Costus

Over Costus

Saussurea, vervolg Dodonaeus, vorm, buitenlandse, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

Costus. 43.

De wortel, diemen in veele Apoteken met den naem Costus verkoopt ende ghebruyckt, is van een onbekent ghewas: maer is meest bruyn van buyten, binnen geelachtigh, sonder reuck, swaer, vast, tsamen ghedronghen, van smaeck de Alantwortel wat ghelijck. Dan de kennisse van den oprechten Costus, daer de ouders af ghesproken hebben, is seer qualijck te krijghen, door dien dat sy den selven niet bescheydelijck ghenoegh beschreven en hebben. Het schijnt nochtans dat het een wortel is, om dat Dioscorides seydt dat den Costus vervalscht wordt met harde wortelen van den Alant van Commagenen. Dan hy stelt daer verscheyden gheslachten van. Den besten, seydt hy, is den Costus Arabicus, te weten die uyt Arabien gebroght wordt, wit, licht, seer krachtigh, soet van reuck. Den naest-besten is dien van Indien, Costus Indicus, licht, vollijfvigh, swart als de Ferula. Den derden Costus Syriacus, als in Syrien wassende, die swart is, geel van verwe als Bucks-boom-hout, ’t hooft beswaerende met sijnen stercken reuck. Dan allerley Costus is best als hy versch is, wit, vol ende vast, droogh, niet vermeluwet, niet swaer van reuck, dan scherp van smaeck, de tonghe nijpende: ende heeft een verwarmende kracht: verweckt, ende doet pissen, ende drijft de maendtstonden af:gheneest de ghebreken van de moeder, soo wel daer op gheleydt, als in stovinghen oft beroockinghen ghebruyckt. Vier scrupelen swaer van desen Costus inghenomen, zijn goedt teghen de beten oft steken van de Slanghen oft Adders. Met Wijn ende Alssen ghedroncken, is goedt teghen de pijne in de borst, treckinghe, kramp, ende opblasinghen: met Meede ghedroncken verweckt tot onkuysheydt: met water ghebruyckt, drijft de breede wormen uyt den buyck; met Olie op den huyt ghesmeert, eer de kortsen aenkomen, betert ’t beven ende schudden. Hy is oock goedt teghen allerley gicht ende flercijn; ende wordt oock op de huyt ghestreken teghen de malligheydt; ende met water oft Honigh ghemenght, neemt de sproeten wegh, ende betert alle ghebreken des huyts in ’t aensicht; ende wordt oock gedaen by de weeckmaeckende salven, ende by de dinghen diemen bereydt teghen de pest ende verghift. Sommighe, als gheseydt is, vervalschen den Costus met de seer harde Alantwortel van Comnagena; dan dat bedrogh is licht om mercken: want de Alantwortel en is niet heet van smaeck, noch en heeft gheene soo krachtighe reuck, dat hy ’t hooft soude wee doen. Dit zijn de woorden van Dioscorides. Dan Galenus ende Egineta segghen dat allerley Costus bitter is, seer nut om alle vochtigheydt van binnen uytwaerts te trecken, ende om de ghescheurtheydt ende pijne der sijden te ghenesen. Andere weycken oft sieden dese wortel in Ghebranden Wijn, ende bestrijcken de lamme lede daer mede: want Costus is seer doordringhende van krachten: ende wordt gheschat voor heet in den [1471] derden, ende droogh in den tweeden graed; maer Galenus seydt daer by, dat hy bleynen op de huyt doet komen: daerom is hy noch heeter dan in den derden graed.

Dan alle dese krachten worden van sommighe onse ghemeyne Zedoaria toegheschreven; want sy houden die voor den oprechten Costus Arabicus van Dioscorides. Andere raden ons de ghemeyne Alant-wortel in stede van Costus te ghebruycken, liever dan eenighe onbekende oft andere wortelen, die in Italien oft Spaegnien ghewassen zijnde voor oprechten Costus ghehouden worden, teghen alle recht ende reden. Want den Latijnschen ende Grieckschen naem Costos, Costum, Costus ende Hosta, in ’t Italiaensch Costa, in ’t Spaensch Costo ende Especia olorosa; wordt oneyghentlijck veele ende verscheyden hierlandtsche cruyden mede-ghedeylt: selfs de ghemeyne Balsem wordt in onse tael Costo, ende in ’t Latijn Costus hortensis gheheeten. Oock den Costus, die Matthiolus beschrijft, in Slavonijen wassende, en heeft niet dat den Costus weerdigh is, maer is een soorte van Panax, seydt Lobel; ende wordt van sommighe Pseudocostus, oft Costus spurius Matthioli gheheeten, ende oock Costa. Daer zijn noch andere cruyden die Costus niger heeten, oft Swarten Costus, naementlijck de Christophoriana, ende de Angelica: doch heel teghen reden. Maer, als Garcias ab Orta schrijft, den oprechten Costus, in ’t Arabisch Cost, Cast, Chast, oft Costi, in ’t Indisch Uplot oft Pucho ghenoemt, wast niet verre van Guzarate in Oost-Indien; van waer dat hy veel in andere landen ghesonden wordt. Men seydt dat hy den Vlierboom ghelijckt van ghedaente, ende den Arbutus van grootte, met een welrieckende bloem: ende dat den besten binnen wit is, met een aschgrauwe schors, (somtijdts geel als Bucks-boom-hout, met een bleecke schors) soo sterck van reuck, dat hy op sommighe menschen pijn in ’t hooft maeckt, scherp van smaeck als hy noch versch is. Ende dit is het oprecht ende eenigh gheslacht van Costus, seydt hy: dan hy heet Costus amarus, oft Bitteren Costus, als hy door oudtheyt bedervende bitter wordt, ende swartachtigh: ende heet Costus dulcis, oft Soeten Costus, als hy noch versch, wit ende onbedorven is. Dan dese beschrijvinghe ende komt met die van Dioscorides niet wel over een, midts dat den Costus van de ouders een wortel was, ende desen Costus van Garcias bijnae anders niet en is dan een hout met sijn schorsse bedeckt, met weynigh wortels. Dan het magh den oprechten Costus van de Arabers zijn. Ende dierghelijcken Costus wordt uyt Portugael ghebroght, te weten heel vast, met een aschgrauwe schors, binnen somtijdts witachtigh, dan meest grauw, met een welrieckende wortel, bijnae als Violetten oft Irias, in sonderheydt alsmense knauwt; dan den stucken van den steel betoonen dat het een Venckelachtigh ghewas is, met voos mergh: ende is als hier gheschildert staet. Sulcken Costus noemt Lobel Costus facie radicis Centaurii maioris, ende Costus Indicus Clusii; ende seydt dat hy voor Costus Indicus ghehouden wordt, midts dat sijnen stam dien van de Ferula ghelijckt: maer de wortel is van ghedaente ende bruyne verwe die van Groote Santorie ghelijck, soetrieckende als Ireos, daer eenen vuylen bockachtighen stanck by is. De schorsse is uyterlijck swartachtigh, maer afgheschrapt zijnde geelachtigh uyt den groenen. Ende desen Costus wordt te Venegien teghen de pest ende ’t verghift met andere dinghen ghebruyckt, al is hy seer bitter ende onlieflijck van smaeck.

Maer van Venegien wordt noch eenen anderen Costus ghebroght, seydt Clusius, de Gengber seer ghelijck, oock binnen gheveselt, bleeck, uytnemende bitter van smaeck. Ende sulcks schijnt te wesen den Costus Arabicus Zingiberis effigie, daer Lobel van spreeckt, den Zedoar ende de Gengber soo ghelijck, dat de ghene, die hem uyt Syrien broghten, meynden dat het een Wilde Gengber was, binnen wit, effen, gheensins swaer, eenen duym dick, twee duymen oft anderhalf langh, van beyde sijden langhworpighe knobbels hebbende, scherp van smaeck, met eenen stercken ende lieffelijcken reuck, als die van den Cypres; somtijdts oock geelachtigh, bitterachtigh als den Costus diemen in veele Apoteken vindt, ende den selven oock van reuck ende in alles voorts ghelijck, immers beter van reuck dan ghemeyn Zedoar, ende lieffelijcker van smaeck: daerom hebben de gheleerde van Venegien den selven voor den oprechten Costus (daer hy nochtans wat van verschilt) in hun Theriakel ghedaen. Sulcks is, als ’t schijnt, de Costus Arabica Dalescampij, van den selven Dalescampius voor de Secacul Arabum ghehouden.

Costus Indicus van de Candiotten is de Agriocinara van Candien, die in de Apoteken van Candien voor den Costus Indicus verkocht wordt, als in ’t Bijvoeghsel van de Articiocken blijckt.

Costus van Moluccca is tweederley by Lobel.

1. Den eersten (Costus Molucensis corcicosus, rugosus) schijnt te wesen de schorsse van eenen grootachtighen boom, ende ghelijckt een oudt aschgrauw Vlier-schors, vol rimpelen ende vouwen, van reuck ende smaeck heel sterck.

2. De ander, Costus Molucensis lignosus feruidior, is kleyner, seer ghelijck de wortel van Wilde Nascaeye, bleeck bruyn, bijster heet van smaeck, met luttel reucks.

Costa van Italien, anders Ingrassia di porci ghenoemt, is in ’t Bijvoeghsel van Havicx-cruydt (wiens mede-soorte sy is) bequaemer beschreven.

Costus. 43.

(Costus speciosus) De wortel die men in vele apotheken met de naam Costus verkoopt en gebruikt is van een onbekend gewas, maar is meest bruin van buiten en binnen geelachtig, zonder reuk, zwaar, vast en tezamen gedrongen die van smaak wat op de alantwortel lijkt. Dan de kennis van de echte Costus daar de ouders van gesproken hebben is zeer slecht te krijgen doordat ze die niet goed genoeg beschreven hebben. Het schijnt nochtans dat het een wortel is omdat Dioscorides zegt dat Costus vervalst wordt met harde wortels van alant van Commagenen. Dan hij stelt er verschillende geslachten van; ‘De beste, zegt hij, is de Costus Arabicus, te weten die uit Arabië gebracht wordt die wit, licht en zeer krachtig is en zoet van reuk. (Saussurea costus) De volgende beste is die van Indien, Costus Indicus, die licht, zeer stevig en zwart is als Ferula. De derde is Costus Syriacus omdat die in Syrie groeit die zwart is en geel van kleur als buksboomhout en het hoofd bezwaart met zijn sterke reuk. Dan allerlei Costus is het beste als hij vers is, wit, vol en vast, droog, niet vermolmt en niet zwaar van reuk, dan scherp van smaak en de tong nijpt en heeft een verwarmende kracht, verwekt en laat plassen en drijft de maandstonden af, geneest de gebreken van de baarmoeder, zowel er op gelegd als in badstoven of berokingen gebruikt. Vier scrupels zwaar van deze Costus ingenomen zijn goed tegen de beten of steken van de slangen of adders. Met wijn en alsem gedronken is het goed tegen de pijn in de borst, trekking, kramp en opblazen en met mede gedronken verwekt tot onkuisheid, met water gebruikt drijft het de brede wormen uit de buik en met olie op de huid gesmeerd eer de koortsen aankomen verbetert het beven en schudden. Het is ook goed tegen allerlei jicht en reuma en wordt ook op de huid gestreken tegen de malligheid en met water of honig gemengd neemt het de sproeten weg en verbetert alle gebreken van de huid in het aanzicht en wordt ook gedaan bij de week makende zalven en bij de dingen die men bereidt tegen de pest en vergif. Sommige, als gezegd is, vervalsen de Costus met de zeer harde alantwortel van Comnagena, dan dat bedrog is gemakkelijk te bemerken want de alantwortel is niet heet van smaak en heeft ook niet zo’n krachtige reuk dat hij het hoofd pijn zou doen’. Dit zijn de woorden van Dioscorides. Dan Galenus en Egineta zeggen dat allerlei Costus bitter is en zeer nuttig om alle vochtigheid van binnen naar buiten te trekken en om de breuken en pijn van de zijden te genezen. Andere weken of koken deze wortel in brandewijn en bestrijken de lamme lede daarmee want Costus is zeer doordringend van krachten en wordt geschat voor heet in de [1471] derde en droog in de tweede graad, maar Galenus zegt er bij dat hij blaren op de huid laat komen en daarom is hij noch heter dan in de derde graad.

Dan al deze krachten worden van sommige aan onze gewone Zedoaria toegeschreven want ze houden die voor de echte Costus Arabicus van Dioscorides. Andere raden ons aan de gewone alant-wortel in plaats van Costus te gebruiken en liever dan enige onbekende of andere wortels die in Italië of Spanje gegroeid zijn en voor echte Costus gehouden worden tegen alle recht en reden. Want de Latijnse en Griekse naam Costos, Costum, Costus en Hosta, in het Italiaans costa, in het Spaans costo en especia olorosa wordt oneigenlijk vele en verschillende inlandse kruiden meegedeeld en zelfs de gewone balsem wordt in onze taal costo en in het Latijn Costus hortensis genoemd. Ook de Costus die Matthiolus beschrijft en in Slovenie groeit heeft niets dat de Costus waardig is, maar is een soort van Panax, zegt Lobel, wordt van sommige Pseudocostus of Costus spurius Matthioli genoemd en ook Costa. Daar zijn noch andere kruiden die Costus niger heten of zwarte Costus, namelijk Christophoriana en Angelica, doch heel tegen reden. Maar, als Garcias ab Orta schrijft, de echte Costus, in het Arabisch cost, cast, chast of costi, in het Indisch uplot of pucho genoemd groeit niet ver van Guzarate in Oost-Indië vanwaar het veel in andere landen gezonden wordt. Men zegt dat hij op de vlierboom lijkt van gedaante en de Arbutus van grootte met een welriekende bloem en dat den beste binnen wit is en met een asgrauwe schors (soms geel als buksboomhout met een bleke schors) en zo sterk van reuk dat hij bij sommige mensen pijn in het hoofd maakt en scherp van smaak als hij noch vers is. En dit is het echte en enig geslacht van Costus, zegt hij, dan hij heet Costus amarus of bittere Costus als hij door ouderdom bederft en bitter wordt en zwartachtig en heet Costus dulcis of zoete Costus als hij noch vers, wit en onbedorven is. Dan deze beschrijving komt met die van Dioscorides niet goed overeen omdat de Costus van de ouders een wortel was en deze Costus van Garcias bijna niets anders is dan een hout met zijn schors bedekt en met weinig wortels. Dan het mag de echte Costus van de Arabieren zijn. En diergelijke Costus wordt uit Portugal gebracht, te weten heel vast en met een asgrauwe schors, binnen soms witachtig, dan meest grauw en met een welriekende wortel bijna als violen of Iris en vooral als men ze kauwt, dan de stukken van de steel betonen dat het een venkelachtig gewas is met voos merg en is zoals hier geschilderd staat. Zulke Costus noemt Lobel Costus facie radicis Centaurii majoris en Costus Indicus Clusii (Costus arabicus) en zegt dat hij voor Costus Indicus gehouden wordt omdat zijn stam op die van Ferula lijkt, maar de wortel is van gedaante en bruine kleur die van grote santorie gelijk en ruikt zoet als Iris daar een vuile bokachtige stank bij is. De schors is uiterlijk zwartachtig, maar afgeschrapt geelachtig uit het groene. En deze Costus wordt te Venetië tegen de pest en vergif met andere dingen gebruikt, al is hij zeer bitter en onlieflijk van smaak.

(Curcuma longa) Maar van Venetië wordt noch een andere Costus gebracht, zegt Clusius, die veel op gember lijkt en ook binnen gevezeld, bleek, en uitnemend bitter van smaak is. En zulks schijnt de Costus Arabicus Zingiberis effigie te wezen daar Lobel van spreekt en zoveel op zedoar en gember lijkt dat diegene die hem uit Syrie brachten meenden dat het een wilde gember was, binnen wit, effen en geenszins zwaar, een duim dik en twee duimen of anderhalf lang die aan beide zijden langwerpige knobbels heeft, scherp van smaak en met een sterke en lieflijke reuk zoals die van cipres en soms ook geelachtig en bitterachtig als de Costus die men in vele apotheken vindt en op die ook van reuk en in alles voorts gelijk, immers beter van reuk dan gewone zedoar en lieflijker van smaak en daarom hebben de geleerden van Venetie die voor de echte Costus (daar hij nochtans wat van verschilt) in hun teriakel gedaan. Zulks is zoals het schijnt de Costus Arabica Dalescampij die van dezelfde Dalescampius voor de Secacul Arabum gehouden wordt.

(Cynara humilis)

Costus Indicus van Kreta is de Agriocinara van Kreta die in de apotheken van Kreta voor Costus Indicus verkocht wordt zoals in het bijvoegsel van de artisjokken blijkt.

(Costus speciosus) Costus Molukken is tweevormig bij Lobel.

1. De eerste (Costus Molucensis corcicosus, rugosus) schijnt te wezen de schors van een grootachtige boom en lijkt op een oude asgrauwe vlierschors en vol rimpels en vouwen, van reuk en smaak heel sterk.

(Costus speciosus of Xylocarpus moluccensis) 2. De andere, Costus Molucensis lignosus feruidior, is kleiner en lijkt zeer veel op de wortel van wilde nachtschade, bleek bruin en bijster heet van smaak met weinig reuk.

Costa van Italië die anders ingrassia di porci genoemd wordt is in het bijvoegsel van havikskruid (wiens medesoort ze is) beter beschreven.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/