Phalaris

Over Phalaris

Kanariezaad, vervolg Dodonaeus, vorm, koren, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXX. CAPITEL.

Van Canarie-saedt.

Ghedaente.

By de gheslachten van Koren moet oock het ghewas, datmen Canarie-saedt noemt, oock ghestelt worden. Dit brenght dry oft vier halmen voort, omtrent anderhalven voet hoogh wordende, gheknoopt, kleyner dan ]823] de halmen van Spelte oft Terwe: de bladeren zijn wel dierghelijck als die van de Terwe, maer oock kleyner dan de selve: de aeren zijn kort, boven spitser dan onder, van veel kafachtighe witte schubbekens gemaeckt ende versamelt, daer witte bloemkens uytspruyten, van korte draeykens afhanghende. Daer nae wast het saedt tusschen de selve aerkens: ’t welck blinckende is ende wit, als Hirs, doch grooter, ende het Lijn-saedt van grootte ende ghedaente, oft (als Plinius schrijft) het saedt van Mesama ghelijckende.

Plaetse.

Dit saedt is hier te lande vremt: ende wordt gebroght uyt Spaegnien ende uyt de eylanden van Canarien.

Tijdt.

In de Lente wordt dit Koren ghesaeyt, te weten hier te lande, daer dat in ’t laetste van den Somer rijp pleegh te worden.

Naem.

Dit Koren is in ’t Nederlandtsch Canarie-saedt gheheeten, nae de eylanden van Canarien, die in oude tijden Insulae Fortunatae pleghen ghenoemt te worden; van welcke het eene oock Canaria heet, soo men dat hedens-daeghs noemt: in ’t Griecks ende Latijn heet het Phalaris; by Galenus Phaleris.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

‘Tsap ende het saedt van de Phalaris is seer goedt ghedroncken teghen de pijne van de blase, seydt Galenus.

Veele Apotekers ghebruycken het Canarie-saedt seer nuttelijck in ghebreken van den Hirs, om daer papkens oft sacksken van te maecken, in alle de sieckten daer den Hirs goedt ende gebruyckelijck is: want van buyten droogh op gheleydt zijnde is dat soo goedt, en in alles soo krachtigh als den Hirs.

BIIVOEGHSEL.

Dit saedt wordt niet alleen ghebroght in Nederlandt ende Enghelandt uyt de eylanden van Canarien oft uyt Spaegnien; maer oock uyt de landen van Narbonen waer dat oprecht Phalaris groeyt op den wegh van Maguelone, seydt Lobel: het welck in de voorseyde landen seer veel te koope gebroght wordt. In Hollandt omtrent Alckmaer wordt het oock met sulcken menighte ghesaeyt, dat het van daer somtijdts selfs nae de eylanden van Canarien ghesonden wordt. Het heet in ’t Spaensch ende in het Italiaensch Falari; in ’t Enghelsch Grasse korne oft Petie Panick.

Kleyn Beemd Phalaris, nae de meyninghe van Tragus Aegilops Plinij gheheeten, oft Tremula, nae den Vlaemschen naem Bevernelle, als Lobel beschrijft, en wast niet in ’t Koren, maer in de beemden ende weyen van Duytschlandt, Vranckrijck ende Enghelandt, hebbende dunne bruyne roodachtighe steelen van anderhalve palme, oft hooger, draghende in ’t opperste, in sijdachtighe veselingen uytghespreyt, seer veele blinckende swartachtighe schubbekens; waer ’t saedt voort-kompt, dat tweemael kleyner is dan ’t voorgaende Canarie-saedt. De wortel is als die van het alderkleynste Gras.

Swert Hirs oft Milium nigrum wordt van sommighe voor een soorte van Canarie-saedt ghehouden.

Cuneno van die van Malta, daer Dalechampius af spreeckt, is oock een soorte van Canarie-saedt, swartachtigh, langhworpigh, den Hirs ghelijck; daer sy de Canarie-vogelkens mede voeden: ’t welck seer haest, selfs noch in sijn aeren besloten zijnde, pleegh te botten oft te schieten, als het niet ghepluckt en wordt.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Canarie-saedt wordt meest gheacht om te voeden ende te onderhouden de schoone ende seer wel singhende Canarie vogelkens.

De menschen eten dat oock wel, iae sommighe backen daer broot af: ’t welck sy eten teghen ’t graveel ende verstoptheydt van de blase, al oft dit cruydt eenighe fijne substantie oft stoffe hadde, met eenighe warmte, als Galenus betuyght: om de welcke ’t sap van de ghestooten Phalaris oock met water oft wijn uytgedouwt ghedroncken wordt teghen de selve ghebreken: waer tegen het saedt ghestooten ende daer van eenen lepel vol inghedroncken, seer krachtigh is.

HET XXX. KAPITTEL.

Van kanariezaad. (Phalaris canariensis)

Gedaante.

Bij de geslachten van koren moet ook het gewas dat men kanariezaad noemt ook gesteld worden. Dit brengt drie of vier halmen voort die ongeveer vijf en veertig cm hoog worden, geknoopt en kleiner dan ]823] de halmen van spelt of tarwe, de bladeren zijn wel diergelijk als die van tarwe, maar ook kleiner dan die, de aren zijn kort en boven spitser dan onder en zijn van veel kafachtige witte schubjes gemaakt en verzameld daar witte bloempjes uitspruiten die van korte draadjes afhangen. Daarna groeit het zaad tussen die aartjes wat blinkt is en wit als hirs, doch groter en lijkt op het lijnzaad van grootte en gedaante of (als Plinius schrijft) het zaad van Mesama.

Plaats.

Dit zaad is hier te lande vreemd en wordt uit Spanje en uit de Kanarische eilanden gebracht.

Tijd.

In de lente wordt dit koren gezaaid, te weten hier te lande daar dat op het eind van de zomer rijp plag te worden.

Naam.

Dit koren is in het Nederlands canarie-saedt genoemd naar de Kanarische eilanden die in oude tijden Insulae Fortunatae plegen genoemd te worden waarvan het ene ook Canaria heet zo men dat tegenwoordig noemt en in het Grieks en Latijn heet het Phalaris, bij Galenus Phaleris.

Aard, kracht en werking.

Het sap en het zaad van Phalaris is zeer goed gedronken tegen de pijn van de blaas, zegt Galenus.

Vele apothekers gebruiken het kanariezaad zeer nuttig in gebrek van hirs om er papjes of zakjes van te maken in alle ziekten daar hirs goed en gebruikelijk in is want van buiten droog opgelegd is dat zo goed en in alles zo krachtig als hirs.

BIJVOEGING.

Dit zaad wordt niet alleen in Nederland en Engeland uit de Kanarische eilanden of uit Spanje gebracht, maar ook uit de landen van Narbonen waar dat echte Phalaris op de weg van Maguelone groeit, zegt Lobel, wat in de voor vermelde landen zeer veel te koop gebracht wordt. In Holland omtrent Alkmaar wordt het ook met zulke menigte gezaaid dat het vandaar soms zelfs naar de Kanarische eilanden gezonden wordt. Het heet in het Spaans en in het Italiaans falari, in het Engels grasse korne of petie panick.

(Eragrostis tremula) Klein beemd Phalaris wordt naar de mening van Tragus Aegilops Plinij genoemd of Tremula naar de Vlaamse naam bevernelle, zoals Lobel schrijft, groeit niet in het koren, maar in de beemden en weien van Duitsland, Frankrijk en Engeland en heeft dunne bruine roodachtige stelen van vijftien cm of hoger en draagt in het opperste in zijdeachtige vezels uitgespreid zeer vele blinkende zwartachtige schubjes waar het zaad voortkomt dat tweemaal kleiner is dan het voorgaande kanariezaad. De wortel is als die van het allerkleinste gras.

(Oryzopsis paradoxa) Zwart hirs of Milium nigrum wordt van sommige voor een soort van kanariezaad gehouden.

Cuneno van die van Malta daar Dalechampius van spreekt is ook een soort van kanariezaad, zwartachtig, langwerpig en hirs gelijk daar ze de kanarievogeltjes mee voeden wat zeer gauw en zelfs noch in zijn aren besloten plag te botten of te schieten als het niet geplukt wordt.

Aard, kracht en werking.

Kanariezaad wordt meest geacht om de mooie en zeer goed zingende kanarievogeltjes te voeden en te onderhouden.

De mensen eten dat ook wel, ja sommige bakken er brood van wat ze eten tegen het niergruis en verstopping van de blaas als of dit kruid enige fijne substantie of stof had met enige warmte, als Galenus betuigt, waarom het sap van de gestoten Phalaris ook met water of wijn uitgeduwd gedronken wordt tegen dezelfde gebreken, waartegen het zaad gestoten en daarvan een lepel vol ingedronken zeer krachtig is.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/