Sorbus
Over Sorbus
Lijsterbes, vervolg Dodonaeus, vorm, bomen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
mGeschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XIII. CAPITEL. Van Haver-Essche. Ghedaente. Haver-Esschen oft Qualster wordt somtijdts eenen grooten boom, ende den Esschen-boom wat ghelijckende, ende, als een mede-soorte van den selven wesende, doch leegher, ende nimmermeer soo hoogh opschietende. De bladeren wassen oock teghen den anderen over, veel tsamen aen een middelribbe ghevoeght; van de welcke het uyterste bladt alleen staet, ghelijck het aen de Esschen ghebeurt: dan elck bijsonder bladt en is soo bleeckgroen niet, ende is wat sachter, wat ghehaeyrt, ende rondom de kanten dieper gheschaert, ende daer in de bladeren van de Sorben gelijckende. De schorsse is tamelijcken effen ende gladt. Het hout van desen boom en is soo weerachtigh oft ghekronckelt niet: dan het is hoogher geverwt, ende wel soo hardt als het Esschen-hout. De bloemen komen voort in kroonkens veel tesamen, ende zijn wit, niet quaet van reuck. De beziekens oft vruchten, die daer nae volghen, zijn eerst groen, ende daer nae roodt, als sy rijp zijn, onsoet van smaeck, ende onlieflijck op de tonghe. Veranderinghe. Als dese boomen op platte ende effenen velden gheset worden, dan blijven sy heel leegh ende kleyn als heesteren. Plaetse. Dese boomen groeyen liefst op de seer hooge ende steyle gheberghten: ende aerden daer best, maer op platte ende effenen velden komen sy selden van selfs voort: iae als sy daer gheset oft gheplant zijn, dan tieren sy seer qualijck, ende worden niet hoogh, als gheseydt is. Tijdt. De bladeren ende bloemen van dese Haver-Esschen komen in de Meymaendt voort: dan de bezien worden in den Herfst eerst rijp. Naem. Hier te lande wordt desen boom Haver-Esschen, ende van sommighe Qualster geheeten; in Hooghduytschlandt Malbaum; in Vranckrijck Fresne sauvage; dat is Wilde Essche; in Beemerlandt Habr. In ’t Latijn heet hy Ornus, ende somtijdts oock Fraxinus silvestris; ende voorwaer hy is een soorte van Esschen. Want de Griecken (als uyt Plinius ende Theophrastus blijckt) hebben tweederhande gheslachten van Esschen aengheteeckent: het eerste wordt langh, ende schiet hoogh op: het ander blijft leegher. Dan de hooghe Essche is den Ghemeynen Esschen-boom, daer wy in het voorgaende Capitel van ghesproken hebben: den leeghen is de ghene daer wy nu tegenwoordighlijck af handelen; ende daerom magh hy in ’t Griecks Oreine Melia oft Montana Fraxinus, dat is Bergh-Esschen, ghenoemt worden, om dat hy eyghentlijck ende liefst op de berghen wast, gelijck den anderen oft Gemeynen Esschen-boom, Melia pedeine, oft Fraxinus campestris heet, om dat hy op platte ende vlacke velden wast; als wy in ’t voorgaende Capitel breeder betoont hebben. Matthiolus heeft desen boom voor een soorte van Wilde Sorben ghehouden, ende Sorbus silvestris gheheeten. Voorts soo is Benedictus Curtius Symphorianus in de beschrijvinghe van desen Ornus bedroghen gheweest, als hy uyt de woorden van Virgilius in sijne Georgica den Ornus van bloemen den Peer-boom ghelijck schrijft te wesen: want uyt Virgilius en kan men sulcks niet verstaen oft begrijpen; gemerckt dat hy aldaer niet en spreeckt van de ghedaente der boomen, maer alleen van de intinge van sommige der selver op andere boomen, die den anderen van gedaente ende hun gantsch wesen heel onghelijck zijn, te weten hoe datmen de Okernoten-boom op den Arbutus, ende den ghemeynen Appel-boom op den Platanus; den Buecken-boom op den Castanie-boom; den Peer-boom op den Ornus, oft dese tegenwoordige Haver-Esschen; ende ten laetsten de Eycke op den Olm-boom inten ende setten sal. Ende dan seydt den selven Poët Virgilius, dat dese boomen soo gheintet zijnde eenen anderen ende ghemenghden aerdt aengenomen sullen hebben; ende dat den Platanus Appelen sal draghen, den Bueck-boom Castanien, ende den Ornus oft Haver-Essche met Peer-bloemen verciert ende heel grijs sal worden: ’t welck een ieder uyt de woorden van Virgilius selve, te weten in het tweede boeck van de Georgica, claerer sal moghen begrijpen. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Waer toe dat de bladeren, schorssen, oft oock bezien van de Haver-Esschen nut moghen wesen, en is van gheen oude noch oock van gheen nieuwe schrijvers versocht oft aengeteeckent gheweest. Dan Plinius schijnt desen boom in alles den oprechten Esschen-boom van krachten ghelijck te maecken: want in het 13.capitel van sijn 16.boeck, wanneer hy van beyde Esschen schrijft, seydt hy dat de Veldt-Essche ghekronckelt, gewatert oft weerachtigh van hout is, ende de Bergh-Essche vast ende eenvoudigh. Ende korts daer nae voeght hy daer noch meer by; te weten dat de Griecken daer van segghen, dat hun beyder loof de groote werckende beesten doet sterven, als sy daer af eten: maer dat het de andere rieckende beesten gheen quaet oft hinder en doet. ‘Twelcke de voorseyde Griecken nochtans van den Taxus oft Ibenboom, ende niet van desen oft van den anderen Esschen-boom gheschreven hebben. Maer Plinius is bedroghen gheweest door de ghelijckigheyt van de naemen; ghemerckt dat den Taxus, oft Ibenboom in ’t Griecks Milos heet, ende den Esschen-boom Melia, als voorseydt is: in sulcker voeghen dat hy den Esschen-boom qualijcken die schadelijcke kracht toe gheschreven heeft, de welcke den Iben-boom eyghen is. BIIVOEGHSEL. In dese landen worden de vruchten van desen boom, midts datse de Lijsters, Sneppen ende andere voghels aenlocken, van sommighe Lijster-bezien gheheeten: dan anders heeten sy Qualster-bezien, ende (als de Bryoniebezien) oock Quertelbezien; in Hooghduytschlandt Vogelbeer, Masbeer ende Maalbeer: ende den boom self heet Maalbeerbaum; in Vranckrijck somtijdts Orgnier; in Hungarijen Vötüs Berckenye, als Clusius betuyght; in Italien Ornitelli; in ’t Latijn Sorbus aucuparia, oft alleen Aucupalis. Het moghte nae sommigher meyninge wel Fraxinagolus van Crescentius zijn. Lobel ende andere noemen hem Sorbus silvestris alpina ende Fraxinus bubula Dodonaei; daer nochtans Dodoneus self niet min en doet, als ghenoegh uyt dit ende ’t voorgaende Capitel blijcken kan. In ’t Fransch heet hy oock Cormier sauvage; maer andere noemen hem qualijck Sorbus torminalis, als ons Clusius wel vermaent; in ’t Fransch Tormigne. Soo dat desen boom in Vranckrijck dry verscheyden naemen heeft, nae de verscheydentheyt der paletsen daer hy wast. Ornus Tragi is de Hanen-Buecke. Noch van de Krachten. Sommighe willen versekeren dat dese vrucht door haer stoppende ende tsamentreckende kracht, die [1307] haeren suren wranghen smaeck uytwijst, alle vloeden stoppen kan, ende den Sorben-boom dies aengaende oock wel ghelijckt. Maer de menschen en eten dese vruchten niet, om dat sy wat te onlustelijck zijn; dan men ghebruycktse veel om de Voghelen, als Lijsters, Sneppen ende andere dierghelijcke, mede te vanghen, wanneer sy bijnae anders gheen vruchten bekomen en konnen: ende om datse soo grooten behaghen nemen in hun schoone roode verwe, die haer meer aenlockt, dan den smaeck haer voldoen kan. |
HET XIII. KAPITTEL. Van lijsterbes. (Sorbus aucuparia) Gedaante. lijsterbes of kwalster wordt soms een grote boom en lijkt wat op de essenboom omdat het er een medesoort van is, doch lager en schiet nimmermeer zo hoog op. De bladeren groeien ook tegenover elkaar die met veel tezamen aan een middelrib gevoegd zijn waar het uiterste blad alleen staat net zoals het aan de essen gebeurt, dan elk apart blad is niet zo bleekgroen en is wat zachter, wat gehaard en rondom de kanten dieper geschaard en lijkt daarin op de bladeren van de sorben. De schors is tamelijk effen en glad. Het hout van deze boom is niet zo knobbelachtig of gekronkeld, dan het is dieper gekleurd en wel zo hard als het essenhout. De bloemen komen veel tezamen voort in kroontjes en zijn wit, niet slecht van reuk. De besjes of vruchten die daarna volgen zijn eerst groen en daarna rood en als ze rijp zijn onzoet van smaak en onlieflijk op de tong. Verandering. Als deze bomen op platte en effen velden gezet worden dan blijven ze heel laag en klein als heesters. Plaats. Deze bomen groeien liefst op de zeer hoge en steile bergen en aarden daar best, maar op platte en effen velden komen ze zelden vanzelf voort, ja als ze daar gezet of geplant zijn dan tieren ze zeer slecht en worden niet hoog, als gezegd is. Tijd. De bladeren en bloemen van deze lijsterbes komen in mei voort, dan de bessen worden in de herfst eerst rijp. Naam. Hier te lande wordt deze boom haver-esschen en van sommige qualster genoemd, in Hoogduitsland Malbaum, in Frankrijk fresne sauvage, dat is wilde es, in Bohemen habr. In het Latijn heet het Ornus en soms ook Fraxinus silvestris en voorwaar het is een soort van es. Want de Grieken (zoals uit Plinius en Theophrastus blijkt) hebben twee geslachten van essen aangetekend, het eerste wordt lang en schiet hoog op en het ander blijft lager. Dan de hoge es is de gewone essenboom daar we in het voorgaande kapittel van gesproken hebben en de lage is diegene daar we nu van handelen en daarom mag het in het Grieks Oreine Melia of Montana Fraxinus, dat is berges, genoemd worden omdat hij eigenlijk en liefst op de bergen groeit net zoals de anderen of gewone essenboom, Melia pedeine of Fraxinus campestris heet omdat het op platte en vlakke velden groeit zoals we in het voorgaande kapittel uitvoeriger aangetoond hebben. Matthiolus heeft deze boom voor een soort van wilde sorben gehouden en Sorbus silvestris genoemd. Voorts zo is Benedictus Curtius Symphorianus in de beschrijving van deze Ornus bedrogen geweest zoals hij uit de woorden van Virgilius in zijn Georgica zegt dat de Ornus van bloemen op de peerboom lijkt want uit Virgilius kan men zulks niet verstaan of begrijpen, gemerkt dat hij daar niet spreekt van de gedaante van de bomen, maar alleen van het enten van sommige van die op andere bomen die elkaar van gedaante en hun gans wezen heel ongelijk zijn, te weten hoe dat men de walnotenboom op de Arbutus en de gewone appelboom op de Platanus, de beukenboom op de kastanjeboom, de peerboom op de Ornus of deze tegenwoordige lijsterbes en tenslotte de eik op de olmboom enten en zetten zal. En dan zegt die poëet Virgilius dat deze bomen die zo geënt zijn een anderen en gemengde aard aangenomen zullen hebben en dat de Platanus appels zal dragen, de beukboom kastanjes en de Ornus of lijsterbes met peerbloemen versierd en heel grijs zal worden wat iedereen uit de woorden van Virgilius zelf, te weten in het tweede boek van de Georgica duidelijker zal mogen begrijpen. Aard, kracht en werking. Waartoe dat de bladeren, schorsen of ook bessen van de lijsterbes nuttig mogen wezen is van geen oude noch ook niet van nieuwe schrijvers onderzocht of aangetekend geweest. Dan Plinius schijnt deze boom in alles de echte essenboom van krachten gelijk te maken want in het 13de kapittel van zijn 16de boek wanneer hij van beide essen schrijft zegt hij dat de veldes gekronkeld, gewaterd of knobbelachtig van hout is en de berges vast en eenvoudig. En kort daarna voegt hij er noch meer bij, te weten dat de Grieken daarvan zeggen dat hun beider loof de grote werkende beesten laat sterven als ze er van eten, maar dat het de andere ruikende beesten geen kwaad of hinder doet. Wat de voor vermelde Grieken nochtans van de Taxus of ibenboom en niet van deze of van de andere essenboom geschreven hebben. Maar Plinius is bedrogen geweest door de gelijkheid van de namen, gemerkt dat de Taxus of ibenboom in het Grieks Milos heet en de essenboom Melia, als gezegd is, op die manier dat hij de essenboom kwalijk die schadelijke kracht toegeschreven heeft die de Taxus eigen is. BIJVOEGING. In deze landen worden de vruchten van deze boom omdat ze de lijsters, sneppen en andere vogels aanlokken van sommige lijster-bezien genoemd, dan anders noemen het qualster-bezien en (als de Bryonia bessen) ook quertelbezien, in Hoogduitsland Vogelbeer, Masbeer en Maalbeer en de boom zelf heet Maalbeerbaum, in Frankrijk soms orgnier, in Hongarije vötüs berckenye, als Clusius betuigt, in Italië ornitelli en in het Latijn Sorbus aucuparia of alleen Aucupalis. Het mag naar de mening van sommige wel Fraxinagolus van Crescentius zijn. Lobel en andere noemen het Sorbus silvestris alpina en Fraxinus bubula Dodonaei, daar nochtans Dodonaeus zelf niet minder doet als genoeg uit dit en het voorgaande kapittel blijken kan. In het Frans heet het ook cormier sauvage, maar andere noemen hem kwalijk Sorbus torminalis, zoals ons Clusius wel vermaant, in het Frans tormigne. Zodat deze boom in Frankrijk drie verschillende namen heeft naar de verscheidenheid van de plaatsen daar hij groeit. Ornus Tragi is de haagbeuk. Noch van de Krachten. Sommige willen verzekeren dat deze vrucht door haar stoppende en tezamen trekkende kracht die [1307] haar zure wrange smaak uitwijst alle vloeden stoppen kan en wat dat aangaat ook wel op de sorbenboom lijkt. Maar de mensen eten deze vruchten niet omdat ze wat te ongenietbaar zijn, dan men gebruikt ze veel om de vogels als lijsters, sneppen en andere diergelijke mee te vangen wanneer ze bijna geen andere vruchten krijgen kunnen en omdat ze zo’n groot behagen nemen in hun mooie rode kleur die hun meer aanlokt dan de smaak hun voldoen kan. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/