Camelina

Over Camelina

Myagrion, vervolg Dodonaeus, vorm, koren, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXIII. CAPITEL.

Van Cameline oft Myagrion.

Ghedaente.

De Camelina, dat is het Erysimon van Theophrastus, oft het Myagrion van Dioscorides, is een spruytachtigh cruydt, met eenen rechten ronden steel, twee oft dry voeten hoogh, in sijd-tacken verdeylt, bewassen met langhworpighe, smalle voor spitse bladeren, de bijsondere bladeren van de Mee niet ongelijck: langhs d’uyterste van de steelen komen kleyne geele bloemkens voort; daer nae volghen ronde huyskens, de Vlas-bollekens schier ghelijck, maer platter, met kleyn saedt, vet ende olieachtigh, kleyner dan Fenigrieck.

Plaetse.

Op veele plaetsen van Vranckrijck, als by Soissons ende elders, op goede wel omgheroerde ende ghemeste aerde wordt dit cruydt ghesaeyt , als Ruellius betuyght: men saeyt het oock in ’t landt van Luyck, in Zeelandt, ende op andere plaetsen van Nederduytschlandt: dan in Hooghduytschlandt, soomen seydt, komt het op ettelijcke plaetsen van selfs voorts; ende wast by het Vlas, het selve lastigh ende hinderlijck wesende; iae wordt ghelooft een miswas van ’t selve te zijn.

Naemen.

In dese landen en is dit gewas met geenen anderen naem dan met den Franschen naem Cameline bekent: in ’t Hooghduytsch heet het Flachsdottern ende Leindottern; in ’t Latijn Camelina oft Myagrion: in veele Apoteken noemtmen ’t Sesamum: ende men ghebruyckt de olie daer van voor Sesam-olie.

Dese Cameline is het Erysimum, dat Galenus (in ‘t 1. De aliment.facult.) ende Theophrastus Erysimum noemen, ende onder de voedende saden oft fruges midtsgaders het Sesamum rekenen.

Daer is nochtans noch een ander Erysimon van Dioscorides [853] in sijn 2.boeck beschreven, daer Galenus (in het 6.boeck De aliment.facult.) oock van vermaent: ’t welck van dit voorseyde Erysimon van Theophrastus seer veel verschilt: want dit ghewas oft onse Cameline en is van Dioscorides niet Erysimon, maer Myagrion gheheeten, dat sommighe (seydt hy) Melampyron noemen, misschien nae de ghelijckenisse van bladeren die dat heeft met het andere Melampyron van Theophrastus en Galenus: ’t welck van het Myagrium verschilt.

Plinius seydt, datter een cruydt oft fruges, dat is voedende saedt, is Sesamum ghelijck; in ’t Latijn Irio, in het Griecks Erysimon, in ’t oude Fransoys Velarum geheeten, te weten in ‘t 25.capitel van sijn 23.boeck: ende in het 10.capitel van ‘t 18.boeck seydt hy aldus: In Asien ende Grieckenlandt isser een gewas het Sesamum gelijckende, Erysimon geheeten; gantsch ’t selve soude wesen ’t ghene datmen by ons Irio noemt, maer het is wat vetter.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Erysimum, als Theophrastus betuyght, droogh zijnde, is bequaem om by de spijsen te doen, om dat al de bitterheydt ende hardigheydt oft rouwigheydt, die daer in was, van de Sonne rijp ghemaeckt oft uytghedreven is. Dan noch groen wesende en wordt het van gheenerhande dier aengheraeckt, om de bitterheydt ende swaerigheydt oft onlieffelijckheydt van sijnen smaeck.

Maer, als Galenus seydt, ghelijck den Hirs het Panick-koren wel eenighsins ghelijck is, maer in alles erger is dan het selve; in der selver voeghen oock soo is het Erysimum, aengaende de stoffe van sijn gantsch wesen, het Sesamum wel wat gelijckende: maer in de spijse is het onsoeter oft onlieffelijcker, ende geeft den lijfve min voedsels, ende is gheheelijck quader dan het voorseyde Sesamum.

Anders soo is dit Erysimum oft Cameline van aerdt ende gestaltenisse oock warm als het Sesamum; ende maeckt oock dorst.

Met het smout, dat is met de olieachtige vettigheydt van de Cameline oft Erysimum, wordt alle de rouwigheydt des lichaems wegh ghenomen, ende het selve wordt daer mede effen ende glat ghemaeckt, soomen ghelooft, ende als Dioscorides oock betuyght.

De bladeren van dit cruydt ghestooten zijnde, ende het sap daer van op de zeerigheden van den mondt geleyt, genesen de selve: ende de olie die uyt het saedt geperst, dient de arme lieden om bij de spijse te vermengen, ende de rijcke om in de lampen te ghebruycken, als Ruellius betuyght.

BIIVOEGHSEL.

De Camelina is van veele voor het Kleyn Sesamum ghehouden gheweest, seydt Lobel: selfs Valerius Cordus, Lacuna ende Hieronymus Tragus hieldense voor het oprecht Sesamum. Den selven Lobel noemtse Myagrum, om datse door de vette taeyigheydt van haer tackskens bequaem is om de vlieghen vast te houden, die daer op sitten, oft daer voor by vliegen, ghelijck sy aen de soorten van Vliegenet oft Muscipula pleghen. In Enghelandt, Loreynen ende oock Hollandt, seydt hy, ende andere landen wordt dit ghewas nuttelijck onderhouden: want uyt den saede van het selve, dat den sade van Sesamum seer ghelijck is, wordt een olie gheslaghen, tot veele dinghen nut ende bequaem. De bladeren, seydt Lobel, van dese Cameline zijn veel in het ghetal, die van het Peerel-cruydt ghelijck, maer breeder. Sy heeft oock seer luttel andere bladers, die van Thlaspi ghelijck, rondom met uytstekende tandekens, sacht ende witachtigh. De gheele bloemkens zijn die van Alysson oft Erysimon ghelijck. Het saedt is oock gheel, langhworpigh, kleyner dan Sesamum.

Tweede Cameline, den Thlaspi ghelijck, van Lobel in ’t Latijn Myagrum alterum Thlaspi effigie geheeten, wordt in Enghelandt ende Nederlandt ghevonden in de hoven, ende heeft kleyne bladers, die van den Languedockschen Kleynen Thlaspi oft Alysson oft Kleynste Zee Violiere ghelijck. De bloemkens vast by een staende maecken een kroonken, ende zijn sterres-ghewijs, geel, als die van Thlaspi oft Erysimum; ende is in het Bijvoeghsel van Thlaspi oock vermaent.

Naem.

Dit gewas wordt somtijdts Wildt Mostaert-saedt, Wildt Raep-saedt oft alleenlijck Saedt gheheeten van de ghene die dat sayen, om daer olie van te hebben. In ’t Latijn heet het oock Myagros. Andere heeten dat Myagrum silvestre: andere noemen Myagrum dat ghewas dat andere Dentillaria noemen, wiens langhe bladeren den steel omvatten, als aen den Doorwas ghebeurt; doch swarer, ende in veele teeckenen van de teghenwoordighe Lijndotteren verschillende. Daer is oock Myagrum monospermum, soo gheheeten, om dat in elcke hauw maer een saedt en schuylt. Daer is oock een soorte met een ronde hauwe, in ’t Latijn Myagro similis, siliguam rotundam. Het heet by sommighe Erysimum Theophrasti & Galeni. Nochtans soo toont ons Rauwolfius een ander ghewas voor Erysimum Theophrasti, te weten de Alcea van Egypten.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Erysimum is stoppende van aerd, seydt Galenus. Maer, als Dioscorides seydt, het saedt van de Cameline ghestooten zijnde wordt gheroost; ende met het smout van ’t selve worden dunne rijskens ghesmeert voor de lampen.

Dit cruydt heeft by sommighe noch meer krachten, die wy in het Bijvoeghsel van ’t Capitel van Wildt-Vlas, het Valsch Vlas (dat sommighe voor een Camelina houden) toegeschreven hebben. Maer in sonderheydt soo wordt dit teghenwoordighe Myagrion van sommighe by het salaet ghedaen in stede van Dragon; want het smaeckt naer Edick ende Soudt.

HET XXIII. KAPITTEL.

Van Camelina of Myagrion. (Camelina sativa)

Gedaante.

Camelina, dat is het Erysimon van Theophrastus of het Myagrion van Dioscorides, is een spruitachtig kruid met een rechte ronde steel van zestig of negentig cm hoog die in zijtakken verdeeld is en begroeid met langwerpige, smalle en voor spitse bladeren die op de aparte bladeren van mee lijken,langs het uiterste van de stelen komen kleine gele bloempjes voort en daarna volgen ronde huisjes die veel op vlasbolletjes lijken, maar platter, met klein zaad dat vet en olieachtig is en kleiner dan fenegriek.

Plaats.

Op vele plaatsen van Frankrijk zoals bij Soissons en elders op goede en goed omgeroerde en gemeste aarde wordt dit kruid gezaaid, als Ruellius betuigt, men zaait het ook in het land van Luik, in Zeeland en op andere plaatsen van Nederduitsland, dan in Hoogduitsland, zo men zegt, komt het op ettelijke plaatsen vanzelf voorts en groeit bij het vlas die het lastig en hinderlijk is, ja wordt geloofd een misgewas er van te zijn.

Namen.

In deze landen is dit gewas met geen andere naam dan met de Franse naam cameline bekend, in het Hoogduits heet het Flachsdottern en Leindottern, in het Latijn Camelina of Myagrion en in vele apotheken noemt men het Sesamum en men gebruikt de olie er van voor sesamolie.

Deze cameline is het Erysimum dat Galenus (in het 1ste De aliment.facult.) en Theophrastus Erysimum noemen en onder de voedende zaden of fruges met het Sesamum rekenen.

Daar is nochtans noch een ander Erysimon van Dioscorides [853] in zijn 2de boek beschreven daar Galenus (in het 6de boek ‘De aliment.facult.’) ook van vermaant wat zeer veel van dit voor vermelde Erysimon van Theophrastus verschilt want dit gewas of onze cameline is van Dioscorides niet Erysimon, maar Myagrion genoemd dat sommige (zegt hij) Melampyron noemen, misschien naar de gelijkenis van bladeren die dat heeft met het andere Melampyron van Theophrastus en Galenus wat van het Myagrium verschilt.

Plinius zegt dat er een kruid of fruges is, dat is voedend zaad, dat op Sesamum lijkt, in het Latijn Irio, in het Grieks Erysimon en in het oude Frans Velarum genoemd is, te weten in het 25ste kapittel van zijn 23ste boek en in het 10de kapittel van ‘t 18de boek zegt hij aldus: ‘In Azie en Griekenland is er een gewas dat op Sesamum lijkt en Erysimon heet dat gans hetzelfde zou wezen hetgeen dat men bij ons Irio noemt, maar het is wat vetter’.

Aard, kracht en werking.

Erysimum, als Theophrastus betuigt, als het droog is is het geschikt om bij de spijzen te doen omdat alle bitterheid en hardheid of ruwheid die er in was door de zon rijp gemaakt of uitgedreven is. Dan als het noch groen is wordt het van geen dier aangeraakt vanwege de bitterheid en zwaarheid of onlieflijkheid van zijn smaak.

Maar, als Galenus zegt, net zoals hirs wel enigszins op panikkoren lijkt, maar in alles erger is dan die zo is op dezelfde manier ook het Erysimum aangaande de stof van zijn gans wezen het Sesamum wel wat gelijk, maar in de spijs is het minder zoet of onlieflijker en geeft het lijf minder voedsel en is geheel kwader dan het voor vermelde Sesamum.

Anders zo is dit Erysimum of cameline van aard en gestalte ook warm als het Sesamum en maakt ook dorst.

Met het smout, dat is met de olieachtige vetheid van de cameline of Erysimum, wordt alle ruwheid van het lichaam weg genomen en het wordt er effen en glad mee gemaakt, zo men gelooft en zoals Dioscorides ook betuigt.

De bladeren van dit kruid gestoten en het sap er van op de zeren van de mond gelegd genezen die en de olie die uit het zaad geperst wordt dient de arme lieden om bij de spijs te vermengen en de rijke om in de lampen te gebruiken, als Ruellius betuigt.

BIJVOEGING.

Camelina is van vele voor het klein Sesamum gehouden geweest, zegt Lobel, zelfs Valerius Cordus, Lacuna en Hieronymus Tragus hielden het voor het echt Sesamum. Dezelfde Lobel noemt het Myagrum omdat ze door de vette taaiheid van haar takjes geschikt is om de vliegen vast te houden die er op zitten of er voorbij vliegen net zoals ze aan de soorten van vliegenet of Muscipula plegen. In Engeland, Loreyne en ook Holland, zegt hij, en andere landen wordt dit gewas nuttig onderhouden, want uit het zaad er van dat op veel op het zaad van Sesamum lijkt wordt een olie geslagen die tot vele dingen nuttig en geschikt is. De bladeren, zegt Lobel, van deze camelina zijn veel in het getal en lijken op die van parelkruid, maar breder. Ze heeft ook zeer weinig andere bladeren die op die van Thlaspi lijken en rondom met uitstekende tandjes, zacht en witachtig. De gele bloempjes zijn die van Alysson of Erysimon gelijk. Het zaad is ook geel, langwerpig en kleiner dan Sesamum.

(Erysimum cheiranthoides) Tweede Cameline die op Thlaspi lijki is van Lobel in het Latijn Myagrum alterum Thlaspi effigie genoemd en wordt in Engeland en Nederland in de hoven gevonden en heeft kleine bladeren die van de Languedockse kleine Thlaspi of Alysson of kleinste zeeviolier gelijk. De bloempjes die vast bijeen staan maken een kroontje en zijn stervormig, geel als die van Thlaspi of Erysimum en is in het bijvoegsel van Thlaspi ook vermaand.

Naam.

Dit gewas wordt soms wild mosterdzaad, wild raapzaad of alleen zaad genoemd van diegene die dat zaaien om er olie van te hebben. In het Latijn heet het ook Myagros. Andere noemen dat Myagrum silvestre, andere noemen Myagrum dat gewas dat andere Dentillaria noemen wiens lange bladeren de steel omvatten zoals aan doorwas gebeurt, doch zwaarder en in vele tekens van de tegenwoordige lijndotter verschilt. Daar is ook Myagrum monospermum en zo genoemd omdat in elke hauw maar een zaad schuilt. Daar is ook een soort met een ronde hauw, in het Latijn Myagro similis, siliguam rotundam. Het heet bij sommige Erysimum Theophrasti & Galeni. Nochtans zo toont Rauwolfius ons een ander gewas voor Erysimum Theophrasti, te weten de Alcea van Egypte.

Aard, kracht en werking.

Erysimum is stoppend van aard, zegt Galenus. Maar, als Dioscorides zegt, het zaad van Cameline gestoten wordt geroosterd en met het smout er van worden dunne twijgjes gesmeerd voor de lampen.

Dit kruid heeft bij sommige noch meer krachten die we in het bijvoegsel van het kapittel van wild vlas, het vals vlas (dat sommige voor een Camelina houden) toegeschreven hebben. Maar vooral wordt dit tegenwoordige Myagrion van sommige bij de salade gedaan in plaats van dragon want het smaakt naar azijn en zout.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/