Gort

Over Gort

Far, vervolg Dodonaeus, vorm, koren, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET X. CAPITEL.

Van Far oft Gort.

Met den naem Far hebben de ouders tweederhande dinghen verstaen: te weten een Koren dat uyt der aerden wies, in ’t Griecks Zea ghenoemt, dat is Spelte: ende een andere Korenwerck, dat met menschen handen bereydt wierdt, ende een werck van ’t menschen vernuft ende konste was, ende niet een gave der natuere oft des aerdtrijcks. Van het een, dat is van Zea, hebben wy voren ghesproken; van het ander, teweten van het Gort, sullen wy nu handelen.

Dat dit Far by de oude Romeynen van een soorte van Koren, dat sy Far noemden, gemaeckt pleegh te worden, blijckt merckelijck daer uyt, dat het anders geenen naem ende hadden dan den ghenen die sy het Koren Far te Roomen pleghen te gheven: de inwoonders van welcke stadt, als Plinius betuyght, menige iaeren langh sonder broodt gheleeft, ende hun leven alleen met pap oft bry van dit Far, dat is van Zea oft Spelte, ghemaeckt zijnde onderhouden hebben. Ende daerom hebben sy den selven naem Far dickwijls het graen van allerhande Koren mede ghedeylt: wel verstaende, als dat uyt sijne vellekens oft buysten, daer dat in besloten was, ghenomen ende eensdeels ghekroockt oft ghebroken is; inder selver voeghen als Archigenes beschrijft dat Far pleegh ghemaeckt te worden: want Palladius vermaent oock van een Far hordei, dat is Gersten Gort, ’t welck hy de ionge kieckskens van de Faysanen, met wijn geslaghen oft bespraeyt zijnde, in de eerste daghen raedt t’eten te gheven. Ende Plinius betuyght, dat in Egyptenlandt een Far van de Olyra ghemaeckt wierdt.

De wijse om dit Far oft Gort te maecken gheeft ons Archigenes te kennen by Aëtius in ‘t 9.boeck: Het Koren, seydt hy, daer ghy ’t Far oft ’t Gort van maecken wilt, suldy eenen tijdt langh met water begieten, oft daer in wat laten ligghen: daer uyt ghenomen zijnde, sult dat in eenen vijsel doen, ende ghelijck de Ptisana oft ghepelde Gerste van sijn schorsse, vellen oft buysten suyveren: als nu de buysten oft schorssen los ende ontdaen zijn, neemt het uyt den vijsel, ende drooght het in de Sonne: daer nae wrijft het tusschen de handen, soo langhe tot dat het gantsch van alle schorssen suyver ende heel ghepelt zy: dan leght het een weynighsken onder den meulen, ende brijselt dat in grote stucken; in voeghen dat een Koren oft graen in twee oft dry stucken ghebroken zy: dat ghedaen zijnde, bewaert het droogh tot uwen ghebruycke.

Dit ghebroken Far oft Gort, daer wy nu af spreken, (in sonderheyt ’t ghene dat uyt het Koren Far gheheeten, oft uyt de Zea, dat is Spelte, ghemaeckt is) wordt van veele hedensdaeghs voor eenerhande dingh met den Chondrus oft Alica ghehouden, om dieswille alleen, dat dese dingen malkanderen eenighsins ghelijckende zijn. Want Far is den Chondrus wel wat ghelijck, doch en is niet gantschelijck ’t selve, als den voorseyden Archigenes ghenoegh te kennen geeft, wanneer hy seydt, dat het Far gesoden oft gaer ghemaeckt wordt ghelijck den Chondrus.

Het onderscheyt van dese dinghen is in de handelinghe van bereyden gheleghen: want Chondrus wordt gesuyvert met Gyps ende sandt, t’samen ghemenght zijnde, uyt sijn bolster ende buysten ghedaen ende ghesuyvert, als wy in ’t naevolghende Capitel betoonen sullen: maer het Far wordt ghepelt ende ghesuyvert alleen door het water, sonder daer eenigh van de voorseyde dinghen by te doen. Dan de Alica is dit Far oock daer in verscheyden: te weten dat het Far een dingh was dat in oude tijden ghevonden ende by de alderoudtse inwoonders der stadt Roomen ghebruyckelijck was: maer de Halica, als Plinius seydt, is langh daer na ervonden ende in ghebruyck ghebroght gheweest; selfs en was in tijden van Pompeius de Groote nauwelijcks bekent. Dese wierdt niet alleen met water ghesuyvert, maer met Crijt wit, schoon ende teer oft morw ghemaeckt. Dan behalven de voorseyde teeckenen is het echt onderschil van dese dinghen by Aleander Trallianus breeder uytgheleydt in ‘t 8.capitel van sijn 8.boeck, waer hy de Alica ende het Far ghebruyckt als twee verscheyden dinghen: ende de selve met den anderen verghelijckt, toonende welck van beyden min oft meer te ghebruycken zy.

Gort, dat hedensdaeghs in Hooghduytschlandt, Vrieslandt, Hollandt, ende in ander daer aen palende landen uyt Gerste ende Haver ghemaeckt wordt, is het Far van de oude bijster seer ghelijck; ende is als een mede-soorte van ’t selve: dit wordt in Hooghduytschlandt Gruyen, in Hollandt Gort gheheeten; te weten als het van Gerste ghemaeckt is Gersten Gruyen in ’t Hooghduytsch, ende Gersten Gort in ’t Hollandts; maer van Haver ghemaeckt, Haveren Gruyen in ’t Hooghduytsch, ende in ’t Hollandtsch Haveren Gort.

Daer is noch een ander Far van Aëtius vermaent, ende Far Clusinum ghenoemt; ’t welck gheen eygen soorte van Koren en is, maer anders niet dan pap oft bry van dit Far ghemaeckt: daer Marcellus in sijn 13.boeck oock af spreeckt, betoonende, dat het ghemeyn volck ’t selve als een goede spijse pleegh te ghebruycken.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Het Far van Zea oft Spelta ghemaeckt, is van krachten den Chondrus oft de Halica eenighsins ghelijck: daerom voedet sterckelijck, maer het gaet traeghelijcker nae beneden, ende en wordt soo ghemackelijck niet verdouwt oft verteert. Alsmen dat ghebruycken wil, soo ons Archigenes leert, wordt dat ghelijck den Chondrus ghesoden, ende van de ghesonde menschen in spijse ghenoten. Dan voor de krancke wordt dat verscheydentlijck bereydt: ende het wordt oock by de pappen, diemen in eenighe ghebreken van buyten erghens op leydt, somtijdts vermenght.

Gort oft Far van Gerste oft Haver gemaeckt, is lichter om verdouwen, ende gheeft den lichaem min voedsels, dan ’t ghene dat van de Zea oft Spelte ghemaeckt pleegh te worden.

BIIVOEGHSEL.

By dit Capitel oock veel te voeghen, is onnoodigh, ghemerckt dat het Far van de ouders eensdeels uyt het ghebruyck ghekomen is; ende dat het Gort (anders Grut gheheeten) dat hedensdaeghs in stede van het Far ghenomen is, een ieder soo bekent is, dat het eer bespottens dan lesens weerdigh soude zijn daer iet meer van te vermanen. Alleenlijck is het te weten, dat hedensdaeghs den naem Farro op sommighe plaetsen van Italien een soorte vande Ghekroockte Gerste mede-ghedeylt wordt, ende anders niet dan ons Haveren Gort en bediedt: het welck sommighe oock Farrum op ’t Latijnsch oft Far Palladij noemen.

HET X. KAPITTEL.

Van Far of gort.

Met de naam Far hebben de ouders twee dingen verstaan, te weten een koren dat uit de aarde groeide dat in het Grieks Zea genoemd wordt, dat is spelt, en een andere korenwerk dat met mensenhanden bereid werd en een werk van het menselijk vernuft en kunst was en niet een gave van de natuur of aardrijk. Van het een, dat is van Zea, hebben we tevoren gesproken en van het ander, te weten van gort, zullen we nu handelen.

Dat dit Far bij de oude Romeinen van een soort van koren dat ze Far noemden gemaakt plag te worden blijkt merkelijk daaruit dat het anders geen naam had dan diegene die ze het koren Far te Rome plachten te geven en de inwoners van die stad, als Plinius betuigt, menige jaren lang zonder brood geleefd hebben en hun leven alleen met pap of brei van dit Far, dat is van Zea of spelt, gemaakt onderhouden hebben. En daarom hebben ze het die naam Far dikwijls het graan van allerhande koren meegedeeld, wel verstaande als dat uit zijn velletjes of buisten daar dat in besloten was genomen en eensdeels gekrakt of gebroken is op dezelfde manier als Archigenes beschrijft dat Far plag gemaakt te worden want Palladius vermaant ook van een Far hordei, dat is gerstegort wat hij de jonge kuikens van de fazanten met wijn geslagen of besproeid in de eerste dagen aanraadt te eten te geven. En Plinius betuigt dat in Egypte een Far van de Olyra gemaakt werd.

De wijze om dit Far of gort te maken geeft ons Archigenes te kennen bij Aetius in het 9de boek: ‘Het koren, zegt hij, daar ge het Far of gort van maken wil zal ge een tijd lang met water begieten of daarin wat laten liggen en als het er uitgenomen is zal ge dat in een vijzel doen en net zoals de Ptisana of gepelde gerst van zijn schors, vellen of buisten zuiveren en als nu de buisten of schorsen los en ontdaan zijn neem het uit de vijzel en droog het in de zon en wrijf het daarna tussen de handen zolang tot dat het gans van alle schorsen zuiver en geheel gepeld is en leg het dan wat onder de molen en verbrijzel dat in grote stukken op die manier dat een korrel of graan in twee of drie stukken gebroken is en als dat gedaan is bewaar het droog tot uw gebruik’.

Dit gebroken Far of gort daar we nu van spreken (en vooral hetgeen dat uit het koren Far genoemd of uit de Zea, dat is spelt, gemaakt is) wordt van vele tegenwoordig voor hetzelfde ding met de Chondrus of Alica gehouden en dat alleen omdat deze dingen enigszins op elkaar lijken. Want Far is Chondrus wel wat gelijk, doch is niet gans hetzelfde zoals de voor vermelde Archigenes genoeg te kennen geeft wanneer hij zegt dat het Far gekookt of gaar gemaakt wordt gelijk Chondrus.

Het verschil van deze dingen is in de behandeling van bereiding gelegen want Chondrus wordt gezuiverd met gips en zand dat tezamen gemengd wordt en uit zijn bolster en buisten gedaan en gezuiverd wordt zoals we in het volgende kapittel betonen zullen, maar het Far wordt gepeld en alleen gezuiverd door het water zonder er enig van de voor vermelde dingen bij te doen. Dan de Alica verschilt met dit Far ook daarin, te weten dat het Far een ding was dat in oude tijden gevonden en bij de alleroudste inwoners van de stad Rome gebruikelijk was, maar de Halica, als Plinius zegt, is lang daarna gevonden en in gebruik genomen en was zelfs in tijden van Pompeius de grote nauwelijks bekend. Die werd niet alleen met water gezuiverd, maar met krijt wit, mooi en teer of murw gemaakt. Dan behalve de voor vermelde tekens is het echte verschil van deze dingen bij Aleander Trallianus breder uitgelegd in het 8ste kapittel van zijn 8ste boek waar hij de Alica en het Far gebruikt als twee verschillende dingen en die met elkaar vergelijkt en aantoont welke van beide min of meer te gebruiken is.

Gort dat tegenwoordig in Hoogduitsland, Friesland, Holland en in ander daaraan palende landen uit gerst en haver gemaakt wordt is het Far van de oude bijster zeer gelijk en is als een medesoort er van, dit wordt in Hoogduitsland Gruyen, in Holland gort genoemd, te weten als het van gerst gemaakt is Gersten Gruyen in het Hoogduits en gersten gort in het Hollands, maar van haver gemaakt wordt het Haveren Gruyen in het Hoogduits en in het Hollands haveren gort.

Daar is noch een ander Far die van Aëtius vermaand is en Far Clusinum noemt wat geen eigen soort van koren is, maar niets anders dan pap of brei van dit Far gemaakt daar Marcellus in zijn 13de boek ook van spreekt en betoont dat het gewone volk het als een goede spijs plag te gebruiken.

Aard, kracht en werking.

Het Far van Zea of spelt gemaakt is van krachten de Chondrus of de Halica enigszins gelijk en daarom voedt het sterk, maar het gaat traag naar beneden en wordt niet zo gemakkelijk verduwd of verteerd. Als men dat gebruiken wil, zo ons Archigenes leert, wordt dat gelijk de Chondrus gekookt en van de gezonde mensen in spijs genoten. Dan voor de zieke wordt dat verschillend bereid en het wordt soms ook bij de pappen die men in enige gebreken van buiten ergens oplegt vermengd.

Gort of Far van gerst of haver gemaakt is lichter om te verduwen en geeft het lichaam minder voedsel dan hetgeen dat van de Zea of Spelt gemaakt plag te worden.

BIJVOEGING.

Bij dit kapittel ook veel te voegen is onnodig, gemerkt dat het Far van de ouders eensdeels uit het gebruik gekomen is en dat het gort (anders grut genoemd) dat tegenwoordig in plaats van het Far genomen wordt is iedereen zo bekend dat het eerder bespottelijk dan lees waardig zou zijn daar iet meer van te vermanen. Alleen is het te weten dat tegenwoordig de naam Farro op sommige plaatsen van Italië aan een soort van de gekrakte gerst meegedeeld wordt en niets anders dan onze havergort betekent wat sommige ook Farrum op het Latijns of Far Palladij noemen.

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/