Capsella

Over Capsella

Tasjeskruid, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET XIX. CAPITEL.

Van Teskens-cruydt oft Borsekens-cruydt.

Ghedaente.

Teskens-cruydt gheeft in ’t eerste uyt sijne wortel sommighe langhworpighe bladeren, rondsomme diep ghekerft, die van de Rakette ghelijck, langhs der aerden verspreydt; daer nae krijghet dunne, somtijdts veelachtighe recht op staende steelkens, in andere sijd-steelkens dickwijls verdeylt, met dierghelijcke, maer kleynder bladeren beset: op het sop van de welcke kleyne witte bloemkens voordt-komen, gheschicktelijck ghevoeght: als die vergaen zijn, komen daer aen kleyne, platte, kantighe hauwkens, by haer steelken oft aen haeren oorspronck wat smaller ende wat meer in een ghedronghen dan nae bovenwaerts, waer sy breeder zijn, kleyne borsekens oft teskens eenighsins ghelijckende; nae de welcke dit cruydt sijnen naem voert: in de teskens steeckt het saet. De wortel is langhachtigh, wit, met sommige veselinghen. [143] Men soude van dit cruydt sommighe verscheyden soorten mogen maken, om dies wille dat het dickwijls nae de plaetse daer het op staet, seer groot wordt, oft heel kleyn blijft. Anders isser in de ghedaente gheen oft seer kleyn onderschil.

Plaetsen.

Aen de weghen en straten, op ongebouwde en rouwe verlaten woeste plaetsen, ende oock by de vervallen huysen, ende mueren oft steenachtighen grondt, wast dit cruydt ghemeynlijck van selfs; ende is somtijdts grooter, somtijdts oock heel kleyn, als voorseydt is.

Tijdt.

Het groeyt, bloeyt ende maeckt sijn saet rijp den gheheelen Somer door.

Naemen.

Ghemeynlijck noemtmen dit cruydt in ’t Latijn Pastoria bursa oft Bursa pastoris, ende Pera pastoris; in ’t Hooghduydtsch Seckel oft Teschelkraut; in ’t Nederlandtsch Borsekens-cruydt, oft Teskens-cruydt; in ’t Fransch Bourse de pasteur ou berger.

Aerd.

Teskens-cruydt is verkoelende en verdroogende van aerd, ende seer t’ samentreckende van krachten.

Kracht ende Werckinghe.

Dit cruydt stelpt het bloedt, van waer dat het oock vloeyt, ’t zy datmen ’t sap daer van in drinckt, oft het water daer dat in ghesoden is gheweest; ’t zy oock datmen ’t selve plaester-ghewijse oft paps-ghewijse oft al badende oft nettende daer op legghe, oft anders ghebruyckt.

Met een klysterie ghebruyckt ende ingegoten, kan het roodmelisoen ghenesen, ende doen ophouden.

Het gheneest de bloedighe wonden; ende wordt seer nuttelijck ghebruyckt in de beghinnende sweeren ende onstekinghen, die verkoelinghe vereyschen, oft wederom te rugghe ghedreven moeten zijn.

BIIVOEGHSEL.

De steelkens van dit cruydt zijn rond ende seer taey, ende de bladeren ghelijcken de bladeren van Rakette, oft van den Witten Mostaert, maer sijn wat kleynder. Het saet is kleyn ende swart; ende het bloeyt meest in de Braeckmaendt ende Hoymaendt. De teskens ghelijcken eenighsins een herteken, oft immers die borsekens die gemaeckt worden met ghedaente ende naeme van kleyne hertekens. Het heel gewas is eenighsins den Thlaspi ghelijck; waer af dat het oock een soorte is: ende de bloemen gelijcken die van den Thlaspi oock seer wel.

Kleyn Borsekens-cruydt en groeyt maer eenen duym oft anderhalve hoogh: sijn onderste bladeren ligghen plat op d’ aerde, ende zijn tien-mael kleynder dan die van ’t ghemeyn; anders die heel ghelijck.

Naem.

Dit cruydt en heeft gheenen naem in ’t Griecks noch in ’t Latijn van de ouders ghegheven: maer die naemen die het nu heeft zijn hem in onse tijden eerst ghegheven: dan het is te ghelooven, dat het by de ouders onder de gheslachten van Thlaspi ghereeckent was.

Krachten.

Al is ’t sake dat dit cruydt een soorte van Thlaspi schijnt te wesen, nochtans en is ’t soo scherp niet van smaeck, maer eer drooghende dan verkoelende, als Lobel betuyght.

Het is seer goedt teghen het bloedt-pissen ende alderhande bloedt-ganck; hoe ende in wat manieren dat het ghebruyckt wordt; ende is daer toe seer krachtigh, alsoo dat sommighe schrijven, dattet het bloedt stelpt, al en wordt het maer in de handt ghehouden, oft over ’t lichaem ghedraghen.

Teskens-cruydt in regen-water ghesoden met Weeghbree ende Bolus, ende sommighe daghen ’s morghens ghedroncken, oft met klysterien in gheset, stopt den buyck-loop en roodmelisoen.

Een badt bereydt van het water daer dit cruydt in ghesoden is gheweest, stelpt de overvloedighe maend-stonden van de vrouwen.

’T sap in de ooren ghedrupt, drooght de quade sweeringhen van dien.

De bladers in den neuse ghesteken, stelpen den bloedt-loop.

Voordts, soo Lobel betuyght, de ghene die segghen dat Teskens-cruydt koudt van naturen is, om dat het seer sterckelijck het bloedt stelpt, staen op een quade reden: want de kroonkens ende bloemen hebben wat scherpheydt; uyt de welcke blijckt, dat het stelpt door sijne drooghende ende by een treckende kracht, gelijck als doet het sap van Loock, Vitriol ende Netele, niet door ’t verkoelen.

Borsekens-cruydt gestooten met Weeghbree, wordt ghehouden op de vuyst, oft by den pols, tegen de valsche kortse, nae dat het lichaem heel reyn ende suyver ghemaeckt is met eenighe bequaeme purgatie.

De vrouwen in Nederlandt pleghen van de bladeren van dit cruydt, kleyn ghesneden zijnde, met eyeren sommighe koeckskens te backen, de welcke g’ eten zijnde, alle vloet stelpen konnen.

Andere stampen dit cruydt, ende legghen dat onder de planten van de voeten, ende vinden daer seer groote bate in tegen de geelsucht.

In Duydtschlandt pleeghmen dit cruydt ghestooten zijnde, op de pestilentiale gheswillen met groote baete te legghen.

Sommighe drincken het ghedistilleert water van dit cruydt, bijsonder van de bloemen, alle morghen in tijden van Peste.

Boven al wordt het sap van dit cruydt ghepresen, alsmen daer een salve af makende de swacke leden mede strijckt, die nae eenighe verstuyckinghe oft quetsinghe hunne oude krachten noch niet herhaelt en hebben.

HET XIX. KAPITTEL.

Van tasjeskruid of borsekenskruid. (Capsella bursa-pastoris)

Gedaante.

Tasjeskruid geeft in het eerste uit zijn wortel sommige langwerpige bladeren die rondom diep gekerfd en die van de raket gelijk en langs de aarde verspreid zijn, daarna krijgt het dunne, soms vele rechtopstaande steeltjes die dikwijls in andere zijsteeltjes verdeeld zijn en met diergelijke, maar kleinere bladeren bezet, op de top daarvan komen kleine witte bloempjes voort die regelmatig gevoegd staan en als die vergaan komen daaraan kleine, platte, kantige hauwtjes die bij hun steeltjes of aan hun oorsprong wat smaller en wat meer ineen gedrongen zijn dan naar boven waar ze breder zijn en enigszins op kleine borsekens of tasjes lijken waarnaar dit kruid zijn naam voert en in die tasjes steekt het zaad. De wortel is langachtig en wit met sommige vezels. [143] Men zou van dit kruid sommige verschillende soorten mogen maken omdat dat het dikwijls naar de plaats daar het staat zeer groot wordt of heel klein blijft. Anders is er in de gedaante geen of zeer klein onderscheid.

Plaatsen.

Aan de wegen en straten, op ongebouwde en ruwe verlaten woeste plaatsen en ook bij de vervallen huizen en muren of steenachtige grond groeit dit kruid gewoonlijk vanzelf en is soms groter en soms ook heel klein, als voorzegd is.

Tijd.

Het groeit, bloeit en maakt zijn zaad rijp de hele zomer door.

Namen.

Gewoonlijk noemt men dit kruid in het Latijn Pastoria bursa of Bursa pastoris en Pera pastoris, in het Hoogduits Seckel of Teschelkraut, in het Nederlands borsekenskruid of teskenskruid, in het Frans bourse de pasteur of berger.

Aard.

Tasjeskruid is verkoelend en verdrogend van aard en zeer tezamen trekkende van krachten.

Kracht en werking.

Dit kruid stelpt het bloed vanwaar dat het ook vloeit, hetzij dat men het sap daarvan opdrinkt of het water daar dat in gekookt is geweest, hetzij ook dat men hetzelfde pleistergewijs of papgewijs of al badende of nat makende er op legt of anders gebruikt.

Met een klysma gebruikt en ingegoten kan het de rode loop genezen en op laten houden.

Het geneest de bloedige wonden en wordt zeer nuttig gebruikt in de beginnende zweren en allerhande ontstekingen die verkoeling vereisen of weer terug gedreven moeten worden.

BIJVOEGING.

De steeltjes van dit kruid zijn rond en zeer taai en de bladeren lijken op de bladeren van raket of van witte mosterd, maar zijn wat kleiner. Het zaad is klein en zwart en het bloeit meestal in de juni en juli. De tasjes lijken enigszins een hartje of immers die tasjes die met gedaante en naam van kleine hartjes gemaakt worden. Het geheel gewas is enigszins de Thlaspi gelijk waarvan het ook een soort is en de bloemen lijken ook zeer goed op die van de Thlaspi.

(Teesdalia nudicaulis) Klein borsekenskruid groeit maar een duim of anderhalve hoog en zijn onderste bladeren liggen plat op de aarde en zijn tienmaal kleiner dan die van het gewoon, anders die heel gelijk.

Naam.

Dit kruid heeft geen naam in het Grieks noch in het Latijn van de ouders gegeven, maar die namen die het nu heeft zijn hem in onze tijden eerst gegeven, dan het is te geloven dat het bij de ouders onder de geslachten van Thlaspi gerekend was.

Krachten.

Al is het zaak dat dit kruid een soort van Thlaspi schijnt te wezen, nochtans is het niet zo scherp van smaak, maar eerder drogend dan verkoelend, als Lobel betuigt.

Het is zeer goed tegen het bloedplassen en allerhande bloedgang hoe en in welke manier dat het gebruikt wordt en is daartoe zeer krachtig zodat sommige schrijven dat het ‘t bloed stelpt al wordt het maar in de hand gehouden of over het lichaam gedragen.

Tasjeskruid in regenwater gekookt met weegbree en Bolus en sommige dagen ’s morgens gedronken of met klysma’s ingezet stopt de buikloop en rode vloed.

Een bad gemaakt van het water daar dit kruid in gekookt is geweest stelpt de overvloedige maandstonden van de vrouwen.

Het sap in de oren gedruppeld droogt de kwade zweren er van.

De bladeren in den neus gestoken stelpen den bloedloop.

Voorts, zo Lobel betuigt, diegene die zeggen dat tasjeskruid koud van natuur is omdat het zeer sterk het bloed stelpt staan op een kwade reden want de kroontjes en bloemen hebben wat scherpte waaruit blijkt dat het stelpt door zijn drogende en bijeen trekkende kracht zoals als het sap van look, Vitriool en netels doet, niet door het verkoelen.

Borsekenskruid gestampt met weegbree wordt gehouden op de vuist of bij de pols tegen de valse koorts nadat het lichaam geheel rein en zuiver gemaakt is met enige geschikte purgatief.

De vrouwen in Nederland plegen van de klein gesneden bladeren van dit kruid met eieren sommige koekjes te bakken en als die gegeten zijn alle vloed stelpen kunnen.

Andere stampen dit kruid en leggen dat onder de planten van de voeten en vinden daar zeer grote baat in tegen de geelzucht.

In Duitsland plag men dit kruid gestampt zijnde met grote baat op de pestachtige zwellen te leggen.

Sommige drinken het gedistilleerde water van dit kruid en vooral van de bloemen elke morgen in tijd van pest.

Bovenal wordt het sap van dit kruid geprezen als men daar een zalf van maakt en de zwakke leden daarmee bestrijkt die na enige verstuiking of kwetsing hun oude krachten noch niet herhaald hebben.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/