Phlomis

Over Phlomis

Wild wolkruid, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

HET XXIX. CAPITEL.

Van Wilt Wolle-cruydt.

Gheslachten.

Daer worden by de Cruydt-beschrijvers ghemeynlijck dry soorten van Wilt Wolle-cruydt bekent; van de welcke de twee eerste bladeren hebben als de Savie; de derde, als de Rakette oft Wilden Heul.

Ghedaente.

1. Het Eerste Wilt Wolle-cruydt spruyt hoogh op, met vele struyckachtighe vierkantighe gheknoopte rijskens, ende houdachtighe kleynder tackskens daer aen, met witachtigen dons oft wolachtigheyt rondom bekleedt. Uyt elck lidt wassen twee tegen een staende, rouwe, dickachtighe bladeren, met een dichte wolachtigheydt bedeckt, grijsachtigh in ’t aensien ende aentasten, smaller ende langher dan de bladeren van de Savie; met de welcke sy andersins eenighe ghelijckenisse schijnen te hebben. Het opperste van de steelen is rondsomme bewassen [213] met bloemen, als kranskens oft wervelkens staende, die wijde oft gapende bloemen van de Doove Netelen ghelijckende, maer grooter, ende van verwen geel. De wortel sinckt heel diep onder d’ aerde, ende is met vele faselinghen bekleet ende beset.

2. De Tweede soorte van Wilt Wolle-cruydt heeft oock bladeren als die van de Savie; maer die zijn grooter dan de Savie-bladeren; ende daer-en-boven witachtigh, ruygh oft hayrigh: wiens steelkens op ’t sop geele bloemen voordt-brenghen, als die van het Eerste Wilt Wolle-cruydt.

3. Sommighe schrijven van noch een ander oft derde soorte van Wilt Wolle-cruydt, met ghesnippelde ende diep door-sneden bladeren, als die van Rakette, oft van den Ghehorenden Heul; de welcke van Matthiolus beschreven wordt met ghetackte steelkens, ende seer kleyne bloemkens.

Plaetse.

1.2. De eerste ende de tweede soorte van Wilt Wolle-cruydt wordt in sommige landtschappen van Spaegnien ende oock in Languedoc ghevonden, aldaer op dorre heuvelen ende steenachtighe plaetsen van selfs voortkomende. In Duytschland ende in Nederlant, ende oock wel elders, worden sy in de hoven van de Liefhebbers der cruyden dickwijls ghevonden; anders zijn sy hier te lande gantsch vremt ende gheensins ghemeyn.

3. De derde soorte schijnt in Italien niet vremt te wesen.

Tijdt.

Beyde de eerste soorten van Wilt Wolle-cruydt bloeyen in Spaegnien ende Portugael in den Mey ende Braeckmaendt, soo Carolus Clusius betuyght: in Nederlandt ende Hooghduytschlant bloeyense wat laeter.

Naemen.

De gheleerde van dese tijden ende de Liefhebbers der cruyden, hebben dese cruyden ghemeynlijck Wilt Wolle-cruydt ghenoemt; in ’t Latijn Verbascum silvestre.

1. De eerste soorte, van ons Verbascum silvestre primum, dat is Eerste Wilt Wolle-cruydt ghenoemt, wordt van sommighe voor Verbascum Lychnite oft Lychnitis gehouden, om dat haer bladeren tot de lampen bequaem zijn; en de welcke sy voor lemmetten ghebruyckt konnen worden. Dan, soo Dioscorides schrijft, de Thryallis wordt oock Verbascum Lychnitis gheheeten; maer de bloeme van Thryallis is roodt, als Nicander verhaelt in sijn boeck Theriaca; daer en teghen is de bloeme van dit Wilt Wolle-cruydt geel van verwen. Daerom soude ick beduchten dat het noch gheene Thryallis, noch oock gheene Lychnitis en is, maer eer een soorte van Wilt Verbascum oft Wolle-cruydt, waer voor wy dat beschreven hebben. Want aengaende de Thryallis, wy sullen betoonen in ons naevolghende sesde Boeck, dat de ghemeyne Christus-ooghen oft Lychnitis sativa, voor de oprechte Thryallis gehouden moeten wesen. Dan dat sommige daerom gelooven dat dit cruydt Thryallis is, om dat den dons van de wolachtige bladeren dient om daer lemmetten af te maecken, dat en is niet redens genoeg; want men vindt veel meer andere verscheyden cruyden, wiens sachte wolachtigheydt van de bladeren dient ende seer bequaem is om daer lemmetten oft koordekens af te draeyen, om de in lampen te ghebruycken.

2. De tweede, Verbascum silvestre alterum in ’t Latijn, magh in ’t Nederduydtsch Tweede Wilt Wolle-cruydt heeten.

3. De derde soorte, Verbascum silvestre Matthioli, maghmen noemen Derde Wilt Wolle-cruydt van Matthiolus beschreven.

Aerd.

Dese soorten van Wolle-cruydt zijn oock droogh van aerd, als de Tamme Wolle-cruyden, ende die in alles van krachten seer ghelijck.

Kracht ende Werckinghe.

De bladeren van Wilt Wolle-cruydt gestooten, ende paps-ghewijse ghebruyckt, zijn goedt gheleyt op de verbrantheydt die van vier oft heet water oft andersins veroorsaeckt is.

Ander ghebruyck.

Men magh de sachte wolachtigheyt van dese cruyden seer wel ghebruycken om lemmetten in de lampen te maecken.

BIIVOEGHSEL.

Dese soorten van Wilt Wolle-cruydt worden in Grieckenlandt ghevonden, ende in het Eylandt Corfu, ende oock in Italien, alwaer sy Suchamele genoemt worden, als Anguillara betuyght: sy wassen oock veel in Slavonijen ende in Surijen. De geele bloemen van dit cruydt zijn seer lustigh om sien, seght Lobel, die van de Boonen oft Malrove ghelijck, groeyende als ronde kroonkens neffens ’t uyt spruyten van de bladers, op beyde sijden uyt-stekende, met bleecke locken van draeyen.

De tweede soorte van Wilt Wolle-cruydt wordt van Lobel Wilt Boomkens ghevvijse Verbascum, oft Wolle-cruydt met bladers van Savie ende geele bloemen ghenoemt; ende voor het vierde Verbascum van Matthiolus ghehouden. Den selven Lobel beschrijft noch een ander dierghelijck ghewas, met naem van Tvveede Wilt Boomkens-vvijse Verbascum, met bladers van Savie. Die komt uyt Syrien, ende heeft ghelijvigher bladers, stijver, breeder ende rouwer. In ’t Latijn Verbascum silvestre arborescens seu fruticans.

Wilt Svvart Verbascum is het derde Wolle-cruydt van Matthiolus, seght Lobel, ende de Wilde Bastaert Savie van Tragus. De bladers zijn seer ghelijck die van de Wilde Savie oft Scordium van Plinius, oft Horminum: ende langhs de steelen ende vierkanten tacken, van eenen voet oft anderhalf hooge, groeyen seer vele bloemkens kroons-gewijs, de welcke purpur oft blauw oft geel zijn in de Hoymaendt.

De derde soorte van Dodoneus verhaelt, sonder te segghen wat verwe van bloemen dat sy heeft, is Verbascum alterum Matthioli ghenoemt, oft Verbascum purpureum Erucae folio. Het welck seer goedt om kennen is ende t’ onderscheyden, want de bladers hebben gheschaerde kanten, die van de Rakette gelijck, oft eer ghekerft als die van den Geelen Heul, maer swarter van verwe, groeyende rondsomme de tackachtighe steelen ende tackskens. De bloemen groeyen by tusschen spatien, ghelijck die van de Savie oft Horminum, die sy oock van verwe ghelijck zijn.

Voordts soo zijnder noch sommighe andere gheslachten van Wilt Wolle-cruydt, die van sachtigheyt ende grijsigheyt van den anderen verschillen: maer aenghesien dat ’t selve nerghens van dan door de verscheydentheydt van de plaetsen komt, daer sy op staen en wassen, sullen wy die niet meer onder-soecken.

Dese cruyden bloeyen wel in de Mey ende Braeckmaendt; dan het saet wordt in de Hoymaendt rijp, ’t welck rosachtigh is.

Clusius houdt de eerste soorte van dit Wilt Wolle-cruydt met bladeren van de Smalle Savie voor de Phlomis Lychintis van Dioscorides, ende voor de Thryallis van sommighe, in Castilien Candilera ghenoemt, in Granaden Menchera. Dan de Verbascum van Matthiolus wordt in Portugael Matulera ghenoemt, soo den selven Clusius betuyght.

Krachten van Wilt Wolle-cruydt.

Men ghelooft dat dese soorten van Wilt Wolle-cruydt alsoo krachtigh zijn als de Tamme, daerom maghmen vrijelijck de Wilde in ghebreke van de Tamme ghebruycken.

Plinius seght, dat alle de soorten van Wolle-cruydt goet gedroncken zijn teghen ’t gheswil in de amandelen van de keele. [214]

De wortel van dit cruydt in water ghesoden, is van sulcker kracht, datse gheneest de ghebreken van de borst, ende de ghene die etter spouwen; iae gheneest oock niet alleene de dempighe peerden, maer oock die hun inghewant, heupen oft lendenen trecken, als hun dat water te drincken ghegheven wordt.

De bladers van alle soorten van Wolle-cruydt, met de wortel ghestooten, ende met wijn besproeyt, ende alsoo op warme asschen ghestelt, ghenesen de blaerkens omtrent den ooren, warm daer op gheleyt.

’T merch van de wortel van Wolle-cruydt, soo dunne als een salfken ghemaeckt, is seer goedt ghedaen in de fistels oft loopende gaten.

’T saet ende de bladers van dese cruyden in wijn ghesoden, eerst ghestooten zijnde, trecken uyt den lichaem alle dinghen die daer van buyten in ghesteken zijn, daer op gheleyt: ende daerom zijn sy seer goedt gheleyt op de hoef-hoornen van de peerden, als sy vernaghelt zijn.

Olie van Wolle-bloemen ghemaeckt met vele infusien, is seer krachtigh om te stillen de groote pijne van het flercijn ende van de Spene.

HET XXIX. KAPITTEL.

Van wild wolkruid. (Phlomis fruticosa)

Geslachten.

Daar worden bij de kruidbeschrijvers gewoonlijk drie soorten van wild wolkruid gekend waarvan de twee eerste bladeren hebben als de salie en de derde als de raket of wilde heul.

Gedaante.

1. Het eerste wild wolkruid spruit hoog op met vele struikachtige vierkantige, geknoopte twijgen en houtachtige kleinere takjes er aan dat met witachtig dons of wolligheid rondom bekleed is. Uit elk lid groeien twee tegen een staande ruwe, dikachtige bladeren die met een dichte wolligheid bedekt en grijsachtig in het aanzien en aanvoelen zijn, smaller en langer dan de bladeren van de salvia waarmee ze anders enige gelijkenis schijnen te hebben. Het opperste van de stelen is rondom begroeid [213] met bloemen die als kransjes of werveltjes staan die op de wijde of gapende bloemen van de dove netels lijken, maar groter en van kleur geel. De wortel zinkt heel diep onder de aarde en is met vele vezels bekleed en bezet.

2. De tweede soort van wild wolkruid heeft ook bladeren als die van de salie, maar die zijn groter dan de saliebladeren en daarboven witachtig, ruig of harig en wiens steeltjes op de top gele bloemen voortbrengen als die van het eerste wild wolkruid.

3. Sommige schrijven van noch een ander of derde soort van wild wolkruid met gesnipperde en diep doorsneden bladeren als die van raket of van de gehorende heul die van Matthiolus beschreven wordt met vertakte steeltjes en zeer kleine bloempjes.

Plaats.

1.2. De eerste en de tweede soort van wild wolkruid worden in sommige landschappen van Spanje en ook in Languedock gevonden die daar op dorre heuvels en steenachtige plaatsen vanzelf voortkomen. In Duitsland en in Nederland en ook wel elders worden ze dikwijls in de hoven van de liefhebbers der kruiden gevonden, anders zijn ze hier te lande gans vreemd en geenszins gewoon.

3. De derde soort schijnt in Italië niet vreemd te wezen.

Tijd.

Beide eerste soorten van wild wolkruid bloeien in Spanje en Portugal in mei en juni, zo Carolus Clusius betuigt, in Nederland en Hoogduitsland bloeien ze wat later.

Namen.

De geleerde van deze tijden en de liefhebbers der kruiden hebben deze kruiden gewoonlijk wild wolkruid genoemd, in het Latijn Verbascum silvestre.

1. De eerste soort, van ons Verbascum silvestre primum, dat is eerste wild wolkruid genoemd, wordt van sommige voor Verbascum Lychnite of Lychnitis gehouden omdat zijn bladeren tot de lampen geschikt zijn en die voor lonten gebruikt kunnen worden. Dan, zo Dioscorides schrijft, Thryallis wordt ook Verbascum Lychnitis genoemd, maar de bloem van Thryallis is rood als Nicander verhaalt in zijn boek Theriaca, daartegen is de bloem van dit wild wolkruid geel van kleur. Daarom zou ik beduchten dat het noch geen Thryallis en ook geen Lychnitis is, maar eerder een soort van wild Verbascum of wolkruid waarvoor we dat beschreven hebben. Want aangaande de Thryallis zullen we in ons volgende zesde boek aantonen dat de gewone Christusogen of Lychnitis sativa voor de echte Thryallis gehouden moet wezen. Dan dat sommige daarom geloven dat dit kruid Thryallis is omdat de dons van de wolachtige bladeren dient om er lonten van te maken, dat is gen reden genoeg, want men vindt veel meer andere verschillende kruiden wiens zachte wolligheid van de bladeren dient en zeer geschikt is om daar lonten of koorden van te draaien om de in lampen te gebruiken.

2. De tweede, Verbascum silvestre alterum in het Latijn, mag in het Nederduits tweede wilde wolkruid heten.

3. De derde soort, Verbascum silvestre Matthioli, mag men noemen derde wild wolkruid van Matthiolus beschreven. (Phlomis fruticosa varieert zeer veel in vorm en grootte)

Aard.

Deze soorten van wolkruid zijn ook droog van aard als de tamme wolkruiden en zijn die in alles van krachten zeer gelijk.

Kracht en werking.

De bladeren van wild wolkruid gestampt en papgewijs gebruikt zijn goed gelegd op de verbranding die van vuur of heet water of anderszins veroorzaakt is.

Ander gebruik.

Men mag de zachte wolligheid van deze kruiden zeer goed gebruiken om lonten in de lampen van te maken.

BIJVOEGING.

Deze soorten van wild wolkruid worden in Griekenland gevonden en in het eiland Korfu en ook in Italië waar ze suchanele genoemd worden als Anguillara betuigt, ze groeien ook veel in Slovenië en in Syrië. De gele bloemen van dit kruid zijn zeer lustig om te zien zegt Lobel die van de bonen of malrove gelijk zijn en groeien als ronde kroontjes naast het uitspruiten van de bladeren en steken aan beide kanten met bleke lokken van draden.

(Verbascum salviifolium) De tweede soort van wild wolkruid wordt van Lobel wild boompjesvormige Verbascum of wolkruid met bladeren van salvia en gele bloemen gehouden. (Phlomis lychnitis) Dezelfde Lobel beschrijft noch een ander diergelijk gewas met naam van tweede wilde boompjesachtige Verbascum met bladeren van salvia. Die komt uit Syrië en heeft steviger bladeren, stijver, breder en ruwer. In het Latijn Verbascum silvestre arborescens seu fruticans.

Wild zwart Verbascum is het derde wolkruid van Matthiolus, zegt Lobel, en de wilde bastaard salvia van Tragus. De bladeren zijn zeer gelijk die van de wilde salie of Scordium van Plinius of Horminum en langs de stelen en vierkante takken van een vijf en veertig cm hoog groeien zeer vele bloempjes kroonvormig die purper of blauw of geel zijn in juli.

De derde soort van Dodonaeus verhaalt, zonder te zeggen wat kleur van bloemen dat het heeft, is Verbascum alterum Matthioli genoemd of Verbascum purpureum Erucae folio. Die zeer goed om te herkennen en te onderscheiden is, want de bladeren hebben geschaarde kanten en die van de raket gelijk of eerder gekerfd als die van de gele heul, maar zwarter van kleur en groeien rondom de takachtige stelen en takjes. De bloemen groeien met tussenspaties als die van de salie of Horminum die ze ook van kleur gelijk zijn.

Voorts zo zijn er noch sommige andere geslachten van wild wolkruid die van zachtheid en grijsheid van de anderen verschillen, maar aangezien dat het nergens van dan door de verschillen van de plaatsen komt daar ze op staan en groeien zullen we die niet meer onderzoeken.

Deze kruiden bloeien wel in mei en juni, dan het zaad wordt in juli rijp dat wat rosachtig is.

Clusius houdt de eerste soort van dit wild wolkruid met bladeren van de smalle salie voor de Phlomis Lychintis van Dioscorides en voor de Thryallis van sommige die in Castilië candilera genoemd en in Granada menchera. Dan de Verbascum van Matthiolus wordt in Portugal matulera genoemd zo dezelfde Clusius betuigt.

Krachten van wild wolkruid.

Men gelooft dat deze soorten van wild wolkruid alzo krachtig zijn als de tamme en daarom mag men vrij de wilde in gebrek van de tamme gebruiken.

Plinius zegt dat alle soorten van wolkruid goed gedronken zijn tegen het gezwel in de amandelen van de keel. [214]

De wortel van dit kruid in water gekookt is van zo’n kracht dat ze de gebreken van de borst geneest en diegene die etter spouwen, ja geneest ook niet alleen de dampige paarden, maar ook die hun ingewand, heupen of lendenen trekken als hun dat water te drinken gegeven wordt.

De bladeren van alle soorten van wolkruid, met de wortel gestampt en met wijn besproeit en alzo op warme as gesteld genezen de blaartjes omtrent de oren door het er warm op te leggen.

Het merg van de wortel van wolkruid dat zo dun als een zalfje gemaakt is is zeer goed gedaan in de fistels of lopende gaten.

Het zaad en de bladeren van deze kruiden in wijn gekookt en eerst gestampt trekken uit het lichaam alle dingen die er van buiten in gestoken zijn als het er op gelegd wordt en daarom zijn ze zeer goed op de hoefhoornen van de paarden gelegd als ze vernageld zijn.

Olie van wolbloemen gemaakt met vele infusies is zeer krachtig om de grote pijn van jicht en van de aambeien te stillen.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/