Sint Patricius vagevuur
Over Sint Patricius vagevuur
Sint Patrick, 1300-1400. Vagevuur van Patricius, een grot op Station Island in Lough Derg in het graafschap Donegal (sinds begin 13de eeuw bedevaartplaats), waar Patricius aan berouwvolle zondaars de gelegenheid geschonken zou hebben zich bij hun leven van de helse straffen en hemelse vreugden te overtuigen. Opgeschreven en omgezet door Nico Koomen.
uit; http://en.wikipedia.org/wiki/St_Patrick's_Purgatory
313 Vanden vaghevier dat sente Patricius vertoghet was Dat prohemium Bid allegader jonc ende out Dat hi die sinen doet ant hout Des cruces doer onsen wille woud liden Ons verlicht indesen tiden, 5 Hert ende sin hier toe verleen. Want al wer des menschen hert en steen Woude hi gheven sin ende oren Dese hystorie te horen Hi soude duchten ende beven 10 Tot int eynde van sinen le[v]en, Soe wer dat hi hoerde nomen Distorie die hier na comen. Ic heb menich dinc ghehoert Vruchtelic ende seer swer woert 15 Mar noit en quam mi dicht soe na Als dese hystorie die ic besta, Noch die mi soe seer verswerde Als ic u van woerde te woerde Segghen als die hystorie leghet 20 Ende als ons die meyster seghet. Want ons sente gregorius toghet Vele wat die ziele doghet Die van desen lichaem es versceyden. Om quade quaetheit te verleyden 25 Den ghenen in doechden te sterken Met exempele van goeden werken Beghin ic te boudeliker voert. Want hi seghet in sine woert Dat in die teghen wordicheit 30 Als die ziele uten lichaem sceyt, Enghele siin quade of goede Die die ziele hebben in hoede Ende na hoer verdiente leiden Ter bliscap of ter drovicheiden. 35 Si segghen van menschen die noch leven Van den dinghen hebben voert gheven Diemen noch noit ghescien vernam. Ic laet die reden waent hem quam, Want die meester seghet dat 40 Soe gheloves des dinghes te bat. Hi seghet van gheesten die van hier Ghevaren waren ende quamen scier Ten lichaem weder ende orconden Van sulker dinc die si der vonden 45 Of van bliscapen of van rouwen. Het was oec dinc diemen mocht scouwen Alsmen in der werelt vint Datmen haet of datmen mint Materie diemen mach hanteren 50 Of hoer ghelijc in allen maniren: Husen poerten water vier Menschen beesten menighertier Vlammen scepen brugghen straten Alsmen noemt ter werelt baten 55 Ende elc mensche voer oghen siet Diemen volghet of diemen vliet; Ende van den lichame varen Dat mense op wert met den haren Hinc ende dede onghevoech 60 Met voten stac met handen sloech Daer toe van menigherhande torment Der si in waren ghesent. Desen man salmen gheloven 314 Men wil hem siins rechts beroven. 65 Men hevet vonden dicke dat lieden Vraechden als menschen verscieden Wer si voren of wat si vonden Of wat si daden of begonden; Want wijt en weten noit noch saghen 70 Soe moeten wi duchten bet dan vraghen. Wie der sekerlijc bestaen Wech die hi noit en hevet ghegaen? Mar seker sijt dat goet leven Quaden eynde niet mach gheven. 75 Al draghet verdiente hier crone Na die doet comet lone Ende die pine die der na coemt Dat es tfaghevier alsmen noemt. Alder elc mensche die hier boven 80 Comen sal met enighen loven Hine moet werden ghepurgeert Na dien dat sine verdiente begheert Ja. mensche gode ende vercoren Moeten inder pine behoeren. 85 Want die pine materelijc es Soe behoert des sijt ghewes Die stat materelic te wesen Der men eyndet die pine van desent. Nu es die swerste pine hier onder 90 Datte segghen es wonder Dattet algader dat nederste es. Die meeste vroude des sijt ghewes Es dat hoechste datmen hevet Ende elc hevet staet alsmen hem gevet. 95 In midden staen quade ende goden Als wi in deser dinc bevroeden. Die meesters proven provelijc Dattie helle onder erdrijc Staet ende nu hoert dat es wer 100 Als en kerker donker ende swer. Ende dat paradijs dat leecht Recht int oesten alsmen seecht. Het es erdrijc dat verstaet Der men die zielen in ontfaet 105 Die uten vaghevier sin ghesent Der si ghedoecht hebben torment Ende der si blide te gader siin. Want het seghet sente augustiin Die zielen siin tot opten dach 110 Der niemant niet verborghen mach In sonderlingher stat allene Der elkerlijc groet ende clene Hevet na dat hi hevet ghedaen In vrouden of in pinen staen. 115 Dat sente augustiin weten doet Ende ons gregorius maket vroet Dat gheeste die onmaterelic siin Moghen van vier doghen piin Dat van materien hevet siin wesen, 120 Moghen wi merken wel in desen. Mar sine doghen niet ghelijc Na sine verdiente hevet elkerlijc. Wine moghent oec niet weten voren Want wine moghent sien no horen. 125 Mar van hem die van hene varen Die bi wille gods weder verbaren Werden teken materien ghelijc Gheseghet te betoghen gheestelic; Want sine moghent sien noch horen 130 Ende waen hem in sulken voeden Ende als si weder te leven quamen Niet dan lichamelike dinc vernamen En mochten die dinc niet bet bedieden Want wi daer noit en ghescieden. 135 Hier bi seg ic dat dese jeste Niet en was ghesien in gheeste, Mar levende wakende ende voersien Sach yeman des ghelijc ghescien Recht oft lichamelijc had ghewesen. 140 Wie mi oec vroet maecte van desen Wie hi was die dit ghevel Suldi int eynde horen wel. Nu wil ic tot der jesten gaen Merct ghijt soe moechdijt verstaen 145 Hoe dit mirakels wert ghevonden Suldi horen in corten stonden. Van tween heilighen lesen wi [...] dus Die beide heten Patricius Mar daer miin reden af sal wesen |
Van het vagevuur dat Sint Patricius getoond was. Dat voorwoord. Bid allen jong en oud Dat hij die zijn dood aan het hout Van het kruis door onze wil wou lijden Ons verlicht in deze tijden, Hart en zin hier toe verleent. Want al werd de mens hard als een steen Wou hij geven zin en oren Deze historie te horen Hij zou duchten en beven Tot in het einde van zijn leven, Zo waar dat hij hoorde noemen De historie die hierna komt. Ik heb menig ding gehoord Vreselijk en zeer zware woorden Maar nooit kwam me zo dicht nabij Als deze historie die ik besta, Nog die me zo zeer verzwaarde Als ik u van woord tot woord Zeg zoals die historie ligt En zoals ons die meester zegt. Want ons Sint Gregorius toont Veel wat de ziel gedoogt Die van dit lichaam is verscheiden. Om kwade kwaadheid te misleiden Diegenen in deugden te versterken Met voorbeelden van goede werken Begin ik te dapper voort. Want hij zegt het in zijn woord Dat in die tegenwoordigheid Als de ziel uit het lichaam scheidt, Engelen zijn kwaad of goed Die de ziel hebben in hoede En naar zijn verdienste leiden Ter blijdschap of ter droefheden. Ze zeggen van mensen die nog leven Van de dingen hebben voort gegeven Die men nog nooit geschieden vernam. Ik laat de reden waarvan het hem kwam, Want die meester zegt dat Zo geloof je dat ding te beter. Hij zegt het van geesten die van hier Gevaren waren en kwamen snel Ten lichaam weer en verkondigen Van zulke dingen die ze er vonden Of van blijdschap of van rouw. Het was ook een ding die men mocht aanschouwen Zoals men in de wereld vindt Dat men haat of dat men mint Materie die men mag hanteren Of hun gelijke in alle manieren: Huizen, poorten, water, vuur Mensen, beesten in menige vormen Vlammen, schepen, bruggen, straten Als men noemt ter wereld baten En elk mens voor ogen ziet Die men volgt of die men vliedt; En die van het lichaam varen Dat men ze opwaarts met de haren Hing en deed schandalig Met voeten stak, met handen sloeg Daartoe van menige soorten kwelling Daar ze in waren gezonden. Deze man zal men geloven Men wil hem zijn recht beroven. Men heeft gevonden vaak dat lieden Vroegen als mensen verscheiden Waar ze voeren of wat ze vonden Of wat ze deden of begonnen; Want wij het niet weten nog zagen Zo moeten we beter duchten dan het vragen. Wie durft zekerlijk bestaan Weg die hij nooit heeft gegaan? Maar zeker is dat goed leven Kwaad einde niet mag geven. Al draagt het verdiend hier kroon Na de dood komt het loon En de pijn die daarna komt Dat is het vagevuur zoals men het noemt. Al elke mens die hier boven Komen zal met enige lof Hij moet worden gepurgeerd Nadien dat zijn verdienste begeert Ja, mens goed en uitverkoren Moeten in de pijn behoren. Want die pijn materiaal (menselijk) is Zo behoort het dus, zij het gewis Die plaats materiaal te wezen Daar men eindigt de pijn van deze. Nu is de zwaarste pijn hieronder Dat te zeggen is wonder Dat het allemaal dat laagste is. De meeste vreugde, dit is het gewis Is dat hoogste dat men heeft En elk heeft een staat zoals men hem geeft. In het midden staan kwade en goeden Zoals we in dit ding bevroeden. De meesters beproeven proeven Dat de hel onder aardrijk Staat en nu hoor dat is waar Als een kerker donker en zwaar. En dat paradijs dat ligt Recht in het oosten, zoals men zegt. Het is aardrijk, dat verstaat Daar men die zielen in ontvangt Die uit het vagevuur zijn gezonden Daar ze gedoogd hebben kwelling En daar ze blijde tezamen te zijn. Want het zegt het Sint Augustinus Die zielen zijn tot op de dag Daar niemand zich niet verbergen mag In bijzondere plaats alleen Daar elk groot en klein Heeft naar dat hij heeft gedaan In vreugde of in pijnen staan. Dat Sint Augustinus weten doet En ons Gregorius maakt bekend Dat geesten die niet lichamelijk zijn Mogen van vuur gedogen pijn Die van materiën heeft zijn wezen, Mogen we goed merken in dezen. Maar ze gedogen niet gelijk Naar zijn verdienste heeft elk. We mogen het ook niet weten tevoren Want we mogen het zien nog horen. Maar van hem die van heen varen Die bij wil van God openbaren Worden telkens materiën gelijk Gezegend te tonen geestelijk; Want ze mogen zien nog horen En wanen hen in zulke voeden En als ze weer tot leven kwamen Niets dan lichamelijk ding vernamen En mochten die dingen niet beter aanduiden Want we daar nooit heen scheiden. Hierbij zeg ik dat dit verhaal Niet was gezien in geesten, Maar levend, wakend en voorzien Zag iemand dergelijks geschieden Recht of het lichamelijk had geweest. Wie me ook bekend maakte van deze Wie hij was die dit gebeurde Zal ge op het einde horen wel. Nu wil ik tot het verhaal gaan Merk gij het zo mag ge het verstaan Hoe dit mirakel werd gevonden Zal ge horen in korte stonden. Van twee heiligen lezen we [...] dus Die beide heten Patricius Maar daar mijn reden van zal wezen |
Uit broerendebruijn.nl
Sint Patrick opent met zijn stok de toegang tot het vagevuur. 16deeeuwse houtsnede.
150 315 Was dander vandesen. Doen hi was comen in hierlant Gods woert der maken becant Met miraculen hem te betoghen Of hise soude bekeren moghen 155 Van hoer onnatuerlicheit, Seide hoer pine torment ende arbeit Der hellen ende des paradijs Vroude maecte hi hem wijs Of hi met anxt of met hopen 160 Hem die quaetheit of mocht copen. Die dese hystorie eerst ontbant Seghet dat hise als beesten vant. Patricius dese heilighe man Seide hem pine ende anxt ende dan 165 Van hemelrijc die bliscap mede. Si antwoerden hoer onseden Te Christum nemmermeer te keren Wat hi hem der of mocht leren, Ten wer dat enighe van hem allen 170 Mocht ghesien ende ghevallen Der zaligher bliscap der met oghen Der quader pine die si der doghen. Saghe hijt ende dan alsoe wer Ghelovede hem te bet van daer. 175 Die heilighe man riep op gode Met vasten waken ende met node Om dese liede salicheit. Ende als hi lach in desen arbeit Voer des volcs groet onsede 180 Verbaerde hem god der ter stede Gaf hem der evangelien woert, Enen staf gaf [h]i hem voert Diemen noch in hierlant hevet Voer heilichdom als reden ghevet; 185 Want hem die stoc Jhesus gaf Soe heet die stoc Jhesus staf, Der men of bescreven vint In malachies vite diet kent. Wie der noch overste bisscop es 190 Hevet in teken des sijt ghewes. Doe leide god patricius van daer Ende toechde hem en put die swer Ende donker in te sien was mede In ene heymelike donker stede, 195 Ende seide hem dat wie der inne Gaen woude met voerhoeden sinne Enen dach ende enen nacht Van der tijt datmen der bracht Met berouwe van sire mesdaet 200 Van allen sonden soude oflaet Hebben die hi noit dede. Hi soude oec sien der zaligher stede Wer si sin in wat staet, Der quader pine ende hoer onbaet. 205 God voer hene als hijt gheboet. Die heilighe man dreef bliscap groet Dat hem der god woude openbaren Ende hem den put der condich waren Der hi tvolc soude mede [...] bekeren. 210 Doe dede maken die heilighe here Biden put en scone kerke. Reguliers canonic ende clerke Sette hi der in ende ene mure Dede hi maken wel ter cure 215 Om den put om dat hi woude Dat der toe niemant comen soude Noch heymelic der toe gheraken Des om dede hire en doer an maken Hine had orlof met sinen monde 220 Of deser dinc niet en bestonde. Die prior heet hi na desen Hoeder des slotels wesen. Nu vele liede hadden bestaen Dese dinc en waren in ghegaen 225 Bi sente patricius leven, Exempel van pinen had[den] ghegheven Die si douchden ende van vrouden Die si zaghen ende scouden. Patricius bi sinen leven 230 Hem heet hi allen dat si screven Die inden cloester woenden daer. Doe begonst dat volc der naer Den heilighen man vele bet te horen Dan si daden te voren, 235 Want sijt seiden ende orconden 316 Die der waren alsijt vonden. Ende wantmen daer die sonden doemt Soe es die stat dat vaghevier ghenoemt, Ende wantet sente patricius eerst sach hijr 240 Hetet sente patricius vaghevier. Mar dat cloester ende die kerke mede Heet regulus na die lants sede. Patricius goud die doet hoer scout, Ende die prior [...] wert soe out 245 Dien ic te voren las Die van heilighen leven was Dat hi van ouder in siin hovet Al sine tande waren berovet Sonder enen had hi behouden 250 Der hi ghemac of nemen soude. Gregorius spreect ende secht wale: Al en hevet en oud man ghene quale Douder ghevet hem vele siecheiden. Die gode man der ic of seide 255 Dede hem ene camer maken Biden dormter om dese saken Dat van sire groter oude Niemant swerheit hebben soude. Die jonghe broders van binnen 260 Vraechden dicke om spel van minnen: Vader ghi sijt out van jaren, Welc tijt wildi henen varen? Hoe langhe tijt wildi bliven herneder? Die goede man andwoerde weder: 265 Wert siin ghewille die mi gheboet Ic had vele liever den doet Dan langhe aldus hier te leven Hijr en can ic niet besheven Dan rouwe droefheit ende mesweinde 270 Ghinder es bliscap sonder eynde. Die moniken hoerden [dic]warf Eer die heilige prior starf Van horen dormter dicke ende langhe In sinre camer enghel met sanghe. 275 Der enghele sanc al hier te voren Was aldus als ghi moecht horen: Salich bistu in alre tijt Ende god es ghebenedijt Die altoes es inden mont 280 Ende spise en at in ghere stont Van begheren plachte deren. Want spise die hi plach te teren Was sout ende broet ende anders niet Water cout als inden vliet. 285 Die gode man die heilichlike Hier gheleeft had in erdrike Quam van leven hier ter doet Starf ende voer daert god gheboet. Oec soe vint ict bescreven 290 Dat in sente patricius leven Vele liede diet bestonden Om aflaet van horen sonden, Ghinghen der in alsmen hem hiet. Som quamen weder ende som niet. 295 Die niet en quamen wistmen wel vorwer Dat si vervaren waer daer. Oec wat si saghen of hoerden Screefmen daer van woerde te worde Van hem die weder comen waer. 300 Nu hevet patricius al daer In sine na comers dit gheset, Dat niemant en mach inden pet Die dat vaghevier heet tot eighen stonden Hine heb orlof vandes bisscops monde 305 317 Die daer es here ende dan bestaet Met eyghen wille voer sine mesdaet. Als hi dan ten bisscop coemt Ende sinen wille voer hem noemt Die bisscop seecht dat hys ombere 310 Dat wer beter dan hi inkere, Want hem menich des an nam Ende somich noit weder en quam. Ende wijl hijs dan niet ave staen Ende hijt emmer aen wil gaen 315 Die bisscop ghevet hem lettren mede Ende laten varen der ter stede. Als die prior die brieve ontfaet Ende sine begheert der in verstaet Ontraet hi hem der integaen 320 Ander penitencie te ontfaen Ende seit dat hem des menich an nam Ende somich noit weder quam. Siet hi dan dat hi altoes Blivet indesen dat hi coes 325 Soe doet hine in die kerke mede xv. daghe in sine ghebede. Als dese tijt es om lopen Doet die prior te gader ropen Al die clergie vandaer bi 330 Ende doet hem singhen misse dat hi Dat sacrament der in ontfae Met wiwater gheseghent der na. Als die heilighe lude langhe Hebben gheset der na met sanghe 335 Met processien ledemen ter doer Ten vaghevier als ic heb voer Ghehoert ende die prior ondoet Die doer des puts ende maket vroet Des duvels list ende oec die pine 340 Diemen der doghen moet in scine, Dat vormaels menich man begonde Ende somich niet weder comen conde. Ende of hijt niet wil achter laten Ende altoes blivet in enen state, 345 Der priester segheninghe der ter stede Nemet hi ende bid om hoer bede. Metter hant voer siin hovet Maket hi en cruce des ghelovet, Der nae soe gaet hi in dat gat. 350 Die prior ontsluut die doer na dat Ende die processie gaet ter kerke Weder ende voldoet gods werke. Des ander daechs als ghi moecht horen Gaen si weder ter doren. 355 Vintment daer ter selver tijt Gaen si weder met jolijt. Der moet hi xv. daghe na desen Met herten in ghebede wesen. Vintmen niet ter selver stont 360 Des ander daechs maecmen cont Den volke dat hi es vervaren Ende nemmeer en sal verbaren. Die prior ontsluut die doer van binnen Ende gaen van daer als sijt bekennen. |
Was de andere van deze. Toen hij was gekomen in Ierland Gods woord daar maken bekent Met mirakels hen te tonen Of hij ze zou bekeren mogen Van hun onnatuurlijkheid, Zei hun pijn, kwelling en arbeid Der hel en van het paradijs Vreugde maakte hij hen wijs Of hij met angst of met hoop Hem die kwaadheid af mocht kopen. Die deze historie eerst ontbond Zegt dat hij ze als beesten vond. Patricius deze heilige man Zei hen pijn en angst en dan Van hemelrijk de blijdschap mede. Ze antwoorden hun lompheid Tot Christus nimmermeer te keren Wat hij hen daarvan mocht leren, Tenzij dat enige van hen allen Mocht zien en gebeuren De zalige blijdschap daar met ogen De kwade pijn die ze daar gedogen. Zag hij het en dan alzo werd Geloofde hem te beter van daar. De heilige man riep op God Met vasten, waken en met nood Om deze lieden zaligheid. En toen hij lag in deze arbeid Voor dat volk grote barbaarsheid Openbaarde hem God daar ter plaatse Gaf hem het evangelie woord, Een staf gaf hij hem voort Die men noch in Ierland heeft Voor heiligdom als reden geeft; Want hem die stok Jezus gaf Zo heet die stok Jezus staf, Daar men van beschreven vindt In Malachias vita die het kent. Wie daar nog overste bisschop is Heeft in dit teken, dus zij het gewis. Toen leidde God Patricius van daar En toonde hem een put die zwaar En donker in te zien was mede In een heimelijke donker plaats, En zei hem dat wie daar in Gaan wou met voorbedachte zin Een dag en een nacht Van de tijd dat men daar bracht Met berouw van zijn misdaad Van alle zonden zou aflaat Hebben die hij ooit deed. Hij zou ook zien de zalige plaats Waar ze zijn in welke staat, De kwade pijn en hun nadeel. God voer heen toen hij het gebood. De heilige man dreef blijdschap groot Dat hem God wou openbaren En hem de put daar bekend was Daar hij het vol zou mede bekeren. Toen liet maken die heilige heer Bij de put een schone kerk. Regulieren, kanunniken en klerken Zette hij daar in en een muur Liet hij maken goed ter kuur Om de put omdat hij wou Dat daartoe niemand komen zou Nog heimelijk daartoe geraken Daarom liet hij er een deur aan maken Hij niet had verlof met zijn mond Of dit ding niet bestond. De prior zei hij na deze Hoeder van de sleutel te wezen. Nu vele lieden hadden bestaan Dit ding en waren ingegaan Bij Sint Patricius leven, Voorbeeld van pijnen had gegeven Die ze gedoogden en van vreugden Die ze zagen en aanschouwden. Patricius bij zijn leven Hen zei hij allen dat ze schreven Die in het klooster woonden daar. Toen begon dat vol daarnaar De heilige man veel beter te horen Dan ze deden tevoren, Want zij het zeiden en verkondigden Die daar waren zoals zij het vonden. Want men daar de zonden verdoemt Zo is de plaats dat vagevuur genoemd, En omdat Sint Patricius het eerst zag hier Heet het Sint Patricius vagevuur. Maar dat klooster en die kerke mede Heet regulus naar de landszede. Patricius geeft de dood haar schuld, En de prior [...] werd zo oud Die ik tevoren las Die van heilig leven was Dat hij van oudheid in zijn hoofd Al zijn tanden was beroofd Uitgezonderd een had hij behouden Daar hij gemak van nemen zou. Gregorius spreekt en zegt wel: Al heeft een oud man geen kwaal De oudheid geeft hem vele ziektes. Die goede man daar ik van zei Liet hem een kamer maken Bij de slaapzaal om deze zaken Zodat van zijn grote oudheid Niemand zwaarheid hebben zou. De jonge broeders van binnen Vroegen vaak om spel van minnen: Vader ge bent oud van jaren, Welke tijd wil ge heen varen? Hoe lange tijd wil ge blijven hier beneden? De goede man antwoordde weer: Wordt zijn wil die mij gebood Ik had veel liever de dood Dan lang aldus hier te leven Hier kan ik niet begeven Dan rouw, droefheid en misval Ginder is blijdschap zonder einde. De monniken hoorden vaak Eer die heilige prior stierf Van hun slaapzaal veel en lang In zijn kamer engelen met zang. De engelen zang al hier tevoren Was aldus zoals ge mag horen: Zalig ben je in alle tijd En God is gebenedijd Die altijd is in de mond En spijs at in geen stond Van begeren placht te deren. Want spijs die hij plag te verteren Was zout en brood en anders niet Water koud zoals in de vliet. Die goede man die heilig Hier geleefd had in aardrijk Kwam van leven hier ter dood Stierf en voer daar het God gebood. Ook zo vind ik beschreven Dat in Sint Patricius leven Vele lieden die het bestonden Om aflaat van hun zonden, Gingen daarin zoals men hen zei. Sommigen kwamen weer en sommigen niet. Die niet kwamen wist men wel voorwaar Dat ze vergaan waren daar. Ook wat ze zagen of hoorden Schreef men daar van woord tot woord Van hen die weer gekomen waren. Nu heeft Patricius al daar Voor zijn opvolgers dit gezet, Dat niemand mag in de put Die dat vagevuur heet te eigen stonden Hij heeft verlof van de bisschop mond Die daar is heer en dan bestaat Met eigen wil voor zijn misdaad. Als hij dan te bisschop komt En zijn wil voor hem noemt De bisschop zegt dat hij het ontbeert Dat was beter dan hij omkeert, Want het menigeen dus aannam En sommige nooit weer kwamen. En terwijl hij het dan niet af wil staan En hij het immer aan wil gaan De bisschop geeft hem brieven mede En laat hem varen daar ter plaatse. Als de prior die brieven ontvangt En zijn begeerte daarin verstaat Ontraadt hij het hem daar in te gaan Andere penitentie te ontvangen En zegt dat het dus menigeen aannam En sommige nooit weer kwamen. Ziet hij dan dat hij altijd Blijft in deze dat hij koos Zo doet hij hem in de kerk mede 15 dagen in zijn gebeden. Als deze tijd is omgelopen Doet de prior tezamen roepen Alle geestelijkheid van daar bij En laat hem zingen mis zodat hij Dat sacrament daarin ontvangt Met wijwater gezegend daarna. Als die heilige lieden lang Hebben gezeten daarna met zang Met processies lijdt men hem ter deur Ten vagevuur zoals ik heb voor Gehoord en de prior opent De deur van de put en maakt hem bekend De duivels list en ook de pijn Die men daar gedogen moet in schijn, Dat eerder menig man begon En sommige niet weder komen kon. En of hij het niet wil achter laten En altijd blijft in een staat, De priester zegent hem daar ter plaatse Neemt hij en bid om hun bede. Met de hand voor zijn hoofd Maakt hij een kruis, dus geloof het, Daarna zo gaat hij in dat gat. Die prior opent de deur na dat En de processie gaat ter kerk Weer en voldoet Gods werk. De volgende dag, zoals ge mag horen Gaan ze weer ter deur. Vindt men hem daar terzelfder tijd Gaan ze weer met vreugde. Daar moet hij 15 dagen na dezen Met het hart in gebed wezen. Vindt men hem niet terzelfder stond De volgende dag maakt men kond Het volk dat hij is gevaren En nimmermeer zal weerkomen. De prior opent die deur van binnen En gaat vandaar zoals zij het bekennen. |
Ridder Owein luistert naar de opsomming van de zuiverende kwellingen van de prior.
Uit; http://en.wikipedia.org/wiki/Legend_of_the_Purgatory_of_St._Patrick
Van den ridder die int vaghevier ginc 365 Het gheviel alhier te voren Dat en ridder ut vercoren Eer die coninc sthephen bleef, Bi sinen tiden oec diet screef Der ic dese reden of sal dichten, 370 Desen bisscop quam te biechten Die inden bisdom was heer Der dat vaghevier staet der ic of seide eer. Die bisscop scouten om sine sonden Want hi met handen ende met monden 375 God verbolghen had swerlijc Ende der om most derven siin rijc. Die ridder die was drovich seer Ende pensde hoe hi sinen heer Die hi swerlic had verwracht 380 Beteren mocht in siin ghedacht. Die bisscop sette hem met desen Penitencie na siin wesen Na sine sonden ende sine mesdaet Die ridder sprac: Here verstaet 385 Want ic soe seer heb god verbolghen, Moet der sware penitencie na volghen Mach ic miin sonden beteren hier. In sente patricius vaghevier Wil ic voer mine mesdaden gaen. 390 318 Die bisscop riet hem weder saen Mar die ridder had mans cracht Ende helt hem altoes in siin ghedacht. Die bisscop sprac: Thadde [m]enich an nomen Die noit weder en wa[s] comen. 395 Als die ridder dat wer [v]erstoet Des ridders sin ende s[i]nen moet Dat hi die dinc niet woude begheven Hiet hi hem nemen moniken leven. Doe sprac hi dat hijt niet en dede 400 Hine had int vaghevier sine mesdede Ghebetert die hi had bekent. Doe wert hi ten prior ghesent In maniren alsoe voert Als ghi voren hebt ghehoert. 405 xv daghe was hi in d[i]e kerke Dedemen comen pape[n] ende clerke Ende dede misse sing[h]en vroe. Dat sacrament o[nt]fenc hi doe Ende wert [t]en put gheleet der naer 410 Met p[ro]cessien ende met sanghe claer. Die prior die onsloet die doer Ende sprac hem toe: Nu siet u voer Nu siedi wat ghi bestaet. Hets beter noch doet onsen raet 415 Ende latet achter ende doet el Penitencie soe doet wel. Want menich dese dinc an nam Ende somich noit weder quam, Bi dat si hoerden ende saghen 420 Dat sijs niet en conden verdraghen Ende int ghelove niet vast waren Soe mosten si te mael vervaren. Mar wildijt emmer der in boten Ic sal u segghen dierste onmoten. 425 Hi sprac: Ja ic met rouwen van binnen Wil ict voer mine mesdaet beghinnen. Doe andwoerde die gode man: Ghi sult in gods name in gaen dan Inden put vast neder gaen 430 Tot dat ghi en velt siet voer u staen Der in suldi vinden en sale Meesterlic ghemaect wale. Indie zale suldi bode Vinden die comen van [...] |
Van de ridder die in het vagevuur ging Het gebeurde alhier tevoren Dat een ridder uitverkoren Eer koning Stephen bleef, Bij zijn tijden ook die het schreef Daar ik deze reden van zal dichten, Deze bisschop kwam te biechten Die in het bisdom was heer Daar dat vagevuur staat daar ik van zei eer. Die bisschop schold hem om zijn zonden Want hij met handen en met mond God verbolgen had zwaar En daarom moest bederven zijn rijk. Die ridder die was droevig zeer En peinsde hoe hij zijn heer Die hij zwaar had misdaan Verbeteren mocht in zijn gedachte. Die bisschop zette hem met dezen Penitentie naar zijn wezen Naar zijn zonden en zijn misdaad Die ridder sprak: Heer verstaat Want ik zo zeer heb God verbolgen, Moet de zware penitentie na volgen Mag ik mijn zonden verbeteren hier. In Sint Patricius vagevuur Wil ik voor mijn misdaden gaan. De bisschop raadde hem weer gelijk Maar die ridder had mans kracht En hield hem altijd in zijn gedacht. Die bisschop sprak: het heeft menigeen aangenomen Die nooit weer zijn gekomen. Toen die ridder dat verstond De ridders zin en zijn gemoed Dat hij dat ding niet wou begeven Zei hij hem te nemen een monniken leven. Toen sprak hij dat hij het niet deed Hij had in het vagevuur zijn misdaden Verbeterd die hij had bekend. Toen werd hij te prior gezonden In manieren alzo zo voort Zoals ge voren hebt gehoord. 15 dagen was hij in de kerk Liet men komen priesters en klerken En liet missen zingen vroeg. Dat sacrament ontving hij toen En werd te put geleid daarnaar Met processies en met zang helder. De prior die opende de deur En sprak hem toe: Nu zie u voor Nu zie je wat ge bestaat. Het is beter nog doe onze raad En laat het na en doe elders Penitentie zo doe je goed. Want menigeen dit ding aannam En sommige nooit weer kwam, Omdat ze hoorden en zagen Dat zij het niet konden verdragen En in het geloof niet vast waren Zo moesten die maal bang worden. Maar wil gij het immer daar in boeten Ik zal u zeggen de eerste ontmoeting. Hij sprak: Ja ik, met rouw van binnen Wil ik het voor mijn misdaad beginnen. Toen antwoordde die goede man: Ge zal in Gods naam ingaan dan In de put vast neer gaan Totdat ge een veld ziet voor u staan Daarin zal ge vinden een zaal Meesterlijk gemaakt wel. In die zaal zal ge bode Vinden die komen van …. |
Auteur: Onbekend
Aard: Rijm
BRON ‘s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 62
Datum: 1300-1400
Omvang: 434 verzen
Opm.: Handschrift van 105 folia; per bladzijde 2 kolommen van 50 regels. Het handschrift bevat naast Sint Patricius’ vagevuur (berijming) (fol. 103v-105) ook Jan van Boendales Der leken spieghel (fol. 1-103).
EDITIE R. Verdeyen en J. Endepols (eds.): Tondalus’ visioen en St. Patricius’ vagevuur. ‘s-Gravenhage - Gent, 19141917. 2 dln. Deel 2, 313-318.
Status: Kritisch
MNW-nr: 1331.9 (andere editie)
Opm.: De editeur plaatste alle leestekens tussen []; deze haken werden hier niet overgenomen.
BRONNEN Van de Latijnse legende van Sint Patricius’ vagevuur (Purgatorium Sancti Patricii) bestaat zowel een proza- als een versvertaling. De versvertaling is te vinden in ‘s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 75 E 62; de prozavertaling is overgeleverd in zeven handschriften (redacties). Deze zeven redacties zijn onder te verdelen in twee groepen: een groep waarbij de vertaling van de Praefatio van de Latijnse tekst niet aanwezig is (5 hss.), en een groep waarbij dat wel het geval is (2 hss.); de eerste groep is vertegenwoordigd in Utrecht, Catharijneconvent, coll. Warmond 92 F 26, de tweede in ‘s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 73 H 14.
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/