehoorzaam te wezen, zo ontvang hen bij u, verzoek vergiffenis voor haar bij God: hij is goedertieren en barmhartig. O gij die geloofd, gehoorzaam niet diegenen waartegen God vergramd is: Ze wanhopen van hun zaligheid, gelijk de bozen die voormaals in hun boosheid gestorven zijn, daarvan gewanhoopt hebben. [623]

60. 't Hoofdstuk van de Ordening, omvat veertien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is, loof God; hij is almachtig en wijs. O gij die geloofd zeg niet dat gij hetgeen doet wat gij niet doet. God haat diegenen die zeggen dat ze hetgeen doen wat ze niet doen en bemint diegenen die in de ordening en strijd, gelijk een sterke muur, voor zijn wet strijden. Gedenk dat Mozes tot zijn volk zei: gij zult mij geen kwaad aandoen, maar eindelijk bekennen dat ik Gods bode ben. Doch God heeft hen van de rechte weg afgeleid toen ze van de gehoorzaamheid van zijn geboden afweken: hij geleidt de bozen niet. Gedenk dat Jezus, Maria’ s zoon, tot de kinderen van Israël zei: Ik ben Gods bode; hij heeft mij gezonden om 't oude Testament te bevestigen en om aan u te boodschappen dat er na mij een Profeet zal komen diens naam Mohammed zal wezen. Toen hij met wonderdaden, met zeer verstandelijke redenen en met onfeilbare bewijzen was gekomen zeiden ze dat hij een tovenaar was. Wie is bozer dan diegene die God lastert? De ongelovigen willen door hun mond het licht der geloof uitblussen, maar God zal ’t tegen [624] hun wil tevoorschijn doen komen. Hij heeft zijn Profeet gezonden om 't volk op de weg der zaligheid te geleiden, om hen in de waarheid van zijn wet te onderwijzen en om haar, tegen de wil der ongelovigen, boven de andere wetten der wereld te doen uitsteken. O gij die geloofd, wilt gij dat ik een ding aan u leer wat u van de helse pijnen bevrijden zal? Geloofd in God en in zijn Profeet; besteed uw goederen en lichamen om voor zijn wet te strijden. Gij zult zeer goed doen zo gij het weet te bekennen. God zal u uwe zonden vergeven en in tuinen doen ingaan daar in veel vloeden vloeien. Hij zal u in de schone hoven van Eden daar de opperste gelukzaligheid is doen intreden. Hij zal noch een andere gunst, daar gij naar wenst, aan u geven, te weten de overwinning over uw vijanden. O gij die geloofd, ondersteun Gods wet. Jezus, Maria’ s zoon, zei tot zijn Apostelen: Diegene die met mij Gods wet ondersteunt zal van God ondersteunt en beschermd worden. De Apostelen antwoordden: wij zullen haar ondersteunen. Een deel der kinderen van Israël geloofde in Jezus en 't ander deel heeft zijn wet verworpen. Wij bewezen hulp aan diegenen die tegen hun vijanden geloofden en overwinnaars waren. [625]

61. 't Hoofdstuk van de Vergadering, omvat elf regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is, loof God, loof de heilige heerlijke en almachtige Koning. Hij heeft zijn Profeet, een Arabier van geboorte, gezonden om zijn geboden aan de Arabieren te verkondigen, om hen te zuiveren, om hen in de geschriften en in de geheimenissen van 't geloof te onderwijzen. Ze waren tevoren van de rechte weg afgedwaald. Diegenen die na hen zullen komen zullen geen Profeet die hem gelijk is zien. Dit is een bijzondere gunst van de almachtige en wijze God. Hij geeft haar aan diegene die 't hem goeddunkt en zijn gunsten zijn onmetelijk. Diegenen die 't oude Testament verkondigen en hetgeen wat het gebied niet doen zijn gelijk een ezel met boeken geladen: zo zijn diegenen die Gods geboden niet gehoorzamen; hij geleidt de bozen niet. O Joden, geloof niet dat gij Gods welbeminden zijt: verwacht de dood; gij zult uw doling bekennen. Ze geloven niet dat ze van hun zonden gestraft zullen worden; maar God ziet alle de onrechtvaardigen. Zeg tot hen: gij zult eens de dood vinden daar gij voor vlucht. Gij zult voor God die [626] 't tegenwoordige, verleden en toekomende weet, gezonden worden; hij zal aan u al hetgeen dat gij gedaan hebt vertonen, om geoordeeld te worden. O gij die geloofd als gij tot de vergadering van de vrijdag geroepen zijt om uw gebeden te doen, zo doe uw gebeden en verlaat uw koophandel: 't zal goed zijn dat gij 't weet. Als gij uw gebeden geëindigd hebt zo scheidt van elkaar, gaat daar 't u belieft en bid God om zijn genade. Gedenkt dikwijls aan zijn goddelijke Majesteit, gij zult zalig zijn. Als de ongelovigen enig voordeel gezien of enig vermaak gehad hebben zo hebben ze u verlaten, (en zijn uit de prediking gegaan.) Zeg tot hen: Hoe veel rijkdom en vermaak is bij God? Hij is de Rijke der rijken.

62. 't Hoofdstuk der Bozen, omvat elf regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Als de bozen u komen bezoeken zo zullen ze zeggen dat ze getuigen zijn van dat gij een Profeet zijt die van God gezonden is. Hij weet wel dat gij zijn Profeet zijt. Hij ziet dat ze veinzen en hun geloof verkopen om goederen in de wereld te hebben; daarin ze kwalijk doen. Ze zeggen met de mond: wij geloven in Gods wet en zijn boos [627] in hun zielen. De boosheid is in hun hart ingedrukt en ze zullen de geheimenissen van 't geloof niet begrijpen. De schoonheid van hun lichamen zal u niet mishagen als gij hen ziet. Ze richten zich op als ze spreken en schijnen een stuk hout dat tegen een muur staat. Ze vrezen voor alle lopende geruchten en zijn uw vijanden. Wacht u van hen; God zal zonder twijfel hen verdelgen. Hoe kunnen ze zijn wet lasteren? Toen men tegen hen zei: Komt bij de Profeet, hij zal aan God vergiffenis van uw zonden verzoeken; zo schudden ze 't hoofd en vertrokken zich met verwaandheid. Ramp is over hen: hetzij gij vergiffenis voor hen verzoekt of niet, God zal hen niet vergeven; hij bemint de bozen niet. Ze zeggen: Doe geen goed aan diegenen die deze Gods Profeet volgen totdat ze hem hebben verlaten. De schatten des hemels en der aarde komen God toe; maar ze begrijpen 't niet. Ze zeggen: Indien wij weer naar de stad Medina keren zo zullen wij de schaamte en schande daaruit verdrijven en eerder een grootheid daarin verheffen. In tegendeel, de grootheid, kracht en overwinning komen van God voort, van zijn Apostel en van diegenen die in zijn wet geloven: maar de ongelovigen kennen 't niet. O gij die in God geloofd, uw rijkdom en uw kinderen moeten u niet van zijn dienst afleiden. [628] Diegenen, die hem verlaten zullen in 't getal der verloren lieden wezen. Doe aalmoezen van de goederen die hij aan u gegeven heeft, eer het uur van uw dood komt. De bozen zullen dan zeggen: Heer, indien gij mij niet zo haast had doen sterven, ik zou uw wet omhelst hebben. God vertraagt niemands dood dan als het uur daarvan gekomen is: hij weet al hetgeen dat gij doet.

63. 't Hoofdstuk van 't Bedrog, omvat achttien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Al hetgeen wat in de hemel en op de aarde is, loof God. Hij is Koning van alles. Lof is aan hem schuldig; hij is almachtig. Hij is diegene die u geschapen heeft. Sommigen onderhouden zijn geboden en de anderen zijn ongelovig. Hij ziet al hetgeen dat gij doet. Hij heeft de hemelen en de aarde geschapen en u gemaakt. Gij zult eens voor hem verzamelen om geoordeeld te worden. Hij weet hetgeen dat in de hemel en op de aarde is: hij weet uw geheimenissen en hetgeen dat gij openbaar maakt. Hij weet hetgeen dat in 't hart der mensen is. Hebt gij niet gehoord wat voormaals aan de bozen gebeurt is? Ze werden gestraft en zijn in hun ongeluk gestorven. Ze zullen eindelijk strenge straffen [629] voelen omdat God Profeten, om hen te onderwijzen, aan hen heeft gezonden, en omdat ze zeiden: Hoe! Zal een mens, gelijk wij de rechte weg aan ons leren? Ze hebben hen veracht en Gods wet verlaten. Hij heeft met hen niet te doen; hij behoeft de wereld niet. Men is in alle plaatsen lof aan hem schuldig. Zullen de bozen geloven dat ze niet opgewekt zullen worden? In tegendeel, God zal hen weer doen verrijzen en aan hen al hetgeen zeggen dat ze gedaan hebben. Dit is zeer licht voor zijn goddelijke Majesteit. Geloof in God, in zijn Profeet en in 't licht dat hij aan u gezonden heeft. Hij weet al hetgeen dat gij doet. Gedenk aan de dag waarin hij u alle ten oordeel zal roepen. Deze dag zal de dag van 't bedrog wezen. Men zal diegenen kennen die zichzelf hebben bedrogen en diegenen die hun naaste bedrogen hebben. In deze dag zullen de zonden diegenen vergeven worden die in zijn Eenheid geloofd en goede werken gedaan hebben. Ze zullen in tuinen wonen daar veel vloeden vloeien. De ongelovigen die zijn geboden verachten zullen in de hel gestoten worden daar ze eeuwig zullen branden. U komt geen kwaad over dan door Gods toelating. Hij geeft geduld aan diegene die in zijn goddelijke Majesteit geloofd en alles weet. Gehoorzaam God en zijn Profeet: indien [630] gij hen ongehoorzaam zijt zo weet dat Gods Profeet niet verplicht is dan om de waarheid van 't geloof aan u te verkondigen. Daar is niet dan een enige God: alle ware gelovigen geven zich aan zijn goddelijke wil over. O gij die geloofd, gij hebt kinderen en vrouwen die uw vijanden zijn. Wacht u van hun kwade wil zo gij hen vergeeft. Indien gij van hen wijkt zo zal God goedertieren en barmhartig tot u wezen. De rijkdommen en de kinderen beletten u dikwijls God te gehoorzamen; maar weet dat hij de vromen rijkelijk vergeldt. Vreest hem uit al uw vermogen, hoort naar zijn geboden, gehoorzaam hem en doet aalmoezen. Diegene die niet gierig is zal zalig wezen. Indien gij iets aan God leent zo zal hij 't u doen vermenigvuldigen: hij zal u uwe zonden vergeven. Hij heeft behagen in de erkentenis van zijn weldaden en is zeer barmhartig. Hij weet het tegenwoordige, verleden en toekomende. Hij is almachtig en wijs.

64. 't Hoofdstuk van de Echtscheuring, omvat achttien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O Profeet, als gij uw vrouwen verstoot zo verstoot hen volgens de wetten en bevelen en reken de tijd die ze wachten moeten eer ze weer huwen [631]

Vreest God, uw Heer. Doe hen niet uit hun huizen vertrekken en drijf er hen ook niet uit voor de gestelde tijd, zo ze niet in overspel betrapt worden. Zodanig zijn Gods bevelen: diegene die hen overtreedt verongelijkt zichzelf; God zal misschien iets, dat gij niet weet, van hen bevelen. Als de tijd die ze wachten moeten geëindigd zal wezen, zo weerhou hen, of laat hen met heusheid gaan. Gij zult lieden van uw godsdienst, vrome mensen, nemen die getuigen van uw bedrijf zullen zijn. Getuig met waarheid van hetgeen dat gij gezien hebt. Dus is diegenen bevolen die in God en in de dag des Oordeels geloven. God zal diegene die zijn vrees voor ogen heeft van lijden verlossen en hem rijk maken als hij er minst op denkt. Diegene die zich in hem vertrouwd zal niet bedrogen zijn. Hij doet hetgeen dat hij wil en heeft voor alles een bestipte tijd gesteld. Indien de vrouwen de hoop van hun maandstonden verloren hebben en twijfelen van dat ze in een misrekening zijn, zo zullen ze drie maanden wachten eer ze weer huwen, indien ze geen voedsters zijn: maar indien ze zwanger zijn zo zullen ze de tijd van hun baring uitwachten. Diegene die God vreest verblijdt zich in het onderhoud van zijn geboden; hetgeen dat hierboven staat is van God bevolen. Hij zal de zonden diegenen [632] vergeven, die zijn vrees voor ogen hebben, en een zeer grote vergelding aan hen geven. Doe diegenen die gij verstoot in uw huizen of dicht bij u wonen en handel hen niet kwalijk. Indien ze zwanger zijn zo geeft aan hen hetgeen dat hen noodzakelijk is totdat ze gebaard hebben. Indien ze hun kinderen wilden opvoeden zo zult gij een eerlijk loon aan hen geven en hen heus en beleefd handelen. Indien zulks niet aan u behaagt zo zult gij hen aan een andere te voeden geven die gij van haar moeite zult vergelden. Indien gij niet rijk zijt zo zult gij kosten naar uw vermogen doen: God beveelt niet dat iemand meer kosten zal doen dan zijn vermogen toelaat. Hij zal u goed na kwaad geven. Hoe veel steden zijn er geweest die voormaals de geboden van God en van zijn Profeten ongehoorzaam hebben geweest? Wij hebben nauwe rekening van hun zonden gehouden: hun stedelingen werden gestraft; en ze zullen eindelijk in 't getal der verloren lieden wezen: God heeft strenge pijnen voor hen bereid. O gij die wijs zijt, vreest God. Hij heeft de Koran en een Profeet aan u gezonden om u in de geheimenissen van zijn wet te onderwijzen, u uit de duisternissen te doen vertrekken en om diegenen die in hem geloven, en goede werken doen in 't licht te geleiden. Hij zal [633] de deur van 't Paradijs voor hen openen daar veel vloeden vloeien en daar ze eeuwig met alle genoegen zullen blijven. 't Is God die zeven hemelen en zo veel aarden geschapen heeft; en hij beveelt onder hen hetgeen dat hem goeddunkt opdat gij weten zou dat hij al machtig is en alles weet.

65. 't Hoofdstuk der Verbieding, omvat twaalf regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O Profeet, verbied niet om uw vrouwen te believen hetgeen te doen, wat God aan u veroorloofd heeft: hij is goedertieren en barmhartig. Hij heeft u bevolen hetgeen te doen dat door uw wet veroorloofd is. Hij weet alles en is zeer wijs. Toen de Profeet een van zijn vrouwen ging bezoeken openbaarde God aan hem hetgeen dat ze hem wilde zeggen. Hij verwierp een deel daarvan en nam 't ander deel aan. Toen hij tot zijn vrouw hetgeen zei dat ze gezind was om hem te zeggen, vroeg ze hem wie zulks aan hem geopenbaard had? Diegene die alles weet heeft het aan mij geopenbaard op dat gij u bekeren zou. Uw harten zijn genegen om hetgeen dat verboden i, te doen. Indien gij iets tegen de Profeet doet zo weet dat God zijn beschermer is. De Engel [634] Gabriël en alle gelovigen en de Engelen zullen hem tegen u beschermen. Indien hij u verstoten wil God zal hem voortaan andere vrouwen in uw plaats geven die gehoorzaam, ware gelovige, ootmoedig, getrouw, aandachtig, vergenoegd, zachtzinnig, rein, maagden en geen maagden zijn. O gij die in God geloofd versterkt u en uw gezinnen in de gehoorzaamheid van zijn geboden. De afgodendienaars zullen met hun afgoden in 't helse vuur branden. De Engelen, gezonden om hen te straffen, zullen God niet ongehoorzaam wezen: ze doen al hetgeen dat hij hen gebied. O gij die ongelovig zijt, daar is geen verschoning voor u: gij zult naar uw verdiensten gestraft worden. O gij die geloofd, bekeert u met ijver tot God: hij zal u uw zonden vergeven en u in tuinen doen ingaan daar veel vloeden vloeien: 't licht der geloof zal voor de Profeet gaan en voor diegenen die hem gevolgd zijn. Dan God hen vergelden zal zullen ze zeggen: Heer, geef u ons licht; vergeef ons onze schulden: gij zijt almachtig. O Profeet, strijdt tegen de ongelovigen en bozen en versterk u tegen hen: de hel zal hun woning zijn. God leert een gelijkenis aan de ongelovigen en zegt: De vrouwen van Noach en de vrouwen van Lot waren onder 't vermogen van mijn twee dienaars, vrome mannen: deze vrouwen [635] hebben hen verraden; maar ze zijn ook de straf van hun zonde niet ontgaan. Men zei tot hen: Gaat in 't helse vuur met diegene die er ingaan. God leert een gelijkenis aan diegenen die zijn wet volgen. Neem een voorbeeld aan Farao’ s gemalin: ze bad God en zei: Heer, bouw voor mij een huis in 't Paradijs; verlos mij van Farao, van zijn werken en van de onrechtvaardige mensen. Maria, de dochter van Josafat, bewaarde haar maagdelijkheid; wij hebben onze geest haar ingeblazen. Ze heeft in de woorden van haar Hee, en in de Schriften geloofd: ze was in 't getal van diegene die gehoorzaam den.

66. 't Hoofdstuk van de Heerschappij, omvat dertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Geloofd zij diegene die de Heerschappij der wereld toebehoort die almachtig is en die de dood en 't leven geschapen heeft om u te doen bekennen welk de beste is: hij is almachtig en barmhartig. Hij heeft zeven hemelen boven elkaar geschapen. Gij ziet niets van hetgeen dat hij geschapen heeft wat niet welgevoegelijk is. Hef uw gezicht ten hemel, gij zult er geen gebrek zien: bezie hem tweemaal of meermaals, gij zult er geen barst noch gebrek [636] aan vinden. Wij hebben de hemel en de wereld met sterren versierd en de duivelen daaruit verdreven. Wij hebben een grote gloed voor hen en de helse pijnen voor de ongelovigen bereid. Ze zullen verschrikkelijke en vervaarlijke stemmen horen die uit wanhoop en gramschap zullen voortkomen als men hen daarin zal stoten. Als ze bij benden in 't helse vuur zullen gaan zal de overste der pijniging tot hen zeggen: Hebt gij niemand op aarde gehad die de helse pijnen aan u verkondigd heeft? Ja, zullen ze zeggen, men heeft hen aan ons verkondigd; maar wij hebben de Verkondigers geloochend en gezegd dat God hetgeen wat ze spraken niet geboden had te doen, dat ze leugenaars en van de rechte weg afgeweken waren. Indien wij hen gehoord en wijs geweest hadden zo zouden wij heden niet in 't getal der verdoemden wezen. Ze zullen in de diepte der hel hun zonden belijden. Diegenen die God vrezen, zonder hem te zien, zullen vergiffenis van hun zonden en een zeer grote vergelding ontvangen. Spreekt in 't geheim of in 't openbaar. God weet al hetgeen dat gij in 't hart hebt sedert dat gij geschapen zijt. Hij is gezegend en weet alles. Hij heeft de wegen op aarde opgericht; gaat naar alle zijden en leeft van zijn goederen. Gij zult alle verrijzen en eens voor hem verzamelen om [637] geoordeeld te worden. Geloofd gij dat diegene die in de hemel is de aarde niet droog en dor kan maken en haar niet doen beven? Geloofd gij dat diegene die in de hemel is niet een geweldige wind tegen u kan zenden om u te verdelgen? Gij zult voor 't aanstaande voelen hoedanig de helse pijnen zijn. Diegene, die voor u geweest zijn hebben niet daarin willen geloven en zijn van hun ongelovigheid gestraft. Merkt gij niet op de vogels die boven uw hoofden vliegen hoe ze hun vleugels openspreiden en sluiten? Niets ondersteunt hen dan de Barmhartige die alles ziet. Wie anders dan God zal u in uw ongelukken beschermen? De ongelovigen zijn verwaand. Wie zal u rijk maken zo God zijn genade opsluit? Gij volhardt echter in uw zonde en vliedt de waarheid. Is diegene die met zijn aangezicht op de aarde gekeerd gaat met diegene gelijk die op zijn voeten op de rechte weg gaat? Zeg tot hen: God heeft u geschapen, 't gehoor, 't gezicht en 't gevoel aan u gegeven: maar weinig onder u bedanken hem van zijn weldaden; Zeg tot hen: hij heeft u van aarde geschapen; en gij zult eens voor hem verzameld worden om rekening van uw bedrijf te geven. De bozen vragen wanneer de dag des Oordeels wezen zal. Zeg tot hen: God weet het; ik ben niet gezonden dan om de helse pijnen [638] aan u te verkondigen. Hun aangezichten zullen zwart worden als ze de bestraffing van hun zonden zullen zien naderen. Men zal tot hen zeggen: Ziet daar hetgeen wat gij met zo groot ongeduld begeerd hebt. Zeg tot hen: Hebt gij gezien dat God mij en diegenen die bij mij waren verdelgd heeft? In tegendeel, hij heeft zijn genade aan ons gegeven. Wie zal de ongelovigen van de helse pijnen bevrijden? Zeg tot hen: God is de Barmhartige: wij geloven in hem en hebben ons aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven. Gij zult in de toekomende tijd diegenen kennen die afgedwaald zijn. Indien ’t water wat tot drank aan uw kudde verstrekt, in de aarde inzinkt wie zal u ander water of een andere springbron tot uw onderstand geven?

67. 't Hoofdstuk van de Schrijfpen, omvat tweeënvijftig regels, te Mekka geschreven.

De Bedaoi noemt dit Hoofdstuk naar de letter Noun, n, en zegt dat het walvis of grote vis te zeggen is. Enige andere geleerden zeggen dat Noun, n, de naam van de inkt of van de tafel is waarin de Engelen Gods geboden schrijven. Anderen verzekeren dat het de Schrijfkoker is: maar een groot deel der Mohammedaanse Leraars noemt dit het Hoofdstuk van de Schrijfpen.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Schrijfpen [639] en bij al hetgeen wat geschreven is dat gij door de genade van uw Heer niet bezeten zijt. Gij zult een oneindige vergelding hebben. God heeft u met een hoge en doorluchtige schepping geschapen. Gij en ook de ongelovigen zullen eens diegenen onder u kennen die onkundig zijn. Zeker, uw Heer kent diegenen die afgeweken zijn en diegenen die de rechte weg volgen. Gehoorzaam niet de bozen: ze wensen dat gij zachter tegen hen was en zij vriendelijker tegen u. Gehoorzaam niet deze schandelijke leugenaars, klappers, zondaars, oproermakers en bozen die veel schatten en kinderen hebben. Als men de geheimenissen van 't geloof aan hen verhaalt zeggen ze dat het niet dan oude fabels der al oudheid zijn. Wij zullen een teken van schaamte en schande op hun aangezicht drukken. Wij hebben hen beproefd, gelijk de hoveniers, als ze ‘s avonds voorgenomen hebben in de volgende ochtend vruchten uit hun tuinen tot hun verkwikking te snijden en niet gezegd hebben; zo 't God belieft. God heeft in de nacht, toen ze sliepen, 't vuur in hun tuinen gezonden dat hen verbrand heeft. ‘s Morgens hebben ze elkaar toegeroepen en gezegd: Kom om uw tuin te redden zo gij enige vruchten daaruit wil plukken. Ze geloofden dat de armen daar wilden ingaan en kwamen [640] toelopen (om hen te verdrijven) en vonden hun vruchten geheel zwart en hun tuinen verbrand. Ze zeiden toen: wij zijn afgedwaald; wij zijn zondaars; ja een onder hen zei dat men God moest loven. Ze zeiden toen: Geloofd zij God; wij zijn grote zondaars. Ze kwamen bij elkaar en deden onderling hun beklag. Ze zeiden: Ramp is over ons; wij waren in een grote doling. God zal misschien voortaan meer goeds aan ons geven, dan hetgeen dat wij verloren hebben waard is; men moet om zijn genade wensen. Dus straft God op aarde diegene die 't hem goeddunkt: maar de pijnen van de andere wereld zijn veel zwaarder. Diegenen die zijn vrees voor ogen hebben zullen in tuinen vol van geneugten wonen. Zal ik de goeden gelijk de bozen handelen? Hoe kon gij het oordelen? Hebt gij een boek daar in gij hetgeen zult lezen wat aangenaam aan u is? Hebben wij in de dag des Oordeels enige genoegen aan u beloofd? Zult gij in die dag hetgeen hebben dat gij aan uzelf beloofd hebt? Vraagt hen wie borgen van hun geloof zal wezen? Zullen hun afgoden en hun makkers hun borgen zijn? Dat ze hen doen komen zo ze waarachtig zijn. Gedenk aan de dag waarin de zonden ontdekt zullen wezen en waarin men aan de bozen zal bevelen God te aanbidden. [641] Maar ze zullen hem niet kunnen zien. Hun ogen zullen van vrees ontroert en hun gezicht met schaamte bedekt wezen. Men gebiedt hun in de wereld zijn goddelijke Majesteit te aanbidden: maar ze willen 't niet doen. Ik zal hen allengs straffen als ze er minst op denken. Ik schors de bestraffing van hun misdaden omdat mijn toorn krachtig is. Verzoekt gij van de mensen enige vergelding van uw Verkondigingen? Zijn ze gehouden enige kosten te doen? Hebben ze 't boek in hun macht daar in het toekomende geschreven is om hetgeen dat ze zeggen daarin te schrijven? Verwacht het Oordeel van uw Heer en wees niet gelijk diegene die van de walvis ingezwolgen werd. Hij riep in zijn lijden zijn Heer aan. Indien zijn Heer zijn genade niet aan hem had gezonden, hij zou nooit weer op de aarde zijn gekomen. Toen hij berouw van zijn zonde had heeft zijn Heer hem vergeven en hem in 't getal der vromen gesteld. De ongelovigen trachten uit nijd door hun gezicht u te veranderen. Ze zeggen dat gij een bezeten zijt als ze de Koran horen lezen. Hij is niet gezonde, dan om de wereld te onderwijzen. [642[

68. 't Hoofdstuk van de Waarmaking, omvat tweeënvijftig regels, te Mekka geschreven.

Ekteri noemt dit het Hoofdstuk des Oordeels omdat in deze dag alles waargemaakt zal worden.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De waarmaking nadert, de waarmaking nadert. God heeft u niet geleerd in welke tijd de dag der Waarmaking zou wezen. Temod en Aad wilden diegene niet geloven die deze dag van lijden en droefheid aan hen verkondigde. Maar Temod werd door een buitengewoon gedruis verdelgd en Aad door een geweldige wind die God tegen hen zond, zeven nachten en acht dagen achter elkaar. Ze werden omgeworpen en lagen gelijk palmbomen op de aarde dood uitgestrekt. Werd iemand onder hen verdelgd? Farao en diegene die voor hem zijn geweest en de stedelingen der steden di, uit oorzaak van hun zonde omgekeerd zijn hebben Gods Profeten en Apostelen ongehoorzaam geweest en zijn streng daarover gestraft. Wij hebben u in Noach’ s Ark geherbergd toen de wateren rezen om tot een voorbeeld van onze almacht bij diegenen te dienen die hem gezien hebben en bij diegenen die ervan hebben horen spreken. Gedenk aan de dag waarin [643] de engel de trompet zal steken, de aarde zich zal verheffen en de bergen beven zullen: Dan zal hetgeen geschieden wat gebeuren moet. De hemel zal zich van zwakheid openen en de Engelen die Gods zetel dragen zullen op de kant der hemelen staan. Acht engelen zullen dan de boeken vertonen waarin de zonden der mensen geschreven zullen wezen; en niets zal verborgen zijn. Diegenen die 't rekenboek van hun werken in de rechterhand nemen zullen zeggen: wij bevinden hetgeen dat wij geloofd hebben waarachtig; wij weten met een zekere wetenschap de komst van deze dag; en 't geluk van 't leven is in 't Paradijs. Men zal tot hen zeggen: Eet en drinkt naar uw believen van de goederen van 't Paradijs. Diegenen die 't rekenboek van hun werken in de linkerhand nemen zullen zeggen: Och dat dit boek verloren was! Ik weet niet hoedanig deze rekening is. Och dat ik eeuwig in de aarde waar begraven! De rijkdommen, achtbaarheid en schatten der wereld zijn mij onnut. Men zal tot de duivelen zeggen: Neemt hen, bind hen en werpt hen in de hel: doet hun kettingen aan die zeventig ellenbogen lang zijn en werpt hen in 't vuur. Ze wilden niet in de eenheid van de almachtige God geloven. Ze hebben 't brood der armen gegeten; en ze zullen niets ontmoete, dan de helse [644] pijnen die voor de bozen bereid zijn. Ik zweer bij hetgeen dat gij ziet en bij hetgeen wat gij niet ziet dat de Koran het woord van de Profeet, Gods Apostel, en niet het woord van een Poëet is: maar weinig lieden willen 't geloven. Hij is niet het woord van een booswicht; maar weinig lieden gedenken eraan. Hij is vanwege God, de Heer van 't Heelal, gezonden. De ongelovigen zeggen: O Profeet, zo gij spreekt wij zullen niet naar u luisteren; uw woord zal geen ingang in onze harten hebben. Zeg tot hen: Daar is niemand onder u die u van de straf uwer misdaden bevrijden kan. De Koran leert de weg der zaligheid aan diegenen die in zijn goddelijke Majesteit geloven. Ik weet dat er onder u leugenaars zijn die God in 't getal der ongelovigen zal stellen. De Koran is de waarheid zelf. Geloofd zij de naam van de almachtige en heerlijke God.

69. 't Hoofdstuk der Opklimming, omvat vierenveertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Enige lieden hebben gevraagd wanneer de dag des Oordeels wezen zal en in welke tijd de bozen gestraft zullen worden. Niemand anders dan God kan de mensen van de helse pijnen bevrijden. Hij is meester van de [645] weg die ten hemel opklimt. De Engelen en de geesten zullen in de dag des Oordeels tot hem opklimmen. Deze dag zal den bozen schijnen vijftigduizend jaren te duren. Verwacht met geduld. De bozen menen dat ze noch ver van deze dag af zijn; maar gij zult hem haast zien. In deze dag zal de hemel gesmolten metaal schijnen. De bergen zullen wezen gelijk gekaarde wol die neervalt; en niemand zal aan zijn buur vragen wat het is. Ze zullen elkaar aanzien. De bozen zullen wensen zich met het verlies van hun kinderen, wijven, broeders, makkers, buren en met het verlies van al hetgeen dat op aarde is van deze pijnen vrij te kopen. De vlam zal zich over hen verheffen en hen 't vel van 't hooft afbranden. Ze zullen diegenen roepen die achter hen zijn, en gelijk zij Gods wet hebben verlaten en de gierigaards, die schatten opgehoopt hebben. De mens is blode geschapen; hij is verschrikt als hem enig kwaad overkomt en verwaand als hij enig goed verkrijgt; uitgezonderd de gelovigen die vast in hun geloof zijn, die in hun gebeden volharden, die aalmoezen aan de arme bedelaars en aan de arme schamele doen, die in de dag des Oordeels geloven, die Godsbestraffing vrezen en die geen andere wijven bekennen dan de hunnen en hun slavinnen. Ze zullen in de dag des Oordeels vrij van [646] lijden wezen; maar diegenen, die het tegendeel doen zullen in 't getal der onrechtvaardigen zijn. Zij die hetgeen dat ze beloofd hebben volbrengen en die hetgeen dat aan hen vertrouwd is getrouw bewaren, die in getuigenis de waarheid spreken en diegenen die hun gebeden ter gestelde tijd doen zullen in 't Paradijs geëerd worden. Waarom is 't dat de ongelovigen die bij u zijn verwaand het gezicht ter rechter- en linkerzijde werpen? Verzoeken ze in 't Paradijs in te gaan en zalig te wezen? Wij hebben hen gelijk de andere mensen geschapen. Ik zweer bij de Heer van de opgang en ondergang dat wij hen in een volk, dat beter is, dan zij, kunnen veranderen en dat dit licht voor ons te doen is. Laat hen in hun dolingen totdat ze aan die dag zijn gekomen waarin men beloofd heeft hen te straffen en waarin ze uit de graven zullen komen om in 't algemeen Oordeel te verschijnen. Ze zullen verbaasd derwaarts lopen; en hun gezicht zal met schaamte overdekt zijn. Dit is de dag die men voormaals aan hen verkondigd heeft.

70. 't Hoofdstuk van Noach, omvat achtentwintig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Wij hebben, eer wij de [647] mensen straften, Noach gezonden om de helse pijnen aan hen te verkondigen. Hij zei tot hen: O volk, ik verkondig u de helse pijnen. Aanbid een enig God en vreest hem. Gehoorzaam mij, hij zal u uwe zonden vergeven. Hij stelt uw bestraffing tot aan de genoemde dag uit en zal hem dan als het uur gekomen zal wezen niet vertragen: indien gij het uur wist, gij zou u bekeren. Hij zei daarna: Heer, ik heb dit volk nacht en dag vermaand, maar mijn vermaningen zijn vergeefs geweest; ze hebben zich in hun boosheid versterkt. Toen ik hen preekte staken ze hun vingers in hun oren en dekten hun hoofden met hun kleren om niet te horen. Ze zijn in hun boosheid gebleven en verwaand geweest. Ik heb hen openlijk gepreekt, mijn stem verheven en de geheimenissen van uw wet aan hen verklaard. Ik zei tot hen: Verzoekt vergiffenis van God; hij is zeer barmhartig. Hij zal u overvloed van regen zenden om de aarde te besproeien. Hij zal u veel goederen en kinderen geven en u met tuinen beschenken die met springbronnen en vloeden versierd zijn. Wie belet u God te eren? Hij is 't, die u zodanig zoals gij zijt geschapen heeft. Aanmerkt gij niet dat hij zeven hemelen boven elkaar, de maan met haar helderheid, en de zon met haar licht geschapen heeft? Hij doet de aarde allerhande planten [648] voortbrengen. Hij zal u weer in de aarde doen keren en u weer daar uit doen komen. Hij heeft haar uitgestrekt op dat gij in haar brede en ruime wegen zou wandelen. Heer, zei Noach, dit volk is mij ongehoorzaam geweest. Ze hebben hetgeen gevolgd wat aan hen noch geslacht noch voordeel, maar eer zekere schade kon geven. Ze zijn tegen mij ingespannen en hebben onder elkaar gezegd: Verlaat niet uw goden; verlaat niet Od, Soa, Igout, Jaok en Neser. Ze zijn van de rechte weg afgedwaald: Heer, vermeerder hun verwarring. Ze werden toen verdronken uit oorzaak van hun zonden. Ze zullen in 't helse vuur gestoten worden daar uit niemand dan God hen verlossen kan. Noach zei: Heer, laat geen bozen op aarde; Ze zullen uw schepselen van de rechte weg afleiden en kinderen, die leugenaars en boos zijn, gelijk zij nalaten. Vergeef mij mijn zonden: vergeef mijn vader, diegenen van mijn geslacht en diegenen die in uw wet geloven, de zonden en verdelg de ongerechtige.

71. 't Hoofdstuk der Duivelen, omvat achtentwintig regels, te Mekka geschreven.

Enige Mohammedanen noemen dit het Hoofdstuk der Geesten.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Zeg tot het volk: Ik heb [649] een ingeving ontvangen dat enige duivelen mij gehoord hebben toen ik de Koran las en dat ze zeiden; wij hebben de wonderlijke Koran horen lezen, hij leert de rechte weg. Wij geloven in hetgeen dat hij begrijpt. Wij geloven niet dat God medegenoten heeft. Wij geloven dat er maar een enige God is. Wij geloven niet dat hij wijven en kinderen heeft. Onze onwetenden lasteren zijn goddelijke Majesteit; wij achten echter dat ze 't niet vermochten te doen. Daar zijn mensen die bijstand van de duivelen verzoeken en hun verbijstering vermeerderen omdat ze zeggen dat God niemand zal doen verrijzen. Enige duivels zeiden: wij hebben tot aan de hemel geweest en hem met wachters en sterren voorzien gevonden. Wij bleven staan in een plaats, een weinig terzijde gelegen, om te luisteren. Daar is een ster die acht neemt op diegenen die toeluisteren en verdrijft hen. Wij weten niet of God de mensen die op aarde zijn haat dan of hij de rechte weg aan hen leren wil: Maar wij zijn nu in 't getal van diegene die in de Eenheid van zijn goddelijke Majesteit geloven. Ze zeiden: O volk, wij waren tevoren op een doolweg. Wij geloofden eertijds dat God geen werking op aarde had; maar niemand, waar hij is, kan ontgaan zijn wil te gehoorzamen. Wij hebben 't boek horen lezen, wat de rechte weg leert. [650]

Wij geloven in hetgeen dat erin staat. Diegene, die in God geloofd zal voor geen ramp noch ongerechtigheid bevreesd zijn. Onder ons zijn goeden en die op God betrouwen; daar zijn ook anderen die boos en kwaad zijn. Diegenen die Gods geboden gehoorzamen volgen de rechte weg; maar de bozen zullen in 't helse vuur gestoten worden. Indien de ongelovigen de rechte weg gevolgd waren zo zouden wij hen regen in overvloed van de hemel gezonden en onze genade aan hen gegeven hebben. Ik zal hen beproeven; en diegenen, die de Koran verachten zullen gestraft worden. De kerken behoren God toe. Roept in de kerken een enig God aan. Als zijn dienaar opstaat aanbidt hij zijn goddelijke Majesteit. 't Scheelde weinig of deze duivelen zouden de hoeveelheid der godheden verkondigd hebben. Zeg tot het volk: Aanbid God, mijn Heer. Ik geloof in een enige God die geen makker heeft. Ik kan u niet geleiden, noch verleiden dan door zijn toelating. Indien ik hem ongehoorzaam ben zo kan niemand mij bergen; en ik zal in de dag des Oordeels zonder bescherming wezen. Ik kan niets anders voor u doen dan zijn wet aan u verkondigen; dit is de oorzaak van mijn zending. Diegene die God en zijn Profeet ongehoorzaam is zal verdoemd zijn en eeuwig in 't helse vuur blijven. De [651] bozen zullen diegenen kennen die van hulp en bescherming beroofd zullen wezen als ze de pijnen zien die men voor hen bereid heeft. Zeg tot hen: Ik weet niet of hetgeen dat men aan u belooft haast komen zal, dan of God het voor enige tijd zal uitstellen. Niemand weet het aanstaande dan God en diegenen die hij verkozen heef, om Profeten en boden van zijn wil te wezen. Hij blaast hen zijn geboden in om die aan de mensen te verkondigen. Hij ziet al hetgeen dat van de mensen gedaan wordt en houdt nauwe rekening van alles.

72. 't Hoofdstuk van de Blode, omvat twintig regels, te Mekka geschreven.

DE Arabieren hebben dit het Hoofdstuk van de Blode genoemd. Toen de Engel Gabriël dit Hoofdstuk aan Mohammed bracht was hij bevreesd voor de glans van zijn licht en dekte zich met zijn kleren; wat aan de Engel gelegenheid gaf om hem te roepen en te zeggen: O Blode en niet ô Profeet naar zijn gewoonte.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O blode, sta op ‘s nachts; bid God ter middernacht, tot twee derde delen van de nacht en meer. Leer de Koran en overweeg hem. Onderhoudt hetgeen dat daarin staat, ofschoon hij verdrietig aan u is. Gij zult hem beter na uw eerste slaap begrijpen omdat gij [652] bij dag dingen te doen hebt die u beletten. Gedenk aan Gods naam; verlaat de wereld om hem te aanbidden. Hij is Heer van de opgang en van de neergang. Daar is geen God dan God: neem hem voor uw beschermer. Wees niet ongeduldig om hetgeen dat de bozen zeggen. Wijk zonder vrees uit hun gezelschap. Laat mij hen straffen. Is er iemand die hen beschermen kan? Hun bestraffing is uitgesteld: maar ik heb kettingen, vuur, brood vol doornen en grote pijnen om hen in die dag te straffen, waarin de aarde zal beven en de bergen tot stof smelten. O volk, wij hebben een Profeet, onze Apostel, aan u gezonden om u te onderwijzen gelijk wij aan Farao gedaan hebben: maar hij was ongehoorzaam en hardnekkig; en wij hebben hem ruw gestraft. Hoe zult gij u van de helse pijnen kunnen beschutten zo gij in 't getal der bozen zijt? Wat zult gij in die dag doen waarin de kinderen mannen zullen wezen en de hemel zich openen zal? Hetgeen, dat van God beloofd wordt is onfeilbaar. Deze dingen zijn om diegenen te onderwijzen, die de weg der zaligheid begeren te volgen. Uw Heer weet dat gij omtrent ten derdedeel of ter middernacht zult opstaan, gelijk ook een deel van diegene die met u zijn. Hij telt de uren en minuten van de dag en nacht; hij weet dat gij hen niet nauwkeurig [653] kon tellen. Hij vergeeft het u, zo gij een weinig vroeger of later opstaat. Lees in deze tijd hetgeen dat gij van de Koran kon lezen. God weet dat men onder u lieden vindt die ziek zijn, anderen die om hun zaken de reis aangevangen hebben en anderen die voor 't geloof strijden. Deze lieden zullen verschoond worden. Lees van de Koran hetgeen dat gij kan, verhef uw gebeden tot God, betaal de Tienden en leen aan God enige weldaad. Gij zult eens het goed dat gij gedaan hebt en een zeer grote vergelding vinden. Verzoekt vergiffenis van God, hij is goedertieren en barmhartig.

73. 't Hoofdstuk van de Omwonden, omvat zevenenvijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. (Mohammed was in zijn kleren omwonden toen de engel dit hoofdstuk aan hem bracht) O omwonden, sta op en verkondig aan 't volk de helse straffen. Uw Heer is machtiger dan de afgoden. Reinig uw klederen. Gedenk aan de pijnen die voor de ongelovigen bereid zijn; scheidt u af van hun gezelschap. Leen niet op woeker. De dag waarin de trompet zal klinken zal bovenmate lastig voor de bozen wezen. Laat mij in die dag diegene straffen die ik geschapen heb, aan wie ik rijkdommen en kinderen heb gegeven en die ik in de overvloed [654] heb gesteld. Hij heeft echter meer begeerd en is hardnekkig gebleven in mijn geboden ongehoorzaam te wezen. Ik zal hem zijn straffen vermeerderen omdat hij de Koran heeft gelasterd. Waarom lastert hij hem? Hij maakt zijn aangezicht treurig en is met geveinsdheid bedekt dan hij met zijn naargeestige ogen 't volk aanziet. Hij verwijdert van de weg der zaligheid, is verwaand, weigert de Profeet te volgen, zegt dat de Koran niets dan toverij is en woorden van een mens zijn. Hij zal in de grond van de hel gestoten worden; hij zal niets over behouden wat niet verbranden zal. Negentien Geesten zullen gesteld worden om de bozen te pijnigen. Diegenen die de verdoemden straffen zijn geesten. Wij hebben dit getal van negentien genoemd om de ongelovigen te verleiden en om de waarheid en de ware gelovigen in hun geloof te bevestigen. Diegenen waaraan God de Schrift heeft geleerd en diegenen die in zijn wet geloven zijn niet in twijfel over 't getal dezer geesten: maar diegenen die kwaad in 't hart hebben, die van zijn wet twijfelen en de bozen zeggen: Wat verstaat God bij dit getal? Dus verleidt en geleidt God diegene die 't hem goeddunkt. Niemand weet het getal van zijn Engelen dan hij. Ik zweer bij de ingang van de nacht en bij de dageraad dat de hel een zeer [655] grote bestraffing is voor de bozen bereid. De gelovigen en de ongelovigen, de goeden, en de kwaden zullen hun werken verantwoorden; en diegenen die hun rekenboek in de rechterhand houden zullen in 't Paradijs ingaan en aan de verdoemden naar tijding vragen en tot hen zeggen: Wie heeft u in de hel gestoten? Ze zullen antwoorden: wij hebben God niet ter gestelde tijd gebeden en den armen niet te eten gegeven. Wij geloofden niet dat er verrijzenis noch oordeel was totdat de dood ons overvallen heeft. De gebeden van diegene die voor hen bidden zullen vergeefs wezen. Waarom wijken de ongelovigen van Gods wet af? Ze zijn gelijk de wilde ezel die zo lang vlucht als hij kan, als hij ziet dat de leeuw na hem toe komt. Ieder van hen in 't bijzonder wilde wel een boek zien om zich te onderwijzen en vreest niet voor de dag des Oordeels. Zeker, de Koran leert Gods wet aan diegenen die hem lezen: niemand zal hem begrijpen dan diegene die aan God aangenaam is, die zijn vrees voor ogen heeft en die van zijn goddelijke Majesteit vergiffenis van zijn zonden verzoekt. [656]

74. 't Hoofdstuk van de Verrijzenis, omvat veertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer dat het zeer waarachtig is dat de mensen verrijzen zullen. Ik zweer dat de bozen rekening van hun bedrijf zullen geven. Menen ze dat ik hun gebeente niet weer kan verzamelen? Ik zal 't alle verzamelen nadat ze vergaan zijn. Ik kan hun vingers verzamelen, gelijk ze hen in hun jonkheid hadden. Zeker, de mens wil lasteren voor de komst van de dag des Oordeels en vraagt wanneer de dag komen zal? Als zijn gezicht verbijstert en de zon en maan verzameld zullen wezen zal hij zeggen: Waar zal ik vlieden? Men zal tot hem zeggen; gij hebt geen andere toevlucht dan in God. Men zal hem doen stilstaan en alle zonden die hij gedaan heeft aan hem verhalen; en hij zal een getuig tegen zichzelf zijn. Spreek dan niet. Indien hij zichzelf verontschuldigen wil, zo wees niet ongeduldig. Ik weet al hetgeen dat in zijn hart is. Ik weet hetgeen dat gij aan hem geleerd hebt. Ik las met diegene die u de Koran voorgelezen en doen verstaan heeft. De mens perst zich om naar zijn schande te gaan en denkt niet op zijn einde. Hij zal met een vrolijk [657] aangezicht het hoofd opheffen om God te zien; maar zijn gelaat zal terstond met droefheid overtrokken worden; en hij zal bekennen dat hij ten top van ongelukken gekomen is. Zijn ziel, van 't lichaam gescheiden, zal voor God gebracht worden: indien ze Gods wet verworpen heeft zo zal ze naar de verdoemden gaan en naar diegenen die door wanhoop hun armen uitstrekken. Men zal tot haar zeggen: God alleen, dien gij niet wilde gehoorzamen was uw Heer en Beschermer. Meent de mens dat hij verlaten is en dat men hem geen rekening van zijn werken afeisen zal? Is hij niet door onze bijzondere genade van slijk en van gestremd bloed geschapen? Wij hebben hem mannelijk en vrouwelijk geschapen. Kan diegene die dat gedaan heeft ook niet de doden opwekken?

75. 't Hoofdstuk van de Mens, omvat dertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De mens is enige tijd gebleven, zonder iets aanmerkelijk in hem te hebben. Wij hebben zijn nakomelingen van zijn zaad met dat van de vrouw vermengd geschapen. Wij hebben 't gehoor en 't gezicht aan hem gegeven en de weg der zaligheid aan hem geleerd. Sommigen hebben 't geloof aangenomen [658] en de anderen hebben ongelovig geweest: wij hebben kettingen en banden voor hen bereid om hen in 't helse vuur te slepen. De rechtvaardigen zullen water van de wijngaard drinken dat uit een zeer schone springbron zal komen. Alle Gods dienaars zullen daarvan drinken en dat doen vlieten daar 't hen goeddunken zal. God zal diegenen van de helse pijnen verlossen die hun beloften voldoen, die de dag des Oordeels vrezen, die aalmoezen aan de armen, aan de wezen en aan de gevangenen geven, zonder hoop van bedanking noch vergelding, maar alleen om de liefde van zijn goddelijke Majesteit uit oorzaak van de pijnen van de strenge dag die verschrikkelijk om te zien zal wezen. God zal hen verblijden en hen van hun goede werken vergelden. Hij zal de deur van 't Paradijs voor hen openen. Ze zullen met zijde bekleed wezen en op heerlijke bedden leunen. Ze zullen niet van de hitte der zon, noch van de koelheid der maan gekweld worden. Ze zullen alle onder de schaduw der bomen van 't Paradijs wezen en daar staan, zitten en liggend vruchten plukken. Men zal zilveren vaten en ronde schalen omtrent hen dragen die vol van zo veel lekkere drank zullen wezen, als ze zullen willen drinken, met gember vermengt, wat uit een klare springbron zal komen; en ze zullen van [659] jonge knechtjes die geregen parels schijnen omringd wezen om hen te dienen. Als gij hen ziet aanschouwt gij een schoonheid die men niet uitdrukken kan. Ze zullen met purper en met weerschijnende groene zijde gekleed wezen en zilveren armbanden dragen. God zal een zuivere en reine drank aan hen geven: deze geneugten zullen de vergelding van hun volharding zijn. Wij hebben de Koran aan u gezonden om 't volk te onderwijzen. Verwacht het vonnis van uw Heer tegen diegenen die daarmee spotten. Gehoorzaam de bozen niet. Gedenk ’s ochtend en ‘s avonds aan Gods naam: aanbid hem ‘s nachts en loof hem lange tijd. De ongelovigen beminnen de wereld en denken niet op hun einde, noch op de dag des Oordeels. Wij hebben hen geschapen, de kracht van te gaan aan hen gegeven; en indien wij willen zo zullen wij andere lieden in hun plaats stellen. Diegene, die Gods wet wil volgen zal haar volgen: maar niemand zal haar volgen zo hij niet aan zijn goddelijke Majesteit aangenaam is. Hij weet alles en is zeer wijs. Hij geeft zijn genade aan diegene die 't hem goeddunkt en heeft strenge pijnen voor de ongerechtige bereid. [660]

76. 't Hoofdstuk der Gezondenen, omvat vijftig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Engelen die elkaar zo dik volgen als 't haar van de manen der paarden, dan God hen zendt om zijn geboden uit te voeren, bij de Engelen die hij zendt om diegenen te straffen die hij verdelgen wil, bij de winden die hij zendt om de regen ter plaats, daar 't hem goeddunkt, te doen vallen, bij de Koran die 't goed van 't kwaad onderscheidt en bij de Engelen die de mensen de vrees der helse straffen inblazen en hen ingeven vergiffenis van zijn goddelijke Majesteit te verzoeken, dat de bestraffing de bozen beloofd, niet missen zal. De sterren zullen dan niet meer schijnen, de hemel zal zich openen, de bergen zullen gaan en Gods Profeten en Apostelen zullen tezamen verzamelen om getuigenis tegen diegenen te geven die hun onderwijzingen veracht hebben. De goeden en de kwaden, de gelovigen en de ongelovigen zullen van elkaar gescheiden worden. Ik zal u niet zeggen wanneer deze dag zal wezen: maar hij zal rampzalig voor de bozen zijn. Heb ik niet voormaals de bozen met hun lasteringen verdelgd? Hebben ze niet boze nazaten gelijk ze [661] nagelaten die ik ook verdelgd heb? Dus zal ik later de ongelovigen verdelgen; en ramp zal eeuwig over hen wezen. Hebben wij u niet van zwak zaad geschapen dat tot aan de gestelde tijd in de buik van uw moeder bleef? 't Is een genade die wij aan u bewezen hebben. Ramp zal in de dag des Oordeels over de ongelovigen wezen. Hebben wij niet de aarde geschapen om de levende en doden te verzamelen? Hebben wij niet de bergen opgeheven? Hebben wij geen zoet water om te drinken aan u gegeven? Ramp zal in de dag des Oordeels over de ongelovigen wezen: men zal tot hen zeggen: Gaat in 't helse vuur, waarin gij niet wilde geloven. Gaat in de rook, in drieën gescheiden: niets zal u van zijn hitte kunnen bevrijden; en de vlucht zal u niet van deze gloed kunnen beschermen. Hij zal zwarte vlammen uitwerpen die zich hoger dan de grootste gebouwen der aarde zullen verheffen en zijn gelijk brede dekens van bedden die bovenmate zwart zijn. De dag des Oordeels zal rampzalig voor de ongelovigen wezen. Men zal tot hen zeggen: Ziet hier de dag van de scheiding der goeden en kwaden. Gebruikt al uw listen die gij weet om u van de helse pijnen te bevrijden. De dag des Oordeels zal rampzalig voor de ongelovigen wezen. De goeden die Gods vrees voor ogen gehad zullen hebben [662] zullen in de schaduw der bomen van 't Paradijs zijn, bij vermakelijke springbronnen, met allerhande vruchten die ze kunnen begeren. Men zal tot hen zeggen: Eet en drinkt naar uw believen tot vergelding van uw goede werken. Dus worden de vromen vergolden. De dag des Oordeels zal rampzalig voor de ongelovigen wezen. O ongelovigen, leef in de wereld. Men zal u daar enige tijd lijden. Gij zijt boos, maar gij zult in de dag des Oordeels rampzalig zijn. De bozen spotten met diegenen die hen vermanen God te bidden. Ze zullen in de dag des Oordeels rampzalig wezen. Waarin zullen ze geloven zo ze niet in de Koran geloven?

77. 't Hoofdstuk van de Tijding, omvat veertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Wat vragen de bozen aan elkaar aangaande de grote tijding van die ze verscheiden van mening zijn? Ze zullen 't verstaan, ze zullen 't verstaan. Heb ik de aarde niet geschapen en uitgestrekt? Heb ik de bergen niet opgeheven om haar vast te hechten? Hebben wij u niet mannelijk en vrouwelijk geschapen? Hebben wij niet de slaap en de nacht om te rusten en de dag om te arbeiden geschapen? Hebben wij niet zeven hemelen en de zon vol licht boven [663] u gebouwd? Hebben wij niet het water uit de wolken doen afkomen om de aarde haar planten en velerhande huiden te doen voortkomen? De dag des Oordeels zal eens een dag van vreugde en droefheid wezen. Als de Engel de trompet zal steken zal de hele wereld in gedrang tot het algemeen Oordeel komen? De hemel zal zijn deur openen, de bergen zullen gaan; en de hel is de plaats die voor de verdoolden bereid is. Ze zullen daar eeuwig blijven. Ze zullen daar geen rust vinden, noch ook geen drank, dan ziedend en stinkend water; een vergelding, die met hun werken goed overeenkomt. De ongelovigen geloven niet dat ze rekening van hun werken moeten geven en lasteren: maar wij rekenen en beschrijven nauwkeurig al hetgeen dat ze doen. Men zal in de dag des Oordeels tot hen zeggen: Smaakt heden de bestraffing die gij verdiend hebt. Men zal uw pijnen met pijnen op pijnen vermeerderen. Diegenen die Gods vrees voor ogen gehad hebben zullen in een plaats van geluk wezen, in tuinen van een zeer vruchtbare grond, met druiven en granaten versierd. Ze zullen uit volle schalen een lekkere drank drinken en daar geen ijdele, noch leugenachtige woorden horen. Zodanig is de vergelding van diegene die Gods geboden gehoorzamen. Hij is Heer der hemelen en de aarde. Niemand zal durven [664] spreken als de geesten en de Engelen voor hem verzameld zullen wezen. Niemand zal zonder verlof voor een ander kunnen spreken, noch bidden. Deze dag zal de dag der waarheid wezen. Diegenen die aan haar behagen zullen zich bij zijn goddelijke Majesteit vertrekken. Wij hebben aan u verkondigd dat Gods bestraffing u wel haast overkomen zou. Ieder zal al hetgeen zien dat hij gedaan heeft; en de bozen zullen in de dag des Oordeels zeggen: Och dat ik aarde en stof was.

78. 't Hoofdstuk van diegene die uitrukken, omvat zesenveertig regels, te Mekka geschreven.

Gelaldyn noemt dit het Hoofdstuk van diegene die een ziel trekken.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Engelen die de ziel uit de lichamen der ongelovigere bozen rukken, bij de Engelen die de zielen der gelovigen vergezelschappen, bij de Engelen die Gods heerlijkheid verheffen, bij de Engelen die de zielen der vromen als ze naar 't Paradijs gaan geleiden en bij de Engelen die tot de bezigheden des wereld gesteld zijn, dat al 't volk in de dag des Oordeels verrijzen zal. In deze dag zal de aarde beven en de harten der mensen op 't eerste gedruis der trompet sidderen. Met het tweede gedruis zal hun gezicht van [665] vrees verbijsteren; en ze zullen zeggen: Ziet hier, wij zijn weer op de aarde gekeerd, ter plaatse vandaar wij vertrokken waren. Ons gebeente was vergaan en onze weerkering in de wereld zal ons niet dan ongeluk veroorzaken. Dit tweede gedruis van de trompet is een teken van Gods gramschap. Ze zullen dan uit de graven op de aarde verrezen zijn. Hebt gij de geschiedenis van Mozes verstaan? En hoe God, zijn Heer, hem in 't heilig dal, Toï genoemd, riep? En hoe hij zei: Ga naar Farao: hij is van de rechte weg afgeweken: hij is in een grote doling. Zeg tot hem: Ik roep u tot de weg der zaligheid. Ik zal u reinigen en op de weg van Gods wet brengen opdat gij zijn vrees voor ogen zou hebben. Mozes vertoonde aan Farao een van zijn grootste wonderdaden. Hij verachtte echter Mozes; hij was hem ongehoorzaam en van de rechte weg afgeweken. Hij liet zijn volk verzamelen en uitroepen dat hij hun God was. Maar God heeft hem streng gestraft uit oorzaak van zijn lasteringen. Dit is een voorbeeld van zijn almacht bij diegenen die vroom zijn. O bozen, was gij moeilijker te scheppen dan de hemel? God heeft zijn geweld opgeheven en hem gelijkmatig geschapen. Hij heeft de nacht duister en de dag vol van helderheid gemaakt. Hij heeft de aarde uitgestrekt en daar it bronnen [666] doen voortkomen om de planten te besproeien en de dieren te wateren. Hij heeft voor u en voor uw kudde de bergen opgeheven en bevestigd. De mensen zullen tweemaal, als de trompet gedruis zal maken, aan 't goed en kwaad gedenken dat ze gedaan hebben; en de hel zal voor hun ogen open blijken. De bozen die op aarde hun begeerlijkheden hebben gevolgd zullen in de hel gestoten worden: en diegenen die Gods vrees voor ogen gehad en in deze wereld hun tochten beheerd hebben zullen naar 't Paradijs gaan. De bozen zullen u vragen wanneer de dag des Oordeels wezen zal. Niemand weet het dan uw Heer. Gij zijt niet gezonden dan om de helse pijnen aan diegenen te verkondigen die deze dag vrezen alsof ze hem tegenwoordig voor hun ogen zagen. Als ze verrijzen zullen ze geloven dat ze niet langer dan van de avond tot aan de ochtend in 't graf hebben geweest.

79. 't Hoofdstuk van de Blinde, omvat tweeënveertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De Profeet heeft het voorhoofd gerimpeld en 't aangezicht getrokken en is vertrokken toen de Blinde tot hem gekomen is. Hij zal u niet zeggen of hij in God geloven en of hij [667] voordeel met uw verkondigen doen zal. Wijk van diegene die van Gods wet afwijken zal. Gij zijt niet verplicht dan om voor hem te preken en niet om hem te doen geloven. Maar verlaat niet diegenen die bij u komen om onderwezen te worden en die God vrezen. De Koran is gezonden om 't volk te onderwijzen: hij is uitgeschreven naar ’t boek dat in de hemel bewaard wordt aan wat men eeuwig eer en lof schuldig is. Waarom is de mens boos? Omdat hij van een weinig waters, tot aan de gestelde tijd in zijn moeder buik gebleven geschapen is? En omdat hij de weg om daaruit te komen gevonden heeft? Is 't omdat God hem doet sterven en verrijzen als 't hem goeddunkt? Hij doet niet hetgeen dat God gebiedt en merkt niet op de goederen die hem voeden. Wij hebben de regen gezonden, de schatten van de aarde geopend, allerhande graan, moeskruiden, olijven, dadels, tuinen en hoven vol van vruchten en kruiden doen voortkomen om u en uw kudden te voeden. Als de Engel ten tweede male de trompet zal steken zal de man voor zijn broeder, moeder, vrouw, en kinderen vlieden. Ieder zal op zichzelf denken. In deze dag zal 't aangezicht der bozen van droefheid bedekt zijn: maar 't aangezicht der vromen zal vrolijk wezen. Diegenen die een weg tussen [668] 't geloof en de goddeloosheid gezocht hebben, diens aangezichten zullen met aarde en stof bedekt wezen.

80. 't Hoofdstuk van de Rondheid, omvat negentwintig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Als de rondheid van de zon zal blijken en de sterren vallen, de bergen gaan, de kamelen zonder last en wachter en de beesten verzameld zijn, de zee met vuur bedekt wezen, de zielen weer in de lichamen keren, de dochters zullen vragen waarom men haar doet sterven, (De Arabieren begroeven hun dochters levend als ze enig kwaad gedaan hadden) het boek van 't goed en kwaad geopend wordt, de hemel zich ontkleed, 't vuur van de hel tevoorschijn komt en 't Paradijs opengaat dan zullen de zielen het goed en kwaad weten dat ze gedaan hebben. Ik zweer bij de dwaalsterren, bij de duisterheid de nacht en bij de helderheid van de dag dat de woorden van de Koran de woorden van de Profeet zijn die van God bemind en machtig bij zijn goddelijke Majesteit is. Gij moet hem gehoorzamen; hij is een zeer getrouw onderhouder van hetgeen dat hem geboden is. Hij is niet bezeten, gelijk gij geacht hebt. Hij heeft de engel helder en zonder bewimpeling gezien en is voor 't aanstaande niet bekommerd. De woorden van de Koran zijn niet de woorden des duivels. [669] Werwaarts gij u keert, hij is niet dan om 't vol, en diegenen onder u die de rechte weg willen volgen te onderwijzen. Maar gij zult niet gezind wezen hem te volgen zo 't God, die Heer van 't Heelal is, niet belieft.

81. 't Hoofdstuk van de Opening des hemels, omvat zeventien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De zielen zullen 't goed en kwaad kennen, dat ze gedaan hebben als de hemel zich zal openen, als de sterren zullen vallen, de zeeën tezamen verzamelen en de graven opengaan. O mens! Wie maakt u zo verwaand dat gij u tegen God durft verheffen die u geschapen en gemaakt en u op zulke wijze, als hij wilde, gevormd heeft? O bozen, gij wilt niet in de dag des Oordeels geloven. Daar zijn Engelen die op hetgeen merken dat gij doet en die God gehoorzaam zijn. De rechtvaardigen zullen in 't Paradijs gaan en de onrechtvaardigen zullen in 't helse vuur gestort worden daar ze nimmer zullen uitkomen. Ik zal u niet zeggen wanneer de dag des Oordeels zal wezen. In deze dag zal niemand zijn naaste kunnen helpen; en God zal alleen gebieden. [670]

82. 't Hoofdstuk van diegene die met vals gewicht wegen, omvat zesendertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Diegenen die met vals gewicht wegen en met valse maat meten geloven niet dat ze in die dag zullen verrijzen waarin de hele wereld voor God verzamelen zal om geoordeeld te worden. Zeker, het boek, daar in de zonden der bozen geschreven staan wordt in de hel bewaard. Ramp zal in de dag des Oordeels over de ongelovigen wezen: niemand twijfelt aan de komst van deze dag, dan de bozen. Als ze Gods geboden horen verkondigen zeggen ze dat het niets anders dan een oude fabel is. De goddeloosheid houdt hen in deze doling en doet hen de wet van zijn goddelijke Majesteit verlaten. Maar ze zullen in de helse vlammen gestort worden. Men zal tot hen zeggen: Ziet daar de bestraffing die gij niet hebt willen geloven. Het boek, waarin de goede werken der goede lieden geschreven staan wordt in de hemel bewaart. De Engelen zijn getuigen van dat de goeden de geneugten van 't Paradijs zullen genieten. Ze zullen Gods onmetelijke genaden zien en op aangename bedden leggen. Hun aangezicht zal van vreugde en genoegen bedekt wezen; Ze zullen van een zeer smakelijke gezuiverde [671] wijn drinken die als muskus zal rieken. Hij zal in flessen verborgen wezen die niemand dan zijzelf kan openen; en hij zal met water uit de springbron van 't Paradijs gemengd wezen daar de Cherubijnen drinken. DE ongelovigen spotten met de ware gelovigen die hen willen onderwijzen: en als ze echter weer naar hun makkers gekeerd zijn verwonderen ze zich over hun lering en zeggen als ze hen zien: Ziet daar de afgedwaalde. Maar ze zijn niet gezonden om hun beschermers te zijn. De ongelovigen die zich bekeren en in de dag des Oordeels geloven zullen in 't Paradijs ingaan en Gods genade genieten. Ze zullen de strenge straffen der verdoemden zien die naar hun verdiensten gestraft zullen worde, en in de andere wereld hetgeen vinden dat ze op aarde gedaan hebben.

83. 't Hoofdstuk van de Splijting, omvat vijfentwintig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. De dag des Oordeels zal verschijnen als de hemel zal splijten en de aarde, door Gods gebod, de mensen uit de graven opwerpen. O mens, gij gaat dagelijks ter dood en zult eindelijk het goed en kwaad vinden dat gij gedaan zult hebben. Diegene waaraan men het rekenboek van zijn werken in de rechterhand [672] zal geven zal zalig wezen: hij zal met zijn makkers in 't Paradijs gaan daar hij een eeuwige gelukzaligheid zal genieten. Diegene aan de welk men 't rekenboek van zijn werken in de linkerhand zal geven zal verdoemd wezen: hij zal in 't helse vuur gestoten worden uit oorzaak van de ongeoorloofde geneugten die hij in de wereld heeft genomen en omdat hij niet in de verrijzenis heeft geloofd. God ziet al hetgeen dat ze doen en houdt er rekening van. Ik zweer bij de roodheid die in de lucht verschijnt als de zon ondergaat, bij de duisterheid van de nacht en bij de helderheid van de maan dat gij alle van wezen en gestalte zult veranderen en na uw dood weer opgewekt worden. Waarom geloven de bozen niet in God? Waarom verootmoedigen ze zich niet als ze de Koran horen lezen? Ze lasteren God: maar hij weet al hetgeen dat ze doen. Boodschap hen dat ze gestraft zullen worden en dat diegenen die in zijn eenheid geloven en goede werken doen een oneindige vergelding zullen ontvangen.

84. 't Hoofdstuk der hemelse Tekens, omvat twintig regels, te Mekka geschreven.

Veel Leraars noemen dit het Hoofdstuk der burchten.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de hemel [673] met sterren versierd, bij de dag des Oordeels, bij de Engelen en bij de mensen dat diegenen die grachten vol vuur gemaakt hebben om de ware gelovigen te verbranden, getuigen van hun eigen boosheid zullen wezen en bekennen dat het vuur zichzelf verbrand heeft om hen Gods eenheid en de waarheid van zijn wet te doen bekennen. God is almachtig en altijd overwinnaar: hij is Koning der hemelen en de aarde; hij ziet alles. Diegenen die de ware gelovigen plagen en zich niet bekeren zullen verdoemd wezen: Ze zullen eeuwig in 't helse vuur branden. Maar diegenen die in God geloven en goede werken doen zullen in tuinen, daar veel vloeden vloeien wonen daar ze voor altijd een opperste gelukzaligheid zullen genieten. Gods gramschap is krachtig: hij doet zijn schepselen, als 't hem goeddunkt, sterven en verrijzen. Hij is barmhartig tegen diegenen die berouw van hun zonden hebben en bemint diegenen die hem dienen. Hij heeft zijn zetel geschapen waaraan men eeuwig lof schuldig is. Hij verheft diegene die 't hem goeddunkt; en niets is hem onmogelijk. Hebt gij de geschiedenis der lieden van Farao en Temod gehoord? God zal op gelijke wijze diegenen straffen die niet in zijn wet geloven: hij kent hen alle. Zeker de Koran, die dierbaar is, staat in ’t boek [674] geschreven wat in de hemel bewaard wordt.

85. 't Hoofdstuk van de Ster, of noordenwind, omvat zeventien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de hemel en bij de Ster die den mensen de weg wijst. Ik zal u niet zeggen bij welke Ster, bij de Ster vol helderheid dat ieder mens een bewaarder heef, (die op 't goed of 't kwaad merkt wat hij doet.) Aanmerkt de mens niet waarvan hij geschapen is? Hij is geschapen van een weinig verspreid water wat uit het lichaam van de man en vrouw komt. God zal hem in de dag des Oordeels doen verrijzen en niemand zal hem kunnen beschutten, noch tegen de gramschap van zijn goddelijke Majesteit kunnen beschermen. Ik zweer bij de hemel die de regen zendt, bij de aarde die zich opent en hem ontvangt om haar vruchten voort te brengen dat de Koran het goed van 't kwaad onderscheidt en dat hij niet vergeefs gezonden is. De ongelovigen spannen tezamen tegen de Profeet; maar God zal hun samenzwering tegen hen doen keren en ze zullen 't niet weten. Heb geduld en verdraag de ongelovigen een korte tijd. [675]

86. 't Hoofdstuk van de Hoge en Machtige, omvat zeventien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Verhef de naam van uw hoge en machtige Heer die al hetgeen dat hij geschapen heeft gelijkmatig heeft gedeeld. Hij beveelt hetgeen dat hij wil en geleidt diegenen die hem aangenaam zijn op de rechte weg. Hij doet de kruiden uit de aarde komen: hij heeft hen groen geschapen; hij maakt hen droog en verandert hen gelijk 't hem goeddunkt. Ik zal u de Koran lezen: vergeet niet van hetgeen dat gij zult lezen dan hetgeen dat God wil dat gij daarvan vergeten zult. Hij weet al hetgeen wat in de wereld verborgen is gehouden en al hetgeen dat in 't openbaar is gesteld. Ik zal zijn wet aan u leren. Verkondig de Koran: hij zal die geen nut wezen die Gods vrees voor ogen heeft. Diegenen die hem verachten zullen rampzalig wezen en in 't helse vuur gestort worden daar ze niet kunnen leven, noch sterven: en diegene die Gods wet omhelst en aan zijn naam gedenkt zal zalig zijn. Bid God ter gestelde tijd. Zeker, de vromen zullen erfgenamen van de goederen der aarde en van de goederen des hemels wezen die groot en eeuwig zijn. Zulks is in de oude boeken van Abraham en van Mozes geschreven. [676]

87. 't Hoofdstuk van 't Deksel, omvat zesentwintig regels, te Mekka geschreven.

Gelaldyn noemt dit het Hoofdstuk des Oordeels omdat de verdoemden in deze dag met vuur en vrees bedekt zullen wezen.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Hebt gij van 't Deksel horen spreken? In deze dag zal 't aangezicht der bozen met droefheid bedekt wezen. Ze zullen in 't vuur treden dat bovenmate heet is. Ze zullen ziedend water drinken en niet dan hagen en doornen eten. Ze zullen bovenmate mager wezen; en de honger zal hen niet van veel andere rampen verlossen. In deze dag zullen de goeden van genoegen vervuld wezen en van hun moeiten in 't Paradijs vergolden worden. Ze zullen niets horen zeggen wat onaangenaam aan hen is. Zij die, op verheven bedden liggen zullen de springbronnen zien vlieten. Zij die goed gevoegde hoofdkussens en op goed versierde bedden steunen zullen uit aangename glazen drinken. Zullen de bozen niet op de wonderdaad van 't wijfje der kameel merken? Hoe het geschapen werd? Hoe de hemel opgeheven is? Hoe de bergen geschikt zijn? En hoe de aarde uitgestrekt is? Verkondig den bozen de helse pijnen. Gij zijt gezonden om hen [677] te preken en niet om hen te dwingen. God zal met zijn grote straf diegene straffen die zijn wet verlaat en de Koran verwerpt. Alle mensen zullen eens voor zijn goddelijke Majesteit verzameld worde, om rekening van hun werken te geven.

88. 't Hoofdstuk van de Dageraad, omvat dertig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Dageraad, bij de tiende dag der maand, bij 't even en oneven en bij de komst van de nacht dat de bozen gestraft zullen worden. Is er iets in de aanmerking van deze eed wat den mensen de vuiligheid kan doen vlieden? Aanmerkt gij niet hoe God Aad, Arem’ s zoon, gehandeld heeft die in hutten woonde, die op zo dikke pijlers steunden dat er geen diergelijke in zijn land gezien zijn? Weet gij niet hoe hij Temod handelde die de stenen en klippen doorsneed om in 't dal te wonen? Weet gij niet hoe hij Farao handelde die de handen en voeten van diegene die hij straffen liet, met nagels doorboorde? Weet gij niet hoe hij diegenen heeft gehandeld, die voormaals in hun land zelf van de rechte weg afgedwaald zijn? En die hun onreinheid vermeerderd hebben? Hij heeft [678] verscheiden pijnen op hen geworpen. Hij merkt op al hetgeen dat de mensen doen. Hij geeft menigte van goederen aan diegenen die hij niet beproeft en neemt hen van diegenen die hij beproeft. De bozen bewijzen geen eer aan de wezen; ze onthouden zich niet van 't brood der armen te eten: maar ze zullen rekening daarvan geven; en ze zijn zeer tot de rijkdommen genegen. Als de aarde zal beven en alle gebouwen verwoest zijn, als de Engelen, door gebod van uw Heer, in ordening zullen afdalen zo zal de hel voor de bozen open wezen. Ze zullen aan hetgeen gedenken dat men in de wereld aan hen verkondigd heeft, en zeggen: Waarom heb ik in mijn leven Gods geboden niet onderhouden? Ze zullen meer gestraft worden dan iemand ooit gestraft heeft geweest en ze zullen enger gebonden worden dan iemand ooit gebonden heeft geweest. Men zal tot de zaligen zeggen: O ziel die kloekmoedig en zonder vrees Gods geboden onderhouden hebt, keer met genoegen weer tot uw Heer, treedt in 't gezelschap der zaligen en gaat in ’t Paradijs. [679]

89. 't Hoofdstuk van de Stad, omvat twintig regels, te Mekka geschreven.

Veel hebben dit het Hoofdstuk van de Nacht genoemd.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Stad dat het veroorloofd is haar te veroveren. Ik zweer bij de Vader en bij 't kind dat wij de mensen in de ellende geschapen hebben. (Hij vaart uit tegen Koreïs.) Meent hij dat niemand sterker is dan hij? Hij zegt dat hij grote goederen besteed heeft. Meent hij dat niemand zijn bedrijf gezien heeft? Hebben wij hem geen twee ogen, een tong en twee lippen gegeven? Hebben wij niet de weg van goed en kwaad aan hem vertoond? Hij zal streng gestraft worden; maar ik wil u niet zeggen met welke slag van bestraffing. Waarom zal hij de slaven niet verlossen? Waarom zal hij niet aan diegenen die honger hebben, aan de wezen, aan zijn verwanten die behoeftig zijn en aan de armen te eten geven? 't Geduld en de liefde worden onder de ware gelovigen geprezen. Ze zullen ter rechterhand wezen; en diegenen die de geheimenissen van ons geloof bestrijden zullen ter linkerhandwezen. Ze zullen in 't helse vuur besloten zijn. [680]

90. 't Hoofdstuk van de Zon, omvat vijftien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Zon en haar licht, bij de Maan en haar helderheid, bij 't vuur en zijn oprijzen, bij de nacht en zijn duisterheid, bij de hemel en zijn sterren, bij de aarde en haar velden, bij de schepping van de ziel en bij de kennis der deugd en de zond, dat diegene die van zijn zonden gereinigd is zalig zal zijn en dat diegene die zich in de zonde verontreinigen rampzalig zal wezen. De lieden van Temod verloochenden hun Profeet, uit oorzaak van hun hardnekkigheid: maar zeker, ze zijn daar over gestraft. Gods Apostel en Profeet zei tot hen: Ziet daar Gods kameel; laat hem drinken. Ze spotten met hem en doodden deze kameel. God heeft hen streng gestraft. Hij heeft zijn bestraffingen tegen hen niet gespaard.

91. 't Hoofdstuk van de Nacht, omvat twintig regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de duisterheid van de nacht, bij de helderheid van de dag en bij de schepping van de man en vrouw dat uw werken zeer verscheiden zijn. [681]

Diegene die aan God de gehoorzaamheid bewijst die hij aan hem schuldig is en die in zijn Eenheid geloofd, zal in 't Paradijs gaan: en diegene die zijn goddelijke Majesteit niet looft, en zich niet wil bekeren zal in de hel gaan. Zijn rijkdommen zullen hem niet beschutten; en hij zal in de eeuwige vlammen geworpen worden. Wij geleiden 't volk. Wij hebben de schikking van 't begin en einde aller dingen. Ik verkondig u de helse pijnen: niemand zal er inkomen dan de ellendige die gelasterd hebben en van de weg der zaligheid afgeweken zijn. Diegene die Gods vrees voor ogen heeft en aalmoezen doet zal van 't helse vuur bevrijd wezen. Niemand zal vergolden worden dan van hetgeen dat hij om de liefde tot God gedaan heeft. Hij zal daarvan vergenoegd en tevreden zijn.

92. 't Hoofdstuk van de opgerezen Zon, omvat tien regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. (Mohammed klaagt aan de Engel Gabriël omdat hij te lang weggebleven is zonder hem te bezoeken) Ik zweer bij de Helderheid van de opgang der zon en bij de duisterheid van de nacht dat uw Heer u niet verlaten heeft. Hij haat u niet. Zijn vertragen zal u bevorderlijk wezen; en gij zult eindelijk vergenoegd zijn. Heeft hij u niet goed gehuisvest toen gij een wees was? Heeft hij u niet rijk gemaakt toen gij [682] arm was? Doe de wezen geen ongelijk, snauw de armen niet en verhaal de gunsten die God aan u bewezen heeft.

93. 't Hoofdstuk van de Blijdschap, omvat acht regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Heb ik uw hart niet verblijd? Hebben wij u niet van 't pak verlost wat op uw schouders woog? Wij hebben uw naam en achting verheven. Droefheid wordt van genoegen gevolgd. Als gij uw gebeden geëindigd heb, zo arbeid en bemin uw Heer.

94. 't Hoofdstuk van de Vijg, omvat acht regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de Vijgen en Olijven, bij de berg Sinaï en bij de zekerheid en vrijheid die in deze stad (Mekka) is, dat wij de mens met evenredigheid geschapen hebben. Wij hebben hem daarna verachtelijk gemaakt, uitgezonderd de ware gelovigen die goede werken doen en een oneindige vergelding zullen ontvangen. Verder, ô boze, wie doet u de wet lasteren? Is God niet de Rechter der rechters? [683]

95. 't Hoofdstuk van 't gestremde Bloed, omvat zeventien regels, te Mekka geschreven.

De Bedaoi en Gelaldyn noemen dit het Hoofdstuk der Lezing.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Lees de Koran en begin bij de naam van God die alles en de mens van een weinig gestremd bloed geschapen heeft. Lees de Koran en verhef de heerlijkheid van uw Heer die de schrift aan de mens heeft geleerd die aan hem hetgeen, dat hij niet wist geleerd heeft. Hij is echter in een grote doling en wil niet aanmerken dat hij voor God weerkeren zal. Hebt gij diegene aanmerk die een van Gods dienaars wilde beletten zijn gebeden te doen? Hebt gij bekend of hij op de weg der zaligheid was? Hebt gij gezien of hij gelasterd of de wet verlaten heeft? Weet gij niet dat God hem verlaat? Indien hij niet aflaat zo zal hij met de bozen bij 't haar in 't helse vuur gesleept worden. Hij zal de plaats verlaten daar ze verzamelen om tegen 't geloof te twisten; en de duivels zullen hem in de eeuwige vlammen storten. Wees Gods geboden niet ongehoorzaam. Volhardt in uw gebeden, aanbid God altijd. De gehoorzaamheid van zijn geboden zal u zijn goddelijke Majesteit doen naderen. [684]

96. 't Hoofdstuk van de heerlijkheid of Macht, omvat vijf regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Wij hebben de Koran in de nacht van heerlijkheid en macht gezonden. Ik heb de weldaden van deze nacht van heerlijkheid en deugd niet aan u geleerd. De gebeden en de goede werken die in deze nacht gedaan worden hebben meer verdienste en kracht dan diegenen die men in duizend maanden doet. De Engelen dalen, door toelating van hun Heer, in deze nacht op aarde en groeten de ware gelovigen tot aan de dageraad.

97. 't Hoofdstuk der Onderwijzing, omvat acht regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Diegenen die de Schrift weten en die in veel goden geloven zullen hun afgoderij niet verlaten totdat ze 't onderwijs van Gods Profeet gehoord hebben. Hij zal hen een zuiver en rein boek voorlezen waarin de geboden van de rechte weg geschreven staan. Diegenen die de Schrift weten hebben zich niet van elkaar gescheiden, dan nadat ze dit onderwijs begrepen hadden. Hun is geboden een enige God aan te bidden [685] hun gebeden ter gestelde tijd te doen en de Tienden te betalen: dit is de rechte weg. De ongelovigen die de Schrift weten en veel goden aanbidden zullen eeuwig in 't helse vuur blijven en zeer rampzalig wezen. Diegenen die in een enige God geloven en goede werken doen zullen zalig zijn en van de Heer in 't hof van Eden vergolden worden daar veel vloeden vloeien en daar ze eeuwig zullen blijven. God zal van hun gehoorzaamheid voldaan wezen en zijn zegening, voor diegenen bereid, die zijn vrees voor ogen hebben aan hen geven.

98. 't Hoofdstuk van de Aardbeving, omvat acht regels, te Medina geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Als de aarde zal beven en de lichamen uit hun graven werpen dan zal de mens vragen wat ze doen wil. Men zal bescheidt daarvan aan hem zeggen; ze weten dat God haar gebiedt dit te doen. In deze dag zal 't volk uit verscheiden plaatsen uit de graven tevoorschijn komen en 't goed en kwaad zien dat het gedaan heeft. Diegene die zo veel kwaad gedaan heeft als de zwaarheid van een vezeltje bedraagt zal gestraft en diegene die zo veel goed gedaan heeft als de zwaarheid van een vezeltje bedraagt zal vergolden worden. [686]

99. 't Hoofdstuk der Paarden, omvat elf regels, te Mekka, en te Medina geschreven.

Enige Arabieren hebben dit het Hoofdstuk van de Weerkering of van diegene die weerkeren genoemd.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij de paarden en bij 't gedruis dat ze met de voeten maken als ze ten oorlog weerkeren, bij 't vuur wat ze uit doen barsten als ze met de voeten tegen de stenen slaan; die uit krijg gezwind lopen en 't stof in 't midden der vijanden doen rijzen dat de mens ondankbaar van de weldaden van zijn Heer is: hij is zelf een getuige van zijn ondankbaarheid en bemint de aardse rijkdommen te hoog. Weet hij niet dat God de hele wereld weer zal doen verrijzen? Dat hij al hetgeen wat het geheimst in 't hart der mensen is ten toon zal stellen? En dat hij al hetgeen weet wat ze gedaan hebben?

100. 't Hoofdstuk van de Druk, omvat elf regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Als de uiterste druk zal verschijnen, ik zal u niet zeggen in welke tijd dit wezen zal, dan zullen alle mensen [687] gelijk beddenmatten uitgestrekt verzameld worden; en de bergen zullen gelijk gekaarde wol wezen. Diegenen diens schaal van goede werken zwaar zal zijn zullen in 't Paradijs ingaan: en diegenen wiens schaal licht van goede werken zal wezen zullen in de hel ingaan. Ze zullen in een vuur gaan dat zo heet is dat ik zijn hitte niet uitdrukken kan.

101. 't Hoofdstuk van de Overvloed, omvat acht regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Zeker, al uw zorg tot in uw graf bestaat in de overvloed van uw goederen: maar gij zult voor 't aanstaande leren, gij zult voor 't aanstaande de waarheid leren. Gij zult, zo gij er kennis van hebt, de helse pijnen overwegen: gij zult eens zien dat ze ontwijfelbaar zijn en dan vragen waar 't Paradijs is.

102. 't Hoofdstuk van de Avond, omvat drie regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ik zweer bij het uur van de Avond (Dit is een gesteld uur bij de Mohammedanen om hun gebeden te doen) dat de mensen tot hun verderf genegen zijn, uitgezonderd diegenen die in God geloven die goede werken doen en die de waarheid en volharding hoog achten. [688]

103. 't Hoofdstuk van de Vervolging, omvat zeven regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ramp is over diegene die zijn naaste vervolgt: de vervolging heeft haar tegenvervolging. Diegene die schatten ophoop, en bezig is met hen te tellen acht dat ze hem onsterfelijk zullen maken: in tegendeel, ze zullen hem in zijn ongeluk storten. Ik zeg niet in wat ongeluk; maar 't helse vuur is altijd ontstoken om 't hart der bozen te branden. Ze zullen in de vlam geworpen en aan grote staken gebonden worden.

104. 't Hoofdstuk der Olifanten, omvat vijf regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Aanmerkt gij niet hoe uw Heer diegenen heeft gehandeld die op Olifanten geklommen kwamen om de tempel van Mekka te verdelgen? Heeft hun samenzwering niet hun eigen verderf geweest? God heeft tegen hen vliegende benden gezonden die stenen op hen wierpen waarop hun namen ingedrukt waren. Hij heeft hen gemaakt gelijk zaad in een veld gezaaid dat van de beesten gegeten was. [689]

105. 't Hoofdstuk van Koreis, omvat vier regels, te Mekka geschreven,

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Koreis heeft zich niet menselijk tegen hen betoond. Het volk komt alle winter, en alle zomers de God van de Tempel te Mekka aanbidden die hen voedt en die hen van honger en van vrees verlost.

106. 't Hoofdstuk van de Wet, omvat zeven regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Hebt gij diegene gezien die de Wet lastert? Hij verslindt het goed der wezen en 't brood der armen. Ramp is over diegenen die niets opmerken in hun gebeden en die geveinsd zijn en die de mensen beletten goed te doen.

107. 't Hoofdstuk van de Toevloeiing, omvat drie regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Wij hebben een grote bevloeiing van onze genaden aan u gegeven. Bid uw Heer en hef uw handen op. Diegene die u haat zal rampzalig wezen. [690]

108. 't Hoofdstuk der Ongelovigen, omvat zes regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. O ongelovige afgodendienaars, ik aanbid niet hetgeen dat gij aanbidt. Ik zal niet hetgeen aanbidden, dat gij aanbidt; en gij aanbidt niet hetgeen dat ik aanbid. Gij onderhoudt uw wet en ik de mijne.

109. 't Hoofdstuk van de Bescherming, omvat vier regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Een groot getal van volk omhelst Gods Wet als hij de ware gelovigen beschermt en de overwinning aan hen geeft. Verhef zijn heerlijkheid en verzoek vergiffenis van hem; hij is zeer barmhartig.

110. 't Hoofdstuk van de Palmboomkoord, omvat elf regels, te Mekka geschreven.

Gelaldyn noemt dit het Hoofdstuk van 't Verlies. (Ablhebs wijf wierp uit verachting doornen in Mohammed weg.)

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Ablheb heeft de hand verloren. God heeft hem gestraft: zijn [691] rijkdommen zullen hem niet kunnen bergen. Hij zal in de eeuwige vlam branden met zijn wijf die 't hout op haar hals draagt met de koord van een palmboom gebonden.

111. 't Hoofdstuk der Zaligheid, omvat vier regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Zeg tot de ongelovigen: God is eeuwig: hij teelt niet voort. Hij is niet voortgeteeld; en hij heeft geen medenoot.

112. 't Hoofdstuk der Afscheiding, omvat vijf regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Zeg tot hen: God, die de helderheid van de duisterheid gescheiden heeft zal mij beschutten van alle de kwaden die hij geschapen heeft, van 't gevaar, van de duisternissen, van diegenen die tegen de knoop van de draad der tovenaars blazen en van de benijders. [692]

113. 't Hoofdstuk van 't Volk, omvat zes regels, te Mekka geschreven.

IN de naam van de goedertieren en barmhartige God. Zeg tot hen: Ik zal mij wachten van de bekoringen des duivels en van de boosheid van het volks door de hulp van de Heer des volks, Koning van het volk,

Einde van Mohammed’ s Koran. [1]

Tweevoudige Beschrijving van Mohammed’ s Leven; DE eerste uit de Saraceense Historie van Georgius Elmacinus Arabier; DE andere uit verscheiden Schrijvers der Christenen getrokken en tezamen gesteld.

Met noch een Beschrijving van zekere Reis door Mohammed naar Jeruzalem en zo voort ten hemel gedaan; en daarbij een Samenspraak tussen een Jood en Mohammed. [II] [III]

Aan de Lezer.

Waarde Lezer, terwijl wij de Koran of 't Wetboek der Mohammedanen, gelijk ze 't stellen, aan u vertoond hebben zo zal 't, naar ons oordeel niet ongevoeglijk wezen dat wij ook iets van diegene spreken die de Maker of anders de Ontvanger daarvan, (vermits ze voorgeven dat dit boek van de hemel gekomen is) genoemd wordt. En terwijl vrienden en vijanden van zijn afkomst, geboorte, opvoeding en daden geschreven hebben ieder (gelijk te geloven is) naar de verscheiden driften daarvan hij gedreven werd, zo zullen wij hier een tweevoudig verhaal van zijn leven en bedrijf vertonen; en voor eerst een beschrijving van zijn leven en daden uit de Saraceense Historie van Georgius Elmacinus die hij, een Mohammedaan, en derhalve Mohammed toegedaan is in de Arabische taal geschreven heeft. De andere beschrijving is uit de geschriften van verscheiden Christen [IV] Schrijvers, zijn tegenstrevers, getrokken en wel omtrent met hun eigen woorden, maar niet met dezelfde ordening gesteld; vermits wij om alle verwarring zo veel ons mogelijk was te schuwen, van zijn geboorte af tot aan zijn dood toe naar gevolg van tijd uit iedere Schrijver hetgeen dat wij daar toe dienstig oordeelden genomen en tezamen gezet hebben, zonder te pogen hetgeen daar ze in verschillen te recht te brengen, zo om ons in geen verkeerd oordeel in zulke duistere zaken in te wikkelen, als ook op dat de opmerkende lezer zelf 't verschil en de tegenstrijdigheid daarin zou bemerken en, zo 't hem lust, naar zijn eige believen daarvan te oordelen. Wij voegen hier noch bij een Vertoning, door Mohammed en zijn navolgers verdicht, van een reis naar Jeruzalem en voort ten hemel met de spoorloze dingen die hij gelijk verhaald wordt daar gezien heeft: Daarbij noch een Samenspraak tussen een Jood, en Mohammedaan die reden en rekening van zijn lering aan hem geeft. Dit is hetgeen dat wij hier p te zeggen hadden. Treedt nu voort, zo 't u belieft, en het gaat u goed. [1]

Mohammed’ s Leven;
Getrokken uit de Saraceense Historie van Georgius Elmacinus, in de Arabische taal geschreven en door Thomas Erpenius in Latijn gesteld en daaruit door J. H. G. vertaalt.

Mohammed Abulkasim, zoon van Abdalla, die een zoon van Abdulmutalib, deze een zoon van Hasjem en deze weer een zoon van Abdumenaf was heeft de eerste geweest die de godsdienst van de Islam 't licht bracht en onderhield. De naam van zijn moeder was Emina, die een dochter van Waheb, Abdumenaf’ s zoon, was.

Mohammed, van heerlijke geheugenis, is geboren in 't steenachtig dal van de stad Mekka ‘s maandags met het krieken van de dag die de achtste van de maand des eerste Rabius was waarmee uit de maanden der Romeinen de tweeëntwintigste dag van de maand Nisan overeenkomt in ’t achthonderd tweeëntachtigste jaar van Alexander de Grote.

Zijn vader stierf twee maanden voor dat hij geboren werd en zijn moeder [2] toen hij zes jaren oud was. Hij werd derhalve van zijn grootvader Abdulmutalib opgevoed totdat hij acht jaren bereikt had; want toen stierf deze oud in de ouderdom van honderdtien jaren: en van toen af werd hij voortreffelijk van zijns vaders broeder, Abutalib genoemd, opgevoed.

Toen hij veertig jaren bereikt had werd hij (tot het Profetisch ambt) beroepen, op maandag, de tweede dag van de maand de eerste Rabius, in ’t negenhonderd tweeëntwintigste jaar van Alexander de Grote, dat het twintigste was van het Rijk van Kosroës, de zoon van Hormisdas, die een zoon van Nusjerwan was. Diegene die de eerste in zijn profetie geloofde was Chadigja, de dochter van zijn vaders broeder, daarna zijn knecht Zeid, Harith’ s zoon; sedert Alis, Abutalib’ s zoon, alle van zalige geheugenis. Later kwam ook tot hem Abubeker met vijf anderen die van hem tot het Islam geroepen alle hem gehoorzaam waren: hun namen zijn Otsman, Affan’ s zoon; Zubeir, Awam’ s zoon; Abdurrahman, Auf’ s zoon; Saad, Abuwakka’ s zoon; en Obeidalla, Algjarah’ s zoon: en deze negen hebben de voorgang tot het Islam gehad.

In 't vierenveertigste jaar van zijn ouderdom openbaarde hij zijn beroep; want hij nodigde tevoren alleen in ’t heimelijk [3] tot het Islam. Hij die zijn beroep geopenbaard had beval in de enige God te geloven, hem te dienen en te aanbidden en verdelgde de dienst der afgoden, stelde de besnijdenis in, beval de vasten van de maand Ramadan, de vijf gebeden, de reinheid, de pelgrimage naar de Tempel van Mekka en dat niemand bloed, gestorven vlees, noch varkensvlees zou eten en vervolgde met oorlog diegenen die deze dingen niet onderhielden.

Bij hem kwamen ook veel Christenen, zo Arabieren als anderen die hij in zijn bescherming ontving nadat hij belofte van veiligheid aan hen gedaan had. De Joden, Mages, Heidenen en anderen die de eed van trouwheid aan hem deden verkregen ook van hem vrijheid in 't geloof; doch echter op deze voorwaarde dat ze tol en schatting zouden betalen. Hij beval ook de waarheid der Profeten en Apostelen en de boeken die aan hem gezonden waren te geloven: ook dat Christus, Maria’ s zoon, Gods Geest, diens woord en Apostel was en nam 't Evangelie en Mozes wet aan. Die van de Koran wilden dit niet toestemmen, weerstonden hem krachtig en zeiden hem hun vijandschap aan. Hij werd dapper van zijn vaders broeder Abutalib geholpen en verbood dat iemand met het zwaard bij hem zou komen. [4]

In 't vijfde jaar geloofde Omar, Alchittab’ s zoon, van zalige geheugenis en bevestigde door zijn geloof de andere Moslims. Daar waren toen negenendertig die geloofden, in voegen dat hij de veertigste was. In 't achtste jaar maakten die van de Koran een plakkaat dat de zonen van Hasjem geen verbond met de dochters van Almutalib zouden maken, noch zich met hen vermengen en hingen dit plakkaat op in de Tempel van Mekka.

In 't tiende jaar stierf Abutalib die ijverig in de Godsdienst der zijnen was, oud over de tachtig jaren: en de Van de Koran werden versterkt, en hun macht en hoop wies aan.

In hetzelfde jaar trok de Profeet van heerlijke geheugenis uit naar Tajifa en nodigde diens inwoners tot de Islam; maar ze gehoorzaamden hem niet: en toen hij daar een maand geweest had keerde hij weer naar Mekka. Hij trouwde in dit jaar tot gemalin de dochter van Abubeker de Rechtvaardige, en Sewda, de dochter van Zamaa: en in 't twaalfde jaar kwam er Mesra bij.

In 't dertiende jaar kwamen tot hem zekere Awasen en Chazrazen, te weten drieënzeventig mannen en twee vrouwen die boven 't Islam noch de eed van getrouwheid aan hem deden: en uit dezen stelde hij twaalf tot Leeraars; en toen dezen weer naar Medina gekeerd waren [5] is de Islam onder haar stedelingen verspreid; en ze betoonden zich zijn helpers te wezen. Hij gebood in hetzelfde jaar de zijnen naar Medina te verhuizen die alle derwaarts uitgetrokken zijn, behalve Abubeker en Alis, die bij hem bleven.

In 't veertiende jaar (zegt Abugjafar Tabarita van zalige geheugenis) verhuisde Mohammed, van heerlijke geheugenis, naar Medina en had bij zich Abubeker de Rechtvaardige en Amar, de zoon van Kamra, Abubeker’ s knecht. Abdalla, de zoon van Artakert, was diegene die hen voerde. Mohammed’ s Hegira of vlucht geschiedde op de zestiende dag van juli in het jaar 622) Alis bleef noch drie dagen met zijn verlof om zijn dingen te bereiden en vervoegde zich daarna bij hem. Hij kwam te Medina 's maandags, (anderen zeggen donderdags) dat de twaalfde van de maand de eerste Rabius was, omtrent op de middag. Hij was ter herberg bij Chalid Abiobius, de zoon van Zeid, totdat hij zijn kerk en huis bouwde daar hij sedert in verhuisde. En van dit jaar wordt het Teljaar van Hegira afgeleid en is het vierenvijftigste jaar van de ouderdom van Mohammed van heerlijke geheugenis.

In 't eerste jaar van de Hegira (zegt Abugjafar van zalige geheugenis) trouwde Alis, de zoon van Abutalib, met Fatima. In hetzelfde jaar gaf Mohammed van heerlijke geheugenis aan zijns vaders broeder [6] Hamza een wit vaandel (en dit was 't eerste vaandel dat hij aan iemand gegeven heeft) en zond met hem dertig Moslims: maar hij rechtte niet veel uit.

In 't tweede jaar geviel de eerste en grootste strijd van Badra (Het tweede jaar van Hegira begon op de vijfde dag van juli in 623, het derde jaar begon op de 24ste van augustus 624, het vierde jaar begon de 13de augustus 625, het vijfde jaar begon op de 2de van augustus in 626. Het zesde jaar op de 23ste dag van mei in 627, het 7de op de 11de dag van mei 628, de 8ste op de 30ste dag van juni in 629. Het 9de jaar op de 20ste van juni in 630, de 10de op de 28ste dag van april 632) waarin enigen van de dapperste Krijgsoverste van die van de Koran gedood werden, te weten op vrijdag de zeventiende dag van de maand Ramadan. Want hij had gehoord dat Abusofian, Harith’ s zoon, naar Syrië trok met veel pakken waarin het geld van de Koran was dat geroofd werd: en Abusofian week naar Mekka. 't Getal der Moslims was driehonderdennegentien en dat van de ongelovigen tussen de negenhonderd en duizend. De Moslims kregen de overhand en doodden zeventig mannen van de ongelovigen en vingen gelijk getal. Van de Moslims sneuvelden niet meer dan veertien mannen. In dit jaar zijn noch veel andere strijden voorgevallen.

In 't derde jaar belegerde hij de Joden in hun burchten en bracht hen door een beleg van vijftien dagen zo ver, dat ze zich aan hem overgaven en dat hij hen wegvoerde; en de Moslims roofden hun schatten en rijkdommen. Hij zond in hetzelfde jaar een bende uit om Kaab, Alasraf’ s zoon, een Jood, diens grote vijand hij was te doden. In dit jaar werd ook op de Sabbatdag omtrent in ’t midden [7] van de maand Sjewal een strijd gehouden en de berg bij Medina ingenomen. 't Getal der ongelovigen was drieduizend voetknechten, bij die tweehonderd ruiters, drieduizend kamelen en vijftien vrouwen waren; en hun Veldoverste was Abusofian, Harith’ s zoon. Maar 't getal der Moslims was duizend. De Moslims kregen wel in 't eerst de overhand, maar werden daarna van de ongelovigen overwonnen die zeventig van de Moslims doodden, onder die Hamza, Abdulmutalib’ s zoon, was. Deze dag was ongelukkig waarin Mohammed, van heerlijke geheugenis, zelf in de strijd was en van Okbas, Abumugid’ s zoon, met een schicht getroffen werd die hem de voorste tanden aan de rechterzijde brak en zijn onderste lip kwetste. Abdalla, Sjehab’ s zoon, verwondde hem ook in 't voorhoofd. Zijn boventandvlees werd ook gewond; en twee van zijn voorste tanden vielen uit. Van de ongelovigen werden er tweeëntwintig gedood.

In 't vierde jaar geschiedde de strijd der zonen van Nadir, die Joden waren, en hebben hun vestingen verlaten en voorgenomen hadden buiten hun grenzen te trekken en naar Chaibara reisden. Sommigen van hen weken echter naar Syrië. Mundir Saadaeus, Omar’ s zoon vervolgde hen tot aan de put van Muavia met zeventig Mediners die hen alle doodden [8] uitgezonderd Kaab, Zeid; s zoon, die wegraakte. Dit jaar werd ook de laatste strijd van Badra gehouden.

In 't vijfde jaar voerde men de oorlog van de Gracht. Daar waren veel volken verzameld, te weten die van de Koran en de zonen van Koraidas, Nadir, Gatfan en van Selim. De Oversten van hen waren Habib Ahtab’ s zoon, Salam Abulhakik’ s zoon en andere Joden. Josef, Harith’ s zoon, was gekomen om die van de Koran en diegenen, die hen volgden met tienduizend mannen te belijden. Atibas Karareus, Hasan’ s zoon, had het gebied over de Gatfaniten en anderen. Selman de Persiaan raadde aan dat men een gracht zou graven. Ze werden van de ongelovigen meer dan twintig dagen belegerd. Naim, Masuda’ s zoon die Islam omhelst had bracht met grote arbeid bij de Gatfaniten te weeg dat deze volken van de onderlinge bijstand afweken en scheurde 't verdrag dat tussen hen en de Joden gemaakt was. Ze vloden vandaar nadat er zes Moslims en drie ongelovigen gedood waren. In dit jaar is ook de oorlog der zonen van Koraidas gevoed waartegen Mohammed uitgetrokken is die hen vijfentwintig dagen belegerde: en toen hun ellende de overhand genomen had gaven ze zich over in handen van Saad, Maad’ s zoon die zwak van de wonde was, die hij in de [9] strijd van de Gracht ontvangen had. Deze raadde aan dat men alle de mannen zou doden en de jongens en vrouwen in gevangenis wegvoeren. Daar werden derhalve tussen de zes en zevenhonderd onthalst waaronder Hahib, Ahtab’ s zoon, was: en ze werden in grachten gezet die op de markt van Medina gemaakt waren. De Moslims deelden diens vrouwen, kinderen en middelen onder elkaar: en Saad stierf van deze wonde die dagelijks erger werd.

In het zesde jaar werd in Hadicia het gebed ingesteld om de gezondheid te verkrijgen en veel strijden gestreden, onder andere de strijd van Mustalak’ s zonen die hij in Safana ontmoette. Hij verstrooide en doodde hen en voerde hun vrouwen en kinderen weg waaronder Gjuweira, Harith’ s dochter, was die Mohammed van heerlijke geheugenis tot zijn gemalin nam voor die hij in plaats van een bruidsschat aan haar te geven de gevangenen die van haar maagschap waren losliet. In dit jaar geviel ook de strijd van Hadicia, zekere plaats bij Mekka, op de weg waarlangs men naar Gjudda gaat. Sedert werd vrede gemaakt tussen hem en die van de Koran, te weten dat het geoorloofd zou zijn tien jaren lang te ploegen. Diegenen dan die onder Mohammed verdrag en verbond wilde wezen hebben zulks [10] genomen en diegene die 't met die van de Koran wilde houden voegde zich bij hen; doch op deze voorwaarde dat, zo iemand van die van de Koran zonder verlof van zijn Overste tot Mohammed overliep deze aan hem weer gezonden zou worden, maar indien iemand van de Mohammedanen zonder zijn verlof tot die van de Koran overging dat die niet aan hem weer gezonden zou worden. Maar indien Mohammed met zijn krijgslieden in datzelfde jaar weerkeerde en tot hen intrad om daar drie dagen te blijven zo zou hij daar met geen ander geweer in de schede intreden dan die een reizende man bij zich heeft. Dit verdrag van 't bestand werd door Sahl Amiraeus, Omar’ s zoon, gemaakt, en van Alis, Abutalib’ s zoon, van zalige geheugenis, schriftelijk gesteld. Hij die de gunst en toegenegenheid verkregen hebbende werd ingehuldigd onder een boom die sedert uitging, omdat het vlieten van 't water, gelijk men zegt, hem ontnomen werd. In het zevende jaar nam Mohammed van heerlijke geheugenis een gestoelte voor zich; en men zegt dat zijn gemalin tot hem zei: Ik heb een zoon die een timmerman is. Zal ik hem bevelen dat hij een stoel voor u maakt? Hij antwoordde ja; en de zoon maakte voor Mohammed een stoel van wilde Tamarisk of naar anderen van witte tamarisk en bestond [11] in twee trappen en een zitplaats. Eer deze stoel gemaakt werd steunde hij als hij zijn reden in de Tempel deed op een houten leunstok. Deze zetel duurde totdat Muavias, Abusofian’ s zoon, heerste die noch zes trappen daarbij voegde; en sedert werd hij niet veranderd, en Otsman, Affan’ s zoon, behing hem eerst met tapijten.

In dit jaar geviel ook de strijd van Chaibar. Mohammed won veel bolwerken en werd een Heer der rijkdommen en schatten die daarin waren. Hij belegerde zeer fel en eng twee burchten, te weten Watiha en Selalima; en dit zodanig dat ze weinig van hun ondergang af waren en van hem verzochten dat hij beletten zou dat hun bloed gestort werd en dat ze in hun landen gelaten zouden worden en dat hij (jaarlijks) de helft van hun dadels zou ontvangen. Hij bewilligde hen dit, maar voegde 'r echter een voorwaarde bij, namelijk dat hij als hij wilde hen uitstoten zou. Toen 't gerucht hiervan verspreid was wilde de inwoners van Badra op gelijke wijze met hem handelen; wat hij ook toestemde. De Joden bleven ook onder de voorwaarden van dit verdrag totdat Omar, Alchittab’ s zoon, een tijdje geheerst had die verstaan heeft dat Mohammed van heerlijke geheugenis in zijn ziekte gezegd had dat er geen twee [12] Godsdiensten tezamen in Arabië moesten wezen, hen daaruit stootte. Deze strijd van Chaibar geschiedde in de maand Muharram. In ditzelfde jaar bracht de Jodin Zeinaba, Alharit’ s dochter, voor hem een schaap met vergif besmet; en als hij iets daarvan om te eten genomen had, zei hij: Zeker, dit lid wijst mij aan dat het met vergif besmet is.

In 't achtste jaar van de Hegira won hij Mekka: Want die van de Koran hadden 't verdrag gebroken. Mohammed trok tegen hen met tienduizend Moslims totdat hij te Marwuttahran kwam. Abbas, Abdulmutalib’ s zoon en zijn vaders broeder, kwam bij hem met Abusofian, Harith’ s zoon, en geloofde. Hij zei derhalve diegene die in Abusofians huis ingaat zal zeker wezen. Diegene die zijn deur sluit zal zeker wezen en diegene die in de Tempel ingaat zal zeker wezen. Hij kwam binnen Mekka zonder strijd te leveren; en al 't volk van deze stad geloofde, uitgezonderd weinigen, die hij met uitstorting van hun bloed doden liet. Mekka werd gewonnen op de eenentwintigste dag van de maand Ramadan en dit noch in rust en stilte eer men geweld gebruikte. In dit jaar geviel ook de strijd van Honaina, een zeer bekent dal. Want toen de Hawazins verstaan hadden dat Mekka gewonnen was kwamen ze tezamen bij Melik, Auf’ s zoon [13] daar de Tsekifs met hun gemalinnen en schatten zich ook bij voegden. Mohammed trok tegen hen met twaalfduizend mannen. Deze beide legers vielen op elkaar in 't dal van Honaina. De ongelovigen kregen de eerste overwinning: maar sedert kregen de Moslims weer de overhand die hen in de vlucht sloegen en al hun schatten roofden. Deze roof bestond in zesduizend ossen, vierentwintigduizend geiten, veertigduizend schapen, en vierduizend ons zilver. In deze strijd werden negentig mannen van de Tsekifs gedood en niet meer dan vier mannen der Moslims verslagen. Alle gevangen vrouwen en de roof van Gjarana werden tezamen verzameld en hij trok weg tegen Tajifa dat hij belegerde. Maar hij die sedert dit beleg verliet trok naar Gjarana daar de gevangen vrouwen der Hawazins waren wiens gezanten bij hem kwamen en verzochten dat hij hun gemalinnen uit gunst aan hen weergeven zou en zeiden daarbij dat ze zijn tantes waren. Hij gaf hun derhalve de keur van hun huisvrouwen en kinderen en van hun schatten. Maar ze verkozen hun gemalinnen en kinderen die hij aan hen weer overgaf; en hij deelde hun schatten aan de Moslims uit. In hetzelfde jaar kwam te Gjarana tot hem Melik, Auf’ s zoon, en geloofde. Hij herstelde derhalve hem zijn goederen en [14] maakte Gajat, Afed’ s zoon, overste van Mekka.

In 't negende jaar werd de Tebucensche oorlog gevoerd; en (Mohammed) maakte vrede met de vorst van Dauma en met de vorst van Eila op deze voorwaarde dat ze schatting zouden betalen. Toen hij omtrent tien dagen te Tebuk stil geweest had vertrok hij naar Medina in de maand van Regjeb. Dit was zijn laatste oorlog waarin Otsman, Affan’ s zoon, duizend gouden stukken aan 't leger uitreikte. In ditzelfde jaar hebben de Tajifs de Islam omhelst, over die hij Otsman, Abulas zoon, stelde. Hij zond ook Abusofian, Harit’ s zoon, die weer een zoon van Sjuba was om hun krijgsgereedschap te verwoesten.

In 't tiende jaar kwamen veel Arabieren bij hem; en de mensen namen de Islam aan en zijn woord werd bevestigd. In hetzelfde jaar verliet hem de valse Profeet Museilema en zei dat hij zijn medegenoot in 't Profetisch ambt was en de Jamames uit de zonen van Hanifas zijn hem gevolgd. In hetzelfde jaar reisde Mohammed van heerlijke geheugenis naar Mekka daar hij op de tiende dag van Dulhiggia intrad; en toen hij de mensen geleerd en in de godsdienst onderwezen had keerde hij weer naar Medina.

In 't elfde jaar openbaarde zich de valse [15] Profeet Aswad Absites in 't gelukkig Arabië en noemde zichzelf een Profeet. Hij won Sanaam, Nazrana en de heerschappij van Tajifa; en toen hij begon vermaard te worden werd hij van Fir Dailam in zijn huis gedood.

In ditzelfde jaar werd Mohammed van heerlijke geheugenis door de dood weggerukt: want toen hij van de reis naar Mekka weergekeerd was en tot aan de achtentwintigste dag van de maand Safar te Medina geweest had begon hij ziek te worden; en hij beval aan Abubeker dat hij met het volk zou bidden; en ze deden zeventien gebeden. Hij stierf op maandag, de twaalfde dag van de maand van de eerste Rabius toen hij drieënzestig of, naar anderen, vijfenzestig jaren oud was. Hij was schrander van vernuft, aangenaam van stem en bezocht en ontving de zijnen, gelijk ze hem bezochten en ontvingen. Hij verzorgde de armen, prees de groten, verkeerde met de kleinen en liet diegene die iets van hem verzocht niet zonder hetgeen dat hij verzocht of zonder vriendelijke woorden van hem gaan.

Zijn Schrijvers waren Otsman Affan’ s zoon, en Alis, Abutalib’ s zoon. Somtijds schreven Ubaharat Kaab’ s zoon, en Zeid Thebith’ s zoon ook voor hem. Hij gebruikte somtijds noch andere Schrijvers die hij dan bij hem had, namelijk Muavias [16] Abusofian’ s zoon, Ghalid Saïd’ s zoon die wêer Abulas zoon was, Alaus Hidramis zoon en Chantalas Rabius zoon. Abdalla, Abusjerhs zoon die van 't Islam afweek en zich bij de ongelovigen voegde heeft ook voor hem geschreven: Doch Otsman verzocht in de tijd van verwinning voor hem bevrijding van zijn straf die Mohammed aan hem toestond nadat hij besloten had zijn eigen bloed te vergieten. Zubeir Awam’ s zoon, en Gjehem Safwan’ s zoon tekenden de aalmoezen aan, Hadikas Semal’ s zoon hield de rekening van de inkomst der dadels en Mugiras Sjuaba’ s zoon, en Husein Jaman’ s zoon schreven de vonnissen en bevelen op. Maar Abdalla, Arkam’ s zoon, antwoordde op de brieven der Vorsten.

Wat de rechters aangaat die in zijn tijd waren, hij stelde over de eed Alis Abutalib’ s zoon, Maad van Medina Habal’ s zoon, en Abumousas van Asjar. De overste van zijn vergiffenis was Anis Melik’ s zoon, en Kais van Medina Saïd’ s zoon, was overste van de bende der lijfwacht. Zijn grootvaandel was wit en zijn kleine vaandel zwart. In zijn zegel was geschreven: Tot een dubbeld getuigenis. Bilal was zijn deurwachter. Wat zijn Slotvoogden aangaat, toen hij stierf was Gajat, Afeds’ zoon, Statsvoogd van Mekka; Alaus, Hidramis zoon, Statsvoogd van Bahraina ; Otsman, Abulas [17] zoon, had het gebied over Tajifa; Omar Mahrumaeus, Abuommias zoon, had de voocdij over de dorpen Sanaa en Gjeneda; Chalid, de zoon van Saïd die een zoon van Abulas was had de heerschappij over de dorpen van 't gelukkig Arabië; Abusofian, Harith’ s zoon, over Gjuresja; en Alis, Minas zoon, had de voogdij over zekere streek van ’t gelukkige Arabië.

De Historieschrijver zegt: Terwijl het Teljaar van Hegira de maanjaren aanmerkt, zo zullen wij verhalen en onderwijzen hoe veel zonnejaren daarvan worden om sedert Adam, van godvruchtige geheugenis, een rechte Tijdrekening tot aan deze tijd te hebben. Men verhaalt derhalve dat Mohammed gestorven is na verloop van zesduizend een honderd en drieëntwintig zonnejaren, negen maanden en veertien dagen nadat er van het Teljaar Hegira tien maanjaren en zeventig dagen verlopen waren, dat is negen zonnejaren en elf maanden min een dag. Want de eerste dag van Hegira was een donderdag en de laatste van zijn leven een maandag; die tezamen drieduizend zeshonderdenveertien dagen uitmaken.

De Geschiedboeken der Christenen melden dat hij tot de Christenen genegen en vriendelijk en zachtzinnig tot hen was: en dat toen enigen van hen [18] tot hem kwamen en veiligheid van hem verzochten, hij hen slechts schatting opgelegd, welgedaan en op zijn woord ontvangen en tot Omar gezegd heeft: Zeg tot hen dat wij hun zielen even hoog achten als wij onze zielen houden en hun rijkdommen in gelijke staat als de onze en hun toevallen gelijk met de onzen stellen. Dit wordt verhaald van de Schrijver der boek Almuhaddeb, uit het welk de vermaarde Abuhanifa dit ter plaatse daar hij dit van een Moslim, een Christen doodde handelt tevoorschijn brengt. Toen zeker voornaam man die een Christen was tot hem kwam stond hij op en bewees eer aan hem; en hij, daarover van enigen aangesproken, antwoordde: Als een Vorst van enig volk tot u komt, zo eert hem; en deze man is zeer groot onder zijn volk. Hij zei ook: Doet wel aan de Koftiten van Egypte; want ze zijn van Maagschap en verbond aan u verbonden. Daarbij dat diegene die een Christen verdrukt in de dag des Oordeels hem tot tegenstrever zal hebben: en noch diegene die een Christen beledigt, beledigt mij. [19]

Mohammed’ s Leven;
Uit verscheiden Christen Schrijvers getrokken
.

Diegene die de Beschrijvingen der oude geschiedenissen die Mohammed betreffen doorziet, zal (gelijk gemeenlijk in dingen gebeurt die van klein groot worden wiens begin doorgaans duister is) daar in zo groot verschil vinden dat hij bezwaarlijk de waarheid van deze geschiedenis (zo ze er noch in te vinden is) ontdekken zal. Derhalve zal ik en voorgenomen heb een beschrijving van diens leven te vertonen hetgeen dat van verscheiden Schrijvers daarvan gezegd wordt verhalen en zonder vonnis daar over te strijken 't oordeel aan de lezer laten.

Wat Mohammed’ s geslacht en afkomst aangaat, navolgers hebben dat op twee verscheiden wijzen beschreven, de een van Adam tot aan hem afdalend en de ander van hem tot aan Adam opklimmend, daarvan de eerste in 't boek van Azear en in de Handeling van de geboorte en opvoeding van deze valse Profeet en de [20] laatste in de Saraceense Jaarboeken gevonden word: daar noch ontelbare fabelen en al te belachelijke beuzelingen om te vertellen bijkomen en onder anderen dat God, Adam geschapen heeft hem zekere weerstralende glans tot bewijs van Mohammed’ s aanstaande geboorte indrukte.

Dit is van die van de Talmud in Midras Tillim, de uitlegging der Psalmen, geleend die daarop dus zeggen.

Wat bedtekent hetgeen dat in Daniël geschreven staat? En daar zal een licht met hem zijn. Daar op Rabbi Abba antwoord: 't is het licht van de Koning Messias; en dit toont aan ons dat God hem daarvan gemaakt heeft en dat hij tot zijn voortbrenging dit licht onder de zetel van zijn heerlijkheid besloten had. Daar op de Satan voor God kwam verschijnen en zei: Heer der wereld, voor wie is dit licht der wereld dus onder de zetel van uw heerlijkheid besloten? God antwoordde aan hem: Tot de voortbrenging van de Messias. Heer des wereld, zei de Satan weer, laat mij dan toe dat ik hem bekoor. God zei weer: gij zult geen macht tegen hem hebben. Vergun mij dit alleen, sprak de Satan weer, en laat mij met het overige begaan; want ik zal 't wel volbrengen. God zei toen tot hem: Indien gij daarmee spot zo zal ik u uit de wereld doen en [21] verdelgen. En van dat uur af begon God een verbond met de Messias te maken. Dit licht dan, van God in Adams aangezicht ingedrukt, ging zo haast als hij Eva van Seth bevrucht had gemaakt in haar over en daarna van haar in Seth toen hij geboren was die gelijk de Mohammedanen zeggen de stam en oorsprong van alle Gods Profeten en boden was. Het boek van Azear verhaalt hier noch een andere fabel, te weten dat de Engel Gabriël met zeventigduizend van zijn mede engelen vergezeld en ieder met een rol papier, zo wit als sneeuw en met een schrijfpen uit het Paradijs in de hand kwamen om 't verdrag tussen God en Adam, aangaande de voortgang van dit licht van vader op zoon tot aan Mohammed toe te ontwerpen; wat van Gabriël getekend en met zijn zegel bezegeld werd. Dit licht ging van Seth over tot op Enos en van hem op zijn zoon Chanan en dus vervolgens van hand tot hand tot aan Abraham waarin het verdubbeld werd waarvan een deel aan Ismaël kwam en van hem aan Kaidar waarvan Mohammed herkomstig was; en 't ander deel ging aan Isaak over die de stam van Christus geslacht is. Deze dingen, van Mohammed en van zijn navolgers bijgebracht, hoewel ze schijnen bij toeval en onvoorziens gezegd, zijn echter ten meestendeel uit de Talmoedisten en Kabbalisten getrokken. [22]

Maar om weer tot Mohammed te keren, ze zeggen dat Ismaël, Abrahams bastaardzoon, daarvan Mohammed zich herkomstig rekende te Mekka kwam wonen daar hij Alghadira, de dochter van Alierchamin, Koning van dat gewest trouwde en bij haar twaalf kinderen kreeg die alle gelijk hij afgodendienaars waren en zich van daarin verscheiden gewesten verspreidden. Maar de tweede, Kaidar genoemd, bleef te Mekka daar zijn vader alreeds de voor verhaalde toren en tempel gebouwd had die van Mohammed in zijn Koran de eerste van alle anderen genoemd wordt waarvan hij ook zegt dat hij van Abraham zelf gesteld werd. Kaidar plaatste de afgod in de toren daar hij sedert altijd aangebeden werd totdat Mohammed die middel gevonden had om zijn lering te vesten en Mekka te winnen dit beeld verdelgde. Maar de toren bleef in zijn geheel en de pelgrims gaan daar hun beloften voldoen. Kaidar liet daar ook een zwarte steen stellen, te weten buiten naar de plaats daar deze afgod was op dat diegenen die in de tempel gingen weten zouden werwaarts ze zich te keren hadden. Deze steen, van alle tijden de gelukkige genoemd, wordt noch heden van de Mohammedanen zeer geëerd die zich daarvoor buigen en hem met grote ootmoedigheid kussen. [23]

Wat de tijd van Mohammed’ s geboorte betreft, daarvan zijn verscheiden meningen, ja, ook onder diegenen van zijn geloof en wet. Want een Alfaquy van Sciativia in Spanje, sedert tot het Christelijk geloof bekeert, stelt haar in het zeshonderd en twintigste jaar onzer zaligheid; maar daar is niemand die zijn geboorte zo laat stelt. Joannes Leo van Afrika, van het Teljaar der Hegira of van vlucht spreekt, (wat in 't twee of drieënvijftigste jaar van Mohammed’ s leven was) stelt dat in 't vijfhonderdennegentigste jaar onzer zaligheid, hoewel het in 't drieënnegentigste jaar geviel. Palmerius en na hem Funktius, Nikolaas, Zeno en veel anderen stellen dit Teljaar van Hegira in het zeshonderdste jaar na Christus geboorte. Volgand Dresler, in zijn Saraceense Tijdrekening brengt zijn geboorte in 't vijfhonderd zevenenzestigste jaar en de volmaking van zijn Koran in het zeshonderd drieëntwintigste jaar; in voegen dat er zevenvijftig jaren tussen beiden verlopen zijn, ofschoon hij diens overlijden in 't veertigste jaar van zijn ouderdom stelt. Celius Augustinus Kurio stelt zijn geboorte in 't vijfhonderden zestigste jaar en zijn dood in het zeshonderd zevenendertigste jaar nadat hij tien jaren geheerst had. De tijd van zijn heerschappij is wel waar; maar naar zijn rekening zou hij zevenenzeventig jaren geleefd hebben; wat vals is: en hij die zijn rekening niet goed gemaakt heeft zegt dat het vijftienhonderd zevenenzestigste jaar toen hij zijn Koran stelde het negenhonderdste jaar sedert de oprichting van het Saraceense Rijk was: in voegen dat het alleen in het zeshonderd zevenenzestigste jaar, dertig jaren na de dood van deze verleider begonnen had: ofschoon alle Mohammedanen eendrachtig hun jaren der Hegira tellen van die tijd af waarin Mohammed met zijn deelgenoten gedwongen was uit Mekka te vluchten, tien jaren eer hij overleed.

Mohammed, wat dies meer aangaat, was een zoon van een der aanzienlijkste burgers van Mekka, Abdalla genoemd, zoon van Abdalmutalif, van de stam van Koraïs en van een moeder, Emyna geheten, die gelijk men voorgeeft een Jodin en jonge hoer was die zich gewillig aan Abdalla overgaf. Hij werd in de stad Jetrib of Jesrab geboren die om deze oorzaak sedert Medinah Albani, de stad van de Profeet genoemd is, twaalf of vijftien mijlen aan deze zijde van Mekka of naar anderen in Mekka zelf die een zeer vermaarde haven in 't westelijk deel van 't gelukkig Arabië is, dertig of veertig mijlen van de Rode Zee daar alle ruikende kruiden en specerijen en andere kostelijke waren uit het geweest [25] der Sabeërs met karavanen op kamelen aankomen. Toen Mohammed geboren werd was deze stad ten deel van Joden bewoond die hun tempels en scholen apart hadden en ten deel van Heidenen die een afgodin aanbaden, Alieche Aluza genoemd, die men de godin Venus acht te wezen. En hiervan kan gekomen zijn dat de Mohammedanen de vrijdag vieren, (gelijk de Joden de zaterdag en de Christenen de zondag) tot geheugenis van deze afgodin die eertijds bij de Heidenen de godin der teling en vruchtbaarheid vertoonde; want Mohammed heeft in 't heimelijk veel dingen van 't oude Heidendom te Mekka behouden. Daar waren ook veel Christenen onder vermengd, maar Nestorianen, Jakobiten en meer anderen van diergelijk slag. Daar was mede een Tempel in 't midden van de stad, Beithalla genoemd, dat is Gods huis, met een toren, Elkabba, of Alkibel geheten naar wie de Mohammedanen zich algemeen keerden als ze hun Zalla of gebed deden, (heden keren ze zich alle naar 't zuiden) en bij diens naam zwoeren, gelijk de Moren noch heden doen; zo grote eerbied betonen ze daaraan. Voorts, Mohammed werd, toen zijn vader alreeds zes of zeven maanden overleden had geweest in Jetrib geboren op de twaalfde dag der maand Sahaben [26] die met onze januari overeenkomt, omtrent in 't vijfhonderdvijftigste jaar onzer Zaligheid, gelijk wij hierna zullen tonen, terwijl alles in beroerte en verwarring was en alle gewesten der aarde als in een brand der oorlogsstonden: geheel anders dan de geboorte van onze Zaligmaker die in een algemene vrede en rust ter wereld kwam, terwijl Janus tempel te Rome door Caesar Augustus gesloten was. Zijn moeder leefde na zijn geboorte niet langer dan twee jaren. Men vindt van deze geboorte al te onverdraaglijke vertellingen in 't boek van Azear en elders: te weten dat hij al besneden uit zijn moeder lichaam kwam en dat terzelfder tijd alle afgoden zwart als pek werden en neervielen: dat ondertussen de Engelen Lucifer bij de keel grepen en hem in de diepte der zee Alkazun stortten en dat hij in veertig dagen nauwelijks het middel gevonden had om vandaar te geraken en naar de berg Kobels vluchtte daar hij met verschrikkelijk gebrul en getier alle zijn trouwanten tot zijn hulp riep die van schrik verbaasd waren hem vroegen wat hem dus bewoog. Omdat, antwoordde hij, Mohammed de zoon van Abdalla geboren is van God voortgebracht en met een brandend zwaard gezonden daarvan de verstaalde snede alle tegenstand doordringen zal tot onze gehele verwarring en zekere [27] ondergang: in voegen dat wij in de wereld niets zullen behouden en dat er geen plaats zal wezen daar de lering van de eenheid der enige Gods die alles geschapen heeft niet doorkomen zal; en door dit middel zal hij 't voelen van dat God een medegenoot heeft die hem in macht gelijk is wegnemen. Met veel andere diergelijke dwalingen: gelijk van een jongeling in 't wit gekleed die hem drie sleutelen bracht die als oosterse parels blonken, de een van Voorzegging, de ander van de Wetten en de derde van de Overwinning die hij toen hij uit zijns moeders lichaam kwam in handen nam als om de bezitting van alle dingen aan te nemen. Verder, dat de vogels, winden en wolken een zeer groot verschil en harde twist tezamen om zijn opvoeding hadden; dat de vogels bijbrachten dat ze bekwamer daartoe waren omdat ze licht allerhande vruchten van alle de gewesten der aarde zouden kunnen tot hem brengen; dat de winden zeiden dat ze hem met zeer zoete en liefelijke reuken zouden vervullen die hem van bederf en stank zouden bewaren en dat de wolken vertoonden dat ze hem van de beste wateren tot zijn drank zouden beschikken: Dat men toen de Engelen daarover vergramd waren een stem van de hemel hoort, die zei dat men zulks aan de mensen zou laten; en [28] dat daarop God het ambt van hem op te brengen aan Halima, de dochter van Ducibazadi, gaf aan welk verhaal de gehele inhoud van dit boek hangt dat bij hen geen minder macht en achtbaarheid heeft dan de eigen Koran. Daarin wordt ook verhaald dat toen hij de ouderdom van vier of vijf jaren bereikt had en met zijn medejongens speelden daar drie mannen onvoorziens overkwamen die hem uit het midden van hen alle wegnamen en hem op de top van een berg, niet ver vandaar, voerden daar de een hem met een schaar de borst en buik tot aan de navel opende en hem 't ingewand met sneeuw waste, de tweede hem 't hart in twee delen sneed en uit het midden daarvan een zwart korreltje wegnam, at hij wegwierp en zei, dit is des duivels deel; en de derde hem de wond zuiverde en haar weer gelijk tevoren genas. Zij die dit gedaan hebben zetten hem in een der bekkens van een grote schaal en in 't ander bekken tien sterke en zwaarlijvige mannen die hij opwoog; daarvan ze sedert zeiden: Laat ons van dit kind scheiden; want een groot getal van mensen zou hem niet kunnen opwegen; en toen ze hem op 't hoofd en aan 't voorhoofd gekust hebbend weken vandaar en verdwenen. Dit geheel verhaal van Mohammed’ s opvoeding door deze Halima die vermaant [29] werd hem zorgvuldig op te brengen is op een ander verhaal, bijna van gelijke waarde, nagebootst in de Beresith Rabba, de grote uitlegging van Genesis, ingevoegd op deze plaats van 't dertigste Hoofdstuk naar 't einde. Het geschiedde dat de schapen in hun hitte van ontvangen de rijsjes en roeden aanzagen en zo voort. Daar Rabbi Samuël dit zegt: De goede vader Elias van zalige geheugenis die in zijn leven op een dag door 't land ging, te weten in die dag toen 't huis des Heiligdom verdelgd werd, hoorde een stem van de hemel die uitriep: Het heiligste huis der Heiligdom neigt tot verdelgd te worden; daarvan Elias achtte dat de hele wereld vergaan zou. Hij ging derhalve voort en vond dat de kinderen der mensen de aarde bouwden en bezaaiden tot wie hij zei: God, de heilige en gezegende is tegen zijn volk vergramd en wil zijn Huis verwoesten en zijn kinderen gevangen onder de dienstbaarheid der afgodendienaars wegvoeren; en gij bekommert u ondertussen met dit tijdelijk leven. Daarop kwam weer dezelfde stem die tot hem zei; Laat hen begaan want de Zaligmaker van Israël is alreeds geboren. Elias vroeg waar hij was en kreeg van de stem tot antwoord: In Juda’ s Bethlehem. Hij ging derwaarts en vond een vrouw op de drempel van haar deur zitten en [30] een kind, haar zoon, heel bloedig voor haar uitgestrekt liggen. Hij zei tot de vrouw: Mijn dochter, hebt gij een zoon gebaard? Ja, zei ze. En wat (vroeg hij weer) betekent dit dat hij dus bebloed is? Ze antwoordde: Daar is een groot kwaad gebeurd: want in dezelfde dag daarin hij geboren werd is 't huis der Heiligdom verwoest. Mijn dochter, zei hij tot haar, ontstel u niet; wees alleen zorgvuldig in hem op te voeden: want van zijn hand zal een zeer grote zaligheid voor 't geheel Israël voortkomen. Zij, hierdoor haastig vertroost en versterkt begaf zich tot hem vlijtig op te voeden: en daarop scheidde Elias van haar. Vijf jaren daarna gedacht hij weer daaraan en zei bij zichzelf: Ik zal weerkeren om te zien of de Zaligmaker van Israël op zodanig een wijze opgevoed is als de Koningen der aarde of als de Engelen die ten dienste van God geschikt zijn. Hij ging derhalve weer naar deze vrouw die hij voor haar deur vond staan daar hij haar vroeg: Wel, mijn dochter, hoe gaat het met dit kind? Ze antwoordde: Heer, heb ik u niet gezegd dat men kwalijk doen zou zo men hem opvoedde? Want in de dag waarin hij geboren werd is 't huis der Heiligdom verwoest. Maar dit is 't noch niet al: hij heeft voeten en gaat niet, ogen en ziet niet, oren en hoort niet, een [31] mond en spreekt niet; zie hem daar liggen en hoe hij zich zo weinig als een steen beweegt. Terwijl Elias noch met haar koutte kwamen de winden van alle vier hoeken der aarde op het kind blazen en voerden 't weg aan een grote zee. Elias begon daar op zijn kleren te scheuren en zijn haar en baard met groot gekrijs uit te trekken en riep: Ach! De zaligheid van Israël is verloren. Maar de dochter van de stem, dat is de openbaring, kwam daarop die tot hem zei: O Elias, de zaak gaat niet zo gelijk gij zegt; want hij zal vierhonderd jaren lang in de grote zee en tachtig jaren in de opgang van de rook bij de kinderen van Chores en ook zo lang aan de poort van Rome; en 't overige der jaren zal hij over alle de grote steden weerkeren tot aan 't einde van de gestelde tijd.

Dit alles is van woord tot woord in de verhaalde plaats begrepen en wij hebben 't hier gesteld om te tonen wat maagschap de fabelen der Mohammedanen met de vertellingen der Talmoedisten en Rabbijnen hebben.

Roderikus Ximenez, aartsbisschop van Tolede, spreek, in zijn Historie der Arabieren van Mohammed’ s geboorte in dezer voege. In 't negende jaar van Leovegildus, koning der Gothen, dat het zeshonderd en eerste jaar onzer zaligheid is was in een dorp dat Jatrib genoemd wordt bij [32] Mekka een man, Ali genoemd, de zoon van Abdelmutalib, met zijn gemalin Emina diens vader Hayab en moeder Halima genoemd was. Deze vrouw ontving en baarde een zoon die ze Mohammed noemde. En vermits Arabië en Afrika tussen 't algemeen geloof en de ketterij van Arrius, tussen de Joodse meineden en afgoderij verscheiden gesleept en gesleurd werd stond deze Arabier, Ali genoemd, zeer algemeen met zeker Jood zijnde, tussen 't algemeen geloof en de meineden der Joden te wikkelen. Terwijl Emina bevrucht was ontstond er een grote onvruchtbaarheid door geheel Arabië; in voegen dat de Arabieren die broodgebrek hadden en alleen wilde kruiden nuttigden en daarvan leefden. Toen de tijd der baring van Emina gekomen was merkte deze Jood die zich met zodanige dingen bemoeide, nauwkeurig op de stand der dwaalsterren en op de geboortester van 't kind. Ali, Mohammed’ s vader, was naar Jeruzalem getrokken om te bidden en toen hij weergekeerd was vond dat hem een zoon geboren was; en deze Jood openbaarde hem al hetgeen dat hij van 't kind bemerkt en verstaan had en voorzei dat het wonderlijk in heerschappij en in wetten uitsteken zou. Ali, Mohammed’ s vader, stierf ondertussen na verloop van weinig tijd. Toen dit kind vier jaren oud was kwamen (gelijk hij [33] zelf verdicht) twee Engelen die zijn hart opensneden en daar een geronnen klomp van zwart bloed uithaalden wat ze sedert met sneeuw afwasten: en ze wogen zijn hart tegen tien harten van diegene van zijn landgenoten; en daarna werd het zo zwaar, ja zwaarder dan duizend harten der andere mensen bevonden. Ja de een Engel zei tot de ander: Indien 't tegen alle harten der Arabieren in de schaal gelegd werd, het zou hen alle in zwaarheid overtreffen. Hij verdicht dat hij dit van de Engel Gabriël in een gezicht verstaan heeft. Toen hij zeven jaren oud was gaf zijn moeder hem over aan de grootmoeder Halima om van haar opgevoed te worden.

Skipo du Pleix spreekt dus in zijn Romeinse Historie van zijn afkomst en geboorte. Mohammed, Mahumet, Mahomat of Mechmet (want zijn naam wordt verschillend verhaald) werd in 't gelukkig Arabië van een Israëlitische vader die van sommigen Hal, en van anderen Abdaal genoemd wordt, en van Emina, een Jodin, geboren, beide zo verworpen en gering van stam en afkomst, (ofschoon de Saracenen hem van een koninklijk geslacht doen afkomen en zijn voorouders van vader op zoon aanwijzen en hem van Adam, door Seth, Noach en Abraham tot aan hem langs vijftig fabelachtige voortteling doen [34] afkomen) dat enigen gehouden hebben dat hij slaaf van een rijke weduwe, Kadiche of Tagide genoemd, was die hij sedert tot zijn wil kreeg, haar trouwde en door middel van haar rijkdommen zeer bevorderlijk zijn zaken bestelde.

Joannes Kuspinianus die van de oorsprong der Turken schrijft spreekt van Mohammed’ s geboorte in dezer voege. Hij is in 't vijfhonderd zevenennegentigste of achtennegentigste jaar onzer zaligheid of daar omtrent geboren, (want de merken zijn verscheiden in de jaarboeken en veroorzaken doling) terwijl Mauritius de keizerlijke en Gregorius de pauselijke Stoel bezat.

Mohammed werd sedert voort opgevoed bij zijn grootvader Abdalmutalif, tot aan de ouderdom van acht jaren, onder de geheime bijstand en bescherming der Serafijnen, (vervolgt dit leugenachtig verdichtsel van Azear) en vervolgens negenentwintig jarenlang onder die van de Engel Gabriël, die in deze tijd de Koran aan hem leerde en voorlas, die hij noch geheim en verborgen bij hem hield zonder in drie jaren iets daarvan te verkondigen.

Zijn moeder Emina tastte hem weer aan toen hij zeven jaren oud was en vertrok naar haar naaste verwanten daar ze na verloop van weinig dagen stierf: in voegen dat hij van een andere vrouw, Daymen [35] genoemd, aangetast werd die hem naar Mekka voerde. Toen hij acht jaren oud was stierf Abdelmutalib zijn grootvader; en Abutalib, zijn vaders broeder nam het toezicht over hem aan en bracht hem ter onderwijzing bij de voorgenoemde Jood die hem in de natuurlijke wetenschappen, in de wet der Christenen en in de vermaningen van de Joodse meineden onderwees; wat oorzaak was van dat hij iets van 't geloof der Christenen en iets van de oude wet tot behulp van zijn aanhang aangenomen heeft. Toen Mohammed dertien jaren oud was voerde Abutalib hem naar Jeruzalem omdat de tempel van heiligheid daar was.

Hij was, zegt Kuspinianus, die van Mohammed’ s afkomst en opvoeding spreekteen nieuwe man, van lage en duistere afkomst, (gelijk Wilhelmus Laeteranensis Bibliothecaris verhaalt), door geen vermaardheid van ouders noch middelen bekend, geheel alleen zonder vermogen, zonder krachten en van ongeachte staat. Sommigen zeggen dat zijn vader een dienaar der kwade geesten en zijn moeder een Ismaëliten vrouw en hij derhalve in de wet der Joden niet onkundig was: in voegen dat hij die een jongen was en door het trekken van weerszijden twijfelachtig geworden terwijl zijn vader hem de ene en zijn moeder hem de andere wet [36] poogde in te prenten, geen van beide omhelsde en in zijn jonge jaren van beide ingedronken geen van beide aannam, toen hij tot een volwassen ouderdom gekomen was. In tegendeel, deze man was loos en schalk van vernuft en heeft een lange tijd onder de Christenen verkeerd bedacht uit deze twee wetten een zeer schadelijk ding voor 't menselijk geslacht. Hij verloor beide zijn ouders in zijn kindse jaren.

Mohammed, (zegt Roderikus Ximenez) die de jaren van de jongelingschap bereikt heeft en in de lering van 't nieuwe en oude Testament en in de natuurlijke wetenschap zeer bevorderd was begaf zich toen Arabië weer van hongersnood gedrukt werd in dienst, en in 't gezin van zekere rijke weduw die Adeya genoemd werd en betoonde zich zeer vlijtig en ijverig in de zaken die 't huis betroffen: in voegen dat hij door zijn vlijt en wakkerheid de weduw zo aangenaam werd dat ze hem tot haar zoon aannam.

Hij werd, (zegt Kuspinianus) van de Saracenen gevangen die onder de Arabieren om hun roverij vermaard zijn en werd aan Abdemonaplis, een rijke en vermaarde koopman een Ismaëliet van afkomst, verkocht die, geen kinderen had en hem eerst om zijn schoonheid en vernuft zacht behandelde: wat [37] veroorzaakte dat Mohammed overal Abdemonaplis zoon genoemd werd. Hij die tot zijn mannelijke jaren gekomen was en schalks, roofgierig, onzuiver, alle schelmerij onderworpen en een bedrieglijk veinzer was werd over de waren en koophandel gesteld en voerde kamelen door Egypte, Syrië, Palestina en door andere vreemde plaatsen en dus reisde dus gedurig en verkeerde met de Joden en Christenen en poogde niet zo zeer het oude en nieuwe Testament te leren als wel te vervalsen, vermits hij van zijn ouders in verscheiden godsdiensten onderwezen was, gelijk wij gezegd hebben. Want de scherpzinnigheid der vernuft dat in een ondeugend gemoed geplaatst is werkt gewoonlijk 't ergste uit. Hij spitste toen zijn vernuft op dieverij en deed zijn uiterste poging om zijn Heer en meester te bedriegen, wat de eigen aard der slaven is. Hij dan die bij zijn Heer verdacht en van de anderen gehaat werd van een onbekende slaaf een bekende rover en door zijn gedurige roverij en afzetterij vermaarder geworden verkreeg dagelijks veel, ja ontelbare deelgenoten zijner schelmerijen. De dingen die hem hiertoe hielpen waren zijn wreed gelaat, verschrikkelijke stem en grof lichaam, voor wat ook een sterk schermer te vrezen zou hebben. Hij die door dit middel allengs bij dit onbesuisde volk [38] een wonder geworden verkreeg een grote naam en achtbaarheid voor zich: in voegen dat toen zijn meester zonder kinderen overleden was hij die een kloeke en sterke jonge man was diens weduw, Gardigem genoemd van omtrent vijftig jaren oud en zeer rijk was tot zijn gemalin trouwde.

Toen hij, zegt Ximenez, vijfentwintig jaren oud was trouwde hij een gemalin, Abdiga genoemd en daarna ook de weduw die hem opgevoed had en na verloop van tijd noch meer anderen: in voegen dat hij zich met de ontucht, ja overspel van achttien wettige vrouwen besmette.

Hij die vijftien jaren oud was werd gesteld tot de geleide der Kamelen van een rijke Arabische vrouw van zijn maagschap, Kadiga genoemd, dochter van Hulort die in aanzien en achtbaarheid in 't gewest van Korozonia was: en hij die die schalken loos was door dit middel dikwijls naar Babylon, Syrië en Egypte trok vond gelegenheid om naar veel dingen van de Joodse en Christelijke wet te vernemen: in voegen dat deze vrouw, hem bij gevolg van tijd van een groot getal van Joden en Christenen en Saracenen, toen afgodendienaars, gelijk zij ook was, vergezeld zag en hetgeen dat hij vals tot haar zei, te weten dat hij de ware Messias was aan de Joden beloofd en die Heer over 't geheel Aardrijk [39] zou wezen, geloofde en dit zodanig dat hij toen hij vijfentwintig jaren oud was haar trouwde na de dood van haar gemaal die hij door vergif zijn dagen verkortte.

Hij kreeg bij haar drie dochters en een zoon. De eerste dochter voerde de naam van Fatima, de tweede van Zeymb en de derde van Umicultum; en de zoon was Kazin genoemd die in de ouderdom van tweeëntwintig jaren stierf. Hij die door middel van dit huwelijk in middelen toegenomen en machtig en rijk was begaf zich niet tot de koophandel, gelijk tevoren, maar van een bende van rovers en afzetters vergezeld tot roven en overviel somtijds de reizigers en somtijds de Karavanen die niet goed voorzien en geschikt waren. Somtijds roofde, stroopte en plunderde hij de omleggende gewesten en toonde dat hij naar de dwingelandij over zijn eigen volk trachtte; daarin hij voortvoer tot aan de ouderdom van achtendertig jaren. Maar hij die zich noch niet sterk genoeg zag om met openbaar geweld daartoe te geraken nam de dekmantel van Profeet aan, van God gezonden om hen uit de afgodendienst te trekken en hen tot de ware godsdienst en kennis van een enige God te brengen.

Hij, (te weten Mohammed) van een Ismaëls vader, Hali genoemd, geteeld en onder de Homeriten of in [40] 't gelukkig Arabië geboren pleegde 't ambt van Kamelen te geleiden; en men zegt dat hij een zeer arm man was die om zijn kost te winnen zichzelf tot de arbeid verhuurde en zich in dienst van zekere machtige en rijke weduw begaf, Tagida genoemd, die hem gebruikte om haar kamelen te hoeden. Maar hij die met een schrander vernuft begaafd was geraakte zo diep in gunst bij zijn meesteres dat hij haar eindelijk trouwde en van knecht meester werd en zich op de reis naar Palestina begeven had verkeerde met de Joden en Christenen en poogde iets van hen te leren. En vermits de begeerte en gretigheid van eer de verwaandheid van zijn ziel krachtig dreef gebruikte hij en nam de gelegenheid bij 't haar een vreemde vondst en middel, waardoor hij de naam van Profeet verkreeg. Want hij van de duivel bezeten en van de vallende ziekte geplaagd wist zijn vrouw (die zeer bedroefd was omdat ze van een edel geslacht gesproten aan een arme man, dus van de kwade geest geplaagd gehuwd was) vroed te maken dat dat hij in zijn kwaal viel dit uit oorzaak der tegenwoordigheid van de Engel Gabriël die voor hem verscheen gebeurde. In deze plaats daar Mohammed woonde was zeker Monnik die uit oorzaak van zijn vals geloof zich daar onthield en een grote vriend van deze vrouw [41] was, waaraan ze de verborgenheid van haar geheim ontdekte. Deze Monnik die de geest van deze vrouw in de waan die ze van haar gemaal had bevestigen wilde zei tot haar dat Mohammed een ware Profeet was en dat hij aan iedere Profeet een engel zond. Deze vrouw die de redenen van deze bedrieglijke Monnik geloofde en vertelde deze fabel aan andere eenvoudige lieden van haar land en deze lieden vertelden het weer aan anderen: in voegen dat de naam en 't gerucht van deze valse Profeet onder de volken bekend en vermaard werd. Hij dan die dan wist dat men hem voor een Profeet hield en geloofde bedacht enige schijn van nauwkeurige en geheime dingen die hij zei van God ontvangen te hebben met die hij licht 't eenvoudig volk bedroog en verleidde. Hij maakte ook een boek, vol van verdichtsels, bedrog en leugens dat hij aan zijn navolgers gaf om onderhouden te worden; en in deze voegen werd teweeggebracht dat deze doling, zonder grond ontvangen, aangenomen en in de harten en zielen der mensen ingedrukt werd, niet door kracht der wonderdaden, maar eerder door 't geweld der wapenen.

Hij was ondertussen zwaar van de vallende ziekte geplaagd waarvan hij te telkens inviel. Zijn gemalin wilde derhalve van hem scheiden: maar hij bepraatte [42] haar echter met te zeggen dat zulks van 't wijn drinken kwam; in voegen dat hij zich voortaan daarvan onthield. Maar terwijl zijn kwaal echter daarom niet verminderde zo verdichtte hij dat het de engel Gabriël was die als hij hem kwam bezoeken hem dus in een diepe verrukking al zijn gevoel benam. In 't weggaan van zijn kwaal sprak hij gewoonlijk deze woorden: In de naam van de goedertieren en barmhartige God die sedert een inleiding voor alle Hoofdstukken van zijn Koran werden; daar hij enige gewone plaatsen die hij tevoren bedacht had aanknoopt, als of hij hen terstond door de ingeving van de Engel had ontvangen. In dezer voege werd allengs bij afgebroken stukken en brokken zijn wet tezamen gezet die geheel in Arabische rijm bestaat waarvan de regels sommigen veel langer zijn dan de anderen wat in de gedichten van alle talen algemeen is. Hij verzamelde dus in de tijd van tien jaren het meeste deel van dit mooie stuk werk te Mekka vandaar hij gedwongen was heimelijk te vertrekken, en zich in open lucht te begeven: in voegen dat hij 't overige te Almedina volmaakte en dit in de tijd van dertien jaren die hij daar tot aan zijn dood bleef, want hij voegde 'r altijd iets aan zo lang als hij leefde. Dit is de oorzaak van dat voor sommigen van zijn Hoofdstukken te Mekka [43] en anderen te Medina geschreven staat. Hij zegt echter dat hij zijn wet in een enige dag en op een andere plaats in een maand ontvangen heeft en dat het niet een werk van de mens maar van God zelf is: want alle schepsels die ooit geweest hebben of ooit zullen wezen zullen nooit zodanig werk kunnen maken. Hij werd eerst daarin geholpen door twee Christenen, bedriegers en zwaardenmakers, slaven van een burger van Mekka, daar ze hun ambacht deden die hem hetgeen meedeelden dat hen van onze Schrift in geheugenis kwam; en dit is de oorzaak van dat er zo veel valsheden en tegenstrijdigheden in dit werk gevonden worden, vermits ze geen geletterde lieden waren en toen geen boeken bij hen hadden waarnaar ze zich konden regelen. Maar hij kreeg sedert meer bijstand van een Nestoriaanse monnik, Sergius genoemd, die om zijn Ketterij uit Constantinopel derwaarts gevloden was: en dit veroorzaakt dat Mohammed de Nestorianen voor de besten en zuiverste van alle andere Christenen houdt omdat ze geen Godheid in Jezus Christus willen toelaten wat het voornaamste is daar Mohammed in zijn Koran naar doelt die ook niets anders is dan een verzameling van oude schriften, maar in hun natuurlijke waarheid bedorven en geschonden. Mohammed dan hield deze Sergius zeer [44] lange tijd in een hol bij Mekka, in 't Arabisch Garhera, Heras hol, verborgen daar hij hem telkens bezoch, totdat hij daar eens door Hali, zijn kleinkind, sedert de vierde van zijn nazaten ontdekt en betrapt werd die hij zweren liet dat hij zulks aan niemand openbaren zou. Het boek van Azear verhaalt dat dit geschiedde opdat hij zich daar streng onthouden en ijverige gebeden aan de ware God des hemels doen zou: daarop hij 't meeste deel der tijd in verrukking van geest geraakte, zo uit oorzaak van zijn vasten (zegt het voorgenoemde boek) als door zijn diepe bedenkingen en door de schrik die de glans van de Engel Gabriel in zijn komst, veroorzaakte. Maar dit alles sproot uit zijn ziekte die hem als zinneloos had gemaakt, in voegen dat hij als voor een botmuil geacht werd. Hij vervoegde zich later bij de Joden van Mekka wiens overleveringen hem bekwamer schenen tot hetgeen daar hij naar trachtte dan ’t Christendom waartegen ze hem zo veel als ze konden aanhitsten. Men ziet ook dat hij in 't grootste deel van zijn wet en kerkgebaar tot hen genegen is ofschoon hij hen verkeert en verandert: gelijk in hun besnijdenis, in hun gedurig wassen, in 't verbod van 't eten van varkensvlees, van bloed, van verstikt vlees of van hetgeen dat van de wolven gebeten of den [45] afgoden geofferd is en meer diergelijke waangelovigheden. Dit maakte hem aangenaam bij de Joden en veroorzaakte dat hij zeer rijke Jodin trouwde wiens middelen hem in zijn aanslagen zeer dienstig waren. En terwijl hij niet kon schrijven, ja misschien moeilijk lezen, zo bestelden ze hem van de geleerdste en schranderste mannen die onder hen waren om hetgeen dat hij voorspreken zou te verzamelen en daarin hetgeen dat voor of tegen hun tegenstrevers kon strekken te veranderen bij te voegen, verminderen of weg te doen. De eerste van hen was een Abdalla ben Sallem die hem wel zeven jaren lang zijn schrijver verstrekte en overal zijn rijmen, zonder enige ordening verstrooit, verzamelde en verbeterde. Deze die het meeste deel daarvan verzameld had en zag waar hij naar trachtte, te weten om zo wel de Joodse als de Christelijke wet om te werpen en een nieuwe tussen beiden op te richten week van hem en was oorzaak van dat een groot getal van Joden zijn voorbeeld volgden en tegen hem opstonden. Maar hij vond een middel om hem te vergelden en liet hem tot vergelding van zijn diensten bij nacht in zijn bed verworgen en daarna zengen opdat men geloven zou dat het vuur van de hemel hem om zijn boosheid en lasteringen tegen de Profeet verbrand [46] had. Hij had noch veel andere Joden tot medehelpers van zijn schriften en onder hen Nehaban Mahanias zoon en Chabin, de twee voornaamste van hun Scholen die hij eindelijk op gelijke wijze onthaalde; wat oorzaak was dat alle de Joden hem geheel verlieten en weer tot hun vorige streek keerden.

Hij had de vallende ziekte die hem dikwijls overviel en onderworpen wat maakte de zijnen diets dat het verrukkingen waren die hem overkwamen als de Engel Gabriël voor hem verscheen, vermits hij diens glans niet verdragen kon en zijn geest door diens ingevingen, terwijl ze tezamen spraken, opgetogen was. Deze zelfde ziekte was ook oorzaak dat hij zich van wijn onthield omdat hij tot voedsel daaraan verstrekt en dat hij door zijn wet ook de zijnen verbonden heeft geen wijn te drinken.

Voorts, Mohammed, door de overdaad van spijs en door zijn gedurige dronkenschap, een gebrek dat hem dikwijls overviel en gewoonlijk de vallende ziekte genoemd gekregen head en zag dat zijn gemalin zulks moeilijk verdragen kon verdichtte om zich van deze schande te verlossen dat hij de glans van Gabriël, Gods engel, die hem in deze verrukking legde geheime dingen openbaarde niet kon verdragen en bedekte dus dat het een ziekte was. Hou op [47] mijn waardigste gemalin, zei hij, van u te verwonderen: dit komt mij van Gods geest zelf die mij dus verrukt, toekomende dingen ingeeft en om met mij te spreken dikwijls tot mij komt. Zijn gerucht verspreidde zich ondertussen; en hij werd gewoonlijk voor een Profeet uitgesproken; en dit werd door een nieuwe vondst van zijn leermeester Sergius, (een Nestoriaan en verloochende Monnik uit Constantinopel naar Arabië gevlucht en bij Mohammed zeer algemeen) vermeerderd. Want hij had een duif (die van deze listigste bedrieger de heilige Geest genoemd werd) gewend haar aas en voedsel in zijn oor te halen; en deze leugenachtigste fielt roemde dat deze eenvoudige vogel zo dikwijls als hij zijn aas uit de oren haalde Gods geheimste raden aan hem boodschapte.

Toen hij door 't overlijden van zijn gemalin (die hem tot erfgenaam gesteld had) in rijkdom en achtbaarheid toenam begon hij met zijn leermeester Sergius en met enige Joden die zich bij hem hielden en voornamelijk zeker Baheira een nieuwe wet toe te stelle, met sommige dingen van de Joden en sommigen van de Christenen te ontlenen; en hij bracht alle wetten van deze nieuwe leer in een boek, de Koran genoemd. En opdat deze bedrieger door hoedanige listen en schandelijke vondsten die hij ook bedenken [48] kon dit volk, tot de buik en slaap genegen, bedriegen zou zo voedde hij zekere stier op die hij met het wende van zijn handen alleen voeder te ontvangen. Hij bond dit boek tussen de hoornen van dit beest en riep in tegenwoordigheid van dit ellendig en onnozel volk deze stier met luide stem uit zijn verborgen plaats. Toen hij alreeds veel van deze goddelijke wetten uitgeroepen had kwam de stier onverwacht uitbarsten en velde veel mensen onderweg en liep door 't midden van 't volk heen en bracht dit boek wat hij de Koran genoemd heeft en dat van dit beest tussen de hoornen gedragen werd in handen van Mohammed, (die hij alleen verschoonde) als van zijn opvoeder. Hij ontving dit boek als een gift van de hemel gezonden met grote eerbewijzen en verklaarde terstond enige dingen daaruit aan 't volk. Hij maakte door deze vondst zichzelf Koning en Sergius Profeet: want de duif, die bij hem kwam bracht aan haar hals een brie, daar dit in geschreven stond: Dat diegene die de stier 't juk op ligt, Koning zij. Sergius dan, die een juk bracht gaf 't aan Mohammed die 't met gemak de stier oplegde. Hij werd terstond van 't dwaze volk Koning genoemd vermits ze oordeelden dat dit door goddelijke beschikking geschiedde; en dit Boek werd ook aangenomen. [49]

De oorzaak van zijn eerste vertoning in Arabië gebeurde aldus. Bij Mekka was een vermaarde kerk door overvloeiing van water bijna geheel verwoest. De oversten van Mekka begeerden eendrachtig deze kerk daar veel kostbaarheid van goud, zilver en dierbare gesteenten in was weer op te bouwen, kregen op de kust van Arabië een schip met hout geladen dat de Christen Koning van Egypte toebehoorde die in Ethiopië een kerk had beginnen te bouwen: in voegen dat ze van dit hout de vervallen kerk, Alkahaba (Kaaba) genoemd, weer opbouwden. En opdat deze kerk volbouwd zou zijn was er aan een hoek een zwarte steen gezet die noch heden van de Arabieren uit eerbied gekust wordt. Toen de oversten van 't volk onenig waren om wie deze steen tot volbouwen zetten zou kwamen ze eindelijk tezamen overeen dat diegene die eerst in de poort, Baysaba genoemd, verscheen deze steen zetten zou. 't Gebeurde dat Mohammed eerder dan anderen door deze poort inkwam; en ze kwamen overeen dat hij de zetter van deze gezegde steen wezen zou. Hij die zijn mantel uitstrekte bedekte de steen en heeft vier van de Koraxinen tot zich geroepen bracht met hen de steen bij 't werk daar hij als de metselaar de zetter daarvan was terwijl ze alle zulks aanzagen en dat voor een wonder hielden. Hij die toen [50] vijfendertig jaren oud was onthield zich sedert vijf jaren omtrent Mekka en preekte dat men niet meer dan een enige God aanbidden moest, was gedurig in twist met diegenen die van Korax geslacht waren en de afgoden aanbaden. Maar vermits ze hem in macht en vermogen overtroffen dwongen ze hem uit Mekka naar Jatrib te vluchten.

Hij trad na verloop van vijf jaren toen hij de ouderdom van veertig jaren bereikt had in Mekka en verborg zich daar drie jaren lang om zich een Profeet te tonen; en hij verdicht dat hem daar het boek, wat de Koran genoemd wordt, van de Engel gegeven is. En vermits Mekka toen noch ten meestendeel van de Koraxiners, die afgodendienaars waren, gehouden werd, zo week hij als ootmoedig toegevend naar zijn vlek Jatrib en heft sedert nieuwe krachten gekregen en trad binnen Mekka en nam met kracht diegenen gevangen die van Korax geslacht waren en hem tegenstonden. Hij dan die de heerschappij heeft zei tot hen: Hoe zal ik met u handelen? Wel, zeiden ze, omdat gij mild en van onze landgenoten bent. Hij liet hen daarop terstond los; en ze hielden zich sedert ootmoedig onder hem.

Hij die de ouderdom van veertig jaren bereikt had alreeds groot geloof [51] en enig vermogen verkregen. Want hij begon aan de slaven der Joden en Christenen die Muzelmannen, dat is die getrouwe Mohammedanen wilde worden vrijheid te geven en veel diergelijke andere oproerige werken aan te vangen en openbaar geweld te bedrijven om zijn wet te doen ontvangen. Ebochar, de machtigste man van Mekka, voegde zich ook aan zijn zijde en gaf aan hem zijn dochter Axa ten huwelijk, ofschoon ze niet meer dan acht jaren oud was. Deze was de bemindste en achtbaarste van al zijn vrouwen en een der voornaamste middelen der uitbreiding van zijn wet. Homar, een aanzienlijke man diens dochter, Hajezan genoemd, hij trouwde voegde zich mede bij hem gelijk ook Hanizaus, Alabez, Haly en Zeid met veel anderen die een oploop te Mekka wilden verwekken, maar ze waren niet de sterksten en men zou Mohammed gedood hebben zo men hem niet voor zot gehouden had.

De zaken bleven in deze staat tien of twaalf jaren lang waarin en altijd iets, doch zeer weinig, verkondigd werd, maar alleen met de mond of met kleine stukken en brokken daarvan men van hand tot hand elkaar afschriften gaf terwijl 't geschrift zelf van zeven mannen, door hem daartoe gesteld, bewaard werd. Een weinig na zijn verdrijving uit Mekka, vandaar ze hun jaren beginnen te tellen [52] en van zijn vertrek te Medina en te Echesep, een kleine stad daarbij gelegen, nam hij openlijk de naam van Profeet en Gods Bode aan en zei dat hij het zegel der Profeten, dat is de laatsteen de volmaakte vervulling was omdat na hem niemand meer zou komen.

Hij begon zijn lering in het zeshonderden zeventiende jaar onzer zaligheid te verkondigen; en vijf jaren daarna werd hij door de dwaze waan van 't gewone volk van Arabië Profeet verklaard. Maar de lieden van staat en diegenen die verstandiger waren verwierpen en veroordeelden deze lering en verbanden de stichter daarvan. Deze ban werd van de Arabieren Hegira, dat is vervolging, genoemd, waarvan ze hun jaren beginnen te tellen. Mohammed die om deze smaad vergramd was lokte bij zich alle de rovers (waarvan Arabië van alle tijden overvloed heeft) misdadigers en andere verloren lieden met die hij de stad Jetreb won en met vuur en staal de buurt gewesten roofde en plunderde. Hij won ook de steden van Mekka en Hunaïn en belegerde de stad Tarf en werd met verlies vandaar gedreven.

Nadat hij drie jaren lang in Arabië gestroopt had bevond hij zich zo machtig dat in dit gewest geen Vorst noch Staat was die hem tegenstand bood vermits [53] het volk, meer door waangeloof dan door vrees van zijn wapens aangelokt, zich graag onder zijn gehoorzaamheid begaf. Hiertoe hielp hem zeer dat hij een duif gewend had in zijn oor waarin hij enige kruimeltjes deed te komen pikken en aan 't algemeen diets maakte dat het de heilige Geest of een Engel was die de heilige geheimenissen aan hem kwam openbaren.

Hij die Arabië ondergebracht had en daarvoor Oppervorst aangenomen werd zo hoogmoedig dat hij de naam van Profeet en Gods bode aangenomen heeft naar de Koningen van Syrië, Egypte, Perzië, ja ook naar de Keizer te Constantinopel zond om hen te vermanen tot zijn wet en lering aan te nemen; of anders dat hij door geweld van wapens hen daartoe dwingen zou.

Hij die tien jaren lang tot aan zijn dood die in 't drieënzestigste jaar van zijn ouderdom geviel herwaarts en derwaarts trok verspreidde 't vergif van zijn valse lering, in 't begin van omtrent zestig rovers vergezeld met die hij weer een poging op Mekka wilde doen. Maar ze werden afgedreven; en hij was gedwongen zich in Jesrab, anders Yetrib, te vertrekken, daar hij 't overige van zijn wet en ook zijn leven voleindigde. Deze stad kreeg derhalve toen de naam van [54] Medinah al Nabi, de stad van de Profeet die ze noch behoudt. Ze wonnen echter eindelijk de stad Mekka. Voorts, hij stierf van 't zijdewee te Medina daar hij door zijn Saipler, of leerlingen in de tempel, ter rechterhand van het altaar in een torentje, begraven werd. Zijn ijzeren kist hangt niet in de lucht door middel van de zeilsteen daarvan gelijk enigen verdicht hebben, de vloer, ’t gewelf en de wanden van de tempel gemaakt zouden wezen; maar hij ligt in de aarde zonder enige pracht en kostbaarheid ofschoon de Mohammedanen jaarlijks derwaarts in pelgrimage gaan om daar hun offers en gebeden te doen.

Hij die, door middel van zijn leringen, in dit boek begrepen, de harten der Saracenen met een oneindige menigte van Arabieren aan zich verbonden heef, tastte voortaan de wapenen tegen 't Roomse rijk aan, niet met roven en afzetten, maar met openbare oorlog. Want Ptolemaeus van Luka schrijft dat het volk tweestrijd gemaakt werd uit oorzaak van de dwingelandij die de Romeinen aan alle Arabieren en Saracenen pleegden met hen onbehoorlijke en onverdraaglijke tollen en schattingen op te leggen en dat Mohammed toen gelegenheid kreeg om 't volk oproerig te maken en met zijn waangelovige leer te besmetten. Want als een groot getal van zijn [55] aanhangers in de Romeinse legers treden werd toen de Keizer Heraclitus aan zijn krijgslieden soldij betalen en giften schenken zou de Saracenen die soldij verzochten geantwoord: Daar is nauwelijks genoeg om aan de Grieken en Romeinen te geven; en deze bende der honden durfde zo onbeschaamd soldij te eisen. De Saracenen door dit antwoord waarmee ze honden genoemd werden in gramschap ontstoken keerden terstond weer naar Arabië bij Mohammed en vervulden Syrië met een lopend gerucht en hitsten hen en de andere Saracenen licht tot de oorlog aan: Want de Skenytsche Arabieren in de Romeinse legers geoefend werden in deze tijd weerspannend en afvallig, omdat Heraclitus hen soldij geweigerd had. Zij die terstond in Syrië vielen en niet zo zeer op hun eigen krachten, als op de onachtzaamheid der onzen steunden trokken met vijandelijke wapenen naar Damascus, dat ze veroverden en vooreerst uitplunderden. Ze wijdden daar na een voortreffelijke tempel aan Mohammed als aan een God en bewezen goddelijke eerbewijzen aan hem en ontvingen zijn godsdienst en wetten. Zij die sedert in getal toenamen traden in Egypte en door de bijstand der naburige Arabieren geholpen maakten zich met gemak meester van deze landen. De brand van de oorlog verspreidde zich sedert verder uit. [56] Want Mohammed, door de overwinning stout geworden, en zag dat de Romeinse keizer zich niet repte om 't ongelijk hem aangedaan te wreken keerde de oorlog tegen de naburige Perzen voor die hij meest vreesde. Kosroês die in deze tijd over Perzië heerste voerde de Turken die tussen de klippen van de Kaukasus woonden tegen deze Saracenen. Van weerszijden werd met groot geweld en dapperheid gestreden en veel gewond, gevangen en gedood. Mohammed eindelijk in een zware nederlaag overwonnen koos de vlucht nadat hij van deze Turken van wiens nakomelingen hij nu meest geëerd en aangebeden wordt een lelijke wonde in 't aangezicht ontvangen had. De Perzen die Mohammed in de vlucht geslagen hebben konden door geen vermaningen noch dreigingen bewogen worden om de wet die van de opperste Profeet (gelijk ze zeiden) gemaakt werd aan te nemen: derhalve de Arabieren door Mohammed aangestookt de wapens tegen de Perzen aantastten. De Perzen hadden, na Kofroës, tot hun Koning Syrochis diens heerschappij geen jaar lang duurde en 't Rijk aan zijn zoon Adhiseris overgaf die binnen korte tijd verdelgd werd. De Perzen verkozen derhalve tot hun Koning Hormisdas die in de strijd sneuvelde: in voegen dat [57] de oorlog overwonnen licht ondergebracht werd e, toen Mohammed’ s wet aannamen niet alleenlijk de heerschappij, maar ook de naam verloren.

In het zevende jaar der heerschappij van Keizer Heraclitus en in 't vijfde jaar van Sisebut, Koning der Gothen, begon Mohammed, veertig jaren oud en door de rijkdommen van de weduw die hij getrouwd had vermaard en door de valse wonderdaad van de steen van veel aangenomen werd op grote dingen te denken en weerspannigheid tegen 't Roomse Rijk te stoken. Hij die door heimelijke overredingen de volken aanhitste vertoonde aan hen van hoe zware dienstbaarheid ze gedrukt en door de gedurige schattingen uitgeput, van een gedurige armoede geplaagd werden en dat ze door hun bangheid alleen onderworpen bleven terwijl ze door geweld en menigte de macht der Romeinen konden verdrijven. Toen hij hen door zodanige redenen overreed had gebeurde 't dat de Keizer Heraclitus zijn boden uitzond om schatting op te halen. Maar Mohammed met zijn deelgenoten hier tevoren van bericht trok hun tegemoet, weigerde hen schatting en op zijn steunde op zijn stoutheid doodde hen. Hij dan die zijn krachten verzamelde poogde, somtijds in 't heimelijk en somtijds in 't openbaar naar de eis van [58] zaken Syrië, Arabië en Mesopotamië, eer door bedrog dan door dapperheid, tot zijn voornemen te doen neigen en hitste de steden en vestingen zodanig aan dat ze 't juk der dienstbaarheid verwierpen en openbaar weerspannend werden. Heraclitus droomde in deze dagen dat de muizen die uit de aarde spruiten aan de zomen van zijn kleren knaagden; en hij zond toen een machtig leger derwaarts met zijn broeder Theodorus. Maar zij die van Mohammed’ s leger overwonnen keerden weer naar Heraclitus om een groter leger te verzamelen. Heraclitus openbaarde toen aan Theodorus zijn broeder 't gezicht der muizen en het getal der krijgslieden weer gevuld heeft zond het leger der Romeinen onder zijns broeders beleid tegen Mohammed’ s macht. Maar de menigte der weerspannige was zo machtig geworden dat de Romeinse krijgslieden die voor Mohammed’ s aangezicht vreesden, naar de stad Gabata weken terwijl ze van 't leger der weerspannige achtervolgd werden. Toen de strijd en 't gevaar hier groter werd kreeg 't Roomse leger de nederlaag. Theodorus werd gedood; en de anderen vergingen door 't zwaard, behalve zeer weinig die met de vlucht en in 't heimelijk wegkwamen. Van die tijd af hebben de Saracenen 't Roomse juk van hun halzen afgeschud. Zij die door deze [59] ze grote overwinning opgeblazen trokken terstond naar Damascus, een edele en koninklijke stad van Syrië, waarin diegene, die op de vrijheid merkten die ze door hem verkregen hadden hem tot Koning en vorst verkozen en de zetel van 't Rijk aan hem toestonden.

Mohammed, die veel oorlogen met voorspoed en tegenspoed gevoerd die veertig jaren in zijn dwalingen en schelmerijen geleefd had stierf van vergif, dat hem in Arabië van zijn huisgenoten gegeven werd door de verwanten van zijn gemalin Gardigena en een van zijn neven toen hij van de lagen weergekeerd was die ze met de kamelen der kooplieden die uit Syrië reizen tegen hem gestoken hadden. Hij voorzei dat hij, stervend, ten hemel zou gaan; en de zijnen die lang hiernaar gewacht hadden waren eindelijk door de vuile stank, gedwongen hem in een ijzeren kist te begraven die hij in zijn leven tot zijn doodsvat had doen maken; vermits hij de mensen meende te bedriegen met zijn kist van ijzer, door de kracht van de zeilsteen in 't gewelf van de kerk geplaatst te doen optrekken en als in de lucht te laten hangen. Maar de dood brak zijn handel af. Enigen schrijven dat hij vierendertig en anderen dat hij zevenendertig jaren leefde terwijl men verhaalt dat hij geboren werd in ’t vijfhonderd vijfennegentig [60] jaar na Christus geboorte en in het zeshonderd tweeëndertigste jaar gestorven is. Maar anderen zeggen dat hij in ’t vijfhonderd zevenennegentig jaar geboren en in het zeshonderd zevenendertigste jaar of daar omtrent gestorven is: want de merken der getallen veroorzaken veel diergelijke dolingen. Zijn graf in Mekka, een stad van Perzië, in een ijzeren kist geplaatst wordt van de Turken, gelijk Jeruzalem van de Christenen om Christus graf bezocht en van alle de oosterse landen geëerd en aanbeden.

Nadat er sedert dat hij de heerschappij van 't Rijk te Damascus aangenomen had tien jaren verlopen waren werd hij van de dood weggeruk en is in de hel begraven in het zeshonderd zesenzestigste jaar na Christus geboorte.

Wat de dood van deze afschuwelijke bedrieger aangaat, hij wordt verschillende verhaald. Sommigen houden dat hij van de geraaktheid en anderen van pijn in de darmen stierf: sommigen zeggen in de stad Jetri, en anderen te Mekka, waarvan de laatsten bijbrengen dat men noch heden zijn doodskist in dezelfde stad in een ronde tempel toont die aan hem gewijd is en dat zijn kist in een ronde toren of kapel in 't midden van deze kerk is en in de lucht hangt omdat ze van ijzer is en omdat in de vier hoeken van deze toren of kapel zeilsteen zijn [61] die de eigenschap heeft van 't ijzer naar zich te trekken. Zoveel is ervan dat de Turken naar Mekka, als naar een heilige plaats, in pelgrimage gaan en diegene die haar vervullen voor heilig houden. De anderen beweren dat men zijn gebeente in drie linnen lakens omwonden in de stad Jetrib toont die om deze oorzaak Medina Talnabi, dat is de stad der Profeet, genoemd wordt; en dat de Turken hun pelgrimage naar Mekka doen ter geheugenis van Abraham die daar de tekens van 't gebod liet wat God aan hem gaf van zijn zoon te offeren en niet tot Mohammed’ s eer.

Hij die een groot getal van bijvrouwen onderhield en achttien vrouwen getrouwd had kreeg echter van hen niet meer dan een zoon, Kazin genoemd, en drie dochters, Fatima, Zeinebin, en Jonikultin. Ofschoon hij zich meester van Arabië gemaakt had zo nam hij echter geen andere erenaam als die van Gods Bode gelijk men in de brieven zie, die hij aan de Keizer en aan de Koningen van Perzië schreef.

Hij stierf in 't tiende jaar van zijn Heerschappij en in het zevenenzeventig jaar van zijn ouderdom; en 't is aanmerkelijk dat God toeliet dat hij in zijn bed overleed zonder enig teken van de goddelijke gramschap die hem tot de eeuwige pijnen in de helse vlammen schikte, terwijl [62] de tijdelijke pijnen niet bij de lelijkheid van zijn afgrijselijke misdaden konden vergeleken worden. Doch hij die de zijnen verzekerd had dat hij in de derde dag na zijn dood weer verrijzen zou werd, vermits men zijn lichaam deze tijd lang onbegraven liet, ten deel van de honden, door de stank aangelokt, verscheurd. [63]

Vertoning,
Door Mohammed en zijn navolgers verdicht van een reis die hij op het beest Alborach zat naar Jeruzalem deed en van daar ten Hemel opklom
.

Het boek van Azear, die de Koran verklaart schrijft dat Mohammed eens in Almedine bij de liefste van zijn vrouwen, Axa genoemd sliep en verschrikt opsprong omdat hij zeer zwaar aan zijn deur hoorde kloppen. Hij die het hoofd uit het venster stak zag de Engel Gabriël, met zeventig paar grote vleugels die witter dan sneeuw waren en met een aangezicht dat in helderheid en flikkering het kristal overtrof, met een lange haarpruik die roder dan koraal was en voorts gekleed met een schoon wit lang kleed, met parels en diamanten versierd, in twee plaatsen geschorst en omgord met gordels van fijn geslagen goud, een groot half voetbreed, alle met kostbare gesteenten van niet te waarderen waarde bezet. Hij had aan zijn voeten noch andere kleiner vleugels die groen als een smaragd waren en helder flikkerden. De Engel zei tot hem dat hij zich gereed zou maken [64] omdat God het meeste deel zijner geheimste wonderen aan hem wilde openbaren. Toen Mohammed uit zijn huis getreden was wilde de Engel hem op een beest doen klimmen, dat hij met de breidel bij de hand had, Alborach genoemd, groter dan een ezel en kleiner dan een muilpaard, met een menselijk aangezicht en ogen die in helderheid met de zon gelijk waren: De manen waren met grote parels ingevlochten, de borst met smaragden voorzien en de billen en staart gelijk ook de zadel met karbonkels en saffieren in gesneden goud in gedreven en met allerhande kleuren gemengd. Dit beest wilde Mohammed niet opnemen maar week ter zijde en vroeg de Engel hoe hij genoemd werd. Gabriël gaf aan hem tot antwoord dat dit Mohammed was, de beste man die ooit geweest had en de aangenaamste bij God. De Alborach antwoordde weer dat hij hem niet zou laten opklimmen voordat hij eerst aan hem de ingang in 't Paradijs beloofd had: en Mohammed zei dat hij zonder twijfel 't eerste beest zou wezen dat ooit de voet daarin zou zetten. Mohammed steeg toen in het zadel terwijl de Engel Gabriël hem de stegelreep hield. Ze begaven zich toen op de reis met zo’n grote snelheid dat iedere stap zich zo wijd uitstrekte als het scherpste gezicht van een klaarziende in enig vlak veld daar geen beletsels op [65] staan bereiken kan. Deze snelle ren duurde de gehele weg tot aan Jeruzalem terwijl de Engel Gabriël, als zijn knecht, aan zijn rechterzijde hield. Ze hoorden onderweg de stem als van een vrouw die Mohammed bij zijn naam riep daar hij niet op wilde antwoorden. Toen ze al voorttrokken, hoorde men weer een andere stem, noch helderder en luider dan de voorgaande; daar hij ook niet op antwoordde. Maar toen hij de derde stem hoorde keerde hij 't hoofd om en zag het mooiste en heerlijkste schepsel dat hij ooit gezien had, prachtig gekleed en geheel met oneindige schatten bedekt. Hij die aan Gabriël vroeg wie ze was kreeg tot antwoord dat de eerste stem de Joodse wet was en dat, zo hij 't hooft naar haar gekeerd en enigszins naar haar geluisterd had de hele wereld Joods zou zijn geworden: dat de tweede stem de Christelijke wet was en dat zo hij daarop geantwoord had alle mensen Christenen geworden zouden zijn. Maar dat de derde de zijne was die van alle goederen, vermakelijkheden en geneugten in deze en in de andere wereld vervuld zou zijn. Zij aldus koutende kwamen te Jeruzalem in Salomons Tempel daar hij aftrad; en nadat de Engel Gabriël de Alborach aan een grote steen die daar omtrent was gebonden had traden ze binnen daar ze alle Profeten vonden [66] die hem stilstaande verwachten die hiertoe als tot een algemene bijeenkomst verzameld waren. Ze ontvingen hem met grote blijdschap en droegen hem tussen hun armen tot aan de hoofdkapel, Mibrab genoemd, en verzochten van hem dat hij voor hen allen bidden en daarna toen hij voor Gods aangezicht gekomen zou wezen voor hen spreken zou. Toen dit gedaan was verdwenen ze; en hij bleef alleen bij de Engel Gabriël die toen een lange ladder aan hem toonde die van de aarde tot aan de eerste hemel reikt, en diens voet tegen deze zwarte steen, daar de Alborach aan gebonden stond, steunde. De stijlen van deze ladder waren van fijn goud en de eerste sport van smaragd, de tweede van diamant, de derde van saffier, de vierde van hyacint, de vijfde van karbonkel en zo voort, aan weerszijden van een oneindige menigte van Engelen ondersteunt die hem hielpen opklimmen terwijl Gabriël voor opklom en hem bij de rechterhand gevat had. 't Eerst, dat ze ontmoetten toen ze in 't zuivere deel van de lucht gekomen waren was een Engel diens twee ogen zeventig dagreizen van elkaar stonden. Deze Engel, die Mohammed tegemoet kwam, zat in een grote stoel die met paarse stof bekleed was en hield in zijn hand een schrijftafel die zich van 't oosten tot aan ’t westen [67] uitstrekte daar hij gedurig iets op schreef en uitwiste. Mohammed groette hem volgens de vermaning van de Engel Gabriël die tot hem zei dat hij bij God in hoge achting was en Melech Almeuti, de Koning of Engel van de dood genoemd werd en deze grote tafel die hij in de hand had, Alavhe Ahnafod, de bewaarde tafel daar hij de namen van alle mensen in op tekende, naar de maat dat ze geboren werden; hoe ze hun dagen zullen overbrengen, hoe lang leven en welke dood ze zullen sterven. En als ze aan 't einde dat hen voorgeschreven en bestipt is gekomen zijn zo wist hij hen uit; en dan sterven ze haastig. Hij veinsde in 't eerst dat hij Mohammed niet zag, maar toen de Engel Gabriël hem Mohammed’ s naam gezegd had groette hij hem zeer heus en vertoonde aan hem de heerschappij en macht die hij onder de mensen zou hebben en de goederen, waardigheden en staten die God in deze wereld voor hem bereid had. De Profeet vroeg hem waarom hij dus de zielen uit de lichamen trok? Hij antwoordde dat dit ambt aan hem bevolen was sedert het uur waarin Adam en Eva 't gebod van hun Schepper overtreden hadden en dat hij 't tot aan de dag des Oordeels bedienen zou. En waarbij, zei Mohammed, worden de zielen die [68] zalig zullen wezen, van de verdoemden onderscheiden? Ik ruk, zei hij, de zielen van diegene, die ter zaligheid beschikt zijn aan de rechterzijde met weinig moeite uit; maar de zielen der verdoemden van de linkerzijde met groot geweld en kracht. Hij die weer vroeg hoe de hel gebouwd was antwoordde dat God een groot vuur daar rondom de tijd van zeventigduizend jaren had ontstoken daarvan ze gevlamd rood, gelijk brandend vuur, was geworden en nadat het vuur andere zeventigduizend jaren geduurd had wit als sneeuw geworden was en na verloop van andere zeventigduizend jaren zwart, duister en berookt was gebleven. En waarvan (vroeg Mohammed weer), zijn de duivelen gemaakt die de mensen pijnigen? Van dik en donker vuur (antwoordde de Engel) daarvan ze leven en zonder dat ze niet een ogenblik zouden kunnen bestaan, ja zo weinig als de vis zonder water. Daarbij dat God hen stom en doof had gemaakt op dat ze het verschrikkelijk geroep en 't ijselijk gekrijs der arme zielen niet zouden horen die ze met zware slagen van gloeiende maliën pijnigen en met lange ijzeren hoeken en haken verscheuren, zonder deernis met hen te hebben.

Zij vandaar hoger opgeklommen kwamen aan de eerste hemel van fijn zilver gemaakt en zo dik als een wekker [69] loper in vijfhonderd jaren zou kunnen lopen; en zodanig was de ruimte van deze eerste tot aan de tweede hemel. Toen Gabriël aan de deur geklopt had werd ze terstond geopend. Ze vonden daar een zeer oude en grijze man, te weten Adam, die Mohammed kwam omhelzen. En die zijn Schepper bedankte van dat hij zodanige zoon aan hem had gegeven en die zich aan hem beval. Toen ze een weinig voorgetreden waren bejegenden ze een Engel die zodanig een lengte had dat ze wel duizend jaren weg besloeg, vergezeld van een zeer grote menigte van andere Engelen, sommigen met aangezichten van mensen, anderen van paarden, vogels en ossen en dit tot een getal van zeventigduizend, waarvan ieder zeventigduizend hoofden, ieder hoofd zeventigduizend hoornen en ieder hoorn zeventigduizend knobbels had die zo ver van elkaar stonden als men in veertig jaren bereizen kon. Ieder hoofd had ook zeventigduizend aangezichten en ieder aangezicht zeventigduizend monden en iedere mond zeventigduizend tongen die ieder duizend talen spraken waarin en ze God zeventig duizendmaal des daags loofden. Onder de Engelen die de gestalte van vogels hadden was er een gelijk een haan, maar zo groot dat zijn voeten de afgrond raakten en zijn hoofd tot aan de [70] tweede hemel kwam, geschikt om den mensen de uren des dag en nacht aan te zeggen opdat ze de gebeden naar de instelling van de Koran zouden doen. Deze begon in hun tegenwoordigheid met een luide stem te kraaien: Gezegend zij de eeuwige God, de Koning der Engelen, der zielen en van alle andere schepselen. Op dit geluid antwoordden terstond alle andere hanen die hierbeneden op de aarde en naar 't voorbeeld van deze grote haan gevormd zijn en prijzen God in hun taal die betekent; Alle gij schepselen die God gehoorzaam zijt verheft uw harten tot zijn goddelijke lof te kraaien. Desgelijks doen de Engelen die van andere gestalten zijn, ieder voor zich en in zijn taal.

Gabriël dan en Mohammed die altijd opklommen kwamen aan de tweede Hemel die van donker goud gemaakt was. Zo haast als de deurwachter wist wie ze waren werden de deuren geopend daar Gods naam met diegene van zijn Profeet in gesneden was. Ze vonden aan de ingang de goede Aartsvader Noach, stokoud en zeer zwak in een stoel zitten waaruit hij opstond om Mohammed te omhelzen en zich aan hem te bevelen, gelijk Adam ook gedaan had; die hem aanzei hoedanig een eer en achting hij hebben zou. Ze vonden daar een oneindige menigte van noch veel grotere Engelen [71] dan de voorgaande, ja ook de deurwachter die zo licht als de zon was en die met zijn voeten diep in de aarde en met zijn hoofd tot aan de achtste hemel reikte. Daar is noch een ander die zeer wonderlijk en ten deel van vuur en ten deel van sneeuw tezamen gezet was en God zonder ophouden bad dat gelijk hij deze twee zo strijdig en verschillende zelfstandigheden minnelijk tezamen gevoegd had het hem ook zou believen de harten van alle volken op de aarde te verenigen tot hem te gehoorzamen en eendrachtig te eren.

Toen ze tot aan de derde Hemel gekomen waren, die van kristal was, en zo dik en breed als de twee anderen werden de poorten voor hen geopend door een Engel die zo groot was dat hij de gehele wereld en hetgeen dat daarin begrepen is zo het in de palm van zijn hand gesteld had geweest licht daarin besloten gehouden zou hebben. Hij was van ontelbare andere engelen vergezeld die boven maten groot waren en een gedaante gelijk een koe hadden en zo dicht aan elkaar gevoegd, dat men niet een bal tussen hen kon werpen. Onder hen zat ook Abraham die hem op gelijke wijze, als de voorgaanden, onthaalde en hetzelfde verzoek aan hem deed.

De vierde Hemel was van fijne Smaragd die tot deurwachter een ander Engel [72] had die zo groot was dat de holte van zijn rechterhand alle zoete wateren der wereld en de holte van zijn linkerhand alle zeeën bevatten kon. Deze beweende, gelijk Mohammed uit zijn leidsman verstond, met hete tranen de zonden der mensen, ja ook van diegene die om hun kwade verdiensten tot de hel verdoemd waren. Hij had bij zich zeventigduizend Engelen diens hoofd en bek gelijk die van een arend waren, ieder van hen voorzien met zeventig paar vleugels en iedere vleugel met zeventigduizend schachten, ieder van hen zeventigduizend ellenbogen lang. Jozef, zoon van de Aartsvader Jakob, zat in 't midden van hen in een zeer klare en blinkende stoel en ontving hem met gelijke blijdschap als de vorigen gedaan hadden.

Zij die, hun streek vervolgden kwamen tot aan de vijfde hemel van robijn gemaakt en even zo dik als de vier voorgaande hemelen, daar de deur hen geopend werd van een ontstoken en gloeiende engel die zevenduizend armen had en aan iedere arm zevenduizend handen en aan iedere hand zevenduizend vingers die hij zeven duizendmaal per dag ophief op gelijke wijze als de Mohammedanen doen om God, hun Schepper, te loven. Bij hem waren noch meer en grotere Engelen dan diegenen die hiervoor genoemd zijn die een hoofd en bek [73] van een gier hadden. In 't midden van hen zat de Profeet Mozes in een heerlijke stoel die helder was en blonk. Deze die Mohammed zag kwam hem terstond met grote vriendelijkheid groeten en verwittigde hem hoe God besloten had zijn volk met veel onthoudingen en strenge vasten te belasten en dat hij derhalve moest verzoeken dat het hem beliefde hen te verzachten omdat men hen eindelijk niet zou kunnen verdragen.

Ze kwamen vandaar aan de zesde Hemel, van Topaas gemaakt, daar de deur voor hen geopend werd door een engel die noch groter dan een der voorgaanden was, vergezeld met een oneindig getal die een zoet geluid maakten en hun hemelse stemmen met de klank van een harp verenigden daar een Koning op speelde die met een heerlijke hoofd pronk gekroond was en in een stoel zat met kostbare versiering met een zeer kostbaar boek dat op een lessenaar openlag daaruit ze 't lof van de Opperste zongen. Deze Koning, te weten David, (want hij was 't) had niet zo haast Mohammed gezien toen hij met de Engel intrad of hij liep hem tegemoet om hem eer en vriendschap te bewijzen. Welkom, zei hij, de voortreffelijkste aller mensen, vrome man van God zo bemint en de laatste van zijn Profeten. Zeker, zeer getrouwe en gewenste bedienaar van zijn woord [74] zalig zijn diegenen die heden in de eeuw beneden leven. Ik wil dan dit hardnekkig en weerspannig volk over wat ik eertijds gebied gehad heb aan u bevolen hebben en aan u verzoeken dat gij 't in de weg der waarheid onderwijst; want voor u is deze gunst bewaard. Nadat ze een korte tijd tezamen gekout hadden scheidden ze van elkaar.

Gabriël en hij al voortgaande kwamen tot aan de zevende Hemel, van hyacint gemaakt, die hen door een Engel geopend werd die noch ontelbare anderen zijns gelijken bij hem had. In 't midden van deze gehele bende waren Henoch en Elias die op een bank van porfiersteen zaten en noch in 't sterfelijk leven leefden en het voorgeschikte uur verwachtten om weer nederwaarts te dalen en zich door de hand van ’t wrede en goddeloze kind der verderf te laten vermoorden dat de eer en roem die men aan de Opperste schuldig is zich zal willen toe-eigenen. Ze groetten en verwelkomden elkaar van weerszijden.

Toen dit gedaan was trokken Mohammed en zijn leidsman naar de achtste Hemel, van saffier gemaakt, en met ontelbare sterren versierd die aan kettingen vast waren, waarvan de grootste, na dat hij met het oog meten kon, de berg Noho bij Almedina niet in grootheid overtrof. Aan de ingang vertoonde zich een [75] Engel, anders van gedaante dan de voorgaanden en zo groot dat hij 't gehele ronde der aarde en de zeeën zo licht ingezwolgen zou hebben als enige verschrikkelijk reus een erwt inzwelgen zou; en daarbij ontelbare anderen. Hij vond daar Joannes de Doper, noch met zijn kleed van kamelenhaar gekleed wat hij in de Woestijn droeg die hem iets heimelijk in 't oor beet.

Zij die vandaar vertrokken kwamen aan de negende Hemel, geheel van een enige diamant gemaakt en zo dik als de andere Hemelen van Gods licht alleen verlicht. De deuren werden terstond voor hen geopend door een Engel die zeventig duizendmaal meer helderheid en glans had dan de zon. Hij had zeventigduizend hoofden en in ieder hoofd zo veel aangezichten, ieder aangezicht voorzien met gelijk getal van monden en iedere mond met zevenhonderd duizend tongen daarvan ieder zevenhonderd duizendvormige stemmen gaven en iedere stem zo veel lofredenen bij dag en nacht aan de eeuwige God: verder ,elk aangezicht had zeventigduizend paar ogen en in ieder oog waren zeventigduizend oogappels met zo veel oogdeksels voorzien die ze zeventigduizendmaal in een uur sloten en openden, uit vrees en ontzag van de heerlijkheid die uit Gods troon voortkwam. Bij hem waren noch ontelbare andere [76] Engelen die heel een andere gestalte hadden dan de voorgaanden, ja zodanig dat geen sterfelijke tong aanvangen kan verder daarvan te spreken: want God alleen kan haar uitdrukken gelijk ook hun getal, 't Grootste getal van hen waakte altijd zonder de ogen te sluiten alsof ze daar op schildwacht gesteld waren. Sommige stonden met het hoofd voorovergebogen, anderen lagen voorover uitgestrekt, zonder hun hoofd enigszins op te heffen en anderen zongen gedurig Gods lof met zo’n hoog een toon dat ze zelf gedwongen waren hun oren met de vingers te stoppen uit vrees van door hun eigen stem doof te worden. In 't midden van hen alle zat Jezus Christus, in een kostbaar gestoelte met gesteenten versierd. Mohammed verootmoedigde zich voor hem en beval zich aan hem.

Toen dit gedaan was begon hij alleen (omdat Gabriël niet verder durfde te gaan) veel zolderingen en vertrekken op te klimmen. De zeventig eerste van deze zolderingen waren alle van parels en de anderen daarboven, in gelijk getal, van bevroren water, daarna noch zeventig anderen van sneeuw, zeventig van hagel en daarna ook zo veel van wolken: daarna zeventig anderen van duisternissen, zeventig van vuur, zeventig van helderheid en ook zo veel van heerlijkheid Al deze ruimten waren van ontelbare geesten [77] vervuld die zonder ophouden Gods heilige naam loofden: in voegen dat Mohammed eer hij aan de laatste kwam zo vermoeid was dat hij niet verder kon gaan totdat hij een stem, als van een verre donder hoorde die tot driemaal hem dus aansprak: O mijn welbeminde en getrouwe Ahmat, nader en groet uw schepper. Dit deed hem weer moed scheppen totdat hij op twee boogscheuten weg een weinig minder aan Gods gestoelte kwam die zodanig een licht afgaf dat hij daarvan geheel verblindde, ofschoon God zijn aangezicht met zeventigduizend voorhangsels bedekt had die alle van zijn helderheid die onverdraaglijk aan alle schepselen is doorgedrongen werden. God strekte toen (gelijk hij zegt) de hand over zijn schaduw; en hij voelde toen zo’n grote koude dat hij meende te bevriezen en verstijven. Toen hij zich voorovergebogen had om hem te aanbidden groette God hem vriendelijk als de meestbegunstigde van al zijn Profeten en Zendboden en vroeg hoe zijn volk zich al droeg. Daarop hij antwoordde, Al wel, en bedankte hem daarvan. God beval hem daarop dat hij 't jaarlijks zestig dagen zou doen vasten en iedere dag veertigmaal gebeden laten doen. Maar hij die, Mozes vermaning volgde bracht ter wege dat deze zestig vastendagen op dertig en de gebeden op vijf bij [78] dag en nacht gebracht werden. Verder bewees God aan hem veel andere bijzondere gunsten voor hem alleen die nooit tevoren aan enig sterfelijk mens vergund waren en vooral vijf voortreffelijkheden boven alle mensen; de eerste dat hij 't verhevenste schepsel was wat ooit op aarde of in de hemel geschapen had geweest, de tweede dat als de dag des Oordeels komen zou hij van alle Adams zonen meest geëerd zou worden, de derde dat hij voor de algemene Verlosser gehouden zou zijn en Almebi, diegene die de zonden wegneemt genoemd worden, de vierde dat hij allerhande talen zou kennen en de vijfde dat aan hem alleen alle de roof van de oorlog overgegeven zou worden.

Wat Gods Troon aangaat was zo veel Mohammed zien en merken kon van de vier hoofdstoffen tezamen gezet en daarbij van de verleden, tegenwoordige en toekomende tijd, gelijk ook de hemel en de aarde, van 't Paradijs en van de hel gemaakt. Hij stond op vier voeten, iedere voet zeventig duizendmaal langer en hoger verheven dan er ruimte is van de aarde tot aan de laatstee Hemel, in 't geheel gedragen op de schouders van vier Engelen die hem ondersteunden waarvan ieder vier aangezichten had, een van een mens, 't ander van een arend, het derde van een leeuw en 't vierde van [79] een os; en hun lichamen waren geheel en overal met ogen vervult en bedekt. 't Aangezicht van de mens bad voor de mensen, dat van de arend voor allerhande engelen, van de leeuw voor de wilde beesten en van de os voor alle tamme beesten.

Toen hij deze dingen gezien had liet God hem vertrekken; en hij keerde weer langs dezelfde weg die hij gekomen was tot aan de plaats daar de Engel Gabriël zijn gezelschap verlaten had, te weten omtrent het gestoelte van Jezus Christus die hem toen een boek in handen gaf, dat met vier hangsloten van zuiver goud gesloten was daarvan hij hem de sleutels van dezelfde stof gaf en tot hem zei: Hou daar, zie op mij, ô laats gezonden van God om zijn schepselen weer tot de kennis van zijn heilige wil te sturen. Zie daar het ware woord wat ik aan hen boodschapte terwijl ik daarbeneden onder hen verkeerde: indien ze 't op een andere wijze hebben zo zijn ze buiten mijn mening. Mozes zei tot hem desgelijks van zijn Thora toen ze weer bij hem gekeerd waren. Deze Thora was ook met vijf zilveren hangsloten gesloten en aan ieder hing zijn sleutel om het te openen. Ze daalden al af tot aan Adam daar Gabriël tot hem zei dat hij van zijn Schepper last had om al vervolgens 't [80] Paradijs en de hel aan hem te vertonen die hij zodanig vond als men hiervoor verhaalt kan lezen. Onder de bijzonderheden, in zijn hel verdicht, staan twee of drie zeer vermakelijke dingen te zien; te weten dat hij daar veel lieden, mannen en vrouwen, aan een tafel gezeten vond daar de duivels hen goede en smakelijke spijzen toedienden met zekere afschuwelijke en lelijke gerechten vermengt; ze verlieten echter de goede spijzen om zich aan deze vuile en lelijke gerechten te houden. Mohammed die aan de Engel gevraagd heeft wat dit betekende kreeg tot antwoord dat dit de gehuwde lieden waren die zich niet met hun vrouwen en mannen vergenoegde, naar overspelers van minder achting liepen. De andere vreemdigheid was dat de duivels niet ophielden van gesmolten lood in de keel van enige ellendige te gieten wat terstond hun ingewand doorboorde dat zich daarna weer toesloot: in voegen dat deze pijn zonder ophouden was en telkens opnieuw weer begon: even gelijk Sisyfus steen en Ixion’ s rad in de Griekse verdichtselen: Doch deze grillen zijn te lang om te doorlopen. Gabriël dan die hem weer in Jeruzalem gebracht heeft liet hem weer op de Alborach stijgen en bracht hem weer in dezelfde nacht eer de dageraad aanbrak tot in Almedina [81] daar hij zijn liefste en waardigste bedgenoot Axa vond die noch sliep aan die hij sedert alles dat hem gebeurd was vertelde. [82]

Samenspraak.

Van een Jood met Mohammed die aan hem rekening van zijn lering geeft.

Gods Bode die zijn heil over hem uitgestrekt heeft zat eens onder zijn leerlingen in de stad Jesrab toen de Engel Gabriël voor hem kwam verschijnen en tot hem zei: God groet u, ô Mohammed; daar hij op antwoordde: hij is waarlijk de Heer van alle zegening en zaligheid, omdat ze van hem voortkomt en weer derwaarts keert. De Engel die zijn reden vervolgde zei: Hier zijn vier mannen van grote wijsheid en wetenschap, de verstandigste Rabbijnen van Israël die terstond zullen komen om u in uw lering te onderzoeken. De voornaamste van hen is Abdias ben Salon, sedert in uw Saraceense taal Abdala I ben Selech genoemd. Daa op Mohammed zei: Komen ze dan, ô waardigste vriend tot mijn voordeel of om mij te verachten en smaad aan te doen? Tot uw voordeel, antwoordde de Engel. De Profeet beval toen aan Haly, Abitalifs zoon, hun tegemoet te gaan om in 't gezelschap van enige anderen hen te ontvangen. Deze die hen [83] aan de deur ontmoette groette hen en zei: Zaligheid aan u, ô Abdias, Salons zoon, en noemde ook de anderen bij ordening. Zij die hiervan verwonderd waren, vroegen hem wie deze namen dus aan hem geopenbaard had en hoe hij wist dat ze komen zouden? Hij antwoordde dat Mohammed zijn oom dit dus aan hem bevolen had. Terwijl ze alle van deze zaak verbaasd waren en met elkaar koutten traden ze binnen daar de Profeet Mohammed was tot wie Abdias twee of drie treden voor zijn makkers uittrad en zei: Zaligheid over u, Mohammed. En zaligheid (antwoordde Mohammed) ook over diegene die de zaligheid zoekt en volgt en Gods macht ontziet. Ik en deze mijn metgezellen (zei Abdias weer) die niet van de onverstandigste in onze Joodse we zijn komen tot u en zijn van de onzen gezonden om van enigen der duisterste en twijfelachtigste stukken van ons geloof onderwezen te worden en verklaring te hebben en wij weten wel naar hetgeen dat wij ervan hebben kunnen verstaan dat gij licht oplossing daarvan aan ons kon geven. Zijt gij (vroeg Mohammed) gekomen om mij te beproeven of om onderwijs daarvan te hebben? Vraag dan tijdig naar hetgeen dat gij begeert te onderzoeken. Abdias begon toen van honderd voorname geschillen [84] die hij bij geschrift met zich gebracht had en uit de duisterste plaatsen van de Bijbel gekozen waren de eerste voor te stellen, en zei: Maar ik bid u, Mohammed, zeg ons voor alle dingen of gij een Profeet of een Bode zijt. Hij antwoordde, Gd heeft mij tot beide gesteld. Dat is goed zei Abdias; Maar zeg mij, verkondigt gij uw of Gods wet? Hij antwoordde, Gods wet. Maar, vroeg Abdias, wat is Gods wet? 't Geloof, antwoordde Mohammed. Wat geloof, zei Abdias weer? Dat er, antwoordde Mohammed weer geen veelheid der goden, maar een enige God is die geen medegenoot heeft, hem in macht gelijk. En ik Mohammed ben zijn Dienaar en Bode die aan de mensen 't einde der tijd boodschap in wat zonder twijfel alle doden verrijzen zullen. 't Is zo, antwoordde Abdias; maar zeg mij noch, zo 't u belieft, hoe veel wetten dat er van God zijn. Alleen een, antwoordde Mohammed, zonder meer. En wat wilt gij dan, vroeg Abdias weer, van de Profeten zeggen die voor u geweest zijn? Zeker, de wet of 't geloof van alle, antwoordde Mohammed, is niet dan een, maar 't uiterlijk gebaar en de zeden zijn verscheiden. 't Is zo, gelijk gij zegt, sprak Abdias: maar zeg mij noch, zullen wij door ’t geloof of door middel van onze verdiensten en goede werken in [85] 't Paradijs ingaan? Deze twee dingen, antwoordde Mohammed weer, zijn daartoe noodzakelijk; doch indien echter iemand van de Joden, Christenen of Heidenen die tot het Saraceense geloof bekeerd waren, van de dood verrast werd eer hij goede werken gedaan had, zo zal 't geloof alleen tot zijn zaligheid genoeg kunnen wezen. Men moet het dus geloven, zei Abdias: Maar zeg mij; heeft God enige Schrift gezonden? Ja, antwoordde Mohammed; en hij wordt Alfurkan genoemd. En waarom, zei Abdias weer, is hij dus genoemd? Omdat, antwoordde Mohammed, zijn geboden en grondregels in Hoofdstukken gedeeld zijn: want Gods woord kwam niet eensklaps over mij gelijk de Wet aan Mozes de Psalmen aan David en 't Evangelie aan Jezus Christus gegeven werd. Dat is zonder twijfel, zei Abdias weer: Maar zeg mij dan hoedanig 't begin van deze Alfurkan is. In de naam van de goedertieren en barmhartige God, antwoordde Mohammed. En wat daarna? Zei Abdias. Abuged, antwoorde Mohammed en hetgeen dat erop volgt. En wat wil, vroeg Abdias, dit Abuged zeggen? A betekent, zei Mohammed, God, B zijn macht, G zijn onwaardeerbare schoonheid en D zijn wet; want zijn goedertierenheid en barmhartigheid voorkomt zijn gramschap en spijt. (Hij gaat met voordacht de u met de e voorbij omdat de Arabieren zo weinig net als de Hebreeërs klinkletters hebben die dit woord dus met de vier eerste letters van hun A b c schreven) En hoe dat? Zei [86] Abdias. Omdat Adam, antwoordde Mohammed, zo haast als hij geschapen was overeind stond, niesde en zei gelooft zij God. De Engelen die dit verstonden begonnen te zeggen: Gods barmhartigheid, ô Adam zij over u. Daar hij op antwoordde: hetzij zo. Daarop de Heer sprak: Ik heb uw redenen gehoord; ze behagen mij. Dat is zo, zei Abdias: maar vervolg dan, en vertel mij zo 't u belieft welke vier dingen God met zijn eigen handen gemaakt heeft. God maakte, antwoordde Mohammed, met zijn eige handen het hoge en grote Paradijs, plantte de trompetboom, vormde Adam en schreef de tafels die hij aan Mozes gaf. Maar wie heeft, vervolgde Abdias, dit alles aan u geopenbaard De engel Gabriël, antwoordde hij. Zeg mij verder, ik bid u, zei Abdias, bij ordening wat een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien en zo vervolgens tot honderd toe, is. Mohammed antwoordde: Een is God, die geen medenoot, noch kind heeft; in zijn hand is 't leven en de dood; en hij is machtig boven alle dingen. Twee is Adam en Eva; en dit paar was in 't Paradijs eer ze daaruit gedreven werden. Gabriël, Michaël en Serafiël, Aartsengelen, geheimgenoten van de Godheid, zijn drie. Mozes wet, Davids Psalm 't Evangelie en de Alfurkan zijn vier. De gebeden aan [87] God die van hem aan mij en aan mijn volk belast en noch niet aan een der voorgaande Profeten bevolen waren, noch bevolen zullen worden zijn vijf. De dagen waarin en God alle zijn werken geëindigd zijn zes. De hemelen zijn zeven. De Engelen die in de dag des Oordeels Gods gestoelte zullen dragen zijn acht. Mozes wonderdaden zijn negen. De dagen van de vasten zijn tien daarvan drie voor 't gaan ter pelgrimage en zeven voor de weerkeren zijn. De sterren die Jozef in zijn droom zag en die hem aanbaden zijn elf. De maanden van 't jaar zijn twaalf. Elf voorname sterren met de zon en maan zijn dertien. De kaarsen die rondom Gods zetel hangen en zo lang zijn als men in vijfhonderd jaren afreizen kan zijn veertien. Vijftien, omdat de Koran gedurig van de hoogste tot in de laagste hemel afdaalt en van daar zacht afdaalt tot aan de vijftiende dag van de maand Ramadan. De keurbenden der Cherubijnen die rondom Gods gestoelte de wacht houden en de naam van hun Heer loven zijn zestien. Gods namen tussen 't lage van de aarde en de hel gesteld zonder die de overmatige brand en hitte die daaruit voortkomt de gehele wereld verteren zou zijn zeventien. De tussenruimten en breedte die tussen Gods zetel en de lucht is zijn achttien; [88] want indien ze er niet waren zo zou zijn helderheid de gehele wereld verblinden. De grachten en armen van de helse vloed Zakaz die in de dag des Oordeels met een verschrikkelijk geluid ruisen zal waarop alle verdoemden zullen antwoorden, zijn negentien. Twintig omdat op de twintigste dag van Ramadan de Psalm op David afdaalde. Eenentwintig, omdat op de eenentwintigste dag van de gezegde maand Salomon geboren werd; en de bergen God daar om loofden. Tweeëntwintig omdat in dezelfde dag van de gezegde maand God aan David zijn misdrijf van Urias dood vergaf. Drieëntwintig omdat in deze dag van de gezegde maand Christus, Maria’ s zoon, (Gods woord zij op hem) geboren werd. In de vierentwintigste dag sprak God tot Mozes. In de vijfentwintigste opende de zee zich voor 't volk van Israël. Op de zesentwintigste gaf God de tafelen der tien geboden aan Mozes. Op de zevenentwintigste werd Jona die in zee geworpen was van de walvis ingezwolgen. Op de achtentwintigste gaf God het gezicht weer aan Jakob toen Judas hem 't hemd van zijn zoon Josef bracht. In de negenentwintigste rukte God Henoch tot zich. In de dertigste dag ging Mozes op de berg Sinaï. De Jood viel daarop in zijn redenen en zei: Kort een weinig af, ô Mohammed en reden er u door; want gij verhaalt alles te nauwkeurig. Ik zal 't doen, zei Mohammed: maar om in uw verzoek niet gebrekkelijk te zijn, de dagen, die Mozes vastte, waren veertig. Vijftig wijzen aan dat de dag des Oordeels vijftigduizend jaren zal duren. Zestig zijn de verscheidenaderen van de aarde, zonder die verscheidenheid dat er geen onderscheidt tussen de mensen zou wezen, om hen van elkaar te onderscheiden. Mozes verkoos zeventig mannen om hem in de raad bij te staan. Diegene die zich dronken drinkt moet tachtig stokslagen hebben. Negentig omdat de Engel die aan David gezonden werd tot hem zei: Deze mijn makker had negentig schapen en ik niet meer dan een dat hij mij ontroofd heeft: Honderd zijn de slagen die diegene moet lijden die in overspel betrapt wordt. Zeker, ô goede Mohammed, zei Abdias toen, dat gaat zodanig als gij zegt. Vervolg dan 't overige, zo 't u belieft, en verklaar aan ons hoe de aarde en bergen gemaakt zijn, wat namen ze hadden en wanneer het was. God vormde, zei Mohammed, Adam van slijk en dit slijk kwam van 't schuim en dit schuim van de storm, de storm van de zee, de zee van de duisternissen, de duisternissen van 't licht, het licht van 't woord, 't woord van het gedenken, het gedenken van de hyacint en de hyacint van 't gebod. Daar is, zei Abdias, niet [90] aan te twijfelen; maar zeg mij hoe veel Engelen zijn bij de mens? Ieder mens, antwoordde Mohammed, heeft gedurig twee Engelen aan zijn zijde, de een ter rechter en de ander ter linkerzijde. Diegene die ter rechterhand is schrijft al 't goed op dat men doe, en diegene die ter linkerhand is tekent al 't kwaad aan dat men doet. Maar waar, vroeg Abdias, en hoe vergezellen ze de mens en waarin schrijven ze? Ze zitten, antwoordde Mohammed, op zijn schouders, daar hun tong aan hen tot een schrijfpen, hun speeksel tot inkt en hun hart tot papier verstrekt. Dit alles is waar, zei Abdias, maar verhaal noch, ik bid u, wat God daarna maakte. Het papier en de schrijfpen, antwoordde Mohammed. Wat papier en wat schrijfpen, vroeg Abdias? Zeker, een papier, vervolgde Mohammed, daarin al hetgeen dat geweest heeft is en wezen zal, zo op de aarde als in de hemel in getekend staat; en de schrijfpen is van zeer klaar licht gemaakt. Hoe groot is deze schrijfpen, zei Abdias? Zo lang, antwoordde Mohammed, als men in vijfhonderd dagen ten einde kan reizen en tachtig dagreizen breed. Ze heeft tachtig punten die nimmer zullen ophouden van al hetgeen te schrijven dat tot aan de dag des Oordeels in de wereld geschied. En waarvan, vroeg Abdias, is 't papier gemaakt? Van een [91] zeer voortreffelijke groene smaragd en de woorden, daarin geschreven van parels en de rug is van godvruchtigheid. En hoe dikwijls, zei Abdias? Ziet God in dit papier zo bij dag als bij nacht? Achtentwintigmaal, antwoordde Mohammed; en hij verheft en bevordert telkens diegene die 't hem goeddunkt en vernedert diegene die 't hem belieft. Zeker, zei Abdias, dit alles is waar; maar verklaar mij waarom de hemel de hemel genoemd wordt. Omdat, zei Mohammed, de hemel van rook geschapen is en de rook van de uitwaseming der zee. En vanwaar komt het, zei Abdias, dat hij dus blauw is? Van de berg Kaf, antwoordde Mohammed, die geheel van smaragden uit het Paradijs gemaakt is; en deze berg die de gehele aarde omringt ondersteunt de hemel. Heeft, vroeg Abdias, de hemel dan deuren? Ja, zei Mohammed, maar die hangen. Waar zijn, vroeg Abdias, de sleutels? Zeker, antwoordde Mohammed, die zijn in Gods vertrek bewaard. En waavan, vroeg Abdias, zijn deze deuren? Van fijn goud, sprak Mohammed, de sloten van licht en de sleutels van godvruchtigheid. Dat is goed, zei Abdias, maar vanwaar is deze onze hemel die wij zien, geschapen? De eerste, antwoordde Mohammed, van blauw water, de tweede van klaar water, de derde van smaragden, de vierde van [92] zuiver goud, de vijfde van hyacint, de zesde van een blinkende wolk en de zevende van de glans van het vuur. Dat kan, zei Abdias, niets anders dan waarachtig wezen: maar zeg mij, ik bid u, wat is er boven deze zeven hemelen? Een levend makende hemel, antwoordde Mohammed. En wat daarboven, vroeg Abdias? Een andere nevelachtige zee, antwoordde Mohammed. Vervolg, ik bid u, zei Abdias, bij ordening tot aan 't einde toe. Boven deze twee zeeën, zei Mohammed, komt daarna een zee van zuivere lucht, daarna een stenige zee, een ander van duisternissen verduistert, een ander van blijdschap en verheuging; en daarboven is de maan: boven de maan is de zon en boven de zon is Gods naam en bij gevolg 't gesmeek en noch hoger de Engel Gabriël: Boven hem een groot perkament dat glad en versierd is en daarboven een ander dat vol geschreven is: noch hoger zeventig tussenheden en rijen van licht en daarboven zeventigduizend krachten en eigenschappen dezer tussenheden. Daarna volgen zeventigduizend tussenheden van bergen en daarop duizend ruimten: in ieder ruimte zeventigduizend benden van Engelen en in ieder bende vijfduizend die niet aflaten van de grote Heer van 't Heelal te loven. Daarboven is addet almuncihe, dat is de bepaling van de Engelen [93] waardigheid en daarboven staat de standaard der heerlijkheid. Dan volgen tussenheden en breedte van parels, dan andere tussenheden van genade en daarna tussenheden van macht. Voorts volgen de tussenheden van de Godheid, noch hoger de tussenheden van bestiering en schikking en noch hoger de voetbank en daarboven de Troon waarop de Heer van 't Heelal zit. Zeker, zei Abdias, gij hebt mij alle deze dingen wonderlijk goed verklaart, gelijk ze zonder twijfel zijn. Daar is niets meer overig dan dat gij mij zegt of de zon en de maan gelovig of ongelovig zijn. Zeker, zei Mohammed, gelovig en alle Gods geboden gehoorzaam. En vanwaar, vroeg Abdias, komt dan dat ze niet even goed blinken? God, antwoordde Mohammed, schiep hen alle beide van dezelfde glans en kracht. Maar 't gebeurde dat toen de omkeer van de dag en nacht noch onzeker was de Engel Gabriël bij toeval daar omtrent vloog, met het einde van zijn vleugel de maan raakte, daarvan ze sedert duister werd. En waarom, vroeg Abdias, wordt dan de nacht de nacht genoemd? Omdat, antwoordde Mohammed, de nacht het deksel is, dat het mannelijk en 't vrouwelijk bedekt. Dat 's de waarheid, zei Abdias: maar zeg mij voorts, zo 't u belieft, hoe veel rijen en ordeningen van sterren dat er [94] zijn. Drie, antwoordde Mohammed: de eerste rij van diegenen die, aan gouden kettingen vastgemaakt, aan Gods gestoelte hangen, vandaar ze hun licht tot aan de zevende troon uitstrekken; de tweede van anderen, waarmee de hemel gepronkt en versierd is en als de duivelen menen te komen om de hemelse geheimenissen te bespieden stellen ze zich daartegen en verdrijven hen kloekmoedig. De derde is de rij der dwaalsterren tot onderscheid der tijden, tekenen en voorboden. Dat is ook waar, zei Abdias, en 't kan niet anders wezen. Maar zeg mij, ik bid u, hoe veel zeeën zijn er tussen ons en de hemel? Zeven, antwoordde Mohammed. En hoe veel winden? Vroeg Abdias. Drie, antwoordde Mohammed: de eerste is onvruchtbaar, die God op 't volk van Abat zond. De tweede is zwart die de zee doet rijzen en stijgen; en deze zal in de dag des Oordeels het vuur aanblazen. De darde is diegene die voor de aarde en zee dienstig is. Gij spreekt met reden, zei Abdias; maar hoeveel tussenheden zijn er van de hemel tot aan ons? Niet meer dan een, antwoordde Mohammed, zonder die de hitte des hemels hier beneden alles verbranden zou. Dit is ook buiten twijfel, zei Abdias. Maar indien de aarde weggenomen was waar zou dan de zon haar plaats hebben? In een springbron [95] van heet water, antwoordde Mohammed, de springbron in een slang, de slang in een tussenvorm en de tussenvorm in de berg Kaf die in de hand van een engel is die de wereld tot aan de dag des Oordeels houdt. 't Is zo, zei Abdias: maar wat gestalte houden de engelen in Gods zetel te dragen? Hun hoofden, antwoordde Mohammed, zijn onder de stoel en de voeten beneden de zeven trappen van de stoel. Deze hoofden zijn zo groot dat zo de snelste en gezwindste vogel zonder ophouden en rusten voortvloog hij nauwelijks in de tijd van duizend jaren van 't een tot aan 't ander einde zou kunnen komen en hun hoornen zijn boven op hun hoofden tezamen gevoegd. Voorts, hun spijs en drank is niets anders dan Gods lof en heerlijkheid; en ze slaan zo gezwind met hun vleugels dat niemand anders dan God het begrijpen kan. De eerste rij van deze vleugels is half van sneeuw en half van vuur: het vuur verteert echter niet de sneeuw, en 't sneeuw blust het vuur niet uit. De tweede rij van deze vleugels is ten deel van donder en ten deel van bliksem onder elkaar vermengt. De derde rij is half door gedeeld in klompen van aarde en in watergolven, zonder dat het water de aarde week gemaakt, en de aarde 't water inzwelgt. De vierde rij is half wind en half regen die elkaar geen overlast aandoen. De [96] vijfde rij is gelijk van ijzer en vuur vermengt, zonder enige verwarring onder hen. De zesde rij is van goud en zilver, zo veel van 't een, als van 't ander. De zevende rij is half lof en half heerlijkheid en de achtste rij is van een zeer flikkerende glans. Dit is zo gelijk gij zegt, sprak Abdias, en kan niet anders wezen: maar zeg mij nu, ik bid u, de ruimte, die van ons tot aan de hemel is? Van ons, tot aan de laagste hemel, antwoordde Mohammed, zo ver als men in vijfhonderd jaren bereizen kan en dus bij ordening en rijen van de een tot de ander: zodanig is waarlijk de dikte van iedere hemelkring en daarin allen zo’n groot een getal van engelen, dat niemand dan God alleen hen tellen kan. Dat is ook zo zonder twijfel, zei Abdias: maar zeg mij nu wat vogels tussen ons en de hemel wonen. Zekere vogels, antwoordde Mohammed, die noch de aarde, noch de hemel raken, met de staart gelijk een slang, wit van kleur, met manen gelijk van een paard met lang haar gelijk van een vrouw en voorts met vleugels van een vogel. 't Wijfje legt haar eieren in een klein kuiltje dat bij de staart van 't mannetje gemaakt is daar ze hen broedt en uitkipt; en dit zo lang als de wereld zal duren en tot aan de dag des Oordeels. Dat is zo gelijk gij zegt, zei Abdias: maar waarom wordt deze wereld [97] wereld genoemd? Omdat ze, antwoordde Mohammed, over een andere eeuw gemaakt werd; want indien ze met hem gemaakt was zo zou ze ook eeuwig wezen. En waarom, vroeg Abdias, is 't einde einde genoemd? Omdat, antwoordde Mohammed, daarin alle schepselen zullen verrijzen. En waarom, zei Abdias, wordt de andere eeuw de andere genoemd? Omdat ze, antwoordde Mohammed, de laatste na deze zal blijven en omdat daarvan geen gelijkenis gegeven kan worden; want haar inwoners zijn niet sterfelijk en de dagen van haar duren zijn aan geen getal onderworpen. Dit is ook waar, zei Abdias; maar ik moet echter heden u iets voorstellen daar gij u gestuit zult vinden. Zeg mij dan dat God u bewaart, wat zoon is sterker dan zijn vader? 't IJzer, antwoordde Mohammed. En wat sterker dan 't ijzer? Vroeg Abdias. 't Vuur, antwoordde Mohammed. En wat noch sterker, dan 't vuur? Zei Abdias. 't Water, antwoordde Mohammed weer. En wat noch sterker dan 't water? Vroeg Abdias. De wind, zei Mohammed. Dat is mede waarachtig, zei Abdias: maar dat het u niet verdriet, ik bid u en zeg mij waarom Adam Adam genoemd is. Omdat, zei Mohammed, hij van 't slijk aller landen werd geschapen: want indien hij van enige aarde geschapen was zo zou er geen onderscheid [98] tussen de lieden zijn waarbij men hen zou kunnen onderscheiden. En toen, zei Abdias, hij gemaakt was, waardoor kwam de geest des levens in hem? Door de mond, antwoordde Mohammed, en daardoor ging hij ook weer uit. Wat sprak God toen tot hem? Zei Abdias. Woon gij en uw gemalin, zei Mohammed, in 't Paradijs, en eet en drinkt van al hetgeen dat daar is: wacht u alleen van deze boom te naderen. En wat boom was dat? Vroeg Abdias. Een vruchtdragende boom, antwoordde Mohammed, die vruchten gelijk tarwe droeg en aren had waarvan Adam er een nam daarin vijf korrels waren waarvan hij er twee at en twee anderen aan Eva gaf en de vijfde met zich droeg. Maar, zei Abdias, hoe groot was deze korrel en wat deed hij ermee? Hij was, antwoordde Mohammed, groter dan een ei; en hij deelde hem in zeshonderd delen, waarvan allerhande zaden voortgebracht werden. En waar, vroeg Abdias, vertrok hij zich nadat hij uit het Paradijs verdreven was? Adam, zei Mohammed, vertrok zich in Indien en Eva zich in Nubië. Waarmee kleedden ze zich toen? Vroeg Abdias. Adam, antwoordde Mohammed, kleedde zich met drie bladen uit het Paradijs en Eva was van haar haar bedekt en daarin omwonden. Waar bejegenden ze daarna elkaar weer? [99] vroeg Abdias. Te Araf, zei Mohammed, dat is te Mekka. Van welk van beide onzer eerste ouders werd de ander gemaakt? Vroeg Abdias. Eva van Adam, gaf Mohammed tot antwoord; en vandaar komt dat de vrouw haar hooft dekt: van een zijner linker ribben; want indien dit van zijn rechterzijde had geweest zo zou ze in sterkte hem gelijk geweest hebben. Wie bewoonde, vroeg Abdias, voor Adam eerst de aarde? Eerst, zei Mohammed, de duivelen, daarna de Engelen en daarna Adam. Tussen de duivelen en Engelen waren zevenduizend jaren en tussen de Engelen en Adam duizend jaren. 't Is zo, gelijk gij zegt, zei Abdias: maar laat ons voortgaan; wie is 't, die de eerste van allen pelgrimage begon? Adam, zei Mohammed. En wie schoor hem 't hoofd? Vroeg Abdias. Gabriël, antwoordde Mohammed. Wie besneed hem? Vroeg Abdias. Hij zelf, antwoordde Mohammed. Wie werd, vroeg Abdias, na Adam de eerste besneden? Abraham, zei Mohammed. Dat is zonder twijfel, zei Abdias: maar ik heb u noch andere dingen te vragen. Zeg mij, zo 't u goeddunkt, wat land is 't wat van de zon niet meer dan eens gezien werd en wat ze niet weer zal zien dan in 't einde van de wereld? Toen Mozes 't water der Rode zee van elkaar scheidde werd de grond daarvan zodanig [100] ontdekt dat de zon hem zien kon: maar terwijl de golven weergekeerd zijn zo is er voortaan geen middel om deze grond weer te zien. Wat dunkt u daarvan, Abdias? Vindt gij niets van dit alles in uw wet? Zeker neen, antwoordde Abdias, noch ook van veel zodanige andere dingen die ik graag leren zou. Maar laat ons voortgaan. Welk is 't huis dat twaalf deuren heeft waardoor twaalf gedeelten met twaalf stammen uitkomen? De klip, zei Mohammed, daarop Mozes met zijn roede sloeg waarin twaalf spleten en openingen gemaakt werden, daaruit twaalf springbronnen voor de twaalf stammen van Israël tevoorschijn kwamen. Dat 's waar, zei Abdias: maar zeg mij in welk land God sprak. Op 't land van de berg Sinaï, antwoordde Mohammed, toen hij den berg beval Mozes ten hemel te verheffen. Gij zegt goed, zei Abdias: maar zeg mij wat is hetgeen dat ziet en geen geest heeft? De nacht, antwoordde Mohammed, want zijn geest keert niet weer tot aan de ochtend. Dat is ook waar, zei Abdias: maar wat was eerst hout en werd daarna levendig? Mozes roede, antwoordde Mohammed, die eerst hout was en daar na een slang werd. 't Is zo, zei Abdias: zeg mij dan bij gevolg wat vrouwelijk van 't mannelijk alleen kwam. Eva, antwoordde Mohammed, die van Adam allen [101] kwam, gelijk Christus van de Maagd Maria alleen. Daar is niet aan te twijfelen, zei Abdias: maar zeg mij noch wat zijn de drie dingen die zonder enige vermenging van 't mannelijk voortgebracht werden? Adam (antwoordde Mohammed) Abrahams ram en Jezus Christus. Dat 's recht, zei Abdias: Maar wat graf bewoog zich met hetgeen dat daarin begraven was? De Walvis met Jonas, antwoordde Mohammed. Zo is 't, zei Abdias: maar welk zijn de twee alleen wiens graven men niet weet? Abitabils en Mozes, antwoordde Mohammed. Hoe dat? Zei Abdias, zeg mij, ik bid u, hoe dit van beide gebeurde? Abitabil (antwoordde Mohammed) die zijn sterven tevoren voelend beval dat men nadat hij gestorven was zijn lichaam op een kameel zou leggen en hem ter plaatse laten gaan daar 't toeval hem geleiden zou, terwijl men deze kameel van verre zou volgen totdat hij vanzelf staan bleef. Dit werd dus uitgevoerd; en toen men ter plaatse daar de kameel ging leggen in de aarde gegraven had vond men daar een grafstede die van Noach voor Abitabil bereid was, naar dat het geschrift dat daar ingehouwen was aanwees; en nadat men hem daar begraven en de plaats met aarde toegedekt had heeft men haar sedert niet weer kunnen vinden. Wat Mozes [102] aangaat, hij die alleen in de woestijn doolde vond bij toeval een leeg en open graf, effen naar de maat van zijn lichaam gegraven gelijk hij zich daarin neerleggend bevond. Terwijl hij zich grotelijks daarover verwonderde kwam daar de Engel van de dood om hem te doden. Mozes herkende hem terstond en vroeg hem waarom hij daar gekomen was. Hij antwoordde, om uw ziel te hebben. Hoe, zei Mozes weer, meent gij haar uit mijn lichaam te rukken? Want het is onmogelijk door de mond waarmee ik met de Heer gesproken heb, ook niet door de oren met die ik zijn stem heb gehoord; ook niet door de ogen met die ik God van aangezicht tot aangezicht gezien heb. 't Is ook onmogelijk door de handen die zo’n kostbaar geschenk hebben ontvangen. Gelijk ook niet door de voeten, met die ik op de berg Sinaï geklommen ben. De Engel die dit gehoord heeft scheidde van hem en nam een nieuwe gestalte aan, bracht een Paradijsappel, die hij aan Mozes gaf om daaraan te rieken en hij hield de voor de neus, vatte hem bij dit lid als of hij hem wilde snuiten, en rukte hem de ziel uit; in voegen dat het lichaam van 't leven beroofd in dit graf bleef liggen wat sedert niet weer gevonden is. Dat is zo gelijk gij zegt, zei Abdias: maar welk [103] vuur is er dat eet en drinkt en dat eens als het geblust is nooit weer tot aan de dag des Oordeels ontstoken wordt? 't Vuur, zei Mohammed, wat in 't menselijk lichaam is wordt met spijs en drank gevoed en onderhouden; en als de ziel daaruit vertrekt wordt het geblust zonder weer ontsteeken te worden voor dat de ziel weer daar inkomt. 't Is waar, zei Abdias: maar verhaal nu wat altijd klein en wat altijd groot is. De kleine stenen en de bergen, antwoordde Mohammed. Waar is (vroeg Abdias) 't midden van de aarde? In Jeruzalem, antwoordde Mohammed: want vandaar zijn de volken verstrooid en daar zullen ze weer verzameld worden. Daar zal een brug over de hel gemaakt zijn, met grote schalen aan 't einde die van zeventigduizend Engelen daar gebracht zullen worden. Dat is zonder twijfel, sprak Abdias; maar waarom wordt Jeruzalem het gezegend huis genoemd? Omdat het, antwoordde Mohammed, loodrecht onder 't hemels Jeruzalem is en omdat God en de Engelen daar met de Aartsvaders en Profeten gesproken hebben. God gaf daar ook aan Mozes drieduizend vijfhonderd geboden. Zeg mij noch, zei Abdias, wat vocht noch van de hemel, noch van de aarde voortkomt. Het zweet der dieren die werken, antwoordde Mohammed. Hoe werd (vroeg Abdias) ’t eerste [104] schip gemaakt? Noach begon de eerste van allen een schip te maken daartoe de Engel Gabriël de bouwstoffen aan hem gaf daar hij met zijn gezin intrad, en uit Arabië boven Mekka vertrok, liet zeven omkeren daarom en vandaar tot boven Jeruzalem voer liet ook zeven keren daar rondom en kwam daarna aan de berg van Judea daar zijn schip vast bleef vermits de wateren gezakt waren. 't Is zo, zei Abdias; maar waar bleef ondertussen Mekka? God hief 't (antwoordde Mohammed) omhoog ten hemel en gaf Jeruzalem in bewaring aan de berg Abikobez die 't in zijn buik borg. Zeker, sprak Abdias, gij verhaalt heel levendig hoe alle dingen gebeurd zijn: zeg mij dan waaruit spruit het dat van de kinderen die geboren worden, sommigen van de vader, anderen van de moeder en de anderen van hun grootvaders of grootmoeders gelijken? Als de genoegde van de man, antwoordde Mohammed, degene van de vrouw overtreft zo trekt het schepsel wat daarvan ontvangen wordt naar de gelijkenis van de vader en van diegenen van zijn stam; en weer naar de moeder, zo het genoegen van de vrouw de overhand heeft. Dat is waar, zei Abdias; maar verklaar mij vervolgens of God iemand zonder oorzaak straft. Neen, zei Mohammed. Maar, zei Abdias weer, wat zal hij den kinderen der ongelovigen [105] doen? Ze zullen, antwoordde Mohammed, in de dag des Oordeels voor zijn aangezicht verschijnen; en hij zal tot hen zeggen: Wie is uw Heer en meester? Ze zullen antwoorden: gij Heer die ons geschapen hebt. En wie (zal hij zeggen) hebt gij dan gediend? Wie hebt gij aangebeden? Zeker, Heer (zullen ze zeggen) wij hebben ons niet met het gebruik onzer oren, noch van onze tong kunnen behelpen, noch uw Bode volgen. Hij zal weer zeggen: Zult gij wel iets willen vervullen zo 't aan u bevolen was? Ze zullen zeggen: Ja, waardigste en rechtvaardigste Heer, ook al hetgeen wat u believen zal aan ons te gebieden. Hij zal dan een der helse vloeden voorbij hen doen vlieten en tot hen zeggen: Werpt u dan in deze afgrond. Diegenen, die hem daarin gehoorzamen zullen zonder enig kwaad te lijden daar it komen en in 't Paradijs ingaan: maar de anderen die zwarigheid daarin maken en zulks weigeren zullen met hun voorgangers in 't helse vuur gaan. Dat is wel waar, zei Abdias: maar ik wilde graag dat gij zo gij kon daarvan een gelijkenis aan mij gaf. Met recht, zei Mohammed; want dezelfde vraag kan men van de kinderen der gelovigen die blind, doof en stom geboren worden doen. Hetgeen, wat gij zegt, zei Abdias, is waarschijnlijk: maar laat ons [106] voortgaan. Hoe zal de aarde vernietigd worden? 't Vuur, zei Mohammed, zal haar tot as maken die daarna van 't water geweekt zal worden. 't Is zo, zei Abdias. Wat de bergen aangaat, waaruit zullen ze vertrekken? Uit de berg Kaf, antwoordde Mohammed; want God heeft hen als grote staken in de aarde vast gemaakt. Vervolg dan, zei Abdias, en zeg mij wat onder de zeven aarden is. Een os, antwoordde Mohammed. En waarop, zei Abdias, staan de voeten van deze os? Op een zeer grote steen, antwoordde Mohammed. Hoedanig, zei Abdias, is de gestalte van dit beest? Zijn hoofd, zei Mohammed, is in 't oosten en zijn staart in 't westen en heeft veertig hoornen en ook zo veel tanden; en men heeft duizend jaren tijd nodig om van de een tot aan de andere hoorn te reizen. En wat (zei Abdias) is onder de steen daar 't beest op staat? Een berg (antwoordde Mohammed) Zohot genoemd. Vanwaar is hij, vroeg Abdias? Uit de hel, sprak Mohammed. Hoe groot, vroeg Abdias? Zo groot als men in duizend jaren kan reizen, antwoordde Mohammed; want de gehele bende der ongelovigen zal daar opklimmen; en als ze aan de top gekomen zullen wezen zo zal de berg beginnen te schudden en te beven en hen in 't diepste van de hel werpen. Zonder twijfel, zei Abdias: maar wat is [107] onder de berg? Een land, antwoordde Mohammed. En hoe is, vroeg Abdias, dit land genoemd? Uverklea, antwoordde Mohammed. En wat (zei Abdias) is onder de berg? Een zee, antwoordde Mohammed. En hoe, zei Abdias, is deze zee genoemd? Alkasem, antwoordde Mohammed. En wat daaronder, zei Abdias? En verklaar mij dus 't een na 't ander. 't Land van Aliolen, antwoordde Mohammed, daarna de zee Zerea, daarna 't land Neama geheten daar na de zee Zegir, daarna 't land van Therib en daarna een ander land, Agiba genoemd zo wit als melk dat de reuk van muskus heeft, zacht als saffraan is en zo helder als de maan blinkt; en op dit land zal God alle de rechtvaardigen verzamelen. Onder dit land is de zee Alkintar; en noch daaronder een vis, Albehbut genoemd wiens hoof in 't oosten en staart in 't westen is en op wiens rug de landen en zeeën, de duisternissen, de lucht en de bergen tot aan 't einde der eeuwen liggen. Onder de vis is een berg die de vis ondersteunt, onder de berg een donder en onder de donder een grote bliksem. Beneden dit alles is een zee van bloed en daaronder de hel die goed gesloten en gegrendeld is. Noch lager is een zee van vuur, daarna een andere duistere zee. Daarna volgt een zee van macht, daarna een nevelige zee en [108] daaronder de lofspraken, daarna de verheerlijking, daarna de Troon, daar a een geheel wit papier, daarna een schrijfpen en eindelijk de grote naam van God. En wat is daar noch onder? Vroeg Abdias. Ho! Uw vragen, zei Mohammed, strekken zich te wijd uit: en wie is diegene die verder komen kan? 't Moet u genoeg wezen dat Gods almacht overal en aan alle zijden gelijk is. Vreemde dingen, zei Abdias, en zeker, 't is waarschijnlijk dat alles gaat gelijk gij zegt. Vervolg dan, zo 't u belieft, en zeg mij welk de drie dingen zijn die uit het Paradijs in deze wereld kwamen. Mekka, Jesrab en Jeruzalem, antwoordde Mohammed. Dat is waar, zei Abdias: maar wat zijn de vier dingen die daaruit de hel gekomen zijn? Vastat, een stad van Egypte, antwoordde Mohammed, Antiochië, een stad van Syrië, Ehberam, een stad van Armenië, en Elmeden, een stad der Chaldeeërs. 't Is zo, zei Abdias: maar zeg mij de maat des wereld. De grootheid daarvan, antwoordde Mohammed, begrijpt de reis van een dag. Hoe dat? Vroeg Abdias. Omdat, antwoordde Mohammed, de zon hem in een dag, van haar opgang, tot aan haar ondergang, doorloopt Zeker, zei Abdias, deze aanmerking is zeer scherpzinnig en vernuftig. Maar terwijl gij dus alle dingen van omhoog en omlaag kent, zo maak indien [109] 't u belieft een beschrijving van 't Paradijs en van 't leven dat men daar voert. Ik ben er mee tevreden, antwoordde Mohammed, dewijl gij uw vragen dus bij ordening en behoorlijk doet. Merk dan op hetgeen dat ik zeggen zal. Voor eerst is de vloer van 't Paradijs geheel van goud, met veel hyacinten en smaragden versierd en met allerhande uitgelezen vruchtdragende bomen beplant en van ontelbare aangename beken besproeit die zonder ophouden stromen, sommigen van melk, en anderen van honig zo wit als sneeuw en andere van uitmuntende zuivere wijn. De dagen zijn daar duizend jaren lang; en ieder jaar duurt daar veertigduizend van onze jaren. Wat dunkt u, is dat niet genoeg voor een volmaakte zaligheid? Ja zeker, antwoordde Abdias: maar verklaar mij wat klederen en bezigheden de inwoners daarvan hebben. Wat de inwoners aangaat; zei Mohammed, ze verkrijgen terstond al hetgeen dat ze kunnen wensen; en ze kleden zich in zodanig een kleur, als hen belieft, uitgezonderd zwart, die daar aan niemand veroorloofd is dan alleen aan de Profeet voor wie door een bijzonder voorrecht deze lievere bewaard is, om de uitmuntende verdiensten van zijn leven. Ze zijn alle zo volmaakt van gestalte als Adam en van aangezicht als Jezus Christus [110] zonder ooit enigszins toe te nemen, noch te verminderen. Ik geloof dit wel, zei Abdias; maar verhaal mij hun leven en geneugten van hun eerste komst in deze gezegende plaats te beginnen. Zo haast, zei Mohammed, dis ze daarbinnen gekomen zijn aanbied men hen voor 't eerste gerecht de lever van een vis, Albehbut genoemd, die in aangenaamheid van smaak 't amber overtreft. Hierop volgen de vruchten der bomen en de nectar van 't Paradijs; en al hetgeen, dat ze kunnen begeren wordt hen in hetzelfde ogenblik toegediend. Ik twijfel er niet aan, zei Abdias: Maar dewijl al hetgeen, dat tot het lichaam inkomt daar weer uit verhuizen moet nadat het verteerd is, waar blijft dan de onreinheid die de mens afgaat als hij dus gegeten en gedronken heeft? Dat volgt niet, antwoordde Mohammed. Want ontvangt het schepsel geen voedsel terwijl het in zijns moeders buik leeft? En nochtans ontlast het zich daarom niet: maar zo haast als het begint uit te werpen wordt het door gelijke middel de sterfelijkheid onderworpen die diegenen van omhoog ook onderworpen zouden wezen, zo ze hun gevoeg moesten doen. Doch indien ze enige overtolligheid overhouden die gaat met een weinig zweet weg, en geeft zo’n aangenaam een reuk af als barnsteen en muskus. Gij hebt, zei Abdias [111] deze tegenwerping goed opgelost: maar ik begeer echter uit u te verstaan of ze niet zo wel brood en vlees eten als vruchten en diergelijke zoetigheden? Zeker, antwoordde Mohammed, ja al hetgeen dat ze kunnen wensen, uitgezonderd de verboden spijzen die hen ook niet naar hun smaak zouden wezen, maar alleen tot hun vermaak en niet om de honger te verzadigen. En welken (zei Abdias) zijn deze verboden spijzen? Tot een voorbeeld, zei Mohammed, het varkensvlees. Ha, Mohammed, zei Abdias, gij hebt mij gekrauwd daar 't mij jeukte: want God heeft het ook aan ons, die Joden zijn, verboden en niet zonder oorzaak die ik wel wilde horen, vooral uit uw mond zo 't u niet verdriet terwijl 't hier te pas komt. Ik ben er mee tevreden, zei Mohammed, zo gij slechts vlijtig daarnaar luistert. Toen Jezus Christus van zijn leerlingen verzocht werd om hen te beschrijven hoedanig Noach’ s Ark was en daarbij de staat van diegene die de zondvloed ontsnapten tot voortplanting van 't menselijk geslacht maakte hij terwijl hij zonder spreken hetgeen hoorde dat ze zeiden, tussen zijn handen zekere gedaante van slijk, die hij tegen de aarde aan kletste, en zei: Sta op in de naam mijns vader en terstond rees op zijn voeten een oude grijze man waaraan hij vroeg wie hij was [112] en kreeg van hem tot antwoord, dat hij Jafet, Noach’ s zoon, was. Zijt gij, zei Christus tot hem, dus grijs gestorven. Neen, antwoordde hij, maar zo haast als ik overleden was bedacht ik bij mijzelf hoe ik in de dag des Oordeels weer opgewekt zou worden; wat mij van vrees dus grijs liet worden. Jezus beval toen aan hem dat hij aan zijn leerlingen de gehele geschiedenis van deze Ark verhalen zou. Hij die dit verhaal van zijn eerste begin afgeleid heeft kwam eindelijk tot aan deze plaats daar hij zegt dat uit oorzaak van de vuiligheid die de dieren afging de Ark zo overladen werd dat vermits ze naar die zijde helde, ze alle grotelijks daarover bevreesd waren. Dat derhalve Noach zich daarover met God beraadde die tot hem zei dat hij de olifant daar zou brengen en zijn achterdeel naar deze vuiligheid keren. Toen dit beest zijn mest bij deze drek gevoegd had kwam daar terstond een groot varken uit tevoorschijn dat al deze drek opat. Is er dan geen grote reden om van zulk een vuil en onrein beest een afschrik te hebben? Zeker, antwoordde Abdias: maar verhaal mij hetgeen dat sedert gebeurde. Toen dit beest, zei Mohammed, die met zijn snuit in deze vuiligheid wroette en die herwaarts en derwaarts wierp kwam daarvan een uitzonderlijke grote stank die een grote rat voortbracht die terstond [113] begon aan de planken en touwen van de Ark te bijten. Onze vader dan, die dan weer daarover met God te raad gegaan is sloeg de leeuw aan ’t voorhoofd en die, van deze slag vergramt een kat tot zijn neusgaten uitblies. Zeker, zei Abdias, men kan, ô geestige Mohammed, niet beter verhalen hoe deze gehele zaak gebeurd is. Maar al genoeg hiervan. Want terwijl gij zo goed van 't leven van diegene, die in 't Paradijs wonen gesproken hebt, zo veel hun spijs en drank aangaat, zo is nu noch overig te vervolgen hoedanig daar hun geneugten en wellusten zijn. En voor eerst, terwijl ze daar eten en drinken of ze er ook wijven hebben en hoe en op wat wijze. Indien (antwoordde Mohammed) hen daar enige wellust ontbrak zo zou hun zaligheid niet geheel en volkomen wezen: En ze zouden vergeefs zo veel geneugten genieten zo dit groot vermaak, bij wat geen ander vergeleken kon worden, daaraan ontbrak. Dat meer is, ze zullen in alle tijden, in alle plaatsen en op allerhande wijzen die ze kunnen wensen, zodanige vrouwen hebben als ze in hun verborgen wil zullen wensen en dit zonder enige kommer of vertrek: in voegen dat diegenen die hen in deze wereld getrouwe gemalinnen geweest hebben daar ook dezelfde plaats zullen bezitten; en de anderen zullen bijvrouwen wezen want daar zijn [114] kamermeiden zonder getal. Gij verklaart, zei Abdias, dit alles zeer we, en nauwkeurig: maar ik gedenk weer aan hetgeen, dat gij onlangs zei, te weten dat ze alle spijs en drank zullen hebben die hen aangenaamst is, behalve diegene die verboden is. Dewijl er dan naar uw verhaal beken zullen wezen die van uitsteekende wijn vlieten, waartoe zullen ze hen dan nut kunnen wezen zo die ongeoorloofd is? En indien hij geoorloofd is waarom verbiedt uw wet hem in deze wereld? Uw vragen, zei Mohammed, zijn zo scherpzinnig dat noodzakelijk een vraag een dubbel antwoord vereist. Ik zal u dan op beide voldoen, te weten dat de wijn daar geoorloofd en hier verboden is. Daar waren eertijds twee engelen, Arot en Marot genoemd, die van God uit de hemel op de aarde gezonden werden om 't menselijk geslacht te besturen en te onderwijzen en waaraan God drie dingen verboden had, dat is niemand te doden, niet onterecht te oordelen en geen wijn te drinken. Toen ze zich in deze staat zo lang gehouden hadden dat ze bij de hele wereld zeer bekend waren kwam eens bij hen een jonge vrouw, de mooiste die men ergens zou kunnen vinden, die zeker verschil met haar gemaal had. Deze, om de gunst van haar rechters te verkrijgen, nodigde hen te gast daar zij [115] hen met de lekkerste gerechten van spijs en de aangenaamste drank die men zou kunnen wensen onthaald, en hen ondertussen wijn liet schenken en verzocht ernstig van hen dat ze zo veel, als hen mogelijk was, met haar zouden drinken. Wat wilt gij meer? Haar liefde streken en lastig verzoek kregen de overhand op 't goede recht in voegen dat ze inwendig branden en haar van liefde en genot aanspraken. Ze stond hen zulks toe, op voorwaarde dat de een aan haar de leus zou leren om ten hemel te klimmen en de ander de leus om van daarvan te dalen. Ze werd derhalve schichtig ten hemel opgetrokken. God die kennis hiervan gekregen had veranderde haar in de mooiste ster der dag, de klaarste van alle anderen, na dat ze hier de mooiste van alle vrouwen geweest had. Maar deze Engelen die ten oordeel geroepen waren kregen van God keur om van hun misdrijf in deze of in de andere wereld gestraft te zijn; en ze kozen de straf van deze wereld. Ze werden derhalve terstond bij de voeten aan lange ijzeren kettingen, met het hoofd nederwaarts, in de put van Bebit opgehangen, daar ze dus tot aan de dag des Oordeels zullen blijven. Wat dunkt u? Ô goede Abdias, schijnt deze oorzaak niet groot genoeg om die de wijn daar omhoog veroorloofd en hier beneden verbonden [116] is? Ja zeker, zei Abdias, en met recht. Maar dewijl gij mij al hetgeen dat het Paradijs aangaat zo helder verklaard hebt, zo wilde ik ook wel dat gij indien 't u beliefde, mij iets van de hel in 't kort verhaalde. Uw verzoek, zei Mohammed, is redelijk en ik zal 't doen. Wat de vloer van de hel aangaat, hij is van zwavel die zonder ophouden rookt, gemaakt met veel pek daaronder vermengt en brand gedurig met wrede en een verschrikkelijke vlammen. Daar zijn ook zeer diepe putten en poelen vol van hars die door middel van 't zwavelig vuur wat daar onder ontstoken is gedurig brandt, daar men de verdoemden dagelijks inwerpt. Aan weerszijden staan bomen om hen met hun vruchten te voeden die zulke lelijke en verschrikkelijke smaak hebben dat men zich niets erger inbeelden kan. Zeker, zei Abdias, ik ben van alles zeer goed voldaan en onderwezen. Maar zeg mij, waar diegene is die God na de dag des Oordeels voor zich zal doen roepen? In 't midden van de hel, zei Mohammed, is een diep dal en in dit dal een zeer holle afgrond en in 't diepste van de afgrond een put en onder in de put een kist daar de ellendige met kettingen gebonden en gekneveld en met zware beugels aan de voeten in ligt en echter in zijn hoop volhard en de tijd van duizend jaren zonder ophouden u erbarmen [117] roepen zal. Wat zal, zei Abdias, God hem dan doen? Als deze duizend jaren, zei Mohammed, verstreken zijn, zal bij hem in zijn tegenwoordigheid doen komen en tot hem zeggen: Wat ontbreekt u rampzalige dat gij dus gedurig mijn oren met uw getier en gekrijs verdooft? Wat vertrouwen hebt gij? En op welke verdienste kon gij uw hoop vesten? Hij zal al deerlijk zuchtende antwoorden: Ik heb geen ander God dan u die genade en vergiffenis aan mij kon geven. Gij hebt, behalve mij, anderen genoeg om uw gramschap op hen te ontlasten en uw wraak aan hen te plegen. Heer, bewijs dan barmhartigheid aan mij en heb deernis met mij zo 't u belieft. Wat dan? Zei Abdias daarop. God, zei Mohammed, zal bevelen dat men hem weer in de hel brengt: maar hij zal daarom noch niet nalaten Gods barmhartigheid te aanroepen totdat de Barmhartige door zijn gekrijs bewogen gebieden zal dat men hem verlost; En terwijl de helse rook hem zwarter dan pek gemaakt heeft zo zullen de Engelen aan God vragen hoe de bewoners van 't Paradijs bij hem zullen kunnen wezen. Hij zal hen dan bevelen hem in een springbron der lucht te wassen daarvan hij geheel wit zal worden, behalve aan een vlek in zijn voorhoofd. Hij die dus gereinigd is zal in 't Paradijs wandelen en van allen gezien [118] worden die met hem spotten en hem met de vinger zullen nawijzen en morren van dat men hem uit de hel getrokken heeft. Hijzelf zal daarvan zo beschaamd en verbaasd wezen dat hij zeggen zal dat hij liever weer derwaarts wil keren dan langer zulke smaad en laster te lijden. Maar de Barmhartige diedeernis heeft zal tot zijn engelen zeggen dat ze hem weer vijfmaal in dezelfde springbron zullen wassen: en als ze dit gedaan hebben zo zal het teken geheel van zijn voorhoofd afgewist zijn en hij gelijk de andere medeburgers van 't Paradijs wezen; in voegen dat zijn schaamte en schande ophouden zal. Daar ziet gij Abdias, mijn mening van hetgeen, dat gij van de hel begeerde te weten. Vraag dan voort zo gij noch overig hebt iets te vragen. Zeker, zei Abdias, gij hebt mij van alles zo goede en nauwkeurige verklaring gedaan dat gij geheel niets daarvan vergeten hebt. Derhalve verzoek ik in Gods naam van u dat terwijl gij alle dingen dus in handen hebt gij mij vooral wilt beschrijven hoedanig de dag van 't groot Oordeel zal wezen. Ik ben er ook mee te reden, zei Mohammed, zo gij slechts wel opmerkt. In deze dag zal God aan de Engel van de dood bevelen alle schepselen die een levendige geest hebben, zo wel de Engelen als de duivelen, gelijk ook de mensen, vissen, [119] vogels en onredelijke beesten te doden. En God zal daar na deze Engel van de dood roepen en tot hem zeggen: O Adriël, Is er van alle de schepselen iets in 't leven overig. Daarhij op antwoorden zal: Neen, mijn Heer, behalve ik, uw arme zwakke dienaar. God zal dan tot hem zeggen: Dewijl gij al mijn schepselen ter dood gebracht hebt zo ga van hier tussen 't Paradijs en de hel en doodt eindelijk ook uzelf en sterf gelijk de anderen. De arme rampzalige zal dan gaan daar hem bevolen wordt en zich op de aarde wentelen zichzelf in zijn vleugels omwinden en dus zichzelf verstikken met zo’n ijselijk en verchrikkelijk gehuil dat zo de hemelse geesten en alle andere schepselen levendig waren dit alleen genoeg wezen zou om hen terstond van schrik te doen sterven. De wereld zal dan woest en leeg blijven de tijd van veertig jaren, ten einde van die de Opperheer die de hemel en de aarde in zijn vuist houdt zal zeggen: Waar zijn heden de Koningen, Vorsten en Machtigen van de aarde? Aan wie behoort van rechtswege 't ware Koninkrijk en de heerschappij en de macht over alle dingen? Zeg nu de waarheid daarvan. Hij die dit driemaal verhaald heeft zal Serafiël doen verrijzen en tot hem zeggen: neem deze trompet en ga [120] daarop beneden in Jeruzalem blazen. Serafiël die dan deze trompet in handen neemt, die zo lang zal wezen als men weg in vijf honderd jaren bereizen kan, zal als hij te Jeruzalem gekomen zal wezen uit al zijn macht daarop blazen en door zijn geblaas met grote felheid en geweld alle zielen die daar bewaard worden tevoorschijn doen komen die herwaarts en derwaarts vliegen, ieder om haar lichaam, waar 't ook wezen zal, weer te vinden zich in alle plaatsen van de aarde zullen verspreiden: en op 't eerste geluid van de trompet zullen de benen zich tezamen verzamelen. Als dan noch andere veertig jaren verstreken zullen wezen zo zal de Engel weer blazen en op dit geluid zullen de benen hun vlees en zenuwen weerkrijgen. Na verloop van noch andere veertig jaren als de trompet voor de derde maal zal klinken zullen alle zielen weer met hun lichamen bekleed worden. Daar na zal een groot vuur in 't westen ontstoken worden dat alle schepselen naar Jeruzalem zal drijven en dat als ze daar gekomen zijn terstond ophouden zal. Nadat ze dan daar veertig jaren geweest zullen hebben terwijl ze in hun zweet baden, de dag des Oordeels verwachten zo zullen ze door zo veel kwalen gedrukt beginnen Adam te roepen en te zeggen: Vader Adam, vader [121] Adam, waarom hebt gij ons voortgebracht om zo veel grote en wrede pijnen te lijden? Vader, lijd gij dus dat wij uw arme ellendige kinderen zo lang tussen hoop en vrees vlieten, en een onzeker en twijfelachtig einde verwachten? Waarom verzoekt gij niet liever van God dat hij aan ons vaardig hetgeen uitvoert wat hij besloten heeft met ons te doen, hetzij dat hij ons in 't Paradijs, of in de hel voeren zal? Maar Adam zal hen antwoorden: Zeker, mijn kinderen, gij weet hoe ik door de opruiing des Satan 't gebod van mijn Schepper ongehoorzaam was: en dit is de oorzaak van dat ik onbekwaam ben om deze dienst die gij begeertte doen; maar gaat om deze zaak bij Noach. Zij die zich tot hem keren zullen zeggen: Vader Noach, Gods uitverkoren, spreek voor ons; en hij zal antwoorden: Ik heb alles dat ik kon voor u gedaan en u in de zondvloed gebeorgen; ik heb hier geen vermogen dan te zien: gaat derhalve naar Abraham die ze daarover zullen aanroepen en tot hem zeggen: O vader van 't zuiver geloof en van de reine waarheid, Vader Abraham, aanschouw deze arme ellendige en heb deernis met hen. Abraham zal tot hen zeggen: Wat verzoekt gij dus van mij? Gedenkt gij niet dat ik zo’n lang tijd een afgodendienaar ging zwerven en hier en daar doolde [122] eer ik besneden werd? Ik ben niet bekwaam genoeg om uw verzoek te bevorderen, maar roept Mozes tot uw hulp en voorspraak. Ze zullen dit doen en toe hem zeggen: Luister naar ons, Gods begunstigde de Bode, grote Profeet, en zijn algemene dienaar. Tot wie, zal Mozes zeggen, meent gij u te keren? Heb ik niet een wet aan u gegeven door zo veel wonderdaden bevestigd? En echter hebt gij niet daarin willen geloven. Indien gij mij geloofd had zo zou ik uw verzoek hebben kunnen volbrengen; maar gaat en vervoegt u bij Jezus Christus. Zij die zich tot hem keren zullen zeggen: O Jezus Christus, de geest, het woord en de kracht van de almachtige God dat uw barmhartigheid u tot deernis beweegt en wees onze tussenspraak bij God. Gij hebt hetgeen zal hij zeggen dat gij van mij verzoekt door uw eige misdrijf verloren: want ik ben in Gods kracht en naam en in 't woord der waarheid aan u gezonden geweest. Maar gij zijt buiten 't spoor gelopen; en gij hebt van mij uw God willen maken, wat meer is dan ik aan u verkondigde. Gij zijt derhalve uit deze mijn gunst en toegenegenheid gevallen; maar keert u tot de laatste Profeet. Hij die zit zei wees, ô Abdias, op diegene waarmee gij nu spreekt. Zij die zich dan tot hem keren, zullen zeggen: O getrouwe [123] bode en vriend van God, hoe grotelijks hebben wij misdaan en kwalijk gehandeld! Maar laat echter daarom niet ons te verhoren, ô meedogende Profeet van God, allen en de enige hoop die ons noch overig is. Want op wie hebben wij na u te wachten? Verhoor ons dan naar de macht die God beliefd heeft aan u te geven. Daarop zal Gabriël verschijnen die niet toelaten zal dat deze grote vriend in zijn ijver bedrogen wordt; en ze zullen gezamenlijk voor 't aangezicht van de Opperheer gaan die tot hen zeggen zal: Ik weet wel wat u herwaarts doet komen. Hetzij ver dat ik de begeerte van mijn getrouwe en welbeminde dienaar ergens in bedriegen wil. God dan die een brug over de hel heeft laten bouwen zal aan 't een einde grote schalen toestellen daar men alle werken van diegene die op de brug komen wegen zal. De zaligen zullen daar ongeschonden en behouden overgaan; maar de verdoemden zullen struikelen zodat ze in de hel storten. Vraag nu, Abdias, al hetgeen dat u believen zal. O mij ellendige! Zei Abdias daarop, wat dwaasheid heeft tot hier toe mijn geest bezeten dat ik de waarheid niet gezien heb die klaarder dan 't licht is? Maar terwijl 't in uw macht is mij in alle mijn vragen te voldoen zo ga voort, ik bid u, (want ik kan nimmer zat worden van u te horen) met aan mij te vertellen [124] wat benden in deze dag gevonden zullen worden en stel de gelovigen en ongelovigen ieder apart. Daar zullen, antwoordde Mohammed, honderdtwintig benden van alle mensen wezen; maar niet meer dan drie van gelovigen en alle anderen van ongelovigen. Ieder bende zal zo veel plaats in de lengte beslaan als men in duizend jaren kan bereizen en in de breedte zo veel als men in vijfhonderd jaren kan gaan. 't Is in waarheid zo, gelijk gij zegt, zei Abdias: maar zeg eindelijk tot besluit wat de dood zal worden, nadat alle de schepselen op zodanig een wijze, als gij beschreven hebt, in deze twee plaatsen gedeeld zijn. Hij zal, antwoordde Mohammed, in een ram veranderd worden die men tussen 't Paradijs en de hel zal brengen: En daar zal een groot gekijf en harde twist tussen de inwoners van deze twee verscheiden gewesten rijzen, want diegenen van 't Paradijs zullen aandringen dat hij sterven zal uit vrees van dat ze door hem gedood mochten worden: en de helse inwoners zullen dringen dat men hem zal laten leven op hoop van dat ze zelf eens mogen sterven. Maar diegenen van 't Paradijs zullen 't geding winnen en de dood tussen 't Paradijs en de hel gaan doden daar men, tot een scheidpaal, een grote toren zal bouwen aan wiens ene zijde vreugde, vermaak, [125] genoegen en rust zal wezen; en aan de andere zijde zal men niets dan droefheid, pijn en arbeid zonder ophouden vinden. De Jood die daarop in woorden luid uitbarstte zei; gij hebt het gewonnen, ô goede Mohammed. Sta stil dan zonder verder voort te gaan en ontvang mijn belijdenis; want ik geloof en zie helder dat er niet veel goden zijn, maar een enige God die almachtig is van wie gij zonder twijfel de ware Bode en Profeet zijt.

Te Amsterdam. Ter drukkerij van Tymon Houthaak, tegen over de Nieuwezijds Kolk.

Zie verder; Volkoomen.nl