Cornus

Over Cornus

Kornoelje, vervolg Dodonaeus, vorm, fruit, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XI. CAPITEL.

Van Cornoelien.

Ghedaente.

De Cornoelie-boomen wassen somtijdts hoogh op, ende worden redelijcken groot, ghelijck andere ghemeyne boomen: dan somtijdts blijven sy neer, ende groeyen als een heestere; ende maecken van hun menighvuldighe rijsen ende roeyen een maniere van een haghe, gelijck [1256] sommighe andere boomachtighe wilde gewassen plegen. Het hout van dese boomen is seer hardt ende vast. De bladeren zijn effen, breedt, veele aders oft zenuwen hebbende. De bloemen zijn mosachtigh ende geelachtigh. De vruchten oft Bezien, diemen Cornoelien noemt, zijn langhworpigh van maecksel, eerst groen, maer roodt als sy rijp zijn, van smaeck sarp oft wranghe, met eenighe suerigheydt oft amperheydt daer by; ende in elck leydt eenen witten harden steen, van binnen witachtigh, gelijck inde Olijven; de welcke dese vrucht van ghedaente, ende somtijdts oock van grootte seer ghelijck is.

Plaetse.

De Cornoelie-boomen wassen tot veele plaetsen van Duytschlandt in ’t wildt, gelijck andere haghen, sonder eenige oeffeninge: nochtans vindtmense ende onderhoudtmense oock wel in de hoven soo wel van Hoogh ende Nederduytschlandt, als oock van andere landen.

Tijdt.

Den Cornoelie-boom bloeyt vroegh, ende langh voor meest alle andere boomen: de vruchten worden nochtans niet voor de Ooghstmaendt rijp.

Naem.

Dit boomachtigh ghewas is in onse tael Cornoele-boom gheheeten; in ’t Hooghduytsch Cornelbaum; Thierlinbaum, Kurbeerbaum; in ’t Fransoys Cornillier; in ’t Italiaensch Corniolo; in ’t Spaensch Cornizolos; in ’t Engelsch Cornell tree; in ’t Beemsch Wlaskawissne; in ’t Latijn Cornus; in ’t Griecks Crania.

De vrucht oft bezie heet in ’t Nederduytsch Cornoele oft Cornoelie; in ’t Hooghduytsch Cornell; in ’t Italiaensch Cornole; in ’t Latijn Cornum.

Ende desen tegenwoordighen Cornoelie-boom schijnt den Cornus mas oft Cornoelie-boom Manneken van Theophrastus te wesen: want hy vermaent van tweederhande soorten van Crania oft Cornoelie; te weten van Manneken ende Wijfken. Het Manneken is vast ende hardt van hout, als desen onsen Cornoelie-boom: ende om dese ende meer andere redenen sullen wy desen Cornoelie-boom voor het Manneken nemen: want het Wijfken schijnt de Virga sanguinea te wesen, die oock Wilde Cornoelie ende Thelycrania genoemt wordt, als wy in ‘t 23. Capitel van ons voorgaende 27. Boeck breeder verklaert hebben.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De vruchten van desen boom, dat is Cornoelien, zijn bijster sarp ende amper van smaeck: ende zijn verkoelende, drooghmaeckende ende tsamentreckende van krachten; doch soo dat sy bequaem zijn om t’eten, ende van veelen voor spijse ghebruyckt worden: ende sy zijn sonderlinge goedt om den buyck hardt te maecken: selfs sy worden voor seer bequaem gehouden om den buyckloop ende andere vloeden, als roodtmelizoen ende den bloetgangh te stelpen. Sy zijn nochtans de koude maghen schadelijck, ende doen daer veele koude rouwe vochtigheden in groeyen.

De bladeren ende de ionghe tsoppekens oft bottekens van de Cornoelie-boomen zijn insghelijcks oock wranghe van smaeck, ende sterckelijck verdrooghende van aerdt: daerom zijn sy bequaem om de groote ende schroomelijcke versche wonden te ghenesen, sonderlinghe in de stercke ende hertbarighe lichamen; maer om de kleyne wonden ende oock in de weecke oft teere menschen en zijn sy niet bequaem: want sy vallen die te geweldigh, ende daerom schadelijck, als Galenus seydt.

BIIVOEGHSEL.

In den Cornoelie-boom sietmen de bloemen ghemeynlijck in ’t laetste van Sporckelle oft in ’t beginsel van den Meert, als het weder niet te straf en is: ende daer nae volghen de bladeren. Den stam selve is soo hardt als eenen horen, iae harder: ende daer van zijn meest alle sijn naemen ghekomen. Dan behalven de voorseyde naemen, als Cornoellie-boom oft Cornoille-boom in onse tael, soo heet hy in ’t Hooghduytsch Welsch Kirsen; in ’t Spaensch Cerezo silvestre, dat is Wilde Kriecken; in ’t Italiaensch Cornai ende Cornoli, Corgniolo, Cornole, Cornie. Sommighe heeten hem Cornus mas vulgaris; andere heeten hem alleenlijck, als hy heel groot ende boomachtigh is, Cornoellie-boom Manneken; ende als hy kleyn, leegh ende wisachtigh is, Cornoellie-boom Wijfken: maer wy hebben voren betoont, dat de Virga sanguinea de Wilde Cornoellie oft Cornoellie-boom Wijfken is, anders Cornus femina silvestre, falsa aut spuria gheheeten; als Dodoneus hier eensdeels te kennen geeft. Ende daerom sal de Kleyne Cornoellie, die wilder is, daer Clusius van vermaent, Cornus mas pumilio heeten. Dan den selven Clusius vermaent van een ander medesoorte van ghemeynen Cornoellie-boom, die hy te Andernach heeft sien groeyen, soo hoogh als den ghemeynen oft grooten Cornoellie-boom, ende oock aen den stam met dierghelijcke schorssen bedeckt: dan de tackskens zijn veel brooser; de bladeren, die daer met beurten aen wassen op kleyne steelkens als de ghemeyne, zijn oock wel ghezenuwet, maer rondom de kanten niet gheschaert, ende oock breeder: tusschen de welcke vellachtighe huyskens spruyten eer den winter aenkomt; die in ’t beginsel van de volghende Lente de bloemen vertoonen: de vruchten zijn als de ghemeyne, maer donckerer roodt; ende de steenen zijn dicker ende korter dan die van de ghemeyne Cornoellien. Desen boom heet in ’t Fransch somtijdts Cornier ende Corniole. Eenighe noemen hem oock somtijdts Ossea, nae sijn hardt hout; ende Wielboom; om datmen daer wielen van maeckt, anders Wijlboom.

Witte Cornoellien zijn van Lobel in ‘t landt van Dornick ghesien: wiens struyck was als die van den ghemeynen Cornoellie-boom; dan de vruchten waren wit, oft immers waschgeel.

Voorts soo kan den Cornoelie-boom van scheuten soo wel als van saedt voortkomen, al is ’t dat andere anders segghen.

Noch van de krachten.

In dese vruchten is dat aenmerckens weerdigh, dat de ghene die in ’t wildt wassen, soeter van smaeck zijn dan de Tamme, oft de ghene die in de hoven onderhouden worden, ende ghemeynlijck oock grooter ende schooner om ’t aenschouwen. Dan om ’t roodtmelizoen te ghenesen zijn de Tamme bequaemer: tot dien eynde worden sy in Pekel gheleyt ende bewaert: maer noch beter doen de ghene die een vleesch oft Confiture van dese vrucht met Suycker maecken als Quee-cruydt, seer goedt om alle vloeden ende om de maendtstonden van de vrouwen te stoppen, ende om de weecke oft verhitte maghe kracht te gheven, ende appetijt oft etens lust te maecken: andere steken de heele Cornoellien in Suycker oft Honigh, ende bewaerense in een glas dat eenen redelijcken mondt heeft.

Dan al is ’t dat de menschen door dese vrucht hart van buyck worden, nochtans sietmen dat de Bien van de Cornoellien proeven, daer den buyckloop af krijghen, die haer doet sterven; daerom en salmen dese boom geensins omtrent de Biekorven setten.

De Conserve van de bloemen heeft oock de selve stoppende kracht in alle vloeden ende buyckloopen.

Dan boven allen is dit ghewas, soo wel in bladeren als in vruchten, goedt om het bloeyen van de wonden op te doen houden, daer op gheleyt. Ende de vochtigheydt, die uyt de groene bladers sweet, alsmen die op kolen leght, is seer goedt ghestreken op de quade zeerigheydt.

Het houdt is soo hart dat het seer bequaem is om de tanden in de Molens ende Outernen ende andere Raders te maecken.

Wt dit houdt wort een Olie ghetrocken, seer goedt om de pijne van ’t flercijn ende van de Pocken te versachten oft heel te doen vergaen.

Dit selve hout, als oock de vrucht selve, heeft een sonderlinghe eyghentheydt, dat het behulpelijck is de ghene die van eenighen verwoede Hont ghebeten zijn. [1257]

HET XI. KAPITTEL.

Van kornoelje. (Cornus mas)

Gedaante.

De kornoelje bomen groeien soms hoog op en worden redelijk groot net zoals andere gewone bomen, dan soms blijven ze laag en groeien als een heester en maken van hun menigvuldige twijgen en roeden een soort van haag net zoals [1256] sommige andere boomachtige wilde gewassen doen. Het hout van deze bomen is zeer hard en vast. De bladeren zijn effen, breed en hebben vele aderen of zenuwen. De bloemen zijn mosachtig en geelachtig. De vruchten of bessen die men kornoelje noemt zijn langwerpig van vorm en eerst groen, maar rood als ze rijp zijn en van smaak scherp of wrang met enige zuurheid of bitterheid er bij en in elk ligt een witte harde steen die van binnen witachtig is zoals in de olijven die deze vrucht van gedaante en soms ook van grootte zeer gelijk is.

Plaats.

De kornoeljebomen groeien op vele plaatsen van Duitsland in het wild net zoals andere hagen zonder enige teelt, nochtans vindt men ze en onderhoudt men ze ook wel in de hoven en zowel van Hoog en Nederduitsland als ook van andere landen.

Tijd.

Kornoeljeboom bloeit vroeg en lang voor meest alle andere bomen, de vruchten worden nochtans niet voor augustus rijp.

Naam.

Dit boomachtig gewas is in onze taal cornoele-boom genoemd, in het Hoogduits Cornelbaum, Thierlinbaum, Kurbeerbaum, in het Frans cornillier, in het Italiaans corniolo in het Spaans cornizolos, in het Engels cornell tree, in het Boheems wlaskawissne, in het Latijn Cornus en in het Grieks Crania.

De vrucht of bes heet in het Nederduits cornoele of cornoelie, in het Hoogduits Cornell, in het Italiaans cornole en in het Latijn Cornum.

En deze tegenwoordige kornoeljeboom schijnt de Cornus mas of kornoeljeboom mannetje van Theophrastus te wezen want hij vermaant van twee soorten van Crania of kornoelje, te weten van mannetje en wijfje. Het mannetje is vast en hard van hout zoals deze onze kornoeljeboom en om deze en meer andere redenen zullen we deze kornoeljeboom voor het mannetje nemen want het wijfje schijnt de Virga sanguinea te wezen die ook wilde kornoelje en Thelycrania genoemd wordt zoals we in het 23ste kapittel van ons voorgaande 27ste boek uitvoeriger verklaard hebben.

Aard, kracht en werking.

De vruchten van deze boom, dat is de kornoelje, zijn bijster scherp en bitter van smaak en zijn verkoelend, droog makend en tezamen trekkend van krachten, doch zo dat ze geschikt zijn om te eten en van velen voor spijs gebruikt worden en ze zijn bijzonder goed om de buik hard te maken en worden zelfs voor zeer geschikt gehouden om de buikloop en andere vloeden zoals rode loop en de bloedgang te stelpen. Ze zijn nochtans voor de koude magen schadelijk en laten er vele koude rouwe vochtigheden in groeien.

De bladeren en jonge topjes of knoppen van de kornoeljebomen zijn insgelijks ook wrang van smaak en sterk verdrogend van aard en daarom zijn ze geschikt om de grote en schromelijke verse wonden te genezen en vooral in de sterke en harde lichamen, maar om de kleine wonden en ook in de weke of tere mensen zijn ze niet geschikt want ze vallen die te geweldig en daarom schadelijk, als Galenus zegt.

BIJVOEGING.

In de kornoeljeboom ziet men de bloemen gewoonlijk op het eind van februari of in het begin van maart als het weer niet te straf is en daarna volgen de bladeren. De stam zelf is zo hard als een horen, ja harder en daarvan zijn meest al zijn namen gekomen. Dan behalve de voor vermelde namen zoals cornoellie-boom of cornoille-boom in onze taal heet het in het Hoogduits Welsch Kirsen, in het Spaans cerezo silvestre, dat is wilde krieken, in het Italiaans cornai en cormoli, corgniolo, cornole en cornie. Sommige noemen het Cornus mas vulgaris, andere noemen het alleen als het heel groot en boomachtig is cornoellie boom mannetje en als hij klein, laag en twijgachtig is cornoellie boom wijfje, maar wij hebben tevoren betoond dat de Virga (Cornus sanguinea) sanguinea de wilde cornoellie of kornoelje boom wijfje is, anders Cornus femina silvestre, falsa aut spuria genoemd zoals Dodonaeus hier eensdeels te kennen geeft. En daarom zal de kleine kornoelje die wilder is daar Clusius van vermaant Cornus mas pumilio heten. Dan dezelfde Clusius vermaant van een andere medesoort van gewone kornoeljeboom die hij te Andernach heeft zien groeien en zo hoog is als de gewone of grote kornoeljeboom en ook aan de stam met diergelijke schorsen bedekt is, dan de takjes zijn veel brozer, de bladeren die er om beurten op kleine steeltjes aan groeien zoals de gewone zijn ook wel met zenuwen, maar rondom de kanten niet geschaard en ook breder waartussen velachtige huisjes spruiten eer de winter aankomt die in het begin van de volgende lente de bloemen vertonen, de vruchten zijn als de gewone, maar donkerder rood en de stenen zijn dikker en korter dan die van de gewone kornoelje. Deze boom heet in het Frans soms cornier en corniole. Enige noemen hem ook soms Ossea naar zijn hard hout en wielboom omdat men daar wielen van maakt, anders wijlboom. (Carpinus betulus)

Witte kornoeljes zijn van Lobel in het land van Doornik gezien wiens stam was als die van de gewone kornoeljeboom, dan de vruchten waren wit of immers wasgeel.

Voorts zo kan de kornoeljeboom van scheuten zowel als van zaad voortkomen, al is het dat andere anders zeggen.

Noch van de krachten.

In deze vruchten is dat op te merken dat diegene die in het wild groeien zoeter van smaak zijn dan de tamme of diegene die in de hoven onderhouden worden en gewoonlijk ook groter en mooier om te aanschouwen zijn. Dan om de rode loop te genezen zijn de tamme beter en tot dat doel worden ze in pekel gelegd en bewaart, maar noch beter doen diegene die een vlees of confituur van deze vrucht met suiker maken zoals kwee dat zeer goed is om alle vloeden en om de maandstonden van de vrouwen te stoppen en om de weke of verhitte maag kracht te geven en appetijt of eetlust te maken, andere steken de hele kornoelje in suiker of honig en bewaren ze in een glas dat een redelijke mond heeft.

Dan al is het dat de mensen door deze vrucht hard van buik worden, nochtans ziet men dat de bijen van de kornoelje proeven en daar de buikloop van krijgen die ze laat sterven en daarom zal men deze boom geenszins omtrent de bijenkorven zetten.

De konserf van de bloemen heeft ook dezelfde stoppende kracht in alle vloeden en buiklopen.

Dan boven alles is dit gewas en zowel in bladeren als in vruchten goed om het bloeden van de wonden op te laten houden, daarop gelegd. En de vochtigheid die uit de groene bladeren zweet als men die op kolen legt is zeer goed op de kwade zeren gestreken.

Het hout is zo hard dat het zeer geschikt is om de tanden in de molens en kernen en andere raderen te maken.

Uit dit hout wort een olie getrokken die zeer goed is om de pijn van jicht en van de pokken te verzachten of geheel te laten vergaan.

Dit hout als ook de vrucht zelf heeft een bijzondere eigenschap dat het behulpzaam is diegene die van enige dolle hond gebeten zijn. [1257]

HET XXIII. CAPITEL.

Van Wilde Cornoelien.

Ghedaente.

De Wilde Cornoelie is den tammen Cornoelie-boom wat ghelijck: uytghesondert alleen, dat sy niet hoogh op en schiet als eenen boom, maer altijdt kleyn ende heesterachtigh blijft, haer ionghe rijskens zijn knoopachtigh, oft in ledekens ghedeylt, doncker purpur-roodt van verwe, van binnen met wit voos mergh vervult, alsmen aen den Vlier pleegh te sien: dan de struycken, die wat ouder gheworden zijn, worden heel hardt ende houtachtigh oft beenachtigh, iae wel soo vast ende sterck als de struycken van den oprechten Tammen Cornoelie-boom; ende dit selve hout is oock binnen wit. De bladeren zijn als die van den Cornoelie-boom breedt, groen ende zenuachtigh, oock op roode steelkens voortkomende, ende somtijdts oock met roode streepkens oft aderkens doorreghen. De tsoppen van de roeykens oft rijskens draghen wijde kroonkens met witte bloemen; ende dan volgender bezien, die eerst groen zijn, daer nae bruyn oft swartachtigh, als sy rijp worden, soo onlieflijck van smaeck, dat sy van gheenerhande voghelen ghesocht oft ghegeten en worden.

Plaetse.

Dit ghewas groeyt tusschen de hegghen ende haghen, achter de bouwlanden ende ackers, ende oock by de bosschen.

Tijdt.

De bloemen van dese Wilde Cornoelien komen in de Lente voort; te weten in April; maer de bezien worden rijp in den Herfst.

Naem.

Hier te lande wordt dit ghewas ghemeynlijck Wilde Cornoelie gheheeten, ende daer nae van sommighe op ’t Latijnsch oock Cornus silvestris; van Lonicerus Ossea; in Vranckrijck heet het Cornellier sauvage; in Hooghduytschlandt Hart riegel; in Italien van den ghemeynen man Sanguino ende Sanguinello; ende daer nae wordt het van Petrus Crescentius Sanguinus ende van Matthiolus Virga sanguinea op ’t Latijnsch gheheeten. Plinius heeft wat vermaent van een Virga sanguinea in ‘t 10.cap.van ‘t 24.boeck, segghende, De Virga sanguinea is oock seer nut oft goet om te gebruycken; want haer binnenste schorsse doet de lijckteeckenen, die te voren toegheheelt waren, wederom open gaen. Maer uyt dese luttel woorden en soudemen niet lichtelijck oft immers niet al te bedachtelijck moghen versekeren, dat de Virga sanguinea, daer hy van spreeckt, eenerhande ghewas is met desen Sanguinus oft Wilde Cornoelie daer wy teghenwoordighlick van handelen. Valerius Cordus noemt dit ghewas Pseudocrania op ’t Griecks, dat is Valsche oft Bastaerdt-Cornoelie; Falsa Cornus oft Spuria Cornus op ’t Latijnsch. Maer het schijnt dat het de Thelycrania, dat is de Cornus femina, Cornoelie Wijfken van Theophrastus is: de welcke, soo hy seydt, dunne rijskens oft roeykens heeft, met mergh vervult, ende niet hardt ende vast als de struycken oft tacken van den Cornoelie-boom Manneken zijn: ende brenght vruchten voort die niet eetbaer en zijn, ende seer spaey (te weten heel diep in den Herfst) volkomen ende rijp worden. Voorwaer sulcks is dese onse Wilde Cornoelie gantschelijck: want haer teer ende ionge roode rijskens oft roeykens zijn van binnen met mergh ghevult, als voorseydt is; ende haer vruchten oft bezien zijn onlieflijck om eten, ende worden spade ende langhsaem rijp.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De Wilde Cornoelien, dat is de bezien van dit ghewas, zijn van verscheyden stoffe ende van teghen den anderen strijdende deelen ghemaeckt: want sommige deelen zijn warm, bitter, ende afvagende oft suyvermaeckende van krachten: sommige, iae meest alle, zijn koudt, droogh, wrangh ende tsamentreckende. Nochtans en worden sy in de medicijne noch in gheenderhande sieckten oft qualen niet ghebruyckt.

Matthiolus verhaelt dat de landtlieden van Anagnia desen bezien, dat is de Wilde Cornoelien, eerst ghesoden zijnde in een persse stellen, ende daer een olie uytdouwen, oft slaen, die sy in hunne lampen ghebruycken.

Maer aengaende dat Plinius schrijft, dat de binnenste schorsse van de Virga sanguinea de lijckteeckenen wederom op breeckt die ghesloten oft toegeheelt waren, dat en is in de schorssen van dese onse Wilde Cornoelien niet versocht oft bevonden gheweest: noch het en is oock niet waerschijnlijck dat sy dusdanighe kracht soude hebben. (1227)

BIIVOEGHSEL.

Nae de bloetroode verwe van de ionghe rijskens is dit ghewas Virga sanguinea, als ofmen Bloedighe roede seyde, ghenoemt: dan den ghemeynen man ende Lobel noemt het Wilde Cornoillie, oft Cornoelie-boom Wijfken; in ’t Fransch Cornier sauvage, oft Sanguinon; in ’t Hooghduytsch Spindelnortz oft Spindelholtz, ende Faulbeer; in ’t Latijn Cornus femina, ende Thelycrania Cordi; in ’t Italiaensch heet het oock Sanguinella, ende Lingua sanguinea, in stede van Virga sanguinea; het heet oock Ossea in ’t Latijn, om dat sijn hout soo hardt is als been. Het soude oock wel den Wielboom oft Wijlboom moghen wesen. Bellonius noemt hem oock Sanguineus frutex oft Cornus femina; ende seydt dat hy op veele plaetsen van Grieckenlandt soo groot wordt als den ghemeynen Cornoelie-boom. De bloemen zijn de bloemen van Ligustrum eenighsins ghelijck.

Krachten.

De bezien van dit ghewas hebben een versterckende ende te rughe drijvende kracht: daerom den rooden wijn oft den Azijn, daer die in gesoden zijn, doet den tandtsweer vergaen, alsmen de tanden daer mede spoelt. De olie uyt de selve ghedouwt magh ghebruyckt worden in alle ’t ghene daermen de olie van ghemeyne oft Tamme Cornoelien toe bezicht.

Het hout is seer bequaem om daer wielen ende raders van te maecken voor de waghens, ende oock weefspoelen, ende ander hardt werck: in sonderheydt in Grieckenlandt.

HET XXIII. KAPITTEL.

Van wilde kornoelje. (Cornus sanguinea)

Gedaante.

De wilde kornoelje lijkt wat op de tamme kornoelje boom, uitgezonderd alleen dat ze niet hoog opschiet als een boom, maar altijd klein en heesterachtig blijft, haar jonge twijgjes zijn knoopachtig of in leden gedeeld en donker purperrood van kleur en van binnen met wit voos merg vervult zoals men aan de vlier plag te zien, dan de stammen die wat ouder geworden zijn worden heel hard en houtachtig of beenachtig, ja wel zo vast en sterk als de stammen van de echte tamme kornoeljeboom en dit hout is ook binnen wit. De bladeren zijn als die van de kornoeljeboom breed, groen en zenuwachtig die ook op rode steeltjes voortkomen en soms ook met rode streepjes of adertjes doorregen zijn. De toppen van de twijgjes of roeden dragen wijde kroontjes met witte bloemen en dan volgen er bessen die eerst groen zijn en daarna bruin of zwartachtig als ze rijp worden en zo onlieflijk van smaak dat ze van geen vogels gezocht of gegeten worden.

Plaats.

Dit gewas groeit tussen de heggen en hagen, achter de bouwlanden en akkers en ook bij de bossen.

Tijd.

De bloemen van deze wilde kornoelje komen in de lente voort, te weten in april, maar de bessen worden rijp in de herfst.

Naam.

Hier te lande wordt dit gewas gewoonlijk wilde cornoelie genoemd en daarnaar van sommige op het Latijns ook Cornus silvestris, van Lonicerus Ossea, in Frankrijk heet het cornellier sauvage, in Hoogduitsland Hart riegel, in Italië van de gewone man sanguino en sanguinello en daarnaar wordt het van Petrus Crescentius Sanguinus en van Matthiolus Virga sanguinea op het Latijns genoemd. Plinius heeft wat vermaand van een Virga sanguinea in het 10de kapittel van het 24ste boek en zegt; ‘Virga sanguinea is ook zeer nuttig of goed om te gebruiken, want haar binnenste schors laat de liktekens die tevoren dicht geheeld waren wederom open gaan’. Maar uit deze weinige woorden zou men niet gemakkelijk of immers niet al te bedacht mogen verzekeren dat de Virga sanguinea, daar hij van spreekt, hetzelfde gewas is met deze Sanguinus of wilde kornoelje daar we nu van handelen. Valerius Cordus noemt dit gewas Pseudocrania op het Grieks, dat is valse of bastaardkornoelje, Falsa Cornus of Spuria Cornus op het Latijns. Maar het schijnt dat het de Thelycrania, dat is de Cornus femina, kornoelje wijfje van Theophrastus is die, zo hij zegt, dunne twijgjes of roeden heeft die met merg vervuld zijn en niet hard en vast als de stammen of takken van de kornoeljeboom mannetje zijn en brengt vruchten voort die niet eetbaar zijn en zeer laat (te weten heel diep in de herfst) volkomen en rijp worden’. Voorwaar zulks is gans deze onze wilde kornoelje want haar tere en jonge rode twijgjes of roeden zijn van binnen met merg gevuld zoals gezegd is en haar vruchten of bessen zijn onlieflijk om te eten en worden laat en langzaam rijp.

Aard, kracht en werking.

De wilde kornoelje, dat zijn de bessen van dit gewas, zijn van verschillende stof en van tegen elkaar strijdende delen gemaakt want sommige delen zijn warm, bitter en afvegend of zuiver makend van krachten en sommige, ja meest alle, zijn koud, droog, wrang en tezamen trekkend. Nochtans worden ze in de medicijnen noch in geen ziekte of kwaal gebruikt.

Matthiolus verhaalt dat de landlieden van Anagnia deze bessen, dat zijn de wilde kornoeljes, eerst koken in dan een pers stellen en er een olie uitdouwen of slaan die ze in hun lampen gebruiken.

Maar aangaande dat Plinius schrijft dat de binnenste schors van Virga sanguinea de liktekens wederom open breekt die gesloten of geheeld waren, dat is in de schorsen van deze onze wilde kornoelje niet onderzocht of bevonden geweest en het is ook niet waarschijnlijk dat ze dusdanige kracht zou hebben. (1227)

BIJVOEGING.

Naar de bloedrode kleur van de jonge twijgen is dit gewas Virga sanguinea genoemd alsof men bloedige roede zei, dan de gewone man en Lobel noemt het wilde cornoillie of kornoeljeboom wijfje, in het Frans cornier sauvage of sanguinon, in het Hoogduits Spindelnortz of Spindelholtz en Faulbeer, in het Latijn Cornus femina en Thelycrania Cordi, in het Italiaans heet het ook sanguinella en lingua sanguinea in plaats van Virga sanguinea, het heet ook Ossea in het Latijn omdat zijn hout zo hard is als been. Het zou ook wel de wielboom of wijlboom mogen wezen. Bellonius noemt het ook Sanguineus frutex of Cornus femina en zegt dat het op vele plaatsen van Griekenland zo groot wordt als de gewone kornoeljeboom. De bloemen zijn de bloemen van Ligustrum enigszins gelijk.

Krachten.

De bessen van dit gewas hebben een versterkende en terug drijvende kracht en daarom laat de rode wijn of azijn daar die in gekookt zijn de tandpijn vergaan als men de tanden daarmee spoelt. De olie er uit geduwd mag gebruikt worden in al hetgeen daar men de olie van gewone of tamme kornoelje toe gebruikt.

Het hout is zeer geschikt om er wielen en raderen van te maken voor de wagens en ook weefspoelen en ander hard werk en vooral in Griekenland.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/