Malva
Over Malva
Sigmaartskruid, maluwe, vervolg Dodonaeus, vorm, moeskruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXXI. CAPITEL. Van Sigmaerts-cruydt. Gheslachten. By de Wilde Maluwen wordt het Sigmaerts-cruydt oock gherekent: ’t welck tweederhande is, Groot ende Kleyn. Ghedaente. 1. Sigmaerts-cruydt heeft ronde, recht op wassende steelen, omtrent twee oft dry voeten hoogh bekleedt met een taeye schorsse, die in draeyen, schelferen oft bolsten van een ghetrocken kan worden, als de schorsse van ‘t Kemp: daer aen wassen groene bladeren, diep ghesneden, ende in vijf deelen ghesnippelt. De bloeme is als die van Wilde Maluwe, licht-roodt oft lijfverwigh: naer de welcke dat saedt oock in ronde bollekens gevoeght, ende ghelijck Keeskens-cruydt gheschickt, voortkomt. De wortel is langh, tamelijcken dick, van binnen wit. 2. Van dit gheslacht isser noch een ander Kleyner soorte de voorgaende in alles ghelijckende, dan alleen van de selve in grootte verschillende. Plaetse. Beyde de Sigmaerts-cruyden wassen [1025] gheern op onghebouwde woeste plaetsen, aen de kanten van de velden ende haghen, ende by drooge grachten daer gheen water en is. Tijdt. Dese cruyden bloeyen ende brenghen rijp saedt voort midtsgaders de andere Wilde soorten van Maluwe; te weten in ‘t midden van den Somer. Naemen. In ’t Nederduytsch is dit cruydt Sigmaerts-cruydt gheheeten; in ’t Hooghduytsch oock Sigmaers kraut; in ’t Fransoys Guimaulve sauvage; in ’t Italiaensch Malva salvatico; in ’t Spaensch Malva mentesina; in ’t Griecksch Alcea; in ’t Latijn Alcea vulgaris, dat is Ghemeyne Alcea; tot onderschil van de gene die wy in het naevoghende Capitel beschrijven. Sommighe noemen ’t in ’t Latijn Herba Hungarica; andere Herba Simeonis. De eerste soorte heet Alcea vulgaris maior, dat is Groot Sigmaerts-cruydt; ende de andere Alcea vulgaris minor, dat is Kleyn Sigmaerts-cruydt. Dit selve gewas wordt van sommige oock Wilde Kennep, in ’t Latijn Cannabis silvestris, in ’t Griecks Cannabis agria gheheeten; te weten om dieswille datmen van de schorsse van dit cruydt tauwen oft zeelen soude konnen draeyen, ghelijckmen van de Kennep schorsse doet. Daer wordt nochtans noch een ander Wildt Kennep van Dioscorides beschreven. Maer de ghene die neerstelijck sullen willen overwegen ende t’samen bringen de beschrijvinghe van beyde die cruyden, te weten van de Alcea, ende van de Cannabis silvestris, sullen haest konnen aenmercken, dat die beyde maer van eenerhande cruydt te verstaen en zijn. Wilde Kennep, seydt hy aldaer, heeft roeyen oft rancken ghelijck die van Althaea oft Witten Huemst, doch kleyner ende swarter: de bladeren zijn oock swarter ende rouwer: de bloeme is als die van Lychnis: de saden ende wortelen zijn als die van den Witten Huemst. Welcke beschrijvinge met dese onse Alcea oft Sigmaerts-cruydt oock gantschelijck over een komt: want de Alcea en is van bladeren ende steelen niet wit, maer groen; ende daerom is sy in beyden swarter oft bruyner dan de Althaea; de bloeme is de eerste Wilde Maluwe ghelijck; daerom magh sy seer wel met de Tamme Lychnis bloeme ende met de Wilde Roose vergheleken worden: voorts in alle teeckenen komt sy met de Althea oft Witten Huemst heel over een. Wat isser dan anders van te segghen, dan dat het Wildt Kennep, ende de Alcea voor eenerhande ghewas te houden zijn, die beyde van Dioscorides met verscheyden naemen beschreven moghen wesen? In sonderheydt nu de Alcea oft dit ons Sigmaerts-cruydt een schorsse heeft als den Kennep, soo wy geseydt hebben, ende soo Dioscorides daer oock van vermaent. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Sigmaerts-cruydt oft Alcea is met een taey lijmigh sap vervult, als de Maluwen: ende daerom komt het met de Maluwen van krachten genoeghsaem over een, als een middelsoorte wesende, soo het schijnt, tusschen de Wilde ende Witte Maluwen. De wortelen van Sigmaerts-cruydt in Water oft Wijn ghesoden, ende ghedroncken, stelpen het roodtmelizoen, ende ghenesen oft heelen de ghene die van binnen den lijfve erghens ghequetst, gheborsten oft ghescheurt zijn, ghelijck Dioscorides ende Paulus Aegineta segghen. De schorsse van den steel van dit Sigmaerts-cruydt magh ghebruyckt worden om daer zeelen ende tauwen van te drayen, ghelijckmen met de Kennep steelen pleegh te doen; als voren vermaent is. BIIVOEGHSEL. In Hooghduytschlandt wordt dese Ghemeyne Alcea somtijdts oock Sigmundtwurtz gheheeten, oft Hoch Lenten, in Engelandt Cut or Verveine Mallouw, om dat de bladers dieper ghesneden zijn dan die van de ghemeyne Maluwe. Boomghewas Alcea, in ’t Latijn Fruticosior Alcea Pentaphylli folio, Cannabis silvestris Dioscoridis, nae de meyninghe van Mouton, als Lobel betuyght, heeft langher ende witachtigher scheuten dan de voorgaende Ghemeyne Alcea; de bladers zijn oock dieper ghesneden ende in vijfven ghedeylt, oock een weynigh gekerft, die van Vijfvingher-cruydt oft Kennep heel ghelijck. De bloeme is roodt, grooter dan die van de gemeyne Maluwe. Dese Boomachtighe Alcea is de ghene die Clusius in ’t Latijn Alcea fruticosa Cannabino folio noemt: de welcke uyt de grootste wortel veele andere dicke wortelen verbreydt; ende daer uyt spruyten veele stammen oft rijsen, somtijdts dry, iae somtijdts oock seven oft acht voeten hoogh wordende, als Camerarius betuyght, die dusdanighe Boomachtighe Alcea in ’t Latijn Alcea Cannabina noemt. Rauwolfius schijnt dese soorte oock Malva arborescens te noemen. Sy soude oock wel Alcea arborescens van Camerarius moghen wesen. Alcea met smalle ghekronckelde bladeren is een medesoorte van de Kleyne Alcea; in ’t Latijn Alcea tenuifolia, oft oock Alcea crispa gheheeten. Eenighe noemen dese soorten van Sigmaerts-cruydt Hypecoum Matthioli. Alcea met ronde ghesnippelde bladeren, van Fabius Columna beschreven ende Bergh-Maluwe gheheeten, heeft eerst bladeren als de Maluwe, heel rondt, in vijfven ghedeylt; maer als den steel voortkomt, dan worden sy ghekerft, soo datmense voor Blauwe Napellus-bladeren aensien soude. De bloemen zijn groot, bly ende levende roosen-roodt. De lappen der bladers, die elck bladt in vijfven verdeylen, ghelijcken de verdeylinge van ghemeyn Sigmaerts-cruydt: want, nae het segghen van Dioscorides, de bladeren van Alcea moeten de Verbene-bladeren ghelijcken. De bloem-knoppen staen heel dicht vergadert op het tsop van den steel. Noch van de krachten. Sigmaerts-cruyd is middelmatigh in warmte ende koude, ende wat droogh van nature: maer anders klevende ende papachtigh van aerd. Het verteert meer, ende gheeft min lijmigheydt dan de Maluwe oft Witte Maluwe. Men seydt dat de wortel van dit cruydt aen den hals ghehanghen, ’t ghesicht bewaert ende verscherpt. Het is goedt tot alle ontstekingen ende geswillen des lichaems ende doet alle sweeringhen scheyden, van buyten opgheleydt zijnde, ende magh in ghebreke van de Maluwen ghebesight worden. |
HET XXXI. KAPITTEL. Van Sigmaartskruid. (Malva alcea) Geslachten. Bij de wilde maluwen wordt het Sigmaartskruid ook gerekend wat tweevormig is, groot en klein. Gedaante. 1. Sigmaartskruid heeft ronde, rechtop groeiende stelen die omtrent zestig of negentig cm hoog en bekleed zijn met een taaie schors, die in draden, schilfers of bolsters vaneen getrokken kan worden als de schors van hennep en daaraan groeien groene bladeren die diep gesneden en in vijf delen gesnipperd zijn. De bloem is als die van wilde maluwe licht rood of vleeskleurig waarna het zaad ook in ronde bolletjes gevoegd is en als kaasjeskruid geschikt voortkomt. De wortel is lang en tamelijk dik, van binnen wit. 2. Van dit geslacht is er noch een andere kleinere soort die de voorgaande in alles gelijk is, dan alleen van die in grootte verschilt. Plaats. Beide Sigmaartskruiden groeien [1025] graag op ongebouwde woeste plaatsen, aan de kanten van de velden en hagen en bij droge grachten daar geen water is. Tijd. Deze kruiden bloeien en brengen rijp zaad voort met de andere wilde soorten van maluwe, te weten in het midden van de zomer. Namen. In het Nederduits is dit kruid Sigmaerts-cruydt genoemd, in het Hoogduits ook Sigmaers kraut, in het Frans guimaulve sauvage, in het Italiaans Malva salvatico, in het Spaans Malva mentesina, in het Grieks Alcea en in het Latijn Alcea vulgaris, dat is gewone Alcea tot verschil van diegene die we in het volgende kapittel beschrijven. Sommige noemen het in het Latijn Herba Hungarica en andere Herba Simeonis. De eerste soort heet Alcea vulgaris major, dat is groot Sigmaartskruid en de andere Alcea vulgaris minor, dat is klein Sigmaartskruid. Dit gewas wordt van sommige ook wilde hennep, in het Latijn Cannabis silvestris, in het Grieks Cannabis agria genoemd, te weten omdat men van de schors van dit kruid touwen of zeilen zou kunnen draaien net zoals men van hennepschors doet. Daar wordt nochtans noch een ander wild hennep van Dioscorides beschreven. Maar diegene die naarstig de beschrijving van beide kruiden zullen willen overwegen en tezamen brengen, te weten van de Alcea en van de Cannabis silvestris, zullen gauw kunnen zien dat die beide maar van een kruid te verstaan zijn. ‘Wilde hennep, zegt hij daar, heeft roeden of ranken gelijk die van Althaea of witte heemst, doch kleiner en zwarter, de bladeren zijn ook zwarter en ruwer en de bloem is als die van Lychnis, de zaden en wortels zijn als die van witte heemst’. Welke beschrijving met deze onze Alcea of Sigmaartskruid ook gans overeen komt want Alcea is van bladeren en stelen niet wit, maar groen en daarom is ze in beide zwarter of bruiner dan Althaea, de bloem is de eerste wilde maluwe gelijk en daarom mag ze zeer goed met de tamme Lychnis bloem en met de wilde roos vergeleken worden en voorts komt ze in alle tekens met de Althea of witte heemst geheel overeen. Wat is er dan anders van te zeggen dan dat het wilde hennep en Alcea voor hetzelfde gewas te houden zijn die beide van Dioscorides met verschillende namen beschreven mogen wezen? En vooral nu Alcea of dit ons Sigmaartskruid een schors heeft als hennep, zo we gezegd hebben en zo Dioscorides er ook van vermaant. Aard, kracht en werking. Sigmaartskruid of Alcea is met een taai lijmig sap vervuld als de maluwen en daarom komt het met de maluwen van krachten voldoende overeen als een middelsoort, zo het schijnt, tussen de wilde en witte maluwen. De wortels van Sigmaartskruid in water of wijn gekookt en gedronken stelpen de rode loop en genezen of helen diegene die van binnen het lijf ergens gekwetst, geborsten of gescheurd zijn, zoals Dioscorides en Paulus Aegineta zeggen. De schors van de steel van dit Sigmaartskruid mag gebruikt worden om er zeilen en touwen van te draaien net zoals men met hennepstelen plag te doen, als tevoren vermaand is. BIJVOEGING. In Hoogduitsland wordt deze gewone Alcea soms ook Sigmundtwurtz genoemd of Hoch Lenten, in Engeland cut of verveine mallouw omdat de bladeren dieper gesneden zijn dan die van de gewone maluwe. (Althaea cannabina) Boomgewas Alcea, in het Latijn Fruticosior Alcea Pentaphylli folio, Cannabis silvestris Dioscoridis, naar de meninge van Mouton als Lobel betuigt, heeft langer en witter scheuten dan de voorgaande gewone Alcea, de bladeren zijn ook dieper gesneden en in vijven gedeeld en ook wat gekerfd en die van vijfvingerkruid of hennep heel gelijk. De bloem is rood en groter dan die van de gewone maluwe. Deze boomachtige Alcea is diegene die Clusius in het Latijn Alcea fruticosa Cannabino folio noemt die uit de grootste wortel vele andere dikke wortels verspreidt en daaruit spruiten vele stammen of twijgen die soms negentig, ja ook twee meter tien of twee meter veertig hoog worden, als Camerarius betuigt, die dusdanige boomachtige Alcea in het Latijn Alcea Cannabina noemt. Rauwolfius schijnt deze soort ook Malva arborescens te noemen. Ze zou ook wel Alcea arborescens van Camerarius mogen ween. (Malva verticillata var. crispa) Alcea met smalle gekronkelde bladeren is een medesoort van de kleine Alcea, in het Latijn Alcea tenuifolia of ook Alcea crispa genoemd. Enige noemen deze soorten van Sigmaartskruid Hypecoum Matthioli. Alcea met ronde gesnipperde bladeren is van Fabius Columna beschreven en berg maluwe genoemd, heeft eerst bladeren als de maluwe die heel rond en in vijven gedeeld zijn, maar als de steel voortkomt dan worden ze gekerfd zodat men ze voor blauwe Napellus bladeren aanzien zou. De bloemen zijn groot, blij en levend rozerood. De lappen van de bladeren die elk blad in vijven verdelen lijken op de verdeling van gewoon Sigmaertskruid, want, naar het zeggen van Dioscorides, de bladeren van Alcea moeten op Verbena bladeren lijken. De bloemknoppen staan heel dicht verzamelt op de top van de steel. Noch van de krachten. Sigmaartskruid is middelmatig in warmte en koude en wat droog van nature, maar anders klevend en papachtig van aard. Het verteert meer en geeft minder lijmerigheid dan maluwe of witte maluwe. Men zegt dat de wortel van dit kruid aan de hals gehangen het gezicht bewaart en verscherpt. Het is goed tot alle ontstekingen en gezwellen van het lichaam en laat alle zweren scheiden, van buiten opgelegd, en mag in gebreke van maluwen gebruikt worden. |
HET XXVIII. CAPITEL. Van VVilde oft Ghemeyne Maluvve. De Wilde Maluwen zijn ghemeyner dan deTamme, ende allesins meer gheacht om te gebruycken. Van dese sullen wy hier vier bijsondere soorten beschrijven; te weten de Groote, de Kleyne, de Ghekronckelde, ende de Boomachtighe. Ghedaente. 1. De eerste oft Groote Wilde Maluwe heeft breede, bijnae ronde, doch kantachtighe, ende rondom de kanten een weynighsken ghekerfde, gladde, effene ende groene bladeren, die bruyner, kleyner ende effener zijn dan de bladeren van de Tamme Maluwe oft Winter-Roosen. Sy gheeft uyt haer wortel somtijdts verscheyden steelen die rondt zijn, somtijdts twee, oft dry oft meer voeten hoogh; ende daer aen wassen (behalven de bladers) kleyne bloemkens, op tamelijcken langhe steelkens rustende, van maecksel de Enckel Winter-Roosen ghelijck, maer veel kleyner, in vijf bladerkens ghesneden, van verwe bleeck-purpurrood oft lijfverwigh: ende daer nae komt oock een rondt plat bolleken als een keesken oft koeckskens, niet grooter dan een Vijgheboon oft Lupin, van veele sadekens tsamen ghehoopt. De wortel is witachtigh, langh ende redelijcken dick. 2. De ander Wilde Maluwe is kleyner dan de voorgaende; ende haer dunne steelkens en wassen niet recht op, maer kruypen langhs der aerden. De bladeren zijn wat ronder ende kleyner, en rondom de kanten een weynighsken gheschaert. De bloemkens zijn kleyn ende witachtigh, oft wat bleecker roodt dan die van de Groote. De keeskens oft saedt-bollekens zijn seer kleyn. De wortel is oock wit, dick ende langh. [1019] 3. By dese Maluwen hoort dese andere hooge soorte, met eenen rechten steel: wiens bladeren rondt, gladt ende bleeck groen van verwe zijn, maer om de kanten soo ghekertelt, ghekrolt ende ghekroockt, dat sy met recht Ghekronckelde Maluwe heeten magh: de bloemkens zijn kleyn, witachtigh, oft bleeckroodt. De wortel en is niet groot. 4. Daer is noch een ander Maluwe, die seer hoogh opschiet ende booms-ghewijs wast, ende wel twaelf iae somtijdts vijftien voeten langh wordt, met eenen rechten steel oft struyck, kael van bladeren, eenen arm dick; den welcken omtrent sijn tsop in sijd-tacken als eenen boom verdeylt wordende, daer bladeren aen krijght die rondt zijn, sacht, gladt, groen, grooter dan die van de Eerste Groote Wilde Maluwe. De bloemkens zijn doncker purpur-roodt, in ’t midden swart: van waer oock ettelijcke swarte strepen nae de kanten waerts streckende, de selve doorrijgen ende vercieren. Dit ghewas is in der aerden vast met een tamelijcken stercke gheveselde wortel. Plaetse. 1. De eerste oft Groote Wilde Maluwe wast over al op ongebouwde plaetsen, doch nochtans op vetten ende gheensins dorren oft onvruchtbaeren grondt, by de weghen, aen de kanten van de velden, ende aen de tuynen van de hoven, in vochtachtighe ghewesten. 2. De Kleyne wast tusschen de steenen ende vervallen weghen ende oude timmeragien, ende op andere woeste ende verlaten plaetsen. 3.4. De Ghekronckelde ende Boomachtighe Maluwen en hebbe ick nae mijn onthouden nerghens dan in de hoven sien groeyen. Tijdt. De Wilde Maluwen beghinnen te bloeyen in Braeckmaendt: ende bloeyen van daeren voort tot in den Herfst: ende ter wijlen soo leveren sy oock haer volkomen ende rijp saedt. Naemen. De Wilde Maluwe is in ’t Griecks Malache agria gheheeten, van Dioscorides Malache chersaea, van sommighe Acopos, als ofmen seyde Pijn-versachtende cruydt; insghelijcks oock Heliostrophos; ende in ’t Latijn Malva silvestris ende Osiriaca; in ’t Brabandtsch Maluwe ende Keeskens-cruydt; in ’t Hooghduytsch Pappeln; in ’t Italiaensche ende Spaensch Malva; in ’t Fransch Maulve; in ’t Enghelsch Mallow; in ’t Behemsch Slijz. 1. Ende van dit gheslacht dat hoogh op wast wordt in ’t Latijn gheheeten Malva silvestris procerior, dat is Groote Wilde Maluwe. 2. De ander soorte, die kleyn blijft, heet in ’t Latijn Malva pumila, in onse tael Kleyne Maluwe; in ’t Fransch Petite Maulve. 3. De derde soorte voert den toenaem van Ghekronckelde Maluwe, in ’t Latijn Malva crispa. 4. De vierde soorte noemen wy Boomachtighe Maluwe, in ’t Latijn Arborescens Malva; in ’t Griecks (als Theophrastus die noemt) Dendromalache. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De Wilde Maluwe heeft een matelijck ende bijnae lauwe hitte in haer, met vochtigheyt gemenght: haer sap is taey ende slijmerigh; daerom is sy verdeylende, versachtende, ende morwmaeckende van aerd. Dese is meer te achten dan de Tamme, moet verkosen ende voor de beste ghehouden worden in alle ’t gene daer sy beyde eenighe kracht in mogen hebben, gelijck als Diphilus Siphimus in de boecken van Atheneus wel ende met goede reden betoont heeft, segghende opentlijck, dat de Wilde Maluwe noch beter is dan de Tamme; niet teghenstaende dat Dioscorides de Tamme meest prijst; ende Galenus met hem: de welcke nochtans daer in gheensins te ghelooven oft nae te volgen en zijn: want de Wilde Maluwe is sonder twijffel bequaemer om eten, ende aenghenaemer van smaeck. Voorts soo en is dese Wilde Maluwe gheensins voor het slechtste moescruydt te houden: ende den ouden Grieckschen Poët Hesiodes heeft die in sijne gedichten seer gepresen, seggende dat sy den mensche in spijse seer nut is; met den welcken den Latijnschen Poët Horatius oock stemt, wanneer hy seydt dat de Maluwe het verladen ende verstopt oft swaer lichaem dienstelijck ende ghesont is. Maluwe in spijse ghebruyckt, gheeft redelijck veel voedsel, seydt Galenus: dan het sap oft bloet dat daer van komt, is wat dickachtigh: sy maeckt den buyck weeck, ende doet lichten kamerganck hebben: want sy sinckt lichtelijck ende haest nae benedenwaerts: niet alleen om datse vocht is, maer om dat sy slijmigh ende slibberigh sap in heeft. De bladeren van de Maluwen zijn goet om te versoeten alle steken ende quetsuren die met eenige angelenen, stekinghen [1020] oft kleyne stralen van de Spinne-koppen, Scorpioenen, Wespen ende Bien, ende diergelijcke beesten ende onghedierte ghedaen zijn, alsmen die daer op leydt selfs als iemandt de selve bladeren stoot oft stampt ende met olie vermenght, ende daer mede zijn huyt bestrijckt, de voorseyde beestkens en sullen hem niet steken oft door haer angelen eenighsins konnen hinderen, als Dioscorides daer van schrijft. De selve met oude olie (qualijck staet in de Griecksche boecken van Dioscorides gheschreven, al oft hy hadde willen segghen, niet met olie maer met pisse) op gheleydt, ghenesen ende verdrijven alle schelferen, onsuyvere placken, sproeten, ende andere rouwigheden oft puckelen van de huyt. Men doetse oock seer nuttelijck op alle heete opdrachtigheden, ende het wildt vier ende andere vierigheden van de selve huyt: ende sy ghenesen oock de verbrandtheydt, ghesoden, ghestooten oft anders bereydt. Het water, daer de bladeren, saden ende wortelen van dese Maluwe in ghesoden zijn, met een klisterie ingegoten oft ghespuyt, is goet tot alle smerten, krimpinghen, versweeringhen, knagingen ende rouwigheden van de blase, moeder, fondament ende darmen ‘Tselve water versoet ende vermorwt de hardigheydt van de moeder, alsmen daer in badet oft sit: waer toe de Maluwe selve in spijse ghebruyckt seer dienstelijck is. ;Tsap van dese Maluwe wordt de vrouwen die in aerbeyt zijn te drincken ghegheven, oft oock den wijn daer sy in ghesoden is, op dat sy te ghemackelijcker baren ende van kinde verlossen moghen. In ’t kort gheseydt, dese Wilde Maluwe is de blase, nieren, darmen, borste ende longheren nut ende behulpsaem; ende versoet alle smerte ende weedom: waerom sy den naem Acopos by de Griecken ghekreghen ende behouden heeft. BIIVOEGHSEL. In alle dese landen is de Maluwe wel bekent, ende ghebruyckelijck; ende is soo geheeten om haer sonderlinghe morw maeckende kracht, als hier nae breeder verhaelt sal worden. Voorts soo staet in de Maluwe te aenmercken, dat de bladers ende bloemen met den opgangh van de Sonne opengaen, ende ghelijck de Goudtbloeme met den ondergangh vande Sonne weder sluyten ende daer van is den naem Heliostrophos, dat is Sonnewende, ghekomen. De eerste ende ghemeynste soorte is in ’t Latijn Malva elatior, ende Silvestris Malva procerior vulgaris oft Malva equina gheheeten; in ’t Hooghduytsch Rosz pappeln; in ’t Fransoys Maulve sauvage; in onse tael somtijdts Ghemeyne Pappelen, oft Ghemeyne Wilde Maluwe. In den tijdt van ses oft seven maenden wordt sy soo groot als eenen boom, als sy omtrent eenighen boom gheset wordt; want sy vlecht haer selven daer om, ende maeckt haer vast: ende dese soo hoogh wassende Maluwe heet dan somtijdts Malva arborescens semestris. De tweede Wilde Maluwe heet Eerd-pappel ende Kleyne Wilde Maluwe; in ’t Latijn Malva silvestris repens pumila, oft Malva pratensis; in ’t Hooghduytsch Gensz pappeln oft Bappeln; andere heetense Malva montana oft Malva hederacea, ende in ’t Italiaensch Malva salvatica. Sommighe legghen daer een tichel stuck op, op datse gheen groote oft hooghe scheuten en krijght: maer is ’t datmen de bladers boven tsamen bindt, sy sal een faselachtighe wortel krijghen. Maluwe van dry maenden, van Clusius Malva trimestris ende Malva pumila gheheeten, wordt eenen voet hoogh, ende heeft eenen rondtachtighen, groenen, ruyghachtighen steel, bewassen met luttel teere, boven groene, onder bleecker bladeren: maer die aen d’onderste van den steel wassen, zijn bijnae ringh-rondt, nae de kanten gheschaert; de bovenste zijn kantigh, ende die van de Witte Maluwe bijnae ghelijck. De bloemen zijn tamelijcken groot, van vijf peersche bladerkens ghemaeckt, omtrent den grondt donckerer peersch, ende met bleecke draeykens ende peersche hayrkens verciert. ‘Tsaedt is als dat van de andere soorten. De wortel is kleyn, witachtigh, wat gheveselt; maer vergaet van ’t selve iaer, selfs in dry maenden tijdts. De Ghekronckelde Maluwe heet oock in ’t Latijn Malva crustatis oris oft Malva laciniata Cordi: sommighe heetense oock Malva semestris; doch dien naem magh de andere Maluwe oock mede ghedeylt worden. De Wilde Boom-Maluwe, in ’t Latijn Malva arborea silvestris, is van Lobel in Italien op verscheyden plaetsen ghesien, soo groot wordende ende soo dick als eenen Perschboom; in de hoven van Nederlandt vindtmen oock sommighe die vier ende vijf iaeren overblijven, met seer groote houtachtighe wortel, ende vasten struyck soo hardt als hout, viertien oft vijftien voeten hoogh, met haer uytghespreyde tacken, bloemen, saedt ende ghedaente, ende oock krachten de ghemeyne Maluwe heel ghelijck, maer heel grover ende vollijvigher. Dese Maluwe wordt sulcks niet door de neerstigheyt van de Hoveniers, maer door den grondt daer sy groeyt. Ende nu sietmen een Boomachtighe Maluwe in den hof van Christiaen Porret buyten Leyden: wiens stam eenen arm dick is, vijftien voeten hoogh, met ettelijcke sijd-steelen bewassen met groote sachte ronde bladeren, wat ghekronckelt, sommighe by de twee voeten in ’t omgaen groot, draghende het tweede iaer veele schoone groote bloemen, donckerer peersch dan die van de ghemeyne soorte, vijfbladigh, die in haeren grondt vijf velachtighe groene bladerkens vertoonen, die teghen de locht ghehouden dese bloemen seer vercieren: ’t welck in de ghemeyne Maluwe-bloemen, die smaller bladeren hebben, ende in den grondt naeder by een komen, niet en ghebeurt. De saden zijn als de ghemeyne; ende van den selven iaer uytbottende, gheven sy tamelijcken groote spruytkens beneffens haer moeder staende. Behalven de hooghde van dese struyck, ende schoone peersche verwe der bloemen, is sy aensienlijck om de menighte van de bloemen die daer bijnae den heele Somer aen komen, als is ’t saecke dat de andere tot saedt ghekomen zijn. Sy verschilt veel van de Boomachtighe Maluwe die haer om de boomen hecht. Beta Maluacea is anders niet dan de Spinagie. Eupatorium Apuleij was oock een Maluwe; dan welckerhande soorte, dat is ons onbekent. Osiniaca, een van de naemen van Maluwe, is bedorven van de Osiriaca. Noch van de krachten Beneffens dat de Maluwe in oude tijden allesins veel gheacht ende onderhouden wierdt om haer uytnemende morwmaeckende kracht, soo is sy sonderlinge goet teghen veele sieckten: waerom datse oock in ’t Latijn Omnimorbia ghenoemt wordt. Dan in spijse ghebruyckt, voedt sy wel wat meer dan de Lattouwe, ende de selve, oft haer steelen alleen doen lichten kamerganck hebben; maer sy en is de maghe niet goedt oft bequaem; want sy maeckt de selve weeck ende wack. De bladeren, wortelen ende ’t saedt van de Maluwe in melck oft wijn ghesoden, oft oock in water, helpen de ghene die eenen hoest hebben die van heete oorsaecke ghesproten is: ende ghenesen de ghebreken van de longhere ende heesheyt: ’t ghebruyck van de selve is oock seer goet voor de ghene die uytteeren. De bladeren van Maluwe rauw met wat souts ghegeten, zijn goedt teghen de pijnen, weedommen ende versweeringhe van de nieren, ende van de blase. De vrucht van de Maluwe hoe die droogher is, hoe de selve krachtigher is. Het saedt vermenght met saedt van Wilden Lotus, ende met wijn ghedroncken, versoet de pijne van de blase, ende gheneest de ghene die van ’t graveel sieck zijn: ’t selve met wijn ghedroncken, doet de vrouwen veel sochs ende melcks krijghen. Maluwe met de wortelen ghesoden is seer goedt teghen alle fenijn ende verghiftigheyt, alsmen terstont nae datmen dat sap van Maluwe ghedroncken heeft, ’t selve wederom overgheeft. [1021] Maluwe rouw oft gesoden, alleen gestooten oft met Verckens-liese vermenght, rijpt ende doet sincken alle koude gheswillen ende oock de heete, met Wilghe bladeren. De rouwe bladers van Maluwe met een weynigh Sout ende Honigh t’samen geknouwt, ghenesen de sweeringhen by de oogen, daer op geleydt: maer om de selve te doen sluyten, moet de Maluwe sonder Sout ghebruyckt worden. Die met het graveel ghequelt zijn, sullen baden in ’t water daer Maluwe met haer wortelen in ghesoden is gheweest. Om de catarrhen, die van den hoofde sincken, te beletten ende op te doen houden, salmen de voeten wasschen in ’t water daer Maluwe in ghesoden is. Maluwe gheneest de fijt, ende treckt alle doornen ende splinters uyt, daer op geleydt ende ghestreken: de selve gheneest ende verdrijft de pijne ende brandt van de Heete Netelen ghekomen. De bloemen van Maluwe, in Wijn oft Water gesoden, met Honigh ende Aluyn, ghenesen de zeeren ende puysten van de keele ende mondt, alsmen die daer mede spoelt oft gorghelt. Het water, daer de selve bloemen in ghesoden zijn, oft het water daer van ghedistilleert, ghegorghelt oft in den mondt ghehouden, is nut tegen de ontstekinghen ende verhittinghen van de tonge, ende van alle andere soo wel uytwendighe als inwendighe deelen des lichaems: het is oock nut teghen het wildt vier. Olie daer dese bloemen in gheweyckt hebben, in de heete Sonne ghestelt, heeft alle de selve krachten. Het sap van Maluwe warm in d’ooren ghedruypt, neemt alle de pijne ende weedom van de selve wegh. De steelkens van de Kleyne kruypende oft Bergh-Maluwe worden van sommighe ghebruyckt om in de roede te steken van de ghene die niet pissen en konnen door het overvloedigh vleesch dat hun in den hals van de blase wast. Water, daer de bladeren van Kleyne Maluwe in ghesoden zijn, maeckt de handen sacht, ende neemt de rimpelen van de huyt wegh, in sonderheydt als daer Lijnsaedt oft Fenigrieck mede ghesoden wordt. De selve bladeren met Grijsecom ghesoden, ghenesen de schorftheydt, alsmen de handen baeyt oft wascht in ’t water daer sy in ghesoden zijn. De wortel van Maluwe in de asschen ghebraden ende kleyn ghestooten, is goedt ghelijck een plaester gheleydt op de sweerende vrouwen borsten. De wortel van Maluwe, eenen gheheelen dagh in water gheweyckt, daer nae in een papier ghewonden ende in heete asschens ghebraden ende ghedrooght, is een bequaem dingh om de tanden te wrijven ende te suyveren, ende te ontladen van het slijm datter aen hanght. Alsmen de selve in water siedt, ende met dat water de vervelde huyt wrijft, oft de verbrandtheydt strijckt, dan salmen daer groote baete ende verlichtenisse in vinden. Oock de ghene die vermoeyt zijn van gaen, rijden oft anders reysen, sullen hun voeten ende beenen met dit water seer nuttelijck baden ende wasschen. Dese ghemene Maluwe pleegh van de sparighe ouders verplant, ende in de hoven malscher ende soeter van smaeck gemaeckt te worden: want sy dedense daghelijcks in ’t moes, ende verdreven den hongher daer mede: ende noch hedensdaeghs, in ’t eerste van de Lente pluckt het ghemeyn volck in ’t wildt de ionghe scheuten, als die van de Sparges, ende etet die, alsoo wel om water te doen lossen, als om den buyck weeck te maecken. Want de leckernije heeft die overlangh uyt de hoven gebannen, ende der Apoteken ghelaeten, als Lobel betuyght, om daghelijcks te gebruycken tegen verscheyden sieckten, als voren ghenoegh verhaelt is. Nochtans wordt sy van sommighe vrouwen ghesaeyt in den Herfst: hoe wel datse alsoo goedt, iae beter is, alsse in ’t wildt wast. Ende hoe de Maluwe kleyner is, hoe die beter is: daerom legghen sommighe daer een tichel op, als gheseydt is. De bladeren van de Groote Boomachtighe Maluwe souden oock in ’t moes moghen ghedaen worden, al schijnen die van de Kleyne wat verdouwelijcker te wesen. Wt de bloemen van de Wilde Maluwe, ghewreven oft ghestooten zijnde, soudemen een schoone lichtpeersche verwe konnen haelen; ende uyt die van de Boomachtighe Maluwe noch schooner ende bruyner: die de sausen ende spijsen gheenen quaden smaeck by brenghen en soude, ende eer baete dan schade doen. |
HET XXVIII. KAPITTEL. Van wilde of gewone maluwe. (Malva sylvestris, Malva neglecta, Malva crispa en Lavatera arborescens) Wilde maluwen zijn gewoner dan de tamme en alleszins meer geacht om te gebruiken. Van deze zullen we hier vier bijzondere soorten beschrijven, te weten de grote, de kleine, de gekronkelde en de boomachtige. Gedaante. 1. De eerste of grote wilde maluwe heeft brede en bijna ronde, doch kantachtige en rondom de kanten wat gekerfde, gladde, effen en groene bladeren die bruiner, kleiner en meer effen zijn dan de bladeren van de tamme maluwe of winterrozen. Ze geeft uit haar wortel soms verschillende stelen die rond zijn en soms zestig, negentig cm of meer voeten hoog en daaraan groeien (behalve de bladeren) kleine bloempjes die op tamelijke lange steeltjes rusten en van vorm op de enkele winterrozen lijken, maar veel kleiner en in vijf bladertjes gesneden die van kleur bleek purperrood of vleeskleurig zijn en daarna komt ook een rond plat bolletje als een kaasje of koekje die niet groter is dan een vijgenboon of lupine en van vele zaadjes tezamen gehoopt is. De wortel is witachtig, lang en redelijk dik. 2. De andere wilde maluwe is kleiner dan de voorgaande en haar dunne steeltjes groeien niet rechtop, maar kruipen langs de aarde. De bladeren zijn wat ronder en kleiner en rondom de kanten wat geschaard. De bloempjes zijn klein en witachtig of wat bleker rood dan die van de grote. De kaasjes of zaadbolletjes zijn zeer klein. De wortel is ook wit, dik en lang. [1019] 3. Bij deze maluwen hoort deze andere hoge soort met een rechte steel wiens bladeren rond, glad en bleekgroen van kleur zijn, maar om de kanten zo gekarteld, gekruld en gekrakt dat ze met recht gekronkelde maluwe heten mag, de bloempjes zijn klein, witachtig of bleekrood. De wortel is niet groot. 4. Daar is noch een andere maluwe die zeer hoog opschiet en boomvormig groeit en wel drie meter zestig, ja soms wel vier en een halve meter hoog wordt met een rechte steel of stam en kaal van bladeren een arm dik die omtrent zijn top in zijtakken als een boom verdeeld worden en daar bladeren aan krijgt die rond zijn, zacht, glad, groen en groter dan die van de eerste grote wilde maluwe. De bloempjes zijn donker purperrood en in het midden zwart vanwaar ook ettelijke zwarte strepen naar de kanten strekken en die doorrijgen en versieren. Dit gewas is in de aarde vast met een tamelijk sterke gevezelde wortel. Plaats. 1. De eerste of grote wilde maluwe groeit overal op ongebouwde plaatsen, doch nochtans op vette en geenszins dorre of onvruchtbare grond bij de wegen, aan de kanten van de velden en aan de tuinen van de hoven in vochtachtige gewesten. 2. De kleine groeit tussen de stenen en vervallen wegen en oude bouwvallen en op andere woeste en verlaten plaatsen. 3.4. De gekronkelde en boomachtige maluwen heb ik voor zover ik nog weet nergens dan in de hoven zien groeien. Tijd. De wilde maluwen beginnen in juni te bloeien en bloeien vandaar voort tot in de herfst en ondertussen leveren ze ook hun volkomen en rijp zaad. Namen. De wilde maluwe is in het Grieks Malache agria genoemd en van Dioscorides Malache chersaea en van sommige Acopos alsof men pijn verzachtend kruid zei en insgelijks ook Heliostrophos en in het Latijn Malva silvestris en Osiriaca, in het Brabants maluwe en keeskens-cruydt, in het Hoogduits Pappeln, in het Italiaans en Spaans Malva, in het Frans maulve, in het Engels mallow en in het Boheems slijz. (Malva sylvestris) 1. En van dit geslacht dat hoog opgroeit wordt in het Latijn Malva silvestris procerior genoemd, dat is grote wilde maluwe. (Malva neglecta) 2. De andere soort die klein blijft heet in het Latijn Malva pumila en in onze taal kleine maluwe en in het Frans petite maulve. (Malva verticillata var. crispa)3. De derde soort voert de toenaam van gekronkelde maluwe, in het Latijn Malva crispa. 4. De vierde soort noemen we boomachtige maluwe, in het Latijn Arborescens Malva en in het Grieks (als Theophrastus die noemt) Dendromalache. Aard, kracht en werking. Wilde maluwe heeft een matige en bijna lauwe hitte in zich dat met vochtigheid gemengd is en haar sap is taai en slijmerig en daarom is het verdelend, verzachtend en murw makend van aard. Deze is meer te achten dan de tamme en moet gekozen en voor de beste gehouden worden in al hetgeen daar ze beide enige kracht in mogen hebben zoals als Diphilus Siphimus in de boeken van Atheneus goed en met goede reden betoond heeft en openlijk zegt dat de wilde maluwe noch beter is dan de tamme, niet tegenstaande dat Dioscorides de tamme meest prijst en Galenus met hem die nochtans daarin geenszins te geloven of na te volgen zijn, want de wilde maluwe is zonder twijfel beter om te eten en aangenamer van smaak. Voorts zo is deze wilde maluwe geenszins voor het slechtste moeskruid te houden en de oude Griekse poëet Hesiodes heeft die in zijn gedichten zeer geprezen en zegt dat het de mens in spijs zeer nuttig is waarmee de Latijnse poëet Horatius ook instemt wanneer hij zegt dat maluwe het verladen en verstopt of zwaar lichaam dienstig en gezond is. Maluwe in spijs gebruikt geeft redelijk veel voedsel, zegt Galenus, dan het sap of bloed dat ervan komt is wat dikachtig en ze maakt de buik week en laat lichte kamergang hebben want ze zinkt gemakkelijk en gauw naar beneden en niet alleen omdat ze vochtig is, maar omdat ze slijmerig en slibberig sap in heeft. De bladeren van maluwen zijn goed om alle steken en kwetsingen te verzoeten die met enige angels, stekels [1020] of kleine stralen van de spinnen, schorpioenen, wespen en bijen en diergelijke beesten en ongedierte gedaan zijn als men die er op legt en zelfs als iemand die bladeren stoot of stampt en met olie vermengt en daarmee zijn huid bestrijkt zullen de voor vermelde beestjes hem niet steken of door hun angels enigszins kunnen hinderen, als Dioscorides er van schrijft. Die met oude olie (kwalijk staat in de Griekse boeken van Dioscorides geschreven al of hij had willen zeggen, niet met olie, maar met plas) opgelegd genezen en verdrijven alle schilfers, onzuivere plekken, sproeten en andere ruwheden of pukkels van de huid. Men doet ze ook zeer nuttig op alle hete uitslag en het wild vuur en andere vurigheden van die huid en ze genezen ook de verbranding, gekookt, gestoten of anders bereidt. Het water daar de bladeren, zaden en wortels van deze maluwe in gekookt zijn met een klysma ingegoten of gespoten is goed tot alle smarten, krampen, verzweringen, knaging en ruwheden van de blaas, baarmoeder, fondament en darmen Hetzelfde water verzoet en vermurwt de hardheid van de baarmoeder als men daarin baadt of zit waartoe de maluwe zelf in spijs gebruikt zeer dienstbaar is. Het sap van deze maluwe wordt de vrouwen die in arbeid zijn te drinken gegeven of ook de wijn daar het in gekookt is zodat ze gemakkelijker baren en van kind verlossen mogen. In het kort gezegd, deze wilde maluwe is de blaas, nieren, darmen, borst en longen nuttig en behulpzaam en verzoet alle smart en weedom waarom ze de naam Acopos bij de Grieken gekregen en behouden heeft. BIJVOEGING. In al deze landen is de maluwe goed bekend en gebruikelijk en is zo genoemd om haar bijzondere murw makende kracht als hierna uitvoeriger verhaald zal worden. Voorts zo staat in de maluwe te aanmerken dat de bladeren en bloemen met de opgang van de zon opengaan en gelijk de goudsbloem met de ondergang van de zon weer sluiten en daarvan is de naam Heliostrophos, dat is zonnewende, gekomen. De eerste en gewoonste soort is in het Latijn Malva elatior en Silvestris Malva procerior vulgaris of Malva equina genoemd, in het Hoogduits Rosz pappeln, in het Frans maulve sauvage en in onze taal soms gewone pappelen of gewone wilde maluwe. In de tijd van zes of zeven maanden wordt ze zo groot als een boom als ze omtrent enige boom gezet wordt want ze vlecht zichzelf er om en maakt zich vast en deze zo hoog groeiende maluwe heet dan soms Malva arborescens semestris. De tweede wilde maluwe heet eerd-pappel en kleine wilde maluwe, in het Latijn Malva silvestris repens pumila of Malva pratensis, in het Hoogduits Gensz pappeln of Bappeln, andere noemen het Malva montana of Malva hederacea en in het Italiaans Malva salvatica. Sommige leggen er een kapotte tichel op zodat ze geen grote of hoge scheuten krijgt, maar is het dat men de bladeren boven tezamen bindt zal ze een vezelachtige wortel krijgen. (Lavatera trimestris) Maluwe van drie maanden is van Clusius Malva trimestris en Malva pumila genoemd en wordt dertig cm hoog en heeft een rondachtige, groene, ruigachtige steel die begroeid is met weinig tere, boven groene en onder bleker bladeren, maar die aan het onderste van de steel groeien zijn bijna ringrond en naar de kanten geschaard, de bovenste zijn kantig en die van de witte maluwe bijna gelijk. De bloemen zijn tamelijk groot en van vijf paarse bladertjes gemaakt die omtrent de grond donkerder paars zijn en met bleke draadjes en paarse haartjes versierd. Het zaad is als dat van de andere soorten. De wortel is klein, witachtig en wat gevezeld, maar vergaat hetzelfde jaar, zelfs in drie maanden tijd. (Malva crispa) De gekronkelde maluwe heet ook in het Latijn Malva crustatis oris of Malva laciniata Cordi, sommige noemen het ook Malva semestris, doch die naam mag de andere maluwe ook meegedeeld worden. Wilde boom maluwe, in het Latijn Malva arborea silvestris, is van Lobel in Italië op verschillende plaatsen gezien die zo groot wordt en zo dik als een perzikboom, in de hoven van Nederland vindt men ook sommige die vier en vijf jaren overblijven met zeer grote houtachtige wortel en vaste stam zo hard als hout en vier meter twintig of vier meter vijftig hoog die met haar uitgespreide takken, bloemen, zaad en gedaante en ook krachten veel op de gewone maluwe lijkt, maar heel grover en veel steviger. Deze maluwe wordt zulks niet door de vlijt van de hoveniers, maar door de grond daar ze groeit. En nu ziet men een boomachtige maluwe in de hof van Christiaen Porret buiten Leiden wiens stam een arm dik is, vier meter vijftig hoog met ettelijke zijstelen begroeid en met grote zachte ronde bladeren die wat gekronkeld zijn en sommige bij de zestig cm in het omgaan groot en draagt het tweede jaar vele mooie grote bloemen die donkerder paars zijn dan die van de gewone soort, vijfbladig die in haar grond vijf velachtige groene bladertjes vertoont die tegen de lucht gehouden deze bloemen zeer versieren wat in de gewone maluwebloemen, die smaller bladeren hebben en in de grond dichter bijeen komen, niet gebeurt. De zaden zijn als de gewone en botten in hetzelfde jaar uit en geven tamelijk grote spruitjes die naast de moeder staan Behalve de hoogte van deze struik en mooie paarse kleur van de bloemen is ze aanzienlijk om de menigte van de bloemen die er bijna de hele zomer aan komen, als is het zo dat de andere tot zaad gekomen zijn. Ze verschilt veel van de boomachtige maluwe die zich om de bomen hecht. Beta Maluacea is niets anders dan spinazie. Eupatorium Apuleij was ook een maluwe, dan welke soort, dat is ons onbekend. Osiniaca, een van de namen van maluwe, is bedorven van Osiriaca. Noch van de krachten Naast dat maluwe in oude tijden alleszins veel geacht en onderhouden werd om haar uitnemende murw makende kracht, zo is ze bijzonder goed tegen vele ziekten waarom dat ze ook in het Latijn Omnimorbia genoemd wordt. Dan in spijs gebruikt voedt ze wel wat meer dan sla en die of haar stelen alleen laten lichte kamergang hebben, maar ze is voor de maag niet goed of geschikt want ze maakt die week en zwak. De bladeren, wortels en het zaad van maluwe in melk of wijn gekookt of ook in water helpen diegene die een hoest hebben die van hete oorzaak gesproten is en genezen de gebreken van de longen en heesheid, het gebruik er van is ook zeer goed voor diegene die uitteren. De bladeren van maluwe rauw met wat zout gegeten zijn goed tegen de pijnen, weedom en verzwering van de nieren en van de blaas. De vrucht van de maluwe hoe die droger is, hoe die krachtiger is. Het zaad vermengt met zaad van wilde Lotus en met wijn gedronken verzoet de pijn van de blaas en geneest diegene die van het niergruis ziek zijn en hetzelfde met wijn gedronken laat de vrouwen veel zog en melk krijgen. Maluwe met de wortels gekookt is zeer goed tegen alle venijn en vergiftigheid als men terstond nadat men dat sap van maluwe gedronken heeft het wederom overgeeft. [1021] Maluwe rouw of gekookt, alleen gestoten of met varkensvet vermengt, rijpt en laat zinken alle koude gezwellen en ook de hete met wilgenbladeren. De rouwe bladeren van maluwe met wat zout en honig tezamen gekauwd genezen de zweren bij de ogen, daarop gelegd, maar om die te laten sluiten moet maluwe zonder zout gebruikt worden. Die met het niergruis gekweld zijn zullen in het water baden daar maluwe met haar wortels in gekookt is geweest. Om de katarren die van het hoofd zinken te beletten en op te laten houden zal men de voeten wassen in het water daar maluwe in gekookt is. Maluwe geneest de fijt en trekt alle doornen en splinters uit, daarop gelegd en gestreken en die geneest en verdrijft de pijn en brand die van de hete netels gekomen is. De bloemen van maluwe in wijn of water gekookt en met honig en aluin genezen de zeren en puisten van de keel en mond als men die daarmee spoelt of gorgelt. Het water daar die bloemen in gekookt zijn of het water er van gedistilleerd gegorgeld of in de mond gehouden is nuttig tegen de ontstekingen en verhitting van de tong en van alle andere zowel uitwendige als inwendige delen van het lichaam en is ook nuttig tegen het wild vuur. Olie daar deze bloemen in geweekt hebben in de hete zon gesteld heeft alle dezelfde krachten. Het sap van maluwe warm in de oren gedrupt neemt alle pijn en weedom er van weg. De steeltjes van de kleine kruipende of berg maluwe worden van sommige gebruikt om in de roede te steken van diegene die niet plassen kunnen door het overvloedig vlees dat bij hun in de hals van de blaas groeit. Water daar de bladeren van kleine maluwe in gekookt zijn maakt de handen zacht en neemt de rimpels van de huid weg en vooral als er lijnzaad of fenegriek mee gekookt wordt. Die bladeren met aardrook gekookt genezen de schurft als men de handen baadt of wast in het water daar ze in gekookt zijn. De wortel van maluwe in de as gebraden en klein gestoten is goed als een pleister gelegd op de zwerende vrouwenborsten. De wortel van maluwe die een hele dag in water geweekt is en daarna in een papier gewonden en in hete as gebraden en gedroogd is een geschikt ding om de tanden te wrijven en te zuiveren en te ontladen van het slijm dat er aan hangt. Als men die in water kookt en met dat water de vervelde huid wrijft of de verbranding strijkt dan zal men er grote baat en verlichting in vinden. Ook diegene die vermoeid zijn van gaan, rijden of anders reizen zullen hun voeten en benen met dit water zeer nuttig baden en wassen. Deze gewone maluwe plag van de spaarzame ouders verplant en in de hoven malser en zoeter van smaak gemaakt te worden want ze doen ze dagelijks in het moes en verdreven de honger er mee en noch tegenwoordig in het begin van de lente plukt het gewoon volk in het wild de jonge scheuten zoals die van de asperges en eten die alzo wel om water te laten lossen als om de buik week te maken. Want de lekkernij heeft die al lang uit de hoven gebannen en aan de apotheken gelaten, als Lobel betuigt, om dagelijks te gebruiken tegen verschillende ziekten, als tevoren genoeg verhaald is. Nochtans wordt ze van sommige vrouwen gezaaid in de herfst, hoewel dat ze net zo goed, ja beter is als ze in het wild groeit. En hoe maluwe kleiner is, hoe die beter is en daarom leggen sommige er een tichel op, als gezegd is. De bladeren van de grote boomachtige maluwe zouden ook in het moes gedaan mogen worden al schijnen die van de kleine wat beter verteerd te worden. Uit de bloemen van de wilde maluwe, gewreven of gestoten, zou men een mooie lichtpaarse kleur kunnen halen en uit die van de boomachtige maluwe noch mooier en bruiner die de sausen en spijzen geen kwade smaak bijbrengen zouden en eer baat dan schade doen. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/