Tetragonolobus

Over Tetragonolobus

Hauwklaver, vervolg Dodonaeus, vorm, gras, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XV. CAPITEL.

Van Wilden Lotus.

Gheslachten.

Dioscorides heeft van drijderhande soorten van Lotus ghesproken, behalven den boom Lotus; te weten van de Tamme Lotus, van de Wilde, ende van de [909] Egyptische. Dese dry heeft Avicenna t’samen, te weten in ‘t 341.capitel, begrepen. Dan van de Tamme hebben wy in ’t voorgaende Capitel ghehandelt; ende van de Egyptische sullen wy in ’t naevolghende breeder spreken; in dit Capitel alleen van de Wilde soorte van Lotus uyt Dioscorides vermaenende.

Ghedaente.

Wilde Lotus, als Dioscorides schrijft, heeft eenen steel van dry voeten hoogh oft hoogher, in veele sijd-tacken verdeylt; bladeren als Beemdt-Claveren; saedt als dat van den Fenigrieck, doch wat kleyner, specerijachtigh van smaeck.

Dan dierghelijcke Wilde Lotus is tot nu toe onbekent, ende van niemandt sekerlijck betoont oft beschreven gheweest: maer in een oudt boeck van de Keyserlijcke Librarije staet een dusdanigh cruydt voor de Lotus silvestris oft Wilde Lotus gheschildert: te weten met eenen rechten steel, bladeren als die van de Claveren; ende uyt den oorspronck van de selve bladeren komen andere steelkens voort, die eerst bloemen, ende daer nae hauwkens voortbrenghen; de welcke dun zijn, ende kleyner dan de hauwkens van den Fenigrieck, als de schilderije betoonen kan, die wy daer nae hebben laeten maecken.

Plaetse.

De Wilde Lotus wast veel in Afrijcken, als den selven Dioscorides betuyght.

Naem.

Dit ghewas is van sommighe (als van Dioscorides) Lotus silvestris, dat is Wilde Lotus, ende van sommighe Trifolium minus, dat is Kleyne Claveren gheheeten.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Wilde Lotus heeft een verwarmende ende lichtelijck tsamentreckende kracht: de selve met Honigh ghemenght, neemt wegh de placken ende sproeten die van de hitte der sonnen aen ’t aensicht komen, ende verdrijftse, daer mede ghestreken.

Sy wordt oock nuttelijck alleen ghestooten, oft met saedt van Maluwe vermenght zijnde met soeten wijn inghenomen teghen de pijne ende smerte van de blase.

BIIVOEGHSEL.

By dese soorten van Wilde Lotus moghen de naevolghende soorten van Lotus oft Claverachtighe cruyden wel beschreven worden; van de welcke sommighe eerst van Clusius ende Lobel aengheteeckent zijn gheweest.

Lotus met vierkantighe hauwen, van Clusius Lotus siliquosus quadrangularis rubello flore gheheeten, van sommighe Pisum rubrum, van andere Lupinus ruber; van andere in ’t Griecks Tetragonolobos, ende Tetralophos oft Trifolium tetragonolobon, dat is Claveren met vierkantighe hauwen; om dat de hauwen als met vier uytstekende vloghelkens oft kammekens verciert schijnt te wesen: hoe wel datse alsoo wel Pterygodes oft Tetrapteros nae de voorseyde vier wiecken oft vloghelen soude moghen heeten, als den selven Clusius betuyght. Het is in Italien ghesonden gheweest, met naemen Sandalida. Dit ghewas heeft veele tacken, ter aerden verspreydt ligghende, doch aen haer uyterste wat opgherecht, herwaerts ende derwaerts met verspreyde bladeren bewassen, altijdt dry aen een steelken hanghende, sacht, ende met een grijse wolachtigheyt bedeckt: uyt den oorspronck van de welcke korte dickachtighe steelkens spruyten, oock met dry wat kleyner bladeren bewassen, ghemeynlijck twee bloemen draghende als Vitse-bloemen, schoon bruyn scharlaken roodt fluweel van verwe ghelijckende: daer nae volghen langhachtighe hauwen oft peulen, onder ende boven met twee ghekronckelde grootachtighe uytghespreyde wiecken verciert: de welcke verdort zijnde schijnen de hauwen bijnae vierkantigh te wesen, inhoudende rondt aschverwigh saedt, kleyner dan Erwten. De wortel vergaet alle winters.

Lotus met hauwen als Voghel-voet, van Camararius Lotus peculiaris siliquis Ornithopodii gheheeten, heeft geele bloemkens, heel dunne langhe hauwkens als die van Voghel-voet, maer niet in ledekens oft kniekens verdeylt; sulcks als wy te voren oock eensdeels beschreven hebben.

Heesterachtighe Lotus, in ’t Rijck van Granaden Enzinar gheheeten, van sommighe oock Lotus silvestris, van andere Cytisus, is sulcken ghewas als wy voren voor een soorte van Oxytriphyllon Scribonii Largi uyt Lobel beschreven hebben; in Italien Lotus fruticosus ghenoemt; van andere qualijck Lagopus; van andere Pescempsana Arabum. Dit cruydt is seer ghetackt, anderhalven voet hoogh, allesins met dry by een staende bladeren bewassen. Aen ’t opperste van de tackskens wassen kleyne witte in een hoopken vergaderde bloemkens: daer nae volghen horenkens oft hauwkens met kleyn rondt somtijdts langhworpigh saedt.

Veranderinghe. Somtijdts heeftse witter tacken, ende witte wortel; somtijdts zijn de steelen ende tacken uyt den witten peerschachtigh: de wortelen zijn oock dierghelijck, hoe wel die somtijdts wat rooder zijn: als sy op de berghen groeyt, dan is sy seer hayrigh oft wolachtigh. De ander ghelijckt de Lotus asperior fruticosa, oft anders de Lotus Narbonensium incana van Lobel.

Beemdt-Lotus met hauwen heeft veele ter aerden verspreyde ronde ranckskens, bleecke bloemen, als Erwten, tamelijcken groot, altijdt dry bladeren op een steelken, met sachte wolachtigheyt bedeckt. De hauwe is oorsaecke, dat dit ghewas te Montpelliers Lotus pratensis siliquosa gheheeten is: want sy is grooter dan die van Fenigrieck. De ghene, die in Vranckrijck wast, en is soo hardt niet als de gene diemen in Oostenrijck vindt. ‘Tsaedt is geel als Fenigrieck.

Wilde Lotus van Lobel, in ’t Latijn van hem gheheeten Lotus silvestris Dioscoridis; in ’t Spaensche Trebol salvage, wast by Montpelliers, ende oock in sommighe vochte grachten van Enghelandt ende Nederlandt. De wortel is houtachtigh ende faselachtigh: uyt de welcke veele dunne uytghespreyde steelkens met veele sijd-scheutkens voortkomen: waer aen dat groeyen dry bladers by een, die sacht, rondt, doncker groen ende gladt zijn. De bloemen zijn geel, ghelijck die van de oprechte Melilote, van onder ende van boven uyt de knoopkens seer overvloedigh groeyende: de hauwkens zijn rondt, veel, langhworpigh, recht, roodt ende blinckende, inhoudende aschgrauw-saedt, als Mostaert-saedt. Den smaeck is als dien van de Lupinen, Roomsche Boonkens ende Citysus: den welcken datse van reuck niet onghelijck en is. Sy schiet meer dan dry voeten hoogh op. ‘Tsaedt, oft eer het hauwkens, is als Fenigrieck-saedt, maer kleyner. De Ghehorende Claveren heeten oock Lotus silvestris.

Italiaenschen Lotus, van sommighe oock Ander Italiaensche Claveren gheheeten, in ’t Latijn Italica Lotus altera, is een seer kleyne mede-soorte van desen Lotus, buyten Bolognien wassende, met kruypende steelkens van een spanne langh, met kleyne bladerkens als die van de Ghemeyne Claveren, ende geele bloemkens, die vanden ghemeynen Scorpioïdes niet onghelijck: maer ’t saedt is drijkantigh, als van den Ratelen oft Tribulus terrestris.

Lotus met blaeskens, van andere Claveren met blaeskens gheheeten, in ’t Latijn Trifolium vesicarium oft Trifolium Halicacabum, is eer een soorte van Lotus dan van Claveren, om datse dickwijls vier ende vijf bladeren heeft, die tamelijcken groot zijn, iae grooter dan het heele ghewas schijnt te vereysschen, als Clusius betuyght. Het saedt schuylt in groote velachtighe blaeskens. Sy wast veel op rouwe steenachtighe heuvelkens omtrent Montpelliers. Sommighe noemense Cicer silvestre, andere Dorycnium; maer qualijck.

Noch van de krachten.

‘Tsaedt van de Wilde Lotus is verwarmende tot in den tweeden graed, als sommighe uyt Galenus willen versekeren: ende heeft eenighe afvaginghe.

Het gantsche cruydt is sachtmaeckende van aerdt, ende versoet alle smerten.

Wt de wortel van de Heesterachtighe Lotus, de welcke tamelijcken dick is, ende seer tsamentreckende van smaeck, wordt in ’t Rijck van Granaden eenen Syroop ghemaeckt om ’t rootmelizoen te stelpen.

HET XV. KAPITTEL.

Van wilde Lotus. (Trifolium dubium, Lotus siliquosa, nu Tetragonolobus maritimus)

Geslachten.

Dioscorides heeft van drie soorten van Lotus gesproken, behalve de boom Lotus, te weten van de tamme Lotus, van de wilde en van de [909] Egyptische. Deze drie heeft Avicenna tezamen, te weten in het 341ste kapittel, begrepen. Dan van de tamme hebben we in het voorgaande kapittel gehandeld en van de Egyptische zullen we in het volgende uitvoeriger spreken en in dit kapittel alleen van de wilde soort van Lotus uit Dioscorides vermanen.

Gedaante.

Wilde Lotus, als Dioscorides schrijft, heeft een steel van negentig cm hoog of hoger die in vele zijtakken verdeeld is, bladeren als beemdklaver en zaad als dat van fenegriek, doch wat kleiner en specerijachtig van smaak.

Dan diergelijke wilde Lotus is tot nu toe onbekend en van niemand zeker aangetoond of beschreven geweest, maar in een oud boek van de keizerlijke bibliotheek staat een dusdanig kruid voor de Lotus silvestris of wilde Lotus geschilderd, te weten met een rechte steel, bladeren als die van de klaver en uit de oorsprong van die bladeren komen andere steeltjes voort die eerst bloemen en daarna hauwtjes voortbrengen die dun zijn en kleiner dan de hauwtjes van fenegriek, zoals de schilderij betonen kan die we daarnaar hebben laten maken.

Plaats.

Wilde Lotus groeit veel in Afrika zoals dezelfde Dioscorides betuigt.

Naam.

Dit gewas is van sommige (als van Dioscorides) Lotus silvestris, dat is wilde Lotus, en van sommige Trifolium minus, dat is kleine klaver genoemd.

Aard, kracht en werking.

Wilde Lotus heeft een verwarmende en lichtelijk tezamen trekkende kracht en als die met honig gemengd wordt neemt het de plekken en sproeten weg die van de hitte van de zon aan het aanzicht komen en verdrijft ze, daarmee gestreken.

Het wordt ook nuttig alleen gestoten of met zaad van maluwe vermengd en met zoete wijn ingenomen tegen de pijn en smarten van de blaas.

BIJVOEGING.

Bij deze soorten van wilde Lotus mogen de volgende soorten van Lotus of klaverachtige kruiden wel beschreven worden waarvan sommige eerst van Clusius en Lobel aangetekend zijn geweest.

(Tetragonobulus siliquosa) Lotus met vierkantige hauwen is van Clusius Lotus siliquosus quadrangularis rubello flore genoemd en van sommige Pisum rubrum, van andere Lupinus ruber, van andere in het Grieks Tetragonolobos en Tetralophos of Trifolium tetragonolobon, dat is klaver met vierkantige hauwen, omdat de hauwen als met vier uitstekende vleugeltjes of kammetjes versierd schijnt te wezen, hoewel dat het alzo goed Pterygodes of Tetrapteros naar de voor vermelde vier wieken of vleugels zou mogen heten, zoals dezelfde Clusius betuigt. Het is in Italie gezonden geweest met name van sandalida. Dit gewas heeft vele takken die ter aarde verspreidt liggen, doch aan hun uiterste wat opgericht en herwaarts en derwaarts met verspreide bladeren begroeid die altijd met drie aan een steeltje hangen, zacht en met een grijze wolligheid bedekt en uit hun oorsprong spruiten korte dikachtige steeltjes die ook met drie wat kleinere bladeren begroeid zijn en gewoonlijk twee bloemen dragen als vitzenbloemen en lijken van kleur mooi bruin scharlakenrood, daarna volgen langachtige hauwen of peulen die onder en boven met twee gekronkelde grootachtige uitgespreide wieken versierd zijn en als die verdord zijn schijnen de hauwen bijna vierkantig te wezen en bevatten rond askleurig zaad dat kleiner is dan erwten. De wortel vergaat alle winters.

Lotus met hauwen als vogelvoet, van Camararius Lotus peculiaris siliquis Ornithopodii genoemd, heeft gele bloempjes en heel dunne lange hauwtjes als die van vogelvoet, maar niet in leden of knietjes verdeeld zulks als we tevoren ook eensdeels beschreven hebben.

(Lotus corniculatus subsp. fruticosus)

Heesterachtige Lotus die in het rijk van Granada enzinar heet en van sommige ook Lotus silvestris, van andere Cytisus, is zo’n gewas als we tevoren voor een soort van Oxytriphyllon Scribonii Largi uit Lobel beschreven hebben, in Italie Lotus fruticosus genoemd en van andere kwalijk Lagopus, van andere Pescempsana Arabum. Dit kruid is zeer getakt en vijf en veertig cm hoog en alleszins met drie bijeen staande bladeren begroeid. Aan het opperste van de takjes groeien kleine witte in een hoopje verzamelde bloempjes en daarna volgen horentjes of hauwtjes met klein rond en soms langwerpig zaad.

Verandering. Soms heeft het wittere takken en witte wortel, soms zijn de stelen en takken uit het witte paarsachtig en de wortels zijn ook diergelijk hoewel die soms wat roder zijn en als het op de bergen groeit dan is het zeer harig of wolachtig. De ander lijkt op de Lotus asperior fruticosa of anders de Lotus Narbonensium incana van Lobel.

Beemd Lotus met hauwen heeft vele ter aarde verspreide ronde rankjes, bleke bloemen als erwten die tamelijk groot zijn en altijd drie bladeren op een steeltje dat met zachte wolligheid bedekt is. De hauw is oorzaak dat dit gewas te Montpelliers Lotus pratensis siliquosa genoemd is, want ze is groter dan die van fenegriek. Diegene die in Frankrijk groeit is niet zo hard als diegene die men in Oostenrijk vindt. Het zaad is geel als fenegriek.

(Lotus glaber of Melilotus altissimus) Wilde Lotus van Lobel, in het Latijn van hem Lotus silvestris Dioscoridis genoemd en in het Spaans trebol salvage groeit bij Montpelliers en ook in sommige vochtige grachten van Engeland en Nederland. De wortel is houtachtig en vezelachtig waaruit vele dunne uitgespreide steeltjes met vele zijscheutjes voortkomen waaraan drie bladeren bijeen groeien die zacht, rond, donkergroen en glad zijn. De bloemen zijn geel als die van de echte melilote die van onder en van boven uit de knoopjes zeer overvloedig groeien, de hauwtjes zijn rond, veel, langwerpig, recht, rood en blinkend en bevatten asgrauw zaad als mosterdzaad. De smaak is als die van de lupinen, Roomse boontjes en Cytisus die het van reuk veel gelijkt. Ze schiet meer dan negentig cm hoog op. Het zaad of eerder het hauwtje is als fenegriekzaad, maar kleiner. De gehorende klavers heten ook Lotus silvestris.

Italiaanse Lotus is van sommige ook andere Italiaanse klavers genoemd, in het Latijn Italica Lotus altera, is een zeer kleine medesoort van deze Lotus die buiten Bolognie groeit met kruipende steeltjes van een zeventien cm lang en met kleine bladertjes als die van de gewone klavers en gele bloempjes die van de gewone Scorpioïdes vrij gelijk, maar het zaad is driekantig als van de ratelen of Tribulus terrestris.

(Anthyllis tetraphylla) Lotus met blaasjes is van andere klaver met blaasjes genoemd, in het Latijn Trifolium vesicarium of Trifolium Halicacabum, is eerder een soort van Lotus dan van klaver omdat ze dikwijls vier en vijf bladeren heeft die tamelijk groot zijn, ja groter dan het hele gewas schijnt te eisen, als Clusius betuigt. Het zaad schuilt in grote velachtige blaasjes. Het groeit veel op ruwe steenachtige heuveltjes omtrent Montpelliers. Sommige noemen het Cicer silvestre en andere Dorycnium, maar kwalijk.

Noch van de krachten.

Het zaad van de wilde Lotus is verwarmend tot in de tweede graad, als sommige uit Galenus willen verzekeren, en veegt iets af.

Het ganse kruid is zacht makend van aard en verzoet alle smarten.

Uit de wortel van de heesterachtige Lotus die tamelijk dik is en zeer tezamen trekkend van smaak wordt in het rijk van Granada een siroop gemaakt om de rode loop te stelpen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/