Salvia

Over Salvia

Morenkruid, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET XXXII. CAPITEL.

Van Aethiopis.

Gheslachten.

Nae de gheslachten van Wolle-cruydt ende haer mede-soorten maghmen de Aethiopis met reden beschrijven, om de ghelijckenisse van de bladeren die sy met de Wolle-cruyden heeft.

Ghedaente.

Aethiopis heeft breede, sachte, witachtige ende wollachtige bladeren, die van Wolle-cruydt wat gelijckende, maer grijser van verwe, ende met meer wollachtigheydt beset, aen de kanten ghesneden ende ghekronckelt, ende saeghs-gewijse geschaert, gemeynlijck in de ronde op der aerden uyt-gespreyt ligghende: tusschen de welcke voortkomt eenen vierkantighen steel, met rouwe wollachtigheyt oft hayrachtigheyt bekleedt, grijsachtigh in ’t aenschouwen, die hem in seer vele andere steelen oft tackskens verdeylt: ende daer aen wassen langhs de steelkens witte bloemen, gheschicktelijcken met tusschen-ruymten gevoeght, een helmken oft beter een kapken ghelijckende, schier als die van Doove Netelen. Daer nae volght het saet, ’t welck ghemeynlijck twee by een in een huysken steeckt, van grootte, als Dioscorides verhaelt, het Ervum ghelijckende. De wortelen zijn langhworpigh: ende als sy droogh zijn, worden sy swartachtigh van verwen.

Plaetse.

Aethiopis wast niet alleen in Aethiopen oft Swarte Moorenlandt, maer oock op den bergh Ida in het Lantschap van Troyen, ende in het Lantschap Messina [ 219] in Grieckenlandt, soo Plinius betuyght in het 4.capitel van sijn 27.boeck, dat het insghelijcks oock in Meroë ghevonden wordt: welcke Meroë een Eylant is in de riviere Nilus gheleghen, op ’t welcke een stadt leyt insghelijcks oock Meroë ghenoemt, in het Landtschap van Ethiopien, ’t welck onder het ghebiet van Egypten staet. Dan in de Cruydt-lief-hebbers hoven van Italien ende van Hoogh ende Neder Duytschlandt, ende oock van Vranckrijck ghebroght zijnde, sietmense daer wel ghenoegh aerden ende ghewillighlijcken voortkomen.

Tijdt.

Dit cruydt is in Nederlandt somwijlen in de Meymaendt ghesien gheweest: de wortelen worden, nae het segghen van Plinius, in den Herfst uyt-ghetrocken, ende bewaert om te ghebruycken.

Naemen.

In ’t Griecks wort dit ghewas Aethiopis gheheeten: de Latijnen kennen ’t oock met den selven naem: het is soo ghenoemt nae het Landtschap daer het ghemeynlijck wast, dat is Athiopien oft het Lant van de swarte Mooren; ende daerom is het van sommighe oock Meroïdes gheheeten geweest, nae de stadt ende het Eylandt Meroë, als den voorseyden Plinius ghetuyght.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Ethiopis is goedt den genen die van de Schiatica oft heupgichte sieck zijn, ende desghelijcks oock den ghenen die den Pleuresis oft sieckte van de sijde hebben, alsmen de wortel daer van siedt ende drinckt, soo Dioscorides daer van schrijft.

Paulus Egineta seydt van de selve wortel, dat sy seer goedt is den ghenen die bloedt spouwen, ende op de borst met etter verladen zijn.

Plinius seyt daer beneffens noch van ’t selve cruyt, dat het in wijn ghesoden zijnde, alle wonden haestelijck ghenesen kan.

Verkiesinghe.

Tot alle de voornoemde ghebreken is uyt-nemende krachtigh, ende van Plinius boven alle de andere ghepresen, de Ethiopis die uyt Ethiopien self ghebroght is gheweest; die oock seer haest werckt, ende veel beter dan die hier te lande ghewassen is.

BIIVOEGHSEL.

Van dit cruydt heeft Plinius vele wonderbaerlijcke dinghen gheschreven, als wesende een ghewas van de bedriegers ende guychelaers van Egypten seer veel ghebesight, ende oock van de tooveraers, die daer mede veel meynden uyt te rechten: bijsonder met de wortelen, die seer papachtigh oft taey ende lijmachtigh zijn in ’t smaken, ende als sy droogh worden, niet alleen swaer zijn, maer oock hert als hoornen. De Italiaenen noemense nu Aethiope ende Aethiopide, die van Montpelliers Cotonaria, om datse soo wollachtigh is ende met Catoen bedeckt schijnt te wesen. In dese landen en salse voor het tweede iaer gheen saet krijghen. Lobel noemtse Aethiopis Phlomitis, want sy van bladeren de Wolle-cruyden eenighsins ghelijckt, ende eenighsins van wortelen, die nochtans ghemeynlijck swart zijn wanneer sy droogh zijn. Soo Lobel betuyght, heeft dit cruydt sijnen naem ghekregen van de ydele meyninghe ende lichtveerdigh superstiticus gheloof der guychelaers, die segghen, dat de bladers van dien gheworpen in eenigh water, oft riviere, alle d’ water insuyghen oft indrincken. Ander segghen, dat het ghenoemt is al ofmen segghen woude beroockt, asschachtigh ende met asschen bestroyt ghewas: want Aethiops beteeckent onder ander dinghen oock het roet oft swertsel vander schouwen, oft verbrande asschen. De bloemen die rondtomme de steelen in de lenghde tros-gewijs wassen, wit van verwe, zijn (ghelijck Dodoneus seyt) die van de Doove Netelen ghelijck, maer nochtans veel grooter: soo Lobel seyt, zijn sy de bloemen van Scharlije van ghedaente ghelijck: oock en is ’t saet niet onghelijck den sade van Horminum.

Aethiopis met breeder bladeren. In de hoven van Nederlandt krijght dit ghewas door langhe oeffeninghe veel breeder bladeren dan ’t ghene dat uyt Italien oft Slavonijen (daer dat veel wast) pleegh ghesonden te worden.

Somtijdts sietmen door de strengheydt van eenighen kouden winter de wortel van dit cruydt gantsch versterven ende verrotten omtrent het beginsel van de Lente, sonder dat de bladeren ende de steelen erghens in beschadight oft verflenscht zijn, de welcke langhe daer nae eerst beginnen te vergaen, als de sonne heeter ende krachtigher wordt.

Aerd van Aethiopis.

Dit cruydt is middelmatigh warm ende droogh van aerd.

Kracht ende Werckinghe.

De Medicijnen van Roomen ghebruycken dit cruydt veel in de watersucht, ende in de rouwigheydt van de keele.

Tot de ghebreken van de borst ende longer is de Ethiopis oock goet alsmense met honigh vermenght, ende daer een leckinghe oft een Electuarium af maeckt, ende dickwijls daer af leckt.

HET XXXII. KAPITTEL.

Van Aethiopis. (Salvia aethiopis)

Geslachten.

Na de geslachten van wolkruid en zijn medesoorten mag men de Aethiopis met reden beschrijven vanwege de gelijkenis van de bladeren die ze met de wolkruiden heeft.

Gedaante.

Aethiopis heeft brede, zachte, witachtige en wolachtige bladeren die wat op die van wolkruid lijken, maar grijzer van kleur en met meer wolligheid bezet, aan de kanten gesneden en gekronkeld en zaagsgewijs geschaard die gewoonlijk in de rondte op de aarde uitgespreid liggen waartussen een vierkantige steel voortkomt die met ruwe wolligheid of harigheid bekleed is, grijsachtig in het aanschouwen die zich in zeer vele andere stelen of takjes verdeeld en daaraan groeien langs de steeltjes witte bloemen regelmatig met tussenruimte gevoegd en een helmpje of beter op een kapje lijken vrijwel als die van dove netels. Daarna volgt het zaad wat gewoonlijk twee bijeen in een huisje steekt en van grootte, als Dioscorides verhaalt, op Ervum lijken. De wortels zijn langwerpig en als ze droog zijn worden ze zwartachtig van kleur.

Plaats.

Aethiopis groeit niet alleen in Ethiopië of zwarte morenland, maar ook op de berg Ida in het landschap van Troje en in het landschap Messina [ 219] in Griekenland, zo Plinius betuigt in het 4de kapittel van zijn 27ste boek, dat het insgelijks ook in Meroë gevonden wordt welk Meroë een eiland is in de rivier Nijl gelegen waarop een stad ligt die ook Meroë genoemd wordt in het landschap van Ethiopië wat onder het gebied van Egypte staat. Dan in de kruidliefhebbershoven van Italië en van Hoog- en Nederduitsland en ook van Frankrijk gebracht ziet men ze daar wel genoeg aarden en gewillig voortkomen.

Tijd.

Dit kruid is in Nederland soms in mei gezien geweest, de wortels worden, na het zeggen van Plinius, in de herfst uitgetrokken en bewaard om te gebruiken.

Namen.

In het Grieks wordt dit gewas Aethiopis genoemd, de Latijnen kennen het ook met dezelfde naam en is zo genoemd naar het landschap daar het gewoonlijk groeit, dat is Ethiopië of het land van de zwarte moren en daarom is het van sommige ook Meroïdes genoemd geweest naar de stad en het eiland Meroë, als de voor vermelden Plinius getuigt.

Aard, Kracht en werking.

Ethiopis is goed voor diegene die van Sciatica of heupjicht ziek zijn en desgelijks ook diegene die de pleuris of ziekte van de zijde hebben als men de wortel daarvan kookt en drinkt, zo Dioscorides daarvan schrijft.

Paulus Aegineta zegt van dezelfde wortel dat ze zeer goed is voor diegene die bloed spouwen en op de borst met etter verladen zijn.

Plinius zegt daarnaast noch van hetzelfde kruid dat als het in wijn gekookt is alle wonden snel genezen kan.

Verkiezing.

Tot alle voornoemde gebreken is uitnemend krachtig en van Plinius boven al de andere geprezen de Ethiopis die uit Ethiopië zelf gebracht is die ook zeer gauw werkt en veel beter dan die hier te lande gegroeid is.

BIJVOEGING.

Van dit kruid heeft Plinius vele wonderbaarlijke dingen geschreven als een gewas dat van de bedriegers en goochelaars van Egypte zeer veel gebruikt wordt en ook van de toveraars die daarmee veel meenden uit te richten en vooral met de wortels die zeer papachtig of taai en lijmachtig zijn in het smaken en als ze droog worden niet alleen zwaar zijn, maar ook hard als horens. De Italianen noemen het nu aethiope en aethiopide, die van Montpellier cotonaria omdat ze zo wolachtig is en met katoen bedekt schijnt te wezen. In deze landen zal ze voor het tweede jaar geen zaad krijgen. Lobel noemt het Aethiopis Phlomitis want ze lijkt van bladeren enigszins op de wolkruiden en enigszins van wortels die nochtans gewoonlijk zwart zijn wanneer ze droog zijn. Zo Lobel betuigt heeft dit kruid zijn naam gekregen van de ijdele mening en lichtvaardig bijgeloof van de goochelaars die zeggen dat de bladeren er van in enig water of rivier geworpen alle water inzuigen of indrinken. Andere zeggen dat het genoemd is al of men berookt zeggen wou, asachtig en met as bestrooit gewas, want Aethiops betekent onder ander dingen ook het roet of zwartsel van de schouw of verbrande as. De bloemen die rondom de stelen in de lengte trosgewijs groeien zijn wit van kleur (gelijk Dodonaeus zegt) die van de dovenetels gelijk, maar nochtans veel groter, zo Lobel zegt, en zijn de bloemen van scharlei van gedaante gelijk en ook lijkt het zaad op het zaad van Horminum.

Aethiopis met bredere bladeren. In de hoven van Nederland krijgt dit gewas door lange teelt veel bredere bladeren dan hetgeen dat uit Italië of Slovenië (daar dat veel groeit) plag gezonden te worden.

Soms ziet men door de strengheid van enige koude winter de wortel van dit kruid gans versterven en verrotten omtrent het begin van de lente zonder dat de bladeren en de stelen ergens in beschadigd of verflenst zijn die lang daarna eerst beginnen te vergaan als de zon heter en krachtiger wordt.

Aard van Aethiopis.

Dit kruid is middelmatig warm en droog van aard.

Kracht en werking.

De dokters van Rome gebruiken dit kruid veel in de waterzucht en in de ruwheid van de keel.

Tot de gebreken van de borst en longen is de Ethiopis ook goed als men het met honing vermengt en er een likking of een Electuarium van maakt en dikwijls er van likt.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/