Withania
Over Withania
Dol makende nachtschade, vervolg Dodonaeus, vorm, dodelijke, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
HET XXVII. CAPITEL. Van Dul-maeckende Nascaye, oft Solanum manicum. De Dul-maeckende soorte van Nascaye is hedensdaeghs niet wel bekent: dan wy sullen die hier uyt de boecken van Dioscorides ende Theophrastus beschrijven. Ghedaente. Desen Nascaye heeft bladeren (seydt Dioscorides) ghelijck Eruca, Rackette oft Wit Mostaert-cruydt, maer grooter, wat ghelijckende de bladeren van den oprechten Beeren-klauw, die Acanthus in ’t Latijn geheeten wordt: van eene wortel heeft sy tien oft twaelf langhe, hoogh opschietende steelen, die omtrent eenen vadem hoogh wassen: op ’t opperste van de welcke een rondt hoofdeken oft bolleken, ghelijck een Olijfve uytmuyt, maer rouwer, oft ruygh, ende de ballekens oft vruchten vanden Platanus ghelijckende, grooter nochtans ende breeder. De bloeme is swart: ende als sy vergaet, soo brenght sy een druyfs-ghewijse ronde swarte vrucht voort, van tien oft twaelf bezikens versamelt, ghelijck de Veyl-bezien, maer sacht als Wijn-bezien. De wortel is wit, dick, binnen hol, anderhalven voet langh. Theophrastus beschrijft dit ghewas oock met bladeren als die van Euzomon oft Eruca, dat is Rackette oft Witten Mostaert, maer grooter; met eenen steel soo langh als een orgya oft vadem; met een hooft oft vrucht als Gethyon, doch grooter ende hayrachtigher, de vrucht van Platanus ghelijck. Dan aengaende het Gethyon, daer hy af vermaent, dat is een gheslachte van Aiuyn, ende als Plinius schrijft, een soorte van Scaloegnien: ’t welck als den selven Theophrastus seydt, bijnae sonder knop oft hooft is, ende anders niet en heeft dan eenen langhen hals, ende heel in bladeren vergaet. Maer aengaende het woordt Orgya, dat den selven Theophrastus, ende nae hem Dioscorides in de beschrijvinge van dit cruydt ghebruycken, dat hebben wy eenen vadem uytgheleydt. Want Hesychius leert ons, dat Orgya in ’t Griecks een maet is soo langh als een mensch met beyde sijn uytghereckte oft van een ghestreckte handen ghemaeckt oft bereycken kan; oft (als Marcellus seydt) de lenghde van al ’t ghene dat een mensche met sijn armen aen beyde sijden uytghestreckt zijnde langhs sijn borst bevatten, meten oft vademen kan. Plaetse. Dit cruydt wast op hooghe berghen, daer de Sonne veel schijnt, ende die seer in den windt staet, dat is in de wijde, vlacke ende woeste gewesten by de Zee ghelegen. Naem. Het heet in ’t Griecksch Strychnon manicon; in ’t Latijn Solanum manicum, oft Furiosum Solanum, dat is Rasernije maeckende, oft Dul-maeckende [747] Nascaye; nochtans is het verscheyden van de Groote Nascaye, die wy in ’t naevolghende Capitel beschrijven, die van sommige Dul-cruydt ende Dulle bezien gheheeten wordt. Sommighe noemen dit cruydt in ’t Griecks oock Persion, andere Thryon, oft liever (ghelijck Theophrastus heeft) Thryoron oft Bryoron; andere noemen ’t oock Peritton. Het heeft oock dese naemen, Enoron, Orthogyon, Pentadryon, ende Anydron. Dioscorides in ’t seste boeck, van de doodelijcke dinghen spreekende, seydt, dat Solanum manicum oock Dorycnion van sommighe gheheeten pleegh te worden. Aerd, Kracht ende Hindernisse. De wortel van Solanum manicum een dragme oft een vierendeel loots swaer met Wijn ghedroncken, maeckt lichtigheydt ende ijdelheydt van hoofde, ende veroorsaeckt veele ghenoeghelijcke ghedachten ende fantazijen; dan twee dragmen swaer ghedroncken, ontstellen ’t verstant gantschelijck, soo dat die ijdelheydt dry daghen langh duert. Maer vier dragmen swaer vande selve inghenomen, dooden den mensche. De teghen-baete daer van is, alsmen daer een groote menighte Mee oft Honighwater op drinckt, ende de selve door het braecken wederom overgheeft, oft uytworpt, ghelijck Dioscorides ons leert. Bijnae al ’t selve schrijft Theophrastus van dit cruydt, segghende: men geeft de wortel van dese Nascaye ’t gewicht van een dragme tseffes in, alsmen begheert dat iemant lustigh ende goedt-dunckende van sich selven worde, in voeghen dat hy meynen sal dat hy uytermaten schoon is, ende daer sijnen roem wonderlijcken seer op draghen sal: maer wilt ghy dat hy noch meer rasende wordt, dan sult ghy hem twee dragmen tseffens ingheven: indien ghy begheert dat hy al sijn leven dul oft uytsinnigh blijve, dan gheeft hem ’t ghewicht van dry dragmen in: om den selven te dooden, sullen vier dragmen tseffens inghegheven ghenoegh wesen. BIIVOEGHSEL. De teghenwoordighe soorte van Nascaye heeten sommighe Solanum manicum oft Strychnon manicon Theophrasti: dan voorwaer (als Dodoneus wel gheschreven heeft) de oprechte Dul-makende Nascaye van de ouders en is hedens-daeghs niet ten vollen bekent: ende daer door komt het by, dat verscheyden cruydt-beschrijvers oock heel verscheyden cruyden voor de selve ghehouden ende ghetoont hebben. Lobel is van meyninghe, dat de Christophoriana van sommighe, de oprechte Dul-maeckende Nascaye soude moghen wesen: ende hy noemtse Solanum manicum Dioscoridis, Erucae folium. Dan elders hebben wy een andere Christophoriana beschreven. Datura oft Tatula van Indien wordt van sommighe voor het oprecht Solanum manicum Dioscoridis ghehouden: maer dat sullen wy in ’t Bijvoeghsel op het Capitel van Doren-appel beschrijven: ende een mede-soorte daer van sal onder de Indische cruyden ghestelt ende in ’t kort beschreven worden. Oost Indisch cruydt als Nacht-schade is wel een mede-soorte van dese cruyden: dan mits dat ’t selve oock niet ten vollen bekent is, daerom hebben wy dat by de Indische min bekende cruyden ghestelt met naeme Solani Indici genus. Solanum monococcon oft Wolfs-bezie, anders Solanum tetraphyllum, wordt oock van sommighe voor een Dul-makende Nachtschade ghehouden. Solanum pomiferum wordt onder dit gheslacht oock ghetrocken; dan dat is tweederley, te weten de Gulden appelen, ende de Appelen van Ethiopien, beyde elders beschreven. Aerd. Galenus schrijft, dat de schorsse van de wortel van de Dul-maeckende Nascaye verkoelende is in ’t eerste van den tweeden graed. Dan oft de Dul-maeckende kracht van die koelte komt, oft van een ander eygentheydt, staet noch te ondersoecken. |
HET XXVII. KAPITTEL. Van dolmakende nachtschade of Solanum manicum. (Withania somnifera ) De dolmakende soort van nachtschade is tegenwoordig niet goed bekend, dan wij zullen die hier uit de boeken van Dioscorides en Theophrastus beschrijven. Gedaante. Deze nachtschade heeft bladeren (zegt Dioscorides) gelijk Eruca, raket of wit mosterdkruid, maar groter en lijken wat op de bladeren van de echte berenklauw die Acanthus in het Latijn genoemd wordt, van een wortel heeft ze tien of twaalf lange, hoog opschietende stelen die omtrent een vadem hoog groeien en op het opperste er van een rond hoofdje of bolletje als een olijf uitsteekt, maar ruwer of ruig en op de balletjes of vruchten van Platanus lijkt, groter nochtans en breder. De bloem is zwart en als ze vergaat dan brengt ze een druifvormige ronde zwarte vrucht voort van tien of twaalf bessen verzamelt als klimopbessen, maar zacht als wijnbessen. De wortel is wit en dik, binnen hol en vijf en veertig cm lang. Theophrastus beschrijft dit gewas ook met bladeren als die van Euzomon of Eruca, dat is raket of witte mosterd, maar groter en met een steel zo lang als een orgya of vadem en met een hoofd of vrucht als Gethyon, doch groter en hariger, de vrucht van Platanus gelijk. Dan aangaande het Gethyon daar hij van vermaant, dat is een geslacht van ui en als Plinius schrijft een soort van sjalot wat als dezelfde Theophrastus zegt bijna zonder knop of hoofd is en niets anders heeft dan een lange hals en heel in bladeren vergaat. Maar aangaande het woord Orgya dat die Theophrastus en na hem Dioscorides in de beschrijving van dit kruid gebruiken, dat hebben we als een vadem uitgelegd. Want Hesychius leert ons dat Orgya in het Grieks een maat is zo lang als een mens met beide zijn uitgerekte of vaneen gestrekte handen gemaakt of bereiken kan of (als Marcellus zegt) de lengte van al hetgeen dat een mens met zijn armen aan beide zijden uitgestrekt langs zijn borst bevatten meten of vademen kan. Plaats. Dit kruid groeit op hoge bergen daar de zon veel schijnt en die zeer in de wind staat, dat is in de wijde, vlakke en woeste gewesten bij de zee gelegen. Naam. Het heet in het Grieks Strychnon manicon, in het Latijn Solanum manicum of Furiosum Solanum, dat is razernij makende of dolmakende [747] nachtschade, nochtans verschilt het van de grote nachtschade die we in het volgende kapittel beschrijven die van sommige dolkruid en dolle bes genoemd wordt. Sommige noemen dit kruid in het Grieks ook Persion, andere Thryon of liever (zoals Theophrastus heeft) Thryoron of Bryoron, andere noemen het ook Peritton. Het heeft ook deze namen, Enoron, Orthogyon, Pentadryon en Anydron. Dioscorides in het zesde boek waar hij van de dodelijke dinghen spreekt zegt dat Solanum manicum ook Dorycnion van sommige genoemd plag te worden. Aard, kracht en hindernis. De wortel van Solanum manicum een drachme of een vierendeel lood zwaar met wijn gedronken maakt lichtheid en ijdelheid van hoofd en veroorzaak vele genoeglijke gedachten en fantasie, dan twee drachme zwaar gedronken ontstellen het verstand gans zodat die ijdelheid drie dagen lang duurt. Maar vier drachmen zwaar er van ingenomen doden de mens. De tegenbaat er van is als men er een grote menigte mede of honigwater op drinkt en die door het braken wederom overgeeft of uitwerpt, zoals Dioscorides ons leert. Bijna al hetzelfde schrijft Theophrastus van dit kruid en zegt: ‘men geeft de wortel van deze nachtschade het gewicht van een drachme tegelijk in als men begeert dat iemand lustig en goed denkend van zichzelf wordt, op die manier dat hij menen zal dat hij uitermate mooi is en er zijn roem wonderlijk zeer dragen zal, maar wilt ge dat hij noch meer razend wordt dan zal ge hem twee drachme tegelijk ingeven en indien ge begeert dat hij zijn hele leven dol of uitzinnig blijft geef hem dan het gewicht van drie drachmen in en om die te doden zullen vier drachmen tegelijk ingegeven genoeg wezen’. BIJVOEGING. De tegenwoordige soort van nachtschade noemen sommige Solanum manicum of Strychnon manicon Theophrasti, dan voorwaar (als Dodonaeus goed geschreven heeft) de echte dolmakende nachtschade van de ouders is tegenwoordig niet te volle bekend en daardoor komt het dat verschillende kruidbeschrijvers ook heel verschillende kruiden ervoor gehouden en getoond hebben. Lobel is van mening dat de Christophoriana (Datura metel) van sommige de echte dolmakende nachtschade zou mogen wezen en hij noemt het Solanum manicum Dioscoridis, Erucae folium. Dan elders hebben we een andere Christophoriana beschreven. Datura of Tatula van Indië wordt van sommige voor het echte Solanum manicum Dioscoridis gehouden, maar dat zullen we in het bijvoegsel op het kapittel van dorenappel beschrijven en een medesoort er van zal onder de Indische kruiden gesteld en in het kort beschreven worden. Oost Indisch kruid als nachtschade is wel een medesoort van deze kruiden, dan omdat het ook niet te volle bekend is daarom hebben we dat bij de Indische minder bekende kruiden gesteld met naam Solani Indici genus. (Paris) Solanum monococcon of wolfsbes, anders Solanum tetraphyllum, wordt ook van sommige voor een dolmakende nachtschade gehouden. Solanum pomiferum wordt onder dit geslacht ook getrokken, dan dat is tweevormig, te weten de gouden appelen en de appelen van Ethiopië, beide elders beschreven. Aard. Galenus schrijft dat de schors van de wortel van de dolmakende nachtschade verkoelend is in het begin van de tweede graad. Dan of de dolmakende kracht van die koelte komt of van een ander eigenschap staat noch te onderzoeken. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/