Belgisch kruidboek

Over Belgisch kruidboek

Belgisch kruidboek of de Gentsche hovenier. L. A. Delathauwer, Gent. Geeft details over het gebruik, kweken, verzorgen en oogsten van diverse kruiden. Uit; https://books.google.nl/books/about/Het_Belgische_kruidboek_of_de_Gentsche_h.html?id=V_xBAAAAcAAJ&redir_esc=y

Voorwoord, inleiding wordt niet gemaakt. Staat in redelijk Nederlands, waar nodig wordt dit aangepast.

Kaempferia, in ’t Frans Kempfere, in ’t Latijn Kaempferia, is onder de familie van het indiaans Bloemriet gesteld en onder de 1ste klasse van Linnaeus, Monandria monogynia, III., planten die met een meeldraadje per bloem en maar een stampertje hebben .

De lange Kaempferia (Kaempferia longa van Jacquin, (nu Kaempferia rotunda) is een lang levende plant van de Indiën die met dikke, vlezige wortels groeit en grote, mooie bladeren die van boven groen zijn en langs onder een roodachtig kleur hebben die uit die wortels in mei gewoonlijk een schacht spruit, door andere gevolgd, waarop zich meest in juni 6 of 7 eenbladige bloemen in bloeischeden vertonen die purperachtig en zeer liefelijk met wit, rood en zwartachtig violet geaderd zijn.
De Kaempferia galanga van Linnaeus is een lang levende kruid plant van de Oost-Indiën met dikke wortels en grote, eivormige bladeren zonder steel. Deze twee planten die sedert 1816 alhier te lande zijn ingevoerd moeten hier in de warme serre gekweekt worden en kunnen door de gebobbelde wortels vermenigvuldigd worden. Zij worden, met de Kaempferia rotunda in de Indiën veel in de velden geplant ,om alle slag van kruid etende dieren mee te voeden waardoor ze van de vette aard van hun wortels en bladeren zeer voedzaam zijn, maar te walgachtig om van de mensen gegeten te kunnen worden. Ze worden hier om een wonderlijk mooie bloemen van veel liefhebbers geacht.

KAARDENDISTEL, Volderskaarden, in het Frans Cardère, Chardon à foulon, Chardon à bonnetier, in 't Latijn Dipsacus, is onder de 12de klasse, 5de sectie van Tournefort gesteld der pijpbloem dragende kruid planten; door Jussieu onder de familie van de Steekdistels en onder de 4de klasse van Linnaeus, Tetrandria monogynia, planten die met vier helmstijltjes bloemen en maar een stampertje hebben.

De Kaardendistel (Dipsacus fullonum van Linnaeus) is een tweejarige kruidplant van Europa die alhier in Vlaanderen en ook in de provincie Antwerpen in de moerassen en kanten der vochtige velden groeit, van het zaad dat zich gewoonlijk door de overstromende waters zich verspreid, met getakte stengels van omtrent een meter hoog, bladen zonder steel die getand en gekerfd en witachtig zijn; bloeit hier meest in juli met blauwachtige purperen bloempjes die tussen des tekende bollen op de toppen groeien.

De tamme Kaardendistel (Dipsacus fullonum subsp. sativus van Linnaeus) verschilt weinig in gedaante met de voorgaande, tenzij door de omgebogen schilfertjes. Men vindt deze plant ook veel in het wild groeien te Zwijnaarde en Meerlebeke in de moerassen en kanten der bebouwde landen aan de Schelde, bij Gent; ze vertoont zich meest met bleek blauwe purperachtige bloempjes.

De gekerfde Kaardendistel (Dipsacus laciniatus van Linnaeus, onbekend) die men ook in Vlaanderen in sommige vochtige bossen vindt wordt veel in Frankrijk, Duitsland en elders in de velden gekweekt..

De kleine Kaardendistel (Dipsacus pilosus) en de wilde Kaardendistel (Dipsacus sylvestris van Linnaeus) groeien ook in België̈ op sommige plaatsen in de belommerde en vochtige bossen.

Al deze planten zijn tweejarig; het eerste jaar schieten ze maar bladeren en het tweede stengel die kaarden voortbrengen . De drie eerst gemelde groeien met holle stengels die door scherp-stekende doorntjes bezet zijn en lopen, waaraan elke twee grote lange bladeren groeien zo dicht aan de stelen rond vast zijn dat de dauw en het water dat van de regen valt daarop vast blijft liggen zonder af te druipen. Op het bovenste der stelen groeien die lange stekende bollen die gewoonlijk Kaarden worden genoemd en in de herfst geheel hun rijp worden en verzameld worden en in de fabrieken dienen om wollen lakens en veel andere stoffen mee te kaarden. Deze planten hebbende Griekse naam Dipsacus, die in het Vlaams Dorstkruid betekent , gekregen omdat , zo als we gezegd hebben , de bladeren zo dicht aan de stengels gesloten zijn dat ze altijd het regenwater blijven behouden. Men vindt in de werken van Plinius dat de wortels van de Kaardendistels in de wijn gekookt, fijn gestoten en tot een zalfje bereid, de kloven, fistels en lopende gaten van de aarsdarm genezen als men die daar dikwijls mede bestrijkt; de bladeren worden ook gestoten en gebruikt om de aambeien te genezen. De kundige Lobel zegt dat de tamme Kaardendistels een droge kracht bezitten en tegen de kanker en voort etende zweren mogen gebruikt worden. Het sap van de bladeren in de oren gedaan brengt de wormen om die soms het gehoor beletten; het gedistilleerd water der bladeren is zeer nuttig om de zeren van de mond en de tanden te zuiveren; maar alle delen van deze planten mogen inwendig niet genomen worden omdat ze een hevige dorst verwekken. De wormpjes die men gewoonlijk in de bolletjes van de kaarden vindt, werden ten tijde van Lobel gebruikt om de vierdaagse koorts en de gezwellen en zweren te genezen. Men ziet nog heden die wormpjes door de vissers opzoeken om als aas in hun vishaken te doen om er vissen mee te vangen.

KAASJES KRUID, Wilde Maluwe, in ’t Frans Mauve, in 't Latijn Malva, is onder de 1ste klasse ,6de sectie der klokvormige bloem planten van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de Maluwe planten en onder de 16de klasse van Linnaeus, Monadelphia polyandria, eenbroederige, planten die met veel meeldraadjes in een bundel verenigd bloeien en met verscheidene helmstijltjes bloemen.
De planten van deze soort zijn zeer talrijk en bezitten meest alle in de Vlaamse taal verschillende namen ; derhalve zal ik elke van deze planten volgens hun Vlaamse naam op hun plaats beschrijven ,en hier enkel die noemen welke onder de naam van Kaasjes kruid of Papel bladeren zijn bekend en zo hier te lande als elders groeien .

Het welriekend Kaasjes kruid (Malva moschata van Linnaeus) is een lang levende kruidplant van Europa die in België̈ en elders in vette gronden, op onbebouwde velden, aan de kanten der wegen, in de hoven, aan de tuinen en op vochtige plaatsen in het wild groeit met niervormige, brede, groene en gladde bladeren, aan de kanten een weinig gekerfd, die aan de wortels groeien waaruit alle jaren verscheidene stengels spruiten die soms wel 50 of 60 centimeters hoog groeien met verspreide blaadjes en waarop meest van juni tot in de herfst zeer lieflijke bleek purperen roze bloemen bloeien met korte steeltjes die vijf bloembladen in de kelken hebben en ronde platte bolletjes met vliezen bedekt voort brengen, welke de gedaante van een klein kaasje verbeelden en veel zaadjes bevatten. Dit Kaasjes kruid verschilt van het Sigmaars kruid of de Winterrozen (Malva alcea) door de stengel die veel kleinere groeien en doordat de bloemen een zeer aangename Ambrosia reuk verspreiden; maar ze bezitten dezelfde deugden.

Het Kaasjes kruid of wilde Maluwe (Malva sylvestris) is een tweejarige kruid plant van Europa die in België̈ en elders aan alle kanten in de velden ,hoven en wegen groeit, met gewelfde stelen en bladstelen, puntachtige bladeren in zeven vliezen verdeeld en recht gebogen stengels die het tweede jaar uit de wortels schieten en waarop van juni tot in september dubbele bloemen met 3 of 4 bloembladen bloeien die een zeer lieflijk bleek purper roze kleur hebben en zaadjes met vliezen bedekt voort brengen, welke een zeer klein kaasje verbeelden. Het Kaasjes kruid met ronde bladen (Malva rotundifolia van Linnaeus ) is een eenjarig kruid plant, die in België̈ en elders in hoge en droge onbebouwde gewesten en velden groeit met recht buigende stengels, ronde, hartvormige bladeren, in vijf vliezen verdeeld, en bloemen op de stelen die ook zaadjes met vliesjes bedekt voortbrengen.

Het Kaasjes kruid of wilde gekrulde Maluwe, is een plant die men hier gewoonlijk Papelbladeren noemt (Malva crispa van Linnaeus), is een eenjarige kruid plant van Syrië̈ die om zijn deugden ten tijde der Kuisvaarders uit Azië̈ in Europa is over gebracht en in Vlaanderen en elders in België̈ veel in het wild groeit door het zaad dat door de vogels ten alle kanten wordt verspreid en wel meest in vette gronden, aan de huizen, tuinen, hoven en kanten de vochtige bossen, met een stengel van omtrent 70 of 80 centimeters hoog en stelen met rondachtige, hoekige bladen, rondom in een gekruld; bloeit hier meest in september met kleine bloempjes waarop ook kleine kaasjes volgen met vliezen bedekt die veel zaadjes bevatten.

Malva tournefortiana van Linnaeus is een eenjarige kruid plant, die veel in het zuiden van Frankrijk in de velden en aan de bergen groeit, waar Tournefort die eerst heeft ontdekt en die ook de naam van die kundige man behouden heeft. Deze plant groeit met liggende stengels, lijnvormige bladen aan de wortels in vijf verdeeld en bladstelen die langer dan de bladeren zijn; de bloemkransen van deze bloemen zijn omtrent drie of vier maal langer dan de bloemkelken.

Het is, zegt de doctor De Chaux ,in de tamme en wilde Maluwe of Kaasjes kruid dat men al de slijmachtige eigenschappen vindt om de gebreken en pijnen des lichaam te verzachten en de verrotte Deelen uit het lijf te verdrijven. Het Kaasjes kruid in de spijs gebruik geeft redelijk veel voedsel; het sap van dit kruid maakt den buik week, verwekt een zachte kamergang en verjaagt alle kwade vochtigheid uit het lijf. De bladeren egstoten en opgelegd zijn dienstig om alle steken en kwetsingen en de stralen van alle ongedierte te genezen; het sap van dit kruid met olijf- olie bereid en daarmede gestreken, verdrijft alle schilfers, sproeten, plekken en onzuiverheden van het vel en doet het wild vuur, zweren en verbranding spoedig genezen, hetgeen men ook verricht met enkel het kruid en de bladeren stoten en daarop te leggen. Het water waarin het Kaasjes kruid gekookt is wordt ook veel in klysma’s gebruikt; het wordt ook veel aan de koeien, na het kalveren en tegen het bloed pissen, te drinken gegeven, om de knagingen en ruwigheden van de blaas moeder te verzachten.

De Maluwe of Papelbladen, zegt Clusius, zijn, goed gestoten, zeer dienstig om op de gezwellen en harde verzweringen en wonden te leggen; die bladeren, wortels en zaad zijn zeer dienstig in melk, wijn of water gekookt om de gebreken van de longen de heesheid der uitterende mensen te verhelpen.

De bladeren met zout gegeten, zijn goed tegen de pijnen en zweren van de nieren en blaas; de bloemen van het Kaasjes kruid worden ook veel in het kokende water geweekt en als thee gedronken; ze worden door afkooksel in al de borst verzachtende geneesmiddelen met voordeel gebruikt. Dit kruid neemt ook deel inde siroop van de doctor Trousseau ,die te Rennes door de kloosterzusters wordt bereid en wordt in veel andere geneesmiddelen gebruikt.

KALEBAS , i n 't Frans Calebassier , Courge , in ’t Latijn Cucurbita, is onder de 1ste klasse, 7de sectie der klokvormige kruid planten van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de Meloenen of Kauwoerden en onder de 21ste klasse van Linnaeus, Monoecia monadelphia, eenhuizige eenbroederige, met bloemen van het mannetjes en wijfjes geslacht die op een stengel aangetroffen worden.

De flesvormige Kalebas (Cucurbita lagenaria van Linnaeus) is een eenjarige kruid plant van Zuid -Amerika die hier en elders door de liefhebbers in de hoven wordt gezaaid, onder de Pompoenen is gerangschikt en op de wijze van de Komkommers wordt gekweekt. Daar ik de krachten van de Pompoen met zijn medesoorten op zijn plaats zal beschrijven zal ik hier enkel melding maken van de Kalebas. Het brengt op dezelfde plant mannetjes en wijfjes bloemen voort, groeit met ranken en steeltjes en grote, brede, hoekige, witachtige bladeren en bloeit met witte bladige bloemen die uit de schoot der bladeren spruiten en flesvormige vruchten voortbrengen die van gedaante verschillen, soms als flessen met lange halzen en dan met brede buiken en langs boven wat smaller groeien en meest in de herfst rijp worden. Na het plukken haalt men er de binnenste vlezige gedeelten uit waarna de houtachtige schors een taaie hardheid als leer verkrijgt en dicht is die alle soorten van dranken kan inhouden en van de pelgrims, soldaten en reizigers veel wordt gezocht om met dranken te vullen het binnenste vlees van deze vruchten is koud van aard tot in de tweede graad. Het sap met olie van rozen vermengd verzoet de pijn van de verzworen ogen en is zeer goed om in de ontstoken rode ogen te druipen; het vlees is goed om als pappen op de brandige gezwellen , blaren en andere vurige delen te leggen; het geneest ook de hoofdzweren van de kinderen, maar de binnenste gedeelten van dit vlees gegeten geven aan het lijf weinig voedsel.
Deze Kalebassen worden veel in de hoven van Italië, Spanje, Frankrijk en elders gekweekt om de prieëlen te bekleden daar ze door hun lommerrijke, lange ranken en bladeren en hun witte, lieflijke bloemen een mooie versiering maken.

KALFSVOET, Koortswortel, in ’t Frans Pied de veau, in het Latijn Arum ,is onder de 3de klasse,1ste sectie van Tournefort gesteld, der planten die met figuur-gedaanten bloeien; door Jussieu onder de familie van de Aroïden en onder de 21ste klasse van Linnaeus, Monoecia polyandria, eenhuizige, veelmannige, met mannetjes en wijfjes bloemen op een stengel.

De gevlekte Kalfsvoet (Arum maculatum van Linnaeus) is een langlevende kruidplant van Europa die in België ten alle kanten in de hoge bossen groeit, veel omstreeks Oosterzele, Eename en elders in Vlaanderen groeit en zonder stengels alle jaren uit de wortels spruit met effen donker groene blinkende bladeren die breed naar de steel, langs boven spit en soms zwartachtig of geelachtig zijn gevlekt; in de lente schiet er meest een steel uit waarop in mei purperen geelachtige knotjes groeien die vuile, witachtige bloempjes geven. Men vindt er een medesoort van die zonder geplekte bladerengroei. De bladen van deze beide soorten gelijken zeer goed aan een piekijzer en hebben ook bijna de gedaante van een Serpentstong.

De slangkleurige Kalfsvoet (Arum dracunculus (Dracunculus vulgaris) van Linnaeus) is een langlevende kruidplant van Zuid-Europa die veel in België in de bloemhoven wordt gekweekt en groeit met geknobbelde wortels en grote, vingervormige, gladde, donker groene bladeren aan de wortels, waaruit kruidachtige stengels schieten die bespikkeld zijn, en de kleur van een slangenvel hebben, omtrent 50 of 60 centimeters hoog groeien en op die toppen hier in juli bloemen bloeien die als hoorntjes langs een kant zijn gerold , een purperachtig donker violette kleur langs binnen hebben en groenachtig wit van buiten zijn.

De vliegen vangende Kalfsvoet (Arum muscivorum of Arum crinitum (Helicodiceros muscivorus)) is een langlevende kruidplant van Egypte, met grote, dikke wortels, in twee verdeelde groene bladen, die alle jaren uit de wortels spruiten en kruidachtige stengels, die uit de scheden groeien waarop in april hier meest hoornvormige bloemen bloeien die een geelachtig wit kleur hebben, met boorden als hoorntjes gerold en van binnen met meeldraadjes en haartjes versierd waaraan de vliegen die door de dood lijfachtige geur welke die bloemen inhouden er naar aangelokt worden, vast blijven, hetgeen zeer wonderbaar is om te aanschouwen.

De serpentkleurige Kalfsvoet (Arum dracontium van Linnaeus (Arisaema dracontium) is een langlevende kruidplant van Noord-Amerika die bijna aan de slangkleurige Kalfsvoet gelijkt; ze wordt hier ook in de bloemhoven gekweekt. De Kalfsvoet van Ethiopië (Arum of Calla aethiopica (Zantedeschia aethiopica) is een langlevende kruidplant, die onder de 7de klasse van Linnaeus is gesteld, Heptandria monogynia, planten die met zeven meeldraadjes en een stampertje bloeien. Het groeit hier met grote, pijlvormige, groene bladen en lange, gerolde bladstelen, waaruit in februari stengels schieten die omtrent 40 of 50 centimeters hoog groeien en waarop in maart witte bloemen beginnen te bloeien, langs binnen met gele meeldraadjes versierd die de vorm van een hoorntje hebben en een aangename geur verspreiden.

Al deze planten worden hier meest in de volle grond geplant alwaar ze nieuwe jonge bladeren en wortels schieten, omtrent de 10 oktober weer in potten verplant, en voorts in de winter in de oranje huizen of matige serres gezet alwaar ze gewoonlijk vroeger bloemen. Ze kunnen door het zaad worden vermenigvuldigd; maar gelijk dit zaad hier zeldzaam rijp kan verkrijgen worden die planten meest door struikscheiding aangekweekt. Men vindt nog verscheidene andere soorten van Kalfsvoet die in Oost en West Indiën en ook in Afrika groeien waarvan sommige lijsten er welt ot30verschillende bevatten..

Van al deze Kalfsvoeten zijn er enkel twee soorten die om hunne nuttige deugden zijn bekend: van den gevlekte Kalfsvoet (Arum maculatum) die hier te lande groeit, werden voor deze de wortels in het water gekookt, en nadat het water afgegoten was met de spijzen gemengd om de slijmerigheid van de borst goed te doen lossen, voor degenen die met de longziekte, tering en kwade langdurige hoest waren gekweld.

De wortels van de slangkleurige Kalfsvoet (Arum dracunculus) werd ook inde geneesmiddelen voor de benauwdheid, longziekte en terende mensen gebruikt; maar het schijnt dat die middelen heden borst wel te doen lossen, voor degenen die met de longziekte, tering en kwaden langdurige hoest waren gekweld.

De wortels van de slangkleurige Kalfsvoet (Arum dracunculus)werd ook inde geneesmiddelen voor de benauwdheid, longziekte en terende mensen n gebruikt; maar het schijnt dat die middelen heden zijn verworpen en door andere krachtigere middelen zijn vervangen die aan die ziekten meer toepasbaar zijn.

De Kalfsvoeten die in Egypte en in de Indiën groeien, (Colocasia) bezitten een voedzame kracht, maar zijn scherp van smaak en worden wel als slijm poeders op de wijze van de Maniok wortels, gebruikt. De wortels worden opgezocht van de beren, wolven en andere vlees vretende dieren die ze 's winters eten.

KALMIA, in ’t Frans Kalmia, in ’t Latijn Kalmia, is onder de familie van de Oleanderboom gesteld en onder de 10de klasse van Linnaeus, Decandria monogynia, planten die met tien meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.

Men vind ter heden veel verscheidene soorten van die door de zorg onzer bloemisten uit het zaad zijn gewonnen.

De Kalmia met brede bladen (Kalmia latifolia van Linnaeus) is een langlevend mooi heester-houtgewas van Noord-Amerika en Virginie, dat in struiken, vertakt, wel omtrent 1 meter hoog groei met altijd blijvende groene mooi blinkende, gladde bladeren die eivormig, scherp en zeer lommerrijk zijn; bloeit meest in juni en ook soms in de herfst met trossen op de toppen en allerliefste, klokvormige roze bloemen die inde bloemkelken mooi zijn gespikkeld.

De smalbladige Kalmia (Kalmia angustifolia van Linnaeus)is een langlevend houtgewas van Amerika dat in struiken groeit, zeer vertakt met smalle bladeren ,en omtrent 1 meter hoog groeit met dunne stengels ,roze bloemtrossen en kleine, klokvormige, gespikkelde bloempjes ,die ook in juni en dikwijls in de herfst bloeien. De Kalmia polifolia schijnt hiervan een medesoort te zijn.

De Kalmia glauca (Kalmia polifolia) is een langlevende kleine heester houtgewas van Amerika dat in struiken groeit, maar omtrent 40 centimeters hoog en hier meest in mei bloeit met bloemtrosjes en lieflijke roze bloemen.

De wollige Kalmia (Kalmia hirsuta) bloeit hier meest in september met purperachtige bloemtrossen en wollige bloemkelken.

Men vindt nog de Kalmia lucida, Kalmia oleaefolia, Kalmia pumila, Kalmia humilis, Kalmia floribunda (Pieris floribunda? Anderen zijn onbekend) en meer andere soorten die allen van Amerika hier te lande zijn ingevoerd; maar het is meest uit het zaad van Kalmia latifolia dat men de mooiste en medesoorten verkregen heeft. Men zaait het dun heide grond zodra het zijn rijpheid bekomen heeft op teilen of in potten met 1 of 2 centimeters aarde bedekt. De zaailingen moeten gewoonlijk twee winters in de oranjehuizen verblijven eer men die op hun verblijfplaats verplant. De Kalmia’ s kunnen ook door inleggers van het jonge hout en door uitlopers vermenigvuldigd worden; maar om mooie bloemen te dragen moe ten ze allen in den heigrond, in de open lucht zonder belommering, worden gekweekt. De krachten van deze mooie bloemdragende houtgewassen zijn mij niet bekend.

KALMOES WORTEL, Welriekende Kalmoes, in ’t Frans Calmus aromatique, in ’t Latijn Acorus, is door Jussieu onder de familie van de lis-en welriekende planten gesteld en onder de 6de klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraadjes bloeien en maar een stampertje hebben.

De welriekende Kalmoes wortel (Acorus calamus van Linnaeus) is een lang levende lis plant van Europa die in België en elders in de staande en lopende waters en ook veel bij Gent in de Brugse Vaart groeit en als een lis alle jaren in de lente uit de wortels spruit met ronde scheden ,stengel omvattende bladeren en rolvormige bloeischeden door bloempjes bedekt, met kleine, blote bloemblaadjes zonder steeltjes die tezamen als katjes bloeien en zaadhuisjes in drie hutjes verdeeld voortbrengen; de wortels en alle delen van deze plan zijn zeer welriekend. Dit is gelijk de ware Kalmoes wortels hier te lande groeien, en welke, volgens deze beschrijving iedereen wel kan kennen.

De grasbladige Kalmoes wortel (Acorus gramineus van de Hortus Kew) is een lang levende kruid plant van China die ook in sommige kruidhoven ,in vette vochtige gronden wordt gekweekt en nog zeer zeldzaam hier te lande is verspreid; het heeft de gedaante van het gewone riet.

De eerst gemelde is om zijn deugden van over zeer oude tijden hier bekend: de wortels in poeiers of op alle andere wijze gebruikt, houden een overvloedige buikzuivering in; ze worden door de apothekers veel met andere medicijnen bereid en ook van de paarden meesters gebruikt om de paarden en muilezels van de snotterigheid te genezen. Deze wortels met suiker in een drank of wijn bereid zijn ook zeer dienstig om de galblaas te herstellen en de geelzucht te genezen; ze worden ook als buik- lossing voor sommige anderdaagse koortsen gebruikt; maar te veel in eens daarvan ingenomen, kan ook de ingewanden ver hitten en kwade gevolgen veroorzaken. Derhalve, om alle misbruiken te vermijden is het zeer nodig dat een kundige geneesmeester de dosis aan de zieken voorschrijft, terwijl veel onkundige die wortels op jenever laten trekken en daarvan te veel in eens drinken, hetgeen hindering in plaats van voordeel kan veroorzaken. Deze wortels zijn ook zeer goed om tussen de pelterijen, wollen lakens en klederen te leggen waar ze door hun reuk alle ongedierte en kleerwormen verdrijven.

KAMELLIA, Japanse roos, China roos, in ‘t Frans Camellia, Rose du Japon, in ’t Latijn Camellia , is door Jussieu onder de familie van de Oranjebomen gesteld en onder de 16de klasse van Linnaeus, Monadelphia polyandria, eenbroederige met veel helmdraden, slag van planten wiens meeldraadjes in een bundel verenigd zijn door het samengroeien der helmdraden.

De Camellia of Japanse Roos (Camellia japonica van Linnaeus ,is een lang levend, klein , boomachtig gewas van China en Japan, dat met vertakte stam hier omtrent 1 1/2 meter hoog groeit met gladde en scherp getande groene. Bladeren en meest in april, met allerliefste dubbele roze bloemen bloeit.

De Japanse Roos (Camellia sasanqua van Linnaeus) is een lang levend boomachtig gewas van Japan met altijd blijvende, gladde, groene bladeren op de randen stomphoekig getand, dat hier meest in maart begint te bloeien met zeer mooie bloemen die gewoonlijk maar enkel zijn; het is van de bladen van deze plant dat de Chinezen een kostelijke thee maken die in China zeer wordt geacht. Ten tijde van den kundige leraar Linnaeus waren in Europa enkel deze twee soorten bekend; maar men heeft sedert 30 of 40 jaren deze mooie planten zodanig vermenigvuldigd en op een kundige wijze door het zaad aangekweekt zodat wij heden bij onze bloemisten, hoveniers en liefhebbers wel 800 verschillende soorten en medesoorten met allerlei gedaanten van bladeren, kleuren, enkele, half-enkele en dubbele bloemen vindt, waaronder men rooskleurige, rode, witte ,bonte gestreepte bloemen bemerkt die meest allen door onze kundige kwekers uit het zaad gewonnen of uit vreemde landen hier bijeen verzameld zijn. Gelijk mijn werk te uitvoerig zou worden indien ik al de namen die de Camelia’ s van de kwekers hebben verkregen wilde vermelden ,zal ik mij bepalen met te zeggen dat men de lijsten met al de namen, gedaanten en kleuren der bloemen daarbij aangemerkt, hier kan bekomen bij onze bijzonderste bloemisten die zich bemoeien met die plant voort te kweken en naar alle vreemde landen te verzenden alwaar ze heden onder de naam van Gentse Camellia’ s zijn bekend.

De Camellia’ s worden op de wijze van de Oranjebomen gekweekt en op verscheidene wijzen geënt; ook door het zaad, op teilen, in fijne goed bewerkte heide grond vroeg in de lente in de oranjehuizen gezaaid en door afzetsels, bouturen, op lauwe broeibakken in potten ,onder het glas vermenigvuldigd, hetgeen men van in maart met de voorjarige jonge oogstscheuten verricht en ook in augustus met de lentescheuten van hetzelfde jaar, veel op dezelfde wijze uitoefent om die in de herfst nog wortel te kunnen doe vatten; om hierin goed te slagen snijdt men gewoonlijk aan de eerste oude knop bot van die jonge takjes, door een ronde snee het oude hout tot bijna tegen de knop bot af die men dan inde potten, goed met fijne heigrond gevuld, vast toe stampt en vervolgens die potten op de broeibakken in de run of zaagsel bijna tot boven het trekglas bedekt, zet; wel zorgen dat als die afzetsel wortel hebben gevat die in andere potten te verplanten en die tegen de zonnestralen te beschermen en op tijd water te bezorgen; want hoe meer me n de Camellia’ s op belommerde plaatsen kweekt, hoe mooier, blinkender en levendiger de bladen zich vertonen. Men moet ook wel opletten dat de Camellia 's winters in de oranjehuizen of kamers worden bewaard; maar het is veel beter als men die in een matige serre kan plaatsen alwaar ze beter hun bloemknoppen behouden en vroeger in de lente met volmaakte bloemen bloeien omdat de koude en weinige lucht en ook de grote warmte dikwijls de bloemknoppen doen afvallen. Derhalve moet men trachten die planten ’s winters een goede standplaats te bezorgen en na het bloeien die op een belommerde plaats zetten alwaar de zonnestralen ze niet kunnen hinderen en op tijd die veel met koeienmest en water besproeien; alzo blijven de bladeren altijd mooi blinkend groen en maakt dat dit boomgewas veel grotere knoppen en volmaaktere bloemen voortbrengt.

KAMFERBOOM , Kamfer – Laurier, in ’t Frans Laurier-Camphier, in ‘t Latijn `Laurus camphora, is onder de familie van de Laurierbomen gesteld en onder de klasse van Linnaeus, Enneandria monogynia, slag van planten die met negen meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.
De Kamferboom (Laurus camphora van Linnaeus (Cinnamomum camphora)) is een slag van Laurier die in China ,Japan en elders in de Indiën groeit en hier in de oranjehuizen of matige serres wordt gekweekt; het groeit met vertakte stam en altijd blijvende, dikke, eivormige, blinkende, verniste bladen en bloeit hier meest in juni en juli met trosvormige aren en bloemkelkjes zonder kransen, met kleine, witte, ronde bloempjes die ronde, donkere purperachtige steenvruchten met een kerntje voortbrengen.

Het is uit de wortels van deze Kamfer Laurier dat men in de Indiën de beste kamfer maakt die er op de volgende wijze wordt uitgehaald : Men snijdt die wortels eerst in kleine stukjes en laat die dan in een ijzeren pot ,in de gedaante van een distilleerketel met een aarden helm bekroond, in het water koken; in het bovenste van die ijzeren pot zijn koorden van rijst stro gemaakt, schuins gevlochten en de krachten van de kamfer door de damp van het kokende water meegesleept, dringen ineen en verdikken op die koorden, waarop ze enige kleine grijsachtige kamferbroodjes vormen, die er worden afgenomen en alzo naar Europa gezonden, alwaar ze door de apothekers of scheikundigen van alle vreemde stoffen gezuiverd worden. De zuivere kamfer brandt gewoonlijk met een klare, witachtige vlam en houdt veel vluchtige olie in. De geneesmeesters zijn het tot heden nog niet eens over de soort van medicijnen waarin ze met voordeel de kamfer meest kunnen gebruiken; maar het wordt vaan alle ervarene geneesheren als een aandrijvend en ook als een verzachtend, pijn stelpend, verversend en slaapverwekkend middel geacht.

De kamfer, zegt de hoogleraar Chrétie van Montpellier, een der verstandigste geneesheren van dezen tijd, aan de binnenste delen der dij ingewreven stelpt op een voordelige wijze de pijn van een langdurig reuma, de verkouden zinkingen, het sciatica, de heupjicht en de ontsteking der blaas.
Een dooier van een ei goed met kamper ingewreven stelpt de pijn en geneest de verstopping der vrouwen borsten; een pilletje daarvan ingenomen doet de geklonterde melk afscheiden en verminderen. De doctor Alibert schrijft dat hij met de kamfer inwendig te gebruiken, verscheiden maal de onvrijwillige en pijnlijke opgerichte roede, ,als ook de razende moeder kwaal heeft gestild. Al de geneesheren zijn het bijna eens en zeggen dat de kamfer de eigenschap bezit om de gebreken der natuur delen en de gezwellen der blaas en pis vaten te genezen en op het sciatica een krachtig uitwerksel dat onbetwistbaar is heeft; dat de fijne kamfer ook zeer voordelig schijnt om de huizen of kamers te beroken, alwaar besmettelijke ziekten heersen. Men neemt gewoonlijk 12 greintjes om de inwrijven op het binnenste der dijbeen te verrichten en de dosis om inwendig te nemen verschilt van 12tot 16 greintjes, volgens de staat der zieken. De kamfer bezit ook een verrotting belettende en besmettelijke ziekten verdrijvende kracht.

De Kamfer-Laurier wordt alhier op de wijze van de gewone witte Laurier vermenigvuldigd.

KAMILLEBLOEM, Kamille kruid, in ’t Frans Camomille, in ’t Latijn Anthemis, door Tournefort Chaemoelum genoemd en onder zijn 14de klasse,3de sectie gesteld der Straalbloemen; door Jussieu onder de familie van de bloemtros dragende planten en onder de 19de klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia superflua, samenhelmige velachtige overbodige; planten die door de meeldraadjes op de kopjes verenigd bloeien en uit verscheidene bloempjes zijn samengesteld, bloemkelken die als een halve bol zijn geschikt en in meer dan vijf bloemstralen hebbe, en stroachtige vruchtbodems, zonder pluimpjes bekroond, voortbrengen.

Het verheven Kamille kruid (Anthemis nobilis van Linnaeus (Chamaemelum nobile)) is een langlevende kleine kruid plant van Europa die om zijn deugden in perken en boorden in de hoven wordt geplant en bij de aarde groeit met kleine gevleugelde ,lijnvormige, scherpe blaadjes; bloeit meest van juni tot in augustus met kleine, dubbele, witte bloempjes die de vorm van een zilveren knopje hebben en zeer sterk ruiken; het kruid verspreidt ook een aangename geur. Deze Kamille bloemen houden zeer veel vluchtige olie en kamfer in en bezitten een aandrijvend middel om tegen de afgaande koortsen te gebruiken; door hun warme natuur zijn ze ook zeer goed om de zenuwen te herstellen. De bloemknoppen van dit Kamille kruid, vers of droog in het kokende water geweekt en als thee gedronken worden zeer geacht om de buikpijn die soms door koliek en rommelingen in de is vergezeld te stelpen; en laten de steen en het graveel rijzen en gemakkelijk pissen en verzachten de pijn der zijde. Het Kamille kruid en de bloemen met witte wijn bereid, zijn zeer dienstig om de aanvallende koortsen te verdrijven: twaalf van die bloemen omtrent een halve liter water gekook ten gedronken is genoeg om die koortsen aanstonds te stelpen; Clusius zegt dat de Kamillebloemen, met ajuin bereid, wel de vallende ziekte genezen. Er wordt ook een olie met de Kamille bloemen gemaakt, die tegen de voormelde kwalen wordt gebruikt; de Kamille bloemen gedronken zijn ook zeer goed om de vrouwen hun natuurlijke krachten, na het baren, te doen herkrijgen, de weedom te verzachten en alle smarten weg te nemen; ze worden ook in de baden gebruikt.

Het Ververs-Kamille kruid (Anthemis tinctoria van Linnaeus) is een langlevende kruid plant van Noord-Europa die op sommige plaatsen in de zuidelijke delen van België, Duitsland en e elders in ’t wild groeit en hier ook in de kruidhoven wordt gekweekt; het groeit met gevleugelde, getande en gekerfde bladen en stengels van omtrent 40 of 50 centimeters hoog, waarop van juni tot in oktober grote ,donkere bloemen bloeien die zeer mooie gele stralen in de ronde der bloemkelken hebben en waarvan alle delen een mooie verf bevatten

Het stinkende Kamille kruid of wilde Kamillebloem (Anthemis cotula van Linnaeus) is een eenjarig kruid dat in Vlaanderen en elders in België in de velden groei met stengels, gele meeldraadjes, witte stralen in de kelk en kegelvormige vruchtbodem; het is stroachtig en behaard en alle zijn delen houden een stinkende geur in en bezitten de krachten van het Moederkruid, waarop die plant ook gelijkt.

De Veld-Kamillebloem (Anthemis arvensis van Linnaeus),die ook veel in Vlaanderen in de velden groeit gelijkt wel aan de voormelde, uitgezonderd dat de zaadjes met kroonwerkjes zijn gerand; het houdt ook dezelfde krachten in.

Men kweekt hier nog in de bloemhoven de Arabische Kamille- bloem (Anthemis arabica?) van Algiers, die van juli tot september met lieflijke oranjekleurige bloemen bloeit. De Anthemis rigescens van Willdenow (Cota triumfetti subsp. triumfetti) en de Anthemis nigricans van Donn, (Cota triumfetti subsp triumfetti) worden hier om hun mooie bloemen in de hoven gekweekt. Alle deze planten worden door struikscheiding en door het zaad vermenigvuldigd, en willen in alle gronden zeer goed aarden.

KAMPERNOELIE , Paddenstoel, Wolvenbrood, in het Frans Champignon, in ’t Latijn Agaricus, is onder de 17de klasse, eerste III.. sectie van Tournefort gesteld , der kruiden die noch zichtbare bloemen noch vruchten dragen; door Jussieu onder de familie van de Kampernoelies en onder de24ste klasse van Linnaeus, Cryptogamia, planten die verborgen bloemen en vruchten dragen.

Deze wonderbare planten, waaronder men zeer veel verschillende soorten vindt ,die in Europa en elders groeien en waarvan de onderzoeking en beschrijving nog onvolledig is, zijn zeer talrijk in hun medesoorten; men vindt in sommige kruidkundige lijsten meer dan 300 verscheidene soorten beschreven en de heer Vaillant allee ,in een werk dat hij over de Kampernoelies heeft geschreven, telt er 160 die enkel omtrent Parijs groeien, waarvan soms op 30 er maar 2 eetbaar zijn en al de andere min of meer een vergiftige kracht inhouden; derhalve is het zeer zorgelijk voor de onkundige mensen die geen volmaakte kennis van de eetbare Kampernoelies hebben die te plukken, daar ze zich in gevaar stellen van dikwijls een vergiftige voor een eetbare te plukken, omdat de kleuren waar die planten meest kenbaar aan zijn soms de besten kenner kunnen doen twijfelen; want, bij voorbeeld, de ware oranje Kampernoelie, die voor goed en eetbaar wordt herkend is dusdanig gelijk aan de valse oranje, die nochtans een spoedig dodelijk vergift inhoudt, dat de beste kenner zich zeer gemakkelijk daar aan zou kunnen misgrijpen . Alzo is het ook met vele andere soorten, de ene eetbaar en de anderen vergiftig, die weinig verschillen.

De ware eetbare oranje Kampernoelie, die gewoonlijk in het Latijn Agaricus, Amanita aurantiaca wordt genoemd, (Agaricus bisporus) groeit in de bossen, met van boven een geel, effen, mooi oranje kleur ; de valse oranje Kampernoelie, Agaricus, Amanita unicaria, (?) heeft ook een effen geel kleur, maar valt soms binnen zijn wasdom met witte en geelachtige plekjes, vooral als die enige dagen ouderdom bekomen heeft.

De Kampernoelies, ,Amanita bulbosa alba, (Mycena bulbosa) Amanita citrina, (Amanita citrina) Amanita viscidus ,(Suillus viscidus) die hier in de weiden, bossen en elders groeien, rond bolachtig groeien en, een groen geel kleur hebben en witte plekjes verkrijgen, zijn ook zeer geweldig vergiftig. De Kampernoelie (Boletus perniciosua ?)die zeer goed aan den Boletus edulis, die eetbaar is, gelijkt ,is ook zeer vergiftig, groeit in de bossen en elders en is langs boven donker bruin en van binnen rood. De Kampernoelies Agaricus fuliguionus en Agaricus herpeticus , (??) die hier ten alle kanten groeien met lorken zwam en nagelpoeder-kleur van boven bedekt, zijn ook zeer bedrieglijk en moeten juist op tijd als ze uit de aarde spruiten en met kennis geplukt worden; ;anders loopt men gevaar van in het eten ongevallen te ontmoeten die kwade gevolgen kunnen hebben.

De Kampernoelie( Agaricus fumitaris van Linnaeus?),die op de mesthopen en elders groeit wordt vers geplukt en ook van sommigen in de warme landen gegeten. Maar die voor de beste Kampernoelie van veel liefhebbers wordt geacht, is de Agaricus edulis, (Boletus edulis) die in Frankrijk, omtrent Parijs, veel wordt gekweekt en de enigste is van al de Kampernoelies ,die men zonder vrees van vergeven te zijn mag eten, vooral als die op tijd wordt geplukt; het heeft eerst van boven een witachtig bruin en langs binnen een vuil witte kleur en verkrijgt door de lucht een donker- bruin of naar het geel hellende kleur.

In g val van vergiftiging door de Kampernoelies veroorzaakt, hetgeen men maar te dikwijls inde dagbladen bemerkt dient men aanstonds de zieken veel zoete melk of olie met wijnen en enige druppels zwavelzuur er in gemengd te drinken te geven, in afwachting dat men een kundige doctor er bij roept om den zieken alle nodige hulp toe te brengen.

Men kweekt gewoonlijk de Agaricus edulis en de Agaricus campestris van Linnaeus, die hier ook in de moerassen groeit ,en in sommige landen veel gegeten wordt, op de volgende wijze : Men neemt het paardenmest met de keutels, goed door de paardenpis doorweekt, wat men daartoe acht of tien dagen in de stal onder de paarden laat liggen van de tijd totdat het door elkaar is gemengd, en leg dit buiten op een hoop van omtrent 2 meters breed en 50 centimeters dik of hoog, maar wel van het hooi en andere vuiligheid gezuiverd, alwaar men het zestien of achttien dagen inde volle lucht laat en als het droog wordt met water besproeit; daarna legt men dit mest in een kelder of in een besloten plats ,op omtrent 50 of 60 centimeters dikte en nadat het wit beschimmeld is, bedekt men het met 5 of 6 centimeters vette en fijne aarde; vervolgensmet 6 of 7centimeters stro bedekken stopt men wel alle luchtgaten van den kelder of plaats toe, en enige tijd daarna beginnen de Kampernoelies daarop onder het stro boven te schieten Men moet de Kampernoelies op deze wijze gekweekt, zachtjes plukken en afdraaien om de wortels van de jonge planten, die altijd aangroeien, niet te hinderen ;aldus kan men wel drie maanden lang Kampernoelies van dezelfde mest plukken. Men kan ook op een andere wijze de Kampernoelies winnen, met de paardenmest in de winter in een kelder te laten liggen tot dat het geheel beschimmeld is en dit met de lente op een warme hoop mest te leggen met 10 of 12centimeters aarde bedekt; wel drie maanden lang zullen er veel goede Kampernoelies op groeien die door de lucht beter en smakelijker worden en op tijd geplukt goed eetbaar wezen.

KANEELBOOM,, in 't Frans Laurier cannellier, in 't Latijn Laurus cinnamomum, is onder de familie van de Laurierbomen gesteld en onder de 9de klasse van Linnaeus, Enneandria monogynia, planten die met negen meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.

De Kaneelboom (Laurus cinnamomum van Linnaeus, (Cinnamomum verum) is een langlevend boomgewas van Ceylon dat heden in de Oost- en West-Indiën zeer veel wordt gekweekt en hier in de warme serres als een klein boompje groeit, zeer vertakt met lange, eivormige ,blinkende en geribde toegespitste bladen en trosvormige aren op de toppen, met kleine, witachtige bloempjes die een zeer zoete aangename geur verspreiden. Het is van de tweede schors dat de beste kaneel komt die de handel naar Europa gezonden wordt; het zijn die kaneelstokjes die hier in poeiers worden bereid en als specerij in de keukens gebruikt .

De kaneel bezit een welriekende, vluchtige olie en veel run en wordt derhalve als een stoppend en slijm verdrijvend middel geacht; het is zeer dienstig voor den langdurige buikloop, de langdurige vallingen en om de longspieren aan te drijven; het doet ook zachtjes de fluimen lossen en uitwerpen. De kaneel, schrijft de doctor Dubois van Rochefort, met kina en rabarber gemengd ,is een der beste middelen om de flauwe magen aan te drijven en de spieren der maag te bewegen; met rijst water bereid en daarvan gedronken kan het zachtjes stoppen en aanprikkelen.

De Kaneelboom (Laurus persea, (Persea americana)van de Antillen Eilanden, verschilt zeer weinig van den voor vermeld, tenzij door de vruchten die een peerachtige gedaante en een violette kleur hebben en een zeer aangename smaak bevatten; ze worden in de eilanden waar ze hun rijpheid verkrijgen veel gegeten.

De Cassia-Kaneelboom (Laurus cassia) (Cinnamomum cassia) is hier ook sedert enige jaren bekend.

Al deze Kaneelbomen moeten hier in de warme serres ge kweekt zijn en kunnen door inleggers en afzetsels, op warme broei bakken vermenigvuldigd worden.

KANKERBLOEM , Schurftbloem, Wilde Melkdistel, in het Frans Hypocharide, in 't Latijn Hypochaeris, door Tournefort Hieracium genoemd en onder zijn 13de °klasse,1ste sectie gesteld, der half bloemdragende planten; door Jussieu onder de familie van de Cichorei en Andijvie en onder de 20ste klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia aequalis, samenhelmige-veelachtig gelijk bloeiende.

De gevlekte Kankerbloem (Hypochaeris maculata van Linnaeus) is een langlevende kruidplant van Europa, die veel in Vlaanderen en elders in België, aan alle kanten in de droge moerassen, ,weiden en hoven groeit, in struiken met lange, eivormige, getande bladeren, bij de wortels ten gronde gestrekt, waaruit alle jaren in mei bloot een van boven vertakte stengels schieten, die omtrent 25 centimeters hoog groeien en waarop roodachtig getekende en geschelpte bloemkelken groeien, die bijna de gehelen zomer gele bloemen dragen, met stroachtige vruchtbodem, welke aan de Pisbloemen zeer goed gelijken en zaadjes met pluimpjes bekroond dragen die door de wind naar alle kanten vliegen en zo zichzelf vermenigvuldigen. De gladde Kankerbloem (Hypochaeris glabra van Linnaeus) is e en langlevende kruidplant van België die in Vlaanderen en elders in de velden groei met puntige en bochtig getande bladeren, blote, vertakte stengels en kleine, gladde, overeen liggende bloemkelken, waarop bijna geheel de zomer kleine gele bloempjes bloeien, welke zaadjes ook door de pluimpjes naar alle kanten vliegen.

De Wortel-Kankerbloem (Hypochaeris radicata) is ook een langlevende kruidplant van België, die aan alle kanten in de moerassen en elders wast en alle jaren uit de wortels spruit; het groeit met plompe, oneffen, bremvormige bladeren, blinkende, blote, vertakte stengels, omtrent20 centimeters hoog en een weinig geschulpte bloemkelken op de steeltjes, waarop grote bloemkransen en bijna de gehele zomer gele bloemen bloeien.

De Zwitserse Kankerbloem (Hypochaeris helvetica van Linnaeus (Onosma helvetica?) groeit veel in Zwitserland tussen de gebergten met lansvormige, getande bladen en enkele stengels met bladen bekleed; bloeit met hoog gele, eenbladige bloemen.

Deze Kankerkruiden of gewone wilde Melkdistels zijn zeer verkoelende van aard en bezitten bijna de krachten van het Papenkruid en Pisbloem kruid, maar zijn meer verdrogende van aard en zeer bitter van smaak; derhalve worden ze zeer weinig in de huishoudens als toekruid gebruikt, maar door hun melkachtig sap, zijn die kruiden zeer goed om de koeien, geiten, konijnen ,enz., te voeden die er zeer op verlekkerd zijn; ze worden hier te lande ook veel wilde Melkdistels en Konijnenkruid genoemd. Dit kruid in pappen op de verzweringen van kankers of gezwellen gelegd doet die zonder pijn weldra openbreken en het melkachtig sap van deze planten op de wratten gedruppeld doet die in korten tijd verdwijnen. Eindelijk, dit kruid wordt in verscheidene gebreken op de wijze van het Papenkruid gebruikt.

KAPPERBOOM in ’t Frans Caprier, in ’t Latijn Capparis, is onder de 6de klasse,5de sectie der roosvormige bloemplanten van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de Kappers en onder de 13de o klasse van Linnaeus, Polyandria monogynia, slag van planten die van twintig tot honderd helmstijltjes op de kelk vastgehecht en maar een stampertje hebben.

De gewone Kapper boom (Capparis spinosa van Linnaeus) is een langlevend heester-boomgewas van Zuid-Europa en de oosterse landen dat hier in struiken groeit, gerankt met dunne takjes, ronde, gehele bladeren en bladstelen verenigd en beschermd door twee krom gebogen doorns, die na het vallen der bladen scherp prikkelen; bloeit hier meest in juni met zeer lieflijke, grote, witte bloemen die lange meeldraadjes in de kransen en gewoonlijk vier bloembladen in de kelken hebben en bessen voortbrengen met een schors bedekt die een hutje en veel zaadjes inhouden. De bloemknoppen van deze Kappers worden gewoonlijk in Frankrijk en elders geplukt en verzameld eer de bloemen zich ontsluiten en met Venkel en zout ingelegd om ’s winters in de keuken met de spijzen te gebruiken op de wijze als men hier met de bloemknoppen van de brem doet; ze worden als toekruid met olie en azijn gegeten. In Frankrijk drijft men een grote handel in die Kappers die naar vreemde landen worden gezonden, en voor zeer gezond zijn geacht, vooral voor de mensen die met het scheurbuik, graveel of steen zijn gekweld. Ze zijn ook zeer goed tegen de gezwellen en gebreken van de milt en kunnen ook de koortsen verdrijven; het zaad van de Kappers, in den azijn gezoden en warm in de mond gehouden stilt de tandpijn. De wortels worden ook door afkooksel of in poeiers als afdrijvend middel tegen de verstopping in de onderbuik en voor de bleekzucht gebruikt.

De Kapper bomen worden meest door het rijpe zaad in de herfst op teilen, in de oranjerieën vermenigvuldigd om nadien te verplanten en ’s winters in de oranjehuizen tegen de koude te bevrijden. Maar men zou die ook wel aan de hoeken in het Zuiden, aan de muren, tussen de andere leibomen kunnen planten met de takken bij de grond af te snijden en de struiken wel met zorg te dekken die gemakkelijk alle jaren hoog uitschieten en ook veel uitlopers geven.

KAPUCINE-KERS, Indiaanse Kers, in ‘t Frans Caрucine, fleur potagère, in 't Latijn Tropaeolum, van Tournefort Cardamindum en onder zijn11de klasse, 2de sectie gesteld der planten die met figuur, gedaante en bloemen; door Jussieu onder de familie van de Geraniums en onder de 8ste klasse van Linnaeus, Octandria monogynia, planten die met acht helmstijltjes bloemen en maar een stampertje hebben.

De kleine Kapucijnen-Kers (Tropaeolum minus van Linnaeus) is een eenjarige plant van Peru die in het jaar 1580 eerst in Europa is overgevoerd; het groeit met rankachtige stengels en schildachtige bladen en bloeit hier bijna de gehelen zomer met vijf ongelijke, scherpe bloembladen en sootren die geel-achtig en met borstelige haren zijn bekleed; de bloembladen zijn getand en met haartjes gerand.

De grote Kapucijnen Kers (Tropaeolum majus van Linnaeus) is een eenjarige plant van Peru die sedert 1684 in Europa is overgebracht; het groeit hier met lange, gerankte en zwakke stengels en schildvormige bladeren; bloeit van juni tot in de herfst, ook met gele bloemen die aan de eerst gemelde zeer goed gelijken en zaadjes in groene vliesjes bewimpeld voortbrengen, welke op de wijze van de Komkommers worden ingelegd om met de spijzen als toekruid te eten. Men plukt die gewoonlijk groen als ze de grootte van een erwt verkregen hebben; in Frankrijk en elders worden ze veel op de wijze van de Kappers bereid om ’s winters te eten. De bloemen eb stelen die een prikkelende en aangename smaak bevatten worden ook vers als toekruid met de salade en andere spijzen gebruikt. Het sap wordt ook uit de stengels, bladeren en bloemen geperst en als een scheurbuik genezend middel van de zeevaarders gebruikt. Deze Kapucijnen- Kers bezit dezelfde krachten en al de eigenschappen die de Fontein-Kers inhoudt en is derhalve onder de moeskruiden gesteld. De bloemen van de Kapucijnen Kers vertonen in den zomer een wonderbaar verschijnsel dat Mevrouw Linnaeus zelf eerst in haar hof, in de maand juli

heeft bemerkt: als het binnen de dag mooi, helder zonneschijn heeft gemaakt dan ziet men omtrent den avond in het midden van deze bloemen gedurig een blinkend licht schitteren dat als een glinsterend elektriciteit vuur sprankelt. Het schijnt dat dit licht, wat omtrent zonsondergang uit die bloemen straalt, eigen is aan een stof die door de zonnestralen getroffen wordt en brandt naar mate dat die bloemen zich 's avonds sluiten. Deze Kapucijnen Kersen worden vroeg in de lente in de bloemhoven gezaaid om prieëlen te bekleden of aan stokken te leiden daar ze door hun mooie gele bloemen de hoven in den zomer fraai versieren. Men kweekt hier nog in de warme serres de dubbele Kapucijnen- Kers (Tropaeolum flore pleno) die met aller lieflijkste, dubbele, hoog gele bloemen de gehelenzomer bloeit, door afzetsels wordt vermenigvuldigd en altijd levend blijft.

KARWEI, in ;’t Frans Carvi , Girole, in het Latijn Carum , is onder de 7deo klasse,1ste sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de kroonvormige bloemdragende planten en onder de 5de klasse van Linnaeus, Pentandria digynia umbellatae, planten die met vijf meeldraadjes en twee stampertjes kroonvormig bloeien.

De Karwei (Carum carvi van Linnaeus) is een tweejarige kruidplant van Europa die in België en elders in de vette velden en moerassen, aan de kanten der lopende rivieren die 's winters overspoelen groeit met gevleugelde bladen en holle stengels die van boven vertakt en met kleine blaadjes bekleed zijn en omtrent 50 of 60 centimeters hoog groeien, waarop meest in juni kroonvormige geschikte, witte bloempjes en wijde kransjes bloeien die zwartachtige, lange zaadjes voortbrengen, welke de gedaante van het Anijs zaad hebben. De wortels van deze plant zijn lang en dik, wit geelachtig van kleur en sappig en hebben de smaak van de Pastinaken. Men vindt deze plant veel in de Leer moerassen van Gent; het groeit ook veel te Moortzele en Scheldewindeke, in de moerassen aan de beek en wordt om zijn deugd ook in sommige kruidhoven gezaaid; het wordt in sommige landen als de Spinazie bereid en in de keuken gebruikt. Het zaad van de Karwei is warm en droog van aard tot bijna in de derde graad, heeft een matige scherpe eigenschap en bijt een weinig op de tong; maar het heeft een aangename smaak, verdrijft de winden, verteert de spijzen, verwarmt de maag en maakt een goede adem; het wordt ook op de wijze van het Anijs zaad met de jenever gedistilleerd en ook in sommige landen veel met brood in koeken gebakken, waaraan het een aangename smaak verschaft .De wortels van dit kruid worden van de zwijnen gretig gezocht en zijn zeer dienstig om hen van het ongans vuur te bevrijden. Dit kruid heeft in onze taal de naam van Karwei uit de Griekse naam Caros verkregen en bij de apothekers wordt het zaad gewoonlijk Carui genoemd.

KASTANJEBOOM , in ’t Frans Chataignier, in ‘t Latijn Castanea, is onder de familie van de Ahorn bomen gesteld en onder de 21ste klasse van Linnaeus, Monoecia polyandria, eenhuizige met veel meeldraadjes; er zijn mannetjes en wijfjes bloemen, ie op dezelfde boom gescheiden zijn.
De tamme Kastanjeboom (Castanea vesca van Willdenow (Castanea sativa) is een langlevend boomgewas van Zuid-Europa dat in België in dreven en bossen wordt geplant en zeer dik en hoog groeit, met langwerpige, lansvormige, getande en gekerfde bladeren. Men vindt er de volgende medesoorten van die waardig zijn hier gekweekt te worden : de koninklijke witte, de groene, de pourtalonne die gewoonlijk drie kerntjes inde schulpen heeft met grote, rondachtige vruchten en de Kastanje-Marron die gewoonlijk maar een kern in de schulpen heeft, welke rondachtig, dik en zeer smakelijk is. Het is meest van dezen Marronboom , dat men in Zuid-Frankrijk, Italië en elders op de gewone Kastanjebomen ent die aldus door het af enten verbeteren en grote vruchten voortbrengen. Deze enten aarden hier ook zeer goed op de gewone Kastanjebomen en geven vruchten die men voor Lyons Marrons kan laten doorgaan. Ik heb die proeven op mijn gewone Kastanjes gedaan met enten die ik uit Zuid-Frankrijk had medegebracht en krijg alle jaren vruchten die de grootte van de Lyons Marrons hebben; maar die bomen zijn in een rij geplant en goed beschermd tegen de koude noordelijke winden die dikwijls in het bloeien het teelt- stof der bloemen doen mislukken en beletten dat die bomen vruchten dragen gelijk in de warme landen. Ik moet hier doen opmerken dat al deze soorten van Kastanjebomen van natuur een goede ,vruchtbare grond beminnen; want in vaste, stijve of pot aardachtige gronden doen ze slechte voortgang.

De lage trosachtige Kastanjeboom (Castanea chincapin (=Castanea pumila) en de dwerg-Kastanjeboom (Castanea pumila van Willdenow) zijn van Noord-Amerika en kunnen ook zeer wel onze luchtgesteldheid weerstaan; ze dragen vruchten die een weinig kleiner zijn, maar van een zeer aangename smaak en worden bij sommige liefhebbers in de tuinen geplant.

Het voort kweken der Kastanjebomen geschiedt meest door de vruchten die men ’s winters in het droge zand te meuken zet en met het voorjaar in goeden grond, omtrent 20 centimeters van elkaar en 7of 8 centimeters diep plant en na 2 of 3 jaren groeien voorts op 50 of 60 centimeters vierkant van elkander verplant, maar eerst de penwortels naar behoren afsnijdt waardoor ze beter hun groeikracht hervatten. De ondervinding heeft me geleerd dat men geen jonge Kastanjes voor de winter mag verplanten, maar wel in maart of april. De Kastanjes worden veel tot spijs in de huishoudens gebruikt; ze zijn smakelijk en lekker, om als vulsel in de kiekens, ganzen, kalkoenen, eendvogels, enz., te doen.

In sommige plaatsen van Savoie, Italië, Frankrijk en elders, waar deze bomen veel in de bossen en aan de bergen groeien worden de vruchten zeer veel als spijs gegeten : als er gebrek aan granen is of in dure tijden leven er een grote menigte mensen van deze vrucht die ze braden en eten of wel malen en brood van bakken; met welk meel ze ook goede pappen koken en koeken maken .Men kan de Kastanjes lang vers bewaren, met ze op hopen te leggen en met veel zand te overdekken zodat er geen lucht bij kan komen die ze laat bederven. Men plant heden veel bossen en rijen van die Kastanjes die zeer voordelig zijn en aan de kwekers een groot inkomen opleveren; want de takken van 6 of 7 jaren zijn zeer kostbaar tot het maken van hoepels, om vaten, tonnen, wijnstukken en kuipen te binden; het hout van de dikke bomen is heel hard en wordt veel geacht tot allerlei timmerwerk, voor balken in huizen, planken, latten, kassen ,ribben en kliphout, om wijnstukken en andere vaten, tonnen, enz., mee te maken.

KASTANJE-EQUINA BOOM, Indiaanse Kastanje, Paarde- Kastanje, Wilde Kastanje, in 't Frans Marronnier d' Inde, in ’t Latijn Aesculus, door Tournefort Hippocastanum genoemd, is onder de familie van den Ahorn boom gesteld , en onder de 7de klasse van Linnaeus, Heptandria monogynia, bomen die met zeven meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben

De Kastanje-Equina boom (Aesculus hippocastanum van Linnaeus ) is een grote langlevend boom gewas van Oost Indiën, dat in het jaer1550 eerst naar Wenen, in Oostenrijk werd overgebracht en sedert vandaar in geheel Europa is verspreid, alwaar het zeer goed aard en een dikke en hoge boom wordt die spitsvormige, zeer vertakt groeit, met bladstelen waaraan zeven geribde en fijn getande bladeren groeien die in de zomer zeer lommerrijk versieren; het bloeit hier meest in mei met witte, purperachtig gespikkelde bloemen die een zeer aangename en welriekende geur verspreiden.

De Pavia Kastanje Equina boom (Aesculus pavia van Linnaeus) van Amerika is een langlevende grote boom die van gedaante en bladeren op de voormelde gelijkt maar acht meeldraadjes in de bloemkransen heeft.

Deze bomen groeien in het land van hun afkomst wel 20 of 25 meters hoog en worden hier vermenigvuldigd door de rijpe vruchten, die men in de herfst verzameld en vroeg in het voorjaar, nadat ze ‘s winters in het zand te meuken gestaan hebben, geplant; na 3 of 4 jaren verplant men die weer op een goede verblijfplaats, enkel de penwortels wat inkorten waardoor ze weldra hun groeikracht hervatten. Het hout van deze bomen is zeer week en voos en derhalve weinig goed voor timmerwerk; de vruchten zijn zeer bitter van smaak en worden door de mensen niet gegeten; maar gekookt en het water daarvan af ge goten, lossen ze zeer gemakkelijk van de schil en gestampt of droog gemalen zijn ze zeer voedzaam voor de varkens, geiten en koeien die er wel melk van geven; ze zijn ook zeer dienstig om in de voeding der paarden en ezels te mengen ,vooral om de n hoest en benauwdheid te genezen; waardoor ze ook in sommige streken den naam van Paarden Kastanje verkregen hebben .Die vruchten worden ook zeer geacht voor de werkdieren die bloed spuwen en met een kwade hoest gekweld zijn; gedroogd en daarna in poeiers gestampt, met gerstemeel en azijn gemengd en een pap of pleister van gemaakt, zijn ze zeer dienstig voor de gezwollen vrouwenborsten; dit poeier, zegt de geneesheer Amaury Duval, met lijnzaad meel in kokend water geweekt en op het fondement gelegd is een der beste middelen om de pijn van de aambeien te stelpen die het weldra doet verdwijnen.

De knopbotten, eer de bladen zich beginnen te ontwikkelen, bezitten een vette olie waarmede men sedert enige jaren aambei zalf maakt die zeer geacht wordt; die olieachtige vette stof wordt veel door de reukmaker met andere ruikende stoffen bereid om het haar zwart en te laten groeien.
Men kweekt hier nog in sommige lusthoven tot afwisseling der bloemdragende houtgewassen de Aesculus flava van Willdenow; de Aesculus macrostachya , van Michaux of Aesculus parviflora van de Hortus Kew., en de Aesculus ohioensis, (Aesculus glabra) van het eiland Ohio die allen uit Amerika alhier zijn overgevoerd en door inleggers, uitlopers of door de vruchten worden vermenigvuldigd.

KATOENBOOM , Katoen plant, in ’t Frans Catonnier, Arbre à coton. In ’t Latijn Gossypium, van Tournefort Xylon, en onder zijn 1ste klasse, 6de sectie gesteld der klokvormige bloemplanten; door Jussieu onder de familie van de Maluwe planten en onder de16de klasse van Linnaeus, Monadelphia polyandria, eenbroederige, slag van planten wiens meeldraadjes in een bundel verenigd bloeien en verscheiden stijltjes hebben.

De Katoenboom (Gossypium arboreum van Linnaeus) is een langlevend, half houtachtig plantgewas van de Indiën, dat met houtachtige stam, handvormige bladeren en lansvormig zaad- vliesjes groeit en bloeit met dubbele bloemkelken, van binnen met drie bloembladen die zaadhuisjes voortbrengen in vier hutjes verdeeld en met lange wollen omwindsels bekleed, welke het katoen zijn dat hier en elders tot het kaarden, spinnen en weven wordt gebruikt.

De Katoenplant (Gossypium religiosum (?)van Oost-Indiën ,is een langlevend houtachtig gewas met vertakte en zwart gespikkelde stam, scherpe bladen en drie zaad liesjes die van onder een kliertje hebben en ook bloemen en zaadhuisjes, met veel lange wol omwonden, voortbrengen.
Deze twee Katoenplanten worden hier in sommige warme serres gekweekt en door het zaad, uitlopers en afzetsels vermenigvuldigd.

Men vindt nog andere van die belangrijke planten die heden in Oost- en West-Indiën en andere warme landen worden gekweekt en volgens de warmte der luchtgesteldheid der plaatsen, alwaar ze geplant worden, meer of minder katoen voortbrengen, zoals; de Gossypium hirsutum, die in de Barbados groeit, de Gossypium latifolium ((Cochlospermum gossypium)) en de Gossypium Barbadense die veel in de beide Indiën groeien.

Het Katoenkruid (Gossypium herbaceum) is een eenjarige kruidplant van Amerika die ook alle jaren veel wordt gezaaid. De nuttige eigenschappen van deze belangrijke planten zijn van iedereen goed bekend, om daarvan een uitvoerige beschrijving te geven.

M. De Rohr, natuurkundige die op last van het Zweeds staatsbestuur 20 jaren in Amerika heeft verbleven , om de kweek der Katoenplanten na te sporen, schrijft dat het klimaat van Europa geen warmte genoeg bezit om deze kostbare planten te kunnen kweken. Nochtans M. Delasterie, na al de warme gewesten van Europa doorreisd te hebben is van een geheel ander gevoelen; hij zegt in zijn werk over die planten geschreven dat de Katoenplant met voordeel in Sicilië, Calabrië, Malta en in de warme gewesten van Spanje gekweekt wordt, alwaar men sedert verscheidene jaren, en gedurende de duurte der katoen wol grote plantages heeft aangelegd. Mr Felix Beaujour die verscheidene jaren in Griekenland heeft verbleven verzekert dat het klimaat van Zuid-Frankrijk voordeliger is dan dat van Macedonië, alwaar veel Katoenplanten worden gekweekt.

KATOEN GRAS ,in 't Frans Herbe à coton, in 't Latijn Filago, is door Jussieu onder de familie van de bloemtros dragende planten gesteld en onder de 19de klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia necessaria, noodzakelijke veelwijverij of noodzakelijke samenhelmige, een slag van planten die met veel meeldraadjes versierd bloeien; de bloemen van de schijf zijn tweeslachtig, die van de omtrek vrouwelijk.
Het Veld-Katoengras (Filago arvensis van Linnaeus) is een eenjarige grasachtige plant van Europa die in België en elders op vele plaatsen in 't wilde groeit met trosvormige aren op de stengels en kegelvormige bloempjes, die zijdelings hellen en zonder vruchtbodem of pluimbosjes bekroond groeien. Deze plant bezit in al zijn delen een mooie gele kleur en wordt in vele landen, na het bloeien, verzameld en van de ververs gebruikt om alle slag van zijde en andere stoffen geel te verven.

Het klein Katoengras (Filago pygmaea van Linnaeus (nu Filago minima) is een eenjarig grasachtig kruid dat veel in Vlaanderen en elders in de droge grachten groei, maar geen bijzondere krachten bezit.

De Filago germanica (Filago vulgaris) groeit veel in Duitsland, Zwitserland en elders in 't wild; maar het is alleen de Filago arvensis die een gele verf inhoudt.

KATTENKRUID, Nipte, in ’t Frans Cataire, Herbe aux chats, in ‘t Latijn Nepeta, van Tournefort Cataria; door Jussieu onder de familie van de lipvormige bloemplanten gesteld en onder de 14de klasse van Linnaeus, Didynamia gymnospermia, tweemachtige, planten die met twee lange en twee kortere helmstijltjes bloemen en naakt zaad dragen.

Men vindt heden 18 verschillende soorten van dit kruid die in Europa en elders groeien en waarvan ik er enkel drie zal beschrijven die nuttige en heilzame delen inhouden en ook voor geneesmiddelen worden gebruikt.

Het gewone Kattenkruid (Nepeta cataria van Linnaeus) is een langlevende kruidplant van Noord-Europa die in Vlaanderen en in de provincie Antwerpen veel op vochtige plaatsen, aan de wegen, in de moerassen en grachten groeit met gestreepte stengels die alle jaren uit de wortels spruiten, aan de toppen vertakt zijn en omtrent 50 centimeters hoogte bekomen, en met hartvormige, getande en aan de boorden gekerfde bladen; bloeit van juli tot in september met aren trosjes op de toppen, die bleekgele en witachtige bloemen hebben .Geheel dit kruid is met wolachtig grijze dons bekleed en zeer zacht bij het aantasten; het wordt ook veel om zijne deugden in de Kruidhoven bij de medicijn planten gekweekt.

Het violetkleurig Kattenkruid (Nepeta violacea van Linnaeus ?) is een langlevende kruidplant van Spanje waarvan het zaad in het jaar 1579 eerst aan Clusius werd gezonden die deze plant alom in België heeft verspreid; het wordt hier in de bloemhoven gekweekt en groeit met stengels en bladstelen omtrent 30 of 40 centimeters hoog, en hartvormige, lange, getande bladeren; bloeit met ronde aren of trosjes en violetachtige bloempjes.

Het gebobbeld Kattenkruid (Nepeta tuberosa van Linnaeus (Nepeta nuda) is een langlevende kruidplant van Spanje en werd van Clusius Menthastrum tuberos aradile genoemd; hij had die plan te Wenen in Oostenrijk uit het zaad dat hij van Spanje had verkregen gewonnen en heeft die vandaar ook in de Nederlanden verspreid. Her wordt hier in de zomer in de volle grond geplant, maar kan zeer moeilijk onze winterse koude weerstaan; derhalve is het zeer voorzichtig de struiken in potten in de oranjehuizen te bevrijden.

Deze kruiden worden meest door wortelscheiding in de lente vermenigvuldigd, en ook door het zaad, vroeg inde lente, op teilen, in de oranjerie gezaaid en vandaar in de volle grond verplant. Die drie soorten van Kattenkruid zijn heet en droog van aard scherp van smaak en door hun aangename reuk worden ze zeer geprezen om de langdurige hoofdpijn te verdrijven; ze worden ook veel voor de smet der maag en voor moeder kwalen gebruikt; ze genezen nog al de gebreken die uit de slijmachtige en ruwe vochtigheden en van de winden komen. Het sap van dit kruid met wijn of honingwater gedronken is zeer goed voor diegenen die geborsten en van hoog gevallen of geslagen zijn. Het Kattenkruid, zegt Clusius ,in de badstoven gedaan en daarin de vrouwen gebaad verwekt de maandstonden en bevordert de vruchtbaarheid. In sommige streken van Spanje, Italië en elders worden de jonge toppen en bladen als toekruid met de salade en moeskruiden gegeten waaraan die een aangename smaak geven, de eetlust verwekken, door hun lieflijke geur de hersenen versterken en ook het ingewand verzachten.

Dit kruid heeft de naam van Kattenkruid verkregen omdat de katten in zijn aangename reuk behagen schijnen te vinden, want ze strelen zich gewoonlijk rond dit kruid en eindigen met zich daarin te wentelen en er de toppen en bladeren van te eten. Bij de apothekers wordt dit kruid gewoonlijk Nepeta genoemd, en is van sommigen ook hier te lande wilde Munt geheten.

KEIZERSKROON, Paas lelie, Kievitsbloem, in 't Frans Fritillaire , in 't Latijn Fritillaria ,is onder de 9de klasse,4de sectie der leliebloemen van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de Licht bloem-planten, onder de 6de klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.

De Keizerskroon (Fritillaria imperialis van Linnaeus) is een langlevende kruidplant van Perzië die in België in de bloemhoven wordt gekweekt en groeit met groene ,gehele bladen en stengels die van in februari uit de bloembollen spruiten omtrent 60 centimeters hoog en waarop meest in april rondom de bovenste toppen wonderbare, klokvormige bloemen hangen die hol zijn; in het onderste gedeelte der bloemkelken bloeien de meeldraadjes die de lengte van de bloemkransen hebben; de bloembladen zijn gespikkeld, gelijken op de kievitspluimen en vertonen zich zeer lieflijk met groenachtige kransen die de vorm van een kroon hebben. Men heeft enige medesoorten door het zaad verkregen; die witachtige, gele, dubbele en enkele bloemen hebben; maar de bloemen van deze plant, uit het zaad gewonnen, veranderen soms van kleur; ze zijn dikwijls geel, bleek geel, geelachtig bruin, gespikkeld. Deze Keizerskroon is eerst door Clusius in het jaar 1576 uit Wenen naar België gezonden, alwaar het heden alom is verspreid en alle 3 of 4 jaren door bloembol scheiding in nieuwe verse grond wordt verplant; dan draagt de plant veel mooiere bloemen.

De Perzische Keizerskroon of Kievitsbloem (Fritillaria persica van Linnaeus) is een langlevende bloembol plant van Perzië ,die met een stengel en veel langwerpige, zonder steel bladeren, omtrent 40 of 50 centimeters hoog groeit en hier in mei bloei, met trossen en 20 of 25 mooie, grote , blauwachtige, violet gespikkelde bloemen.

De bont gestreepte Keizerskroon (Fritillaria meleagris van Linnaeus ) is een langlevende plant van Europa die met dunne stengels en smalle, scherpe bladeren, maar omtrent 20 of 25 centimeters hoog groeit en meest in april bloeit met gespikkelde, bonte bloembladen, die aan de pluimen van een parelhoen gelijken Men heeft hier en elders door het zaad veel verscheiden soorten van die planten bekomen die heden onder de volgende namen zijn bekend :Fritillaria flora luteo pleno, Fritillaria flora rubra pleno, F. coccinea, F. maxima, F. aureovariegata, F. Williams en meer andere die in Nederland zijn gewonnen, door de handel veel worden verspreid en om hun mooie bloemen worden gekweekt. De krachten van deze bloemen en bollen zijn tot heden van niemand bekend noch beschreven.

KELKBLOEN, in ’t Frans Calycanthe,, in het Latijn Calycanthus, is door Jussieu onder de familie van de roosvormige bloem- planten gesteld en onder de 12de klasse van Linnaeus, Icosandria polygynia, planten die met twintig en meer helmstijltjes bloemen en verscheidene of veel stampertjes hebben .

De Kelkbloem van Carolina (Calycanthus floridus van Linnaeus) is een langlevend heester-houtgewas van de Carolina Eilanden, dat in struiken, zeer vertakt wel 1 ½ meter hoog groeit met bruinachtige grijze schors, hout dat zeer welriekend is, en grote ,eivormige, donkergroene, over elkander staande bladeren; bloeit van mei tot in juli, met purper bruine bloemen die als fluweel zijn gekleurd en waarvan de bloemkelken en kransen gedeeltelijk om hellen en een krans verbeelden waardoor de plan zijn naam verkregen heeft uit het Griekse Kalix- Anthos, dat in onze Vlaamse taal Kelkbloem betekent.

De Kelkbloem met blinkende bladeren (Calycanthus laevigatus (Calycanthus occidentalis) is ook een langlevende heester gewas van Noord-Amerika dat met helder bruine bloemen en witte kopjes op de meeldraadjes bloeit.

De kleine Kelkbloem (Calycanthus nanus) van Amerika , groeit hier een derde kleiner, maar heeft lange, blinkende bladeren en kleine bloemen die een aangename geur verspreiden.

De Kelkbloem van Japan (Calycanthus praecox van Linnaeus (Chimonanthus praecox?) bloeit maar met vijf helmstijltjes en heeft verscheidene stampertjes; derhalve zou ze moeten onder de 5de klasse van Linnaeus gesteld zijn.

Men vindt hiervan nog een medesoort met grote bloemen (Calycanthus praecox grandiflorus), van Japan, met blinkende, lansvormige bladeren die gewoonlijk met geelachtige ,ronde bloemen, langs binnen gerold, bloeit.

Deze planten worden om hun aangename reuk, hier veel inde lusthoven onder de andere bloemdragende houtgewassen gekweekt en door uitlopers, die ze genoeg geven, vermenigvuldigd; ze kunnen ook door het rijpe zaad ,dat men vroeg in de lente op een bijzondere plaats zaait, aangekweekt worden.

De bloemen worden veel verzameld en door de reukwerkers gebruikt om riekende water mede te maken en het haar te parfumeren.

KEMELHOOI, riekende Bies, in ‘t Frans Pature de chamaeu, in ‘t Latijn Schoenanthus, is onder de familie van de Biezen gesteld en onder de 6de klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.

Het Kameel hooi (Schoenanthus of Juncus odoratus van Dodonaeus (Cymbopogon schoenanthus) , is een langlevende plant van Afrika die in Algiers en elders in Arabië veel in de woestijnen groeit, in struiken met grasachtige, dikke, stijve stengels, die aan de wortels schelpvormig te samen in elkander zijn gewonden en van boven met voorwaarts gebogen, spitse, dunne, uitgespreide bladeren die zeer blinkende zijn; het groeit wel 30 of 40 centimeters hoog, gelijkt wel aan het Rietgras of Bieze, en bloeit met bleek- rode, geelachtige bloemen met kafachtige bloemschubbetjes die langs buiten rood en langs binnen wolachtig zijn en de reuk van den Cyperus of Rietgras hebben. De bladeren van deze planten gestoten of tussen de vingers gewreven, verspreiden een zeer aangename reuk die de hersenen doet bewegen. De jonge toppen van de planten worden in Afrika en elders in de hete landen verzameld en vers en droog als hooi gebruikt om de kamelen te voeden. De dromedarissen, de kamelen en andere grote kruid etende dieren die in de woestijnen verkeren voeden zich meest met de jonge loten van die planten en weiden die soms tot aan de wortels af.

Deze plant wordt in sommige kruidhoven van Italië gekweekt, maar kan hier onze koude winters niet weerstaan en moet in de oranjerie bevrijd zijn; het kan door het rijp zaad en door wortel- scheiding vermenigvuldigd worden.

KEMP, Kennip, Hennip, in ’t Frans Chanvre, in ‘t Latijn Cannabis, is onder de 15de klasse, 6de sectie van Tournefort gesteld, der planten die met meeldraadjes bloeien; door Jussieu onder de familie van de Netels en onder de 22ste klasse van Linnaeus, Dioecia pentandria, tweehuizige met vijf helmstijltjes; de mannetjes en wijfje bloemen zijn afzonderlijk op twee verschillende planten aanwezig, het wijfje draagt geen vruchten als het mannetje daarvan te ver verwijderd bloeit en het aldus het teelt stof van het mannetje niet vat; men noemt die gewoonlijk in de kruidkundige termen Kemphaan en Kemphin. De Kemphaan bloeit met meeldraadjes in de kelkjes , zonder kransjes, en draagt geen vruchten; de Kemphin bloeit met eenbladige en zijdelings open bloemkelkjes, zonder kransjes, en brengt twee geschelpte vruchten of zaden tussen elke bloemkelk voort.

De Kemp (Cannabis sativa van Linnaeus) is een eenjarig houtachtig kruidgewas van Perzië dat van over zeer oude tijden in Europa en alhier in België is ingevoerd en alle jaren in de velden, hoven en elders in mei wordt gezaaid; het groei met spitsvormige stengels meer dan 1 1/2 meter hoog en ruwe, gevleugelde bladeren.

De kweek en al de heilzame deugden van deze plant zijn iedereen goed bekend om die alhier op te noemen, men zou ten anderen hierover een geheel boekdeel kunnen schrijven; zo als voor eerst de wijze van den Kemp te kweken, rootten en bewerken om die tot het spinnen te bereiden en linnen, zeilen en alle slag van koord werk mede te maken. Het Kemp zaad , waarvan men olie maakt, dient ook om alle slag van pluimgedierte te voeden, wordt zeer nuttig op verschillende wijzen in de geneesmiddelen gebruikt, en is bij de apothekers onder den naam van Chenevis bekend. De verkoel drank die men van dit zaad maakt nadat men het in poeiers gestampt heeft is een der verzachtendste middels om in alle vurige ontstekingen met voordeel te gebruiken; pappen daarvan gemaakt, zijn zeer dienstig om op de vurige en harde gezwellen te leggen; dit zaad in witte wijn lang geweekt en gedronken geneest de verstopping van de lever; maat teveel daarvan ingenomen klimt naar het hoofd en verwekt een domme slaap; daarom wordt het hennep zaad met voorzichtigheid inwendig gebruikt. De jonge stengels van de Kemp in de kamers waar veel vlooien zijn gelegd, doen die vluchten en sterven, en als men de Kemp in het water kookt en er de huizen of kamers mee wast verdrijft dit water alle vlooien, wormen en andere ongedierte; dit water aan de paarden te drinken gegeven, drijft alle wormen uit de buik af, het gedistilleerd water van het Kemp zaad of kruid geneest ook alle zweren en gezwellen van het hoofd en is nog zeer goed om op de jicht te leggen; de takken van de Kemp in de bedsteden gelegd, verdrijven de weegluizen, enz.

KERSENBOOM, Kerselaar, Kriekenboom, Kriekelaar, in het Frans Guignier, Cerisier, in ’t Latijn Prunus cerasus, is door Jussieu onder de familie van de roosvormige bloemdragende bomen gesteld en onder de 12de klasse van Linnaeus, Icosandria monogynia, bomen die met twintig en meer helmstijltjes bloemen en maar een stampertje hebben.

Ik zal eerst de Kersenboom beschrijven omdat de krieken gewoonlijk op de Kersenbomen geënt worden en de kiempjes van die vruchten geplant, altijd maar wilde kersen voortbrengen, welke aan die der moederplanten zeldzaam gelijken, maar nochtans soms ook sappige en smakelijke vruchten zijn; ik zal ook die met dubbele bloemen vermelde welke in de lusthoven als versiering om hun lieflijke bloemen worden geplant. Men vindt onder dit slag de grote rode Spaanse Kersen en de witte Kersen die nooit rood worden, maar zeer smakelijk zijn; de grote zwarte Kersen die zeer sappig en smakelijk zijn en de Sint-Jan Kersen die vroeg hun rijpheid verkrijgen.

De bonte Kersenboom (Bigarreautier),met witte geelachtige vruchten en die met gele vruchten; de mooie Rochmont met grote vruchten met helder rood oppervliesjes naar de kant der zon en geel aan de schaduw; de bonte Kersen met gele vruchten van België; de grote bonte rode en vele andere die zeer sappig en zoet zijn en een verversende smaak inhouden, worden hier allen om hun goede vruchten in april op de wilde stammen van de gewone Kersen geënt.

De Kersen met dubbele bloemen (Prunus cerasus floro pleno (Prunus padus), bloeien hier meest in april met aller mooiste dubbele, wit gespikkelde bloemen die de hoven lieflijk versieren.

De Vogelkersen met dubbele bloemen (Cerasus silvestris floro pleno, bloeien in het begin van mei, met mooie wit gespikkelde bloemen, in tuiltjes verenigd die wel op de dubbele Ranonkels gelijken en waaronder men enige medesoorten vindt, die kleine dubbele bloemen dragen. Al die Kersenbomen met dubbele bloemen dragen geen vruchten, uitgezonderd de Wijn-Kersen en de Gulden-Monds-Kersen die halve dubbele bloemen hebben en vruchten voortbrengen; ze worden ook allen op de stammen van de gewone wilde Kersen in de kloven geënt.

De Kriekenboom (Prunus cerasus van Linnaeus) is een lang- levende boom van Azië die uit Bithinië ,na de veldslag van Nicodemie 75 jaren voor Christus geboorte door de beroemde en vermaarde Lucullus, Romeinse consul en bevelhebber van het leger van Azië eerst naar Italië is gezonden en vandaar in Frankrijk en verder in België is verspreid geworden alwaar het tot heden om zijne gezonde vruchten gekweekt wordt. Onder den nam van Krieken worden heden veel soorten begrepen, die van elkander enigszins in gedaante, kleur en smaak verschillen, en ook bekend zijn onder de naam van Krieken, Morellen, Griotten, Waterlozen, Brugse Krieken met korte stelen, noordse en Brusselse Krieken, Portugezen, mond- morencise Krieken, Montreuilse Krieken die bij Parijs gewoonlijk vroeg rijpen en hier Waterlozen worden genoemd welke allen een geurige, wijnachtige smaak inhouden. Men vindt onder de Morellen en Griotten die aan de muren worden gekweekt, de grote koninklijke Morellen, de blauwe Morellen, de muskadel Morellen, enz.

De Kriekenboom met trosjes (Cerasus padus (Prunus padus) van Italië ,die maar omtrent 2 o f3 meter hoog groeit met groen levende bladeren bloeit in mei met mooie trossen en witte bloemen, die bittere zwarte vruchten geven, waarvan de medesoort, Cerasus padus rubra, kleine rode bittere vruchten voortbrengt.

De welriekende Kriekenboom (Cerasus mahaleb) van Italië, bloeit in juni ,met bloemtrossen en zeer welriekende, witte bloemen; maar de vruchten van deze boom zijn niet eetbaar.

Alle de gemelde Krieken worden hier in maart of april op de gewone Kersenbomen geënt en willen in onze matige luchtstreek wel aarden, maar begeren van natuur een goeden verse ongemeste grond en willen in kleiachtige grond niet aarden; ook als ze geplant worden waar andere Krieken- of Kersenbomen gestaan hebben willen ze niet groeien, en eindigen met te kwijnen en na enige jaren te sterven, hetgeen ik dikwijls bij het planten van die heb bemerkt. Wanneer de Kriekenbomen beginnen gom uit te werpen is dit doorgaans een teken van hunne zwakheid waarna ze dikwijls eindigen met te verdrogen. Bij het verplanten van de geënte Krieken of Kersen moet men naar evenredigheid der wortels het hout of-- takken inkorten en voort bij het planten ze goed met aarde tussen de wortels voorzien omdat de minste holligheid of lucht die in de put blijft de wortels doet schimmelen. Bij het snoeien als de bomen wel hun groeikracht hebben gevat mag men nooit de jonge takken te veel inkorten, maar wel de oude takken alle 3 of 4 jaren van boven insnoeien; dan maakt de boom mooi gewas en zijn de vruchten smakelijker.

De Krieken, Kersen en Morellen zijn rauw zeer verversende, inzonderheid in hete tijden; want zij verkoelen en verslaan den dorst, verkwikken en worden voor zeer gezond geacht. Zij dienen ook voor de keuken om verscheidene lekkernijen mede te bereiden. De Krieken of Morellen met suiker gekonfijt zijn zeer aangenaam en mogen zo wel van de zieken als gezonden genuttigd worden; ze versterken het hart en lessen de dorst.

Men maakt ook met de Morellen een aangename ratafia waartoe men eerst de stelen afsnijdt, dan de vruchten op brandewijn met kandij suiker en een stokje of twee kaneel enigen tijd laat trekken, en aldus een lekkere drank bekomt. In Duitsland, Zwitserland en elders waar veel Krieken groeien wordt er een geestrijk water mee gedistilleerd waartoe men eerst de rijpe Krieken met de kerntjes klein stampt, dan in een kuip laat gisten en te samen distilleert of overhaalt, hetgeen een goeden geestrijke drank verschaft die onder de naam van Kirsche wasser is bekend. Men maakt met de Morellen ook een goede wijn en in de wijnlanden wordt het sap met sommige wijnen gemengd om er een mooie kleur en een aangename smaak aan te geven. Het sap van de Krieken en zwarte Morellen wordt ook veel gebruikt om kriek bier te maken en faro mee te bereiden, daar het aan al die bieren een aangename smaak verschaft. Het krieken sap wordt ook inde medicijnen gemengd; met suiker gekookt en gezuiverd kan hete enige jaren tegen het bederf bewaren.

KERVEL, Kervel kruid, in 't Frans Cerfeuil, Aiguille, in ’t Latijn Scandix, is onder de 7de klasse, 8ste sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de kroonvormig geschikte bloemdragende planten en onder de 5de klasse van Linnaeus, Pentandria digynia, planten die met vijf helmstijltjes bloeien en twee stampertjes hebben.
Het riekende Kervel kruid (Scandix odorata van Linnaeus (Anthriscus cerefolium) is een langlevende kruid plant van de Alpen Gebergten die in België ook in de zuidelijke provinciën groeit, veel in de kruidhoven wordt gekweekt en een aangename geur verspreid. Het Kervelkruid (Scandix cerefolium van Linnaeus) is een eenjarige kruid plant die hier veel in de moeshoven alle jaren wordt gezaaid en als toekruid in de keuken om zijn goede smaak wordt gebruikt .Deze kostelijke kruid plant bezit zeer vele deugden, de wel riekende geur die deze plant bevat wordt toegeschreven aan een zeer gele olie, door de heer Thomson ontdekt die er de bestaande krachten van heeft bemerk. Het sap van de Kervel, zegt hij, is een uitmuntend pis afdrijvend middel en zeer goed om door alle waterzuchtige mensen gebruikt te worden. De doctor Desbois van Rochefort, schrijft dat dit sap noodzakelijk moet gebruikt worden, om in de verstoptheid der lever spieren en de geelzucht, een ware goeden uitslag te bekomen; het is ook een goed middel om in pleister bereid het koningszeer en de kliergezwellen te genezen. Dit kruid en de wortels worden ook in pleister bewerkt om de gezwellen der vrouwenborsten en de verstoptheid der geklonterde melk, na het gevolg van een kraambed te verdrijven. De droge Kervel, in poeier gestampt en met honig en zoet varkens vet bereid, geneest den beginnende kanker en het voort eten van de zeren; de wortels op witte wijn laten trekken zijn zeer goed voor de mensen die met de steen of graveel zijn gekweld.

Men zaait gewoonlijk de Kervel in maart of april in goede bereide aarde aan de zonnekant ,in de moeshoven; het bloeit nog binnen het jaar en brengt zaad voort. Men zaait voort deze Kervel van mei tot in september om in de keuken te gebruiken; het zaad kan men drie jaren bewaren. De Scandix odorata wordt ook door het zaad en wortelscheiding vermenigvuldigd.

De gewone Kervel (Scandix anthriscus (Anthriscus sylvestris) groeit hier in Vlaanderen aan de hagen.

De Naaldenkervel (Scandix pecten (Scandix pecten-veneris) zal ik in een bijzonder artikel beschrijven.

KEULE, Boonkruid, Kuen, in 't Frans Sariette, in 't Latijn Satureja ,is onder de 4de klasse, 3de sectie van Tournefort gesteld, door Jussieu onder de familie van de lipvormige bloemplanten en onder de 14de klasse van Linnaeus, Didynamia gymnospermia, tweemachtige, planten die met twee lange en twee kortere helmstijltjes bloemen e naakt zaad dragen.
De Hof-Keule (Satureja hortensis van Linnaeus) is een eenjarige kruid plant van Italië die in België veel in de moeshoven wordt gezaaid en groeit met een vertakte stengel omtrent 20 centimeters hoog, en tweebladige steeltjes waarop van juli tot in de herfst witachtige, purper roze en ringvormige geschikte bloempjes bloeien; deze plant waarvan al de delen een welriekende geur bevatten is warm en droog van aard n wordt derhalve als toekruid bij de salade en om andere moeskruiden, zo als platte Bonen en peulvruchten in te leggen in de keukens gebruikt; het geeft een aangename smaak .

Dit kruid, dat warm gemaakt is en van buiten op den buik gelegd doet de wurgingen, krimpingen en opstijgingen der moeders die door winderigheid veroorzaakt zijn in korte tijd ophouden en verdwijnen. Deze Keule zaai die wel op de plaats waar die eens gestaan heeft zichzelf uit.

De Berg-Keule (Satureja montana van Linnaeus) is een langlevend houtachtig kruid gewas van Italië dat hier in de Kruidhoven door wortelscheiding in de lente wordt vermenigvuldigd; het bezit ook een warme smaak.

De Winter-Keule (Satureja thymbra van Linnaeus) wordt hier inde oranjehuizen gekweekt en door afzetsels vermenigvuldigd. Al de delen van deze plant verspreiden een aangename geur; het is zeer scherp op de tong en wordt veel in Italië en elders als peper inde spijzen gebruikt; in poeiers bereiden met wijn gedronken geneest het de gebreken van de borst en longen, pleisters met tarwemeel daarmee gemaakt en op de heupen gelegd zijn zeer dienstig voor het sciatica.

KINA, Koortsbast, in ’t Frans Quinquina, Cascarille, in ’t Latijn Cinchona, is door Jussieu onder de familie der planten die een rode kleur bevatten inhouden gesteld en onder de 5de klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vijf meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.
De Kina of Koortsbast (Cinchona officinalis van Linnaeus) is een langlevend groot boomgewas van Peru dat met altijd blijvende, langwerpige, ronde bladen, die van onder harig zijn groeit, met bladstelen die op de takken regt overeen staan; bloeit in Peru met trosvormige aren op de stelen en eenbladige, kleine bloemkelkjes die klokvormig in drie zijn getand en trechtervormige bloemkransen, die rond gepijpt en veel langer dan de bloemkelken zijn. De Kina (Cinchona cariboea van Linnaeus) (Cinchona caribbaea) is een langlevend boomgewas van Amerika dat met lange, eivormige, groene bladeren groeit en bloemen voort brengt met lange meeldraadjes die uit de bloemkransen hangen en een zoeten geur verspreiden.

De bloemtros dragende Kina (Cinchona corymbifera van Linnaeus ?) is een langlevend boomgewas van Amerika dat veel in de eilanden Quito, Papayan, Nieuw-Granada en elders groeit, met langwerpige, lansvormige bladeren en met bloem trosjes bloeit. Zijn schors houdt een zeer bittere smaak in en gelijkt ook van krachten op de Cinchona officinalis van Peru. Deze boomschorsen worden voor de anderdaagse koortsen gebruikt; het is door de kunstscheidingen dat de heren Pelletier en Caventon al de heilzame krachten van de Kina hebben ontdekt: enige greintjes van Sulfaat de Quinquina of Koortsenbast zuur, is voordeliger dan een grote dosis van die Kina schors in poeiers gestampt; zeven of acht greintjes van die Sulfaat in de tussen tijd dat de koortsen zich ontwikkelen ,aan de zieken bezorgd beletten de koortsen of doen die tenminste op een opmerkelijke wijze verachteren. De Sulfaat van de Kina, zegt de doctor Guersent heeft een wonderbare kracht en is meer samentrekkend dan de Kina in poeiers, om de werken de spieren te herstellen en ook voordeliger om in de rotte koortsen te gebruiken, inzonderheid die van de vuile dampen de verhitting en ook van besmettelijke ziekten voortkomen. De krachten van den Kina zijn maar in het kaar 1638 in Europa bekend gemaakt; maar al de deugden van die Koortsenbast waren van over zeer oude tijden door de inboorlingen van Peru gekend. De gravin Del Cinchon, echtgenoot van den onderkoning van Peru, was langen tijd met de koortsen gekweld: de gouverneur van Loxa die dit vernam zond haar een pakje met Kina poeiers ,waarvan de deugden hem door een Indiaanse heelmeester waren aanbevolen als een koortsen verdrijvend middel dat aldaar te lande was gebruikt. Na het innemen van die poeiers werd de gravin Del Cinchon van de ziekte bevrijd en bij haar terugkeren naar Europa bracht ze een grote menigte van dit poeier mee wat ze Spanje uitdeelde en al diens krachten kenbaar maakte; waardoor die bomen sedert in ’t Latijn de naam van Cinchona behouden hebben.

In het jaar 1649 ontvingen de eerwaardige paters Jezuïeten te Rome een grote menigte van dit poeier door hun zendelingen uit Amerika over gebracht die ze aan alle kanten in Italië uit menslievendheid verspreidden. Ten dien tijde was de Kina maar onder de geheime geneesmiddelen van sommigen bekend en werd eerst Gravinne-poeder en Jezuïeten- poeier genoemd. Vervolgens heeft de heer doctor Talbot van Sydenham, het recept met al de geheime middelen om de Kina te gebruiken aan de koning Lodewijk XIV verkocht die ze gans openbaar heeft doen maken. Dus vervolgens is Europa aan de gravin Del Cinchon, aan de Jezuïeten en ook aan Frankrijk al de weldaden verschuldigd die de Kina sedert die tijd ten nut der mensen heeft bewerkt.

KLAVER, in 't Frans Treffle, in 't Latijn Trifolium, is onder de 10de klasse, 4de sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de peulvruchtdragende planten en onder de 17de klasse van Linnaeus, Diadelphia decandria, tweebroederige, planten die met tien meeldraadjes bloemen, in twee groepen gescheiden .

Volgens Linnaeus rangschikking vindt men er 48 soorten van, die een of tweejarige en ook langlevende kruid planten zijn en waarvan er 22 verschillende soorten in Vlaanderen en elders in België groeien.

De Winkel -Klaver (Trifolium officinale van Linnaeus (Melilotus officinalis) is een tweejarige kruid plant van Europa, meest Steenklaver genoemd, die hier ten allen kanten in de velden groeit en waarvan ik een apart artikel zal schrijven.

De Klaver met rode bloemen (Trifolium incarnatum van Linnaeus) is een eenjarige plant van Italië die heden in België̈ veel wordt gezaaid en in juli met aller mooiste scharlaken bloemen bloeit.

De Moeras Klaver (Trifolium pratense) is een langlevende kruid plant die veel in de moerassen groeit.

De Alpen Klaver (Trifolium alpestre) groeit meest in België aan de bergen en onbebouwde landen.

De middelmatige Klaver (Trifolium medium van Linnaeus) is een langlevende plant die hier meest in de bossen groeit .

De Aardbei Klaver (Trifolium fragiferum) en de Berg- Klaver (Trifolium montanum) zijn twee langlevende planten, die in Vlaanderen in de moerassen op droge plaatsen groeien.

D e Hop Klaver ( Trifolium agrarium van Willdenow (Trifolium aureum ) is een eenjarige plant, die hier in de moerassen groeit.

De neerliggende Klaver (Trifolium procumbens (Trigonella procumbens) en de draadvormige Klaver (Trifolium filiforme van Linnaeus (Trifolium micranthum) zijn twee eenjarige planten die in de droge velden groeien.

De geelachtige witte Klaver (Trifolium ochroleucum van Linnaeus) groeit meest op droge plaatsen aan de heide.

De Klavers die men meest in België zaait om droog en groen de kruid etende delen te voeden zijn de kruipende Klaver (Trifolium repens) en de purperen Klaver (Trifolium purpureum, (Trifolium rubens) die met lange dikke stengels en veel bladen aan de knoppen der stelen groeien, meest driebladig en somtijds vierbladig groeien, kroonvormig geschikt zijn, roodachtige en sommige witachtige bloemen dragen en veel zaad voortbrengen. Men kan die dikwijls drie of vier maal het tweede jaar afmaaien, en vers of droog gebruiken om de koeien, paarden, schapen, ezels, enz., mede te voeden. Ze worden alle jaren in de velden, moerassen en elders gezaaid, en men laat ook de toemaat van de koeien en andere kruid etende dieren afweiden.

De grote sterk riekende Klaver (Trifolium magnum, acutum odoratum van de oude Kruid beschrijvers of Trifolium bituminosum, Trifolium asphaltaeum)(Psoralea bituminosa) is een eenjarige kruid plant van Zuid-Europa , die in België uit Sicilië en Italië is overgebracht en alhier bij sommige liefhebbers alle jaren in de lente om zijn deugden in de officinale kruidhoven wordt gezaaid; het groeit met een stengel, lange, dunne bladstelen en drie spitse, donker groene bladen omtrent 1 meter hoog, waartussen nog zijtakjes uitspruiten die de bloemstelen vormen waarop van juli tot in september haarachtige, bleekgele bloempjes bloeien die een sterk riekende geur verspreiden en aan de welriekende Steen- Klavers enigszins gelijken. Deze bloempjes worden, terwijl ze bloeien, verzameld; ze bezitten een warme en droge kracht tot in de derde graad gelijk de Bitumen, daarom genezen ze de pijn in de zijde die uit verstoptheid zijn oorsprong heeft en verwekken de maandstonden; die bloempjes op olie folie laten trekken zijn zeer goed om de verbranding te genezen en een zalf mee te maken die onder den naam van bloempjes olie is bekend.

Hippocrates en andere beroemde Griekse Kruiden kenners hebben de eigenschappen van deze sterk riekende Klavers beschreven en zeggen dat ze goed zijn tegen de vallende ziekte en derdendaagse koortsen; dat ze niet alleen de maandstonden verwekken, maar ook de vrucht en nageboorte doen voortkomen, als een vrouw na het baren niet goed gezuiverd is; daarom mogen bevruchte vrouwen die nooit gebruiken noch er zelfs aan rieken.

De bladeren of bloemen gestoten en met azijn opgelegd zijn goed voor degenen die van vergiftige of venijnige dieren gebeten zijn. Die de jicht of kramp heeft neemt een handvol van deze Klavers, in brandewijn geweekt, om de leden mee te smeren en goed te wrijven waardoor ze spoedig genezen. Het gedistilleerd water van gans dit kruid is zeer dienstig om al de voorzegde gebreken te genezen. De bloemen van al die Klavers zijn zeer aangenaam voor de bijen die er ook veel honig uithalen; maar de Klavers zijn koud en droog van aard, en de jonge bladen bezitten veel koolstofzuur (acidecarbonique) welk de kruid etende dieren en vooral de koeien soms kan doen opzwellen en droevige voorvallen veroorzaken .

Men heeft bemerkt dat de voeding met verse jonge klavers , door de gisting in de maag der kruid etende dieren, een zeker gedeelte van dit koolstofzuur vormt, hetgeen die opzwelling der dieren veroorzaakt. Niets is dan zo noodzakelijk als een middel bij de hand te hebben om de dieren te doen innemen en dat gas te kunnen doen verminderen. Zulk een eenvoudig middel is Ammoniak (Alcali volatil) met enkel een lepel van die Ammoniak in een glas water te mengen en dit die opgezwollen dieren te doen inzwelgen, bekomt men een goede uitval, ziet men geleidelijk aan die opzwelling verminderen en op minder dan een uur die dieren geheel in hun natuurlijke staat herstellen. Ik nodig alle eigenaars en al wie belang in de landbouw stelt uit zo een gemakkelijk en nuttig middel ten platteland aan de pachters te willen meedelen en hun aan te moedigen dit te gebruiken waardoor men de droevige gevolgen van de opzwelling der kruid etende dieren kan verhelpen; want het is heden algemeen bekend dat dit eenvoudig middel ten hoogste dit doel bereikt. Maar de landbouwers zijn nog dikwijls slaven van voorvaderlijke overleveringen; want nog velen als die ongelukkige opzwelling aan hun koeien voorvalt maken een doorboring in de linker zijde der maag vliezen, juist boven het punt van de buik in de maag, om alzo een uitgang aan dat gas geven die de maag en de darmen hevig doet optrekken en scheuren; maar deze bewerking kan de beesten doen sterven en als ze daarvan genezen blijven ze nog lange tijd kwellen, vermageren en eindigen met bijna geen melk meer te geven.

Ik heb zelf de krachten van de Ammoniak bemerkt op tien koeien die door het eten van jonge verse Klavers in september opgezwollen waren; negen zijn er mee genezen ,en enkele een is geborsten, ter oorzaak dat er geen Ammoniak genoeg bij de hand was en men die heeft kunnen gebruiken. Een ander persoon van mijn kennis heeft ook de Ammoniak op twee van zijn koeien die van de Klavers opgezwollen waren ,gebruik en daarmede een goede uitslag bekomen.

M. Thénard heeft ook deze wijze van de Ammoniak te gebruiken om de opgezwollen kruid etende dieren te genezen aan de leraars der Vee artsenij school te Alfort kenbaar gemaakt die er de uitwerkende krachten van hebben bevestigd. Niet tegenstaande dit zo heilzame als gemakkelijk middel schrijft men nog in een der laatste nummers van een vee artsenij- kundig blad door de heer Girard zoon voor zijn dood uitgegeven van een middel welk de doctor Ranque van Orleans, tegen het opzwellen der kruid etende dieren heeft ontdekt; zie hier het voorschrift; Neem 1 liter wijngeest aan 18 graden (Alcohol) 3 decigram ganzenvoet (Chenopodium botrys) 7 decigram toppen van koude Pepermunt (Mentha piperita) 3 decigram Sassafras laurier (Sassafras albidum ) 3 decigram Nardus zaad (Nigella sativa of arvensis) die men tezamen in een distilleer fels, goed toegestopt, bij het vuur 36 uren laat trekken en dat 17 of 18 greintjes wel riekende Kamfer likeur bij meng, daarna door een fijne doek laat lopen en dan in een fles doet die men goed toestopt om te bewaren. Men geeft van die drank aan de opgezwollen kleine dieren een lepel en aan de grote kruid etende dieren drie lepels en als het opgezwollen niet aanstonds vermindert geeft men ze nieuwe dosis. Dit recept kan zeer goed in sommige voorvallen als hulpmiddel dienen; maar de ervarene veeartsen en landbouwers kunnen veel gemakkelijker zich bedienen van de Ammoniak, dien algemeen bij de apothekers te vinden is en terwijl een lepel met een glas water ingegeven, voldoende is om de opgezwollen dieren te helpen.

KLAVERZURING, Zuurklaver, Zuurkruid, Koekoeksbrood, in ’t Frans Alleluja, Pain de Coucou, Oxalide, in ;’t Latijn Oxalis , door Tournefort Oxys genoemd en onder zijn 1ste klasse, 8ste sectie gesteld der klokvormige bloemplanten; door Jussieu onder de familie van de Ooievaarsbekken en onder de 10de klasse van Linnaeus, Decandria pentagynia, planten die met tien meeldraadjes bloemen en vijf stampertjes hebben .

De veelkleurige Klaverzuring (Oxalis versicolor van Linnaeus) is een e kleine bloembol plant van de Kaap ,die met veel stengeltjes, elk met drie hartvormige blaadjes bekroond, alle jaren in de winter uit de bloembolletjes schiet en met steeltjes waarop meest in april bloempjes met vijf witachtige roze blaadjes bloeien die met zeer lieflijke roodachtige boordjes gespikkeld zijn.

De Geiten voet Klaverzuring (Oxalis caprina van Linnaeus ?) is een langlevende kleine bloembol plant van Ethiopië die met stengels en grotere bladeren dan de voormelde alle jaren uit de bloembolletjes spruit en van april tot in juni bloeit met dubbele en enkele geelachtige bloemen die een aangename reuk verspreiden.

De purperen Klaverzuring (Oxalis purpurea van Linnaeus) is een langlevende bloembol plant van Afrika, die met schachtjes en donker groene, ronde blaadjes groeit en met mooie purperachtige bloempjes bloeit.

De violetachtige Klaverzuring (Oxalis violacea van Linnaeus) is een langlevende bloembol plant van Canada die met kruidachtige schachtjes en donkergroene blaadjes groeit en met zeer mooie violette bloem trosjes bloeit.

De kamvormige Klaverzuring (Oxalis pectinata van Willdenow?) is een langlevende kruid plant van de Kaap die met zeer bladerige stengels groeit e waarvan de bolachtige wortels veel in de warme landen met vlees en andere spijzen worden gegeten.

Men kweekt hier nog de vlees kleurige Klaverzuring (Oxalis incarnata van Linnaeus) en de Oxalis asinina ?van Willdenow, die beiden van de Kaap oorsprong zijn.
Het geel Koekoeksbrood (Oxalis Alleluja), dat door de nieuwe kruidkenners Oxalis corniculata wordt genoemd schijnt volgens Linnaeus een eenjarige plant van Italië̈ te zijn; maar volgens den Hortus Gandavensis, (Gent) is die Oxalis corniculata een langlevende zeer kleine plant die in Vlaanderen en elders in België̈ ten alle kanten in de velden en landen groeit met stengels door drie blaadjes bekroond die van in maart of omtrent april uit de aarde spruiten en wel 12 tot 14 centimeters hoog groeien en ook met blote steeltjes die uit de wortels schieten en waarop meest in mei kleine witte bloempjes bloeien die veel zaadjes voortbrengen welke in heel kleine zaadhuisjes, gelijk zakjes zijn besloten. Het witte Koekoeksbrood (Oxalis acetosella van Linnaeus) is een langlevende kleine kruidplant van Europa die in Vlaanderen en elders ten alle kanten op belommerde plaatsen in de bossen groeit met stengels door kleine hartvormige blaadjes en fijne haartjes bekleed en waarop meest in mei witte vijfbladige bloempjes bloeien; maar die soms medesoorten voortbrengt welke blauwachtige bloempjes hebben. Deze twee gemelde Koekoeksbroden werden van de oude kruidkenners Trifolium acetosum flore alba en Trifolium acetosum lutea geheten.

De Klaver zuring en die van vreemde landen alhier zijn overgevoerd worden in de winters meest in potten in de oranjerie gekweekt, alwaar ze vroeg bloemen. Ze bezitten dezelfde zurigheid als de Hof zuring en ook veel potas zuur om in de geneesmiddelen te gebruiken. De kunstscheiders hebben sedert enigen tijd ondervonden dat het potas zuur wat men uit de Koekoeksbroden trekt veel krachtiger en vervolgens aan de zieken voordeliger is.

Het koekoeksbrood wordt veel door afkooksel en als verkoelende drank aan de zieken bevolen; het sap daaruit gehaald is zeer dienstig aan de mensen en kinderen die met koningszeer, klier gezwellen en langdurige vel ziekten gekweld zijn; dit sap overgehaald bezit dezelfde zure krachten als de Wolfsmelk, Duivelsmelk en de Bryonia wortels. Dit kruid is hier te lande om zijn deugden zo bekend dat de landlieden het gaan opzoeken om als toekruid te eten er kruidkoek nee te bakken en tot bloedzuivering te gebruiken. Het water waarin dit kruid gekookt i is zuivert de mond en stelpt de dorst.

KLEEFKRUID, Onze Lieve Vrouwe Bedstro ,in 't Frans Gratteron, in 't Latijn Galium, is door Jussieu onder de familie van de planten die rode verf inhouden gesteld en onder de 4de klasse van Linnaeus, Tetrandria monogynia, planten die met vier helmstijltjes bloemen en maar een stampertje hebben.
Het Kleefkruid (Galium aparine van Linnaeus) is eenjarige kleine kruidplant van Europa die in België̈ ten alle kanten in de velden, bouwlanden, grachten, wegen en hagen groeit met dunne, vierkante, vertakte stengels en lange, smalle bladen die rondom de stelen stervormig zijn geschikt en op de Meekrap gelijken en waarop meest in juli witte bloempjes bloeien die zaadjes met klisachtige, ruwe haartjes bedekt voortbrengen welke aan de kleren en schapen kleven.

Gans dit kruid is ruw en kleeft aan al wat het aanraakt ;het werd derhalve van de oude Kruidkenners Philanthropos genoemd. Men vindt dit kruid heden in veel rangschikkingen onder de Caille-lait, Onze Lieve Vrouwe Bedstro beschreven; maar het Kleefkruid heeft een bijzondere kracht en Lobel zegt dat het gedistilleerdwater van geheel dit kruid zeer goed is drie of vier lepels daags daarvan ingenomen om allerhande vloeden en teelt loop te stelpen; het wordt ook met nut te drinken gegeven aan de mensen die met de rodeloop en de geelzucht gekweld zijn; het sap is ook bekwaam om de hitte van de kanker te verzachten; het poeier van het droog kruid is zeer goed in de bloedende wonden gedaan om die te doen helen en zuiver te genezen.

KLEIN BORZEKRUID, Peperwortel, in ’t Frans Drave. in ’t Latijn door Tournefort Alysson lunaria genoemd; door Jussieu onder de familie van de kruisvormige bloemplanten gesteld en onder de 15de klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliculosa, vier machtigen, planten die met vier grote en twee kleine helmstijltjes bloemen en peulvormige vruchten met schelpjes voortbrengen.

Het Muur-Klein Borzekruid (Draba muralis van Linnaeus) is een eenjarige kruidplant van Europa die in België̈ en elders te alle kanten op de oude muren en tussen de steenspleten groeit met witte wortels en veel eivormige blaadjes waaruit dunne, roodachtige stengels ,van omtrent 25 centimeters hoog, spruiten die met twee of drie zijstelen en bladeren zonder stelen groeien en waarop meest in juli bloempjes met witte bloem- kransen bloeien, die eironde vruchten voortbrengen met roze zaadjes die in het midden als borzekens blijven staan. Al de delen van dit gewas hebben een zeer scherpe smaak.

Het vroeg Klein Borzekruid (Draba verna van Linnaeus) is ook een eenjarige kruidplant van Europa die in Vlaanderen en elders in België̈ in de zandachtige velden en op droge plaatsen groeit met gekerfde en getande bladen en blote schachten waarop meest vroeg in de lente tweebladige witte bloempjes bloeien die op de kleine Bergvlier gelijken.

De Draba alpina van Linnaeus ie een langlevende kruidplant van de Alpen gebergten die veel in Italië̈ en elders groeit met blote schachten, gehele, lansvormige bladeren en witte bloemen die op de Bergvlier gelijken.

Het zaad van deze planten is zeer heet van smaak, scherp bijtend op de tong en warm van aard; het werd in de oude tijden, eer de peper was bekend, veel met allerlei spijzen gemengd, en wordt heden nog door sommige bergbewoners in Savoie gebruikt.

KLEIN KLISKRUID, Bedelaars Luizen, in ' t Frans Lampourde, in ' t Latijn Xanthium, is door Jussieu onder de familie van de bloemtros dragende planten gesteld en onder de 21ste klasse van Linnaeus, Monoecia pentandria, eenhuizige met bloemen van het mannetjes en wijfjes geslacht die op dezelfde stam afzonderlijk bloeien.

Het Klein Kliskruid (Xanthium strumarium van Linnaeus) is een eenjarige kruidplant van Europa die in België̈ en elders veel in het wild groeit en hier meest aan de grachten ,kanten en uitgedroogde poelen die ’s winters onder water staan en ook soms in de droge, woeste velden groeit met grote, hartvormige, gekerfde, bleek groene bladeren, hoekige, vertakte zwart gespikkelde en getekende stengels en verspreide stelen omtrent 30 of 40 centimeters hoog met bloempjes die op bijzondere okselstelen groeien en de toppen omvatten en wel gauw uitvallen en meest in augustus ruwe vruchten voort brengen die als de klissen ook aan de kleren en haar blijven hangen en soms de gedaante van de Plataan vruchten hebben waarop ze zeer goed gelijke, het sap en kruid van geheel deze plant worden gebruikt om de kliergezwellen te genezen. Het heeft de Latijnse naam van Strumaria verkregen omdat die plant de kropzweren geneest en is Xanthium genoemd omdat het een stof bezit die het haar rood kan doen worden; ten dien einde worden de vruchten verzameld en wel met water geweekt om er het hoofd mee te wassen.

KLEIN PENNINGKRUID, Scheefbloem, in ‘t Frans Ibéride, in 'Latijn Iberis door Tournefort Thlaspidium genoemd; is door Jussieu onder de familie van de kruisvormige bloemplanten gesteld en onder de 15de klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliculosa, viermachtige, planten die met vier grote en twee kleine helmstijltjes bloemen en kleine peulvruchten voortbrengen.

Het Klein Penningkruid dat alle maanden bloemt (Iberis semperflorens van Linnaeus) is een langlevend, half-houtachtigkruid- gewas van Sicilië̈ en Perzië̈ dat hieromtrent 20 centimeters hoog groeit, met een stengel en veel dunne zijtakjes en kleine, wigvormige, verspreide blaadjes; bloeit met bloemtrosjes en vier witte bloemblaadjes die kleine peulvruchten voortbrengen welke op het Kers zaad wel gelijken.

Het Gibraltar Klein Penningkruid (Iberis gibraltaria van Linnaeus) is ook een langlevend houtachtig kruidgewas van Gibraltar, dat met een stengel en getande bladen op de toppen groeit en met witte bloempjes bloeit. Deze twee planten moeten hier ’s winters in de oranjehuizen zijn bevrijd en kunnen door het zaad, afzetsels en inleggers vermenigvuldigd worden.

Het altijd groen Klein Penningkruid (Iberis sempervirens van Linnaeus) is een half-houtachtig kruidgewas van Griekenland dat met kleine stengels en altijd blijvende, groene, scherppuntige, lijnvormige bladeren groeit en hier meest in juni met bloemtrosjes en witte bloempjes bloeit.

Het steen Klein Penningkruid (Iberis saxatilis van Linnaeus) is een houtachtig kruidgewas van de Alpen gebergten dat met lansvormige, dikke bladeren groeit en ook meest in juni bloemtrosjes en witte bloempjes voortbrengt.

Het zonneschermig Klein Penningkruid (Iberis umbellata van Linnaeus) is een eenjarige kruidplant van Europa die hier in de bloemhoven wordt gezaaid en groeit met een vertakte stengel omtrent 20 of 25 centimeters hoog met lansvormige, scherpe blaadjes; het bloeit bijna de gehelen zomer met trossen en veel witte bloempjes die veel ronde peulvruchten met zaadjes voortbrengen. Men vindt er enige medesoorten van met roodachtige en roze bloempjes; waar deze gewassen eens gestaan hebben zaaien ze zich veel zichzelf uit. .Deze laatste drie planten worden hier in de hoven gekweekt en on hun liefelijke bloemen geacht.

Het bitter Klein Penningkruid (Iberis amara van Linnaeus)is een eenjarige kruidplant, die hier in België̈ in de droge, zandachtige velden en onbebouwde landen groeit met vertakte stengel en lansvormige bladeren die aan de wortels scherp getand en gekerfd zijn; het bloeit met trosjes op de toppen en witte bloempjes die veel zaad voortbrengen.

Het Klein Penningkruid met blote stengels (Iberis nudicaulis van Linnaeus (Teesdalia nudicaulis) is een eenjarige kruidplant die ook in Vlaanderen en elders in België̈ groeit met bochtige bladeren en blote stengels.

Het welriekend Klein Penningkruid (Iberis odorata van Linnaeus groeit meest in Zwitserland en Italië̈ en wordt hier ook in sommige kruidhoven gezaaid en met dolken verplant. De welriekende wortels van dit kruid met zoet varkensvet bereid, zijn door hun warme en brandende aard zeer dienstig om op de heup te leggen van degenen die het jicht of heupjicht hebben; de bladeren met Alantwortels gestoten genezen niet alleen de heupjicht en sciatica, zegt Dodonaeus, maar ook de miltzucht en allerlei schurft en krabben (Zie Dodonaeus Kruidboek 24ste kapittel, bladzijde 119).

KLIMME, Maagden- Wijngaard, Maagdenpalm, in ‘t Frans Vigne-Vierge, in 't Latijn Cissus, van Tournefort Vitis en ook Ampelopis quinquefolia genoemd, door Jussieu onder de familie van de Wijngaard ranken gesteld en onder de 4de klasse van Linnaeus, Tetandria monogynia, planten die met vier meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.
De vijfbladige Klim (Cissus quinquefolia (Parthenocissus quinquefolia) is een langlevend rankgewas van Noord-Amerika dat met lange ranken en zeer mooie groenblinkende en vijf-vingervormige bladen, op de ranken verspreid groeit die omtrent de herfst een purperachtig rode kleur verkrijgen; maar de bloemen zijn van weinig belang. Deze nieuwe plant wordt hier meest geplant om de zomerhuizen en prieëlen mee te bekleden die ze door hun mooie groen blinkende bladen zeer lommerrijk versiert en wordt op de wijze van de Klimop door inleggers vermenigvuldigd. De zure Klim (Cissus acida (?) van Linnaeus) is een langlevend rankgewas van Amerika dat met donkergroene en gladde, eivormige bladeren groeit en hier inde warme serres wordt gekweekt. De Klim met ongelijke bladeren (Cissus heterophylla Parthenocissus heterophylla ) is een langlevend rankgewas van Amerika, dat hier enkel sedert enige jaren is bekend en groeit met mooie geschakeerde bladen. Deze twee laatst gemelde planten verschillen maar weinig van de Wijndruiven, tenzij door de veelheid der vruchten die eenzadig zijn en hier in ons klimaat zeldzaam hun rijpheid verkrijgen. Om aangename en rijpe vruchten te bekomen zouden ze hier in een goede matige of warme serre moeten gekweekt worden. Gelijk sommige van die planten en vooral de Heterophylla, aller mooiste geschakeerde bladeren voortbrengen, worden ze van veel liefhebbers geacht en door inleggers vermenigvuldigd.

KLIMOP, Veil, Heft bladen, Heilloof, in ‘t Frans Lierre, in ‘t Latijn Hedera, is door Jussieu onder de familie van het Geitenblad gesteld en onder de 5de klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vijf meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben .
De Klimop (Hedera helix van Linnaeus) is een langlevend houtachtig rankgewas van Europa dat te alle kanten in België̈ en elders aan de bomen en muren groeit met eivormige, donker- groene bladeren op de ranken verspreid die zeer lommerrijk groeien; bloeit meest in juli met vijf lange bloemblaadjes en brengt ook in den herfst zwartachtige bessen voort, met vijf kiempjes in de vruchten en zaadjes die met vel vliesjes bekleed zijn. Deze Klimop groeit hier soms wel 18 meters hoog en grijpt met zijn kleine worteltjes, die zich aan de ranken bevinden, de tronken, muren en bomen vast, welke het weldra in enige jaren met zijn groene bladeren en lieflijke bessen versiert. De bessen en bladeren vers gepluk worden veel in de medicijnen bereid. De groene bladeren van de Klimop in wijn gezoden helen de grote wonden en zweren en genezen de kwade, voorts etende zeren. De bladeren zijn ook zeer nuttig voor de mensen die fistels dragen om de etter gaten open te houden. De groene bladeren in de azijn geweckt doen de eksterogen op de voeten zachtjes verdwijnen. De bloemen vers geplukt, met was, citroenen en olie vermengd en als pleister gebruikt doen de verbranding zeer goed genezen. De bessen drijven de maandstonden aan en op wijn geweekt en gedronken jagen het graveel en de steen af; maar te veel daarvan gebruikt beroert de zinnen. Het water dat men door een afgesneden rank uit de plant trekt en in een fles laat druppen doodt de luizen en neten. De bladeren van den Klimop worden ook van de geiten, herten en veel andere kruid etende dieren gezocht die daarvan goede melk geven.

Men vindt nog bij sommige liefhebbers den Klimop van Canada (Hedera quinquefolia van Linnaeus (Parthenocissus quinquefolia?), met zijn mooie vijfvoudige, klein getande en groene eivormige bladeren die met draadvormige meeldraadjes bloeit en trossen met geplekte bessen in drie verdeeld, voortbrengt. Deze beide planten worden door de zaden en inleggers vermenigvuldigd.

KLISSE, Groot Klissenkruid, Dokkebladen, in ’t Frans Bardane, Glouteron, in 't Latijn Arctium, door Tournefort Lappa genoemd; door Jussieu onder de familie van de as makende kruiden gesteld en onder de 19de klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia aequalis, samenhelmige, 1ste orde, planten die tweeslachtige bloemen dragen die zowel inde stralen als rond de omgang geschikt zijn en met verscheidene meeldraadjes met hun helmknopjes samengegroeid bloeien.

Het Klissenkruid (Arctium lappa van Linnaeus) is een twee- jarige plant van Europa die in België̈ in de onbebouwde velden groeit met bladstelen en hartvormige bladeren die uit de wortels spruiten, waaruit nadien stengels schieten, die omtrent 25 of 30 centimeters hoog groeien en waarop de klissen in augustus groeien en die kleven en ook aan het haar blijven hangen.

De Klis of Dokkebladen (Arctium bardana van Willdenow) (Arctium lappa) is een tweejarige plant van Europa die in Vlaanderen en elders veel aan de wegen en grachten in vette en onbebouwde landen en boomgaarden groeit met grote bladstelen, lange, hartvormige bladen en vertakte stengels die te midden uitschieten en waarop ook klissen groeien die op de voormelde gelijken. Deze planten groeien met dikke wortels door zwarte schors bedekt die een vette, slijmachtige stof inhouden, heet van aard zijn en matig drogen en verteren; die wortels gestoten zijn zeer dienstig om op de kropzweren en kliergezwellen te leggen: twee ons van die wortels, zegt de kundige geneesheer Percy, in een liter water gekookt en gedeeltelijk warm ingenomen, is een zweet verwekkend middel. Deze wortels worden ook apart voor vele ziekten bij de apothekers bereid als om de haarworm, krauwel, hoofdzeer, dauwworm der kinderen en het schurft te genezen. Deze planten hebben, om de eigenschappen die ze inhouden, in sommige landstreken den naam van Schurft kruid verkregen. De heer Percy meldt dat hij het sap uit die wortels en kruid heeft geperst en nadien gebruikt om de zweren tot etter aan te drijven en zonder littekens te genezen. Hij schrijft dat hij een half glas van dit sap met omtrent zoveel olijf olie en een weinig mijnlood, met zoet vet heeft gemengd en daarvan een groene haarzalf heeft gemaakt waarmee hij al de voormelde gebreken met de besten uitslag heeft genezen.

De geneesheer Richard schrijft dat de wortels en jonge uitspruitsels van dit Klissenkruid in het water gekookt zeer goed als spijs de Schorseneren en Aderkruid kunnen vervangen en op dezelfde wijze bereid en gegeten ook de smaak en het voedsel van de Artisjokken hebben. Deze planten worden hier in de Kruidhof der Hoogeschool door het zaad vermenigvuldigd en zijn hier te lande van overouds bekend.

KLOKBLOEM, Klokskenskruid, Halskruid, Belvedere, in het Frans Campanule, in ;t Latijn Campanula, is onder de 1ste klasse, 8ste sectie der klokvormige bloemplanten van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van het Halskruid en onder de 5de klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vijf helmstijltjes bloemen en maar een stampertje hebben.

Volgens Linnaeus rangschikking vindt men 64 verscheidene soorten van die planten die in Europa en elders groeien; gelijk de bloemen en het kruid maar zeer weinig nuttige delen inhouden en nergens in de medicijnen worden gebruikt, zal ik enkel deze beschrijven die om hun lieflijke bloemen hier in de hoven worden gekweekt en ook in sommige streken in het wilde groeien.

De Alpen Klokbloem (Campanula alpina) is een langlevende kruidplant van Zwitserland met kleine stengels die van mei tot in juli bloeit met mooie ,grote klokvormige bloemen die een lieflijk blauwe kleur hebben.

De Klokbloem met perzikbladen (Campanula persicifolia van Linnaeus) is een langlevende kruidplant van Europa die in struiken groeit met stengels van omtrent 40 centimeters hoog en van juni tot in augustus bloeit met lieflijke dubbele blauwe of witte bloemen volgen de medesoorten die men door het zaad daaruit bekomen heeft.

De Klokbloem met windsels (Campanula trachelium) is een langlevende plant met scherpe, hartvormige bladeren en stengels die omtrent 50 centimeters hoog groeien; bloeit in juni en juli met dubbele blauwe bloemen; er zijn ook medesoorten die dubbele witte bloemen dragen.

Het groot Klokskenskruid (Campanula grandiflora van Linnaeus) (Platycodon grandiflorus) is een langlevende plant van Siberië̈ die met vertakte stengels groeit en scherpe, zonder stelen, getande bladeren die aan twee zijden scherp en aan de toppen der stengels vast zijn; bloeit hier meest in juli met aller mooiste grote enkele donker blauwe bloemen die met witachtige stralen stervormig zijn waarvan men zeer mooie dubbele bloemen door het zaad heeft verkregen.
De Klokbloem met brede bladen (Campanula latifolia van Linnaeus) is een langlevende plant van de Alpen gebergten; het groeit hier met lansvormige bladen en stengels die omtrent 60 tot 70 centimeters hoog groeien en waarop van juni tot in juli aller mooiste zuiver witte bloemen groeien die als aren aan de toppen bloeien.

De Klokbloem met hartvormige bladen (Campanula carpatica) is een nieuwe kruidplant van de Krapach berg (Karpaten?) die hier met zeer lieflijke blauwe bloemen in juli bloeit.

D e Hof -Klokbloem (Campanula medium van Linnaeus) is een tweejarige plant van Duitsland die hier in de hoven wordt gezaaid en groeit met gestrekte, gewolde bladen aan de wortels waaruit het tweede jaar vertakte stengels schieten die omtrent 40 of 50 centimeters hoog groeien en meest van juni tot in augustus grote, blauwe, klokvormige bloemen dragen; men kan door het zaad ook witte en dubbele bloemen verkrijgen en die ze met in potten in de oranjerie te plaatsen bijna geheel de winter doen bloeien.

De Klokbloem met lijnvormige bladen (Campanula linifolia van Willdenow is een langlevende kruidplant van Oostenrijk die hier bijna van juni tot in september bloeit met aller liefste bleek blauwe bloempjes.

De gele Klokbloem (Campanula aurea van Linnaeus) een Ipomoea? is een langlevend, houtachtig kruidgewas, dat met lansvormige bladeren en stengels van omtrent 60 centimeters hoog groeit en van augustus tot in september bloeit met trosvormige aren en grote, gele oranje bloemen die smal verdeeld hangen. Deze plant moet hier ’s winters in de oranjerie bevrijd zijn.

Het spitsvormig Halskruid (Campanula pyramidalis van Linnaeus) is een kruidplant van Italië̈ die van daar eerst in België̈ in het jaar 1589 aan Clusius, door den eerwaardige heer Gregorius van Reggio gezonden is geweest, en alsdan onder de naam van Pyramidalis villosa latifolia was bekend. De wortels zijn witachtig en blijven veel jaren over; soms worden ze door ouderdom heel dik en knoopachtig; er groeien eerst hartvormige groen blinkende, getande en gekerfde bladeren aan en er spruiten spitsvormige stengels uit die alle jaren vergaan, en wel soms 1 meter hoog groeien met lansvormige bladeren; bloeit van juli tot in september met klokvormige, bleek blauwe bloemen die de stengels bijna van onder tot boven bekleden en een pyramide verbeelden; men vindt er een medesoort van die er zeer goed op gelijkt.

Deze planten worden, zodra het zaad rijp is, op een goede standplaats gezaaid en nadien met dolken verplant; ze moeten veel water in de droge seizoenen hebben en om er alle jaren mooie bloemen van te verkrijgen moet men in de lente een of twee wortels van de struiken die in de grond blijven, afsnijden en die in potten planten en voor dat ze beginnen te bloemen in de schaduw in de huizen of in de oranjerie plaatsen.

De Campanula nitida van de Hortus Kew is een langlevende plant van Amerika die hier ook in de kruidhoven wordt gekweekt.

De Campanula rapunculoides, de Campanula glomerata en de Campanula cervicaria, allen van Linnaeus, groeien veel in België̈ in de bossen en droge moerassen. Al deze Klokkruiden worden meest door struikscheiding en door het zaad vermenigvuldigd.

KLOKSKENSKRUID VAN CANARIEN, in 't Frans Canarine, in ’t Latijn Canaria, door Tournefort Campanula genoemd; door Jussieu onder de familie van de Klokbloemen gesteld en onder de 6de klasse van Linnaeus, Hexandria digynia, planten die met zes meeldraadjes bloemen en twee stampertjes hebben.

Het Klokskenskruid (Campanula of Canaria campanula van Linnaeus) (Canarina canariensis) is een langlevende plant van de Canarische eilanden die veel in het eiland Madera groeit van waar het naar België̈ is overgebracht; het groeit met kleefachtige en door lijm bedekte bladeren en vertakte stengels, omtrent 1 meter hoog; bloeit van in januari, maar doch meest in maart, met zeer mooie grote, gele, klokvormige bloemen en bloembladen wiens boorden gestraald en saffraanachtig gestreept zijn; ze brengen zaadhuisjes met zes hutjes en veel zaadjes voort. Deze Canaria campanulata verschilt enkel van de Klokjesbloemen door de natuurlijke delen daar de Klokbloemen vijf meeldraadjes en een stampertje hebben ,terwijl deze bloem zes meeldraadjes en twee stampertjes heeft . Deze mooie plant die men bij verscheidene van onze kundige bloemkwekers kan verkrijgen moet in ons klimaat in de matige serre gekweekt worden en kan in den herfstdoor uitlopers en struikscheiding vermenigvuldigd worden.

KNAVEL, Kreupelgras, in ’t Frans Gnavelle, in ’t Latijn Scleranthus, van Tournefort Alchimilla en onder zijn 15de klasse, 4de sectie gesteld der planten die met meeldraadjes zonder bloembladere bloeien; door Jussieu onder de familie van de Porselein en onder de 10de klasse van Linnaeus, Decandria digynia, planten die met tien meeldraadjes bloemen en twee stampertjes hebben.

De eenjarige Knavel (Scleranthus annuus van Linnaeus) is een eenjarig, klein kruidgewas van Europa dat zeer veel in Vlaanderen en elders in België̈ in de onbebouwde landen en velden, op zandachtige, droge en vochtige plaatsen, meest van juni tot in oktober wordt gevonden en groeit met dunne stengeltjes langs de aarde verspreid welke in zeer veel knoopjes als lidjes zijn verdeeld en een roodachtig kleur hebben; er groeien zeer veel kleine blaadjes aan en er bloeien van in juli tot augustus kleine geelachtige witte hoopjes op die aan elk knoopje vormig verzameld en zo menigvuldig zijn, dat al de stengeltjes van dit gewas er geheel mee beladen en bijna door de zaadjes die in de bloemkelkjes zonder zaadhuisjes groeien bedekt zijn; waardoor die plant in de volkstaal de naam van Duizendkoren heeft bekomen.

De overblijvende Knavel of Kreupelgras (Scleranthus perennis van Linnaeus) is een langlevende kruidplant van Europa die in België̈ op vochtige en droge plaatsen aan alle kanten in de velden en open lucht groeit met dunne en veel geknoopte stengels die omtrent 10 of 14 centimeters hoog groeien met zij zijtakjes waaraan veel kleine, smalle blaadjes groeien en waarop hier, meest in juli, kleine graskleurige bloempjes bloeien die veel zaadjes voortbrengen; dit hele gewas is grijsachtig wit en schijnt een medesoort van het Varkensgras te wezen.

Deze kruidplanten hebben een merkelijk verdrogende kracht en zijn zeer goed om de wonden te doen helen en toe te sluiten. De kruiden gezoden en met enigen drank ingenomen worden zeer krachtig gevonden, zegt Lobel, zoals het Breukkruid, om de scheuringen der darmen te helen; men heeft menige mensen van dergelijke gebreken zien genezen door die kruiden enkel als afkooksel te gebruiken. Ze zijn om hun deugden van over zeer oude tijden hier van sommige landlieden bekend en worden tot verzachting der darmen en tegen den buikloop en rode loop hier te lande gebruikt. Het poeier van die kruiden met wijn gedronken kan de te lange achter blijvende pis verwekken en drijft ook de steen van de nieren en blaas. Het water van dit kruid gedistilleerd en acht dagen gedronken opent alle verstopping en geneest volkomen de geelzucht; het zaad kan ook de wormen der jonge kinderen doden.

De vruchtbare Knavel (Scleranthus polycarpos van Linnaeus) (Scleranthus annuus subsp. polycarpos) groeit meest in Zuid-Frankrijk, Italië̈ en elders in 't wild en wordt ook voor dezelfde gebreken in de geneesmiddelen gebruikt.

KNOOPGRAS, Lidgras, Schaapgras, Lammergras, in het Frans Fétuque, in 't Latijn Festuca, door Tournefort Gramen genoemd, is door Jussieu onder de familie van de grasplanten gesteld en onder de 3de klasse van Linnaeus, Triandria digynia, planten die met drie meeldraadjes bloeien en twee stampertjes hebben.

Het Knoopgras dat op de Dravik gelijkt (Festuca bromoides van Linnaeus) is een eenjarig gras dat veel in Vlaanderen in de velden groeit.

Het Schaapgras of Lammergras (Festuca ovina) is een langlevend gras dat in België̈ en elders op droge plaatsen in de velden en op de bergen groeit.

Het rood Knoopgras (Festuca rubra van Linnaeus) is een langlevend gras dat meest op droge plaatsen groeit.

Het rattesteert Knoopgras (Festuca myuros van Linnaeus) (Vulpia myuros) groeit veel in Vlaanderen op droge plaatsen en onbebouwde landen. De volgende soorten, die allen onder de langlevende grasplanten zijn, groeien in België̈ en elders : De Festuca decumbens van Linnaeus, (Danthonia decumbens) wordt in de dorre weiden gevonden; de Festuca amethystica (?) groeit hier in de droge bossen; de Festuca elatior groeit in de moerassen; de Festuca dumetorum (?) groeit ook in de bossen; de Festuca duriuscula groeit in de droge moerassen; de Festuca fluitans van Linnaeus, (Glyceria fluitans) groeit hier in de vochtige grachten; de Festuca glauca wordt hier in de moerassen gezaaid.

Al deze Knoopgrassen worden door de schapen, paarden, ezels, koeien en andere kruid etende dieren om hun hardheid, de zoete stof die ze inhouden en goede voeding, zo wel droog als groen, willig en gretig gezocht; de hazen zijn er zeer op verlekkerd. Veel van die harde grassen worden in de moeras landen gezaaid daar de paarden die om hun zoete en aangename smaak bij voorkeur droog en groen eten.

KOEKOEKSBLOEM, Moeraskers, kleine Waterkers, bittere Kers, in ’t Frans Cresson des prés , in ’t Latijn Cardamine , is onder de 5de klasse, 4de sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de kruisvormige bloemplanten, en onder de 15de klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliquosa, viermachtigen, planten wiens bloemen vier grote en twee kleine helmstijltjes hebben en schildvormige peulvruchten dragen.

De Koekoeksbloem (Cardamine pratensis van Linnaeus) is een langlevende kleine kruidplant van Europa die met bladsteeltjes aan de wortels en veel rondachtige, gevleugelde blaadjes groeit waar tussen in de lente gewoonlijk twee dunne midden stengels uitspruiten die omtrent 25 centimeters hoog groeien, waaraan kleine, dunne blaadjes groeien die op de Waterkers gelijken en waarop hier meest van in april tot in mei, veel witachtige, vierbladige bloempjes bloeien. Men vindt deze plant veel in Vlaanderen en elders in België̈ op vochtige, lage plaatsen in de moerassen en de kanten der grachten die ’s winters overstromen.

De Koekoeksbloem of bittere Kers (Cardamine amara van Linnaeus)is een langlevende kruidplant die ook in België̈ veel in de moerassen en bossen groeit.

De Cardamine impatiens is een tweejarige plant die veel op de bergen en in de bossen groeit.

Deze koekoeksbloemen bezitten al de krachten van de Waterkers en kunnen ook het scheurbuik genezen; het sap van het Koekoeksbloem-kruid gebruikt om het hoofd te wassen, doodt al de luizen en neten. De koeien, als ze van dit kruid eten, geven veel melk en zeer goede, vette boter van. Deze Koekoeks bloemen worden om hun deugden in de kruidhoven door struik scheiding gekweekt.

KOELREUTERIA, in ’t Frans Koelreuteria, Savonnier , in 't Latijn Koelreuteria, is door Jussieu onder de familie van de Zeepboom gesteld en onder de 8se klasse van Linnaeus, Octantandria monogynia, planten die met acht meeldraadjes bloemen en maar een stampertje hebben.

De Koelreuteria met trosvormige aren (Koelreuteria paniculata van de Hortus Kew) is een langlevend boomgewas van China dat in het land van zijn afkomst met stam en takken versierd wel 8 meters hoog groei ,met oneffen gevleugelde bladeren op wiens stengeltoppen van juli tot in september trosvormige aren, met zeer lieflijke gele bloemen versierd bloeien.

De Koelreuteria paullinoïdes (Koelreuteria paniculata var. apiculata?) is ook een langlevende boom van China die wel van gedaante en bloemen op de voormelden gelijkt. Deze bomen zijn enkel sedert het jaar 1810 in Europa bekend en worden heden veel in de zuidelijke delen van Frankrijk en elders in de lusthoven geplant die ze door hun mooie, lommerrijke bladeren en aangename bloemen zeer verfraaien. Ze kunnen door het rijpe zaad hier in de lente ,in goeden grond, worden gezaaid, maar moeten de eerste drie jaren en ’s winters in potten in de oranjerie zijn bevrijd; nadien kan men ze in den volle grond planten, zorgen van de eerste jaren de wortels met dorre bladen te bedekken; ze kunnen ook door afzetsels en inleggers vermenigvuldigd worden. De krachten die deze bomen inhouden zijn mij niet bekend.

KOETARWE, in ’t Frans Blé de Vache, in ’t Latijn Melampyrum, is door Jussieu onder de familie van het Luizenkruid gesteld en onder de 14de klasse van Linnaeus, Didynamia angiospermia, tweemachtige, planten die met twee lange en twee kortere meeldraadjes bloeien en zaadjes dragen die in een zaadhuisje besloten zijn .
De Veld-Koetarwe (Melampyrum arvense van Linnaeus) is een eenjarige kruidplant van Europa die in België̈ ten alle kanten in de velden groeit in struikjes met rood gevlekte bladeren, gekleurde, getande en met haartjes beklede bloemblaadjes, gebogen, kegelachtig geschikte aren en rode bloempjes die hier in de zomer bloeien.

De Moeras-Koetarwe (Melampyrum pratense van Linnaeus) is een eenjarige plant die hier en elders in de moerassen groeit met vertakte stengels en getande bloemblaadjes; brengt meest in juli aren en geelachtige rode bloempjes voort die in de pijpjes der kransjes witachtig zijn; de twee zaadjes van deze planten zijn gebult.

De hanenkamvormige Koetarwe (Melampyrum cristatum van Linnaeus) is een eenjarige plant die hier veel in de bossen en droge moerassen groeit.

De Bos-Koetarwe (Melampyrum sylvaticum) groeit hier meest op de bergen en inde bossen in Vlaanderen omtrent Maldegem, Ename en Ronse.

De Koetarwe wordt ook wel op sommige plaatsen in de moerassen en droge landen gezaaid om groen en droog de koeien, ossen, paarden en andere kruid etende dieren te voeden. Het zaad van dit kruid met spijzen of dranken ingenomen beroert de hersenen, maakt het hoofd zwaar en verwekt de dronkenschap, maar niet zo geweldig als de Dolik (Lolium) schijnt te doen. Dit zaad wordt veel van de vogels gezocht en overal verspreid.

KOFFIEBOOM, in ‘t Frans Caféier ,in het Latijn Coffea, is door Jussieu onder de planten die rode verf inhouden gesteld en onder de 5de klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vijf meeldraadjes bloeien en maar een stampertje hebben.

De Arabische Koffieboom (Coffea arabica van Linnaeus) is een langlevend plantgewas van Arabië̈ dat in zijn natuurlijk land soms wel 5 meters hoog groeit met kruisvormige, vertakte stengels en blinkende eivormige bladeren, op de boorden fijn gevlamd en meest in juli en augustus bloeit met trossen en witte bloemen die een zoete aangename geur bijna als die van de Jasmijnen hebben en roodachtige vruchten met twee boontjes voortbrengen die hier in België̈, in onze warme serres hun rijpheid verkrijgen.

De Amerikaanse Koffie boom (Coffea occidentalis van Linnaeus) (Senna occidentalis) is een langlevende plant van Zuid-Amerika, die maar vruchten met een boontje voortbrengt.

De kapitein Philibert heeft over enige jaren nog een nieuwe soort van het eiland Bourbon meegebracht die men de Koning van de Koffie noemt.

De Koffie verschilt van deugden en smaak, gewoonlijk volgens de warmte der gewesten en landen waar het wordt gekweekt: de aller beste Koffie komt van de provincie Yemen, een landschap gelegen aan de kust der Roode Zee en ook vooral van omtrent de stad Moka; het is hier onder de naam van Arabische Koffie en Mokka bekend en wordt ook elders in Azië̈ gekweekt. De Koffie wordt heden in Oost- en West-Indiën geplant en door den handel naar Europa overgevoerd. Gebrand en nadien gemalen zijn bekomt men met het poeier door het kokende water zachtjes doorweekt, een welsmakende drank die de geest der mensen versterkt. De Koffie na het eten ingenomen doet spoedig en gemakkelijk de spijzen verteren en bezit een aandrijvende kracht die de geest verkwikt. De ongebrande Koffie wordt dikwijls ook met voordeel in poeiers voor de afgaande koortsen in de geneesmiddelen gebruikt; maar men moet zich in alle slag van verhitte en ontstoken ziekten daarvan onthouden en matig gebruiken omdat te veel uitgeweekte Koffie gedronken de zenuwen en spieren verflauwt.

De Koffie boom kan door het zaad, in de warme serres hier in goede welbereide aarde gezaaid en door inleggers vermenigvuldigd worden, het brengt alle jaren veel vruchten voort en vele van onze bloemkwekers bezitten die plant met dubbele bloemen.

KOLOKWINT, Bitterappel, Kwint-Appel, in 't Frans Coloquinte, in 't Latijn Cucumis colocynthis, is onder de familie van de Meloenen en Komkommers gesteld en onder de 21ste klasse van Linnaeus, Monoecia monadelphia, eenhuizige, planten met bloemen van het mannetje- en wijfjes geslacht die op dezelfde stengel afzonderlijk bloeien en wiens meeldraadjes in een bundel verenigd zijn.

De Kolokwint of Bitterappel (Cucumis colocynthis van Linnaeus)(Citrullus colocynthis) is een eenjarige kruidplant van Afrika die ook veel in Indië̈, Klein-Azië̈, omtrent Aleppo en elders groei, en alhier in sommige kruidhoven wordt gekweekt; ze wordt door de nieuwe Kruid beschrijvers onder de Pompoenen en Komkommers gesteld en groeit met gerankte stengels, veel bladeren en geelachtige bloemen die rondachtige vruchten voortbrengen, welke de grootte van een Oranjeappel hebben en wiens vlezige gedeelten wit en sponsachtig zijn, een onmatig bittere en wrange smaak inhouden en een der snelste en geweldigste purgeermiddelen bezitten: twee of drie greintjes daarvan ingenomen is voldoende om een overvloedige buiklossing te verwekken. De beste Kolokwint die men hier bij apothekers verkoopt, komt van Aleppo en Smyrna; het wordt vooral gebruikt voor de hersenkoortsen en beroerende hoofdziekten die met leeg hoofdigheid zijn vergezeld om de kwade vochten uit het hoofd naar de verteerbuizen af te leiden en alzo de ziekte te doen scheiden; maar een weinig teveel van die Kolokwint ingenomen is een dodelijk vergif en kan de zieke snel doen sterven. De heer Orfila stelt de Kolokwint onder de 1ste klasse van de dodelijk verhittende vergif en zegt dat hij daarmee verscheidene proeven heeft gedaan en met een weinig de dosis te vermeerderen, spoedig de dood op de dieren heeft verhaast. Om de Kolokwint in de medicijnen te gebruiken kan men niet te voorzichtig zijn, omdat te weinig daarvan ingenomen geen uitwerking verricht en de zieken den buik doet opzwellen en te veel de dood verhaast. De kiempjes van de Kolokwint worden hier in de lente vroeg op warme bakken geplant en nadien in de volle grond met dolken verplant.

KOMKOMMER, in ’t Frans Cocombre ,in ' t Latijn Cucumis, is onder de 1ste klasse, 7de sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de Pompoenen en Meloenen en onder de 21ste klasse van Linnaeus, Monoecia monadelphia, eenhuizige met bloemen van het mannetjes- en wijfjes geslacht.

De Komkommer (Cucumis sativus van Linnaeus) is een eenjarige plant van de Oost-Indiën die hier en elders alle jaren in de lente in de moeshoven wordt gezaaid; het groeit met lange, twijgachtige, vertakte ranken en ruwe stengels langs de aarde verspreid, met kleine klauwiertjes versierd en rondachtige, kantige, grote, ruwe en rond geschaarde bladeren; bloeit in de zomer van juli tot september met bleek gele klokvormige bloemen die bij de oksels der bladstele die zeer lang zijn uitspruiten; waarop de vruchten volgen die eerst groen zijn en als ze rijp zijn geel worden, meest vers en groen worden geplukt en met azijn, witte peperbollen, kruidnagels, venkel en laurierbladen gekookt en opgelegd en zeer veel als toekruid met de spijzen worden gebruikt. De Komkommers zijn zeer verkoelende van aard, maar bezitten weinig voedsel; de bladeren en stelen met wijn gestoten en op de puisten van het aangezicht en vel gelegd doen die genezen; het zaad van de Komkommers gepeld en met zoete melk of witte wijn ingenomen doet het water lossen en is ook zeer goed als iemand de blaas van binnen gekwetst of verstopt heeft; met gerstewater gezoden verdrijft het de hitte van de lenden en verminder de brand en dorst van hete koortsen. De komkommers worden in sommige landen ook op de wijze van de Meloenen vroeg in de lente in broeibakken geplant om daarvan vroeg in ’t jaar verse vruchten te bekomen.

KONINGINNENBOOM, Strelitzia, in ' t Frans Strelitzia, in ’t Latijn Strelitzia, is onder de familie van de Bananenbomen gesteld en onder de 5de klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vijf helmstijltjes bloemen en maar een stampertje hebben.

De Koninginnen boom (Strelitzia reginae van Willdenow) is een langlevend kruidachtig boomgewas van Afrika dat met bladstelen van omtrent 60 centimeter en bladeren van 34 of 40 centimeters lang aan de wortels groeit waaruit een kruidachtige schacht schiet die met geschulpte scheden is voorzien die purperachtig geboord zijn en de stam bekleden die meer dan 1 meter hoog groeit en waarop van in mei tot juli witte bloemen bloeien, waarvan drie verdelingen een mooie geelachtig kleur en de drie andere een mooie blauwe kleur hebben, hetgeen deze plant de warme serres zeer lieflijk doet versieren.

De reusachtige Koninginneboom (Strelitzia gigantea) is een langlevende, grote plant van Afrika; het groeit met zeer brede bladeren van omtrent 2 meters lang.

Men vindt hier nog bij onze bloemisten de Strelitzia juncifolia (Strelitzia juncea) met zeer lange en brede bladeren; de Strelitzia angustifolia met lange, scherpe bladeren, de Strelitzia farinosa, (Strelitzia reginae subsp. reginae) met lange, brede bladeren, met witachtig meel, de Strelitzia humilis met kleine bladeren. Deze mooie langlevende kruidgewassen die hier in sommige grote warme serres worden gekweekt kunnen door uitlopers vermenigvuldigd worden. Ze groeien meest in de woestijnen en wildernissen van Afrika alwaar de bladeren gretig worden opgezocht van de olifanten, kamelen, Rhinoceros en andere grote, wilde kruid etende dieren die in de woestijnen verkeren, zich met die bladeren voeden en de struiken tot aan de wortels afknagen.

Deze kruidplanten hebben de naam van Koninginnenboom verkregen om hun mooie verheven wasdom.

KOOL, Sloor, Veld-Kool, Wilde Kool, Koolzaad, in ’t Frans Colza, Chou colza, in ’t Latijn Brassica campestris, is door Jussieu onder de familie van de kruisvormige bloemplanten gesteld en onder de 15de klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliquosa, vier magtigen, planten die met vier grote en twee kleine helmstijltjes bloemen en peulvruchten met schelpjes voortbrengen.

De Veld-Kool (Brassica campestris van Linnaeus) (Brassica rapa)is een eenjarige kruidplant van Europa die in België̈ en elders in de velden wordt geplant en groeit met fijne wortels en vertakte stengels wel 1 meter hoog met eenparige, hartvormige bladeren zonder steel die op de stengels groeien, waarop meest van het begin van mei zeer veel gele bloempjes bloeien die schelpjes met ronde zaadjes voortbrengen waarvan men veel olie bekomt die op veel verscheidene wijzen wordt gebruikt om te branden, zeep mee te maken, enz. De bladen vers geplukt zijn ook zeer dienstig om op de harde gezwellen en zweren te leggen en alle diepe wonden te genezen. As van het Koolstro gebrand en met wit van eieren gemengd geneest de verbranding, loog daarvan gemaakt, geneest het wild vuur en is goed om het hoofd te wassen. Deze Veldkolen worden hier meest in augustus gezaaid om in oktober te verplanten; ze kunnen maar omtrent 16 graden koude weerstaan.

De Rapen of Veld-Sloren die ook onder de Kolen gesteld zijn, zal ik in het artikel der Rapen beschrijven.

KOOL, Savoie, Krap-Kool, Spruitkool, Bloemkool, Rode Kool, Kabas- Kool, in ‘t Frans Chou, in ’t latyn Brassica, door Tournefort, Napus, Rapa, Eruca en onder zijn 5de klasse gesteld; door Jussieu onder de familie van de kruisvormige bloemenplanten en onder de 15de klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliquosa, planten die met vier grote en twee kleine helmstijltjes bloemen en ook peulvruchten met schelpjes voortbrengen.

De Kolen die men hier gewoonlijk in de moeshoven kweekt geven ons door het zaad een grote menigte verschillende soorten daar het bloemstof der meeldraadjes bij het bloeien van de ene op de andere vliegt en ook van de bijen wordt overgedragen. Als men van de Kolen zuiver en onvermengd zaad wilt bekomen behoeft men de struiken van elke soort voor het zaaien bestemd wel afzonderlijk te planten of ze verlopen en alzo heeft men sedert enige eeuwen in Europa zeer veel soorten verkregen waarvan sommige nieuwe lijsten wel honderd verscheiden vermelden. Ik zal dus enkel hier deze noemen die voor de heilzaamste en voedzaamste geacht en hierin de moeshoven geplant worden.
De grote, rode, Belgische Kool (Brassica sativus rubra) (Brassica oleracea var. rubra of convar. capitata var. rubra) die soms rode Sluitkool genoemd wordt (Brassica rubra capitata) i s een zeer grote soort die zich zeer dicht sluit .

De Krul-Kool (Brassica crispa) groeit met gekronkelde bladeren die zich zeer wonderlijk sluiten.

De Brusselse Kool (Brassica brabantia) (Brassica oleracea var. gemmifera) groeit zeer groot met gekrulde bladeren en brengt spruiten aan de stengels of stam voort.

De witte, grote Sluitkool (Brassica capitata alba en ook Brassica imperalis genoemd) (Brassica oleracea var capitata alba) is de grote, witte Kool die in Duitsland Sauerkraut wordt genoemd, zeer groot en dik groeit, klein wordt gesneden en met ruikende kruiden opgelegd om ’s winters in de keuken te gebruiken, hetgeen inde noordelijke landen als een heilzaam middel wordt geacht voor de mensen die met het scheurbuik zijn besmet; die Sauerkraut wordt vooral door de zeevaarders op hun lange reizen gebruikt.

De Oostenrijkse Kool (Brassica austriaca)(Conringia austriaca) wordt ook veel in Duitsland en elders gekweekt.

De Bloemkool (Brassica culiflora) (Brassica oleracea convar. botrytis var. botrytis) waarvan de geslotene bloemen een lekkere en gezonde voedzame spijs inhouden, wil hier in goede, vochtachtige gronden wel aarden.

De Raapkool (Brassica rapae caulis) (Brassica napus var. napus ) en de Kabuiskool (Chou cabus ) (Brassica oleracea convar. capitata) worden veel in West- Vlaanderen omstreeks Rijsel in de velden geplant om ’s winters de kruid etende dieren te voeden. De volgende Koolen hebben meest allen de naam behouden van de landstreken waar ze uit het zaad gesproten zijn :de Kool van Milaan, de Savoie kool, de Braunschweig Kool, de Windzorse (?) Kool, de Duitse Kool, de York Kool met drie kropjes en de Laplandse Kool die het eerste jaar kroppen en het tweede jaar veel zaad voortbrengen.
De Noordelijke Koolboom (Brassica arborea Steud) (boomachtige vorm ?) groeit veel in Lapland, Finland en elders in de noordse landen, wel 2 meters hoog; de inwoners van die streken gebruiken de bladeren die een scheurbuik verdrijvend middel bezitten als spijs en uit het zaad wordt een olie gemaakt om in de huishoudens te gebruiken. Alle soorten van Koolen zijn verdrogende en samentrekkende van aard en bezitten salpetergeest; maar door het koken in het water verliezen ze die salpeter stof, op zulke wijze dat het water waarin ze3 gezoden worden al deze kracht naar zich trekt. Derhalve maakt het water waarin de Kolen gezoden in de buik week en verwekt een zachte kamergang. Het is ook wonderlijk goed om de gebreken der lidmaten te verhelpen, allerhande verse wonden te zuiveren en voort etende, kankerachtige zweren te genezen, als men die dikwijls met dit sap wast. De rode Kolen worden gewoonlijk voor de gezondste geacht en als spijs om de gebreken van het lichaam te verhelpen gebruikt. Het sap van de rode Kolen wordt ook in klysma’s gebruikt om de buik week te maken. Eindelijk, de Kolen die gewoonlijk de winter moeten doorbrengen worden hier meest van het begin van augustus tot oktober gezaaid om in november op hun standplaats te planten; maar bij koude winters bevriezen ze soms , want de Kolen kunnen maar 15 of 16 graden koude weerstaan; daarom is het beter de jonge planten samen te tafelen en ’s winters met dorre bladeren te bedekken en vroeg in de lente op hun verblijfplaats te planten.

De zomer-of eenjarige Koolen, gelijk de Bloemkolen en Savoie worden meest vroeg in de lente en verder in de zomer gezaaid, om naar de wil de vruchten daarvan in de keuken te gebruiken.