Chamaerops

Over Chamaerops

Dwergpalm, vervolg Dodonaeus, vorm, fruit, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET XXVIII. CAPITEL.

Van Leeghen Dadel-boom.

Ghedaente.

De Chamaerrhihes wordt oock van Theophrastus voor eenen Dadel-boom ghehouden, die nochtans leegh ende neer blijft; ende hy geeft eerst uyt sijn wortel een uytspruytsel oft beginsel van bladeren, bloemen ende vruchten, anderhalven voet hoogh, onderwaerts heel dick ende knobbelachtigh, nae boven dunner wordende, van binnen wit, ende soet van smaeck. Dan als dese bladeren grooter worden, dan ghelijcken sy die van den Dadel-boom, maer zijn kleyner ende korter: ende ter sijden van de selve spruyt eenen tros van bloemen, die druyfs-ghewijs by een vergadert staen. Dit voorseyde uytspruytsel oft knobbelachtigh beginsel is, eer dat de bloemen te voorschijn komen, met bijnae ontallijcke vellachtighe omwindselen bewonden: maer de wortelen zijn met veele faselinghen in d’aerde vast.

Plaetse.

Dit ghewas wordt in Candien veel ghevonden, seydt Theophrastus, maer noch veel meer in Sicilien. Men vindt het oock in Italien op sommighe plaetsen omtrent den Zeekant, ende oock in Spaegnien op verscheyden gewesten; van waer dat het tot Antwerpen somtijdts over gesonden ende ghebroght is gheweest.

Naem.

Theophrastus noemt dit ghewas Chamaerrhipes in ’t Griecks: in ’t Latijn heet het Palmites; die van Napels noemen ’t hedensdaeghs Cephaglione; wy moghen ’t den naem van leeghen Dadel-boom oft Kleynen Dadel-boom gheven. ‘Tghene dat in ’t midden van het iongh uytspruytsel oft scheysel van de bladeren , bloemen ende vruchten ghevonden wordt, ende goedt om eten is, heet in ’t Latijn Palmae cerebrum, dat is Herssenen van den Dadel-boom, nae den Grieckschen Encephalos tes Phoenicos.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Galenus seydt, dat dese Cephalioenen oft de herssenen van den leeghen Dadel-boom van verscheyden ende teghen een strijdende deelen ghemaeckt zijn; te weten van een waterachtigheydt die niet kout maer lauwachtigh is, ende van een ander aerdachtighe stoffe, die koudt is: daerom houdt hy de selve voor vocht van aerdt, ende met eenighe tsamentreckinghe verkoelende van krachten. Dan sy zijn goedt ghegheten: maer nochtans sy maecken winden in ’t lijf, ende doen daer rouwe vochtigheden in groyen. Daerom en salmense niet alleen, maer bequaemelijcker met wat Souts ende wat Pepers eten, om haer die schadelijckheydt wat te benemen.

BIIVOEGHSEL.

In Sicilien heet desen Leeghen Dadel-boom Xiumara, Tiumara, oft Piunmara, nae de vederachtighe oft Pluymachtighe bladeren; dan de ionghe knobbelachtighe scheyselen van de vruchten noemen se Cenaglioni, Cesaglioni oft Sassalioni; ende de vruchten selve heeten sommighe Tume, sommighe Dume. In Spaegnien, Provencen ende veel plaetsen van Italien zijnse oock wel bekent, seydt Lobel, aen de Zeekusten. Boven allen achtmense veel in Sicilien, om den wille van ’t mergh oft scheysel van de vruchten, dat seer goedt ghehouden wordt om den lust ende macht van bijslapen te vermeerderen. ‘Tgantsche ghewas is kleyner, heeft smaller bladers, ende oock veel meer vruchten, dan dat van den anderen Dadel-boom, maer kleyner. Den selven Lobel noemt dit ghewas in ’t Latijn Palma minor Matthioli; andere Palma silvestris minor; dan het verschilt van de Palma minor Aegyptia, van Dioscorides vermaent; het verschilt oock van die Palma silvestris alia, daer de Tamar-inden aen wassen. Aengaende den naem Encephalos oft Palmae cerebrum, dat is Herssenen van den Dadel-boom, den welcken het voorseyde scheysel van de teghenwoordighe Dadelen ghegeven wordt ter wijlen dat noch in sijn vliesen oft vellen ghewonden leydt, den selven wordt van sommighe oock medeghedeylt dat wit mergh dat in de struyck van den oprechten Dadel-boom schuylt; dat daerom Palmae medulla, dat is Mergh van den Dadel-boom heet: want de landtlieden van Egypten (als in het voorgaende Bijvoeghsel oock vermaent is) snijden de koppen af, nemende daer het wit mergh uyt; ende dat wordt rouw ghegheten. Ende hier van is het bloeysel van den teghenwoordighen Wilden Dadel-boom Encephalon Phoenicos gheheeten gheweest; ’t welckmen alsoo eyghentlijck Het herteken oft het Ey van den Leeghen Dadel-boom soude moghen heeten, om dat dit het Hert van de Ferula wat ghelijckt. Dan de Spaegniaerts heeten ’t oock Pamicos oft Palmites.

Chamaerrhiphes peregrina, oft Vremden Leeghen Dadel-boom, is onder de Indische cruyden hier nae beschreven, met noch een ander soorte van Leeghe Dadel-boomen in Indien wassende, beyde niet ten vollen bekent.

Noch van de krachten.

Desen Leeghen Dadel-boom wordt in Sicilien boven allen veel gheacht om den wille van ’t hert, ey oft scheysel van de vruchten, dat seer goedt ghehouden wordt om den lust ende macht van bijslapen te vermeerderen. Nae het uytwijsen van den smaeck, die in de keele brandt, alsmen daer wat veel van eet, is dit spruytsel heet, ende gheensins verkoelende van aerdt.

Ander ghebruyck.

De bladeren van desen Wilden Palm-boom worden in Italien ghedaen by de Olijftacken, ende veel ghebruyckt op den Palmensondagh. Van de selve bladeren worden ghemaeckt korven, hoeden, matten, bessems ende meer andere dinghen. [1287]

HET XXVIII. KAPITTEL.

Van lage dadelboom. (Chamaerops humilis)

Gedaante.

Chamaerrhiphes wordt ook van Theophrastus voor een dadelboom gehouden die nochtans laag en klein blijft en hij geeft eerst uit zijn wortel een spruit of begin van bladeren bloemen en vruchten van vijf en veertig cm hoog die van onderen heel dik en knobbelachtig en naar boven dunner worden, van binnen wit en zoet van smaak. Dan als deze bladeren groter worden dan lijken ze op die van de dadelboom, maar zijn kleiner en korter en terzijde van die spruit een tros van bloemen die druifvormig bijeen verzameld staan. Deze voor vermelde spruit of knobbelachtig begin is eer dat de bloemen te voorschijn komen met bijna ontelbare velachtige omwindsels gewonden, maar de wortels zijn met vele vezels in de aarde vast.

Plaats.

Dit gewas wordt veel in Kreta gevonden, zegt Theophrastus, maar noch veel meer in Sicilië. Men vindt het ook in Italië op sommige plaatsen omtrent de zeekant en ook in Spanje op verschillende gewesten vanwaar dat het soms te Antwerpen over gezonden en gebracht is geweest.

Naam.

Theophrastus noemt dit gewas Chamaerrhipes in het Grieks en in het Latijn heet het Palmites, die van Napels noemen het tegenwoordig cephaglione en we mogen het de naam van lage dadelboom of kleine dadelboom geven. Hetgeen dat in het midden van de jonge spruit of schede van de bladeren, bloemen en vruchten gevonden wordt en goed om te eten is heet in het Latijn Palmae cerebrum, dat is hersens van de dadelboom naar het Griekse Encephalos tes Phoenicos.

Aard, kracht en werking.

Galenus zegt dat deze Cephalioenen of de hersens van de lage dadelboom van verschillende en tegen elkaar strijdende delen gemaakt zijn, te weten van een waterachtigheid die niet koud maar lauwachtig is en van een ander aardachtige stof die koud is en daarom houdt hij die voor vochtig van aard en met enige tezamen trekking verkoelend van krachten. Dan ze zijn goed te eten, maar nochtans maken ze winden in het lijf en laten er rouwe vochtigheden in groeien. Daarom zal men ze niet alleen maar beter met wat zout en wat peper eten om haar die schadelijkheid wat te benemen.

BIJVOEGING.

In Sicilië heet deze lage dadelboom xiumara, tiumara of piunmara naar de veerachtige of pluimachtige bladeren, dan de jonge knobbelachtige scheden van de vruchten noemen ze cenaglioni, cesaglioni of sassalioni en de vruchten zelf noemen sommige tume en sommige dume. In Spanje, Provence en veel plaatsen van Italië zijn ze ook goed bekend, zegt Lobel, aan de zeekusten. Boven alles acht men ze veel in Sicilië vanwege het merg of schede van de vruchten dat zeer goed gehouden wordt vanwege de lust en macht van bijslapen te vermeerderen. Het ganse gewas is kleiner en heeft smallere bladeren en ook veel meer vruchten dan dat van de andere dadelboom, maar kleiner. Dezelfde Lobel noemt dit gewas in het Latijn Palma minor Matthioli, andere Palma silvestris minor, dan het verschilt van de Palma minor Aegyptia dat van Dioscorides vermaand is en verschilt ook van die Palma silvestris alia daar de tamarinden aan groeien. Aangaande de naam Encephalos of Palmae cerebrum, dat is hersens van de dadelboom, die de voor vermelde schede van de tegenwoordige dadels gegeven wordt terwijl dat noch in zijn vliezen of vellen gewonden ligt die wordt van sommige ook meegedeeld aan dat witte merg dat in de stam van de echte dadelboom schuilt dat daarom Palmae medulla, dat is merg van de dadelboom heet want de landlieden van Egypte (zoals in het voorgaande bijvoegsel ook vermaand is) snijden de koppen er af en nemen er het wit merg uit en dat wordt rouw gegeten. En hiervan is het bloeisel van de tegenwoordige wilde dadelboom Encephalon Phoenicos genoemd geweest wat zo eigenlijk het hartje of het ei van de lage dadelboom zou mogen heten omdat dit wat op het hart van Ferula lijkt. Dan de Spanjaarden noemen het ook pamicos of palmites.

Chamaerrhiphes peregrina of vreemde lage dadelboom is hierna onder de Indische kruiden beschreven met noch een andere soort van lage dadelbomen die in Indien groeien en beide niet ten volle bekend zijn.

Noch van de krachten.

Deze lage dadelboom wordt in Sicilië boven alles veel geacht vanwege het hart, ei of schede van de vruchten dat zeer goed gehouden wordt om de lust en macht van bijslapen te vermeerderen. Naar het uitwijzen van de smaak die in de keel brandt als men er wat te veel van eet is deze spruit heet en geenszins verkoelend van aard.

Ander gebruik.

De bladeren van deze wilde palmboom worden in Italië bij de olijftakken gedaan en veel gebruikt op Palmzondag. Van die bladeren worden korven, hoeden, matten, bezems en meer andere dingen gemaakt. [1287]

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/