Persicaria
Over Persicaria
Waterpeper, perzikkruid, vervolg Dodonaeus, vorm, waterplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXXII. CAPITEL. Van Water-Peper. Ghedaente. VVater-Peper heeft ronde effene kaele steelen, anderhalven voet hoogh, met veele leden ende knoopen onderscheyden, ende in veele sijd-scheuten [959] ende tackskens verdeylt: daer aen wassen langhworpighe bladeren, de Pers-boom bladeren oft Wilghe-bladeren niet seer onghelijck. Wt den schoot van de bladeren ende sijd-scheuten, ende oock aen het opperste van de steelen, tusschen de knoopkens, bladers ende sijde-scheutkens, komen de bloemen op langhachtighe steelkens voort, aers-gewijs oft druyfs-ghewijs by een gehoopt, van verwe wit, purpurachtigh oft lijfverwigh. Ende als dese bloemkens gheresen zijn, soo volght daer kleyn breedtachtigh bruyn oft swartachtigh saedt nae. Het heeft veele ende seer gheveselde wortelen. Dit gantsche cruydt, soo wel van bladeren, bloemen als het saedt, is scherp ende heet van smaeck, den Peper ghelijck, sonder nochtans eenighe lieflijckheydt oft bevalligheydt van reuck hebbende. Plaetse. Dit cruydt wast hier te lande in broeckighe plaetsen, in de kuylen ende grachten die in de wintersche maenden vol waters zijn, ende neffens de overloopende ende stilstaende wateren ende poelen. Tijdt. Water-Peper bloeyt meest in Hoymaendt ende Oogstmaendt. Naemen. Hier te lande heetmen dit cruydt ghemeynlijck Water-Peper; in ’t Hooghduytsch Wasser Pfeffer, oder Munckenkraut; in Vranckrijck Curaige; in Spaegnien Pimienta aquatica. In ’t Latijn noemtmen ’t Hydropiper oft Piper aquaticum, oft oock Piper aquatile; in ’t Griecksch Hydropeperi. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Water-Peper is merckelijcken warm ende droogh van aerd: doch nochtans niet soo heet als Peper, soo Galenus versekert. De bladeren met den sade van Peper-cruydt gestooten, verteeren ende doen vergaen de koude gheswillen ende de oude hardigheden: ende doen oock scheyden dat geronnen bloedt, ligghende onder ’t ghene dat blauw geslagen oft gestooten is, daer op gheleydt. BIIVOEGHSEL. De Apotekers van dese tijden en kennen dit cruydt niet, oft immers sy en ghebruycken dat niet veel: dan het is haest kennelijck door sijn heete kracht: om de welcke dat de volghende naemen heeft; te weten Persicaria Hydropiper, Persicaria urens, ende Aquatile Piper urens, Piper montanum, oft eyghentlijck Piper aquaticum, ende oock Crataegonum Cordi; maer op ’t Hooghduytsch Muckenkraut; in ’t Fransch Cultaige; in ’t Italiaensch Pepe aquatico; in ’t Enghelsch Carsmirthe. Het Water-Slanghen-cruydt, dat is de derde soorte van Speer-wortel, wordt van sommighe Hydropiper rubens gheheeten. Noch van de krachten van Water-Peper. Men houdt dit gewas voor warm ende droogh tot in den derden graed. De bladeren van Water-Peper ghedrooght ende gepoedert, zijn oock goedt in de spijsen in plaetse van Peper ghebruyckt, ghelijck het Peper-cruydt. Het is in ’t Fransoys gheheeten Culraige, seydt Lobel, om dat als iemandt (met oorlof gheseydt) met dese bladers sijn achterste vaeght, de billen soo ontsteken worden, dat hy meynt sijn sinnen te ghemissen. Paracelsus seydt, dat de bladers van dit cruydt door een hemelsche kracht de quade vuyle zeerigheden genesen konnen. Olie van Water-Peper wordt aldus van Lobel beschreven: Neemt sap van Water-Peper, gemeyne Lavetse ende Teskens-cruydt, van elcks soo veel als ghenoegh is, vijf hoofden van swarte hamels, ende vijftien vorsschen: laet dit samen sieden met vier pondt olie in een balneum, tot dat den beenders van een gaen: ’t welck door eenen doeck ghedaen zijnde, bewaert wordt tot dat van doen is. Dese olie teert seer krachtigh, ende treckt uyt de diepte: waerom datse oock seer goedt gheleydt is op de harde koude gheswillen ende kalckachtigh flercijn. Dit houden de Alchimisten voor een groot secreet. ‘Tsap van dit cruydt in d’ooren ghedaen, doet de wormen sterven, die daer in sijn. Het cruydt ende de bloemen dienen seer wel om de fistelen ende speenen ende vijghwratten te ghenesen; ende teghen alle quade verouderde vuyle sweeren ende loopende gaten is dit selve cruydt sonderlinghen goedt, in salve ghebruyckt. Het is oock goedt in de clisterie teghen roodtmelizoen. De bladers van dit cruydt in koudt water ghesteken, ende gheleydt op de quade sweeringhen, soo wel van de menschen als van de beesten, nemen terstondt wegh alle pijne, ende ghenesen die heel, ghelijck als zijn de gheswillen ende quetsuren onder den sadel van de Peerden, met de selve daghelijcks versch op te legghen, sonder te laeten met den peerde te rijden. Oft neemt het groen cruydt, net het in koudt water, ende wrijft daer mede de gequetste ende gheswollen plaetse: daer nae legghet op een plaetse daer ’t haest magh rotten, onder eenen harden steen: want soo haest als ’t cruydt sal verrot zijn, soo sal de quetsure ghenesen zijn, als de Peerde-meesters segghen. Dit cruydt in dekoetsen oft bedsteden geleydt, doet de Weeghluysen sterven. Ghy sult het gesouten Speck vry van alle wormen houden, is ’t dat ghy ’t rondomme met dese bladeren bekleedt. Dit cruydt met de wortel in water ghesoden, ende alsoo op de ooghen gheleydt, beneemt de quade vochtigheydt der ooghen, daer de leepheydt af komt. De bladeren ende ’t saedt zijn beter groen ende versch ghebesight dan dor. ‘Tselve cruydt is oock seer goedt de ooghen die seer bedraghen zijn met etter, eerst in eenen Vijser ghestooten zijnde, ende soo voorts daer op gheleydt. Neemt het sap van dit cruydt, ende strijckt dat op de placken des huyts des morghens ende des avondts, soo sullen sy in dry daghen vergaen. Voor den vijt oft fijt, dat is den worm aen de vingeren, neemt dit cruydt, ende van de vellekens, die tusschen de eyeren ende schale zijn, van elcks even veel, ende leght dat daer op: ende den worm sal sterven. |
HET XXXII. KAPITTEL. Van waterpeper. (Persicaria hydropiper) Gedaante. Waterpeper heeft ronde effen en kale stelen van vijf en veertig cm hoog die met vele leden en knopen onderscheiden en in vele zijscheuten [959] en takjes verdeeld is en daaraan groeien langwerpige bladeren die veel op de perzikboombladeren of wilgenbladeren lijken. Uit de schoot van de bladeren en zijscheuten en ook aan het opperste van de stelen tussen de knopjes, bladeren en zijscheutjes komen de bloemen op langachtige steeltjes voort en zijn aarvormig of druifvormig bijeen gehoopt en van kleur wit, purperachtig of vleeskleurig. En als deze bloempjes gevallen zijn dan volgt er klein breedachtig bruin of zwartachtig zaad na. Het heeft vele en zeer gevezelde wortels. Dit ganse kruid en zowel van bladeren, bloemen als het zaad is scherp en heet van smaak en peper gelijk, zonder nochtans enige lieflijkheid of bevalligheid van reuk te hebben. Plaats. Dit kruid groeit hier te lande in broekachtige plaatsen, in de kuilen en grachten die in de winterse maanden vol water zijn en naast de overlopende en stilstaande wateren en poelen. Tijd. Waterpeper bloeit meest in juli en augustus. Namen. Hier te lande noemt men dit kruid gewoonlijk waterpeper, in het Hoogduits Wasser Pfeffer of Munckenkraut, in Frankrijk curaige, in Spanje pimienta aquatica. In het Latijn noemt men het Hydropiper of Piper aquaticum of ook Piper aquatile en in het Grieks Hydropeperi. Aard, kracht en werking. Waterpeper is merkelijk warm en droog van aard, doch nochtans niet zo heet als peper, zo Galenus verzekert. De bladeren met het zaad van peperkruid gestoten verteren en laten de koude gezwellen en oude hardigheden vergaan en laten ook dat gestolde bloed scheiden dat onder hetgeen dat blauw geslagen of gestoten ligt, daarop gelegd. BIJVOEGING. De apothekers van deze tijden kennen dit kruid niet of immers ze gebruiken dat niet veel, dan het is gauw te herkennen door zijn hete kracht waarom het de volgende namen heeft, te weten Persicaria Hydropiper, Persicaria urens en Aquatile Piper urens, Piper montanum of eigenlijk Piper aquaticum en ook Crataegonum Cordi, maar op het Hoogduits Muckenkraut, in het Frans cultaige, in het Italiaans pepe aquatico en in het Engels carsmirthe. Het waterslangenkruid, dat is de derde soort van speerwortel, wordt van sommige Hydropiper rubens genoemd. Noch van de krachten van waterpeper. Men houdt dit gewas voor warm en droog tot in de derde graad. De bladeren van waterpeper gedroogd en gepoederd zijn ook goed in de spijzen in plaats van peper gebruikt net zoals het peperkruid. Het is in het Frans culraige genoemd, zegt Lobel, omdat als iemand (met verlof gezegd) met deze bladeren zijn achterste veegt de billen zo ontstoken worden dat hij meent zijn zinnen te zullen missen. Paracelsus zegt dat de bladeren van dit kruid door een hemelse kracht de kwade vuile zeren genezen kunnen. Olie van waterpeper wordt aldus van Lobel beschreven: ‘Neem sap van waterpeper, gewone maggi en tasjeskruid en van elk zoveel als genoeg is, vijf hoofden van zwarte geiten en vijftien kikkers, laat dit samen koken met vier pond olie in een balneum totdat de beenderen vaneen gaan wat door een doek gedaan en bewaart wordt totdat het nodig is’. Deze olie verteert zeer krachtig en trekt uit de diepte waarom dat het ook zeer goed gelegd is op de harde koude gezwellen en kalkachtig jicht. Dit houden de alchimisten voor een groot secreet. Het sap van dit kruid in de oren gedaan laat de wormen sterven die daarin zijn. Het kruid en de bloemen dienen zeer goed om de blaren en aambeien en vijgwratten te genezen en tegen alle kwade verouderde vuile zweren en lopende gaten is dit kruid bijzonder goed in zalf gebruikt. Het is ook goed in de klysma’s tegen rode loop. De bladeren van dit kruid in koud water gestoken en op de kwade zweren en zowel van de mensen als van de beesten gelegd nemen terstond alle pijn weg en genezen die geheel net zoals de gezwellen en kwetsingen onder het zadel van de paarden door dat er dagelijks vers op te leggen zonder het paard te laten rijden. Of neem het groen kruid en nat het in koud water en wrijf daarmee de gekwetste en gezwollen plaats en leg het daarna op een plaats daar het gauw mag rotten onder een harde steen, want zo gauw als het kruid verrot zal zijn zo zal de kwetsing genezen zijn zoals de paardenmeesters zeggen. Dit kruid in de koetsen of bedsteden gelegd laat de wandluizen sterven. Ge zal het gezouten spek vrij van alle wormen houden als ge het rondom met deze bladeren bekleedt. Dit kruid met de wortel in water gekookt en alzo op de ogen gelegd beneemt de kwade vochtigheid van de ogen daar de tranen van komen. De bladeren en het zaad zijn beter groen en vers gebruikt dan dor. Hetzelfde kruid is ook zeer goed voor de ogen die zeer vol met etter zijn als het eerst in een vijzel gestoten is en zo voorts daarop gelegd. Neem het sap van dit kruid en strijk dat op de plekken van de huid ‘s morgens en ’s avonds en zo zullen ze in drie dagen vergaan. Voor de vijt of fijt, dat is de worm aan de vingers, neemt dit kruid en van de velletjes die tussen de eieren en schaal zijn en van elk even veel en legt dat er op en de worm zal sterven. |
HET XXXIII. CAPITEL. Van Persen-cruydt. Ghedaente. Het cruydt, datmen Persen-cruydt noemt, is van steelen, bladeren, bloemen ende oock van sade het Water-Peper heel ghelijck. De steelen zijn rondt, gheknoopt. De bladeren zijn oock als die van Persen-boom oft Wilghen-boom, maer dickwijls breeder ende bruyner groen dan de bladeren van Water-Peper, ende in de middel een lootverwighe oft bruyne swartachtighe placke hebbende; met welck teecken alleen dit cruydt merckelijck van ’t Water-Peper onderscheyden kan worden. De bloemen zijn oock wit, maer meest peersachtigh; ende wassen oock aers-ghewijs oft druyfs-ghewijs in een ghedronghen; ende daer nae volght bruyn breedt saedt. De wortel is geel ende veselachtigh. Dit cruydt en is niet scherp oft heet op de tonghe ghelijck het Water-Peper, maer schijnt eer wat suerachtigh van smaeck te wesen. Plaetse. Men vindt dit cruydt op diergelijcke plaetsen daer het Water-Peper groeyt, iae dickwijls by ’t selve. Tijdt. Het bloeyt met de Water-Peper in Hoymaendt ende Oogstmaendt. Naemen. Wy noemen dit cruydt Persen-cruydt, in ’t Latijn Persicaria, nae de ghedaente die de bladeren daer [960] van met de bladeren van den Persen-boom hebben; in ’t Hooghduytsch heet het Persichkraut ende Flochkraut. Sommighe houden dat voor de Plumbago van Plinius, om dieswille dat het met lootverwighe placken in ’t midden van sijn bladeren gheteeckent is. Maer Plinius heeft sijne Plumbago soo ghenoemt, niet nae de verwe die sy soude moghen hebben, maer alleen nae haer kracht; te weten om datse dat ghebreck van de ooghen, datmen Plumbum noemt, gheneest: want hy seydt daer aldus van in het 23.cap.van sijn 25.boeck: De Molybdaena, dat is Plumbago, wast oock in de bouwlanden: ende heeft bladeren als Patich, een dicke ruyghe wortel. Alsmen dit cruydt knauwt, ende daer mede de oogen dickwijls bestrijckt, dan wordt daer door dat ghebreck van de ooghen, datmen Plumbum noemt (dat is een duysterheydt, schemelinge ende quade verwe van de oogen) wegh ghenomen. In voegen dat hier uyt niet en volght, dat dit ons Persen-cruydt voor de Plumbago te houden soude moghen wesen, oft daer eenighe ghelijckenisse mede heeft. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Persen-cruydt is koudt van aerd ende een weynighsken droogh: ende wort gelooft seer nut te wesen om de beghinnende sweeringhen ende apostumatien ende oock de versche wonden te ghenesen, daer op gheleydt zijnde. BIIVOEGHSEL. Dit cruydt is hier te lande nae den Hooghduytschen somtijdts Vloy-cruydt gheheeten gheweest, maer meest Persick cruydt. De ghene, die het Water-Peper oock Persicaria noemen, gheven dit den toenaem Persicaria magna & mitis, tot onderschil van het Water-Peper, die Persicaria urens heet, midts dat dit cruydt grooter is dan Water-Peper ende niet soo scherp oft brandende van krachten, maer eer sacht ende verkoelende. De Spaegniaerts noemen dat oock Yerva Pexeguitra ende Manchas; dat is Persick-cruydt. Aengaende den naem Plumbago, dat is oock den naem van een Wilde soorte van Beete, oft van een Limonium, oft van de Pyrola. Dioscorides en schijnt dit cruydt niet ghekent te hebben Veranderinghe van Persick-cruydt. Dit cruydt blijft op sommighe plaetsen langh in ’t leven, ende staet een groot deel van den Winter door groen, sulcks als sommighe Persicaria perpetua hebben willen noemen. Kleyn Persick-cruydt groyt op savelachtige vochte gronden omtrent Antwerpen, ende is viermael kleyner dan het gemeyn, langhs der eerden kruypende, somtijdts lijfverwige bloemen voortbrenghende; anders de voorgaende heel ghelijck, in ’t Latijn Persicaria pusilla repens, als Lobel dat noemt. Groot Persick-cruydt wast omtrent Doornick, seydt den selven Lobel, ende is veel grooter, met rouwe bladers, sarp van smaeck, hebbende witte oft purpure bloemen. Sommige hebben dat Britannica gheheeten. Jungermannus noemt dit oft dusdanigh cruydt Persicaria acetosa, als ofmen Suer Persen-cruydt seyde. Persen-cruydt met hauwen, in ’t Latijn Persicaria siliquosa, is het Cruydeken en roert my niet. Persicifolia is den naem van Balsam-appel Wijfken, dat van Lobel voor een medesoorte van dit ghewas ghehouden wordt, ende oock dierghelijcke wondtheelende krachten heeft. Dan, om dat sommighe het volgende vremde cruydt by de soorten van Persick-cruyden rekenen, daer het nochtans merckelijck van verschilt, sullen wy dat selve alhier gaen beschrijven. Elephants-cruydt, in ’t Latijn Elephas Campoclarensium geheeten, wast in de dellinghen van Apulien, seydt Columna: Wt een kleyne wortel, die dun ende witachtigh is, spruyten veele malsche bladerkens, ghetandt, dickachtigh, uyt den groenen witachtigh doorschijnende, bijnae waterachtigh; als het Scordium oock ghesien wordt, die gheknauwt zijnde op de tonghe bijten, afvaghen ende drooghen. Den steel is vierkantigh, ende is vol saps, malsch, hol, wat ruygh, als oock zijn de bladeren, ende al is ’t datse in ’t eerste aensien enckel schijnen te wesen, twee teghen den andere over, aen den steel vast, eerst kleyner, daer nae met den steel grooter wordende, ende langher, soo groot als Menthe bladeren, maer botter oft stomper, oock minder gheschaerdt, de bladeren van Scordium ghelijckende, doch witter, ende meer blinckende, hayrigh. Wt den schoot van dese bladeren ende uyt de ledekens van den steel, aen beyde sijden, van ’t midden tot het tsop toe, somtijdts oock van onderen af, komen veele sijd-steelen met kleyner ende smaller bladeren bewassen. Wt elck knieken komen twee blaeskens voort, aen een kleyn steelken hanghende, voortbrenghende lieflijcke bloemen, rieckende bijnae als Narcissen, goudtverwigh geel, snuytachtigh, het hooft van eenen Oliphant ghelijckende, soo volkomentlijck, datmen dit ghewas gheenen anderen naem dan nae het Oliphants hooft en soude konnen gheven: want uyt het blaesken sietmen eerst als een hooft uytpuylen met de dickte van den hals, ende eenen krommen neus oft snuyt omtrent een halve duymbreedde langh; in ’t midden van de welcke, als uyt het onderste van ’t bovenste kaecksbeen, twee kromme horens-gewijse tanden komen: van het voorhooft af hangen aen beyde sijden als twee kaken met ooghschelen: onder de welcke ronde placken uytghehoolt zijn, soo datse twee ooghen met haer purpur ende roos-verwe schijnen te vertoonen: daer nae van beneden, onder den hals, is een breedt bladt, de ooren ghelijckende, in vier snippelinghen ghedeylt, wel eenen duym breedt. Als de bloemen gheresen zijn, dan groeyen in elck ruygh blaesken buyckighe vierkantighe sackskens, met botte hoecken, daer ’t saedt door schijnt: welck saedt veel by een is, als Geers, aschgrauw, bultigh ende gerimpelt, bijnae dertigh in elck huysken. De bloemen beghinnen van onder af te bloeyen in de Braeckmaendt: in Hoymaendt rijpt het saedt. Noch van de krachten. Persick-cruydt soo wel met eenighen dranck, als tot sap ghebroght zijnde opgheleydt, in sonderheydt noch groen zijnde, ende ghestooten, is soo verkoelende ende teghen de verhittinghe strijdende, dat het op de versche wonden gheleydt zijnde (als eensdeels voorseydt is) de selve beschermt van alle verhittinghe, erghernisse oft sweeringhe: ’t welck het sap van de bladeren selve, daer in gedruypt, oock doet. Ende men vindt veele Veldtscheerders soo wel in Italien als Hooghduytschlandt, ende elders, die het sap van dit cruydt ghemeynlijck over hun draghen, om dat in verscheyden verhitte ende versworen wonden te ghebruycken: want sy vinden daer seer grooten baet in: soo dat sy daer water van doen distilleren, extractien van maecken, ende veel andere gheneesmiddelen van bereyden. In voeghen dat sommige hun beklaghen (doch t’onrecht) dat het soo ghemeynen cruydt, ende in alle landen soo wel wel te vinden is. Daer zijn nochtans andere, die koelen: ende als daer eenighe verdrooginghe, suyvermaeckinghe oft heelinghe van noode is, dan doen sy daer wat sap van Schel-cruydt oft Chelidonie by, om de slappigheydt van dit cruydt soo te verstercken. Eenighe menghende dit sap met het voorseyde Chelidonie sap, hebben daer mede de duysterheydt des ghesichts ghenesen, ende selfs de schellen ende eerst beghinnende vliesen op den oogh appel komende verdreven, oft belett voort te gaen, met groote verwonderingh ende blijschap der ghener die van dat ghebreck gheholpen zijn. Het Oliphants-cruydt en heeft gheen krachten die ons bekent zijn: alleenlijck soo wordtmen in het knauwen der bladeren een afvaghende ende drooghende kracht ghewaer, midts datse op de tonghe bijten. Ende het is sonder twijffel gheweldigher van aerd dan het Persick-cruydt. EYNDE VAN HET TWINTIGHSTE BOECK. |
HET XXXIII. KAPITTEL. Van perzikkruid. (Persicaria maculosa) Gedaante. Het kruid dat men perzikkruid noemt is van stelen, bladeren, bloemen en ook van zaad het waterpeper heel gelijk. De stelen zijn rond en geknoopt. De bladeren zijn ook als die van perzikboom of wilgenboom, maar dikwijls breder en bruiner groen dan de bladeren van waterpeper en hebben in het midden een loodkleurige of bruine zwartachtige plek met welk teken dit kruid alleen merkelijk van het waterpeper onderscheiden kan worden. De bloemen zijn ook wit, maar meest paarsachtig en groeien ook aarvormig of druifvormig ineen gedrongen en daarna volgt bruin breed zaad. De wortel is geel en vezelachtig. Dit kruid is niet scherp of heet op de tong als het waterpeper, maar schijnt eerder wat zuurachtig van smaak te wezen. Plaats. Men vindt dit kruid op diergelijke plaatsen daar het waterpeper groeit, ja dikwijls er bij. Tijd. Het bloeit met de waterpeper in juli en augustus. Namen. Wij noemen dit kruid persen-cruydt, in het Latijn Persicaria naar de gedaante die de bladeren daarvan [960] met de bladeren van de persenboom hebben, in het Hoogduits heet het Persichkraut en Flochkraut. Sommige houden dat voor de Plumbago van Plinius omdat het met loodkleurige plekken in het midden van zijn bladeren getekend is. Maar Plinius heeft zijn Plumbago zo genoemd en niet naar de kleur die het zou mogen hebben, maar alleen naar haar kracht, te weten omdat ze dat gebrek van de ogen dat men Plumbum noemt geneest, want hij zegt er aldus van in het 23ste kapittel van zijn 25ste boek: ‘Molybdaena, dat is Plumbago, groeit ook in de bouwlanden en heeft bladeren als zuring en een dikke ruige wortel. Als men dit kruid kauwt en daarmee de ogen dikwijls bestrijkt dan wordt daardoor dat gebrek van de ogen dat men Plumbum noemt (dat is een duisterheid, schemering en kwade kleur van de ogen) weg genomen’. Op die manier dat hieruit niet volgt dat dit ons perzikkruid voor de Plumbago te houden zou mogen wezen of er enige gelijkenis mee heeft. Aard, kracht en werking. Perzikkruid is koud van aard en wat droog en wordt geloofd zeer nuttig te wezen om de beginnende zweren en blaren en ook de verse wonden te genezen als het er op gelegd wordt. BIJVOEGING. Dit kruid is hier te lande naar het Hoogduitse soms vloy-cruydt genoemd geweest, maar meest persick cruydt. Diegene die het waterpeper ook Persicaria noemen geven dit de toenaam Persicaria magna & mitis tot verschil van het waterpeper die Persicaria urens heet omdat dit kruid groter is dan waterpeper en niet zo scherp of brandend van krachten, maar eerder zacht en verkoelend. De Spanjaarden noemen dat ook yerva pexeguitra en manchas, dat is perzikkruid. Aangaande de naam Plumbago, dat is ook de naam van een wilde soort van biet of van een Limonium of van de Pyrola. Dioscorides schijnt dit kruid niet gekend te hebben Verandering van perzikkruid. Dit kruid blijft op sommige plaatsen lang in het leven en staat een groot deel van de winter door groen zulks als sommige Persicaria perpetua hebben willen noemen. (Polygonum minus) Klein perzikkruid groeit op zavelachtige vochtige gronden omtrent Antwerpen en is viermaal kleiner dan het gewoon en kruipt langs de aarde en geeft soms vleeskleurige bloemen voort, anders de voorgaande heel gelijk, in het Latijn Persicaria pusilla repens, als Lobel dat noemt. Groot perzikkruid groeit omtrent Doornik, zegt dezelfde Lobel, en is veel groter, met ruwe bladeren die scherp van smaak zijn en heeft witte of purperen bloemen. Sommige hebben dat Britannica genoemd. Jungermannus noemt dit of dusdanig kruid Persicaria acetosa, alsof men zuur perzikkruid zei. Perzikkruid met hauwen, in het Latijn Persicaria siliquosa, is het kruidje roer me niet. Persicifolia is de naam van balsemappel wijfje dat van Lobel voor een medesoort van dit gewas gehouden wordt en ook diergelijke wond helende krachten heeft. Dan omdat sommige het volgende vreemde kruid bij de soorten van perzikkruiden rekenen, daar het nochtans merkelijk van verschilt, zullen we dat alhier gaan beschrijven. Olifantenkruid, in het Latijn Elephas Campoclarensium genoemd, groeit in de dalen van Apulië, zegt Columna, uit een kleine wortel die dun en witachtig is spruiten vele malse bladertjes die getand, dikachtig en uit het groene witachtig doorschijnend en bijna waterachtig zijn zoals in het Scordium ook gezien wordt en als die gekauwd worden op de tong bijten, afvegen en drogen. De steel is vierkantig en is vol sap, mals en hol, wat ruig als ook zijn de bladeren en al is het dat ze in het eerste aanzien enkel schijnen te wezen staan ze met twee tegenover elkaar en aan de steel vast, eerst kleiner en worden daarna met de steel groter en langer en zo groot als muntbladeren, maar botter of stomper en ook minder geschaard en lijken op de bladeren van Scordium, doch witter en meer blinkend, harig. Uit de schoot van deze bladeren en uit de leden van de steel aan beide zijden en van het midden tot de top toe en soms ook van onderen af komen vele zijstelen met kleiner en smaller bladeren begroeid. Uit elk knietje komen twee blaasjes voort die aan een klein steeltje hangen en lieflijke bloemen voortbrengen die bijna als narcissen ruiken, goudkleurig geel en snuitachtig en lijken op het hoofd van een olifant en zo volkomen dat men dit gewas geen andere naam dan naar het olifant hoofd zou kunnen geven, want uit het blaasje ziet men eerst als een hoofd uitpuilen met de dikte van de hals en een kromme neus of snuit omtrent een halve duimbreed lang en in het midden er van als uit het onderste van het bovenste kaakbeen komen twee kromme horenvormige tanden die van het voorhoofd afhangen aan beide zijden als twee kaken met oogschellen waaronder ronde plekken uitgehold zijn zodat ze twee ogen met hun purper en roze kleur schijnen te vertonen en daarna van beneden, onder de hals, is een breed blad dat op de oren lijkt en in vier snippers gedeeld is en wel een duim breed. Als de bloemen gevallen zijn dan groeien in elk ruig blaasje buikige vierkantige zakjes met botte hoeken daar het zaad door schijnt welk zaad veel bijeen is als geers, asgrauw, bultig en gerimpeld en bijna dertig in elk huisje. De bloemen beginnen van onderen af te bloeien in juni en in juli rijpt het zaad. Noch van de krachten. Perzikkruid zowel met enige drank als tot sap gebracht opgelegd en vooral als het nog groen is en gestoten is zo verkoelend en strijdt tegen de verhitting dat als het op de verse wonden gelegd wordt (als eensdeels gezegd is) die beschermt van alle verhitting, ergernis of zweren wat het sap van de bladeren zelf, daarin gedrupt, ook doet. En men vindt vele veldscheerders zowel in Italië als Hoogduitsland en elders die het sap van dit kruid gewoonlijk bij hun dragen om dat in verschillende verhitte en verzweerde wonden te gebruiken want ze vinden er zeer grote baat in zodat ze er water van laten distilleren, extracten van maken en veel andere geneesmiddelen van bereiden. Op die manier dat sommige zich beklagen (doch te onrecht) dat het zo’n algemeen kruid is en in alle landen zo goed te vinden is. Daar zijn nochtans andere die verkoelen en als er enige verdroging, zuiver maken of heling nodig is dan doen ze er wat sap van schelkruid of Chelidonium bij om de slapte van dit kruid zo te versterken. Enige mengen dit sap met het voor vermelde Chelidonium sap en hebben daarmee de duisterheid van het gezicht genezen en zelfs de schellen en net beginnende vliezen die op de oogappel komen verdreven of belet voort te gaan met grote verwondering en blijdschap van diegene die van dat gebrek geholpen zijn. Het olifantskruid heeft geen krachten die ons bekend zijn, alleen zo wordt men in het kauwen van de bladeren een afvegende en drogende kracht gewaar omdat het op de tong bijt. En het is zonder twijfel geweldiger van aard dan het perzikkruid. EINDE VAN HET TWINTIGSTE BOEK. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/