Sorghum
Over Sorghum
Sorgzaad, vervolg Dodonaeus, vorm, koren, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXVII. CAPITEL. Van Sorgh-saedt. Gheslachten. Den Panick-koren wordt noch een ander ghelijck gheslacht ghevonden, dat oock van sommighe voor een Panick-koren ghehouden wordt, dat sy nae den Italiaenschen naem Sorgh-saedt heeten: dit sullen wy nu beschrijven, mitsgaders een mede-soorte van de selve, Wit Sorgh-saedt ghenoemt. Ghedaente. 1. Sorgh-saedt heeft dry, vier oft meer dicke rechte hooghe knoopachtige bruyne rietachtige steelen oft halmen, seven, acht, iae somtijdts tien voeten hoogh, oft hooger, ghemeynlijck in neghen knobbelachtighe knoopen knies-ghewijs verdeylt, binnen in met wit mergh vervult. Wt elcke knoopen spruyten scherpe bladeren, langer dan anderhalven voet, dry oft vier vingeren breedt: op d’opperste van de halmen wassen de aeren oft Riet-pluymen, een spanne langh oft langer woordende, dicker dan de Hirs-aeren, recht over eynd staende, ende niet aen d’een sijde ghekromt, oft nederwaerts hangende: dese brengen eerst voort geel bloeysel; maer nae dat de geele bloemen afgevallen zijn, draegen sy langhworpigh rondt saedt, dat veel grooter is dan Hirs saedt, roodachtigh oft wat bruyn oft swartachtigh van verwe, by nae soo groot als een Linse wordende, in dobbel vellekens besloten. Het is in der aerden vast met fijne menighvuldighe veselachtige stercke wortelen. Dit gantsch gewas is het Riet van gedaente gelijck. De halmen ende aeren worden wat roodachtigh van verwe soo wanneer het saedt begint te rijpen. 2. Wit Sorgh-saedt is een mede-soorte van dit voorgaende ghewas, met sijn rietachtighe bladeren, seer hooge ende knoopachtighe halmen, ende met sijn wijt verspreyde Riet-pluyme oft aere het voorseyde Sorgh-saedt ghelijckende: dan het saedt oft graen daer van is ronder ende wit van verwe. Plaetse. 1. Dit Sorgh-saedt is oock een vremt koren: ende en wordt hier te lande niet dan in de Cruydtliefhebbers hoven gevonden; maer is in Italien, Spaegnien ende andere heeter landouwen ghemeyner, iae veel ghesien. Het wast geerne op vetten ende vochten grondt. 2. Wit Sorgh-saedt wordt in Epirus ende Slavonijne, ende oock in Cilicien ende Kleyn Asien gesaeyt ende onderhouden; ende is aldaer van Petrus Bellonius gevonden. Tijdt. Sorgh-saedt is oock een Somer-koren, ende wordt in de Lente ghesaeyt, ende in den Herfst oft in d’eynde van den Somer rijp. Naem. 1. Wy noemen dit Koren in onse tael Sorgh-saedt, nae den Hooghduytschen naem Sorgsamen, ende den Italiaenschen Sorgho; den welcken dat op sommighe plaetsen van Italien heeft: dan die van Lombardijen noemen ’t Melega ende Melegua; die van Florentzen Saggina; in ’t Latijn heet het by de selve Italiaenen Melica oft oock Sorghum; by de Portughizen Milium faburrum: dan andere heeten het Panicum peregrinum oft Panicum Indicum, meynende dat het een Indiaensche soorte van Panick-koren is: welcker meyninghe voorwaer gheloofwaerdiger is dan die van sommighe andere, die dat onder de gheslachten van Far stellen ende rekenen. Want met het Far en heeft het in der waerheydt geene ghemeynschap met alleen: dan met het Panick-koren schijnt het wel eenighe ghelijckenisse te hebben. Dit Sorgh-saedt schijnt oock over een te komen met het geslacht van Hirs, dat in tijden van den Keyser Nero uyt Indien in Italien ghebroght is geweest, als Plinius schrijft; het welck swart van verwe was, groot van gewas, rietachtigh van halmen, seven voeten hoogh op schietende, seer groote aeren oft Riet-pluymen hebbende: (inde Latijnsche boecken stont qualijck geschreven culmis, lobas vocant, is stede van cornis, phobas vocant;) ende het vruchtbaerste van alle Koren bevonden wierdt te zijn. 2. Het ander gheslacht van Sorgh-saedt is van Bellonius Melica candida geheeten, dat is Wit Sorgh-saedt. De Arabers noemen dat Hareoman, als den selven Bellonius betuyght. Nochtans in het 331.capitel van Avicenna ]820] beteeckent het woordt Areoman onse ghemeyne Spelte, oft Zea, ende niet de Melica oft Sorgh-saedt, indien men den oversetter van Avicenna ghelooven moet. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Het saedt van beyde de soorten van Sorgh-saedt is het Panick-koren van aerd ende krachten gelijck. De landt-lieden maecken daer somtijdts broodt van (ghelijck Bellonius oock betuyght dat die van Cilicien ende die van Grieckenlandt met hun Wit Sorgh-saedt pleghen te doen) dan dat is seer morselbaer, ende niet vast aen een houdende, ende den lijfve heel weynigh voedsels ghevende. Maer dickwijler, iae meestendeel, wordt dat van de selve ghesaeyt om de Duyven ende Hoenders daer mede te spijsen oft te mesten. BIIVOEGHSEL. Al is het saecke dat wy dit ghewas in onse tael Sorgh-saedt noemen, nae den Italiaenschen naem Sorghi, nochtans soude dat bequaemer Sorgeloos saedt moghen heeten, ghemerckt dat onder alle de Korenen gheen soo luttel sorghe ende neerstigheydt in ’t oeffenen van doen en heeft als dit: ende daerom wordt het veel omtrent de wegen ende hutten tusschen Pavien ende Ferraren ghevonden, daer d’aerme landt-lieden dat ghesaeyt hebben, die den arbeydt, ende ’t langhe wachten verdriet, ’t welck ander graen is eysschende: daer sy broot ende koecken af backen. Ende aldaer wordt het graen in September rijp, als het in April ghesaeyt is. De Fransoysen noemen dat Bled barbu. Het is metter waerheydt een Indiaensch Hirs, seydt Lobel, ende van daer ghebroght gheweest. Nochtans vermaent Petrus Crescentius van een Milice, Melique oft Melica die in Italien in sijnen tijdt ghemeyn was, ende aldaer ghesaeyt wierdt voor de Verckens, mits datse de menschen te swaer was om te verdouwen, ende grof bloedt maeckende. Het Wit Sorgh-saedt van Bellonius vermaent, wordt in Cilicien van de inwoonders Dora ghenoemt, als Rauwolfius tuyght; ende is Rhasis ende Serapio oock bekent gheweest. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De Italiaenen schatten dit saedt voor koudt ende droogh, den Hirs ghelijckende. Dan sy verkiesen de witte soorte voor de beste, om dat sy eer uyt haer schellen rijst: ende daer maecken de Boeren broot van, veel beter dan van de ghemeynste soorte. ‘Tsaedt ghedroncken met Geyten melck, oft met rooden wijn, stopt alle buyckloopen ende vloeden. Het poeder van de roode bloemen van dit ghewas, met rooden wijn ghedroncken, stopt de maendt-stonden: ende dat van de witte bloemen stopt den witten vloedt, als de vrouwen van Italien gelooven. De selve maecken oock kleer-bessemkens van de rechtste ende stijfste ghedrooghde kleyne opperste aerkens van dit Sorgh-saedt, om daer de lakenen ende andere kleederen mede te vaghen oft te keeren. De vrouwen van Asien malen haer Wit Sorgh-saedt in kleyne molekens, ende maken daer eenen harden klont deeghs van: die sy heel plat, dun ende effen ghemaeckt zijnde in de Sonne backen, oft tusschen twee gloeyende tichels, oft oock in ovens: ende eten dat voor broot. ‘Tselve Wit Sorgh-saedt wordt van de Albanoysen te Corfu ghebroght, ende verkoght, om de Duyven daer mede te voeden. De halmen, als sy eenen duym dick zijn, worden in Cilicien vergadert, ende ghebruyckt voor hout om mede te koken. Het mergh vande halmen is bequam tot de krop-klieren. |
HET XXVII. KAPITTEL. Van sorgzaad. (Sorghum dochna, Sorghum bicolor) Geslachten. Bij panikkoren wordt noch een ander gelijk geslacht gevonden dat ook van sommige voor een panikkoren gehouden wordt dat ze naar de Italiaanse naam sorgzaad noemen en dit zullen we nu beschrijven met een medesoort er van dat wit sorgzaad genoemd wordt. Gedaante. 1. Sorgzaad heeft drie, vier of meer dikke rechte hoge knoopachtige bruine rietachtige stelen of halmen die twee meter tien, ja soms drie meter hoog of hoger worden en gewoonlijk in negen knobbelachtige knopen knievormig verdeeld zijn en binnenin met wit merg vervuld. Uit elke knoop spruiten scherpe bladeren die langer zijn dan vijf en veertig cm en drie of vier vingers breed, op het opperste van de halmen groeien de aren of rietpluimen van zeventien cm lang of langer en dikker dan de hirsaren die recht overeind staan en niet aan de ene zijde gekromd of nederwaarts hangen en die brengen eerst geel bloeisel voort, maar nadat de gele bloemen afgevallen zijn dragen ze langwerpig rond zaad dat veel groter is dan hirs zaad, roodachtig of wat bruin of zwartachtig van kleur die bijna zo groot als een lens worden en in dubbele velletjes besloten. Het is in de aarde vast met fijne menigvuldige vezelachtige sterke wortels. Dit gans gewas is het riet van gedaante gelijk. De halmen en aren worden wat roodachtig van kleur wanneer het zaad begint te rijpen. 2. Wit sorgzaad is een medesoort van dit voorgaande gewas met zijn rietachtige bladeren, zeer hoge en knoopachtige halmen en met zijn wijdt verspreide rietpluimen of aar lijkt het op de voor vermelde sorgzaad, dan het zaad of graan er van is ronder en wit van kleur. Plaats. 1. Dit sorgzaad is ook een vreemd koren en wordt hier te lande niet dan in de kruidliefhebbers hoven gevonden, maar is in Italië, Spanje en andere hetere landstreken gewoner, ja veel gezien. Het groeit graag op vette en vochtige grond. 2. Wit sorgzaad wordt in Epirus en Slovenië en ook in Cilicië en Klein Azië gezaaid en onderhouden en is aldaar van Petrus Bellonius gevonden. Tijd. Sorgzaad is ook een zomerkoren en wordt in de lente gezaaid en is in de herfst of op het eind van de zomer rijp. Naam. 1. Wij noemen dit koren in onze taal sorgh-saedt, naar de Hoogduitse naam Sorgsamen en de Italiaanse sorgho die dat op sommige plaatsen van Italie heeft, dan die van Lombardije noemen het melega en melegua en die van Florence saggina, in het Latijn heet het bij dezelfde Italianen Melica of ook Sorghum, bij de Portugezen Milium faburrum, dan andere noemen het Panicum peregrinum of Panicum Indicum en menen dat het een Indiaanse soort van panikkoren is welke mening voorwaar geloofwaardiger is dan die van sommige andere die dat onder de geslachten van Far stellen en rekenen. Want met het Far heeft het in de waarheid totaal geen gemeenschap, dan met het panikkoren schijnt het wel enige gelijkenis te hebben. Dit sorgzaad schijnt ook overeen te komen met het geslacht van hirs dat in tijden van keizer Nero uit Indië in Italië gebracht is geweest, als Plinius schrijft, wat zwart van kleur was, groot van gewas, rietachtig van halmen die twee meter tien hoog opschiet, zeer grote aren of rietpluimen heeft (in de Latijnse boeken stond kwalijk geschreven culmis, lobas vocant, is plaats van cornis, phobas vocant) en het vruchtbaarste van alle koren bevonden werd te zijn. (Sorghum bicolor) 2. Het andere geslacht van sorgzaad is van Bellonius Melica candida genoemd, dat is wit sorgzaad. De Arabieren noemen dat gareoman, zoals dezelfde Bellonius betuigt. Nochtans in het 331ste kapittel van Avicenna ]820] betekent het woord Areoman onze gewone spelt of Zea en niet de Melica of sorgzaad, indien men de overzetter van Avicenna geloven moet. Aard, kracht en werking. Het zaad van beide soorten van sorgzaad is het panikkoren van aard en krachten gelijk. De landlieden maken er soms brood van (net zoals Bellonius ook betuigt dat die van Cilicië en die van Griekenland met hun wit sorgzaad plegen te doen) dan dat is zeer vermorzelbaar en houdt niet vast aaneen en geeft het lijf weinig voedsel. Maar vaker, ja meestal wordt dat van hen gezaaid om de duiven en hoenders er mee te spijzen of te mesten. BIJVOEGING. Al is het zaak dat we dit gewas in onze taal sorgzaad noemen naar de Italiaanse naam sorghi, nochtans zou dat beter zorgeloos zaad mogen noemen gemerkt dat onder alle korens geen zo weinig zorg en naarstigheid in het telen nodig heeft als dit en daarom wordt het veel omtrent de wegen en hutten tussen Pavia en Ferrara gevonden daar de arme landlieden dat gezaaid hebben die de arbeid en het lange wachten verdriet wat ander graan eist daar ze brood en koeken van bakken. En daar wordt het graan in september rijp als het in april gezaaid is. De Fransen noemen dat bled barbu. Het is met de waarheid een Indiaans hirs, zegt Lobel, en vandaar gebracht geweest. Nochtans vermaant Petrus Crescentius van een Milice, Melique of Melica die in Italië in zijn tijd algemeen was en daar gezaaid werd voor de varkens omdat het voor de mensen te zwaar was om te verduwen en maakte grof bloed. Het wit sorgzaad van Bellonius vermaant wordt in Cilicië van de inwoners Dora genoemd, als Rauwolfius betuigt en is Rhasis en Serapio ook bekend geweest. Aard, kracht en werking. De Italianen schatten dit zaad voor koud en droog en lijkt op hirs. Dan ze verkiezen de witte soort voor de beste omdat ze eerder uit haar schellen rijst en daar maken de boeren brood van dat veel beter is dan van de gewone soort. Het zaad gedronken met geitenmelk of met rode wijn stopt alle buiklopen en vloeden. Het poeder van de rode bloemen van dit gewas met rode wijn gedronken stopt de maandstonden en dat van de witte bloemen stopt de witte vloed zoals de vrouwen van Italië geloven. Die maken ook kleerbezempjes van de rechtse en stijfste gedroogde kleine opperste aartjes van dit zorgzaad om er de lakens en andere kleren mee te vegen of te keren. De vrouwen van Azië malen hun wit sorgzaad in kleine molentjes en maken er een harde klont deeg van die ze heel plat, dun en effen maken en in de zon bakken of tussen twee gloeiende tichels of ook in ovens en eten dat voor brood. Hetzelfde wit sorgzaad wordt van de Albonezen te Korfu gebracht en verkocht om de duiven er mee te voeden. De halmen, als ze een duim dik zijn, worden in Cilicië verzameld en gebruikt voor hout om mee te koken. Het merg van de halmen is geschikt tot de kropklieren. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/