Den Herbarius in Dyetsche
Over Den Herbarius in Dyetsche
Den herbarius in dyetsche is een kruidboek. Het werd rond 1500 gedrukt door Willem Vorsterman te Antwerpen. Het enige overgebleven exemplaar van de druk bevindt zich nu in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. In 1974 verscheen naar dit exemplaar een facsimile-editie, bezorgd door L.J. Vandewiele.
In een eerder verschenen artikel stelt Vandewiele in de samenvatting, dat Veldener in 1484 een Latijnse en Nederlandse editie heeft gemaakt en dat hij daarvoor al in 1483 een herbarius had gedrukt. Dat leidt volgens hem tot de conclusie, dat aan de Nederlanden de eer toekomt het archetype gedrukt te hebben van al de herbariën die later in Europa werden uitgegeven. Een andere conclusie is, dat men daar meestal de Herbarijs voor aanziet, maar daarin wordt meer de nadruk op het geneeskundig gebruik gelegd. In de strikte omschrijving van een herbarius of kruidboek als planten- en platenboek komt daarom voor wat betreft het Middelnederlands Den herbarius in dyetsche in aanmerking als oudste herbarius. Het is een cultuurbezit dat het waard is om onder de aandacht gebracht te worden. Vooral omdat er het verhaal van de ouden bij zit en er over planten en methoden gesproken wordt die mogelijk al eeuwenlang in gebruik waren.
Over de bewerking.
De transcriptie van de oorspronkelijke Oud-Vlaamse tekst ging niet van een leien dakje. Het eerste lezen gaf problemen: geen punten, hoofdletters en vaak geen komma’s, je zit zo in een andere regel, s en f, u en v en n zijn vaak gelijk. Door het direct te typen werd het al een stuk duidelijker. De eerste bladzijden gingen moeizaam, meestal haalde ik 5-7 bladzijden in een paar uur en dan ben je na een maand een heel eind. Opvallend was wel, na dit eerste werk gedaan te hebben, dat het redelijk Nederlands was. Een Hollander zou zeggen, het is wat Drents, maar het zou zo gelezen kunnen worden. Dat heb ik gekopieerd en in gewoon Nederlands gezet. Het was leuk werk. De Middelnederlandse en Latijnse namen van de plant, gebruiken en folklore maken het boek bijzonder.
Opvallend is het medische gebruik. Het zijn geen vreemde zaken, ze wekken vertrouwen zodat je het nu nog zou willen proberen. Na een ziekte ben je natuurlijk verzwakt, maar hier wordt dan ook aanbevolen om versterkende middelen in te nemen. Wat dat betreft is dit werk beter dan latere kruidboeken. Ook het aantal daarin opgenomen ziektes is groot en meestal worden Latijnse namen erbij vermeld. Vooral veel huidziektes, blaren, zweren, lopende gaten en dergelijke, ook stinkend ‘vanuut’ komt nogal eens voor, verder de oude bekende kwalen als jicht. Er komen weinig exotische recepten voor in het boek die behoren tot de zogenaamde drekapotheek, we komen geen kippenbloed, hanenvet of de basilisk tegen.
De hertaling in modern Nederlands is naar best inzicht gedaan. Mijn dochter Ciska heeft de medische kant bekeken. Ze heeft verscheidene termen weten te verklaren. Interessant is dat je uit bepaalde teksten kan afleiden dat er anorexia voorkomt. Dat zou toch een luxe ziekte zijn die nog maar een paar honderd jaar bestaat.
De planten zijn ook nog eenvoudig, het zijn gewone en inlandse soorten. Wanneer specerijen genoemd worden die uit andere landen afkomstig zijn, gaat het om de gebruikelijke soorten. Voor de identificatie van de genoemde planten gaven de afbeeldingen in de Herbarius soms toch de doorslag. Na elk hoofdstuk in transcriptie/vertaling van de Herbarius volgt een toelichting, die bestaat uit een korte omschrijving van de plant, iets over het gebruik of andere bijzonderheden van de plant en iets over de etymologie. Het zijn meestal gegevens die gebaseerd zijn op vermeldingen in Den herbarius in dyetsche zelf.
Oude geneesheren.
Egypte.
Reeds de dichter Homerus roemde Egypte om haar vruchtbaarheid: er groeiden talloze kruiden, die als geneesmiddelen werden toegepast. En de oude Herodotus beschrijft de Egyptenaren in zijn Historiën als de oudste en wijste onder alle mensen. Volgens Diodorus Siculus zijn zij de eersten geweest die de besnijdenis hebben ingesteld. Artsen waren bij hen al zeer vroeg bekend. Bij Johan van Beverwijck lezen we “dat door raad van de dokter Iacchenus de pest verjaagd werd. Die Iacchenus leefde tweehonderd en zeventig jaar na de Bijbelse zondvloed. Na hem kwam Osiris en na hem zijn zoon Ordus die voor de Apollo van de Grieken gehouden wordt. Er zijn vele voortreffelijke beroemde dokters in Egypte geweest en zoveel dat Gryllus bij Plutarchus zegt dat alle Egyptenaren dokters waren. Herodotus verhaalt dat in deze natie elke ziekte zijn eigen dokter had en bij hem lezen we dat Cyrus, de grote heerser van Perzië, aan Amasis, de koning van Egypte, om een van de beste oogdokters vroeg. De Egyptenaar Orus Apollo heeft de kunst, die hij van zijn voorouders ontvangen had, het eerste in Griekenland gebracht en wordt daarom bij Plato en de andere Grieken voor de vinder van de medicijnen gehouden, hoewel dat bij anderen zijn zoon Aesculapius is zoals Galenus en Celsus zeggen, die voor de oudste auteur door de dokters geroemd wordt. Die werd door de Grieken meer vereerd dan zijn vader. Van hem zijn veel voorbeelden van doden die hij weer tot leven opwekte, waarom hij door Zeus met de bliksem is geslagen (waarschijnlijk niet door bliksem, maar door een brandende koorts die ook pur (=vuur) door Hippocrates genoemd wordt en zoals vuur van de hemel neergedaald is en daardoor verbrand zou zijn). Maar na zijn dood werd hij noch steeds vereerd en kwamen de zieken in zijn tempels en bleven er slapen omdat ze hoopten dat Aesculapius hun in de droom goede raad zou geven.” De Griekse geneeskunst, en dus ook de onze, heeft zo een Egyptische voorloper gehad. Mogelijk staat ook de verering van Isis (en andere oude Egyptische erediensten) in de folklore hiermee in verband.
Griekenland en later.
(Vrij naar Van Beverwijck) Aesculapius liet twee zonen en erfgenamen van de geneeskunst na: Podalirius en Machaon, die beide prinsen waren in hun land en de Grieken in de Trojaanse oorlog met macht, maar vooral met hun kunst te hulp kwamen. Ze brachten, zoals Homerus schrijft, tien schepen voor Troje. Door die voortreffelijke mannen en hun nakomelingen, onder wie ook de grote Hippocrates, is die kunst geleidelijk aan toegenomen. Hippocrates heeft de geneeskunst gescheiden van de filosofie (onderzoek van de wijsheid), waar ze vóór zijn tijd vast aan verbonden was. Na zijn tijd, toen de geneeskunst een hoge vlucht nam, is zij zelf nog in drie delen gesplitst, een dat door manier van leven, hygiëne, een dat door geneesmiddelen, de gewone dokter, en een dat door de hand geneest, de chirurg (chirurgie betekent in het Grieks niets anders dan handwerk).
Hippocrates stamt dus uit het geslacht van Aesculapius en Hercules en zijn geschriften worden nog, na meer dan tweeduizend en vierhonderd jaar (want hij leefde ten tijde van koning Darius Longimanus, een zoon zoals geloofd wordt van Esther die met koning Ahasverus getrouwd was) gelezen en bestudeerd. Die leer begon wat te verflauwen ten tijde van de eerste Romeinse keizers, totdat ze wederom haar hoofd opstak onder de keizers Marcus Aurelius en Commodus, zijn zoon, toen die voortreffelijke geneesheer Galenus de verouderde en verdonkerde boeken van Hippocrates, die hij bijna voor een God hield, door de luister van zijn geleerde uitleggingen weer in het heldere licht bracht en die leer door zijn uitmuntende geschriften grote kracht verleende. Galenus ging tegen de mening in dat alleen uit Kreta stammende plantensappen werkzaam waren. Hij ging met precieze doseringen werken en gold daarom als de vader van de farmacie. Nog worden preparaten die bereid zijn zonder chemie, Galenische artsenijmiddelen of galenica genoemd.
Zo heeft evenwel Hippocrates zelf de leerstukken en ondervindingen van zijn kunst in de Griekse, dat is zijn moedertaal, beschreven en na hem Aretaeus, Galenus, Russus, Ephesius,Oribasius, Paul Aegineta, Aëtius, Alex. Trallianus, Acturius, Nic. Myrepsus. En in de Latijnse op dezelfde wijze, Corn. Celsus, Plinius, Scrib. Largus, Marcellus Empiricus, Caelius Aurelianus, als ook de Arabieren Avicenna, Mesue, Rhazes, Avenzoar, Haly, Haliabbas, Isaac, Serapio en Averroë.
Tot zover deze korte historische schets naar Johan van Beverwijck.
Planten en hun naamgeving, een korte historische schets van oude kruidbeschrijvers.
De oudste overleveringen van planten zijn te vinden op de kleitabletten in spijkerschrift van de Sumeriërs, 5000 v. Chr., verder bij de Meden, Perzen, Indiërs en Chinezen. In de Egyptische Ebers-papyrus (rond 1200 v. Chr.) worden een tachtigtal planten beschreven naar hun gebruik en aangevuld met hun dosering. In een van de oudste historische boeken, de Bijbel, worden meer dan honderd verschillende planten genoemd en vaak met hun gebruiken omschreven. Met behulp van andere bronnen is het mogelijk deze voor ongeveer de helft te identificeren, maar van een aantal planten blijft de identificatie twijfelachtig. Vele eeuwen na het sluiten van de bijbelhistorie bestond de ‘aarde’ uit de landen rondom de Middellandse Zee, West-Azië en Egypte. Meer was niet bekend bij de toenmalige geciviliseerde volkeren. Later ontdekte gebieden in andere landen komen hier niet ter sprake.
Een opmerkelijk feit is, dat van maar 6% van de 600.000 planten die op aarde voorkomen.
‘De medicinale werking is onderzocht. Toch hebben de meeste volkeren zich gewijd aan de studie van de botanie (Grieks botanè: kruid). Koning Salomo sprak over de bomen, van de ceder van de Libanon tot de hysop die op de muren groeit. Hij plantte wijngaarden, legde hoven en parken aan met daarin allerlei vruchtbomen. Het is aannemelijk dat alle planten die onder zijn aandacht kwamen, gecatalogiseerd en geclassificeerd werden. Men zou hem daarom wel de eerste 'botanicus' kunnen noemen.
Al gauw had men door dat twee of meer planten eigenschappen en krachten hadden die overeenkwamen. Dit leidde ertoe dat men groepen van planten ging onderscheiden die een aantal kenmerken gemeenschappelijk hadden. Zo ontstond een indeling in grassen, kruiden en bomen. De toename van kennis leidde tot verfijndere classificatiesystemen.
Al in de oudheid probeerden natuuronderzoekers richting te geven en eenheid te scheppen in de verscheidenheid in de plantenwereld. Zo is van Aristoteles bekend dat hij zich intensief heeft beziggehouden met de botanie, maar zijn werken hierover zijn verloren gegaan. De oudst bekende en bewaarde geschriften over geneeskrachtige planten zijn die welke onder de naam van Hippocrates vermeld staan, het Corpus Hippocraticum. Deze verzameling geschriften uit de vijfde en vierde eeuw v. Chr. dankt haar ontstaan vrijwel zeker aan een aantal artsen. De bekendste onder hen was Hippocrates, geboren rond 460 v. Chr. op het eiland Kos en gestorven in 377 v. Chr. in Larissa in Thessalië. In het Corpus Hippocraticum komen meer dan 200 kruiden voor, maar de identificatie hiervan is lastig.
Het eerste wetenschappelijke werk dat geheel gewijd was aan planten, was een boek van Theophrastus van Eresos (371-286 v. Chr., Athene): Historia plantarum (Peri futoon historia). Hierin werden 700 planten beschreven, waarvan de helft kon worden geïdentificeerd door moderne botanici en de andere helft vaag bleek voor een goede herkenning. Ook worden hier eenaantal nauwkeurige waarnemingen gedaan en komt er wat bijgeloof voor en andere verhalen die hij gehoord heeft. Voor de meeste geleerden tot de 16e eeuw bleven de werken van Theophrastus de belangrijkste naslagwerken en gebruikten men die als voorbeeld. Theophrastus wordt wel als de ‘vader van de botanie’ beschouwd.
Een andere bekende arts en kruidenkenner was de Griek Pedanios Dioskourides (Dioscorides) uit Anazarbos in Cilicië, die omstreeks 50 na Chr. zijn artsenijmiddelenleer (Peri hulès iatrikès, De materia medica, in vijf boeken) schreef. Hij beschreef daarin ongeveer 600 planten met hun medisch gebruik en vorm. Door zijn plaats van afkomst zijn het voornamelijk planten uit Griekenland en Klein-Azië. In de middeleeuwen probeerde men in onze streken die planten hier te vinden, waardoor er vele vergissingen optraden. Het is wat verbeterd omdat ook in oudere handschriften tekeningen in de tekst voorkomen van de te behandelen plant. Hierdoor is een perkamenten codex van de Materia medica beroemd geworden, die in de zesde eeuw in Constantinopel gemaakt werd en nu in de bibliotheek van Wenen ligt. Die afbeeldingen zijn wel gemaakt na het geïllustreerde kruidenboek van de arts Crataeus in het begin van de eerste eeuw na Chr. Crataeus heeft ze naar de natuur laten tekenen, maar in de codex berusten de afbeeldingen op overlevering. Ook de plantenafbeeldingen in een handschrift van Apuleius uit de vijfde eeuw gaan op de afbeeldingen van Crataeus/Dioscorides terug. Dioscorides’ artsenijmiddelenleer genoot groot aanzien tot in de middeleeuwen en nog lange tijd erna. Er bestaan verschillende uitgaven van. De meeste andere kruidenboeken zijn voornamelijk commentaren op het werk van Dioscorides, dat men voor onaantastbare waarheid hield. Ook kwam er door die oude kruidenboeken veel bij het volk terecht dat lang stand heeft gehouden. Van de bronnen die Dioscorides gebruikt heeft, is weinig bekend. Zeker lijkt het dat hij ze wat kritisch gebruikte en dat zijn middelen voor een deel op eigen waarnemingen berustten, zodat zijn hoge aanzien voor een deel gerechtvaardigd is.
De Romeinen hadden geen kruidbeschrijvers met de statuur van een Theophrastus of Dioscorides. Toch vinden we ook in hun natuurwetenschappelijke en medische geschriften vele waardevolle opgaven voor het gebruik van onze geneeskruiden. De oudste zijn die van auteurs die schreven over de landbouw. Grote faam had de ook in de politiek en door zijn strenge zeden bekende Marcus Porcius Cato Censor (Cato maior), die in 149 v. Chr. Stierf. In zijn werk over de landbouw (De re rustica) worden ook enkele geneeskrachtige planten beschreven. Dezelfde stof wordt behandeld door Marcus Terentius Varro (gestorven 27. v. Chr.) en Junius Moderatus Columella (midden eerste eeuw na Chr.). Weinig oorspronkelijks bevat het werk over de landbouw van Palladius (vierde of vijfde eeuw na Chr.), maar het is van belang omdat dit de middeleeuwse schrijvers als bron diende.
Grote faam kregen de 37 boeken van de Naturalis historia (Natuurlijke historie) van Cajus Plinius Secundus (23-79 na Chr.). Plinius’ werk was vooral een encyclopedische samenvatting van de werken van zijn voorgangers. In de boeken 21 tot 27 worden geneeskrachtige planten beschreven, opgetekend naar wat Plinius van tijdgenoten hierover hoorde of kopieerde uit oudere auteurs, vaak nogal kritiekloos. Maar omdat Plinius een groot aantal bronnen gebruikte die verloren zijn gegaan, is zijn Natuurlijke historie van onschatbare waarde. Op vele plaatsen sluit zijn tekst zeer nauw aan bij de artsenijmiddelenleer van Dioscorides, die ongeveer in dezelfde tijd leefde zonder dat het zeker is dat de een de ander kende. Maar ze hebben waarschijnlijk dezelfde bron gebruikt. Plinius noemt of beschrijft ongeveer duizend planten waarvan we de namen voor een groot deel nu nog steeds gebruiken. Toch zullen er wel vele zijn die op een andere plant slaan als die welke nu die naam voert. Doordat nogal wat oude kruidbeschrijvers probeerden de door Plinius genoemde planten gelijk te stellen met planten van de Midden-Europese flora, konden wonderbaarlijke fouten ontstaan, zoals bijvoorbeeld de verwisseling van Cicuta virosa van Plinius met de waterscheerling of Conium maculatum.
Zeer uitvoerig, wat genezende planten aangaat, was ook het kort vóór Plinius geschreven verzamelwerk van Aulus Cornelius Celsus.
De Gallische volksmedicijnen leren we kennen uit het werk De medicamentis van Marcellus Empiricus uit Bordeaux (?), die rond 400 na Chr. schreef.
Zoals de talrijke overgeleverde handschriften bewijzen, was een van de geliefdste plantenartsenijboeken van de vroegere middeleeuwen de zgn. ‘Pseudo-Apuleius’. De schrijver is onbekend, maar in ieder geval niet de Romeinse schrijver Lucius Apuleius die rond 125 na Chr. geboren is te Madaura in Numidië en de beroemde roman De gouden ezel schreef. Het handschrift van Pseudo-Apuleius is een verzameling van kruidenheelmiddelen die ongeveer rond 500 geschreven is. Als bronnen worden gedeeltelijk de Materia medica van Dioscorides en de Naturalis historia van Plinius gebruikt, verder is er vermoedelijk geput uit bij het volk populaire receptenboeken.
Ongeveer in deze tijd zou ook het receptenboek van Theodorus Priscianus ontstaan zijn, die ook vele heelmiddelen uit het plantenrijk beschrijft. Geen botanisch of medisch werk, maar een encyclopedisch lexicon, was de Origines van Isidorus (Hispalensis), die tegen het einde van de zesde eeuw aartsbisschop van Sevilla was. In het 17e boek (‘Werken’), dat handelt over de planten, vinden we vele dingen die een verhelderend licht werpen op de geschiedenis van de medicinale planten. De bron is meestal Plinius.
Na de Grieks-Romeinse invloed drong omstreeks de 10e eeuw, met de komst van de Moorse universiteiten in Spanje, ook de Arabische geneeskunst in het Westen door. De Arabische artsen hebben veel invloed gehad in de middeleeuwen, omdat ze de antieke overleveringen omarmden en veel Griekse boeken vertaald hebben, ook als zelfstandige onderzoekers. Dit waren onder anderen Rases, Mesue, Avicenna (980-1037) en Averroës.
Later waren het in Europa vooral de benedictijnerordes die zich met het kweken van Medicinale planten bezighielden. Het kweken van gebruiks- en geneeskrachtige planten werd in 812 door Karel de Grotes Capitulare de villis sterk bevorderd. In het zeventigste hoofdstuk van het Capitulare vindt men een opsomming van kruiden en bomen die in de keizerlijke hoftuinen geplant moesten zijn. De befaamd geworden beginwoorden luiden: ‘Volumus quod in horto omnes herbas habeant, id est lilium, rosas, fenu grecum…’, wat betekent: wij willen dat men in de tuin alle kruiden heeft, namelijk lelie, rozen, fenegriek… etc.
De monnik Walafridus Strabo, abt van het beroemde klooster van Reichenau aan het Bodenmeer, heeft een Latijns leerdicht over het bewerken van een tuintje (Hortulus) nagelaten. Dit kruidenboekje uit het jaar 842 beschrijft 24, merendeels geneeskrachtige planten. Andere benedictijner monniken brachten zuidelijke planten over de Alpen en plantten die in hun tuin. Langs deze weg kwamen ze dan in de boerentuin. Dat zijn vaak planten die een verduitst/verhollandst, Grieks/Latijnse naam hebben.
De Physica van de abdis Hildegard neemt als botanisch/medisch werk een bijzondere plaats in. Hildegard stierf in 1170 in het klooster op de Rupertsberg bij Bingen en vandaar heet ze Hildegard von Bingen. Ze schreef in het Latijn over volksheelmiddelen en natuurgeschiedenissen. Het eerste boek van de Physica handelt over kruiden, het derde over bomen. Ze observeerde zelf in de natuur en putte voor haar kennis ook bij het volk, in tegenstelling tot de gewoonte om het bij de ouden te halen. Omdat er veel Duitse namen in de Physica voorkomen, is dit werk ook van belang voor de spraakkundige en Duitse traditie.
In de late middeleeuwen was de Duitser Albertus Magnus de meest bekende geleerde. Hij was theoloog, filosoof en natuurvorser. In 1260 was hij bisschop van Regensburg, wat hij later opgaf, en stierf te Keulen in 1280. Van zijn vele geschriften zijn voor ons van belang de zeven boeken over planten (De vegetabilibus). Veel van zijn werk laat zien, vooral het zesde boek in het systematische deel, dat hij Avicenna heeft gelezen, maar ook zelf veel op zijn reizen gezien heeft. Van ongeveer eeuw later is Konrad von Megenberg, die in 1374 gestorven is. Deze schreef het eerste boek over natuurlijke historie in de Duitse volkstaal, het Buch der Natur. Dat boek is nog lang na Megenbergs dood in gebruik en gedrukt geweest. Zijn hoofdbron was het Liber de natura rerum, van de hand van (de toen nog jeugdige) Albertus Magnus en de dominicaan Thomas Cantimpratensis.
In de tijd van Albertus Magnus of kort erna werd in Frankrijk, waarschijnlijk door vorstelijke bemoeienis, een Salernitaner ‘Simplizienkunde’ of artsenijkunde in de 12e eeuw gemaakt. Dit werk verscheen onder de naam van Platearius en bevatte voor een deel nieuwe plantenafbeeldingen. Dit zouden dan de eerste naar de natuur getekende afbeeldingen zijn na Dioscorides. Het waren vaak weer voorbeelden voor botanische werken in de 15e en 16e eeuw.
Geheel apart werd de kennis van de geneeskruiden door een ander volksboek verspreid, de Gart der Gesuntheit, dat met onbeholpen houtsneden is uitgevoerd, maar dat in de 15e en 16e eeuw grote bekendheid genoot en waarvan vele uitgaven bekend zijn. Het waardevolste zijn de plantenafbeeldingen in de Gart der Gesundheit die in1485 bij Peter Schöffer in Mainz verschenen is. Die gaan ten dele op de afbeeldingen van de Franse Platearius terug, ten dele berusten ze op verlevering en enkele zijn van hemzelf, bijvoorbeeld mansoor, gele zwaardlelie en akelei. De tekeningen zijn zo levensecht dat ze zeker duidelijk naar de natuur getekend zijn. Deze werk behandelt in zijn 435 kapittelen 382 planten en maar 53 middelen uit de dieren/mineralen-reeks. De naam van de samensteller – voor zover men daarvan spreken kan, want de tekst is in hoofdzaak een allegaartje van de ouden en middeleeuwse artsen (Serapio, Dioscorides, Avicenna, Platearius, Galenus en Plinius) – is niet bekend. In het 76e kapittel is er sprake van een zekere Johann von Cube (Caub am Rhein), en het is niet uitgesloten dat hij de samensteller (Compilator) is geweest. In de Frankfurter boeken van de burgerlijke stand wordt hij van 1483 tot 1503 als stadsarts van Frankfurt vermeld (bron: H. Marzell, Geschichte und Volkskunde der deutschen Heilpflanzen, Stuttgart 1938).
De Engelsen hadden reeds een bomencatalogus door de dichter Chaucer die beroemd was van de Canterbury Tales. In 1485 verscheen het kruidboek van de Engelse monnik Bartholomaeus Anglicus. Door het gebruik van de boekdrukkunst en de bloei van de houtsnijkunst kwamen er al snel kruidboeken en een nieuw tijdperk trad in.
Naamgeving.
Volgens de Bijbel gaf Adam namen aan de dieren en Eva aan de bloemen (Genesis 2). Vanouds hebben de planten specifieke namen gekregen die een duidelijke en nu soms vergeten betekenis hebben. In de loop der eeuwen ontstond er veel verwarring in de naamgeving. Planten werden vervangen door een ander en net zo geneeskrachtig kruid en die kreeg dan dezelfde of een erop gelijkende naam mee. Van sommige planten werden wel de producten gezien, maar niet de plant. Planten hadden tot na de middeleeuwen ook verschillende inlandse namen. Vooral in de volkstaal was die per streek of soms per plaats verschillend. In de horti werden ze kriskras door elkaar gezet met de naam van hun ontdekker(s), zodat er planten konden voorkomen met verschillende namen of met andere namen in andere horti. Soms waren het zeer lange of ingewikkelde namen waarin de vorm en kwaliteiten van de bloem of plant uitgedrukt werden.
Velen hebben geprobeerd daar een ordening in aan te brengen. Een aantal, zoals Gessner, probeerden de planten naar hun vruchten te ordenen. Anderen maakten een indeling naar het gebruik of zetten de planten gewoon in alfabetische volgorde. De eerste echte poging tot systematiseren staat op naam van Lobelius (1570). In 1583 verscheen De plantis van Caesalpinus, waarin hij een theorie ontwikkelde over de bouw van de bloemen. Deze leer werd later door Linnaeus overgenomen, hoewel er geen bewijzen voor de juistheid van de leer waren. Clusius was een van de eersten die de planten naar hun vorm gingen beschrijven en niet alleen naar het nuttigheidsstandpunt keek. Vele mannen volgden, zoals Matthioli, Columna, Dalechamp en anderen. De evolutietheorie was toen nog niet bekend. Door het scheppingsverhaal werden de onderzoekingen op een zijspoor gezet. Men ging er in die tijd vanuit dat alle soorten door de Schepper kant en klaar in raszuivere eenheden geschapen waren. Door de komst van buitenlandse planten werden vroegere theorieën echter overhoop gegooid. Kaspar Bauhin vermeerderde het aantal van de bekende planten door zijn ontdekkingen en probeerde de willekeur in benamingen te verbeteren. In zijn Phytopinax (1596) gaf hij alle in zijn tijd 6000 bekende planten hun naam en synoniem. Dit boek was de sleutel tot de nomenclatuur voor latere schrijvers.
De invoering van de microscoop zorgde voor onderzoekingen naar de bouw van de bloem en de opkomst van de plantenanatomie. Ray (1683) bouwde op vorige plantensystemen verder en bekeek al de bloemkroon. Het idee om de planten in families te zetten, kwam eerst door Magnol in 1689. Die kwam tot 76 families en gebruikte bij deze indeling alle delen van de plant, in het bijzonder de bloem en de vrucht. Dit systeem werd weer achterhaald door de komst van vele nieuwe planten. In 1700 publiceerde Tournefort zijn Institutiones Rei Herbariae, een complete opsomming van alle bekende geslachten met omschrijving en tekening. Hij wordt beschouwd als de stichter van de tegenwoordige geslachten en nomenclatuur. Daarom wordt het jaar 1700 door sommige botanici wel voorgesteld als het startpunt van de nomenclatuur. Tournefort gebruikte echter nog een paar van de ongebruikelijke algemene namen.
Dit verdween voorgoed met de komst van Linnaeus. Hij bracht een verbetering van de al bekende methodes. Deze naamgeving was zo simpel en gemakkelijk dat dit spoedig populair en algemeen werd. Zijn grote verdienste is de strenge doorvoering van de door zijn voorgangers gebruikte binaire nomenclatuur. Deze nomenclatuur bestaat uit een geslachtsnaam en soortnaam die hij voor het gehele planten- en dierenrijk heeft doorgevoerd.
Linnaeus gaf elke plant een naam die equivalent was aan de christelijke naam en bijnaam in een familie, dus een geslachtsnaam en soortnaam. De hele plantenwereld is dus in klassen gezet. Daarvan zijn er hoofdklassen met bepaalde, ruwe kenmerken. Grofweg is er het verschil tussen monocotylen of eenzaadlobbigen en dicotylen of tweezaadlobbigen. De eenzaadlobbigen spruiten met 1 bladkiem uit de aarde, zoals de grassen, en de tweezaadlobbigen met 2 kiemen, zoals bonen. Die groepen worden weer onderverdeeld. Bij de eenzaadlobbigen hebben sommige opvallend mooie bloemen, bijvoorbeeld de soorten uit de leliefamilie. Neem je nu de gewone witte lelie die Lilium genoemd wordt, dan is dit de naam van het geslacht die voor een specifieke groep met zeer mooie bloemen geldt. Gaat men dit verder specificeren, dan wordt een witte lelie candidum genoemd en dit wordt de ‘roepnaam’ waaraan men die plant herkent. Het is net als bij mensen. Koomen is mijn geslachtsnaam, dan weet je iets: bouw, huidkleur, blond, blauwe ogen en dergelijke. Maar er zijn meer Koomens. Als je dan echter Niek roept, zal ik opkijken. Degene die de plant het eerst beschreven had, zette zijn naam achter die plant, in dit geval Lilium candidum, L. waar L. voor Linnaeus staat. Een ander kan dan geen recht meer laten gelden om de plant een andere naam te geven. De eerste naam begint altijd met een hoofdletter en de tweede met een kleine letter. Als je nu in die witte bloem een kleurverandering ziet, wat met de bol mee gaat als je die wilt kweken, dat is dan een cultuurvorm en die naam schrijf je tussen aanhalingstekens en met een hoofdletter achter candidum.
Over de hoedanigheden van planten.
Volgens de drievormige hoedanigheden van de enkele geneesmiddelen (simplicia) worden die in drievormige soorten verdeeld. Dan wordt er in het begin van elk kapittel vermeld of ze ‘heet’ of ze ‘koud, ‘droog’ of vochtig’ zijn. Dit is een moeilijk onderwerp. Johan van Beverwijck schrijft hierover:
“De eerste hoedanigheid komt uit de vermenging van de elementen en volgt de natuur van hetgeen het de anderen in gematigdheid te boven gaat. Hierdoor is een geneesmiddel heet, koud, vochtig of droog. En omdat alles als van bijvoorbeeld diegene die heet zijn niet even grote hitte maakt, zo heeft het gebruik daarin vier verschillende trappen ingesteld, in de eersten zijn die noch wat duister en werken niet zo duidelijk, in de tweede opmerkelijker, in de derde zeer goed en in de vierde die op het allerhoogste werken als diegene die onder de hete branden een korst maken.
“De tweede hoedanigheid van de geneesmiddelen komt uit hun stof die met de kracht van de gematigdheid of eerste hoedanigheid overgoten zijn. Van deze stof zijn sommige dun die zich gemakkelijk in het lichaam en door de vochtigheden verspreiden, sommige zijn dik en taai die ondertussen hangen blijven en niet diep doordringen, sommige zijn middelmatig wiens kracht midden tussen beide staat. Nu vermeerdert de hitte, in wat voor stof ze komt, de kracht en de snelheid in het werken net als de droogte, maar koude en vochtigheid houden die tegen. Uit deze verschillende vermengingen spruit de tweede hoedanigheid van de geneesmiddelen voort zoals voornamelijk het verdunnende en dik makende zijn, het zuiverende en pleisters, het rauw makende en vlakkende, het openende en sluitende, het trekkende en verdrijvende en wegstotende, het verzachtende en verhardende, het rijp makende en verrottende, het helende en openende, het vlees makende en in etende, vel makende en brandende. Nu de werking uit zodanig mengsel van hoedanigheid en stof gaat er aldus aan toe, een geneesmiddel dat dun van stof is dat meteen heet is en zoiets dat onder de derde graad is zoals peterselie opent van binnen de kleine wegen van het lichaam en verdrijft de dunne vochtigheid en verwekt alzo waterlozing en zweten, maar verdunt de dikke vochtigheid. Als het van buiten opgelegd wordt maakt het een open huid en trekt ook uit het lichaam de geesten en vochtigheid. Maar wat op de vierde graad van hitte geklommen is wordt in etend genoemd en die verwekt of brand of verzweert of maakt blaren of neemt die weg. Dan wat dun van stof en gematigd of ook koud is, zoals azijn die ingenomen wordt, opent ook en verdunt dan niet zo goed als dat wat warm is, maar buiten op het lichaam stoot het door zijn koude terug en zulks met meer macht danhetgeen dat koud en tezamen trekkend is omdat het door zijn dunheid de kracht van de koude dieper inbrengt. Maar een geneesmiddel dat in een matige stof koud is zoals verjus of postelein verstoot en weerhoudt matig de zinkingen, verdroogt en trekt tezamen. Hetgeen van matige stof en meteen in hoedanigheden gematigd is zoals olie, verzacht, kookt, rijpt en maakt etter. Maar als het matig warm is, zoals kamillen, stilt het de pijn. Dat noch wat heter is, maar onder de derde graad, als alsem, opent als het ingenomen wordt de aderen, zuivert de taaie vochtigheden en ontsluit alle verstoppingen, dat kunnen dunne stoffen niet zo goed omdat ze te snel doorschieten. Dat nu alles boven de derde graad van hitte geklommen is, zoals kolokwintappel, zuivert niet alleen, maar omdat het behoorlijk scherp is schrapt het de delen en zulks zowel van buiten als vanbinnen. Een geneesmiddel dat in dikte en aardachtige stof een gematigdheid van hitte en koude gekregen heeft, zoals bolus of gezegelde aarde, verstopt de inwendige wegen en sluit de huid, verzacht hetgeen te ruw is en heelt hetgeen vaneengescheiden is. Maar dat matig warm of koel is als rozen of Myrthus, maakt de weke delen vast en heeft dientengevolge een versterkende kracht. Maar hetgeen bovenmatig, als in de vierde graad, heet is zoals kalk, auripigment of rattekruid eet in, verbrandt en maakt een korst. Dan hetgeen bovenmatig koud en droog is zoals cypresnoten of galnoten verstoppen niet alleen inwendig de mondjes van de aderen, maar sluiten die geheel toe, net zoals het ook alle andere wegen benauwd en dicht maakt en de vochtigheden zelfs boven matig dik maakt. Als het van buiten opgelegd wordt laat het de huid vast worden, houdt de loop van de zinkingen tegen en laat vel op een wond groeien.
De graden kan je zo samenvatten, de eerste graad is gewoon water waarin je hand steekt zonder iets te voelen. De tweede graad is lauw water waarbij je iets voelt. De derde graag is heet water waarin je hand net kan houden. De vierde is zo heet dat je de hand er gauw uittrekt omdat het te heet is.
“Nadat met goede redenen, zoals wij menen, bewezen is het rechte gebruik van de inlandse kruiden, zo staat nu aan te tonen hoe dat men tot kennis van hun krachten zal komen. De krachten moeten in enkelvoudige en geen gemengde geneesmiddelen onderzocht worden en dan ook op letten, zoals Galenus beide vermaant, niet welke hoedanigheid ze in zichzelf hebben of naar hun aard en ganse natuur, zoals de natuurlijke wijsgerige doen, maar naar dat ze met ons en onze natuur gesteld zijn. Te weten niet of iets in het algemeen heet, koud, vochtig of droog is of dat het enig ander dier kan verwarmen, verkoelen, vochtig maken of verdrogen, maar dat het zodanige hoedanigheden het menselijke lichaam mededeelt.
“De enkelvoudige of ongemengde geneesmiddelen hebben hun kracht naar drievormige hoedanigheid zoals uitvoeriger aangewezen is in het eerste deel, 4de boek, kapittel 1, no. 5 van de ‘Schat der Ongezondheid’. Na de eerste, te weten het uitsteken van enig element dat boven de andere de overhand heeft is een kruid heet, koud, vochtig of droog. Naar de tweede, te weten de stof, is het dun en fijn van delen, het ander grof en taai. De derde hoedanigheid spruit niet uit de gematigdheid, nog uit de stof, maar uit de gehele zelfstandigheid en is niet anders als een verborgen eigenschap van haar ganse wezen zoals er zijn die afzetten en het vergif weerstaan of dergelijke kracht hebben, net als die van de eerste slag verwarmen, verkoelen etc. van de tweede openen, sluiten etc. Van deze twee kunnen wij door kenbare tekens komen tot wetenschap van hun krachten, maar de derde hoedanigheid is niet als door ervaring te ondervinden.
“De kentekens worden gesteld in smaak, reuk, zelfde kleur en van vorm met de delen van ons lichaam of die met de gebreken overeenkomen.
“De Griekse geneesmeesters Hippocrates, Theophrastus, Galenus als ook de kruidbeschrijver Dioscorides en na hen de Arabische hebben allen de herkenbare tekens van de krachten van de kruiden en drogen getrokken uit de smaak. Want omdat die voortkomt uit hun stof en gematigdheid, zo kan hij te kennen geven wat heet of koud, grof of fijn van delen is. Het onderscheid van de smaak wordt in negen vormen gesteld, scherp, zuur, vetachtig, zout, serp, zoet, bitter, wrang en smets, waarvan de drie eerste uit een dunne stof spruiten, de middelste uit een middelmatige en de laatste uit een grove en aardachtige.
“Scherpe smaak is in hetgeen geproefd wordt op de tong, het bijt en meteen verwarmt, soms ook als brand, zoals peper, knoflook en kers. Het bestaat in een hete hoedanigheid en een fijne, droge stof. Derhalve is al wat scherp en bijtend van smaak valt heeft een aard naar het vuur en als die noch niet te sterk is (de hoedanigheden van de drogen worden naar hun slappe of sterke werkingen in vier graden onderscheiden) maar buiten de derde graad blijft zoals in hysop, peterselie en venkel, heeft het kracht binnen in het lichaam om door te dringen, de wegen te openen en de dikke vochtigheden te verdunnen, als het van buiten opgelegd wordt om de huid open te maken, de vochtigheden uit te trekken en te laten vervliegen. Dat nog scherper en heter dan de derde graad is en als het geproefd wordt niet alleen een grote scherpte op de tong achterlaat, maar nog met een dunne damp in het hoofd opstijgt zodat die brand en puistjes maakt zoals mosterd of blaren verwekt zoals lopigkruid of zonnedauw, peterkruid en waterhanenvoet of laat verteren en verrotten zoals rattekruid of sublimaat.
“Zure smaak prikkelt mede met een bijtende fijnheid de tong, doch zonder enige warmte en komt voort uit een dunne en droge stof wiens warmte of door bederven vervlogen is, zoals in azijn, of dat de koude onmatigheid van het begin af zijn stof bijgewoond heeft, zoals in zuring en citroensap. Derhalve is het zure niet minder doordringend en ontdoende dan het scherpe, ja, daartoe is niets krachtiger dan de azijn en vooral wanneer het oud of overgehaald is, want dan laat het zelfs het metaal, zoals het citroensap de parels, afeten en verteren. Dan dit onderscheid valt tussen deze twee smaken dat als het zuur van buiten opgelegd wordt niet ontdoet of laat vervliegen, zoals het scherpe, maar in tegendeel terug stoot en de zinkingen tegen houdt en zulks veel sterker dan hetgeen koud en tezamen trekkend is, want door fijnheid kan het de koude dieper indringen. Zo vinden we dat de azijn de zinkingen terug stoot, het bloeden uit de neus en allerhande bloedgang en loop zo door zijn damp, zelfs alleen of met water ingenomen, tegenhoudt.
“Vette of smeerachtige smaak is eigenlijk geen smaak, maar evenwel onder die eerste gesteld door Theophrastus. Hij vertoont gans geen hitte, noch scherpte op de tong, maar alleen een slijmerigheid waar die als mee bestreken blijft. Zodanige is in verse boter, olie, vet en heemstwortel. Het bestaat in een dunne en luchtige stof die in hitte en koude gematigd is zonder droogte, (want het zou anders mede, zoals scherp en zuur, doordringen en doorsnijden) deelachtig van een luchtige vochtigheid, waardoor hetgeen vet is vooral goed valt om te verzachten en vochtig te maken.
“Zoute smaak verhit de tong niet zeer, dan schrapt het door zijn sterk verdrogen. Want hij komt niet van zeer scherpe hitte, maar die evenwel geleidelijk aan en mettertijd de aardachtige delen die in de waterige vochtigheid zijn opdroogt en verbrand, zo dat men in zoute smaak meer droogte dan hitte gewaar wordt. Zulks blijkt voornamelijk in het zout en salpeter en minder in de sautenelle. Hetgeen zout is bestaat in matige stof omdat ze waterige en aardachtige delen vermengd hebben, verdunt, prikkelt, zuivert en droogt de overtollige vochtigheid op, bewaart voor bederf, te weten als het matig gebruikt wordt, want anders valt het door te veel verdrogen hinderlijk.
“Zoete smaak is de mond liefelijk en aangenaam, van geen uitstekende hoedanigheid deelachtig, doch wat naar de warmte trekkend. En zoals het warme water onze koude leden met vermaak verwarmt totdat de koude delen daaruit vervliegen zonder daar enige moeilijke hitte in de plaats te brengen, zo is ook alle zoetigheid warmachtig, maar zonder enige scherpte en blijft binnen de perken van verzoeten en verzachten. Zodanige smaak proeven wij in honing, suiker, zoethout, boomvaren, vijgen, zoete appelen en andere zoete vruchten. Deze smaak heeft grote gemeenschap met de vette omdat ze beide matig warm zijn, dan verschilt in de stof die in de vette wat dunner is en in de zoete wat grover, maar die evenwel niet buiten de middelmaat treedt. Derhalve verzachten de zoete dingen mede ten dele, maar minder dan de vette, zoals ze ook de ruwheid niet zo veel vereffenen. Dan omdat ze in stof en gematigdheid de maat houden, zo hebben ze kracht om de pijn te verzoeten, te laten rijpen en etter te maken.
“Bittere smaak is niet zoet en staat tegen, steekt uit in alsem en duizendguldenkruid. Komt uit een grove en aardachtige stof die door grote hitte verbrand en verdroogd is. Waarom al hetgeen bitter smaakt een hete en droge aard heeft en een bijzondere kracht om af te vegen en te zuiveren, onderweg al mee slepend en afschrappend wat het ontmoet en zulks hoe bitterder, hoe sterker. Opent alle verstopping, weerstaat de verrotting, reinigt de vuile zweren en verdroogt de waterigheid die daarin vloeit. En in het kort, kan alles lang voor bederf bewaren en goed houden.
“Wrange smaak valt tezamen trekkend op de tong. Zo zei Plato dat de aardachtige delen in vochtigheid gesmolten zijn, tezamen trekken en verdrogen in de vochtige en gevoelige delen van de tong. Is er in twee vormen. Sommige, zoals in niet rijp druivensap en onrijpe vruchten bestaan in een middelmatige stof tussen waterig en aardachtig waarin niet de hitte, maar de koude de overhand heeft. Want omdat de onrijpe vruchten mettertijd rijpen en van wrang zoet worden, zo blijkt dat de zoetigheid haar aankomt door de warmte, maar dat de wrange smaak ontstaat uit koude. Al wat wrang smaakt is daarom verkoelend, verdrogend en belet de zinkingen, dit is de smaak die in Latijn Austerus en bij ons serp zou genoemd mogen worden. Andere wrangheid zoals in galnoten en granaatschellen is niet deelachtig van opmerkelijke vochtigheid, maar gans droog en aardachtig, derhalve als koude trekken ze tezamen en houden ze de zinkingen tegen, als verdrogende sluiten ze de wonden en maken daarover een roof, als aardachtig verdikken ze de vochtigheden die Acerba in het Latijn genoemd worden.
“Onsmakelijk of smettigheid noemen wij dat gans geen smaak heeft, noch enige opmerkelijke hoedanigheid op de tong vertoont. Indien men de smaak van zuiver water vindt in iets dat droog is, dat mag geoordeeld worden bijna gematigd, doch wat naar de koelte en droogte hellende. Dan omdat beide niet uitsteken zo kan er geen smaak, noch enige hoedanigheid vernomen worden zoals in sommige vruchten als pompoenen en kauwoerden, als ook in tarwe, spelt en stijfsel. Wiens stof, omdat het echt kleeft, daarom voelt en verstopt alle wegen, zowel van binnen als buiten, verzacht de ruwheid en heelt toe hetgeen vaneengescheiden is.
“Dit is zover aangaat de zuivere en ongemengde smaken, maar de dingen die verschillende smaak hebben zijn ook van verschillende krachten. In alsem proeven we behalve de bitterheid, die zich eerst openbaart, enige tezamen trekking, waarom het ook boven de zuiver makende een tezamen trekkende of versterkende kracht heeft.”
Nico Koomen
Zo is de tekst in het origineel.
De bewerking bestaat uit twee kolommen. Links staat de oorspronkelijke tekst, daarnaast de Nederlandse weergave.
In het origineel zijn de afbeeldingen, net als hier, veelal aan het begin geplaatst, maar ze komen ook regelmatig op enige afstand van het begin van een nieuw hoofdstuk voor.
Om de oorspronkelijke tekst en de Nederlandse vertaling gelijk te laten lopen, zijn de plaatjes in het bijgevoegde commentaar aan het slot van elk hoofdstuk geplaatst.
De letter(s) in het ( ) verwijst naar de auteur(s).
Den Herbarius in Dyetsche. Antwerpen ca 1500. Facsimile. Christian de Backer, Gent MCMLXXIV. Bewerkt door N. J. Koomen, 2001-2002. DYE PROLOGHE DES OVERSETTERS. Uut den Latijn in Dyetsche. Gods vreese dye wil mij omvaen, dat ic altijt wercken moet bestaen, daer duecht ende die Gods eere in ghescye. Menichwerven heb ic overdacht hoe grote proffitelicheyt in dye medecijn leet, hoe seere wij er in gehouden sijn die se ons yerst vonden. Ende hoe veel meer danckbarich wij schuldich zijn te sijn God van hemelrijc die hem die wijsheyt in plante. O, lieve heer Jhesus alder goetheit fundament, U sij alle lof ende eere dat ghi u arm, cranke kinderen met so duegdeliker giften het versterct. O, werde heere Jhesus alder duegden spiegel, U si geduerigen prijs ende danck dat ghi so goedertierlijc u quellende dieners met sulker proffiteliker genezinge hebt vergift. O alder ontfermhertichste Jhesus ten eewigen tijden, met al ons vermogen si v alle minlicheit ende liefste liefde van ons bewezen, dat ghi u mistrostigen minners mids der heyliger medecinen VII C iare ende XXXVI verloren ende alder werelt onbekent, so minlijc vertroesten doen die heylige vruchtbarege medecijne by Ypocryten soo vruchtbarichlijken verrijsen. En wilt toch minlijke Jhesus so goedertieren gewoelnijke gracie mij niet weygeren, mair wilt te mijnen beginsel zijn eenen voirganc te mijnder middelt een regeerder ende te minen eynde een priselic sluten jonnen. Ghebeden sijnde van sommeghe vrienden uut een duegdelijc versueck dat ick wou een cleenlick boek van den ghemeyne simpel medecijnen uut den Latijn in Dietsche versetten en hebs nie gherne willen consenteren midts zommege misbruyken dier uut mochten rijzen. Maer want daer oec veel goets uut mach comen, soe heb ic in den naem des Heyleghen Gheest bestaen, ordinerede in dat eynde desen prologen of voerspraken het verstant zommeger outheyets van scrijven in medecijnen. 2 Dair nae, uut mijn ruy verstant heb ic een tafel des geheels boecke van de ghemeynen simpel medecijnen nae den A. B.C. voertgaende gemaeckt niet van dat Dietsche beginnende om die groote bedriechtlicke verscheydenheit van noemmene die in Dietsche es, al eest datter in dat Latijn oec veel is. In dese tafel sal den naem een yegelijker simpelder medecijnen in Latin voer gaen en in Dietsche nae, is dat ic eeniger Duytsche noeminge af can gevinden.Want dit boeck, in VII partijkelen gedeylt, so sal altijt van eenderhande partijkel hoer getal boven hem staen. Voer een yegelijck simpele medecijne sal zijn het ghetal zijns capittels. Nae een yegelike medecine sal zijn het getal van den blayers des boecke daert in staet. Ic hope, als sommege duechdelijke personen dese tafel selen gronderen dat syer dancbarich af sullen Gode ten eerste zijn. En voir mij bidden diese met groote arbeyt heb bij der hulpen Gods te sijnder eere ende toet behelp der gheender die hier in lezen sullen geordineert. Ons Lieve Heer wil eenen yegelijken mensche die hier in lesen sal gonnen anders niet daer me te doen dan Gods eere sijnder zielen profeijt ende sijns evens Kerstes salicheyt en eyst, welc verleen de, Vader, die Soen, ende die Heylighe gheest. Amen. Hier eyndt die voerspraek des oversetters. Die voerspraek des meesters des boeckx, daer dit van woerde te woerde uut gesyet is, volcht hier na. Want vele lyen midts der armoeden dye apoteken ende vergheerde medecijn overmidts haerder costelicheit scouwen. So hebbe zommege vrienden de grote boeken Ypocras, Galienus, Hafis, Avicenna of der ghelycke dervende mij ghebeden dat ic een vergheringhe der crachten van die ghemeynste simpel medicinen wou maken. Also hoer doechdelijke beede verhoerende, hebbe ic uut der meesteren boeken, een vergheringe der ghemeynder simpelle medecinen ghemaect dye in hoven, in bosschen, beemden of andere plecken in manieren van practijken, waer uut deze boeck mach heeten de vergheringe der simpelder medecinen in manier van practiken. Want hier uut een verstandich mensche sal connen teghen drierhande werken die dagelijcx omtrent de menschen gheschyen hem ghesetten. Ten yerste, teghent gesunde dat omtrent den mensche gheschiet, sal hy hier uut manieren vinden hem in ghesonden te houden. Ten tweesten, tsegen die siecte die omtrent de menschen regneert, sal hy hier in groot behulpsel vinden die sieckte te ghenesen. Ten derden, tegen ongesteltenis omtrent den menschen sijnde die (dats noch recht ghesont) sal hi hier in vinden de manieren die onstelcenisse quijt te worden. Arnoldus de Villa Nova, in sijn Afforismen, (dat sijn corte renen die veel verstans besluten) seyt dus: Als yemant met weinich of luttel medecinen mach den sieken ghenesen tevergheefs ende bedriechlick sueckt hi veel samen ghesette medecinen. Avicenna seyt in sijnen tweeste boeck, in sijn vierde capittel, dat simpel medecinen hebben gemeyn ende sonderlinghe cracht hier uut sluytende, so es dit werc der simpelder medecinen te maercken. Want hierin vint men die manieren van te ghenesen alle gheneselijcke siecten sonder groote cost met luttel medecinen. Alle menichfuldicheyt of te confusie es te scouwen, wat hi stick noe dere der waerheyt es. Boecius, in sijnder Artimetrike seyt: Alle dinghen dye met ordinancie, met redene ende met ghetallen ghestrijckt of geordineert sijnde, sal men met renen en getallen kinnen. Daerom wort dit boeck in VII partikelen ghedeylt, voer elc partikel hebbende sijn tafel. Dat yerste partikel tracteert van die crachten der cruiden en heeft CL capittelen. Dat tweeste partijkel tracteert van medeceynen die cameren maken ende heeft XII capittelen. Dat derde partikel es van welriekende ende seer sterkende medecinen ende heeft XVI capittelen. Dat vierde partykel es van vruchten, zayen ende wortelen ende heeft XXII capittelen. Dat vijfde partikel es van gummen of derghelijke en heeft X capittelen. Dat seste partijkel es van manieren van souten van minen ende ghesteynten ende heeft XVI capittelen. Dat sevenste ende dleste partijkel des boeckx es van ghedierten ende datter afcompt en heeft XX capittelen. In desen sal sluuten die meneghe des boeckx in den naem Gods . |
De Herbarius in Diets. DE PROLOOG VAN DE VERTALER. Uit het Latijn in Dietse. Gods vrees wil mij omvatten, dat bestaat daarin dat ik altijd werken moet waar deugd en Gods ere in geschiede. Vele malen heb ik overdacht hoeveel voordeel er in de medicijnen ligt en hoezeer wij diegene zouden moeten eren die ze het eerst vonden. En hoe groot moet onze dankbaarheid dan wel niet zijn aan onze God van het hemelrijk die hem die wijsheid bracht. O, lieve Heer Jezus, grond van alle goedheid, U zij alle lof en ere dat gij uw arme zieke kinderen met zo’n waardevolle gift hebt begunstigd. O, waarde Heer Jezus, spiegel van alle deugden, U zij gedurig lof en dank dat gij zo goedertieren bent om uw kwellende dienaars met zulke buitengewone genezingen te begunstigen. O, aller barmhartigste Jezus ten eeuwige tijde, met al ons vermogen bent U alle beminnelijkheid en liefste liefde van ons bewezen toen gij uw mistroostige beminnaars, die de heilige medicijnen 736 jaren verloren lieten gaan en in de gehele wereld onbekend, toch zo beminnelijk vertroostte toen de heilige vruchtbare medicijnen bij Hippocrates zo weldadig voor de dag kwamen. En wil toch, beminnelijke en zo goedertieren Jezus, de gewoonlijke gunst mij niet weigeren, maar wil voor mijn beginsel een voorspraak zijn en voor mij bemiddelen bij een regeerder om tot mijn doel tot een voordelige kostprijs te komen. Uit een redelijk verzoek werd ik door sommige vrienden gevraagd om een klein boek van de gewone, enkelvoudige (1) medicijnen uit het Latijn in Dietsche over te zetten. Ik heb eerst niet willen toestemmen vanwege sommige misbruiken die eruit zouden kunnen voort vloeien. Maar omdat er ook veel goeds uit voort kan komen zo heb ik in de naam van de Heilige Geest gebeden en op het einde van deze proloog of voorspraak de gedachten van sommige grote oude medische schrijvers gezet. Daarna heb ik ruwweg een index van het gehele boek van de gewone enkelvoudige medicijnen naar het A. B C. etc. gemaakt en ben niet in Dietse begonnen vanwege de grote naam verschillen die er in Dietse zijn, hoewel je dat ook wel in het Latijn ziet. In deze tafel zal de volgorde van een naam van een enkelvoudige medicijn in het Latijn beginnen en daarna in het Dietse volgen (als het mogelijk is zal ik ook enige Hollandse namen erbij geven, tenminste als ik er enige Hollandse namen bij kan vinden) Dat verdeelt dit boek in zeven hoofdstukken, dit getal vind je boven elk hoofdstuk. Van elke eenvoudige medische beschrijving zal dit het getal van zijn kapittel zijn. Na elk medicijn zal het nummer van de bladzijden van het boek zijn vermeld waar het in staat. Ik hoop dat sommige deugdelijke personen deze tafels zullen bestuderen en dat zij er zeer dankbaar voor zijn en God zullen eren. En voor mij zullen bidden vanwege de grote inspanning die ik met de hulp van God heb gedaan te zijner ere en om diegene te helpen die hierin zullen lezen. Onze Lieve Heer zal iedereen die hierin gaat lezen niet anders laten doen dan daardoor God te eren en zijn ziel aan te bevelen voor zijn eeuwige Christelijke zaligheid en bidt wat u verleend wordt door de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, Amen. Hier eindigt de inleiding van de vertaler. De voorspraak van de meester van het boek waar dit letterlijk wordt aangehaald volgt hier na. Want vele lijden vanwege de armoede van de apotheken en verzamelde medicijnen omdat ze haar kosten schuwen. Zo hebben sommige vrienden de grote boeken van Hippocrates, Galenus, Rasis, Avicenna of dergelijke beschikbaar gesteld en me gevraagd of ik een verzameling van de krachten van de gewone medicijnen wilde maken. Zo heb ik hun redelijke bede verhoord en heb uit de boeken van de meesters een praktische samenstelling gemaakt van de gewone eenvoudige medicijnen die in hoven, in bossen, in beemden of op andere plekken groeien, zodat dit boek genoemd kan worden: “een verzameling van eenvoudige medicijnen in de praktijk’. Want hieruit kan een verstandig mens drie soorten werken halen die dagelijks rondom de mens gebeuren. Ten eerste, voor het gezonde dat rondom de mensen gebeurt zal hij hier manieren vinden om hem gezond te houden. Ten tweede, tegen ziekten die tussen de mensen heersen zal hij hier in een grote hulp vinden om die ziekte te genezen. Ten derde, tegen ongesteldheid die in de mensen is (dat ze niet echt gezond zijn) zal hij hier de manier vinden om die ongesteldheid kwijt te raken. Arnoldus de Villa Nova zegt in zijn Afforismen (dat zijn korte regels die veel verstand bevatten) dus: ‘Iemand met weinig of wat medische kennis zal de zieken tevergeefs proberen te genezen, foutief zoekt hij het in veel tezamen gestelde medicijnen’. Avicenna zegt in het vierde kapittel van zijn tweede boek dat eenvoudige medicijnen gemeenschappelijk een bijzondere kracht hebben wat het voorgaande uitsluit en zo kan je dit werk van eenvoudige medicijnen opvatten. Want hierin vind je de manieren van genezing van alle te genezen ziekten zonder grote kosten en met weinig medicijnen. Alle hoeveelheid of fouten zijn te vermijden want dat zit in alles wat waarheid is. Boecius zegt in zijn Artimetrike; “Alle dingen die ingesteld zijn en die met reden en met getallen beschreven of geordend zijn die kan je met redenen en getallen kennen. Daarom wordt dit boek in zeven hoofdstukken verdeeld en voor elk deel zijn index. Het eerste hoofdstuk handelt over de krachten van de kruiden en heeft honderd vijftig kapittels. Het tweede hoofdstuk handelt over de medicijnen die naar toilet laten gaan en heeft twaalf kapittels. Het derde hoofdstuk gaat over welriekende en zeer versterkende medicijnen en heeft zestien kapittels. Het vierde hoofdstuk gaat over vruchten, zaden en wortels en heeft tweeëntwintig kapittels. Het vijfde hoofdstuk gaat over gommen en dergelijke en heeft tien kapittels. Het zesde hoofdstuk gaat over zoutsoorten, van mijnen en van gesteente en heeft zestien kapittels. Het zevende en het laatste hoofdstuk van dit boek gaat over dieren en dat wat ervan afkomt en heeft twintig kapittels. Dit hoofdstuk zal sluiten met de bedoeling van het boek in de naam van God. |
Dit is die mannier der vremde scriving in medecinen ende dat biediet daer af. Een medecijnspont scrijft men aldus lb, dats XII Een uncie scrijft men aldus. ,.dats II loot. Een dragma scrijft men dus. , dat is dat vierendeel van een loot. Een scrupel scrijft men dus, dats derde deel van 1 dragma. Een hant vol scrijft men in Latijn . Een hant vol scrijft me in Dietsche Een quaert, dats een vierendeel van I ponde, scrijft men dus Een greyn scrijft men aldus , dats een greyn van gheerste. Een half scrijft men dus. Elckx al even veel of van een yeghelijc allevenleens, scrijft men dus Neempt scrijft men aldus in Latijn Nempt scrijft men dus in Dietsche Avicenna scrijft men dus A, of Avi. Serapio scrijft men dus Ser. Galienus scrijft men dus Ga. Platearius scrijft men dus Pla. Pandecta scrijft men al dus Pan. Dat yerste partijkel des boeckx spreckt van die crachten der cruyden in maniere van ghenesingen der sieckten die te apoteken dienen ende heeft hondert capittelen. Dat ierste capittel is van absinthium of alsen. Dat II cap. es van abrotanum of agherande. Dat derde cap. es van altea oft witten hoemsch. Dat IIIII cap. es van acorus of geheel lielien. Dat V cap. es van sulfer. Dat VI cap. es van agrimonie. Dat VII cap es van loock. Dat VIII cap es van alkekengi of boberellen. Dat IX cap. es van reynvaen. Dat X cap. es van dille. Dat XI cap. es van eppe of ioffrouw merke. Dat XII cap. es van byvoet. Dat XIII cap. es van sarasijne of langhe hoelwortel. Dat XIIII cap.es van ronde hoelwortel. Dat XV cap. es asarum of wilde nardus. Dat XVI cap. es van melde of milde. Dat XVII cap. es van calfsvoet of aaron. Dat XVIII cap. es van muysoore. Dat XIX cap. es van weechbrede. Dat XX cap. es van wilde savie of reynvaen. Dat XXI cap. es van affodillus of hondert hoefde. Dat XXII cap. es van waterwilghe of agnus castus. Dat XXIII cap. es van bernagie. Dat XXIIII cap. es van ossen tonge of buglossa. Dat XXV cap. es van bottonie of betonie. Dat XXVI cap. es van berenclau. Dat XXVII cap. es van beete. Dat XXVIII cap. es van teskens cruyt of stops bloet. Dat XXIX cap. es van berberis vel amuberberis. Dat XXX cap. es van basilike. Dat XXXI cap. es van brionie. Dat XXXII cap. es van ciceroye of hemelsluetel. Dat XXXIII cap. es van catten cruyt of nepte of wilde poley of steenmunte of calamentum. Dat XXXIIII cap. es van santorie. Dat XXXV cap. es van wilt soffraen. Dat XXXVI cap. es van honstonghe. Dat XXXVII cap. es van camille. Dat XXXVIII cap. es van groote gamandre of camepiteos. Dat XXXIX cap. es van steenrute of capillus veneris. Dat XL cap. es van eywijn. Dat XLI cap. es van coriander of kalander. Dat XLII cap. es van cuscuta dat is side of wranghe. Dat XLIII cap. es van cyperus. Dat XLIIII cap. es van gouwortel. Dat XLV cap. es van scytcruyt of catapucia. Dat XLVI cap. es van cucumeren. Dat XLVII cap. es van wilt riet of calamus agrestis. Dat XLVIII cap. es van kempe. Dat XLIX cap. es van daucus creticus. Dat L cap. es van dyptamus. Dat LI cap. es van cleyn sporie of esule. Dat LII cap. es van endivie. Dat LIII cap. es van boelkenscruyt, dat es eupatorium. Dat LIV cap. es van alant, dats enula. Dat LV cap. es van leewerck cruyt, dats epatica. Dat LVI cap. es van wit niescruyt of elleborus albus. Dy LVII cap. is van theylich kerstcruit of elleborus niger. Dat LVIII cap. es van adick of cleyn wilt vlier. Dat LIX cap. es van onderave of edera terrestris. Dat LX cap. es van velouwe of edera arborea. Dat LXI cap. es van grisecom of duyvenkervel. Dat LXII cap. es van venkel of feniculus. Dat LXIII cap. es van eertbesiencruyt. Dat LXIIII cap. es van eschen of fraxinus. Dat LXV cap. es van witte steenbreecke, is grana sol. Dat LXVI cap. es van gallitricum of hanenkam. Dat LXVII cap. es van gariofilaet. Dat LXVIII cap. es van gantiaen. Dat LXVIIII cap. es van brem of genesta. Dat LXX cap. es van gherse of gramen. Dat LXXI cap. es van titelose of hermodactilus. Dat LXXII cap. es van balsem of insquiamus. Dat LXXIII cap. es van yspe of ysopus. Dat LXXIIII cap. es van yreos of yris of swerdele. Dat LXXV cap. en van genefer of iuniperus. Dat LXXVI cap. es van yringium of secacul. Dat LXXVII cap. es van lelien of lilium. Dat LXXVIII cap. es van hoppe of lupulus. Dat LXXIX cap. es van partike of lapacium acutum. Dat LXXX cap. es van lachtike of lactuca. Dat LXXXI cap. es van levesche of levesticus. Dat LXXXII cap. es van lavendere of lavendula. Dat LXXXIII cap. es van laureola of drankers saet. Dat LXXXIIII cap. es van mellissa. Dat LXXXV cap. es van garwe of dusentblat. Dat LXXXVI cap. es van maluwe. Dat LXXXVII cap. es van munte of menta. Dat LXXXVIII cap. es van mallote of mellilotuu. Dat LXXXIC cap. es van matre of matricaria. Dat XC es van mageleyne of maiorana. Dat XCI cap. es van maelrovie of marubium. Dat XCII cap. es van moerbesien of mora celsi. Dat XCIII cap. es van smeerwortel of mercuriael. Dat XCIIII cap. es van mandragorem of doelwortel. Dat XCV cap. es van hoefkerse of nasturcium domesticum. Dat XCVI cap. es van waterkerse of nasturcium aquam. Dat XCVII cap. es van balsemsaet of aliquos. Dat XCVIII cap. es van applompen of nenufer. Dat XCIX cap. es van wilde mageleyne of origanum. Dat C cap. es van bertram of piretrum. Dat CI cap. es van pionie of pionia. Dat CII cap. es van peercelle of petercellen of petercilium. Dat CIII cap. es van boemvaren of polipodium. Dat CIIII cap. es van paridane of partarie. Dat CV cap. es van porcelline of portulaca. Dat CVI cap. es van onser vrouwen wiechstro. Dat CVII cap. es van pareye of porrum. Dat CVIII cap. es van vijfblat of pentasilon. Dat CVIIII cap. es van pimpinella of bevenelle. Dat CIX cap. es van oelsaet of papaver. Dat CXI cap. es van popelboem of populus. Dat CXII cap. es van wilde pasternake of pisternake. Dat CXIII cap. es van pasternake of pastinaca domestica. Dat CXIIII cap. es van roosen of rosa. Dat CXV cap. es van radize of rafamis. Dat CXVI cap. es van de wortel des tans radijs. Dat CXVII cap. es van rute of ruta. Dat CXVIII cap. es van rosenmarijn of rosmarinus. Dat CXIX cap. es van rapen of rapa. Dat CXX cap. es van aelbesien of rybes. Dat CXXI cap. es van mede daer men me verwet. Dat CXXII cap. es van nachtschaye of solatrum. Dat CXXIII cap. es van spinagie of spinagia. Dat CXXIIII cap. es van wilt commijn. Dat CXXV cap. es van mostaert. Dat CXXVI cap. es van hoy of van stroo of caf dat die kemelen eeten ende heet squinatum. Dat CXXVII cap. es van serpentine of serpentaria. Dat CXXVIII cap. es van wolfs of hasen cullen. Dat CXXIX cap. es van mottencruyt of sticados atrinum, is absinthium marinum. Dat CXXX cap. es van sticados Arabicum, is van Arabien. Dat CXXXI cap. es van sparagus, of spargus. Dat CXXXII cap. es van savelboem of savina. Dat CXXXIII cap. es van donckerbaert oft semper viva. Dat CXXXIIII cap. es van eyuyn die squilla heet. Dat CXXXV cap. es van vlier of sambucus. Dat CXXXVI cap. es van wilghe of salix. Dat CXXXVII cap. es van steenbreeck of saxifraga. Dat CXXXVIII cap. es van hertstonge of scolopendra. Dat CXXXIX cap. es van hasenoor of scabiosa. Dat CXL cap. es van savie of salvia. Dat CXLI cap.es van spica nardi. Dat CXLII cap. es van roems spica of spica Celtica. Dat CXLIII cap. es van onse vrouwen bedstro of serpillum. Dat CXLIIII cap. es van wollecruyt of taxus barbascus. Dat CXLV cap. es van tormencille of tormentilla. Dat CXLVI cap. es van violetten of viola. Dat CXLVII cap. es van wilde carden of virga pastoris. Dat CXLVIII cap. es van netelen of urtica. Dat CXLVIIII cap. es van valeriane of valeriana. Dat CXL en tleste capittel deser iersten partijkelen es van usnea of mos. |
Dit is de manier van het vreemde schrijven in medicijnen en de afkortingen daarvan (dat is in de tekst al opgelost) Een dokters pond (376, 4 gram) schrijft men aldus , dat is twaalf ons. (31, 2 gram) Een ons schrijft men aldus ,dat is twee loot (7,8 gram) Een maal 3,9 gram (3,9 gram) schrijft men dus , dat is het vierendeel van een loot. Een scrupel (ca 1,302 gram) schrijft men dus, , dat is het derde deel van een maal 3,9 gram. Een hand vol schrijft men in Latijn Een hand vol schrijft men in Dietse . Een kwart, dat is een vierde deel van 1 pond, schrijft men dus Een grein (0,065 gram) schrijft men aldus , dat is een gerstekorrel. Een half schrijft men dus Van elk even veel of van eenieder even veel schrijft men dus . Neem schrijft men dus in Latijn . Neem schrijft men dus in Dietse . Avicenna schrijft men dus A of Avi. Serapio schrijft men dus Ser. Galenus schrijft men dus Ga. Platearius schrijft men dus Pla. Pandecta schrijft men al dus Pan. Het eerste hoofdstuk van het boek spreekt van de krachten van de kruiden op die manier om de ziekte te genezen zoals die in de apotheek gebruikt worden en heeft honderd (honderd vijftig) kapittels. Het eerste kapittel is van Artemisia absinthium. Het II kap. is van Artemisia abrotanum. Het derde kap. is van Althaea officinalis. Het IIII kap. is van Acorus calamus. Het V kap. is van Rumex acetosa. Het VI kap. is van Agrimonia eupatoria. Het VII kap. is van Allium sativum. Het VIII kap. is van Physalis alkekengi. Het IX kap. is van Tanacetum vulgare. Het X kap. is van Anethum graveolens. Het XI kap. is van Apium graveolens. Het XII kap. is van Artemisia vulgaris. Het XIII kap. is van Aristolochia clematitis. Het XIIII kap. is van Corydalis cava. Het XV kap. is Asarum europaeum. Het XVI kap. is van Atriplex hortensis. Het XVII kap. is van Arum maculatum. Het XVIII kap. is van Anagallis arvensis Het XIX kap. is van Plantago major en P. lanceolata. Het XX kap. is van Salvia pratensis Het XXI kap. is van Asphodelus albus. Het XXII kap. is van Vitex agnus-castus. Het XXIII kap. is van Borago officinalis. Het XXIIII kap. is van Anchusa officinalis. Het XXV kap. is van Stachys officinalis. Het XXVI kap. is van Heracleum sphondylium. Het XXVII kap. is van Beta vulgaris. Het XXVIII kap. is van Capsella bursa-pastoris. Het XXIX kap. is van Berberis vulgaris. Het XXX kap. is van Ocimum basilicum. Het XXXI kap. is van Bryonia dioica. Het XXXII kap. is van Cichorium intybus. Het XXXIII kap. Is van Clinopodium calamintha, Clinopodium menthifolium en Clinopodium acinos Het XXXIIII kap. is van Centaurium erythraea. Het XXXV kap. is van Carthamus tinctorius. Het XXXVI kap. is van Cynoglossum officinalis. Het XXXVII kap. is van Anthemis nobilis Het XXXVIII kap. is van Teucrium chamaedrys. Het XXXIX kap. is van Asplenium ruta-muraria, vrouwenhaar is Adiantum capillus-veneris. Het XL kap. is van Allium cepa. Het XLI kap. is van Coriandrum sativum. Het XLII kap. is van Cuscuta epithymum. Het XLIII kap. is van Cyperus longus. Het XLIIII kap. is van Chelidonium majus, Ranunculus ficaria is de mindere. Het XLV kap. is van Euphorbia lathyrus. Het XLVI kap. is van Cucurbita pepo de kalebas, Cucumis sativus de komkommer, Cucurbita citrullus, de citrullen, Cucumis melo de meloen. Het XLVII kap. is van Iris pseudoacorus. Het XLVIII kap. is van Cannabis sativa. Het XLIX kap. is van Athamanta cretensis carota. Het L kap. is van Origanum dictamnus. Het LI kap. is van Euphorbia esula. Het LII kap. is van Cichorium endivia. Het LIII kap. is van Eupatorium cannabinum. Het LIV kap. is van Inula helenium. Het LV kap. is van Marchantia polymorpha. Het LVI kap. is van Veratrum album. Het LVII kap. is van Helleborus niger. Het LVIII kap. is van Sambucus ebulus. Het LIX kap. is van Glechoma hederacea. Het LX kap. is van Hedera helix. Het LXI kap. is van Fumaria officinalis. Het LXII kap. is van Foeniculum vulgare. Het LXIII kap. is van Fragaria vesca en moschata. Het LXIII kap. is van Fraxinus excelsior. Het LXV kap. is van Lithospermum officinale Het LXVI kap. is van Rhinanthus minor. Het LXVII kap. is van Geum urbanum. Het LXVIII kap. is van Gentiana pneumonanthe of G. cruciata. Het LXVIIII kap. is van Cytisus scoparius. Het LXX kap. is van gras, Elytrigia repens. Het LXXI kap. is van Colchicum autumnalis. Het LXXII kap. is van Hyoscyamus niger. Het LXXIII kap. is van Hysopus officinalis. Het LXXIIII kap. is van Iris germanica en Iris Iris germanica x var. florentina Het LXXV kap. is Juniperus communis. Het LXXVI kap. is van Eryngium maritimum. Het LXXVII kap. is van Lilium candidum. Het LXXVIIII kap. is van Humulus lupulus. Het LXXIX kap. is van Rumex acutus en obtusifolius, mogelijk ook Rumex patientia. Het LXXX kap.is van Lactuca sativa, de wilde Lactuca scariola of virosa. Het LXXXI kap. is van Levisticum officinale. Het LXXXII kap. is van Lavandula angustifolia. Het LXXXIIII kap. is van Daphne mezereum en laureola. Het LXXXIIII kap. is van Melissa officinalis. Het LXXXV kap. is van Achillea millefolium. Het LXXXVI kap. is van Malva alcea. Het LXXXVII kap. is van Mentha spicata, arvensis en sylvestris. Het LXXXVIII kap. is van Melilotus officinalis. Het LXXXIC kap. is van Matricaria recutita . Het XC kap. is van Origanum majorana. Het XCI kap. is van Marrubium vulgare. Het XCII kap. is van Morus alba en nigra en Rubus fruticosus. Het XCIII kap. is van Mercurialis perennis. Het XCIIII kap. is van Mandragora autumnalis. Het XCV kap. is van Lepidium sativum. Het XCVI kap. is van Rorippa nasturtium-aquaticum. Het XCVII kap. is van Nigella sativa. Het XCVIII kap. is van Nymphaea alba en Nuphar lutea. Het XCIX kap. is van Origanum vulgare. Het C kap. is van Tanacetum parthenium Het CI kap. is van Paeonia officinalis. Het CII kap. is van Petroselinum crispum en segetum. Het CIII kap. is van Polypodium vulgare. Het CIIII kap. is van Parietaria officinalis. Het CV kap. is van Portulaca oleracea. Het CVI kap. is van Mentha pulegium. Het CVII kap. is van Allium porrum Het CVIII kap. is van Potentilla reptans. Het CVIIII kap. is van Pimpinella major. Het CIX kap. is van Papaver somniferum. Het CXI kap. is van Populus nigra. Het CXII kap. is van Caucalis platycarpos. Het CXIII kap. is van Pastinaca sativa. Het CXIIII kap. is van Rosa soorten Het CXV kap. is van Raphanus sativus. Het CXVI kap. is van Armoracia rusticana. Het CXVII kap. is van Ruta graveolens en Pegamum harmala. Het CXVIII kap. is van Rosmarinus officinalis. Het CXIX kap. is van Brassica rapa. Het CXX kap. is van Ribes rubrum. Het CXXI kap. is van Rubia tinctoria. Het CXXII kap. is van Solanum nigrum. Het CXXIII kap. is van Spinacia oleracea. Het CXXIIII kap. is van Cuminum cyminum. Het CXXV kap. is van Brassica nigra en Sinapis alba. Het CXXVI kap. is van Andropogon schoenanthus. Het CXXVII kap. is van Persicaria bistorta. Het CXXVIII kap. is van Dactylorhiza majalis en maculata. Het CXXIX kap. is van Helichrysum arenarium. Het CXXX kap. is van Lavandula stoechas. Het CXXXI kap. is van Asparagus officinalis. Het CXXXIII kap. is van Juniperus sabina. Het CXXXIII kap. is van Sempervivum tectorum. Het CXXXIIII kap. is van Urginea maritima. Het CXXXV kap. is van Sambucus nigra. Het CXXXVI kap. is van Salix alba. Het CXXXVII kap. is van Saxifraga granulata. Het CXXXVIII kap. is van Asplenium scolopendrium. Het CXXXIX kap. is van Knautia arvensis. Het CXL kap. is van Salvia officinalis. Het CXLI kap. is van Nardostachys jatamansi. Het CXLII kap. is van Valeriana celtica. Het CXLIII kap. is van Clinopodium vulgare en Thymus serpylum. Het CXLIIII kap. is van Verbascum thapsus en V. lychnitis. Het CXLV kap. is van Potentilla erecta. Het CXLVI kap. is van Viola odorata. Het CXLVII kap. is van Dipsacus fullonum en sylvestris. Het CXLVIII kap. is van Urtica dioica. Het CXLVIIII kap. is van Valeriana phu. Het CXL en laatste kapittel van het eerste hoofdstuk is van Usnea barbatus. |
I Absinthium, Alsen Alsen of wit alsen oft absinthisium es heet in den iersten graet, droeg in den tweeden. Hevet eenen amperechtegher scerpen (dats pontiken) en alder bittersten smaeck. Int ieste van den lenten sal ment vergheren in die scaye, dats in die lommere van den sonnen. Een iaer in groter macht mach ment houden. Hebbende contrari macht als tontsluten oft te laxeren uut sijnre hette oft bitterheit ende te constringeren oft stoppen uut sijnre grover substantien. Ofte de ghedaenten ordeele men hem contrari macht te hebben waer om ment nyet en sal geven die materie en is bereet of gedigeert Also met zijnre heyten wordt dye materi ontbonden ende midts zijnder scerper amperheyt of pontiteyt sijnde te gader gedout, wort se neerwert uut gedreven. Alsen opent sterckelick verstoppinge comende als die gheel veru watersucht sonderlinge uut couder saken comende. So Avicenna II capittel, II. II tractaet seet dat III of een 1/2 unce smergens nuchter X dage lanc genomen van den sap van alsen gheneest des sieckten, maer om zijn versmayelike bitterheit mach ment met sukers ghenoegh versueten. Oft in gheyten wey mach men alsen sieden, luttel sukers toe doende. Ofte als men pillen van rebarben ghenomen heeft mach men dese navolghende syroep X dage lanc nemen, lau des smorgens 1½ gelaeske. Neemt van die soppekens van alsen1 half, neemt bloemen van santorye, van violetten, van bernagi, ende van tamariscus, elcks II dragma, wortelen van repontica, calissihout elck I dragma, rosinen 1½ unce, tsamen weynigh ghestoten, sal men se in water tot derdendeel versoden es zyden, ende dan doer eenen doeck gedaen mit genoech zukers versoet sal men syroep maken. Daer na om te stercken neempt dyarodon abbatis. Teghen alopiciam (dat is uutvallighe van haer) ende tineam (dats scorftheyt) oft rappicheit van hoefde, siedt alsen, agherand, roems spica, van elcx soe veel als ghi wilt in wijn ende wast daer mede thoet. Teghen doy verwe oft litteyken omtrent dooghen oft elders van stoten oft van slaghe, neempt tsap van alsen met honich ende gheersten meel ghemingt. Tegen die wormen, neemt sap van alsen, poier van wormcruit met weinigh honichs ghemingt. Teghen rootheit van oghen ende duysternis es sap van alsen goet ende teghen doofheyt oft tuytinghe in die oren. Ende is goet in oren ontfaen den rueck van wijn in water der alsen in gesoyen is. Tsap van alsen, oly van dye kernen van persekens in die ooren gedaen doodt die wormen. Item teghen eenen stinckende mont van verrotten materien in de mage sijnde. Ende (is) goet wijn daer alsen ende scorsen van citrum in gesoden is. Tegen dronckenheit is goet dat sap van alsen met honich genomen. Een pessarium (dats een manier van instrument in die moyer als een clister in den eers) van raepoly daer alsen ende byvoet in gesoyen is doen den vrouwen menstrua comen. |
I Alsem. (Artemisia absinthium) Alsem, wit alsem of absinthium is heet in de eerste graad en droog in de tweede. Het heeft een bitter zure, scherpe (dat is een wrange smaak) en aller bitterste smaak. In het begin van de lente kan je het verzamelen in de schaduw, dat is uit de zon. Een jaar kan je het in goede staat houden. Het heeft krachten die met elkaar in tegenstelling zijn, namelijk om te ontsluiten of te laxeren vanwege zijn hitte of bitterheid en samen te binden of te verstoppen vanwege zijn grove substantie. Afgaande op het uiterlijk ben je gemakkelijk van oordeel dat het de tegengestelde werking heeft, daarom moet je het niet geven wanneer het plantmateriaal niet bereid of klaar gemaakt is. Vanwege zijn hitte wordt de materie los gemaakt en doordat het vanwege zijn scherpe zuurheid of wrangheid tezamen wordt geduwd wordt het naar beneden uitgedreven. Alsem opent sterk de verstoppingen zoals de geel gekleurde waterzucht die vooral uit koude zaken ontstaan zijn. Zoals Avicenna in het tweede kapittel, tweede fen en tweede traktaat zegt dat als je van het sap van alsem ’s morgens drie of een half ons nuchter gedurende tien dagen in neemt zal het deze ziekte genezen, maar vanwege zijn afstotende bitterheid kan je het met suiker voldoende zoet maken. Maar je kan alsem ook in geitenwei koken waarbij je een beetje suiker toevoegt. Of wanneer je pillen van rabarber genomen hebt kan je de siroop die hierna volgt tien dagen lang nemen en elke morgen anderhalf lauw glaasje; ‘Neem van de topjes van alsem de helft, neem de bloemen van santorie, van violen, van bernagie en van tamarisk en van elk twee maal 3,9 gram, van de wortel van rapunzel en zoethout van elk een maal 3,9 gram en van rozijnen anderhalf ons. Dit doe je bij elkaar, stamp het licht en kook het in water totdat een derde deel verkookt is, dan haal je het door een doek en met voldoende suiker maak je het zoet en moet je er een siroop van maken. Daarna neem je om aan te sterken van dyarodon abbatis. Tegen alopecia (dat is het uitvallen van het haar) en tineam (dat is schurft/schimmel) of schurftachtige uitslag op het hoofd kook je alsem, abrotanum en roomse spica en van elk zoveel als je wilt in wijn en was je daarmee het hoofd. Tegen bleekheid of littekens rond de ogen of elders die door stoten of van slagen gekomen zijn: ‘Neem het sap van alsem en meng het met honing en gerstemeel’. Tegen wormen neem je het sap van alsem en meng het met poeder van wormkruid en wat honing. Tegen het rood van de ogen en blindheid is het sap van alsem goed, ook tegen doofheid of tuiten in de oren. Het is ook goed om in de oren de damp van wijn die vermengd is met het water waar alsem in gekookt is te ontvangen. Als je het sap van alsem en de olie uit de kernen van perziken in de oren doet doodt dat de wormen. Item tegen een stinkende mond als gevolg van verrotte materiën die zich in de maag bevinden. Het is een goede wijn waar alsem en de schil van citroen in gekookt is. Tegen dronkenschap is het goed om het sap van alsem met honing in te nemen. Een pessarium (dat is een soort van instrument in de baarmoeder net zoals een klysma in de aars) van raapolie waar alsem en bijvoet in gekookt is laat bij de vrouwen hun menstruatie komen. |
1. Artemisia absinthium, L.
Algemene kenmerken.
De absintalsem wordt net zo groot als de bijvoet, zestig tot honderd twintig centimeter. De bladeren zijn een paar maal geveerd en aan beide zijden grijs zijdeachtig viltig, op droge arme gronden is het meer zilverachtig en op goede gronden meer groen. De kleine, knikkende en lichtgele bolvormige bloemhoofdjes, als knoopjes, staan in een pluim van juli tot september.
Werking.
Een versterkend bitter, Tinctura d'absynthe, kan ervan verkregen worden. Het alcoholgehalte is hoog, de kleur er van is groen. De drank geeft eerst activiteit en aangename sensaties, inspireert tot grote gedachten maar bij gewoontedrinkers degenereert het de hersens, beschadigt het centrale zenuwsysteem en het eindigt in delirium en dood. Alsemolie is een uitgesproken hersengif. Het is het ‘kruid van het vergeten’. Een bepaald bestanddeel van de absintolie veroorzaakt onder andere epilepsie. In ons land werd volgens de Absintwet van 6 dec. 1909, in werking getreden 20 juli 1910, verboden absint in te voeren, te vervaardigen, te verkopen of af te leveren. In Duitsland werd het in 1923 verboden, in Frankrijk op 5 juli 1910. (het is onlangs weer vrij gegeven)
Het droge kruid werd gebruikt als bittermiddel om eetlust krijgen en als middel tegen maagstoornissen. Plinius zegt dat de alsem die in het land Pontus groeit bitterder is dan die van Italië; ‘Dit is het bitter land, het kan mij niet behagen. Want hier de velden grijs niet dan droef alsem dragen’. (13)
Etymologie.
Absinthium is de oude naam. Waarschijnlijk stamt deze van het Griekse woord apsinthion, een leenwoord uit het Perzisch, dat ‘verliezen van vruchten’ betekent. De naam kan daarvan afgeleid zijn omdat men geloofde dat deze plant het voortijdig afvallen van de in de buurt groeiende vruchten, als druiven, veroorzaakte of als vruchtafdrijvend middel.
De naam Alsem komt van het Latijnse aloxinum wat stamt van Griekse aloë oxines. Het kruid werd met het bittere Aloë vergeleken. Mogelijk is het verwant met het Hebreeuwse alua wat ‘’bitter’ ’betekent. Het woord kwam met de plant in de zesde eeuw, mogelijk door een Byzantijnse lijfarts van de Merovingers, naar Frankrijk. Uit aloxine ontstond het oud-Franse aluisne. Dat valt onder meer terug te zien in het Nederlandse alsene. Bij kinderen werd het gegeven als middel tegen oorwormen. Absint behoedde zelfs boeken, kleding en hout jarenlang voor wormen -zo werd het wormkruid, het Engelse wormwood.
II Abrotanum averone es heet in den iersten, droeg in den tweeden. Als tegen uutvallen des haers (dats alopicia), ende scorftheit oft schellinghe des hoets (dats tinea es) averoen gelijc alsen goet den baert oft elders daermen ghern haer hadde sal men strijken met desen om thaer oft den baert haest te doen wassen: Neempt sap van averoen met dyloly oft olye van squinati, ghemengt Teghen ontsteltenis der borst uut couder saken siet averoen, ysop, calissihout in water met penyt suker gesuet, daer af drinckt. Van buten strijckt daer op die borst met meysche boter, of om meer te vermorwen die materie in die borst, salve van dialtea. Dan neemt pillen van agaricus om te suveren die borst. Daer nae om te stercken, neemt penijt zuker oft dye ayris salomonis. Tegen lange ronde wormen ende corte breede ormen: Neemt agerande, gewreven poier van lupinen, elcx een unce en een half greyn, minghet met gallen ende olie van alsen exiket buten op die dermen. Sap van alsen ende van agerand met melc gedroncken doget tselve. Sap van agerand in manier oft een clisteer waer (dats een pessarium) doet den vrouwen menstrua comen, dat velleken daer de vrucht in den lichaem in rust ende die doy vrucht worpet uut, ende die beslotene moyer openet, genesende apostonien de fleumatijck zijn in de moyer of vulva.Oft dees wekinge doet sterckelijc de stonden comen: Neemt agerand, savelboem, bivoet, elcx II hant vollen, onser vrouwen wiechstroe, melde, mageleyn, reynvaen, elcx een hant vol, asare, beccareeppe, elcx een half hant vol, stoet se tsamen ende doeget roken als ghi wilt. Die self es oeck goet om te doen vergaen apostonien die hert sijn om te resolveren, eest datter men toe mingt tsap van agherand, ghersten meel ende honich, ende doeghet soe daer op. Dat self verdrijft oeck slagen oft stoten op de zijden. Agherand in die houken van den huse gheleet verdrijft die fenijnde dieren, oft dat huys sal men daer met besprayen, oft agherand sal men nt huys laten roken. Agherand in wijn ghesoden is goet teghen fenijn. Teghen die serpicheyt des aengaen der corts, stoet agherand, dan mingt se met sout ende oli ende strijct er dye polcen der handen ende voeten. Agherand in wijn met eppen gesoden, met suker ghesuet, gheneest die coupis ende breect den steen. Teghen omdrayinghe in die ogen (dats vertigo) oft schinsel der vlieghen in de ogen (dats scotomia) striket rhoet met agheranden ghestoten. |
II Abrotanum of averone. (Artemisia abrotanum) Abrotanum is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Tegen het uitvallen van het haar (dat heet alopecia) en schurft of roos van het hoofd (dat heet tineam) kun je averone net als alsem gebruiken om de baard of elders waar je graag haar had hiermee te bestrijken om het haar of de baard sneller te laten groeien: ‘Neem hiertoe het sap van averone en meng het met dillenolie of olie van kamelenhooi’. Tegen ontsteltenis van de borst (1) die uit koude oorzaken ontstaan is kook je averone, hysop en zoethout in water, met fijne suiker maak je het zoet en drink hiervan. Van buiten bestrijk je de borst met meiboter of om de materie in de borst meer te vermurwen met een zalf van Althaea. Dan neem je pillen van cantharel om de borst te zuiveren. Daarna neem je om te versterken fijne suiker of ayris salomonis. Tegen lange, ronde wormen en korte, brede wormen: ‘Neem averone en gewreven poeder van lupinen, van elk een ons en een half van 0, 65 gram, vermeng het met gal en olie van alsem exicet en strijk het buiten op de darmen’. Het sap van alsem en van averone dat tezamen met melk wordt gedronken doet hetzelfde. Het sap van averone dat je op de wijze van een klysma zet (dat is een pessarium) laat bij de vrouwen hun menstruatie komen, de moederkoek waar de vrucht in het lichaam rust en de dode vrucht worden uitgeworpen en de gesloten baarmoeder geopend. Het geneest de slijmachtig blaren in de baarmoeder of vulva. Vaak laat de volgende oplossing de stonden sterk komen: ‘Neem averone, savelboom en bijvoet, van elk twee handen vol; onze vrouwe wiegstro, melde, majoraan en reinvaarn, van elk een hand vol, Asarum en Veronica beccabunga, van elk een halve hand vol, stamp dit tezamen en dan kan je als je het wil er mee roken’. Hetzelfde is ook goed om blaren te laten vergaan die te hard zijn om op te lossen vooral als je het sap van averone, gerstemeel en honing erbij mengt en het er zo op legt. Hetzelfde verdrijft ook de slagen of stoten van de zijde. Als je averone in de hoeken van het huis legt verdrijft het venijnige dieren of besproei er het huis mee of laat de rook het huis doortrekken. In wijn gekookt is averone zo ook goed tegen gif. Tegen scherpte bij het begin van de koorts stamp je averone, dan meng je het met zout en olie en bestrijk je er de polsen van de handen en voeten mee. Averone die in wijn met wat met eppe gekookt en met suiker zoet gemaakt is geneest de aandrang tot waterlozing en breekt de steen. Tegen het omdraaien van de ogen (dat is vertigo) (2) of het schijnsel van de vliegen in de ogen (3) (dat is scotomia) (4) moet je dit er uit strijken met gestampte averone. |
(1) Angina pectoris? Verkramping van de kransslagaderen: pijn op de borst. (2) =Duizeligheid. (3) Mouche volante= goedaardige losse stukjes in het oogvocht die je voorbij ziet dwarrelen als je kijkt. (4) =Verlies van een deel van je gezichtsveld.
2. Artemisia abrotanum, L.
Algemene kenmerken.
Dit is het citroenkruid met fijn ingesneden blad als zijdeachtig filigraan in fraai zachtgroen. Het groeit meer dan een meter hoog. Men zal het zelden in bloei zien en dan in augustus/oktober met gele knikkende bloemen in kleine bloemhoofdjes.
Werking.
Citroenkruid werd vroeger gebruikt in een pommade waarvan geloofd werd dat het de haargroei zou stimuleren en kaalheid zou voorkomen, vandaar ook de Engelse naam old man. De Engelse bijnaam lad's love is gebaseerd op hetzelfde idee. Jonge mannen gebruikten dit kruid om baardgroei te bevorderen zodat ze ouder zouden lijken. De sierlijke bladeren werden ook wel in boeketten gedaan die jonge mannen aan hun meisjes gaven. Liefde te midden van het zoete is voor kinderen, maar liefde in de bitterheid van citroenkruid of alsem is een zeker teken van affectie.
Dit kruid ruikt zeer sterk naar citroen en wordt wel gebruikt om muggen weg te houden. In de hoeken van het huis gezet verdrijft het "fenijnde dieren". Dit werd ook bereikt door dit kruid te roken of over vlees te strooien om de muggen weg te houden. In de kledingkasten werd het gelegd om ongedierte weg te houden. Plinius schrijft dat als het onder het bed gelegd wordt man en vrouw tezamen zullen komen en alle toverij weerstaat die zulke zaken tegengaan (1) Verder is het gebruik hetzelfde als van alsem.
Etymologie.
Abrotanum bestond vroeger uit twee soorten, manlijk en vrouwelijk. De vrouwelijke heette Santolina chamaecyparissus. Waarschijnlijk was abrotanum een naam voor meerdere struiken met een aangename geur.
Abrotonon is waarschijnlijk genomen van het Griekse abros: ’teer’ of ‘slank’ zodat we hieruit een plant kunnen veronderstellen van slanke en hoge groei. Die benaming past niet op de plant. Mogelijk komt de naam van het Grieks voor onsterfelijk; abrotos, (‘goddelijk’ of ‘onsterfelijk’, ‘ambros’) vanwege het frisse aanzien van de plant.
Averuit heet in het Duits Aberraute en Eberraute. In oud-Hoogduits komt Avaruza voor. Dit stamt uit het Latijnse abrotonum en dit weer uit het Griekse abrotonon, ‘staf’ of ‘staafkruid’. Onder invloed van de ruit ontstond de naam Aberuthe en in Nederlands averuit.
III Altea, witten hoemsch Witten hoemsch oft altea es tusschen heet ende droeghe ghelijck. Sijn werckinghe ende eygentheyt es te saechten, te ripen, morw te maken, te verwandelen ende af te droeghen. Tsaet ende groen wortelen sijn van meester macht. Teghen dye coupisse, den steen, die grove overvloedicheyt ende teghen sciaticam (dats een stercke pijne van ontrent die hope ten knien werts) siedt witten hoemschsaet ende wordel met agerand in wijn, drinct er af. Teghen den tantzweer, siedet hoemsch wortel met bertran ende luttel mastike, wast den mont daer mede al lau. Tegen morpheam (dats een pleckinghe die wit oft swert int vel es) siedt hoemschzaet met loeck ende eeck, strijckt er mede daensicht oft die huyt in dye sonne want het royet dye plecken uut. Dat selve met olyen op die plaetse gheleet es goet teghen ghefenijnde beten, ende teghen steken der bien. Teghen sweeringhe der dermen ende blutsinge der zenuen, siedt witten hoemschwortel in wijn ende water met weynigh masticke. Hoemschwordel es goet teghen heete apostonien der borsten ende des ers, teghen die treckinghe der zenuen, teghen den herden apostonien oft clieren ende het verdwijnt opgeblasen apostonien oft gheswillen der oogheschelen. Het gheneest apostonien der oren dye ghandule heeten, het saecht pijne der juncturen oft ghebannen der been.Hoemsch, met meel van fenu graecum, met meel van lizaet, met smeer van eenden, ende termentijn is goet tegen de uutreikinge der zenuen want het verteert oft verwandelt, rijpt ende opent apostonien. Dat self suvert dye moyer ende die overvloedicheit. De ervaring eest dat men daer mede pessaria (dat zijn manaer van clisteren) in de moyer sedt. Teghen uutvalling des haers siedt hoemsch wortel met agerand in eeck, strijckt er mede in dye sonne want hij geneest al droghende. Tegen hoest uut couder saken om lichtelijck oeck te doen spuwen, siedt hoemssaet, calissiehout, vighen, int water, dan suetet met zuker. Eest dat men daer toe menghet dragagantum, soe eest goet tegen bloetspuwen. Dat self es goet teghen dorst ende die barrende pisse. Teghen apostomen in die borst (dats pleuresis) ende in die longhene (dats periplemonia): Neempt witten hoemschwortel, een unce, calissihout een ½ unce, cicoreye wortel, gherste, van die IIII cou zayen (als cucureren, couworden, melonen, citrullen) endiviezaet, porcelynsaet elcx II dragma, violetten blomen, rosinen, elcx een ½ unce, stoet se al tsamen, dan siedt se ende gevet also int capittel van als hem geseet is. |
III Althaea of witte heemst. (Althaea officinalis) Witte heemst of Althaea wordt gelijk tussen heet en droog gesteld. Zijn werking en eigenschap is om te verzachten, te rijpen, murw te maken, te veranderen en af te drogen. Het zaad en de groene wortels hebben de grootste kracht. Tegen aandrang tot waterlozing, steen, grove overvloedigheid en tegen ischialgie (dat is een sterke pijn rondom de heup naar de knieën toe) kook het witte heemstzaad en zijn wortel met averone in wijn en drink ervan. Tegen tandpijn kook je heemstwortel met bertram en wat mastiek en was de mond daar lauw mee. Tegen morfeem (dat zijn witte of zwarte plekken in de huid) kook je heemstzaad met knoflook en azijn en strijk je daarmee over het gezicht of de huid in de zon want dat roeit die plekken uit. Als je hetzelfde doet, maar met olie, en op die plaats legt is het goed tegen beten van ongedierte en tegen bijensteken. Tegen zweren van de darmen en blutsingen van de zenuwen kook je witte heemstwortel in wijn en water met wat mastiek. Heemstwortel is goed tegen hete blaren van de borsten en de aars, tegen het trekken van de zenuwen, tegen harde blaren of klieren en het laat de opgeblazen blaren of gezwellen van de oogschellen verdwijnen. Het geneest blaren van de oren die glandula parotis genoemd worden en (1) het verzacht pijnen van de gewrichten of gespannen benen. Heemst met meel van Grieks hooi, met meel van lijnzaad, met eendenvet en terpentijn is goed tegen het uittrekken van de zenuwen want het verteert of verandert, rijpt en opent de blaar. Hetzelfde zuivert de baarmoeder en haar overvloedigheid. Uit ervaring weet men dat je daarmee pessaria (dat is een soort van klysma) in de baarmoeder zet. Tegen het uitvallen van het haar kook je heemstwortel met averone in azijn en bestrijk je het in de zon want het geneest al drogende. Tegen hoest die uit koude zaken komt (2) en om ook gemakkelijk te kunnen spuwen kook heemstzaad, zoethout en vijgen in water en maak het zoet met suiker. Als je daar nog wat dragagantum bij doet dan is het ook goed tegen het bloed spuwen. (3). Hetzelfde is ook goed tegen dorst en het brandende plassen. Tegen blaren in de borst (dat is pleuritis) (4) en in de longen (dat is peripneumonie) (5): ‘Neem een ons witte heemstwortel, van zoethout een half ons, cichoreiwortel, gerst, de vier koude zaden (als komkommer, kauwoerden, meloenen, citrullen) andijvie- en posteleinzaad, van elk twee maal 3,9 gram; violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons, stamp dit alles tezamen, kook het en geef het zoals in het kapittel ervan verteld is. |
(1) Een grote speekselklier die pal voor het oor zit en gezwollen kan zijn, bij de bof of door een steentje. (2) Bronchitis, longontsteking. (3) Door fikse ontsteking van de longen of een maag/slokdarm/drankprobleem. (4) Pleuritis, ontsteking van de longbladen. (5) Peripneumonie, =long- en longbladontsteking.
3. Althaea officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Witte heemst is een meerjarige plant die ruim een meter hoog wordt met overal een viltige, grijsgroene beharing. Aanvankelijk heeft heemst een spindelvormige wortel van dertig centimeter lengte en een paar cm dik die met bruine nerven bezet is en snel door een kruipende, vingerdikke knoestige wortelstok vervangen wordt. Uit de wortel komen meerdere opgaande en weinig vertakte stengels waaraan wat hartvormig bladeren zitten. De heemst bloeit sterk met blauw roze tot wit-roze bloemen.
Werking.
De wortel van Althaea is gevuld met een slijmachtig sap dat in water gelegd zich verdikt als ware het stroop. Vanwege het slijmgehalte werd het ook gebruikt als inhullend, opwekkend, hoeststillend en pijn verminderend middel bij hals ziektes en borstziektes.
Etymologie.
De naam Althaea is afgeleid van altheo: ‘genezen’. Dit komt omdat deze plant vele ziektes geneest. De Fransen noemen het la guimauve en mauve-gui, dat betekent ‘klamme malva’. In de grote Franse steden werd het verdikt met suiker en tot hoesttabletten gemaakt die men patés de guimauve noemden. Dit zijn de originele marshmallows. De marshmallows die gemaakt worden van meel, stroop, gelatine en suiker, werden oorspronkelijk gemaakt van de wortels van deze plant.
De Grieken noemden de heemst ook ebiskos. De Duitse naam ‘der Eibisch’ is hiervan afgeleid. Onze naam heemst is afgeleid van (H)ibiscus, in midden Noordduits is het witte Humst. De naam ‘tandwortel’ slaat op het gebruik dat moeders die geven aan kinderen waarvan de tanden doorkomen.
IIII Gheel lelien of acorus. Gheel lelien oft acorus es heet ende droege in den IIden graet. Hebbende macht te openen verstoppinge der leveren, der nieren oft der blasen (dat heet diuerticiem) te ontbinden af te droghen ende te opene. Acorus is goet om te ontbinden die hertheit der milten ende te opene verstoppinge der milten, oec de leveren uut couden saken, aldus gemaeckt: Neempt van der wortelen van acorus gestoten het vierendeel van eenen pont, maect se nat in eeck, III dage, dan doet er toe II drachma der wortelen van repontijck, bernaidsebloemen, hertstonge, elcx een half hant vol, anijszaet, calissihout, rosinen, elcx een half unce, breect se al groffelijc ende siedt se in II pont waters dat derdendeel versoden si, dan doer eenen doeck gedaen, zuetet met suker, dat genoech si. Van desen dranc neemt smerghens ende tsavonts al lau telcken een half gleesken. Daer na neempt pillen van rebarben ende van lapide lazuli, elckx een half dragma, mingt se met syroep van hertstonghe ende maeckt er VII of IX. Dan neemt van dyagalanga of dyaboraginatum om te stercken. Alderlest bestrijct die plaetse, daer die lever ende milt rust, met dyaltea om te morwen die materie die verstopt. Wijn daer acorus in gesoden es tot tselve goet als sonder corts es. Teghen die gheel vrou is goet acorus mit hertstonge, met adivie, met calissihout ende met die IIII cou zaden gesoden, gecoleert oft doer eenen doeck gedaen, met suker gesoet als voer. Teghen die witheyt van den ogen (die albugo heet) ende tegen die duisternis der ogen: Neemt zap van acorus, ende van venkel, elcx III uncen, calmijnsteen een dragma, aloe, epatici, thutie elcx een half dragma, die te breken syn sal men cleyn breken ende met dan ger sien om een vergheringhe te maken, dan doer enen doeck ghecleert sal men se met een druppel smaels in een penne ghedaen aen die oghen beseghen. Tsap van acorus te drincken gegheven, oft gesoden, doet pissen want het duuegt ende opent. Oec eest goed tegen pijn der zijden in der longhenen. Tselve is oec goet den gefenijnde beten. Teghen pijn der moyer, siedt acorus ende sidt daer op. Men seet als yemant acorus bi hem draegt dat hi nemmermeer den bloyende lichaem of roet merizoen en criget noch spasmum, (dats vertreckinge der leen) seit Pandecta. |
IIII Gele lis of acorus. (Acorus calamus). Gele lis of Acorus is heet en droog in de tweede graad. Het heeft de kracht om de verstoppingen van de lever, (1) van de nieren of van de blaas (dat heet diuretica) te ontbinden, af te drogen en te openen. De gele lis is goed om de hardheid van de milt te ontbinden en om verstoppingen van de milt te openen, ook van de lever die uit koude zaken komen (2). Dan moet je het zo maken: ‘Neem van de gestampte wortels van gele lis het vierde deel van een pond, week het drie dagen lang in azijn, doe er dan twee maal 3,9 gram van rapunzelwortels, bernagiebloemen en hertstong bij, van elk een halve hand vol; anijszaad, zoethout en rozijnen, van elk een half ons; breek het grof en kook het in twee pond water tot dat het derdedeel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker tot dat het zoet genoeg is. Van deze drank neem je ‘s morgens en ’s avonds telkens een half lauw glaasje. Daarna neem je pillen van rabarber en van lapis lazuli, van elk een half maal 3,9 gram, meng het met siroop van hertstong en maak er zeven of negen van. Dan neem je sap van galanga of sap van Borago om te versterken. Tot slot bestrijk je de plaats waar de lever en milt zitten met Althaea om de materie die verstopt is te vermurwen’. De wijn waar de gele lis in gekookt is helpt daar ook tegen mits je zonder koorts bent (3). Tegen geelzucht is het goed om gele lis met hertstong, met andijvie, met zoethout en met de vier koude zaden te koken, zuiver het of doe het door een doek dat je met suiker zoet maakt zoals voorgaande. Tegen witheid van de ogen (die albugo heet) (4) en tegen blindheid: ‘Neem het sap van de gele lis en van venkel, van elk drie ons, van kalmijn of zinkerts een maal 3,9 gram, Aloë epatica en sap van stinkende gouwe, van die elk een half maal 3,9 gram; datgene dat je kan breken, breek je klein, dan moet je dit koken zodat het een mengsel wordt, dan wordt het door een doek gezuiverd en moet je het met een druppel per keer, in een pen gedaan, op de ogen strijken. Sap van gele lis dat je te drinken hebt gegeven dat vaak gekookt is zorgt ervoor dat je moet plassen want het werkt en opent. Ook is het goed tegen pijn in de zijden van de longen. Hetzelfde is ook goed tegen venijnige beten. Tegen menstruatiepijn, kook gele lis en ga erop zitten. (op de damp) Men zegt dat als iemand gele lis bij zich draagt hij nooit meer last heeft van een bloedende loop of rode bloedgang en ook dat hij geen spierkrampen krijgt, zegt Pandecta. |
(1 en 2) Galstenen? (3) Die koorts zou veroorzaakt kunnen worden door een ontsteking van bijvoorbeeld de galblaas, wat lijkt op leverontsteking, als gevolg van stenen. (4) Het betekent witachtig, waarschijnlijk staar.
4. Acorus calamus L.
Algemene kenmerken.
Kalmoes heeft smalle, opgaande en zwaardvormige bladen die tot een meter lang kunnen worden en aan de randen wat gerimpeld zijn. De kegelvormige bloem is groenachtig en staat halverwege een platgedrukte stengel. De verspreiding gebeurt door de broze vlezige wortelstokken die horizontaal voortkruipen in de drassige gronden.
Werking.
De bladeren ruiken aangenaam als ze fijngewreven worden. Ze worden gebruikt in parfums en lotions, likeuren en in Deventer koeken verwerkt. De wortelstok is echter het meest in gebruik. Deze smaakt vers bitter kruidig, later na drogen milder. Zo kan een wortelextract (een paar gram wortel fijngestampt in kokend water) gebruikt worden als mondspoeling bij tandontstekingen. Inwendig werkt het eetlust bevorderend en bevordert de spijsvertering, helpt het tegen maagzuur en oprispingen. De pijnstillende kalmusolie is ook afkomstig uit de wortelstok. De plant gold vroeger bij de Berbers en Arabieren als een krachtig afrodisiacum. Van Beverwijk is het hier mee eens: "Gekauwd maakt een goede adem, en verwekt de geiligheid". (2)
Etymologie.
Acorus komt van het Griekse a, ‘niet’ of ‘zonder’, en kore, ‘de pupil van het oog’, als een verwijzing naar zijn medische kwaliteiten. Het kan ook zijn dat de plant genoemd is naar de appetijt verwekkende wortel, dan van akoras, a, ‘niet’, en koras, ‘verzadiging’.
De naam kalmoes of kalmus komt van calamus, ‘riet’ (zie verder bij Swertia) Bij de Duitsers is het gewas bekend als Gewurzkalmus, bij de Engelsen als sweet flag en in Frans l’acore odorant.
V Sulker of acetosa es som tam of domestike die in die hoven wast, som wilt buten wassende. Si is cout in den eersten, droege in den II graet. In hoer es bedwininghe (dats stipticiteyt) ende zuerechticheyt waer uut de colere te boven gheet, maer haer vochticheit es te prisene. Tegen sweerende scorftheyt ende excoriacie (oft afvillige des nagels) es goet dye wortel van sulker mit eeck gesoien. Dat self es oec goet tegen pleckig des vels als morphea ende crupende sieckten oft scorftheien als serpigo ende tegen dyergeliken besmettinge des vels. Als men die plaetschen daer mede bestmet, dan sal men dees scorfte plaetsen met deser salven bestrijken: Neemt zap van zulker V unce, termentijn een half greyn, een unce sout, I dragma, minget met olye van bayen ende maeckt er bi dat vier ruerende salve af. Tegen die gheel veru van van verstoppinghe uut couder saken: Neemt sulker ende de IIII cou sayen, siet se in endiviewater ende drincket. Oft met wijn, dien wijn seet men te ghenesen gheneychtheit tot walginge. Serapio en Avicenna segghen eest dat yemant van sulker aet oft ghesoyen daer af dronckende, daer na van scorpionen ghesteken ware ten sal hem niet letten, daerom ees goet teghen venijn. Teghen die pestilentie es goet sulker water met een weynich dryakelen: Neemt sulker water een ½ unce, van driakel een drachma, minghet en drincket al lau, omtrent middernacht dan deckt den zieken om te sweeten, want het seker bevonden es. Sulker midts sinen sueren amperechteghen oft scerpen smaeck gheneest sweringe der dermen ende den lichaem, maer sulkersaet is sterker int stoppen den lichaem. Teghen die lopende spenen ende dronckenheit, drincket sap van sulker. Tegen die serofulen maeckter men I plaester af. Men seyt seghet het. Avicenna eest dat men die wortel van sulker in den hals leghet den ghenen die serofulen heeft dat hij se quijt wort. Teghen den tantsuer, neemt sap van sulker of siedt hem met wijn ende al lau wast de tanden. Tegen den loep der moeyeren, wrijft die wortel ende syedt se in wijn, breket den steen der nyeren en afscabling der dermen. |
v Zuring. (Rumex acetosa) Zuring of acetosa is soms tam en dat is de gekweekte die in de hoven groeit, (1) soms groeit het in het wild in buiten. Het is koud in de eerste en droog in de tweede graad. In haar is het bedwingende aanwezig (dat is stipticiteit) en zuurachtigheid waaruit de gal naar boven gaat, maar haar vochtigheid is te prijzen. Tegen zwerende schurft en oppervlakkig defect van de huid (of het afvallen van de nagels) kun je de wortel van zuring met azijn koken. Hetzelfde kun je ook gebruiken tegen plekken in de huid zoals morfeem (2) en kruipende ziekten of schurft zoals serpigo (3) en tegen dergelijke besmettingen van de huid. Als die plaatsen daarmee besmet zijn kun je deze schurftachtige plaatsen met deze zalf bestrijken: ‘Neem vijf ons van het sap van zuring; van terpentijn een half van 0, 65 gram, een ons en een maal 3,9 gram zout, meng het met olie van laurierbes en maak er al roerende bij het vuur een zalf van’. Tegen de gele kleur van verstoppingen die uit koude zaken komen: ‘Neem zuring en de vier koude zaden, kook het in andijviewater en drink het’. Of met wijn en van die wijn zegt men dat je daarvan kan walgen. Serapio en Avicenna zeggen dat als iemand van zuringzaad eet of het kooksel daarvan drinkt en daarna door een schorpioen gestoken wordt het hem geen last zal bezorgen, daarom is het goed tegen venijn. Tegen pest kun je zuringwater met wat raapzaad te nemen: ‘Neem van zuringwater een half onsje, van knoflook een maal 3,9 gram, meng het en geef het rond middernacht lauw te drinken en dek de zieke toe om te zweten, dat is als een zeker middel bevonden’. Zuring met zijn zure bitter zure of scherpe smaak geneest de zweren van de darmen en van het lichaam, maar zuringzaad is sterker in het stoppen van het lichaam. Tegen lopende aambeien en dronkenschap, drink het sap van zuring. Tegen scrofulas (4) maak je er een pleister van. Men zegt, zei het. Avicenna vertelt dat als je de wortel van zuring in de hals legt bij diegene die kropzweren heeft dat hij ze dan kwijtraakt. Tegen het tandzuur neem je het sap van zuring of kook het met wijn en als het lauw is was je daarmee de tanden. Tegen de loop van baarmoederbloedingen (5) wrijf je de wortel en kook die in wijn, het breekt ook de nierstenen en het afschaven van de darmen. (6) |
(1) Mogelijk Rumex acetosella. (2) Vormafwijking van de huid. (3) Dit is een kruipende ziekte, meestal een gezwel of zweer, aangezien er in de volgende zin sprake is van besmetting zal hier vast sprake zijn van een infectie zoals wondroos die een zweer veroorzaakt. (4) Opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (5) Bloedingen tussen menstruaties door, of hevige menstruaties. (6) Dysenterie.
5. Rumex acetosa, L.
Algemene kenmerken.
Veldzuring is een dertig tot zestig centimeter hoog kruid met roodachtige stengels. De bladeren zijn pijlvormig of spiesvormig, rijk groen en glad, in de herfst roodachtig. De donkerrode bloemen staan in pluimen van mei tot augustus.
Werking.
Vanwege hun gehalte aan oxaalzuur werden de bladeren gebruikt om boterklompen fris te houden. Koks bonden zuringblad wel om taai vlees zodat dit onder het koken zachter werd. De zachte, half volgroeide bladeren worden gebruikt voor zuringsoep, een bloedzuiverende voorjaarssoep. Het zure sap werd ook gebruikt tegen huidaandoeningen Het werd gebruikt als een goede koortsdrank, stilt de dorst en vernieuwt zwakke gesteldheden. De oudere planten bevatten een hoog gehalte aan zuren die gebruikt worden om vlekken uit de kleren te verwijderen, maar ook om het zilver schoon te maken. De plant is goed tegen scheurbuik, het bevordert de eetlust, verkoelt de lever en versterkt het hart. Boerhaave vermeldt de zuring als prima geneesmiddel. ‘Geen plant kan het lichaam beter zuiveren als de plant groen gegeten wordt of zijn sap gedronken, het helpt tegen een slechte adem en zet losse tanden vast (29).
Etymologie.
Rumex kan komen van het Latijnse rumo, ‘opzuigen’, naar de gewoonte van de Romeinen om op zuringbladen te zuigen tegen dorst. Dit wordt nog wel eens gedaan maar kan leiden tot infecties aan de mondhoeken.
Acetosa betekent ‘zuur’. Zuring, zuurling of zurkel werd in Middeleeuwen surkele genoemd. In het Engels heet het sorrel, dit van oud Engels sure en dat van het oud Franse surelle of sorele, een afleiding van sur, ‘zuur’ of ‘scherp’, een kleine, scherpe plant. Duits Sauerampfer en Frans oseille.
VI Agrimonia es heet ende droeghe in den tweeden graet. Teghen dye iecht neemt van desen navolghende syroep smerghens ende tsavonts een half gheleesken: Neemt agrimoniwortel, savie, primula van elcx een half hant, beverscullen (oft beverzijn) kaneel, elckx II dragma, dit stoot tsamen groffelijck, dan siedet in II ponts outs wijns tot dat derdendeel versoden es, cleret doer eenen doeck, ende met afgebloemt hoenich maeckt er af syroep. Als desen syroep al es ghedroncken: Neemt deser pillen tsavonts als men slapen gaet, VII of IX, te weten pillen van euforbium ende stinckende pillen, elcx een greyn, I drachma met syroep van sticados, daer na neemt van dyacastorium. ‘s Morgens strikende die lam leden met dese salven, gewermt: Neemt sap van agrimonien, mostaertsaet ende dat beste van pioniesaet, elckx een half greyn, beversijn, bertram, elckx een half greyn dragma, soffraen een half greyn een serupel, breeck se tsamen ende met olye van beversijn ende met was maect er af mors salve. Om die oghen te verclaren. Neemt sap van agrimonie dat gheclaert si, doet er in met cleynen vier luttel tuchia die gebroken si, ende alst beghint te stiven eest goet cout op die oghen gheleit. Teghen pine ende gheswil der leden, mingt sap van agri met meel van fenigrieck, met bolus armenicus (dats roye eerde) ende met swinensmeer en beseg het. Agrimonie met wermoes als heete spinagie gheten es goet tegen pijn in den buyck ende der milten. Agrimonie es goet om te pissen, opende verstoppinge. Groen gestoten ende met sulkerwater gedroncke es teghen quade puysten (als antrax (2) en teghen beten der serpenten of der verwoeder honden, buyten opgheleit eest oec goet tegen dat selve. |
VI Agrimonia of agrimonie. (Agrimonia eupatoria) Agrimonia is heet en droog in de tweede graad. Tegen jicht neem je van deze navolgende siroop ‘s morgens en ‘s avonds een half glaasje: ‘Neem Agrimonia wortel, Salvia en Primula, van elk een halve hand vol, bevergeil (of beverzijn) en kaneel, van elk twee maal 3,9 gram; dit stamp je grof tezamen, dan kook je het in twee pond oude wijn totdat een derde deel verkookt is, dan zuiver je het door een doek en met afgeschuimde honing maak je er een siroop van’. Als je deze siroop hebt gedronken: ‘Neem dan zeven of negen van deze pillen ’s avonds als je slapen gaat, te weten: pillen van Euphorbia en stinkende pillen (1) van elk een 0, 65 gram; 3,9 gram siroop van lavendel spica, daarna neem je van bevergeil’. ’s Morgens bestrijk je de lamme leden met deze opgewarmde zalf: ‘Neem het sap van Agrimonia, mosterdzaad en het beste van pioenenzaad, van elk een half van 0, 65 gram; bevergeil en bertram, van elk een half van 3,9 gram; van saffraan een half van 0, 65 gram en 1, 3 gram; breek het en meng het met olie van bevergeil en met was maak je er een murwe zalf van’. Om de ogen op te helderen. ‘Neem het gezuiverde sap van Agrimonia, doe er bij een klein vuurtje wat gebroken tuchia bij en als het begint stijf te worden is het klaar om het koud op de ogen te leggen’. Tegen pijnen en gezwellen van de leden meng je het sap van Agrimonia met meel van fenegriek, met bolus armeniacum (dat is rode aarde) en met zwijnenvet en gebruik het. Als je Agrimonia met warme groente als hete spinazie eet is het goed tegen pijn in de buik en de milt. Agrimonia is goed om te laten plassen, het opent de verstoppingen. Als je het groen stampt en samen met zuringwater drinkt is het goed tegen kwade puisten (als antrax) (2) en tegen beten van serpenten of dolle honden en als je het aan de buitenkant legt helpt het daar ook goed tegen. |
(1) Ferula foetida.
(2) van Beverwijck; ‘Anthrax komt in alle delen van het lichaam voor als een klein puistje of hard knobbeltje met jeuk en grote brand, is in het begin nauwelijks zo groot als een erwt maar wordt geleidelijk aan groter met zeer stekende en onlijdelijke brandende pijn en vooral ‘s avonds en ’s nachts, ook meer terwijl de spijs in de maag verteerd wordt dan als het verteerd is. Werpt soms een, soms twee blaren op en als die geopend worden ziet men het vlees eronder dat net zoals met gloeiende kolen zwart verbrand is waarom het bij de Grieken Anthrax, bij de Latijnen Carbunculus en bij ons pestkolen genoemd wordt’.
6 Agrimonia eupatoria, L.
Algemene kenmerken.
Agrimonia heeft grijsgroene, geveerde en aromatische bladeren. Agrimonia met zijn slanke, lange aren van gele bloemen wordt een meter hoog in juni/juli. De bloesems worden gevolgd door stijve, harige en kleine zaden. De zaden hangen naar beneden en zijn klaar om je te bespringen.
Werking.
Het gedroogde kruid heeft een eigenaardige kruidachtige en bittere smaak. Het werd vroeger gebruikt als gorgelwater voor zangers en sprekers. De zogenaamde ‘heilandsthee’ is zeer goed tegen ontstekingen in de mond en daarom goed voor zangers. Al in de oudheid werd het kruid gebruikt als een opwekkende thee voor lever-, gal- en ingewandsstoornissen. Tegen huidaandoeningen werd het vooral gebruikt in badwater.
Etymologie.
Agrimonia komt van het Griekse agros, ‘veld’, en ’mone, ‘woonplaats’, een plant die in de velden groeit. Het kan ook ontleend zijn van argemon, ‘een witte vlek op de ogen’, (arges, ‘wit’) die deze plant zou genezen. Volgens de fabelleer hield de reus Argus zijn honderd ogen in goede staat door deze plant. Op deze wijze is Agrimonia van Argus af te leiden. Argemone werd in het Latijn argemonia.
Eupatoria is zo genoemd naar Koning Mithridates Eupator, Koning van Pontus, die de geneeskracht ervan ontdekt zou hebben. Het is een koninklijk kruid. De medische kwaliteiten van deze plant worden vaak toebedeeld aan Eupatorium, een heel andere plant die pas later zijn naam gekregen heeft.
VII Loock of alleum Dats een plante wel bekent. De es twerley als tam de in die hoven wast ende wilt dye scordeon heet. Tam loeck of huysloock es heet ende drooghe in den III graet tot den IIII graet. Wilt loock es heeter ende droegher, daerom magt licht verkeren dat venijn wort aldus doende: Neemt loecsaet ende sayet ende tsaet dat daer of coemt sayet voert dat doet V oft VI werven, Dan sal dat leste loeck venijn werden. Daerom sal men loeck verplanten ende niet versayen om deser saken wil ende anders gheen, al ist dat die hoveniers niet al en weten. Teghen uutvallen van den haer mits stinckende humoren comende: Menghet loeck dat gestoten is met olye van bay ofte met den droessem (dats dat dic van den oly van den line) daermede striket op die plaetse. Tegen vochtege sweeren ende scellige van den hoefde, neemt gestoten loeck, striket daerop. Tegen die luysen ende neeten es loeck goet gheten ende dat daer voer steet. Die meesters seggen dat loeck dic gheten maect hoeftswer, ja seer dic geeten maeckt lazerie ende diergeliken swaer sieckten. Rou loec gheeten crancket gesichte want het droget seer mer natte ogen en lettet nyet. Tegen den tantweer es goet den mont lau gewassen met water daer looc, mastic en bertran in gesoyen es. Looc gebraden met suker gemingt ende gheeten cleert die stemme. Oec eest goet tegen den ouwen hoest ende tegen pijn in de maghe uut vercoutheit. Loec verwermt, besnijt ende verteert, daerom eest goet den ghenen die grove tay humoren in den mage hebben. Loeck es goet dengenen die fungen (dats comperlolien) hebben gheten, fungen seit men fenijn mids hoer der groter couden. Hets oec den rustieren goet de overdach coude water drincken ende grove spijse ende cou eten, daerom seyt men dat loock der rustieren. Drieakel es loock, corrigeert ende betert dwater dat nae sijn eetinghe ghedroncken wort, darom eest den scheepvaerders, die dic quaet water drincken, goet gheten. Loeck ghewreven met honichwater ghenomen purgeert flumen ende die wormen. Loeck is zeer verdwinende die opblasinghe die van windechtichheyt coempt, daerom seet Galenus dat loec meer de winden verteert dan eenighe ander medicijn die de winden verteert. Teghen morpheam (dats pleckinghe) snijt eerst oft slaet die plecken, dan wrijft er tzap van loeck op. Die wortel van yreas gheten es goet teghen den stanck van den loeck. |
VII Knoflook. (Allium sativum en Allium scorodoprasum) Knoflook of Allium is een plant die goed bekend is. Er zijn twee soorten van als een tamme die in de hoven groeit en een wilde die Allium scorodoprasum heet. Tamme knoflook of huislook is heet en droog in de derde tot de vierde graad. Wilde look is heter en droger en daarom zal het gemakkelijk in venijn veranderen als je zo doet: ‘Neem knoflookzaad en zaai het en het zaad dat daarvan komt dat zaai je weer en zo een vijf of zesmaal door. Dan zal het laatste knoflook venijn worden’. Daarom moet je knoflook verplanten en niet zaaien vanwege deze zaak en niet anders al is het dat de hoveniers dit allemaal niet weten. Tegen het uitvallen van het haar dat uit stinkende levenssappen voortkomt: ‘Meng gestampte knoflook met de olie van laurierbes of met de droesem (dat is het dikke van de vlasolie) en daar mee bestrijk je die plaats’. Tegen vochtige zweren en roos van het hoofd neem je gestampte knoflook en strijk dit erop. Tegen luizen en neten is het goed om knoflook te eten en andere dergelijke soorten. De meesters zeggen dat als je veel knoflook eet hoofdpijn krijgt, ja, als je het zeer veel eet geeft het melaatsheid en dergelijke zware ziekten. Als je rauwe knoflook eet verziekt dit het gezicht want het verdroogt zeer met natte ogen en houdt niet op. Tegen tandpijn is het goed om de mond lauw te wassen met water waar knoflook, mastiek en bertram in gekookt is. Gebakken knoflook die met suiker gemengd is en gegeten wordt verheldert de stem. Ook is het goed tegen oude hoest (1) en tegen pijn in de maag die uit verkoudheid komt. Knoflook verwarmt, besnijdt en verteert, daarom is het goed voor diegenen die grove, taaie levenssappen in de maag hebben. Knoflook is goed voor diegene die paddenstoelen (dat is een cantharel) hebben gegeten, paddenstoelen, zegt men, zijn venijnig vanwege hun grote koude. Het is ook voor de rustende goed die overdag koud water drinken, grof eten en koude etenswaren gebruiken, daarom zegt men; ‘knoflook van de rustende’. Drieakel (2) is knoflook, het corrigeert en verbetert het water dat na het eten gedronken wordt, daarom is het voor de scheepslui die dikwijls slecht water drinken goed om te gebruiken. Gewreven knoflook dat met honingwater ingenomen wordt laxeert slijm (uit de longen) en wormen. Knoflook verdrijft heel goed de oprispingen die van winderigheid komen en daarom zegt Galenus dat knoflook meer de winden verteert dan enig ander medicijn die de winden weg neemt. Tegen morfeem (dat zijn plekken) snij eerst of sla op die plekken en dan wrijf je er het sap van knoflook op. Als je de wortel van Iris eet is dit goed tegen de stank van knoflook. |
(1) Tuberculose? (2) Boerenteriakel.
7. Allium sativum, L. (gekweekt of tam)
Algemene kenmerken.
Knoflook is een plant met platte bladeren. De vliezige schede om de bloeiwijze loopt uit in een lange punt, tussen de lang gesteelde bloemen vormen zich vele kleine broedbolletjes.
Werking.
Verse knoflook bevat antiseptische stoffen en helpt tegen verschillende ziektes. Vroeger en nog niet zo lang geleden dacht men dat ziektes door boze geesten, demonen, werden overgebracht. Men wist uit ondervinding dat knoflook de demonen (ziektes) uit het lichaam kon trekken en gebruikte het met succes. Als knoflook doorgesneden wordt kleurt het zwart. Men meende dat dit zwarte het rondtrekkende kwaad was dat in de bol gekropen was. Het demonen afwerende gebruik zien we eigenlijk nog steeds, bij verkoudheid wordt een halve ui in de slaapkamer gelegd. In latere tijden is dit gebruik wat vervaagd en werd de knoflook op een andere manier gebruikt, bijvoorbeeld in een zakje om de hals of tegen een deur gespijkerd.
Volgens Herodotus werd knoflook vanouds gebruikt als middel tegen melancholie en wormen. Het kruid bezit een opwekkende werking en werd daarom mogelijk gegeven aan de arbeiders die de piramide van Gizeh bouwden. (38) Knoflook is goed voor het hart. De oude Grieken gaven het aan kemphanen om die sterk en onvermoeibaar te maken. Hanen die ui eten zijn meestal stevige vechters. Daarom gebruiken reizigers het en bijten ze erop. Zo ook met oorlogen, het vermeerdert woestheid, geeft kracht en maakt je kwaad. ’Zo hebben ook de ouden de oorlog met look uitgebeeld als degene die de krijgsknechten kracht en sterkte gaf". Galenus beschrijft het als boerenteriakel; ‘antimiddel’, (1,2,5) Vanwege zijn antiseptische werking werd het als voorbehoedmiddel tegen pest gebruikt en ook om bedorven drinkwater te verbeteren.
Etymologie.
De naam Allium kan van het Keltisch all komen dat ‘heet’ of ‘brandend’ betekent. Misschien komt het echter van het Latijnse olere, ‘rieken’, naar de penetrante geur. Franse ail, afgeleid van Allium. De verzamelnaam van uiensoorten is look. Look komt in het midden-Hoogduits in Knobelouch voor, in het Angelsaksisch leac en Engelse leek. Look komt van midden-Hoogduits lauch, ‘sluik’, naar de vorm van de bladeren. Mogelijkerwijze is de plant naar zijn afwaarts gebogen bladeren genoemd. Knoflook is ontstaan door naamsverandering van kl tot kn knoflook. Het was eerst cloflooc en kloflook. Klof hangt evenals kloof en kluif samen met werkwoord ‘klieven’ of ‘splijten’, dus gespleten, gekloofde look omdat het in zogenaamde tanden gespleten is.
VIII Krieken van over zee of boberellen dats alkakengi oft, nae Serapio, kekengi zijn die tweetste manier van nachtscaye. Ende syn cout ende droeghe omtrent den II graet. Sy hebben blaeders ghelijck der nachtscayen. Sy hebben manieren van bleeskens daer roye vruchten in sijn als wijnbesien, welkx macht es ghelijck den lupinen. Teghen loopende gaten als sijn fistilen: Neemt sap van desen alkakengi ende minghet met den sap van gouwortel ende met ghebroken roems, coperroot, doeter af int lopende gat, ende over anderen tijden wast dat gat of die fistile met honich van rosen totdat die fistile ghedoot es, dats als dat quaet etter achter blijft ende es wit etter want dan es sy bij dat heylen. Teghen ou sweeren der oren ende opgheblasen sweeren: Nemet cruyt hier af met den stelen, stotet ontstucken ende met eeck maket ghelijck een plaester die men daer op sal legghen. Teghen asma (dats swaren azem) ende opblasinge der lever, tegen die gheel vrou ende swaerheyt van pissen oft coupisse: Neemt sap van alkekengi, zap van percellen elcx een ½ pont, venkelzaet, ionffrou merckezaet, lachtichsaet, steenbreeckzaet of milysaet, elcks II dragma, rosinen, viletten blomen elcks een ½ unce, siedt se al tsamen in water ende lutter wijn dye wit si tot dat derdendeel versoien si, dan doeget doer eenen doeck ende suetet met suker dat ghenoech si tot een syroep van den welcken men sal smergens ende tsavonts lau een half gheleesken nemen. Teghen siecten lest ghenoemt, want het doet pissen ende verteert of breeckt den steen in die nieren ende der blasen, als desen syroep es ghenomen: Neemt van die clonte der stinkender pillen II dragma, der pillen der mezeroen een scru, maeckt IX of VII pillen met den syroep die acetolus de radiribus heet. Des anders daeges daer nae: Neemt electuarium ducis dyalacca om te stercken. Teghen apostonien van binnen ende van buten, drinckt sap van alkakengi, sonderlinghe die vruchten ghedroncken sijn goet teghen sweeren der nieren ende der blasen. |
VIII Krieken van over zee, lampionsplant. (Physalis alkekengi) Krieken van over zee of boberelle, dat is alkekengi of naar Serapio kekengi, dat is de tweede soort van nachtschade. En deze is koud en droog omtrent de tweede graad. Hij heeft dezelfde bladeren als de nachtschade. Hij krijgt een soort van blaasjes waarin rode vruchten komen als druivenbessen en waarvan de kracht dezelfde is als van lupinen. Tegen lopende gaten als fistelen (1): ‘Neem het sap van deze alkekengi en meng het met het sap van stinkende gouwe en met gebroken roomse (2) en koperroot, doe het in het lopende gat, later was je dat gat of de fistel met honing van rozen totdat de fistel gedood is, dat wil zeggen als de kwade etter weg blijft en het witte etter wordt want dan is het vrijwel beter. Tegen oude oorzweren en opgeblazen zweren: Neem het kruid met de stelen en stamp het stuk en met azijn maak je er een pleister van die je daarop moet leggen. Tegen astma (dat is moeilijk adem halen) en een opgeblazen lever, tegen geelzucht en moeilijk plassen of aandrang tot waterlozing: ‘Neem het sap van alkekengi en het sap van peterselie, van elk een half pond; venkelzaad, selderijzaad, slazaad en steenbreekzaad of duizendbladzaad, van elk twee maal 3,9 gram; rozijnen en violenbloemen, van elk een halve ons; kook alles tezamen in water en wat witte wijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak je het zoet met suiker zoveel als genoeg is voor een siroop waarvan je ‘s morgens en ‘s avonds een half glaasje lauw moet nemen. Tegen de laatstgenoemde ziekte, want het laat plassen en verteert of breekt de steen in de nieren en de blaas als deze siroop is genomen: ‘Neem van de klonten van de stinkende pillen (3) twee maal 3,9 gram; van de pillen van Daphne mezereum 1, 3gram; maak hiervan negen of zeven pillen met de siroop die acetolus de radiribus heet’. De volgende dag: ‘Neem likkepot dulcis dyalacca om aan te sterken’. Tegen blaren van binnen en van buiten drink je het sap van alkekengi, vooral als je het sap van de vruchten drinkt is dit goed tegen de zweren van de nieren en van de blaas. (4) |
(1) Fistel =buis, een verbinding tussen twee holtes die niet normaal is in een lichaam, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (2) Roomse spica of pioen? (3) Ferula foetida. (4) Waarschijnlijk een ontsteking van genoemde organen.
8. Physalis alkekengi, L.
Algemene kenmerken.
De lampionplant is afkomstig uit midden en zuid Europa tot aan Japan. Uit de oksels van de gegolfde bladeren ontluikt een enkele en vrijwel onbetekenende bloem. De bloem is een witte ster en daaruit komt een bes die omgeven wordt door een opgeblazen rood omhulsel.
Werking.
De kelk van de alkekengi geeft aan de binnenkant een bitter sap af dat bij het openen met de vinger op de bes wordt overgedragen. Aan dit sap dankt het zijn zoetzure smaak. De vrucht is eetbaar. Deze wordt gekonfijt of met azijn ingelegd en als dessert gebruikt. Het sap zou verkoelend en pijnstillend werken en tevens urinedrijvend. ‘Als je de krieken of vruchten inneemt opent het de verstopping van de lever en van de nieren en zuiveren de blaas en maken water en daarom zijn ze zeer goed tegen de geelzucht, pijn en smart in de lenden en van de blaas en diegene die hun water niet kunnen lozen of die hun water zeer snijdt’. (1)
Etymologie .
Physalis, het Griekse phusa betekent een ‘blaar’. In het Latijn wordt de plant vesicaria genoemd, naar vesica, een ‘blaar’ of ‘blaas’. Dit is een verwijzing naar de rode opgeblazen kelk. Ook kan de plant zo genoemd zijn omdat ze tegen blaasziektes gebruikt werd.
Alkekengi is of een Japanse naam of dit komt van het middeleeuws Latijns alkakenge dat op zijn beurt ontleend is aan het Arabische al-kakandj, a, ’de ultimate plant’, + het Perzische kakunadj, ‘nachtschade’.
Krieken over zee, ‘kers die van over zee gebracht wordt’. Boberelle, in midden Hoogduits komt Boberell voor, het ‘gebobbelde’ omhulsel? De lampionplant, Franse lanterne, Duitse Blasenkirsche naar de bloemvorm, Engelse winter cherry naar de besvrucht.
IX Reynvaen, athonasia of tanacetum, dye som hetent ameos, maer ameos es anders. Het es een cruyt daer men tsaet af in medicijnen besicht dwelc es heet ende droeg in den derden graet. Teghen pijn in den buyc uut winden, ende om te doen pissen, oeck om den vrouwen haer stonden te doen comen, ziedt reynvaen in wijn, alst van couder saken es, in water alst van heeter saken es. Sap van reynvaen met honich ghemenget doet die breede wormen in den buick (die ascarides cucurbitini heeten) die van groven flumen comen. Het suvert oock dye nieren ende die ayeren dye mezeraye heeten, daerom eest goet teghent graveel. Teghen die coupisse oft tegen die gheen die met swaerheyt pyssen, sonderlinghe reynvaen met venkelzaet, peerceelzaet, spargussaet ende saet van alkakengy met hoenich dat afghescuymt es, ghedroncken. Ghesoden reynvaen met hertstong, met senebladeren, met peerceelzaet, venckelzaet, briseus, spargus, met rosinen ende calissihout, dan met suker ghesuet, es goet teghen die quaertaen, smerghens ende tsavonts telcken een half gleesken ghedroncken. Daer na dees pillen nemende, als neemt van die vergheering der pillen die lazuli ende der pillen van rebarbe elckx ½ dragma, dyagridij (dats bereyde scamonee) III greyn, ming se met syroep van hertstonghe, makende IX pillen. Dan neemt van metridatum met wijn tsmaels I dragma oft II dragma. Teghen pleckinge (als morphea) ende doet verwe als liniditas, siedt reynvaen in water met teruwen meel en de luttel honich, ming het te gader ende striket. Roeck onder in dye moyer ontfaen van reynvaensap ghesoden met laudanum suveret die moyer. Teghen die ontsteltenis der borst ende des adems om dat etter lichtelijc uyt te spuwen, siedt reyn vaen met poyer van yreos in honich dat afghescuymt es. Reynvaen met munten ende weynich galegaen ghesoden es goet teghen walling ende omkeringhe der maghen. |
IX Reinvaarn. (Tanacetum vulgare) Reinvaarn, athonasia of Tanacetum wordt soms ameos genoemd, maar ameos is anders. (1) Het is een kruid waarvan het zaad in medicijnen gebruikt wordt. Het is heet en droog in de derde graad. Tegen buikpijnen die uit winden ontstaan zijn en om te laten plassen en ook om bij vrouwen hun stonden te laten komen kook reinvaarn in wijn als het uit koudheid komt en in water als het uit hete zaken komt. Als het sap van reinvaarn met honing gemengd is doodt het de brede wormen in de buik (die ascarides cucurbitini heten) (2) die van grove slijm komen. Het zuivert ook je nieren en de openingen die mezeraye heten, daarom is het goed tegen niergruis. Tegen aandrang tot waterlozing of voor degene die met moeite plassen is het bijzonder goed om reinvaarn met venkelzaad, peterseliezaad, aspergezaad en zaad van alkekengi met afgeschuimde honing te drinken. Gekookte reinvaarn met hertstong, sennebladeren, peterseliezaad, venkelzaad, Bruscus, asperge, rozijnen en zoethout dat met suiker gezoet is goed tegen vierde daagse (3) malariakoorts door ‘s morgens en ‘s avonds telkens een half glaasje te drinken. Daarna neem je deze pillen die van de hoop van de pillen van lazuli en de pillen van rabarber gemaakt worden, van elk een half maal 3,9 gram; dyagridij (dat is klaar gemaakte scammonia) drie maal 0, 65 gram; meng het met de siroop van hertstong en maak er negen pillen van. Dan neem je per keer een of twee maal 3,9 gram van metridatum met wijn in. Tegen plekken (zoals morfeem) en die een kleur geeft als liniditas, kook reinvaarn in water met tarwemeel en een beetje honing, meng het tezamen en strijk het erop. De rook die van onder in de baarmoeder ontvangen wordt van reinvaarn sap dat gekookt is met laudanum zuivert de baarmoeder. Tegen ontsteltenis van de borst en adem (4) en om de etter er gemakkelijk uit te spuwen, (5) kook reinvaarn met het poeder van Iris in afgeschuimde honing. Reinvaarn dat met munt en een beetje galigaan gekookt is helpt tegen het walgen en het omkeren van de maag. |
(1) Ammi majus. (2) Een soort worm die in de darm kan leven. (3) Malaria. (4) Angina. pectoris? verkramping van de kransslagaderen: pijn op de borst. (5) Longontsteking.
9. Tanacetum vulgare, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
Boerenwormkruid is een vaste plant met grote, meer dan een meter lange, holle stengel. De planten groeien rechtop en laten in juni en juli boven aan gouden bloemknopjes zien. De bladeren zijn dubbel geveerd en ingesneden in heldergroen.
Werking.
De zeer sterk geurende bladeren van boerenwormkruid werden wel in pannenkoekenbeslag gedaan om die wat meer smaak te geven. Die geur verdrijft vliegen en vlooien en als strooimiddel hield het de vliegen uit huizen en kerken. Het vlees werd er wel mee ingewreven om het zo langer goed te houden. In de 16de eeuw werd de olie ervan als middel tegen wormen gebruikt, boerenwormkruid. Het zou ook heil brengen bij ongeregelde menstruatie. In grotere dosis zou het kunnen leiden tot abortus en tot inwendige bloedingen waaraan men zelfs kan overlijden. Volgens Culpeper was vrouwe Venus zo aardig om zwangere vrouwen met de Tanacetum te plezieren want er zou geen beter kruid voor hen zijn dan dit. Volgens hem leek het wel alsof dit voor hen geschapen is. Als je het kruid kneust en op de navel legt behoedt het tegen misgeboorte. En is de baarmoeder niet zoals die moet zijn, drink dan gewoon bier met dit kruid. ‘Let those woman that desire children love this herb, it is their best companion, their husband excepted’. (6, 24)
Etymologie.
De naamafleiding van Tanacetum is onzeker. In het middeleeuws Latijn was het kruid beroemd als athanasia. Dat is het Griekse woord voor onsterfelijkheid, ‘athanasia’, maar in het oud-Frans werd het verbasterd tot tanesie (nu tanaisie) en werd zo in het Engels tansy. De lange bloei van de plant kan een reden zijn voor de verwijzing naar onsterfelijkheid. In het oud-Hoogduits van 1100 komt het woord Reyn(o)fano voor dat in het midden-Hoogduits en het Midden-Nederlands rein(e)vane werd. Het woord ’rein’ komt van reen, waarmee een groenstrook tussen twee akkers of weilanden wordt bedoeld. Dit stukje groen doet dienst als een afscheiding of grens. Een ’fan’ betekent een vaan. Samengevat staat het gewas als een vaan in een verhoging van de berm. Naar zijn varenachtige bladeren werd de naam in 15de eeuw veranderd van Reinfarn tot reinvaan.
X Dille of anetum es heet tusschen den tweeden in den derden graet, droeghe tusschen den eersten in den tweden. Als dille gebrant wort soe eest droege in den II. Het is verwandelende (dats ontbindende of verteerende) ripende apostonien ende sweeren sonderlinghe. Dillesaet gesleghen of gestoten met hoemschwortel ende swinensmeer rijpt die flumechteghe apostonien, makende dracht ende etter. Om die sweeren te droeghen: Neemt aschen van dillesaet gebrant, mingt se met die wortel van yreos, ghebroken Oly van dilsaet met dialtea gheminget gheneest die pijne der iuncturen. Dilleolye met olye van oelsaet gheminget op die slapen van den hoefde ghestreken doeghet slapen. Olye van dilzaet met olien van bitter amandelen gheminghet, lau in die oren ghedruupt gheneest dye pijn der oren, hoer vochticheyt droghende. Avicenna seet, dille saet dick gheten, flauwet tghesichte. Dillesaet es goet teghen letsel der borst van couder saken comende. Neemt V of meer vigen, legt se int sap van dille eenen nachte te weyke, dan sied se met luttel anijszaet, yspe ende calissihout in wijn, doer eenen doeck ghedaen, gheeft er af te drincken, want het doet die flumen die in dracht verkeert zijn uut spuwen. Poyer van dilsaet in supenen, vleessop oft pappen ghegheven es goet den vrouwen want het doet dat melck in die borst over vloyen. Teghen den hick, uut vervultheyden der spisen in den maghe swemmende, es dilsaet goet gheconfect. Dat selfs es oeck goet teghen stekende pijne des lichaems. Aschen van dilsaet sijn goet op die spenen van den eerse, op die swerende manliker royen ende opt gheswilder cullen. Teghen overgheven, walghinge ende teghen den hick uut couder saken es goet dilsaet met masticke ghesoden. Het is quaet dick dilsaet gheten want het verteert spma, A. m Ser. Als vrouwen in siedinge van dille sitten soe helpet teghen pijne der moyer. Dilsaet gebroken es goet den sweren die draeght oft etter hebben, want het verteert dat etterende, doeghet vleesch wassen. Avicenna, Serapio, Pandecta. |
X Dille. (Anethum graveolens) Dille of Anethum is heet tussen de tweede en de derde graad, droog tussen de eerste en de tweede. Als dille gebrand wordt dan is het droog in de tweede. Het verandert (dat wil zeggen het ontbindt of verteert) bijzonder goed rijpe blaren en zweren. Geslagen of gestampt dillenzaad dat met heemst wortel en zwijnenvet gemengd is rijpt de slijmachtige blaren en zorgt ervoor dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen. Om de zweren te drogen: ‘Neem as van verbrandt dillenzaad en meng het met de gebroken wortel van Iris’. Olie van dillenzaad dat met Althaea gemengd is geneest van de gewrichten. Dillenolie dat met olie van papaverzaad gemengd is en op de slapen van het hoofd gestreken wordt laat je slapen. Olie van dillenzaad dat met olie van bittere amandelen gemengd is en lauw in de oren gedruppeld wordt geneest oorpijn en verdroogt haar vochtigheid. (1) Avicenna zegt dat als je veel dillenzaad eet dat je dan minder kan zien. Dillenzaad helpt tegen het letsel van de borst dat uit koude komt. (2) Neem vijf of meer vijgen en leg die een nacht te weken in het sap van dille, dan kook je het met wat anijszaad, hysop en zoethout in wijn, dat doe je door een doek en geef daarvan te drinken want het laat slijm (uit de longen) die van binnen verkeerd zijn uitspuwen. (3) Het poeder van dillenzaad dat in soep, vleessap of pap gegeven wordt is goed voor vrouwen want het laat de melk in hun borsten overvloeien. Tegen hik, vanwege de volheid van het eten dat in de maag zwemt, is het goed om gekonfijt dillenzaad te gebruiken. Hetzelfde tegen stekende pijnen van het lichaam. As van dillenzaad is goed op aambeien van de aars, op de zwerende manlijke roede en op gezwollen ballen te leggen. Tegen overgeven, walging en tegen hik die uit koude zaken komt is het goed om dillenzaad dat met mastiek gekookt is te nemen. Het is een slechte zaak om veel dillenzaad te eten want het verteert sperma volgens Avicenna en Serapio. Als vrouwen in een kooksel van dille zitten dan helpt het tegen menstruatiekrampen. Gebroken dillenzaad is goed tegen zweren die vol zijn of etter hebben, het zorgt ervoor dat pusvormende ontstekingen rijpen en knappen en laat het vlees groeien. Avicenna, Serapio en Pandecta. |
(1) Suppuratieve otitis externa. (2) Bronchitis/ longontsteking. (3) Bronchitis/ tuberculose.
10. Anethum graveolens, L.
Algemene kenmerken.
Dille is een eenjarige plant die een 100 cm. hoog wordt met meestal maar een stengel. Hieraan komen fijngesneden, draadvormige bladslippen. De zachte kleur van de plant, die ligt tussen het groen en het geel van de bloemscherm, vormt een lichte waas boven de lagere bedekking. Goudgele schermen waaruit bruine en harde vruchten komen.
Werking.
Dille is al heel lang gebruikt als middel tegen gasvorming in maag en buik. Daarnaast verbetert het kruid de spijsvertering. De bladeren geven een geurige smaak aan sla en komkommer en worden ook bij vis en sausen gebruikt. Het zou door de middeleeuwse ridders gebruikt zijn om op open wonden te strooien. De vrucht bevat een vluchtige olie die in de geneeskunde wel gebruikt wordt als urine afdrijvend middel. Die olie, oleum anethi, zou antibacterieels en schimmeldodend werken, maar ook wel om de melkafgifte te bevorderen bij zogende vrouwen. ‘Het zaad in melk of bier gekookt opent de melkbuisjes van de mamklieren waardoor veel melk voortgebracht werd. Het kooksel daarvan verdrijft de buikpijnen en winden van de maag en darmen’. (2)
Etymologie.
Bij de Grieken was Anethum de naam voor de plant. Deze is afgeleid van aemi, ‘ ik blaas uit’ of ‘adem uit’ vanwege de sterke geur van de plant. Dat komt eveneens tot uitdrukking in de Latijnse naam graveolens, van gravis, ‘ zwaar’, en olere, ‘rieken’.
Dille zou een kalmerende uitwerking bezitten. Deze naam is afgeleid van het oud Noorse dilla, wat ‘sussen’ betekent. Al eeuwen wordt het kruid gebruikt om baby’s in slaap te krijgen. Een vergelijkbare naam is het Engelse dull, ‘verminderen’ of ‘verzachten’. Dill, in Duits Till of Dill, Engels dill, kan ook afgeleid zijn van delen, omdat de plant in veel takken verdeeld is. Omdat dille wordt gebruikt bij het inmaken van augurken heet het ook augurkenkruid. Pickles maakten dille beroemd, het verbetert de spijsvertering. Frans fenouil batard.
XI Eppe oft ionffrou merck es apium, welcks es heet in den I graet in den tweeden graet, so Avicenna seyt. Maer na Platearius eest heet ontrent den III ende droege in de midden van den derden graet. Hy heeft macht te ontbinden die opblasinghe ende gheswillen, te openen die verstoppinghe ende te saechten die pijne. Eppe es veelderleie als tam die in die hoven wast, ende wilt dat int wilt wast, oeck een ander esser dat int water wast. Het saet sal men in medicinen doen want in hem die meeste macht is, eppezaet ghenoemt, es goet teghen eenen stinkende mont. Oeck es eppe goet teghen verstoppinghe der lever ende der milten uut couder saken aldus gemaect: Nemet eppen saet III, hertstong, bornaidze elcx een half greyn, hant van den wortelen van acorus, van bruscus ende spargus elcx II dragma, venkelsaet, peercelsaet, elcx een dragma, dees siedt in water dat die helft versoden si ende doer eenen doeck ghedaen, versuetet met wit suker ende maect er af eenen dranck, den welcken besicht als voer int IX capittel met sine pillen ende versterckende dinghen. Teghen verstoppinge der leveren ende der milten, daer op gheleit is goet dees plaester: Neemt sap van eppe, dillezaet, hoemschwortel, minget met meyboter tsamen. Teghen den steen om hem te breken: Neempt sap van eppe, milie, steenbreeck saet, van krieken over zee, hier af maket syroep. Teghen uutvallinghe des haers: Neempt loeghe daer in ghesoden es eppe ende agherand, daer mede wasschet thoeft. Eppe sterckt ende maeckt een toeneighen der vallender sieckten, daerom seit Galenus vrouwen die kinder draghen sullent scuwen, want het ontbint die kinden daer die vrucht in den lichaem mede ghebonden es. Makende in dye vrucht apostonien ende scorftheyden. Die dye kinder sogen sullen der afwachten opdat tkint die vallende sieckte niet en crijget, noch sot en wort want het ontbint dye materie ende jaegste opwaert, die gangen der kinderen sijn nau, daerom sijn se bereet die vallende sieckten te crijghen. Eppenwortel ende venkel int sap van grisecom ende van scaerleye ghesoyen, met zuker ghesuet, es goet siroep teghen dye watersucht uut flumen. Oeck teghen dye gheelsucht uut verstoppinge. Eppe, venkelzaet, peercelsaet, milye in win gesoden es goet teghen die coupisse, doende pissen ende menstrua comen, sonderlinghe doget pissen als in die siedinge licoutripon wordt gedaen. |
XI Eppe. (Apium graveolens) Eppe of juffrouw merk is hetzelfde als Apium, die is heet in de eerste en droog in de tweede graad zoals Avicenna zegt, maar volgens Platearius is het heet omtrent de derde en droog in het midden van de derde graad. Het heeft de kracht om oprispingen en gezwellen te ontbinden, verstoppingen te openen en tevens om de pijn te verzachten. Er zijn vele eppesoorten zoals de tamme die in de hof groeit en de wilde die in het wild groeit, ook is er nog een andere die in het water groeit. Het zaad, eppezaad genoemd, moet je in medicijnen doen want dat heeft de meeste kracht, het is goed tegen een stinkende mond. Ook is eppe goed tegen verstopping van de lever (1) en van de milt die uit koude zaken komen als je het zo maakt: ‘Neem van eppezaad drie maal 0, 65 gram; van hertstong en bernagie elk een half van 0, 65 gram; een hand vol van gele lis wortels; van Ruscus en asperge, van elk twee maal 3,9 gram; venkelzaad en peterseliezaad, van elk een maal 3,9 gram; dit kook je in water totdat de helft verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet met witte suiker waar je een drank van maakt die je gebruikt zoals eerder in het negende kapittel is beschreven met zijn pillen en versterkende dingen’. Tegen verstoppingen van de lever (2) en van de milt leg je er deze pleister op: Neem het sap van eppe, dillenzaad en heemstwortel en meng het tezamen met meiboter. Tegen de steen om die te breken: ‘Neem het sap van eppe, duizendblad, steenbreekzaad en krieken over zee, hiervan maak je een siroop’. Tegen het uitvallen van het haar: ‘Neem loog en daarin kook je eppe en averone en daar mee was je het hoofd’. Eppe sterkt en maakt een geneigdheid tot de vallende ziekte, (3) daarom zegt Galenus dat vrouwen die kinderen dragen dit moeten vermijden want het ontbindt de stof waar de vrucht in het lichaam mee gebonden is. Het maakt in de vrucht blaren en schurft. Diegene die hun kinderen zogen zullen moeten afwachten of hun kind de vallende ziekte krijgt of gek wordt want het ontbindt hun materie en jaagt die opwaarts omdat de gangen van de kinderen nauw zijn, daarom zijn ze bevattelijk om de vallende ziekte te krijgen. Eppewortel dat met venkel in het sap van aardrook en van Salvia sclarea gekookt en met suiker zoet gemaakt wordt is een goede siroop tegen waterzucht die uit slijm komen. Ook tegen geelzucht die uit verstopping (4) komt. Eppe, venkelzaad, peterseliezaad dat met duizendblad in wijn gekookt wordt is goed tegen aandrang tot waterlozing (5), het laat plassen en de menstruatie komen, vooral laat het plassen als in het kooksel licoutripon wordt gedaan. |
(1, 2, 4) Galstenen? (3) Epilepsie. (5) Urineweginfectie.
11. Apium graveolens, L. (sterk geurend)
Algemene kenmerken.
Eppe of selderij is een tweejarig kruid met een gevoorde en vertakte stengel. De bladeren zijn glimmend, gelobd of drievoudig gedeeld. De witte bloemen staan in eindstandige of okselstandige schermen, van juni tot september.
Werking.
De zaden van selderij leveren een vluchtige olie die voor likeur, parfum en zeep gebruikt worden, ook voor het kruiden van voedingsmiddelen. Een extract van de zaden wordt wel voor medische doeleinden gebruikt. Omdat het veel keukenzout bevat werkt het gunstig op blaasziektes en nierziektes. Het wordt beschreven als werkzaam tegen reuma, bronchitis en zou gunstig op koorts werken. Het was een aan de goden van de onderwereld geheiligde plant van treur en tranen. Bosjes selderij werden bij de Romeinen op lijken gelegd. Bij het dodenmaal was selderij een overheersend kruid. Van een op stervend liggend iemand zei men dan ook ‘apio indiget’, ‘hij heeft selderij nodig’ (2, 24).
Etymologie.
Apium is afgeleid van apon: een Keltisch woord voor ‘water’, een waterplant. De naam verbasterde van Apium (eigenlijk een plant die door de bij (apis) bij voorkeur bezocht wordt) tot het Midden-Nederlands eppe en midden-Hoogduits Eppe.
Jonkfrou merck en merck heette het vroeger ook in Duitsland. Waarschijnlijk stamt dit woord van merk, ‘de gemerkte’ wortelknol. Vervolgens zal het wel Juffrouw merk genoemd zijn omdat de vrouwen het gebruikten.
Onze naam selderij, de Duitse Sellerie en Engelse celery stammen uit het Franse celeri uit de 17de eeuw. Dit op zijn beurt is ontleend aan het Italiaans selleri, dat weer afkomstig is van het Latijnse selinum en deze weer van een Griekse naam voor de plant, selinon.
XII Bivoet of arthimesia es een cruyt, dat heet ende droge in den derden graet es, soe Plaetearius seet. Het heyt mater herbarum (dats moeder der cruden) waer af die groen bladeren sijn van meester macht. Bivoet opent seer, daerom eest goet teghen verstoppinghe der lever ende der milten uut couder sakeen alst men met hertstonghe ende met lutter alsen in wijn siedet ende dan met suker suet. Als men daer toe doet luttel bloemen van santorie so eest goet teghen die gheel vrou uut ghebreck der milten. Dye cruden die daer nae de cleering bliven sal men op die milte legghen al lau, dit self es oec goet teghen dye verheffinghe der milten. Om die stonden te doen comen ende den doden lichaem te verdriven: Maeckt een badt van water daer bivoet, laurierbladeren ende reynvaen in ghesoden es, daer in doet se sitten, of neempt een sponcie dout se daer in ende legtse op dye moyer. Bivoet met laurierbladeren in olye van noten oft van oliven ghesoden, dan daer mede die moyer ghepessariseert doet die stonden comen. Teghen tenasmonen (dats appetijt van sciten sonder yet te connen doen die uyt couder saken compt) leght Griex peck op die colen ende dien asem sal die sieck van onder al den eers ontfaen, dan warmt bivoet in wijn ende lechten op enen molesteen daer die sieck op sidt, want het es geproeft. Teghen onvruchtbaricheyt uut vochticheyden, pulveriseert bivoet met scafelinghe van yvoren ende hertshoren met nootmuscaten ende honich ghemingt, dit drincket met wijn daer bivoet in ghesoden es, Pandecta et Platearius. Want waert onvruchtbaricheyt van droechten, soe soude scaden, dit sal men kennen daerbi of si vet is of magher. Daerna sal men se bayen ende met sponcien daer op douwen, soet voergheseyt is, ende pessariseren. Poyer van bivoet ende van doye netelen es goet teghen apostonien die glandines heeten die omrent den aers oft die oren comen, maer eerst sal men se op slaen, dan het poyer dair op leggen. Bivoet in huys gheleet ende gheroeckt veriaghet die duvelie. Ende op den voet geleet, als si gestoten is, mit smeer gemingt, verdrijft se die pijne der voeten van gaen comende. |
XII Bijvoet. (Artemisia vulgaris) Bijvoet of Artemisia is een kruid dat heet en droog is in de derde graad volgens Platearius. Het wordt Mater Herbarum genoemd. (dat is de moeder van de kruiden) Daarvan hebben de groene bladeren de grootste kracht. Bijvoet opent zeer, daarom is het goed tegen verstoppingen van de lever (1) en van de milt die uit koude zaken komen (2) als je het met hertstong en met wat alsem in wijn kookt en dan met suiker zoet maakt. Als je daar nog wat bloemen van santorie bij doet is het goed tegen geelzucht als gevolg van miltziekte. De kruiden die na de zuivering achter blijven moet je lauw op de milt leggen, hetzelfde is ook goed tegen opheffing van de milt. Om de stonden te laten komen en de dode vrucht te verdrijven: ‘Maak een bad van water waar bijvoet, laurierbladeren en reinvaarn in gekookt zijn, daarin moet ze zitten of neem een spons doe het daarin en leg dit op de baarmoeder’. Bijvoet die met laurierbladeren in olie van noten of van olijven gekookt zijn en als het daarmee in de baarmoeder als een pessarium gezet wordt laat het de stonden komen. Tegen tenasmonem (dat is graag naar toilet willen zonder te kunnen dat uit koude zaken komt) leg Grieks pek op de kolen en die damp moet de zieke van onderen in de aars ontvangen, dan warm je bijvoet in wijn en leg dit op een molensteen waar de zieke op zit, want het is bewezen. Tegen onvruchtbaarheid die uit vochtigheid ontstaan is verpulver je bijvoet met het schaafsel van ivoor en hertshoren, meng het met nootmuskaten en honing en drink dit met de wijn waar bijvoet in gekookt is, Pandecta en Platearius. Als de onvruchtbaarheid van droogte komt dan zal dit schadelijk zijn, je kunt dit herkennen of ze vet (3) of mager is. Daarna moet ze een bad nemen en met een spons erop duwen, zo het net verteld is, en een pessarium zetten. Het poeder van bijvoet en van dove netelen is goed tegen klieren die glandines heten die rond de aars of de oren komen, maar eerst moet je er op slaan en dan het poeder erop strooien. Als je bijvoet in huis legt en rookt verjaagt dit de duivels. En als je het op de gekneusde voet legt maar dan met wat smeer gemengd verdrijft het de pijn van de voeten die van wandelen komt. |
(1) Galstenen. (2) Stenen. (3) Vette mensen zijn minder vruchtbaar.
12. Artemisia vulgaris, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
Bijvoet is een bossig vertakt plantje van ongeveer een meter hoog. Het geveerde blad is aan de bovenkant donkergroen en aan de onderkant witviltig. De talrijke, langwerpige, bruingele en kleine bloemkorfjes vallen vrijwel niet op. Deze plant komt algemeen voor langs de wegen.
Werking.
‘Bijvoet die in water gekookt is is zeer goed voor de vrouwen om daar op of in te zitten in een bad of zweetkuip want als het op die manier gebruikt wordt dan laat het bij de vrouwen hun menstruatie komen en drijft de moederkoek en de dode vrucht af.’(1)
Etymologie.
Waarschijnlijk is de plant zo genoemd naar de Griekse Godin Artemisia, de dochter van Zeus en Leto, de godin van de kuisheid, geboorte en jacht. De reden daarvoor is de gunstige werking op vrouwenziektes en zijn vele geneeskrachtige eigenschappen. (In christelijke tijd werd Artemis vervangen door een van de H. Margareta ‘s’, meestal de H. Margareta van Antiochië)
Bijvoet, de Duits Beifuss, werd vroeger dan als middel tegen vermoeidheid bij de voeten gelegd, of men stopte bijvoet in de schoenen en maakte daardoor de voet onvermoeibaar. Zo zegt Plinius al dat een reiziger geen vermoeidheid (artemes) zal voelen als hij een takje van bivot in zijn schoenen heeft. Volgens hem zouden de Romeinse soldaten de weg naar Zwitserland gemakkelijk hebben afgelegd omdat ze bijvoet in hun sandalen hadden. De Griekse (ook Latijnse naam) Artemisia wordt overigens door sommigen afgeleid van artemes, ‘fris’ of ‘gezond’, want de voetganger die bijvoet draagt blijft onvermoeid. (22) Het vermoeidheidsgevoel wordt veroorzaakt door het warm worden van onze voeten. Voor ons gevoel gaan onze voeten gloeien en steken. De bijvoetbladeren bevatten een vluchtige olie die, als deze met warme voeten in aanraking komt, verdampt en zo de warmte afvoert, een soort eau de cologne. Verder werkt de olie gunstig op het lichaam en heeft deze een opwekkende werking. Het geloof dat men op reis niet vermoeid werd als men de plant aan het been bond, zal bijgedragen hebben tot de vervorming van het Midden-Nederlands biuot, ongeveer halfweg de dertiende eeuw, tot bivoet en tenslotte tot bijvoet. Engelse mug wort en Franse herbe de Saint-Jean.
XIII Sarasine oft lange hoelwortel oft aristologia longa. Holwortel es tweederley als lang hoelwortel ende ronde hoelwortel. Dye welcke beyde sijn heet in den eersten graet, droege II. Sommege segghen dat si heet sijn in den III, droege in den II. Lange hoelwortel is afdroghende ende verwermende in sijnre kracht, daerom eest goet in dye sweeren om daer dat vleesch in te doen wassen. Als dat poyer der langer hoelwortel met poyer van yreos ghemenghet wort, soe heelet dye sweeren. Teghen ghebreck in den azem als asma uut vochticheyt: Neemt die II deel langher hoelwortel, een half greyn, deel ganciaen ende lutter poyer van yreos, maeckt er af met afghescuimt honich een electuarium, beseghet als ghy wilt. Poyer hyer af in sap van ruten oft munten mit honich ghemenget, gheft tseghen fenijnen ende fenijninghe beten. Poyer deser langher hoelwortel bijtet doer vleesch af in wonden ende fistelen als men een wieke maeckt ende met honich bestrijct dan dat poyer daer op stroyt so in de fistile stect. Om de doye vrucht ende levende met vellekin, daer de vruecht in leet, quijt te worden, sied lange hoelwortel met peper ende mirre daer af nempt. Van buten siedet in wijn lange hoelwortel daer douet in ende uut een sponcie ende legse op de moyer. Oeck siedt dese wortel met mirren ende peper in olie maect er af pessarium (dats een manier in die moyer als de clisteer in den ers es). Tpoyer deser wortel met de wortel van yreos ende diptamus ende honich te gader ghemingt in een manier van salven gemaect trect uut dat int lijf oeck in wonden of in zweren steckt. Teghen de vallende siecte, uut grove humoren, es goet water gedroncken daer dese wortel in ghesoden es. Oeck eest goet tegen asma uuyt gheliken humoren. Hoelwortel, die lanck heet, ghestoten met huemschwortel, met olien ende zwijnensmeer ghemingt ende op vertrockenen leen, (dat sijn gespasmeerde) ghestreken es boven alle medicine goet. Dese wortel in huus geweckt veriaecht duvelie ende de duvels. Pandecta, water daer lange hoelwortel in gesoden es gedronke is goet tegent fleerlijn in den voet. |
XIII Sarasine. (Aristolochia longa) Sarasine of lange holwortel of Aristolochia longa. Van holwortel zijn er twee soorten, zowel een lange en een ronde holwortel (Corydalis cava). Beide zijn heet in de eerste graad en droog in de tweede. Sommige zeggen dat ze heet zijn in de derde en droog in de tweede graad. De lange holwortel is afdrogend en verwarmend in zijn kracht, daarom is het goed om het in zweren te doen om het vlees er in te laten groeien. Als het poeder van de lange holwortel met het poeder van Iris gemengd wordt dan heelt het zweren. Tegen ademgebrek zoals astma uit vochtigheid: ‘Neem twee delen van de lange holwortel, een half van 0, 65 gram, en een deel gentiaan met wat poeder van Iris, maak er met afgeschuimde honing een likkepot van en gebruik het als je wilt’. Het poeder hiervan dat in het sap van ruit of munt en met honing gemengd is helpt tegen gif en venijnige beten van ongedierte. Het poeder van deze lange holwortel bijt door het vlees heen in wonden en lopende gaten, (1) als je een verband maakt en dit met honing bestrijkt en daar het poeder op strooit en het zo in lopende gaten steekt. Om de dode vrucht en de levende met de moederkoek waar de vrucht in ligt kwijt te raken, kook de lange holwortel met peper en mirre en dit neem je in. Voor de buitenkant kook je de lange holwortel in wijn, daarin doe je een spons en leg die op de baarmoeder. Ook kun je deze wortel met mirre en peper in olie koken en er een pessarium van maken (dat is hetzelfde in de baarmoeder als het klysma in de aars is). Het poeder van deze wortel dat met de wortel van Iris, dictamnus en honing tezamen gemengd en als een soort zalf gemaakt is trekt uit je lijf wat in wonden of in zweren steekt. Tegen vallende ziekte die uit grove levenssappen komt is het goed om water te drinken waar deze wortel in gekookt is. Ook is het goed tegen astma uit gelijke levenssappen. De lange holwortel die gestampt is met heemstwortel en met oliën en zwijnenvet gemengd en op vertrokken leden (dat zijn spierkrampen) gestreken is is een van de beste medicijnen. Als de wortel in huis geweekt wordt verjaagt deze kwade geesten en duivels. Volgens Pandecta helpt het als je het water drinkt waar de lange holwortel in gekookt is tegen jicht in de voet. |
(1) Fistel =buis/verbinding tussen twee holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker.
13. Aristolochia longa, L. (lang. De wortel)
Algemene kenmerken.
Aristolochia heeft lichtgele bloemen die met bundels recht op staan in de bladoksels. Het onaangenaam ruikende kruid heeft rechtopstaande, onvertakte en heen en weer gebogen stengels waaraan ronde bladeren zitten met een hartvormige voet.
Werking.
‘Zowel de ronde als de lange en met mirre en peper ingenomen of ook van onderen gezet maakt dat de stonden, moederkoek en dode vrucht afschiet en reinigt de baarmoeder van haar vuiligheid. De soorten van Aristolochia of baarwortel omdat zij gemakkelijk laten baren’. (2) De plant bezit de stof aristolochine dat werkzaam is tegen bloedingen. Het kruid zou alle kwade geesten verdrijven. ‘Is het dat een jong kind bedroefd is, men zal het beroken met oosterlucey en het zal blij worden en genezen, de kwade geest is dan verdreven’. (2)
Etymologie.
Aristolochia, is afgeleid van het Griekse aristos, ’best’ of ‘uitmuntend’, en locheia, ‘geboorte’, of van lochos, ‘kraamvrouw’. Deze afleiding is gebaseerd op zijn vermeende medische eigenschappen. De familie waartoe de plant behoort, de Aristolochiaceae, heet dan ook geboortekruidfamilie omdat deze de bevalling zou bevorderen. Ook de bloemvorm werkt aan het ontstaan van de naam mee, de doorsnede ervan doet denken aan een ongeboren kind in de baarmoeder. Het heet letterlijk, ‘de beste voor een wieg’. Een andere naam voor de plant is pijpbloem, de bloem lijkt bij veel vormen op die van een pijp, niet bij deze vorm, de naam is voor deze plant dan ook verkeerd gekozen, wordt en werd ook wel holwortel genoemd. Zie hiervoor het volgende kapittel.
In het verleden werd de Aristolochia ook wel saracynscruyt genoemd, het Duitse Saracenkraut, en het Engelse sarrasine. Dit komt omdat het door kruisvaarders meegenomen is, de Arabieren waren voor hen Saracenen. Volgens van Beverwijck; ’Omdat de bloemen een omgewrongen of gedraaide sarasijns hoed schijnen te gelijken’.
XIIII Ronde hoelwortel is van der selver macht als lange hoelwortel in hitten ende droechten. De wortele der ronder is zonderlinge der medicinen nut. Sy heeft macht te ontbinden, te verteren ende uut de driven. De wortele sal men eer si blomen heeft vergheren. De wortel der ronder hoelwortelen es machtegher dan der langher in te ghenesen want si subtiliseert meer, daerom in allen is de ronde hoelwortele crachtiger dan de lange. Pandecta seyt in wat wonden oft ontsteltheyen willen wi de grove humoren sterckxt subtijl maken, daer es die ronde hoelwortel de best. Tegen scroftheye conficeert dat poyer der ronder hoelwortelen met den sap van partike ende van grisecum met weynich van aloe, epatici, met levende calck ende met olie van bayen, minghet te gader. Poyer der ronder hoelwortelen met honich ghemingt in wonden ghedaen bijt af dat doot vleesch sonderlinge in lopende gaten. Tegen de vallende siecte ende dat fleerfijn. Neemt II deelen der ronder hoelwortelen, gebroken, beversijn een deel, levende soltere ende euforbij elcx een ½ deel, minghet te gader met olie van beversijn ende met was, maect er af salve, dier strijcket wat op den cnocht, te weten achter aent fas van boven neerwert. Wijn daer dese ronde hoelwortel in gesoden es ende wil nardus met jouffrou merck ende gedroncken doet den vrouwen stonden comen, verdrivende de levende ende dode vrucht met dat velleken daer si in rust. Pessaria hier af gemaect met honich ende mirre is toet selve goet. Teghen asma is goet wijn ghedroncken daerin gesoyen es ronde hoelwortel, yspe, calissihout. Tpoyer deser wortel, niet poyer van aloe en levende calck met honich gemingt es goet tegen cankerechtige sweren in den nose. Ronde hoelwortel is bat genesende pijn die in den ganck der spiriten oft asem compt uut verstoppende humoren dan die langhe. Poyer der ronder hoelwortel met honich is goet tegen corruptie in den mont aent tantvleesch ende tkinnebacken. Poyer dese met poer van diptamus ende honich te gader trect den doerne uut want dese ronde wortel heeft macht af te droghen, te subtileren, te dunnen ende aen te recken, synde in desen sterker, al es die lange in stinckende wonden oft sweeren beter want si meer afdroget. Serapia, Platearius, Pandecta. |
XIIII Ronde holwortel. (Corydalis cava) Ronde holwortel is van dezelfde kracht als de lange holwortel in hitte en droogte. De wortel van de ronde is bijzonder goed als medicijn. Hij heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en uit te drijven. De wortel moet je verzamelen voordat hij bloeit. De wortel van de ronde holwortel is krachtiger dan de lange in het genezen want het verfijnt meer, daarom is in alles de ronde holwortel krachtiger dan de lange. Pandecta zegt dan ook dat in elke wond of ongesteldheid de grove levenssappen zo sterk mogelijk verfijnd moet worden, daarom is de ronde holwortel de beste. Tegen schurft meng je het poederachtige mengsel dat samengesteld is uit het poeder van de ronde holwortel, het sap van zuring en aardrook en wat Aloë epatica en ongebluste kalk en olie van laurierbes. Het poeder van de ronde holwortel dat je met honing mengt en in de wonden doet bijt het dode vlees af, vooral in lopende gaten. Tegen vallende ziekte en jicht. ‘Neem twee delen van de gebroken ronde holwortel; van bevergeil een deel; levende zwavel en Euphorbia, van elk een half deel; meng het tezamen met olie van bevergeil en met was en maak er een zalf van, die strijk je wat op de ruggengraat, te weten achter aan het nekhaar van boven naar beneden’. Wijn waar deze ronde holwortel met Asarum en selderij in gekookt en gedronken is laat bij de vrouwen hun stonden komen, het verdrijft de levende en dode vrucht met de moederkoek waar het in rust. Een pessarium die hiervan gemaakt is met honing en mirre is tegen hetzelfde goed. Tegen astma is het goed om de wijn te drinken waarin de ronde holwortel met hysop en zoethout in gekookt is. Het poeder van deze wortel dat met het poeder van Aloë en levende kalk in honing gemengd is goed tegen kankerachtige zweren in de neus. De ronde holwortel is beter om pijn die in de gangen van de geest of adem komt vanwege verstoppende levenssappen te genezen dan de lange. Het poeder van de ronde holwortel is met honing goed tegen bederven in de mond, aan het tandvlees en de kin. Het poeder hiervan dat met het poeder van dictamnus en honing tezamen gemengd is trekt dorens uit want deze ronde wortel heeft de kracht om af te drogen, te verfijnen, te verdunnen en aan te trekken, het is hierin sterker, al is de lange in stinkende wonden of zweren beter omdat het meer afdroogt. Serapio, Platearius en Pandecta. |
14. Corydalis cava, Schweigg & Koerte. (hol)
Algemene kenmerken.
De holwortel bloeit in het vroege voorjaar van maart tot mei. De twee binnenste kroonblaadjes zitten met de top aan elkaar en vormen een helm, vandaar dat de naam helmbloemachtige ook bestaat. De plant heeft zachte, dubbel samengestelde bladeren die na het afplukken spoedig verwelken.
Werking.
‘Boontjes holwortel of Aristolochia Fabacea en Radix cava. Het kooksel van de wortels laat zweten, laat wateren, en verwekt de vrouwenvloed, daarmee gorgelen verdrijft het de keelgezwellen en stinkende adem, rot tandvlees en zuivert rotte zweren als een waswater gebruikt’. (2)
Etymologie.
De naam Corydalis kan van het Griekse korydalis, ‘leeuwerik’ komen. De soortgelijke Duitse naam is Lerchensporn, de Engelse larkspur en de Franse pied d'alouette. Bij ons komt ook de naam vogeltje op een kruk voor omdat de bloem op een stengeltje staat. Een andere mogelijkheid is dat de naam ontleend is aan het Griekse korys, ‘helm’, de bloemvorm, vergelijk onze naam helmbloem.
Holwortel, omdat de knolvormige wortelstokken in de bloeitijd komvormig zijn uitgehold.
XV Wilde nardus of asarum es heet ende droge in den derden. Het opent, het verteert, droget of het verwermt met couwe leden.Genesende alle pijnen van binnen, het doet den stonden den vrouwen comen, het doet pisse, die mitsgrove flumen verhouwen is lossen, daerom eest goet den watersuchtigen purgerende hem bij der pisse aldus: Neemt asarum, reijnvaen, de wortel van acorus elcx ½ hant brusci, spargi, venbelsaet, petercelisaet, mili, elck ½ uncie, grisecum ½ hant, seveblayeren, rosinen elckx een ½ oncie, stoot se te gader, dan sied se in wijn ende water, elck I pont met witte wijn, eeck I unche, tot dat derdendeel versoyen is, daer nae claret doer eenen doec ende suetet met suker. Desen syroep sal men tsmergens ende tsavens nemen so et voer van ander syropen is geseit. Als dezen syrope al uut es: Neemt van den clonten der pillen rebarben, van grisecum ende van mesereon (deser drierhande pille in Latyn coconidinum heet) mingt tsamen met syrope van grisecom ende maect af VII of IX pillen. Des ander daechs neempt dijalacca of dyacostum om te stercken. Alle dese sijn goet tegen verstoppinge der leveren, der melten ende teghen dye gheelsucht (of gheel vrow) uut couder saken. Dits ock goet tegen die artetike, teghen sciacica (dats pijn in de hope). Asarum reijnt weinich den lichaem so elleborus. Avicenna, asarum in honich water ghesoyen doeget self. Galenus in den VI der simpelder medecinen int cap. van asarum seyt dat die wortel es te verstaen als men van asarum seit ende si es van meest macht, si heeft de selve macht die acorus heeft. Pandecta, asarum in medicinen der oghen ghedaen subtileert den roec der ogen, daerom claret ghesiechte. Oec in most gesoyen den watersuchtigen gegheven ende den geelsuchtegen ist goet. Met hertstongen ende seveblayeren in wijn gesoyen es goet tege ou cortzen, als quartenen, want het opent verstoppinge der lever ende der milten, ghenesende hoer heetheyt. In wijn ghesoyen vermeerdert sperma. Om te purgeren mit er toe keeswey met honichwater. Johannes Mesue, olie daer af met laudanum op die knochten achter omtrent den fasse gestreken hebt in die cortzen uut verstoppige. |
XV Wilde nardus. (Asarum europeanum) Wilde nardus of Asarum is heet en droog in de derde graad. Het opent, het verteert, het verdroogt en het verwarmt de koude leden. Het geneest alle pijnen van binnen, het laat de stonden bij de vrouwen komen, het laat plassen en wat vanwege de middelmatige slijm afgesloten is geweest lossen, daarom is het goed voor de waterzuchtige, het laxeert de plas als je het zo neemt: ‘Neem Asarum, reinvaarn en de wortel van gele lis, van elk een halve hand vol; Ruscus, asperge, venkelzaad, peterseliezaad en duizendblad, van elk een halve ons; van aardrook een halve hand; van zevenblad (1) en rozijnen elk een halve ons; stamp het tezamen, kook het dan in wijn en water, van elk een pond; witte wijn en azijn een ons totdat het derde deel verkookt is, daarna zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker’. Deze siroop moet je ‘s morgens en ’s avonds nemen zoals het voor van andere siropen gezegd is. Als deze siroop op is: ‘Maak van de voorraad pillen van rabarber, van aardrook en van mezereon (deze drie soorten pillen die men in Latijn coconidinum noemt) meng het tezamen met siroop van aardrook en maak er zeven of negen pillen van’. De volgende dag neem je dijalacca of sap van Costus om te aan te sterken. Deze zijn allen goed tegen verstoppingen van de lever (2), van de milt en tegen geelzucht (of gele vrouw) die uit koude zaken komt. Dit is ook goed tegen arthritis/artrose, (3) en tegen ischialgie (dat is pijn in de heup). Asarum reinigt het lichaam weinig zoals Helleborus het doet. Maar Avicenna zegt dat als Asarum in honingwater gekookt wordt ze hetzelfde doet. Galenus zegt in het zesde boek van enkelvoudige medicijnen in het kapittel van Asarum dat de wortel wordt bedoeld als je over Asarum spreekt, die is van de grootste kracht, het heeft dezelfde kracht als gele lis. Pandecta zegt dat als Asarum in de oogmedicijnen gedaan wordt het de rook van de ogen verfijnt, (4) daarom heldert het gezicht op. Ook in most gekookt en het de waterzuchtige gegeven is het goed, zo ook de geelzuchtige. Met hertstongen en zevenblad (5) in wijn gekookt is het goed tegen oude koortsen als de vierdaagse malariakoorts (6) want het opent de verstoppingen van de lever (7) en van de milt en geneest haar heetheid. In wijn gekookt vermeerdert het sperma. Om te purgeren voeg je er kaaswei met honingwater bij. Volgens Johannes Mesue heft olie van deze plant die met laudanum op de ruggengraat achter omtrent het nekhaar gestreken wordt de koorts op die van verstoppingen komen. |
(1,5) Aegopodium podagraria. (2, 7) Galstenen? (3) Gewrichtspijn. (4) Staar. (6) Malaria.
15. Asarum europaeum, L. (uit Europa)
Algemene kenmerken.
Mansoor heeft vele donkere bladeren die elk op hun eigen stengel staan en ronder en groter zijn dan viooltjesbladeren. Het blad is vetglanzend, niervormig of oorvormig en altijdgroen. Daaronder zitten de bruinachtige paarse bloemen in mei. De bruin/purperen wortelstok kruipt aan de oppervlakte.
Werking.
De wortels zijn wat zoetachtig in geur en lijken wat op nardus, vooral als ze droog zijn. Ze hebben een scherpe, maar niet onaangename smaak en smaken peper/kamferachtig. ‘Mansoren zijn geheel fijn van delen, openen de verstopte milt en lever, verdrijven haar verharding, genezen de geelzucht en helpen tegen de langdurige koortsen’. (2) De gepoederde bladen worden als snuif gebruikt en zouden goed zijn tegen hoofdpijn. De stof van de wortel bevordert het niezen, werkt braak verwekkend en purgerend en zou nadelig zijn voor zwangere vrouwen.
Etymologie.
Asarum komt van Grieks a, ‘niet’, en saron, ‘vrouwelijk’. De reden kan zijn dat het gewas te giftig is voor zwangere vrouwen. Een andere mogelijkheid is dat het komt van Griekse ase, ‘walging’. Mogelijk vanwege de geur heeft het iets van doen met de beroemde nardus, vergelijk de Duitse naam Wilde Narde, Franse nard sauvage en Engelse wild spikenard.
Mansoor is zo genoemd naar de vorm van de bladen.
XVI Milde of melde of atriplex is cruyt dat nat maeck in den II ende vercoelt in den iersten, het verdwijnt wenich ende is goet teghen heete apostonien als erisipila int beginsel of in dat ende. Tegen dwelck alst verherdt ende vercoelt es wilde milt best. Teghen die gheelvrou van verstopping der leveren oft der milten uut heeter sake, siedt mildsaet ende endivie, hertstongen met water, dan doet er in suker als voer. Als mild met wermoes en mercuriael gesoyen wordt dan morwet den lichaem. Milde met hoemsch wortelen in water ghesoyen daer af een plaester ghemaect ende op heete apstonien geleit doet se verdwijnen. Mildsaet in radijswater met weinich sofferaens gemingt soberlijck lau een goet deelken ghedroncken al lau doet walgen, ende niet alleen dat, maer oec doeget cacken, iae tsap van mild alleen II of III drachma doet spouwen ende scijten, Serapio. Mild, donderbaert, ghestoten met eec, is goet op theylich vier geleit . Mild met honich gewreven op dat fleerzijn in de voet gedaen geneest fleerfijn . Die blayers van mild geeten in vleessop of wermoes verdrijven pijn der blazen. Met beten ende mercuriael geten doot de scerpe cortzen. Met wormcruyt gemingt verdrijft de wormen. Gheeten is goet tsegen dissinteriam (dats velling der dermen). Milde, gestoten met hoemschwortel, op de moyer gheleet saecht de pijn der moyer. Mild rou of gecoeckt dertoe hoemsch wortel, saet van fenigrieck ende lisaetsaet met wenich boteren gestoten geneest alle hertheit. Sap van mild met honich ghemingt is goet tsegen de pijn der nagelen, zonder zweren. Milde die in de hoven wast is couder dan dye int wilde wast, daerom gestoten met eeck opgeleit es goet den aposto van bloye, ende in wermoes ghesoyen vued wel den geelsuchtegen en hete leveren. |
XVI Melde. (Atriplex hortensis) Milde, melde of Atriplex is een kruid dat vochtig maakt in de tweede en verkoelt in de eerste graad, het verdwijnt weinig en is goed tegen hete blaren als erisypelas (1) in het begin of op het eind. Tegen diegene die verhard en koud zijn is de wilde melde het beste. (2) Tegen geelzucht, vanwege opstopping van de lever of van de milt uit hete zaken, (3) ‘kook melde zaad, andijvie en hertstongen met water, dan doe je er suiker bij zoals (voor eerder) beschreven is’. Als melde met warme groente en bingelkruid gekookt wordt dan vermurwt ze het lichaam. Als melde met heemstwortelen in water gekookt en daarvan een pleister gemaakt en op hete blaren gelegd wordt laat het die verdwijnen. Meldezaad dat in radijswater met wat saffraan gemengd wordt waarvan matig lauw een goed deel gedronken wordt laat walgen en niet alleen dat, maar het laat ook schijten, ja, als je twee of drie maal 3,9 gram van het meldesap neemt laat het spuwen en schijten volgens Serapio. Melde en donderbaard die met azijn zijn gestampt is goed om op het heilig vuur te leggen. Leg melde die met honing gewreven is op de jichtzijde van de voet, het geneest jicht. Als je de bladeren van melde in vleessap of warme groente eet verdrijft het de pijn van de blaas. Melde dat met biet en bingelkruid tezamen gegeten wordt doodt scherpe koortsen. Met wormkruid gemengd verdrijft het wormen. Gegeten is het goed tegen dysenterie (dat is de afschaven van de darmen) Gestampte melde die met heemstwortel gemengd op de baarmoeder gelegd wordt verzacht de menstruatiepijn. Melde, rouw of gekookt waar heemstwortel bij gedaan wordt dat met het zaad van fenegriek en lijnzaadzaad in wat boter gestampt wordt geneest alle hardheid. Het sap van melde dat met honing gemengd is is goed tegen nagelpijn zonder zweren. (4) De melde die in de hoven groeit is kouder dan die in het wild groeit, als die dan gestampt met azijn en opgelegd wordt helpt deze tegen bloedblaren en in warme groenten gekookt is het nuttig voor zowel geelzuchtige als hete lever. (5) |
(1) Een vorm van ontsteking. (2) de wilde is mogelijk een Chenopodium soort. (3) Ontsteking. (4) Paronychia/omloop. (5) Hepatitis.
16. Atriplex hortensis L. (van de tuin)
Algemene kenmerken.
De tuinmelde is een eenjarige, lage plant met succulente bladeren.
Werking.
Deze vorm van de tuinmelde is eetbaar en wordt meestal als een soort spinazie gekweekt onder de naam Franse spinazie, omdat het in Frankrijk veel gekweekt werd De zaden werden wel als grutten gegeten. ’Overvloedig aan de wegen groeit en wordt weinig voor moeskruid gebruikt hoewel het anders mede een goed moeskruid is, verkoelt, bevochtigt en maakt de buik week.’ (2)
Etymologie.
Atriplex is afgeleid van het Grieks, of wel van atraphaxis, ‘spinazie’, of van ater, ‘zwart’, en plexus, ‘samenvlechten’, vanwege de donkere kleur en vorm van sommige soorten.
De naam tuinmelde is hetzelfde als het Duitse Gartenmelde. Soms ook heet de plant melganzenvoet omdat de bladeren een gelijkenis vertonen met de poten van een gans. Mel heeft dezelfde stam als meel en betekent malen en vandaar stuiven. Mogelijk is dit een verwijzing naar de witviltige, melige beharing of omdat de zaden vermalen werden. Engels arach en Frans arroche komt uit Latijn atriplic-em en dit uit Grieks atraphaxus.
XVII Calfsvoet of aaron of aron of iarcus es heet ende droghe in den iersten graet Pandecta seet, mer Platearius seit dat heet ende droge es in den derden. Het heeft macht tontbinden, te laxeren, te dunnen en af te drogen. Met den sap van calfsvoet met laudanum ende mirre maect men een pessarium in de moijer om de stonden te doen comen. Een plaester van calfsvoet ende comijn in wijn gesoyen ende gemeyn olye es goet op de opblasing of opheffinge de oren. Tseghen de spenen is goet calfsvoet, al heel, dat cruyt ende wollecruyt in wijn en water gesoyen der in geseten. Oec ist goet tegen ficus (dat zijn swerende hertheijen omtrent den ers). Dat cruyt es oec goet gestoten met out smeer gemingt, heet opgeleit, tegen cou apostonien. Tegen scrofulas (dat zijn maniren van herde buulkens oft clieren waren) en verherde apstonien: Neempt dat cruyt met squilla ende out beerensmeer, ming het te gader ende legget daerop. Om dat aensicht schoon te maken ende de huyt te cleren, maeckt cleijn poyer van gedroechder wortel ende van os sepie (dats een been van eenen vische) minget met cerusen ende rooswater, daer me waschet aensicht. Dijaf seit int capittel van aaron, die cracht van aaron es it saet, in die blayers ende in die wortele. Aaron met ossenmeest ghemingt, gheneest fleerfijn in den voet. De wortel van binnen esi van buten ghegeven neert seer de geswollen leen uut groven humoren, met wijnsteen ende suker van binnen ende met wijnsteen ende gemeyn olij van buten. Dat cruyt gheten verdrijft grove, taye humoren uut der borst, oft siedet cruyt in lutter water ende honichs ende beseghet om de grove, taye vochticheyen oft humoren in de borst ende scorten sijnde uyt te spuwen. Poyer van calfsvet op verrotte sweren ghedaen bijt af dat quaet overvloedich, dick vleesch. Also hevet in die blaijers ende saijen groote macht, in de wortel alder meeste, Pandecta, Platearius etc. |
XVII Kalfsvoet. (Arum maculatum) Kalfsvoet, aaron, Arum of iarcus is heet en droog in de eerste graad volgens Pandecta, maar Platearius zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om te ontbinden, te laxeren, te dunnen en af te drogen. Met het sap van kalfsvoet, laudanum en mirre maak je een pessarium in de baarmoeder om de stonden te laten komen. Een pleister die gemaakt is van kalfsvoet en komijn en in wijn is gekookt met gewone olie is goed voor het opblazen of opheffen van de oren. Tegen aambeien is het goed om de hele plant met wolkruid in wijn en water te koken en daarin te zitten. Ook is het goed tegen aambeien (1) Het gestampte kruid is ook goed tegen koude blaren als je het met oud vet mengt en dat er heet op legt. Tegen scrofulas (dat is een soort van harde builtjes alsof het klieren zijn) (2) en verharde blaren: ‘Neem dit kruid met zeeui en oud varkensvet, meng het tezamen en leg het er op’. Om het gezicht schoon te maken en de huid te zuiveren maak je van de gedroogde wortel een fijn poeder en van os sepia (dat is een been van een vis) meng het met loodwit en rozenwater en daarmee was je het aangezicht. Dyaf zegt in het kapittel van Arum dat de kracht van Arum in het zaad ligt, in de bladeren en in de wortel. Arum dat met ossenmest gemengd is geneest jicht in de voet. De wortel van binnen en van buiten gegeven is zeer goed tegen gezwollen leden die uit grove levenssappen ontstaan zijn, (3) met wijnsteen en suiker van binnen en met wijnsteen en gewone olie voor van buiten. Als je het kruid eet verdrijft het de grove, taaie levenssappen uit de borst (4) of kook het kruid in wat water en honing en gebruik het op de grove, taaie vochtigheden of levenssappen in de borst en binnen korte tijd zal je het uit spuwen. Het poeder van kalfsvet dat op verrotte zweren gedaan wordt bijt het kwade overvloedige vlees weg. Zo heeft het in zijn bladeren en zaad grote kracht en in de wortel het allermeest volgens Pandecta, Platearius etc. |
(1) ) Perianale abcessen. (2) =opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (3) Oedeem, vocht in de ledematen? (4) Bronchitis?
17. Arum maculatum, L. (gevlekt)
Algemene kenmerken.
Kalfsvoet krijgt in mei een zeven cm hoge bloemstengel met geelgroen of groen purperen schutblad. Daaruit komen dikke, gladde en groene vruchten die tegen september rood beginnen te kleuren op een dertig cm hoge stengel. De bladen zijn pijlvormig, gaaf en heldergroen, soms gevlekt en verdwijnen in de zomer.
Werking.
Culpeper vermeldt dat de wortel vroeger, in plaats van stijfsel, gebruikt werd om linnen te stijven. Het zetmeel dat in de wortel zit werd gebruikt in de bereiding van met zorg gemaakte plooikragen. Vanwege de moeilijkheid om het gif te verwijderen werd het weinig inwendig gebruikt. (6) Het sap en de bessen werden als blanketsel gebruikt door adellijke dames in vroegere tijden, toen de mode was om zo blank mogelijk te zijn. Mogelijk is dit gebruik ontstaan omdat om vlekken en ander ongerief van de huid te schonen, een soort nachtcrème. Vondel zegt hierover in ‘Noach of ondergang der eerste wereldt’;
‘Laat ge u bekoren van blanketsel en bedrog
Een schoonheid haast verwelkt. Geen roos verwelkte ooit radder’. (57)
Etymologie.
De Egyptische naam aur of ar, ‘brandend’of ‘vurig’, vanwege de smaak van de plant, werd vertaald in het Grieks als Arum, ‘nuttig’ en kwam daarna in het Latijn als aron. Waarschijnlijk werd het woord volks etymologisch met Exodus 4:17 verbonden en de kolf met de Aronstaf vergeleken omdat de naam Aron een gelijke klank bezit.
De naam kalfsvoet is te herleiden naar de vorm van de bladeren. In het Engels starchwort, Duits Aronsstarke en bij ons stijfselkruid genoemd vanwege het gebruik voor blanketsel.
XVIII Muysoren oft auricula muris oft pilosella verwermet weijnich ende verdroecht sonder bijtinghe. Het droghet oft vaghet sterckelyck af ende treckt tou tseghen gheswil aen den eers: Maect een plaester van muijsoren, van calfsvoet ende wollecruyt in wijn ghesoyen. Tsap van muysoren met gouwortel ghemingt gheneest donckerheyt der ooghen. Tsegen der watersucht, het graveel ende tgebreck in de lever: Nempt muysoren, mesereon, grisecom, adivie, sietse int water met weynich eeckx, met rosinen, venkelsaet, petercelisaet, alst gesoyen is doeghet doer eenen doec, dan suetet met sukere ende dan besieghet smergens ende tsavons. Daer nae nempt van den hoop der pillen van mesereon, ende der pillen van rebarbe elcx een ½ dragma, ende van V sayen, die cocognidium heeten, het middelste, ming het tsamen met syropen van grisecom ende maeckt IX pillen. Daer na, ten derden, om te conforteeren ende sterken, nempt dyalecca oft electuarium ducis. Muysoren met der wortel van diptamus ghestooten trect dat in den lichaem sterck toet hem of uuijt als pillen ende diergelijck. Oec en latet gheen gheswil in de wonde bliven. Teghen pijn der tanden: Neempt sap van muysoren, daer me stoot onderave, ende doeter af in den noese. Dit sap van muysoren es goet tegen duysternisse der oogen, het gheneest oec die ghefenijnde beten. In den noese ghedaen purgeert die onreynicheyt des hoofts. Met mulsa (dats wijn ende honich te gader geminghet) te drincken ghegheven heelet wonden ende morwet den lichaem. Tsap van desen met wollecruyt in wijn ghesoyen es goet teghen dat uutgaen van den ende of erse alst werm es ende men daerin sit. Gedroncken met wijn is goet teghen den vallende siecte. Poyer daer af met gimberpoyer gemingt doet niesen, oec reyniget der hersenen. Dit cruyt met schiterwit ende comijn in wijn gesoyen es goet in colica ende int lancevel. Tsap hier af met bolus armenicus ghemingt es goet tsegen dbloet spouwen. Poyer van muysoren in den noese gedaen es goet tegen omdrayinghe in der ooghen ende reyniget de flumen. Tsap hier af met bivoetwater es goet tseghen der opclimminghe oft verworghinge der moijeren. |
XVIII Muizenoor (Anagallis arvensis) Muizenoor, auricula muris of pilosella verwarmt weinig en verdroogt zonder bijten. Het droogt of veegt sterk af en trekt tegen het gezwel van de aars aan: ‘Maak daarvoor een pleister van muizenoor, van kalfsvoet en wolkruid door het in wijn te koken’. Als je het sap van muizenoor met stinkende gouwe wortel mengt geneest het de blindheid van de ogen (1). Tegen waterzucht, (2) het niergruis en het gebrek in de lever: ‘Neem muizenoor, mezereum, aardrook en andijvie, kook het in water met wat azijn, met rozijnen, venkelzaad en peterseliezaad en als het gekookt is doe je het door een doek, dan maak je het zoet met suiker en gebruik je het ’s morgens en ’s avonds’. Daarna neem je van de hoop de pillen van mezereum en de pillen van rabarber, van elk een half maal 3,9 gram; het binnenste van de vijf zaden die cocognidium heten, meng het tezamen met siroop van aardrook en maak er negen pillen van. Daar na als derde om te verbeteren en te versterken, neem dyalecca of een zoete likkepot. Muizenoor die met de wortel van dictamnus gestampt is trekt in het lichaam sterk tot zich of uit als pillen en dergelijke. Ook laat het geen gezwel in de wond achterblijven. Tegen tandpijn: ‘Neem het sap van muizenoor, daar mee stamp je hondsdraf en doe het in de neus’. Dit sap van muizenoor is goed tegen blindheid van de ogen en geneest ook venijnige beten. In de neus gedaan laxeert het de onreinheid van het hoofd. (3) Met mulsa (dat is wijn en honing tezamen gemengd) te drinken gegeven heelt het wonden en vermurwt het ‘t lichaam. Het sap hiervan dat met wolkruid in wijn gekookt is goed tegen het uitgaan van het einde of aars als je er warm in zit. Als je het drinkt met wijn is het goed tegen vallende ziekte. Het poeder daarvan dat met gember gemengd is laat je niezen, ook reinigt het de hersens. Dit kruid dat met schijtwit en komijn in wijn gekookt is is goed tegen koliek en onderbuikspijn. Het sap hiervan dat met bolus armeniacus gemengd is goed tegen bloed spuwen. Als je het poeder van muizenoor in de neus doet is het goed tegen het omdraaien van de ogen en reinigt het slijm. Het sap hiervan met bijvoetwater is goed tegen het opklimmen of verwurging (4) van de baarmoeder. |
(1) Staar. (2) Oedeem. (3) Voorhoofd/neusholteontstekingen. (4) Krampen of kanker?
18. Anagallis arvensis (van de velden)
Inleiding.
Herbarius in Dyetsche heeft; ‘Muysoren oft auricula muris oft pilosella’. Die laatste naam slaat dan wel op Hieracium pilosella die nog muizenoor heet. Dodonaeus noemt ‘Groot Pilosella of Groot Nagelcruyt; Sommige noemen het Auricula muris, dat is Muysoor; het is nochtans verschillend van de echte Muys-oor’. Dan zou de echte Anagallis zijn. In de Gart heet mauszore ook Auricula muris (muizenoor) in Latijn en in Grieks Anagallus. Dan moet het op Anagallis arvensis slaan. Ook omdat er daar van twee kleuren gesproken wordt, blauw en rood.
Algemene kenmerken.
Guichelheil heeft tegenoverstaande bladeren die soms in kransen van drie staan, eivormig en van een zeegroene kleur, aan de onderkant zitten zwarte klierpuntjes.
Een lage eenjarig van een 15cm hoogte met opgaande stengels die soms wat kruipen. De plant bloeit op dunne stengeltjes die uit de oksels van de bladeren oprijzen. De vrucht is een bolletje dat als het zaad rijp is met een deksel openspringt.
Werking.
Gart der Gesundheit; ‘Auricula muris Latijn. Anagallus Grieks, vel mÿoschais, vel xantalia. Arabisch ÿppia.
Serapio in het boek aggregatoris in het kapittel Anagallis, id est auricula muris, spreekt dat guichelheil heeft subtiele kleine bladeren en heeft ook takken die zijn vierkantig en draagt zaden gelijk de koriander. En dat kruid is tweevormig, de ene heeft bloemen die zijn van verven roodachtig en is de man, de andere heeft bloemen die hebben hemelkleur en dat is de vrouw en groeien ook beide erg graag aan de stenige einden en ook aan de kale bergen. Galenus in het zesde boek genaamd simplicium farmacarum in het kapittel Anagallis spreekt dat ze beide van natuur erg droog zijn en ook een kleine warmte in zich hebben. Dioscorides spreekt dat guichelheil ook erg goed is de wonden buiten aan het lijf en laten die niet zweren, daarover gelegd.
Item. Het sap van guichelheil in de mond gehouden beneemt de tandpijn. Guichelheilsap en stinkende gouwe wortelwater gemengd met honing is erg goed de donkere ogen, daarop gelegd. Item. Een pleister gemaakt van guichelheil en van wol met wijn gekookt en gelegd op het achterste dat voor het lijf gaat helpt ook dat het weer aan zijn rechte plaats komt. Het sap van guichelheil in de oren gelaten beneemt ook dat suizen daarin en drijft uit de wormen in de oren. Het sap in de neusgaten gelaten maakt niezen en reinigt dat hoofd van kwade vochtigheid. De meester Serapio spreekt dat Anagallis, dat is guichelheil, die bloemen hebben gelijk de verf van de hemel erg goed is voor het achterste dat voor het lijf gaat, daarop gelegd gelijk als een pleister. En spreekt ook dat die guichelheil met de rode bloemen van natuur aan zich trekt. Daarom mag man die gebruiken wie een pijl of doorn in een lid steekt dat trekt ook guichelheil zachtjes uit, daarop gelegd gelijk als een zalf of een pleister alzo gemaakt: Neem guichelheilsap en diptamsap en magnetensteen gepoederd en met varkensvet vermengt in een zalfwijze. Item. Guichelheil en ook hondsdraf gestoten of gekwetst en in de oren gedaan is tegen tandpijn. Item. Guichelheilsap genuttigd is ook erg goed tegen beten van de venijnige dieren. Item. Guichelheilsap met honingwater vermengt is ook goed tegen de buikpijn. Ook is guichelheilsap met wijn gekookt goed tegen de vallende ziekte. Item. Guichelheil en springwortel en komijn gekookt in wijn met weinig honing of suiker vermeng en daarvan genuttigd is goed tegen dat darmjicht’.
Etymologie.
Dodonaeus; ‘‘Guichelheil wordt in het Grieks zowel als in het Latijn Anagallis genoemd, in het Hoogduits Gaucheyl, in het Nederduits guichelheil. Het kan ook wel wezen dat de ouders dit kruid Anagallis, dat is verheugende, genoemd hebben omdat het zeer moedig overal de wegen versiert met aardige bloempjes die zeer lieflijk en lustig zijn om te zien’.
Anagallis komt van het Griekse anagelao: lachen, dit naar de fabel dat het kruid de kracht zou bezitten om droefheid tegen te gaan. Plinius en Dioscorides vertellen van zijn gebruik om te bemoedigen, vanwege het gebruik bij nierziektes waar de lach vergaat. Vandaar de naam guichelheil. Of dat het woord afgeleid is van het Griekse anagallis: de bescheidene, omdat het gewas zo klein is.
Muizenoren is zo genoemd naar de bladvorm, een vertaling van middeleeuws Latijn auricula muris wat op zijn beurt uit Grieks muos ota vertaald is.
XIX Weechbree of plantago of sarnoglossa is cout ende droge in den IIden graet. Ende is twederhande als meeste ende minste. Si is goet om wonden t drogen en om te suveren haer vulicheyt, als het tsap daer af, weijnigh gebroken aloe, epatici, wort gheminghet. Wegbre met endiviewater gesoyen, doer eenen doec, gesuvert ende met wit suker ghemingt sterket der lever dye heet is. Buten sal men de lever striken of epithimeren met sap van weeghbree, der endiviwater toe gemigt ist. Tsap der af met sap van donderbaert ende eeck gemingt es goet tegen eenderhande zeer, dat heylich vier heet of wilt vier seggen der zommegen Tseghen de spenen is goet sap van wegebre met dat poyer der wortelen van calfsvoet. Ende alt vleescij dat van den vier verbeert es vercoelet. Het is oec goet tsegen den lichaen met scafeling van dermen en anderen lichaem. Oec seggen de vrouwen stonde, tsegen dat bloetspouwen ende sweringe der longeren: Neemt sap van wegebree ende saet daer af, bolus armenicus (of root bolus) ende cort coraelpoyer, minghet tsamen ende drincket. De wortel des cruyts met bertram in water ghesoyen es goet teghen den tansweer, als men lau dye tanden daer me wascht, so Serapio ende Pandecta seggen. Dat sap met eeck ghemingt is goet om die swerte plecken int aensicht af te droghene. Ock ist goet tseghen wonden ontrent den nose of den ooghen Dat sap met luttel driakelen ghemigt, II uuren voir den corts, is goet tsegen de quaratana. Oeck tsap met ou swijnensmeer es heylende versche wonden, met cerusen oec ende lutter eeckx es goet tsegen tvijften ende stinckende mont, tseghen heete colerike oft vierachtige apstonien eest oeck goet. Daerom ist goet den bijtachtigen apstonien ende de sweeren der dermen of den fistilen, heylende hoer lien ende genesende oude sweeren Dat saet, de wortelen ende blayers openen verstoppinge der nieren ende der leveren. Sap van dese voir den aenganck des corts genomen eest goet tsegen tercianen ende quartyenen. Oeck eest goet tsegen lopende sweren, tseghen beeten der honden, tseghen de watersucht ende tseghen der teringhe, als Pandecta, Plateaerius etc. segghen. |
XIX Weegbree. (Plantago major en de kleine Plantago lanceolata) Weegbree, Plantago of sarnoglossa is koud en droog in de tweede graad. Er zijn twee soorten van, de grote en de kleine. Het is goed om wonden te laten opdrogen en om vuiligheid ervan te zuiveren als het sap daarvan met wat gebroken Aloë epatica wordt gemengd. Weegbree dat met andijviewater gekookt en door een doek gedaan zodat het gezuiverd wordt en met wit suiker gemengd is versterkt de lever die heet is. Van buiten moet je de lever bestrijken (of epithimeren) met het sap van weegbree waar andijviewater bij gemengd is. Het sap hiervan dat met sap van donderbaard en azijn gemengd is goed tegen allerhande zeer dat heilig vuur genoemd wordt of wild vuur zoals sommigen zeggen. Tegen aambeien is het sap van weegbree met poeder van de wortels van kalfsvoet goed. En oude vleesranden die door het vuur verbrand zijn verkoelt het. Het is ook goed tegen de loop met dysenterie en andere zwellingen. Ook tegen vrouwenstonden, tegen bloedspuwen en zweren van de longen (1): ‘Neem het sap van weegbree en het zaad daarvan, bolus armeniacus (of rood bolus) en kort koraalpoeder, meng het en drink het op’. De wortel van dit kruid dat met bertram in water gekookt is is goed tegen tandpijn als je de tanden daarmee lauw wast volgens Serapio en Pandecta. Het sap ervan dat met azijn gemengd is is goed om de zwarte plekken in het aangezicht af te drogen. Ook is het goed tegen wonden rond de neus of de ogen. Het sap dat met wat raapzaad gemengd is en twee uren voor de komst van de koorts gedronken wordt is goed tegen vierde daagse koorts (2). Ook als het sap met oud zwijnenvet gemengd is heelt het verse wonden, met bloem van lood en met wat azijn gemengd is het goed tegen een vuile en stinkende mond en tegen hete galachtige of vuurachtige blaren (3) is het ook goed. Daarom is het goed tegen bijtachtige blaren en de zweren van de darmen of lopende gaten, het heelt hun lijden en geneest oude zweren. Het zaad, de wortels en de bladeren openen verstoppingen van de nieren en van de lever (4). Het sap hiervan dat je voor de aanvang van de koorts in neemt is goed tegen derde en vierde daagse malariakoorts (5). Ook is het goed tegen lopende zweren, tegen beten van honden, tegen waterzucht (6) en tegen tering (7) volgens Pandecta, Platearius etc.. |
(1) Tuberculose. (2,5) Malaria. (3) Ontsteking. (4) Galstenen? (6) Oedeem. (7) Ftisis.
19. Plantago major, L. (groter) en Plantago lanceolata, L. (lansvormig)
Algemene kenmerken.
Respectievelijk de grote en smalle weegbree zijn meestal onkruiden in gazons en ruigtes. Het platgroeiende blad heeft duidelijke nerven. Onopvallende bloemen staan in aren. De zaden bezitten een gelei waardoor ze gemakkelijk aan schoenen en voetzolen blijven plakken.
Werking.
Vanwege zijn goede werking werd het ook wel geneesblad genoemd. ‘De wortel van weegbree die alleen of met de wortels en zaad in zoete wijn gekookt en gedronken wordt, openen de verstopte lever en nieren en zijn goed tegen de geelzucht en zweren van de nieren en de blazen’. (2)
Weegbree is ook goed om te gebruiken tegen alle kwade lopende blaren en zweren, oude en nieuwe wonden, alle hete blaren en gezwellen, tegen kanker, open en lopende gaten, kwade kriebels en tegen de beet van kwade en dolle honden, als de bladeren gestampt en daarop gelegd worden of het sap daarin gedruppeld of vermengd wordt met de pleisters en zalven die daartoe gebruikt worden.
Een thee van de bladeren zou helpen tegen aambeien, tegen hoesten als bij astma en werkt bovendien bloedzuiverend. De smalle weegbree zou goed werken tegen wespensteken.
Etymologie.
Plantago is zo genoemd naar zijn Latijnse naam, planta pedis, ‘plant’ en ‘voetzool’, naar zijn vorm en voorkomen op vastgelopen paden.
Weegbree heette vroeger wegebreit. In het oud-Engels komt men wegbrade en in het oud-Hoogduits Wegbrade tegen. Het is duidelijk een West Germaans woord waar ‘weg’ een weg is. Het tweede deel, ‘bree’ heeft te maken met iets dat breed is. Tezamen genomen gaat het dus om een aan de weg groeiende, breed uitgroeiende plant.
De weegbree werd wel onderscheiden in twee soorten; de grote werd bij ons de mannelijke plantein genoemd en de kleine de vrouwelijke plantein. Ook het Engels plantain is afgeleid van Plantago. De mannelijke plantein werd als heelmiddel door de mannen en de vrouwelijke als heelmiddel door de vrouwen gebruikt
In het Grieks was de plant ook bekend als arnoglosson, ‘lammerentong’. Mogelijk is het zo genoemd vanwege de bladvorm of omdat de lammeren er graag van eten. Het midden-Hoogduits heeft Schafzunge en Frans langue d'agneau, ‘lammerentong’.
XX Dats Salvia agrestis ende is heet ende droghe in den tweden. Diaf seit dat ambrosiana hetet, een maniere van bivoet die tanacetum heet. Dat self seyt oock Pandecta. Si es goet tegen de ghemeyne iecht ende tegen die deelechtige of parciale iecht, aldus ghemaect: Nempt wilde savie, herba paralisis (die heet van den sommeghen primula veris), schijtcruijt, elc I, nempt santorie die minste, dragma, nempt beversijn, mostaertsaet, elcx I unche, saet van cubeben I dragma, stoot se al, dan siedt se in wijn ende water elcx I pont tot dat derdendeel versoyen is, doeghet doer eenen doec, met luttel gescuympt honichs suetet des dranckx. Neemt tsmerghens ende tsavons al lau telker reysen in IIII uncen. Als desen dranck uut es nempt dese pillen als: Neemt van den clonten der pillen van euforbio ende der stinckender pillen elcx I ½ dragma, mingt se met syrope van sticados ende maecter, VII. Daer na om te stercken, nempt van dyacostoreum ende dyamuscus. Teghen de iecht der tongen dickwil gorghelende is dien ghesyden dranck oeck goet, daerom is hi goet den genen die haer stemme midts populsien in die tonghe verloren hebben. Tegen de watersucht ende die gheel vrou, siedt wilde savie met de sayen die doen pissen ende diuretike sijn als venkelsaet, petercelisaet, spargussaet, etc in de sappen van eppe, van endivie ende herstonghe. Daer nae neempt dese pillen als van den clonten der pillen van mesereon, der pillen van grisecum ende der pillen van rebarben, elcx 1 scrupel, mingt se met oximel squilliticum ende maect er IX. Dan om sterken nempt van dyalecca of van dyarodon abbatis. Teghen de lange wormen, sied wilde savie met kerne van persiken. Seghen tenasmonen (ende es een appetijt van schijten sonder doen) siedt wilde savie met bivoet ende wollecruit in wijn, daer in setten al werm ende die werme cruyden onder den ers. Wilde savie met yeder savie dye in de hoven wast ende venkelsaet in wijn ghesoyen drincket tegen emigraneam (dats pijne in deen helft van den hope) Die siedinghe es oeck goet tegen die pijn der genuen ender der voeten. |
XX (Salvia pratensis) (1) Salvia agrestis is heet en droog in de tweede. Dyaf zegt dat het ambrosiana genoemd wordt en een soort van bijvoet is die Tanacetum heet. Hetzelfde zegt ook Pandecta. Het is goed tegen gewone jicht en tegen deelachtige of gedeeltelijke jicht als je het zo maakt: ‘Neem wilde Salvia, herba paralisis (die door sommige Primula veris genoemd wordt) schijtkruid, van elk een (?); neem van de kleine santorie een maal 3,9 gram; neem van bevergeil en mosterdzaad, van elk een ons; van het zaad van kubeben een maal 3,9 gram; stamp dit klein, dan kook je het in wijn en water, van elk een pond; totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en met wat afgeschuimd honing maak je deze drank zoet. Neem ’s morgens en ’s avonds elke keer vier ons lauw in. Als deze drank op is dan neem je deze pillen als: ‘Neem van de wortels de pillen van Euphorbia en van de stinkende pillen, (2) van elk een anderhalf maal 3,9 gram; meng het met siroop van sticados lavendel en maak er zeven’. Daarna neem je om te versterken van beversgeil en muskus. Door dikwijls met deze drank te gorgelen is het ook goed tegen jicht van de tong en daarom is het goed voor diegene die hun stem door het trillen van de tong verloren hebben. Tegen waterzucht (3) en geelziekte, kook wilde Salvia met zaden die laten plassen en diuretica zijn (4) zoals venkelzaad, peterseliezaad, aspergezaad etc. in het sap van eppe, van andijvie en van hertstongen. Daarna neem je deze pillen als uit de hoop de pillen van mezereon, de pillen van aardrook en de pillen van rabarber, van elk 1,3 gram; meng het tezamen met oxymel van zeeui en maak er negen. Dan neem je om te versterken van dyalecca of van dyarodon abbatis. Tegen lintwormen kook je wilde Salvia met perzikpitten. Tegen tenasmonem (dat is graag naar toilet willen zonder te kunnen) kook wilde Salvia met bijvoet en wolkruid in wijn, daarin zit je warm met het warme kruid onder de aars. Wilde Salvia die met de gewone Salvia die in de hoven groeit en venkelzaad in wijn gekookt wordt drink je tegen migraine (dat is pijn in de ene helft van het hoofd) Dit kooksel is ook goed tegen pijn van de zenuwen en de voeten. |
(1) Ook Salvia sclarea en Eupatorium cannabium werden zo genoemd. (2) Ferula foetida. (3) Oedeem. (4) =Bevordert het plassen, dus tegen verstopping.
20. Salvia pratensis, L. (van de weiden)
Algemene kenmerken.
De veldsalie is een stevige meerjarige die oprijst met vierkante stengels die bovenaan klierachtig behaard zijn. Onderste bladeren staan in rozetten en zijn langwerpig/eirond, spits en gekarteld, rimpelig en donkergroen, kort behaard. Twee bladen zitten aan elke knoop en lijken wat op die van de gewone salie, zijn kleiner en zachter, witter en ronder met een wat sterkere geur. Meestal wat vertakte bloemtrossen van 20-30cm lang in 4-8bloemige kransen, violetblauw kleuren in augustus.
Gebruik.
Zie Salvia.
Etymologie.
Zie Salvia, kapittel 140. Het is de veldsalie, de Engelse meadow sage of meadow clary, Duitse Wiesensalbei, een kruid van Venus.
XXI Hondert hoyen oft wilde lelien oft affodillus of albunum is heet ende droghe in den derden graet, Platearius. Het doet pissen, het doet den vrouwen haer stonden comen, het verdrijft pijn dye van slaen of stoten comt. Dat sap van affodillus, eppe ende reijnvaen met de wortelen van bruscus, spargus, venkelsaet en peterceliesaet siedt met wijn, want het is tegen die voorgenoemde goet. Poyer dese wortel is goet tegen dye verrotte sweren of stinkende. Affodillus met wijn ghesoyen es tegen diergelike sweren goet als men der me wast. Dat sap des cruyts met wijnsteen, mirren ende met sofferaen ghemingt es goet tegen gheswil omtrent den ogen of tegen ordeolen. (dats een lange apstonien der gheesten, geluc of een cleyn apstonie in dat ende des oegschels). Het sap der af lau in de oren gedaen. Met den sap van onderave gemingt is goet tegen die pijne der tanden ende tegen die pijne der’ooren ist zonderlinge helpe. Tegen dat uutvallen van den haer siedt die wortel van affodillus met agherande in loghe ende daer mede waschet het hooft. Die wortel met zemelen van tarwe in water gesoyen verdrijft die smetten uut den aensicht die van der sonnen comen. Water daer die wortel in gesoyen is vermorwet den lichaem. Effodillus is den serpenten zeer contrarie. Die wortel met olie ghestoten of met honich daer met gestreken die plaetse die sonder haer is doet haer wassen. Teghe ghebrec in der blasen als coupisse ende diffurie (dats nu wat pissen ende over een ure noch wat etc): Nemet affodillium, milie folis, eppesaet, sieghet in wijn op de helft, ghevet met suker. Als men seet:. Neemt affodillus, versteet men die wortel. Teghen de watersucht uut couder saken als fleumantia ende yposarcham: Neemt van den sap van affodillen, van der middelder scorsen van vlier ende adeck elcx IIII onchen, eppesaet, spargi, brusci elcx II dragma, gestoten, siedt se in wijn met weynich eeckx tot derdendeel versoyen es, doer eenen doeck ghedaen, suetet met suyker, desen dranck is den besten boven alle drancken tsegen dergelijcke siecten. Als hy gedroncken es: Nempt van pillen mezereon ende van stinckende pillen elckx een ½ dragma, turbich een ½ dragma, scrupel : zz een greyn, ming se met oximel squilliticum ende maect er af IX. Daer na om te sterken:. Neemt van dijalacca oft diacurcuma of dijacostum. |
XXI Honderd hoofden, affodillen. (Asphodelus albus) Honderd hoofden, wilde leliën, affodillen of albunum is heet en droog in de derde graad volgens Platearius. Het laat plassen, het laat bij de vrouwen hun stonden komen en het verdrijft de pijn die van slagen of stoten komt. Het sap van affodillen, eppe en reinvaarn dat met de wortel van Ruscus, asperge, venkel- en peterseliezaad met wijn gekookt wordt is tegen het eerdergenoemde goed. Het poeder van deze wortel is goed tegen verrotte of stinkende zweren. Affodillen met wijn gekookt zijn tegen dergelijke zweren goed als je ermee wast. Het sap van dit kruid dat met wijnsteen, mirre en met saffraan gemengd is goed tegen gezwellen rondom de ogen of tegen ordeolen. (dat is een lange blaar van de luchtwegen, net zoals een kleine blaar op het einde van de oogschellen) (1) Het sap hiervan wordt lauw in de oren gedaan. Als het met het sap van hondsdraf gemengd is het goed tegen tandpijn en tegen oorpijn is het een bijzonder goede hulp. Tegen het uitvallen van haar kook je de wortel van affodillen met averone in loog en daarmee was je het hoofd. Als de wortel met tarwezemelen in water gekookt wordt verdrijft het de smetten uit het gezicht die van de zon komen. Het water waar de wortel in gekookt is vermurwt het lichaam. Affodillen zijn de serpenten zeer tegengesteld. Als je de wortel met olie of met honing stampt en strijkt op de plaatsen die zonder haar zijn laat het daar haar groeien. Tegen gebreken in de blaas als aandrang tot plassen en dysurie (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat, etc.): ‘Neem affodillen, steenzaad en eppezaad, kook het in wijn tot op de helft en geef het met suiker’. Als men zegt: ‘Neem affodillen’, bedoelt men de wortel. Tegen waterzucht die uit koude zaken stamt als leucofleumantia (3) en yposarcham: ‘Neem het sap van affodillen, de middelste schors van vlier en van kruidvlier, van elk vier ons; eppezaad, asperge en Ruscus, van elk twee maal 3,9 gram; stamp het en kook dit in wijn met wat azijn totdat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker, deze drank is de beste van alle dranken tegen dergelijke ziekten’. Als het gedronken is: ‘Neem dan van de pillen van mezereon en van de stinkende pillen, (2) van elk een half maal 3,9 gram, van turbith een half maal 3,9 gram en een derde deel van een 0, 65 gram; meng het met oxymel van zeeui en maak er negen’. Daarna om te versterken:’ Neem van de dijalacca of sap van Curcuma of Costus’. |
(1) Pterygium. (2) Ferula foetida. 3. Leucofleumancia of leucophlegmasia: gegeneraliseerd oedeem.
21. Asphodelus albus, Mill. (wit)
Algemene kenmerken.
De affodil is een lelieachtige plant die in bosjes groeit. Hieruit komen smalle bladeren en een rechte bloemstengel. Op de top daarvan verschijnen de stervormige bloemen in juni.
Werking.
De asphodelweiden zijn een voorbeeld van overbegrazing door geiten en schapen. Die dorre, woeste en onvruchtbare oorden waren verdorven plaatsen waar duistere verschijningen samenkwamen. Homerus spreekt over de weiden des doods in de Hades, de asphodelweiden, waar de schaduwen van de helden verzameld waren. Odyssee, XI 539 - 540 en XXIV 12 - 14. Het verhaal luidt dat als de schimmen eenmaal binnen de poort van Hades duistere rijk zijn ze voor de drie rechters moeten verschijnen, Minos, Rhadamanthys en Aiakos, zonen van Zeus, die wijze koningen op aarde waren en nu oordelen over het aardse bestaan van de doden. Wie goed noch slecht geleefd heeft en dat is het geval bij de meeste mensen wordt verwezen naar de Asphodelweiden. Daar leiden ze een vreugdeloos bestaan; ze kunnen niet meer denken en voelen en weten ook niets meer van hun bestaan op aarde want ze hebben gedronken uit de Lethe, de rivier van ‘Vergetelheid’. Men schreef deze plant wonderbare krachten toe en zette ze rondom de graven om reden dat de zaden en wortels voedsel zouden vormen voor de geesten van de doden, hoewel ze ongekookt niet te eten zijn. Waarschijnlijk is dit een overlevering uit zeer oude tijden, voor de introductie van de granen was dit het basisbestanddeel van het Griekse menu.
Etymologie.
Asphodelus is een Griekse naam van onzekere afkomst. In het Latijn werd dit Asphodilus en werd van affodil of aaffodil in het Engels asphodel en in Duits Affodill. Het is de narcis van de vroegere Engelse en Franse dichters. Lelie, zie Lilium. Honderd hoofden naar de vele lelieachtige bloemen.
XXII Waterwilghe oft agnus castus es een boem heet ende droghe in den derden graet, Serapio. Hebbende macht subtijl oft claer te maken en te verwandelen. Het heeft oeck macht af te snijden ofte verbieden oncuysheit (dats minnen sonderlinge dat saet gheten) Van desen boem besicht men in medicinen de blayers der bloemen ende dat saet. Waterwilge ghesoyen doet den vrouwen haer stonden comen. Het saet wel geten doeget thoft sweeren, oeck doeghet diepe slapen. Tsegen der leveren of milten siedt waterwilge, hertstongen, alsen, calissihout in wijn, doer eenen doec ghedaen gesuet met suker te drincken. Teghen de watersucht es dat self goet met oximel ghedroncken. Teghen herdicheyt des buyckx of der melten: Nemt saet van waterwilghen, gearoeken II dragma, witten hoemschwortel ghestoten met den gronde of dat dicke van der olien tot weynich wijns ende maect salve. Daer me strijckt de plaetsen der milten of des buyckx der verherd es. Tegen dat quijt worden van sperma (dats der naturen in den slaep) is goet om een plaestere ghemaeckt van bloemen oft blayers des booms met beversijn ende eeck, als men se op die manlicheyt leet. Tegen die oncuysheyt gheeft te drincken van den sap der waterwilgen daer beversijn in ghesoyen es. Een sponcie in ende uut ghedout in der siedinge van waterwilghe op die manlijchijt gheleyt bedwingt die oncuysheit. Sommegghe maken van den blayeren een bedde, omdat si suver souden sijn. Sommeghe dooden de oncuysheyt, dat sperma of de nature vergrovende met desen dranck gedroncken oft met eender sponcien ontrent de manlickheyt als voer: Als lachticksaet, psilizaet de IIII cou sayen (als citrullen, melonen, cucumeren ende couworden) porcellijnsaet met eeck ende veriuijs ende weynigh camphora ghesoyen. Sommegen verteeren sperma met desen, als rute, mageleyne, waterwilghe, comijn, dille, cattencruyt, ende diergelijke want si sijn heet, opende ende de winden verterende. Ende somentacie met eender sponcien in dese siedinghe droecht de overvloedicheit der moyer horen mont nauwende, maket die moyer bequaem te ontfanghen, als van waterwilghe, haenencam ende bivoet. Teghen litargiam (dats een apstonie achter in de hersenen): Neemt waterwilghe, beversijn, eppe ende savie, siedt se in sout water, daer mee enibroceert of beghetet hoot achter, Pandecta, Platearius. |
XXII Waterwilg. (Vitex agnus-castus) Waterwilg of agnus castus is een boom die volgens Serapio heet en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om fijn of zuiver te maken en te veranderen. Het heeft ook de kracht om af te snijden of om de onkuisheid tegen te gaan (dat is minnen zonder dat er zaad gaat) Van deze boom gebruik je in medicijnen de bladeren, bloemen en het zaad. Gekookte waterwilg laat bij de vrouwen hun stonden komen. Als het zaad gegeten wordt krijg je last van hoofdzweren, ook laat het diep slapen. Tegen de lever of de milt kook je waterwilg, hertstongen, alsem en zoethout in wijn, dit doe je door een doek, maak het zoet met suiker en geef het te drinken. Tegen waterzucht (1) is hetzelfde goed, maar wordt dan met oxymel gedronken. Tegen hardheid van de buik of van de milt: ‘Neem van het gebroken zaad van waterwilg twee maal 3,9 gram en gestampte witte heemstwortel, meng het met het grove deel of het dikke van olie en met wat wijn en maak er een zalf van. Daarmee bestrijk je de plaats van de milt of de buik waar die verhard is’. Tegen het kwijtraken van sperma (natte dromen) is het goed om een pleister te maken van de bloemen of bladeren van deze boom met bevergeil en azijn, leg dit op de mannelijkheid. Tegen onkuisheid geef je van het sap van de waterwilg te drinken waar bevergeil in gekookt is. Een spons die in het afkooksel van waterwilg gedompeld en op de manlijkheid gelegd is bedwingt onkuisheid. Sommige maken van de bladeren een bed omdat ze zo zuiver willen blijven. Sommige doden de onkuisheid doordat ze het sperma van de natuur grover maken door deze drank te drinken of met een spons omtrent de mannelijkheid zoals eerder is beschreven en door slazaad, Plantago psylliumzaad (2) de vier koude zaden (als citrullen, meloenen, komkommer en kauwoerde) posteleinzaad met azijn en jus en wat kamfer tezamen te koken. Sommigen verteren het sperma met deze kruiden als ruit, majoraan, waterwilg, komijn, dille, kattenkruid en dergelijke want zij zijn heet, openen en verteren de winden. En warme stoving met eenzelfde spons die in dit kooksel gedaan wordt verdroogt de overvloed van de baarmoeder, vernauwt haar mond en maakt de baarmoeder geschikt om te ontvangen; in het kooksel zit wat waterwilg, hanenkam en bijvoet. Tegen litargiam (dat is een blaar achter in de hersenen): ‘Neem waterwilg, bevergeil, eppe en Salvia, kook het in zout water, daarmee enibroceert of begiet je het hoofd van achteren’, volgens Pandecta en Platearius. |
(1) Oedeem (2) Plantago psyllium.
22. Vitex agnus castus, L.
Algemene kenmerken.
De kuisheidsboom is een 2-3m hoge en bossige struik. De jonge takken zijn witviltig waaraan lang gesteelde, 5‑7 geveerde bladeren zitten. De struik geeft laat in het jaar geurende, hel violette bloemen waaruit vlezige en roodzwarte vruchten komen.
Werking.
In het Middellandse Zeegebied heerste de mening dat de kuisboom zijn zaad afwerpt voordat dit rijpt en zo geslachtelijk onvruchtbaar is. Daarom is de struik het symbool van kuisheid. Tijdens de Thesmophoria, het feest van Demeter Thesmophoros, zaten de Griekse vrouwen op de takken van deze struik om vruchtbaar te worden en gedurende het festival gevrijwaard te zijn van het samengaan met hun echtgenoten (2) Deze plant bezit de kracht om de geslachtsdrift tussen de seksen te verminderen. Door monniken werd het daarom nog lang gebruikt samen met kamfer. Het middel zou nu nog in gebruik zijn bij Oosterse kloosters als ideale plant om de geslachtszin te verdrijven. Het wordt daar gedragen als amulet, waarschijnlijk over het hele lichaam.
Etymologie.
Vitex is een oude Latijnse naam die afgeleid zou zijn van vieo, ‘binden’, omdat de flexibele twijgen daarvoor gebruikt konden worden. De naam Vitex werd gekopieerd met de Griekse naam voor de struik, ’agnos’, wat tot een verwisseling leidde met het Latijnse agnus, ‘lam’. Doordat verder het woord met Grieks voor onbevlekt, ‘hagnos’, verwisseld werd, kreeg agnos de Latijnse bijnaam castus. (zie castreren) Die naam paste bij het gebruik van de struik als middel tegen onkuisheid. Agnus castus is dan ook de klassieke Latijnse naam voor deze struik en betekent letterlijk kuisheidslam. Soortgelijke namen in West-Europese landen zijn het Engelse chaste-tree, onze kuisheidsboom en de Duitse Keuschlamm-baum. Christelijke symbolen brachten de naam verder in verband met het Agnus Dei, ‘kuisheidslam Gods’. De naam Vitex is oerverwant met Salix, de waterwilg.
XXIII Bernage of bernaidge of borago is heet ende voechtigh in den iersten graet, waer af de blayeren als si groen sijn der medicine bequaem zijn, maer droog niet, daerna dat zaet. Bernaige maect goet bloet daerom gesoyen eest bequaem den ghenen die van langher siecten ghenesen. Oec es si goet teghen den hert vanck, teghen dat in onmacht gaen, ende den melancolosen, met vleesch of in manier van pottagien gheten. Tegen sincopium (dat es in onmacht oft van hem selven te gaen): Neempt I pont van den sap van bernagien, wijn daer citrum in ghesoyen es, I quar, been van dat herte des herts, I dragma, minget met suker ende drinckt er af smergens en tsavons so veel als ghi wilt. Tsege verstoppinge der milten ende tegen melancolie of de quarteyne: Neemt I pont van den sap van bernagien, hertstongen, cuscute of wranghe in de vlasse elck een ½ hant seneblayren, der wortelen brusci, spargi ende der sayen van venkel, peercelle, anijs ende calissihout elcx I1/2 unche, sied se al in wijn ende water elcx I½ pont, tot dat IV deel versoyen es, alst doer eenen doeck ghedaen es doetter suker in. Van desen syrope neempt telker reysen I½ glaesken tsmerghens ende tsavonts. Daer nae nempt van den clonten der pillen van rebarben, ende de lapide lazuli elcx een 1/2 dragma, met syrope van hertstongen maeckt pillen IX. Dan om te stercken, nempt daer nae I dragma van drijakel met lutter wijns of dijacorus. De wortel van bernage en es der medicinen niet goet. Het cruyt al rouw gheten met ossentonge maket goet bloet. Tsege die gheel vrou es hoer sap goet, of dat cruyt met milden in vlees ghesoyen, daer af dat sap ghedroncken. In wermoes oft pottagye met bernage, beten, petercelie in vleessop gesoyen gheeft goet voetsel. Bernaedse heeft uut zijn der eygher macht dat hert te stercken, daerom es water daer af seer hertelijcken ende doech in veel siecten. Seneblayeren in hoer watere ghesoyen, daer af syrope ghemaetst es goet den siecken die seer gheflaut sijn ende ghecranckt, Serapio, Pandecta. |
XXIII Bernagie. (Borago officinalis) Bernagie, bernaidge of Borago is heet en vochtig in de eerste graad waarvan de groene bladeren het beste medicijn zijn, maar droog niet, daarna het zaad. Bernagie maakt goed bloed daarom is het gekookt goed voor diegene die van lange ziektes genezen. Ook is het goed tegen hartkramp, (1) tegen het in onmacht gaan (2) en voor de droefgeestige om het met vlees of als stamppot te eten. Tegen syncope (dat is in onmacht of van je stokje gaan): ‘Neem een pond bernagiesap; een kwart pond wijn waar citroenen in gekookt zijn; een maal 3,9 gram been van het hart van een hert; meng het met suiker en drink er ‘s morgens en ‘s avonds van zoveel als je wil'. Tegen verstoppingen van de milt en tegen droefgeestigheid of de vierdaagse (3) koorts: ‘Neem een pond van het sap van bernagie; hertstongen, Cuscuta (of warkruid in het vlas) van elk een halve hand; sennebladeren, de wortels van Ruscus en asperge, de zaden van venkel, peterselie, anijs en zoethout, van elk anderhalf ons; kook dit alles in wijn en water, van elk anderhalf pond; totdat het vierde deel verkookt is en als het door een doek is gedaan doe je er suiker bij’. Van deze siroop neem je elke keer anderhalf glaasje ’s morgens en ’s avonds. Daarna neem je van de hoop de pillen van rabarber en lapis lazuli, van elk een half maal 3,9 gram; met siroop van hertstongen maak je negen pillen. Dan neem je daarna om te versterken een maal 3,9 gram van knoflook met wat wijn of sap van Acorus. De wortel van bernagie is niet goed als medicijn. Als je het kruid rouw met ossentong eet maakt het goed bloed. Tegen geelzucht is het sap goed of kook het kruid met melde in vlees en drink daarvan het sap. In warme moes of als stamppot met bernagie, bieten en peterselie in vleessap gekookt geeft het goed voedsel. Bernagie heeft uit eigen macht de kracht om het hart te versterken, daarom is het water dat daarvan gekookt is hartversterkend en doet het goed in veel ziekten. Sennebladeren die in het water ervan gekookt zijn waarvan een siroop gemaakt is is goed voor de zieken die zeer krachteloos en ziek zijn volgens Serapio en Pandecta. |
(1) Angina pectoris (2) Syncope (3) Malaria.
23. Borago officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Bernagie is een eenjarige en sterk vertakte plant van een halve meter hoog. Het is een ruige plant, over het geheel zilverachtig behaard. De bloeiwijze is een schicht die zich tijdens de bloei verlengt en tot bijna bovenaan toe bebladerd is. Het gewas kan, net als andere leden van deze familie, blauw en roze tegelijk bloeien. Ze werden daarom wel beschaamde meiskens genoemd. Wil je mooie dromen hebben, dan moet je een vaas met deze bloemen naast je bed zetten.
Werking.
De naar augurken smakende bladeren werden wel in verfrissende slaschotels gelegd met de bloem als garnituur. Geplaatst in thee of lichte wijn maakt het kruid een heerlijke drank. Als cosmetisch artikel zou het verjongend en reinigend op de huid werken. De Borago is door artsen in de oudheid als zweetdrijvend middel gebruikt en als middel voor het uitdrijven van koorts.
De Latijnse spreuk ‘ego borago gaudia semper ago’, ‘Ik borage, breng altijd moed’, werd al meer dan duizend jaar geleden geciteerd. (7) Bloemen van dit kruid vloeiden in de wijn van de bekers die de kruisvaarders dronken voor hun vertrek. Mogelijk is dit woord beïnvloed door Keltisch borrage, ‘moed brengen’. De bernagie zou de ‘Nepenthe’ van Homerus zijn geweest, ‘de drank die vergetelheid bracht’.
Etymologie.
Het Arabische abu-aracq, ’vader van zweet’, heeft over midden-Latijn Borago de Europese vormen geleverd. Bernagie, de Duitse Borago en Engelse borage komt van het oud-Franse bourage (nu bourrache) Dit op zijn beurt stamt van het laat Latijn burra, ‘harig’, de ruige huid van dieren. Borage is zo de harige plant, een treffende naam. Linnaeus stelde een gewijzigde naam voor, van cor, ‘hart’, en ago, ‘bij voorkeur’, als een verwijzing naar de hartversterkende kwaliteit van de bladeren. Of naar courage, ‘moed’, vanwege de opwekkende kracht en smartwerende eigenschappen.
Vanwege de vorm van het zaad en de naar augurken smakende bladeren werd de plant ook augurkenkruid of komkommerkruid genoemd en in het Duits Gurkenkraut.
XXIIII Ossentonge oft buglossa oft lingua bovis, dat is allele ens, want het ghelijckt der tongen van den osse. Het es heet ende nat uut sijnre ierste macht, zijn II machts is dat goet es den hoestende mensche, van scerpicheit der longheren. Aldus sap van ossentongen: I pont, yspe, mellisse elcx 1½ hant, der wortelen van selie, van yreos, van enula campana (of alant) en van calissihout elcx I½ unche, vighen, VII in ghetael, siedt se al in II pont waters toet dat de helft versoyen is, dan doir eenen doec ghecleert ende met honich dat afgeschuijmt es ghesuet, maeckter af dranck, dien gheeft al lau tsmerghens ende tsavons telken V unche. Als hy ghedroncken es so nempt omtrent middernacht dese pillen: Nempt van de clonten der pillen van agaricus, I dragma, goet agaricus een ½ scrupel, salis gemme 1 greyn, met syrope van calissihout, maeckt IX pillen. Daer na: Nempt dyapenidium of dijaijris salomonis om te stercken, ten lesten strijket de borst met der salven van dijaltea met weinich olien van zueter amandelen ghemingt, tsmerghens ende tsavons. De derde macht van ossentonghe es dat hert te verbliden als men se met vleesch siet oft int werm moes doet dat int vleeschsop ghesoyen es. Of met wijn siedt, dien wijn heeft de selve macht. Serapio. Als de blayeren van ossentonge worden verbrant, so sijn se goet tsegen die lopinge der tanden of des tantvleesch, dat self es oeck goet teghen alcolaz. (dat sijn puystkens in den mont, sonderlinge die den jonghen kinderen comen uut hitten des monts) Die proprieteyt van ossentongen es die coleren te reynen ende die melancolie Ende als yemant hoer wilt nemen, so sal hy tsap daer af met senepoyer, met weinich ghingebeers ende lutter suker nemen, Mesue. Sap dair af met bolus armenicus (dat is roy eerden) ende met weynich mellicratum (dats wijn met water gesoyen ende honich ghemingt) es goet tseghen der hertvanck, Pandecta. |
XXIIII Ossentong. (Anchusa officinalis) Ossentong, buglossa of lingua bovis is allemaal hetzelfde want het blad lijkt op de tong van een os. Het is heet en nat in zijn eerste kracht, zijn tweede kracht is dat het goed is voor de hoestende mens vanwege de scherpheid van de longen. ‘Neem hiertegen een pond van het sap van ossentong; van hysop en Melissa van elk een halve hand; de wortel van selderij, van Iris, van Inula campana (of alant) en van zoethout, van elk anderhalf ons; zeven vijgen en kook dit alles in twee pond water tot dat de helft verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met afgeschuimde honing zodat je een drank hebt waarvan je ‘s morgen en ‘s avonds telkens vijf ons lauw geeft’. Als dit gedronken is dan neem je rond middernacht deze pil: ‘Neem van de wortels de pillen van cantharel een maal 3,9 gram; van goede cantharel een half van 1,3gram; van zoutsteen een 0, 65 gram; en met siroop van zoethout maak je er negen pillen van’. Dan daarna: ‘Neem dyapenidium of dijaijris salomonis om te versterken en tot slot bestrijk je de borst ’s ochtends en ’s avonds met de zalf van het sap van Althaea dat met wat olie van zoete amandelen gemengd is. De derde kracht van ossentong is om het hart te verblijden als je het met vlees kookt of het in warme moes doet dat in vleessap gekookt is. Of kook het met wijn, volgens Serapio heeft die wijn dezelfde kracht. Als de bladeren van ossentong verbrand worden dan zijn ze goed tegen het lopen van de tanden of van het tandvlees. Hetzelfde is ook goed tegen alcolaz (dat zijn puistjes in de mond en vooral bij jonge kinderen die uit de hitte van de mond komen. (1) De voornaamste kracht van ossentong is om de rode gal en de zwarte gal te reinigen. En als iemand het in wil nemen dan moet hij volgens Mesue het sap daarvan nemen met sennepoeder, met wat gember en wat suiker. Het sap daarvan dat met bolus armenicus (dat is rode aarde) en met wat mellicratum (dat is wijn dat in water gekookt en met honing gemengd is) is volgens Pandecta goed tegen hartkramp. (2) |
(1) Aften ? (2) Angina pectoris.
24. Anchusa officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.De ossentong is meestal ruw behaard en grijsgroen gekleurd door de dichte beharing. De diepblauwe bloemen staan in ruige hoofdjes en zijn samengesteld uit vele bloempjes. Net als meer leden van deze familie is de bloemkleur eerst roze en wordt na de bevruchting meer en meer blauw. Dit is mogelijk een teken voor bezoekende insecten.
Werking.
Met Anchusa tinctoria werd de plant gebruikt tegen huidziektes, vanwege de kleurovereenkomst van de geïrriteerde huid. Medicinaal werd de ossentong gebruikt om de stoelgang te bevorderen door een paar gram versnipperde bladeren in een kopje warm water te laten weken. ‘Deze wortel in wijn voor diegene die zonder koorts zijn of in mede voor diegene die koortsachtig zijn gekookt en gedronken is goed tegen de geelzucht, verstopte milt en voor de pijn van de lendenen en de nieren’. (1)
Etymologie.
Anchusa is een naam die afgeleid is van het Griekse agkhousa, ’een plant waarvan de wortels een rode verf leveren voor de huid en lippen’. Van de wortel werd wel een poeder gemaakt dat gebruikt werd om de gezichten van dames te verven. Ook van andere planten uit deze orde wordt een roodbruine verfstof verkregen die gebruikt wordt om stoffen te verven, bijvoorbeeld alkanet.
De naam ossentong is ontstaan omdat de bladeren ruw en breed zijn als een ossentong. Door oude schrijvers wordt deze plant aangeduid met de Griekse naam bouglossa, bous, ‘os’, en glossa, ’tong’, ossentong. Soortgelijke namen zijn in het Frans langue de boeuf, de Engels oxtongue en Duitse Ochsenzunge.
XXV Bottonie of betonie, dat es betonia, die is heet ende droeghe in den derden graet. Hebbende macht af te drogen ende grove humoren te besniden of te cleyne. Si heeft de macht den steen der nieren oft der blasen te breken, ende doet den vrouwen hoer stonden comen. Oeck es si goet tsegen pijne der sijden ende tsegen verstopping der milten als men de wijn drincket daer si met hertstongen, venkelwortel in ghesoyen is. Dien selven dranck, als dair me ghesoyen, siedt de wortelen van spargi ende brusci sonderlinge es goet tegen de watersucht uut couder saken. Bottonipoyer met mirren ende weynigh soffraen ghemingt gheneest de wonden des hoofs. Teghen pijn der tanden es goet bottonie met onderave in eeck ghesoyen daer me die tanden ghewasschen. Tegen duysternisse des ghesichs, mingt bottoniewater met poyer van aloe, epatici ende luttel gebroken der tuchien ende droghet met druppelen smaels in de oogen. Bottonie, alsem ende cubeken in wijn ghesoyen es goet tegen hooftswere, sterkende den genuen. Bottonie met reems spica ende cubeben in loeghe ghesoyen ende daer me dat hoft ghewasschen, dicke, es goet tseghen dat omdraijen der ooghen als vertigo ende tseghen hooftsweer, dat self is oeck goet teghen die vallende sieckte. Tseghen die venineghe beten, siedt betonie in wijn, leg se daer op. Teghen suere of amper oprupsinghe: Nempt wijn, der bottonie ende lutter poyer van galgaen in ghesoyen es. De wortele van bottonie ghesoyen met bloemen van wilt soffraen, dan ghedroncken met ijdromel doet seer die flumen overgheven. Bottonie in wijn gesoyen is goet teghen dat letsel der medicinen die doen sterven, Serapius. Wijn daer in ghesoyen es bottonie met bolus armenus ghemingt is goet denghenen dye bloet uut der borst spouwen. Tseghen dat fleerfijn: Nempt wijn daer in ghesoyen bottonie, adick ende scijterwijt, dat self is oeck tseghen colicam goet. Wijn daer bottonie in ghesoyen is goet den vrouwen die baren ende gheen cortsen en hebben. Ende dye den corts hebben is bottoniewater goet. Pandecta, Serapio, Platearius. |
XXV Betonie. (Stachys officinalis, oude naam was Betonica officinalis) Bottonie, betonie is betonica is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht om af te drogen en de grove levenssappen te besnijden of te verkleinen. Het heeft de kracht om de steen in de nieren of de blaas te breken en laat bij de vrouwen hun stonden komen. Ook is het goed tegen pijn van de zijde en tegen verstoppingen van de milt als je de wijn drinkt waar het met hertstongen en venkelwortel in gekookt is. Dezelfde drank, als waar het in gekookt is, daarin kook je de wortel van asperge en Ruscus en dat is bijzonder goed tegen waterzucht (1) die uit koude zaken komt. Betoniepoeder die met mirre en wat saffraan gemengd is geneest de wonden van het hoofd. Tegen pijn van de tanden is het goed om betonie met hondsdraf in azijn te koken en daarmee de tanden te wassen. Tegen slecht zien meng je betoniewater met het poeder van Aloë epatica en wat gebroken tuchia en doe het met enkele druppels per keer in de ogen. Betonie die met alsem en cubeben in wijn gekookt is is goed tegen hoofdzweren en versterkt de zenuwen. Betonie die met roomse spica en cubeben in loog gekookt zijn en als daarmee het hoofd veel gewassen wordt is goed tegen het omdraaien van de ogen zoals vertigo en tegen hoofdpijn, hetzelfde is ook goed tegen vallende ziekte. Tegen venijnige beten, kook betonie in wijn en leg het daarop. Tegen zure of bittere oprispingen: ‘Neem wijn waar betonie en wat poeder van galigaan in gekookt is’. Als je de wortel van betonie kookt met de bloemen van saffloer en het drinkt met hydromel (dat is honingwater) zorgt dit ervoor dat je veel slijm (uit de longen) overgeeft. Betonie die in wijn gekookt is is volgens Serapio goed tegen schade van medicijnen die laten sterven. Wijn waar betonie in gekookt is en dat met bolus armeniacus gemengd is goed voor diegene die bloed uit de borst spuwen. Tegen jicht: ‘Neem wijn waar betonie, kruidvlier en schijtwit in gekookt zijn, hetzelfde is ook goed tegen koliek’. Wijn waar betonie in gekookt is is goed voor de vrouwen die baren en geen koorts hebben. En voor diegenen die wel koorts hebben is betoniewater goed, Pandecta, Serapio en Platearius. |
(1) Oedeem. (2) Duizeligheid.
25. Stachys officinalis, Trevisan. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Betonie heeft vele brede en wat gezaagde, aromatische bladeren. Ze staan aan smalle, vierkantige maar opgaande en harige stengels. Aan de top staan hoofdjes als die van lavendel, meestal dikker en korter. Ze zijn van een roodachtige of purperen kleur en gevlekt met witte spotten in juli en augustus.
Werking.
In vroegere tijden werd zijn geneeskracht op hoge prijs gesteld. Antonius Musa, de lijfarts van keizer Augustus, heeft over deze plant een boek geschreven en het tegen 47 verschillende ziektes aanbevolen. ‘Venda la tonica e compra la betoncia’’, zo schreef hij, ‘verkoop het kleed en koop betonie’. Zulke geweldige geneeskracht. Van een persoon met vele goede eigenschappen was het gezegde, ‘hij heeft meer krachten dan betonie’. Dodonaeus zegt,‘Met korte woorden gezegd, betonie is zo vol van deugden en krachten dat men daarom in Italië een spreekwoord gebruikt, Gij zijd voller van deugden dan de Betonie, ‘Tu hai piu virtu che la Betonica’. Het had een grote reputatie in middeleeuwen vanwege lichamelijke en geestelijke genezing. Het is goed tegen verkoudheid, hoesten en lange koortsen. Het frisse kruid werkt wat verdovend, wat verdwijnt bij het drogen. Gedroogde bladeren veroorzaken niezen. De geur van betonie maakt het hoofd vast en helder en schenkt de mens de tegenwoordigheid van geest die hem tegen kwade bedoelingen beschermt. (1, 2 17, 22, 25)
Etymologie.
Stachys is afgeleid van het Griekse stachus, ‘een aar’, het is een verwijzing naar de bloeivorm.
Volgens Plinius stamt de naam bettonica van de Bettones, een Spaans volk. Latere auteurs verwierpen deze theorie en namen aan dat het woord stamt van de Keltische vorm bew, ‘hoofd’, en ton, ‘goed’, omdat het vooral goed was tegen hoofdpijnen. Via het Latijnse betonica en het Frans betoine kwam het midden-Nederlands betonia, zo ook in Duits, het Engels heeft betonica. (17)
XXVI Berenclauwe oft branca ursima is cruijt dat heet ende nat es in den tweeden graet. Het heeft dye macht te morwen, te ripen ende te saechten den lichaem tseghen die dorrigheyt der genuen ende der leen, tseghen verherde apstonien ende tsehen de hertheyt der milten. Maeckt een salve van berenclauwe, van witten hoemschwortel, van den saye van fenigreeck ende lisaet ghesoyen in gemeyne olie ende ghecleert, dan daer toe was dat genoch si ghedaen. Dese salve is ghemeijnlic tsegen alle verherde apstonien goet. Tseghen letsel dat in die borst es uyt taye flumen, die behoeven verworwinghe op dat si te sachtelijc uut de borst moghen lossen, voer der ghemeyn olye, olie van sueten amandelen ghenomen es beeter der borst ende saecht meer. Item nempt van den sap van beerenclauw IIII unche, savelboom, onser vrouwen wiechstroe, bivoet, agherhande, alsem, savie, mageleyne, rosenmarijn elcx I hant, kaneel, spica nardi, comijn, galegaen elcx II dragma, stoot se al ende siedt se met wijn tot dat hi versoyen es, dan douwet wel uut dat sap, daer toe mingt wyt was dat ghenoch si ende maect er af morwe salve. De voergheneemde cruyden achter nae toe doende, daer me strijckt den lichaem ende ander plaetsen die pijne van flumen of winden hebben. Dese salve es goet teghen de pijne der moyer ende ander pijnen uut flumen oft van winden comende. Beerenclauwe met gheytensmeer ende hoemschwortel in lutter wijns ghemingt es goet tseghen dye pijne der iuncturen of leen, oeck ist goet teghen die uutreckinghe der leen, als ment daer op strijckt. Tseghen pijne der dermen ende barringhe der pissen, siedt berenclauwe, hoemschblaijeren ende saet dat psilium heet in water, sonderlinghe eest goet tegen den dorst en apstonien van den eerse ende teghen verwoede beeten. Pandecta, Platearius. |
XXVI Berenklauw. (Heracleum sphondylium) Berenklauw of branca ursina is een kruid dat heet en nat is in de tweede graad. Het heeft de kracht om te vermurwen, te rijpen en het lichaam te verzachten. Tegen de dorheid van de zenuwen en van de leden, tegen verharde blaren en tegen de hardheid van de milt. ‘Maak een zalf van berenklauw, van witte heemstwortel, van het zaad van fenegriek en lijnzaad, kook het in gewone olie en zuiver het, dan voeg je daar zoveel was bij als genoeg is’. Deze zalf is gewoonlijk tegen alle verharde blaren goed. Tegen het letsel in de borst dat uit taai slijm (1) is ontstaan en dat vermurwt moet worden zodat het zacht uit de borst zal lossen: ‘Neem voor de gewone olie de olie van zoete amandelen, dat is beter voor de borst en verzacht meer’. Item; ‘Neem van het sap van berenklauw vier ons; van savelboom, onze vrouwen wiegstro, bijvoet, averone, alsem, Salvia, majoraan en rozemarijn van elk een hand vol; van kaneel, nardus, komijn en galigaan, van elk twee maal 3,9 gram; dit stamp je en kook het met wijn tot dat het verkookt is, dan duw je het sap er goed uit, daarbij meng je zoveel witte was als genoeg is en maak er een murwe zalf van’. De voorgenoemde kruiden, van de laatste af aan, gebruik je dan om het lichaam en andere plaatsen te bestrijken die pijn van slijm of winden hebben. Deze zalf is ook goed tegen de pijnen van de baarmoeder en andere pijnen die uit slijm of uit winden komen. Berenklauw die met geitensmeer en heemstwortel in wat wijn gemengd is is goed tegen pijn van de gewrichten of van de leden, ook is het goed tegen uittrekking van de leden als je het daarop strijkt. Tegen pijn van de darmen en het brandend plassen, kook berenklauw, heemstbladeren en zaad dat psilii (2) heet in water, dit is bijzonder goed tegen dorst en de blaren van de aars en tegen beten van dolle (honden). Pandecta en Platearius. |
(1) Taaislijmziekte/cystische fibrose, of een forse ontsteking als tuberculose. (2) Plantago psyllium.
26. Heracleum spondylium, L. (wervel, naar de opgezwollen bladstelen die er als een gewricht uitzien)
Algemene kenmerken.
De berenklauw kan hier een anderhalve meter hoog worden. Die hoogte bereikt het pas in het tweede jaar, in het eerste jaar maakt het een bladrozet van grote getande, harige bladeren. Bij verwondingen kan het sap van de bladeren blaren veroorzaken waardoor de plant niet geschikt is voor kleine tuinen. De berenklauw geeft grote geel/witte bloemschermen.
Werking.
Naar de Griekse sage vindt Hercules de spelonk van de rover Kaukus door middel van een kruid. Dit is het Herculeskruid dat als toverroede door Hercules gebruikt werd om de dief op te sporen. Daarom wordt Hercules met een kroon van deze plant afgebeeld.
Etymologie.
Heracleum is zo genoemd naar Hercules, omdat die deze plant als medicijn gebruikt zou hebben. Vele oude krijgers waren bekend met heilplanten om de wonden te genezen.
De berenklauw, Duitse Barenklau, Franse branc-ursine en Engelse bear's breech is zo genoemd, niet naar de grote bladeren, maar naar de afdruk van een berenklauw op zijn zaden.
XXVII Beete of bleta of beeta is cout ende nat. Ende es twederleye als witte ende swerte. Der witte heeft macht af te droghen, te sachten, te vochteghen ende te vercouwene. Maer dye swerte heeft eenderhande scerpe suerachtiheyt (dat es stipticiteijt) daerom stopt de swerte den lichaem. Dye witte met hoerder vochticheit purgeert den lichaem of doet ter cameren gaen, dairom is si goet den gestopten in vleesch ghesoyen. Van den sap van beeten met honich ende weynich ghinbeers in den nose weynich ghedaen wort men niezende, al so rumen de overvloedicheyn der hersenen. Dat sap van beeten met donderbaert ghemingt verbiedt die apstonien te comen, dat selve met eeck ghemingt es goet tseghen dat heylich vier of teghen ignem sacrum (dats allevenleens) ende teghen de erispille. (dats een apstonie van vierachtigher coleren). Beete te veel ghenomen bijt der maghe ende die dermen, alle beye die manieren van beeten sijn van wenich voetsel om dye soutachheyt die in hem es, Serapio. Maer beete es goet om te openen die verstopping der leveren ende der milten als men se met hertstonge siedt ende eet. Tegen scellinge des hofs, tsegen neeten of lusen, wasschet hoet met dye siedinghe daer beete wortel ende agherande in ghesoyen es. Teghen plecking of morphea, mingt sap van beeten met sal nitrum ende wast si dae me, dat selfs is oeck goet teghen bedriechteghe sweeren, dat quaet vleesch af wassende, oec tegen sweringhe in den mont, ooc tegen impetiginem (dats een smettinge in dat vel die roewchtich of rou es) ende het gheneest die sweeren van den noese. Dat hoot met sap van beeten ende agherande ghestreken es goet tsegen alopicie ende doet dat haer wassen. Beete ghesoien is goet tegen den dorst. Beete met mostaert ende eeck gheten is goet den ghebreckeghen in die milte, hoer lijen meer medicinen dan voetsele, Dyaf int capittel bleta seet, beete met mostaert gheten es goet den siecken, in die lever ende milte. Met wit van den eye opt heylich vier ghestreken bedwinghet ende gheneset. Tsap van beten lau in die ooren gedaen is goet tegen de pijn in die oren. Ende opt lickteeken, doncker bleeckheyt of swertheyt ghestreken der quetsinge, gheneest. Pandecta. |
XXVII Biet. (Beta vulgaris) Biet, bleta of beeta is koud en vochtig. Er zijn twee soorten als wit en zwart. (1) De witte heeft de kracht om af te drogen, te verzachten en te bevochtigen en te verkoelen. Maar de zwarte heeft een bijzondere scherpe zuurachtigheid (dat is stipticiteit) daarom stopt de zwarte de loop. (2) De witte laxeert met haar vochtigheid het lichaam of laat naar toilet gaan, daarom is het goed voor de verstopte als je het in vlees kookt. Als er wat sap van biet met honing en wat gember in de neus gedaan wordt laat het niezen en ruimt het de overvloedigheid van de hersens op. (3) Het sap van biet dat met donderbaard gemengd is voorkomt dat er blaren komen. Hetzelfde dat met azijn gemengd is is goed tegen het heilig vuur of ignis sacrum (dat is allemaal hetzelfde) en tegen erisypelas. (dat is een blaar van een vuurachtige kleur) Als je te veel biet eet dan bijt het de maag en de darmen, alle beide soorten biet geven volgens Serapio weinig voedsel vanwege de zoutachtigheid die in hen is. Maar de biet is goed om de verstopping in de lever en de milt te openen als je het met hertstongen kookt en eet. Tegen roos op het hoofd, tegen neten of luizen, was het hoofd met het kooksel waar de bietwortel en averone in gekookt zijn. Tegen plekken of morfeem (4), meng het sap van biet met sal nitrum en was het daarmee, hetzelfde is ook goed tegen bedrieglijke zweren want het wast het kwade vlees er af, ook tegen zweren in de mond en tegen impetigo (dat is een huidbesmetting die ruwachtig of rouw is) en het geneest de zweren van de neus. Als je het hoofd met het sap van biet en averone bestrijkt is dat goed tegen alopecia (5) en laat het haar groeien. Gekookte biet is goed tegen dorst. Als je de biet met mosterd en azijn eet is het goed tegen de gebreken van de milt, het geeft meer medicijn dan voedsel in je af. Dyaf in het kapittel van biet zegt dat als je bieten met mosterd eet het goed is voor de ziekten van de lever en van milt. Als je het met het wit van een ei op het heilig vuur strijkt bedwingt en geneest het die. Als je het sap van bieten lauw in de oren doet is dat goed tegen pijn in de oren. En als het gestreken wordt op een litteken, donkere bleekheid of zwartheid van kwetsingen (6) geneest het die volgens Pandecta. |
(1) Rode biet. (2) Obstipeert. (3) Voorhoofdsholteontsteking? (4) Vormafwijking van de huid. (5) =Kale plekken. (6) Hematomen/necrose.
27. Beta subspecie vulgaris, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
Alle vormen van de biet zijn waarschijnlijk afkomstig van de zeebiet Beta maritima, L. (van de zee) De zeebiet is onaantrekkelijk, maar de stichter van een grote familie. Dit door meer dan 2000 jaar cultivatie, selectie en kruisingen door de wind tussen de wilde en de tamme vormen.
De bladeren zijn dik, glanzend en wuivend. De onopvallende bloemaren zijn lang en smal, bladig en komen in juni tot september. De wortel is tweejarig of meerjarig.
Werking.
Suiker was al in de oudheid bekend, maar speelde geen belangrijke rol, werd meer gebruikt in de artsenij. Suiker behoorde tot de 15de eeuw nog tot de apothekerswaren, ook al werd het al lang voor bakwerk en als genotmiddel gebruikt. ‘Biet wordt wel smids kost genoemd omdat de smids die veel plachten te eten om de hardlijvigheid die ze van steeds bij het vuur te zijn krijgen daardoor te verdrijven." (2) De rode biet is nog maar een paar eeuwen in cultuur, mogelijk vanuit Frankrijk.
Etymologie.
Beta is zo genoemd naar de letter Bèta. Het kan een verwijzing zijn naar de vorm van het blad dat overal de B in dubbelheid behoudt. Het is een woord dat wel uit de Germaanse landen geleend is. Het Keltische bett betekent ‘rood’, naar de kleur. Of het woord komt van het Keltisch bwyd of biadh, ‘voedsel’ of ‘voeding’. In het oud-Hoogduits komt Bieza voor zodat het nu Bete is. De Fransen hebben betterave en bette waaruit het Engelse beet en onze biet ontstond.
XXVIII Teskenscruyt of bursa pastoris of sanguinaria es cout van complexien, hebbende een stoppende of stiptike cracht. Sij es tweerley, de een heeft blayeren in maniere eender tesschen, die ander heet centinodia ende es een cruyt op die eerde cruypende, hebbende blayeren ghelijc rute ende saet omtrent die blayeren. Het heet oock lingua passerina of muschen tonghe. Dese cruyden syn seer goet tsegen heete apstonien als erispillen (dat sijn apstonien van vierigher coleren) ende tseghen flegmonem (dat sijn apstonien of puysten van heeten bloede) als teskenscruijt met eeck ghestoten daer op es gheleet, want het weerstaet die materie dy ten apstonien wert sou loopen. Het is oeck een overste medicine den diffenterias (dat sijn die den lichaem root met scaffeling van dermen hebben) ende den bloet spouwende menschen, als teskenscruyt met weegbre ende met bolus armenus in reghewater ghesoyen, daer af ghedroncken, toet den lichaem achter blijft. Buyten op die dermen so leght teskenscruyt, weeghebree, bolus armenus ende wit van den eye met reghewater ghesoyen want het seer helpt. Dat sap van teskenscruyt es seer heylende die bloijeghe wonden, tes oeck toet sweeren in die ooren met vuylicheyt vervult ende dat etter daer sijnde droeghet. Oec ghesoyen in reynwater met een cruyt dat persicarie heet (want het den persenblayeren ghelijckt, hebbende swerte plecken ende wast by dat water) es goet tseghen den loop der stonden van de vrouwen, van onder met eender sponcien daer in ende uut ghedout, omtrent den dijen al werm gheleyt helpt teghen dat selve oock. Tsap van teskenscruyt ghedroncken es goet tseghen dat bloet spouwen, helpende teghen die coupisse ende doet wel pissen. Met wijn ghedroncken es goet tseghen die fenijnige beeten. Tegen dat heylich vier is goet teskenscruyt met donderbaert ende eeck ghesoyen ende daer op gheleyt. |
XXVIII Tasjeskruid. (Capsella bursa-pastoris) Tasjeskruid, bursa pastoris of sanguinaria is koud van samenstelling, het heeft een stoppende of zuurachtige kracht. Er zijn twee soorten, de ene heeft bladeren op de wijze van een tasje, de ander heet centinodia en is een kruid dat op de aarde kruipt, het heeft bladeren als de ruit en zaad rond de bladeren. Het heet ook lingua passerina of mussentong. (1) Deze kruiden zijn zeer goed tegen hete blaren als erisypelas (dat zijn blaren van vurige kleur) en tegen flegmones (dat zijn blaren of puisten die van heet bloed komen) als tasjeskruid met azijn gestampt en daarop gelegd wordt want het weerstaat de materie die naar de blaren toe zou lopen. Het is ook een prima medicijn tegen diffenterias (dat is een ziekte die de loop rood maakt met afschaven de darmen (2)) en de bloed spuwende mensen als tasjeskruid met weegbree en met Armeense aarde in regenwater wordt gekookt en daarvan wordt gedronken dan laat dit het lichaam goed blijven. Buiten leg je op de darmen tasjeskruid, weegbree en Armeense aarde met het wit van een ei dat in regenwater gekookt is want het helpt zeer. Het zaad van tasjeskruid heelt zeer goed de bloedende wonden, het is ook goed tegen zweren in de oren die met vuiligheid vervuld zijn, de etter dat daarin is droogt het op. Ook als het gekookt wordt in helder water met een kruid dat persicarie heet (3) omdat het blad op een perzikblad lijkt, het heeft zwarte plekken en groeit bij het water) is goed tegen de loop van vrouwenstonden als het van onder met een sponsje daar in- en uitgeduwd wordt. Als je het warm omtrent de dijen legt helpt het tegen hetzelfde ook. Als je het sap van tasjeskruid drinkt is dit goed tegen het bloed spouwen, het helpt tegen het aandrang tot waterlozing en laat goed plassen. Met wijn gedronken is het goed tegen venijnige beten. Tegen het heilig vuur is het goed om tasjeskruid met donderbaard en azijn te koken en dit daar op te leggen. |
(1) Polygonum aviculare. (2) Dysenterie. (3) Persicaria maculosa.
28. Capsella bursa‑pastoris, Med.
Algemene kenmerken.
Het herderstasje heeft variabele bladeren die in een rozet staan. Het is een eenjarige of tweejarige die tot een halve meter kan komen. De kleine witte bloempjes zijn in trossen verenigd.
Werking.
Vooral werd het plantje gebruikt bij verschillende bloedingen, na de 18de eeuw werd het plantje vergeten. Het sap werd tegen bloed spuwen en vuiligheid in de oren, bij nierziektes en vrouwenziektes gebruikt. ‘Tasjeskruid dat in water gekookt en gedronken is stelpt de loop van de buik, rodeloop, bloed spuwen, bloed plassen en de overvloedige vloed van de vrouwen en allerhande bloedgang, hoe en in welke manier dat het gebruikt wordt en is daar toe zeer krachtig dat sommige schrijven dat het ‘t bloed stelpt al wordt het maar in de hand gehouden of over het lichaam gedragen’ (1) Het kruid bevat, net als andere kruisbloemigen, veel vitamine C. 9.
Etymologie.
Capsella bursa-pastoris, Grieks kapsa komt het Latijnse capsa, ‘zakje’ of ‘tasje’, naar de vorm van de vrucht. Bursa is een ‘zak’ of ‘beurs’, en pastor is een ‘herder’, dat zijn dus twee tassen van een herder, dus dubbel op. De zaaddozen zijn gevormd als harten maar harten die in tweeën breken. De zaden zitten erin als geld en vormt zo de smalle beurs van de schaapherder. Herderstasje, Duitse Hirtentaschen, Franse bourse a pasteur en Engelse shepherd’s purse.
XXIX Berberus oft berberis of amiberberis es heet ende drooghe in den tweeden graet, maer die wilde es heet ende drooghe in dat ende van den derden graet. Het es een spruyt met dornen, hoer vrucht is seer stiptic of stoppende ende verwinnende coleram. Dat sap van hoerder vrucht met weghebreewater gheneest ende verbiedt den ouden oft langhen lichaem, ende de vochtigheyen van der moyeren vloyende. Een plaester van der vrucht van berberis gebroken met den sap van diptamus of muysooren ghemaect, trect pilen, doerdnen of ander dingen int lijf stekende uut. Dat sap dese vrucht verbiet den dorst die van hitten compt, sterkende die mage ende de lever die overmits der coleren onnatuerlick verhit is. Het sap daer af met rooswater ende wit van den eye ghemingt es goet tseghen heete apstonien, daer op gheleet. Ende es goet tseghen den bloyende lichaem uut scaffeling van den dermen als men tsap deser vrucht met weghebree water ende lutter mastike te gaijere drinckt. Een epitima tseghen de verhittinge der leveren maeckt men van den sappe van berberis met endiviwater ende roije sandelen tsamen ghemingt, legghet dick dit op de lever toet men ghewaer wort hoer vercoelinghe. Tseghen die ontsteltenisse van den cortse als terciane: Nempt van den sap van berberis ende van endivi elcx I pont, violetten bloemen, I hant vol, der IIII coude sayen II dragma, prumen van damaste, VII, siedt dit tsamen in een ½ pont dat het derdendeel versoyen es, dan doeghet het doer eenen doec ende met suker maeckt een sijroep als voer van anderen sijropen is gheseyt, sal men me dese sijroep nemen. Als hy al ghedroncken es so nempt dese pillen als: Neemt van den clonte der pillen van rebarben, II loot, ende van de pillen van grisecom I loot, dijagridij (dats ghecorrigeerde oft gherechtverdeghe scamonee) III greyn, mingt se met sijrope van adivi ende maecter af pillen, IX. Des anderdaeghs nemet dyarodon abbatis of triasandali om te sterken, daer nae epithimeert de levere als were, Pandecta, Platearius. |
xxix Berberis. (Berberis vulgaris) Berberus, Berberis of Amiberberis is heet en droog in de tweede graad, maar de wilde is heet en droog op het einde van de derde graad. Het is een struik met dorens, haar vrucht is zeer zuurachtig of stoppend en overwint gal. Het sap van de vrucht met weegbreewater geneest en voorkomt het oude of lange loop en vochtigheid die uit de baarmoeder vloeit. Een pleister dat van de gebroken vrucht van Berberis met het sap van dictamnus of muizenoor gemaakt is trekt pijlen, dorens of andere dingen die in het lijf steken eruit. Het sap van deze vrucht voorkomt dorst die van hitte komt, het versterkt de maag en de lever die vanwege gal onnatuurlijk ontstoken zijn. Als het sap daarvan met rozenwater en het wit van een ei gemengd wordt is het goed tegen hete blaren als je het erop legt. En het is goed tegen bloedende loop die uit dysenterie ontstaan is, als je het sap van deze vrucht met weegbreewater en wat mastiek tezamen drinkt. Een strijksel tegen de verhitting van de lever maak je door het sap van Berberis met andijviewater en rood sandaalhout te mengen, leg het dik op de lever totdat je in de gaten krijgt dat het koeler wordt. Tegen de ontsteltenis van de koorts als derdedaagse (1): ‘Neem sap van Berberis en van andijvie, van elk een pond; van violenbloemen een hand vol; van de vier koude zaden twee maal 3,9 gram; zeven Damascener pruimen; kook dit tezamen in een half pond (water) tot een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en met suiker maak je een siroop zoals eerder van andere siropen gezegd is, dan moet je deze siroop nemen’. Als het gedronken is, dan neem je deze pillen als: ‘Neem van de hoop de pillen van rabarber, twee loot; van de pillen van aardrook, een loot; dyagridium (dat is verbeterde of klaargemaakte scammonia) drie maal 0, 65 gram; meng het met de siroop van andijvie en maak er negen pillen van’. De volgende dag neem je dyarodon abbatis of sap van Santalum om te versterken, daarna epithimeert de lever volgens Pandecta en Platearius als vanzelf. |
1) Malaria.
29. Berberis vulgaris, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
De zuurbes is een struik van twee tot drie meter groot. De zeegroene bladeren zijn omgekeerd eivormig en gezaagd. Hangende, gele bloemtrossen in mei en juni worden gevolgd door trossen van rode kraalbessen. De dorens zijn driedelig.
Werking.
De bes bevat veel vit. C., verder appel-, citroen- en wijnzuur en is goed voor het maken van dranken. Medisch werd de bes ook gebruikt als een samentrekkende en terugdrijvende kracht. De onrijpe vruchten werden ook wel in water gekookt en als een mondspoeling gebruikt. Het sap was goed tegen dorst die van hitte kwam. ‘Uit de bessen wordt een sap geperst waaruit men siroop maakt als mede rode suikerkoekjes, ook laat men het sap gisten en werken of men giet daar een bodem olie op om het te bewaren wat dan dient om zure sausen te maken en wordt daarom sausenboom genoemd. De bladeren gebruikt men mede in sausen in plaats van zuring. De parels en koralen smelten in het sap en hier maken de alchemisten een valse Tinctura Corallorum van’. (2)
Etymologie.
De hoge glans van de bladen zou aanleiding hebben gegeven voor de naam Berberis die Brunfels aannam van de Arabieren. In die taal betekent berberys een ’mossel’. (5) Dit is een naam die waarschijnlijk uit de Phoenische taal ontleend is waar barbar een schitterende polis betekent. Er is zo ook een Grieks woord berberi dat ‘pareloester’ betekent. Berberis is zo verwant met een parel. Het kan ook dat de plant genoemd is naar de plaats Berberei in Afrika waar het door de Arabieren naar Spanje gebracht werd. Het Engelse barberry zou een verbastering zijn van amyrberis bij welke term de Arabische geneesheren de Berberis kenden.
Zuurbes is zo genoemd naar zijn zure bessen’, de Duitse der Sauerdorn, in Frans l’epine vinette.
XXX Baselike of baselicon of osimum es tweerleie, de een es gariofilata want si eenen rueck van groffelsnagelen heeft, ende es heet in den iersten graet ende droghe in den II, den dese is van meerder macht, Platearius, uut der macht of conste van Constantijn. Maer dat gheel osimum is heet ende droghe in den iersten graet. Als men in recepten basilicon vindt so sal men dat saet verstaen, in de plaesteren sal men de blayeren nemen. Basilike uut hoeren goeden reuck heeft macht te sterken, te ontbinden, te verteeren, af te droghen ende te suveren. Pandecata, uut de autoriteyt van Dyaf, seyt int capittel van osimum of basilicon, dat een es, dat hoer macht den medicinen es onseker want si som segghen dat si quaet der maghen es, dat si verduuijstert de ooghen ende dat si doet verwoen. Ende als basilike in de sonne verrot, soe worden der wormen uut hoer gheboren. Sommeghe meynen waert dat yemant van basilike nuue ende binen dien selven daghe van eenen scorpioen ghesteeken, waer af hi niet en sou genesen. Maer het es al valsch seyt Dyaf, want sies de maghen goet omdat si dye winden verteert ende si is toet ander dinghen goet want si is goet tegen dat in onmacht gaen ende tegen den hertvanck, aldus siedt basilike met citrum in water of wijn, ende latet eenen nacht weyken, dan ghevet. Dit cruyt es goet tseghen dye vercoelinghe der maghen als ment met munten ende galegaen in wijn siedt. Dit self is ooc goet tsegen dye onverteringhe der maghen uut coutheyen. Tegen den lichaem uut couwen, sonderlinge als es lienteria. (dats den lichaem van gheen onthouinghe der spijsen): Nempt saet van basilike ende van den sappe der wilde prunen met reeghenwater. Basilike ghesoyen met bivoet ende met blayeren van laurier, daer in een spocie ende uut ghedout, also op die moyer gheleyt suvert de moyer, doende haer stonden comen. Maeckt er oeck af een pessiarum oft een suppoeste in de moyer, ende het helpt oock om te ontfaen een vrucht. Tseghe tenasmonen, siedt dit cruyt ende wollecruyt in wijn, dat doet er olye toe legghende, dat also op de dijen, oeck sidt daer op want het gheneest. Basilike int wermoes gheten maect goeden adem of azem. Wijn ghedroncken daer si inne ghesoyen es, is goet tseghen de pijne der ooghen. Pandecta, Platearius. |
XXX Basilicum. (Ocimum basilicum) Basilicum, Baselicon of Ocimum. Er zijn twee soorten, de ene heet gariofilata (1) omdat het geurt als een kruidnagel en die is heet in de eerste graad en droog in de tweede, dit is volgens Platearius de krachtigste uit de macht of kennis van Constantijn. Maar het gele Ocimum is heet en droog in de eerste graad. Als je in een recept basilicum vindt dan wordt het zaad bedoeld, in de pleisters moet je de bladeren nemen. Vanwege haar goede geur heeft basilicum de kracht om te versterken, te ontbinden, te verteren, af te drogen en te zuiveren. Pandecta zegt uit de autoriteit van Dyaf in het kapittel van Ocimum of basilicum dat haar kracht in de medicijnen onzeker is omdat sommige zeggen dat het slecht voor de maag is, dat het de ogen verduistert en dat het verwondt. En als basilicum in de zon verrot dan worden er wormen uit haar geboren. Sommige menen dat als iemand wat basilicum neemt dat hij dezelfde dag door een schorpioen gestoken zal worden waarvan hij niet zal genezen. Maar Dyaf zegt dat dit allemaal vals is want het is goed voor de maag vanwege de winden die het verteert en het is voor andere dingen goed want het is goed tegen het in onmacht gaan (2) en tegen hartkramp (3) als je het zo gebruikt: ‘Kook basilicum met citroenen in water of wijn en laat het een nacht weken en dan geef je het’. Dit kruid is goed tegen de verkoeling van de maag als je het met munt en galigaan in wijn kookt. Hetzelfde is ook goed tegen onverteerbaarheden van de maag die uit koude komen. (4) Tegen loop uit koude, vooral als het lienterie is (ontlasting van onverteerde spijzen): ‘Neem zaad van basilicum en het sap van wilde pruimen met regenwater’. Als je basilicum met bijvoet en laurierbladeren kookt en dat goed in een spons duwt en dit zo op de baarmoeder legt zuivert het de baarmoeder en laat haar stonden komen. Maak er ook een pessarium of een suppoost in de baarmoeder van, het helpt ook om in verwachting te raken. Tegen tenasmonem (5) kook je dit kruid en wolkruid in wijn, dat doe je in olie en leg dit op de dijen, ook zit je daarop want het geneest. Basilicum die in warme groente gegeten wordt geeft een goede adem. Als je wijn drinkt waar het in gekookt is, is het goed tegen oogpijnen. Pandecta en Platearius. |
(1) Geum urbanum of Clinopodium vulgare. (2) Syncope. (3) Angina pectoris. (4) Maagzuur, branden/pyrosis. (5) Loze aandrangskrampen.
30. Ocimum basilicum, L.
Algemene kenmerken.
Een halve meter groot kruid met recht opgaande en sterk vertakte stengels. De op salie gelijkende blaadjes zijn met een roestkleurige dons bedekt en ovaal tot langwerpig. De lipbloemen staan in schijnkransen, lila of wit in juni/augustus. Het blad geurt alsof het met wierook doordrenkt is.
Werking.
De plant werkt desinfecterend doordat het rhymol, eugenol en kamfer bevat. Om die reden werd het ook als geneesmiddel gebruikt, bovendien werkt het kalmerend, helpt tegen pijnen en zenuwzwaktes. Van de aangenaam kruidige en vluchtige olie worden likeuren gemaakt, het is een van de bestanddelen van de likeur Chartreuse. Ook wordt het gebruikt om motten en vliegen uit slagerijen te verdrijven en slaapkamers.
Etymologie.
Ocimum is genomen van ozo, ‘reuk’, naar de krachtige geur van de plant. De late Griekse naam was basilikon, ‘koninklijk’. Men neemt aan dat het die naam kreeg vanwege het gebruik van het aromatische kruid in zalven, bad of medicijn. In Latijn werd het Basilisca, maar ofschoon dit woord geassocieerd was met het Grieks, kreeg het woord een heel andere richting om zijn oorsprong te achterhalen. De verbeelding van de ouden gaf geboorte aan een opmerkelijk reptiel dat zijn kwalijke krachten over de geesten van de mensen uitoefende tot ver in de middeleeuwen. Dit was de gevreesde basilisk, de mythische koning van serpenten. De Grieken noemden dit beest basiliskos, een andere afleiding van hun woord voor ‘koninklijk’. Vanwege zekere opmerkingen begreep men dat er op het reptielenhoofd een kroon zou staan. Daarom wordt in sommige middeleeuwse tekeningen op het hoofd van het monster zorgvuldig een diadeem afgebeeld. Mogelijk is er ergens een overeenkomst gevonden met de basiliek. Geen mens weet het. De Romeinen, door een warboel in etymologie, werden door de Grieken geholpen die het kruid als antimiddel tegen de steek van schorpioenen gebruikten.
Naar middeleeuwse beschrijvingen is de Basilisk uit een dooierloze hanenei door een pad in de mest uitgebroed. Hieruit kwam een dier met een hanenkop en acht hanenvoeten, met een kroon op zijn kop en fonkelende ogen dat door zijn blik doodt, via een spiegel doodt hij uiteindelijk zichzelf. Zie Shakespeare in Henry V ‘Come besilisk, and kill the innocent gazer with thy sight’. Basilicum of bazielkruid, Duits Basilienkraut, Franse basilic en Engelse basil.
XXXI Brionie of brionia, sommeghe heetent wilde zewael of witte wigaert. Ende al dat cruyt is heet ende droge, mair de blayers, vruchten ende wortelen hebben macht af te drogen, cleijn te maken ende te ontbinden, daerom zijn se goet tseghen de hertheyt der milten als men hoer ende hoemschwortel met vighen in water siedt, dan met verkens of swijnensmeer mingt ende daer af een plaester op de herdicheyt leet. Met de sappe van brionie doet men die haren van de vellen. Dat sap van brionie es goet den bedriegheliken sweeren als men se daer me wascht. Dat self is oeck goet tseghen cliefinge der schenen. De wortel van brionie ghestoten met fenigrieck ende vitzen in eeck ghemingt, daer me de huyt bestriken, suvert se, droech se af, ende doet af de duysterhuuijt, dye swerte littekenen ende de littekenen der sweeren. Oeck verdrijvende die duysterhuuyt onder die ooghen. Tseghen fistelen des eers ende pijne: Nempt van brionie, minghet met olijen ende lutter was. Die soppekens des cruyts int beginsel hoerder rijpheyt ghesoyen met venkel ende peercelie ende ghedroncken, doen water maken ende dye camer hebben. Een plaester van brionie in wijn ghesoyen geneest, verwandelt ende opent pannoricium. (dats een scerpe apostonie aen den naghel). Brionie treckt oeck uut den benen ende dat stinckende vleesch als men salve van horen sap maeckt met olie ende was. Ende wijn daer dat sap van brionie in ghesoyen es, is goet tseghen die popelsie ende tseghen die vallende siecte, oec doodet hi dye vrucht in den lichaem ende is goet tseghen die beeten van tijrus. (dats een serpent). Maer men sals weynich nemen, want veel ghenomen doet elsfsheyt comen. Die mate van nemen sal sijn II dragma. Als een vrouwe hoer een suppoeste van brionie in de moyer doet dan verdrijft se dye vrucht ende dat velleken daer de vrucht in rust. Wijn ghedroncken dair si inghesoyen es doet pissen ende de stonden comen als die vrou daer over sidt, so suver se haer moyer. Een plaester ghemaeckt van brionie in hoemsch ende swijnensmeer tsamen ghesoyen op rijpe apstonien gheleet, doet se breken. Serapio, Avicenna, Pandecta. |
XXXI Brionia. (Bryonia dioica) Brionie of Bryonia, sommige noemen het wilde zedoar of witte wijngaard. Het hele kruid is heet en droog, maar de bladeren, vruchten en wortels hebben de kracht af te drogen, klein te maken en te ontbinden, daarom zijn ze goed tegen de hardheid van de milt als je dit met heemstwortel en vijgen in water kookt en dan met varkens- of zwijnenvet vermengt en daar een pleister van maakt die je op de hardheid legt. Met het sap van Bryonia haal je de haren van de vellen. Het sap van Bryonia is goed tegen bedrieglijke zweren als je ze daar mee wast. Hetzelfde is ook goed tegen de kloven van de schenen. Als je de wortel van Bryonia stampt en met fenegriek en vitzen in azijn mengt en daar mee de huid bestrijkt zuivert het die, droogt af en verwijdert de donkerheid van de zwarte littekens (1) en littekens van zweren. Ook verdrijft het de blindheid van de ogen. Tegen lopende gaten (2) van de aars en pijnen: ‘Neem Bryonia en meng het met olie en wat was’. Als je de toppen van het kruid in het begin van hun rijpheid met venkel en peterselie kookt en dit drinkt maakt het water en laat het naar toilet gaan. Een pleister van Bryonia die in wijn gekookt is geneest verandert en opent panaritium. (3) Bryonia trekt ook het stinkende vlees (4) uit de benen als je daar zalf op doet dat van haar sap gemaakt is met olie en was. Wijn waar het sap van Bryonia in gekookt is is goed tegen vallen (5) en tegen vallende ziekte, ook doodt het de vrucht in het lichaam en is goed tegen beten van tyrus. (dat is een slangachtig serpent) Maar je zal er weinig van nemen want als je teveel neemt laat het je gek worden. De hoeveelheid die je ervan mag nemen is twee maal 3,9 gram. Als een vrouw zich een suppoost van Bryonia in de baarmoeder zet dan verdrijft ze de vrucht en de moederkoek waar de vrucht in rust. Als je wijn drinkt waar het in gekookt is laat het plassen en de stonden komen en als een vrouw daarboven zit dan zuivert ze haar baarmoeder. Een pleister die gemaakt is van Bryonia die met heemst en zwijnenvet tezamen gekookt en op rijpe blaren gelegd is, laat ze breken. Serapio, Avicenna en Pandecta. |
(1) Necrose. (2) Fistel =buis, verbinding tussen 2 holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker. (3) = Omloop: ontsteking van de nagelbasis. (4) Zweren. (5) Multiple sclerose.
31. Brionya dioica, Jacq. (tweehuizig)
Algemene kenmerken.
De heggenrank is een eenjarige klimplant die zich drie meter kan uitstrekken. De blauwachtige, druifvormige bladeren zijn drie tot vijflobbig en bedekt met stevige, prikkelige haren. Klokvormige en groen gestreepte bloemen van een geelwitte kleur komen in mei tot september. De rode bessen lijken op schaapskeutels en worden ook zo genoemd.
Werking.
Een vurige martelplant. Het melksap veroorzaakt op de huid blaren. De witte, vuistdikke penwortels smaken scherp bitter en ruiken naar vers gebakken brood, maar werken drastisch afvoerend en in grote dosis braakverwekkend, zelfs dodelijk. De bessen en de wortelstok zijn het meest giftig. Na drogen wordt het minder scherp.
De dikke en vlezige lange bolachtige verdikkingen van de wortels zijn vaak vertakt en worden zo dubbel. Ze lijken zo in voorkomen op een mensengestalte en worden mandrakes of in Duits Zaunrube genoemd. Deze wortels waren de vervangers van de dure mandraak, zie Mandragora. Men droeg de wortels om de hals en geen heks durfde het te wagen de drager te betoveren. De medicantibus herbarum 6de (?) eeuw schreef over de bryonie; ‘Si in capite vel in cinctu eam tecum portaveris, nulla mala te contingent’, dat is ‘Indien gij het om het hoofd of in de gordel met u draagt, kan u geen onheil treffen.’(22)
Etymologie.
Bryonia is afgeleid van het Griekse bryo, ‘uitspruiten’. Het is een verwijzing naar de stengels die elk voorjaar weer uit de knollen tevoorschijn komen.
Later werd het ook wel wilde zedewaer en in het Duits Wilder Zitwer genoemd omdat de plant gebruikt werd als vervanger van de dure zedoarwortel (Curcuma zedoaria)
Een klimmer met blad die wat op de druif lijkt en daarom komt in middeleeuws Latijn ook de naam Vitis alba voor, ‘witte wijngaard’, het is de Franse vigne blanche en Duits wilder Wein, Engelse wild vine.
XXXII Cicoreije oft hemelslotel oft cicorea es cout ende nat in den II graet. Ende is tweerleijs, te weten die in de hoven wast ende die int velt wast. Die in der hoven wast vercoellet meer dan die int wilt wast. Dat sap cicoreijen es sere goet teghen die verstoppinge der leveren ende hoerder hitten aldus sijroep af ghemaect: Neemt van den sap van cicoreijen, van endivien ende hertstonge a II (dats elcx even veel) te weten een ½ pont, violet bloemen, rosinen elcx ½ unche, der vier cou sayen, lachtichzaet, porcelleynsaet elcx, II dragma, van ghabranden sivoren I dragma, siedt al lutter ghestooten met II pont waters ende lutter eeckx toet dat dye helft versoyen es, dan doeghet doer eenen doeck ende zuetet met wit suker. Desen sijroep neemt tsmerghens ende tsavons op de manier als voer. Als hy ghenomen es, so nempt van den clonten der pillen van rebarber II scrupel ende van pillen die stomaticef heeten I scrupel, diagridii (dat is bereyde scamoneye) III greyn, mingt met siropen van endivie ende maeckt er af IX pillen. Dese nemp op eenen tijt. Dan des anderen daeghs: Nempt van dijarodon abbatis of triasandali of dijadragaguntum frigidum om te stercken. Van buten strijket op de lever van der salven die trisandali heet. Of maeckt een epithima op dye feuere van endiviwater daer roy ghebroken sandalen in sijn, daer in drucket eenen lijnen doeck ende doet se so op dye lever. Dat sap van cicoreijen is oec goet teghen de feninighe beeten. Dat selve is oec goet tseghen een apstoni die erispilla heet die van colere compt, oeck tseghen viereghe apstonien. Als ment minget met den dicke van den tijseijne (dats dat si ghesoyen wort tot dat si dick wort) oft met ghebrokender ghersten met weynich eeckx ende lutter cerusen, makende dair af salve, want si vercoelt.. Dat sap van cicoroyen ghemingt met den sap van hoemsch ende van herba paralisis met lisaet olien ende weynigh soffraen es goet teghen die iecht in den voet, sachtende die pijne. Cicoreyewater met nitrum ghemigt es goet teghen morfeam (dats pleckinge) Pandecta. Dat sap van cicoreye met lachtich water sterckt herte. Alividus Viribus Cordus in dat boeck. |
XXXII Cichorei. (Cichorium intybus) Cichorei, hemelsleutel of cicorea is koud en nat in de tweede graad. Er zijn twee soorten, te weten die in de hof groeit en die in het veld groeit. Die in de hof groeit verkoelt meer dan die in het wild groeit. Het sap van cichorei is zeer goed tegen verstoppingen van de lever (1) en haar hitte (2) als je er zo’n siroop van maakt: ‘Neem het sap van cichorei, van andijvie en van hertstong, van elk even veel, te weten een half pond; violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons; de vier koude zaden met slazaad en porseleinzaad, van elk twee maal 3,9 gram; van gebrand ivoor een maal 3,9 gram; na het wat gestampt te hebben kook je het met twee pond water en wat azijn tot dat de helft verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met witte suiker’. Deze siroop neem je ’s morgens en ‘s avonds op dezelfde manier als al eerder genoemd is. Als het genomen is neem je van de hoop de pillen van rabarber, twee maal 1,3 gram; van de pillen die maag zuiverend heten, 1,3 gram; diagridii (dat is klaargemaakte scammonia) drie maal 0, 65 gram; meng het met siroop van andijvie en maak er negen pillen van. Deze neem je in een keer in. De volgende dag: ‘Neem van dijarodon abbatis of sap van Santalum of dragaguntum frigidum om te versterken’. Van buiten strijk je op de lever de zalf die sap van Santalum heet. Of maak een strijksel op het vuur waar andijviewater met ruw gebroken rood sandaalhout in is, dit druk je door een linnen doek en dat doe je zo op de lever. Het sap van cichorei is ook goed tegen venijnige beten. Hetzelfde is ook goed tegen een blaar die erispilla heet en die van rode gal komt, ook tegen vurige blaren. Als je het mengt met het dikke van de tijsijne (dat is als het gekookt wordt totdat het dik wordt) of met gebroken gerst met wat azijn en wat bloem van lood en daar een zalf van maakt, want dit verkoelt. Het sap van cichorei dat gemengd is met het sap van heemst en primula, met lijnzaadolie en wat saffraan is goed tegen jicht in de voet, het verzacht de pijn. Cichoreiwater dat met nitrum gemengd is volgens Pandecta goed tegen morfeem. (3) dat zijn plekken) Het sap van cichorei met slawater versterkt het hart. Alivid viribus Cordus in dat boek. |
(1) Galstenen. (2) Hepatitis. (3) Vormafwijking van de huid.
32. Cichorium intybus, L. (ingesneden)
Algemene kenmerken.
Van witlof zijn de lancetvormige bladeren zijn soms wat ingesneden. De blauwe bloemhoofden zijn okselstandig en komen in paren. De wortel is meerjarig.
Werking.
‘Cichoreiwortels worden mede gekookt en tot salade bereid en de bitterheid daarin met krenten gematigd. Zij verkoelen en openen, vooral de lever, zowel de tamme die in de hoven groeit als de wilde die vanzelf in de velden voortkomt en gewoonlijk papenkruid of kankerbloemen genoemd wordt, (Taraxacum) hebben een tezamen trekkende en zuiverende kracht en zijn daarom geschikt voor het wild‑vuur, allerhande ontstekingen, en brandende gezwellen en niet minder om de vervuilde zweren te zuiveren’. (2)
Etymologie.
Cichorium is afgeleid van een oude Egyptische naam, kehsher of chicourueh. In het Grieks werd het kikhorion en in Latijn cic(h)orium. Het Griekse kio betekent, ‘ik kom’, en chorion, ‘veld’, dus niet op veld maar aan de rand, wegen. Chicory, Duits Cichori, Engelse chicory en Franse chicoree stammen uit Cichorium.
De mooie blauwe bloemen openen zich alleen in de volle zon, staan dus naar het oosten gericht en gaan om 4‑5 uur open en verwelken tegen 10‑11 uur. De volgende dag bloeien er weer nieuwe ogen. ‘s Ochtends is ze helderblauw, 's middags lichtblauw en 's avonds bijna wit, de drie stadia die er ook in het leven van de mens zijn. Hemelsleutel wordt het kruid genoemd. Zulke mooie bloemen moesten uit de hemel gevallen zijn, zie de hemelse kleur.
XXXIII Steenmunte oft cattenmente of dye sommeghe cattencruyt, dats calamentum, oech hetet wilde poley. Ende is heet ende droge in den derden graet, het is drijerleij, te weten, een die in hoeren roeck ende blaijeren is ghelijck onser vrouwen wiechstroe, dats poley, dan dat de blayere meerder zijn, zommege noement wilde poleye. Die ander heet nepita. Die derde is gelijc der wilde munten dan dat dye blayers langher dan der munte zijn, Pandecta, Serapio uut der macht van Galenus. Als dat sap van calametum met honichwater wort gedroncken, so doeget sweeten. Dit cruyt gebroken met luttul eeckx ende souts ghemingt op den polst van handen ende voeten gheleet is goet tseghen die beefinghe of scuddinge int aengaen des corts. Dat self is goet tseghen die pijne in de side langs de hoep neerwaerts ende heet sciatica, alst daer op ghestreeken wort. Dat sap van calamentum met wijn ghedroncken, of dat cruyt in wijn ghesoyen, gedroncken, doet den vrouwen haer stonde seer comen. Als calamentum in medicinen genomen wort, so eest zeer goet der lazereyen, hoer zeer verterende. Met wijn gheplaestert op de plaetse verdrijft de doye verwe onder der ooghen. Als hoer zap ghedroncken wort of in een clisteer ghedaen wort so doodet de platte ende langhe wormen in de ooren, in den buuijck ende diepe sweeren. Een manier oft een clisteer waer of een poppeken in de moyer ghedaen van calamentum ghestoten, met wijn ghemingt doodt ende verdrijft der vrucht in de lichaem, want het heeft een besnijdende macht mits sijnder hitten, mits sijnder subtijlheyt en bitterheyt Dat cruyt alleen te drincken ghegeven es goet den ghebrekegen in den asem ende den gheelsuchtighen. Met sijn der bitterheyt opende die verstoppinge der leveren, dair om ghesoien ende ghedroncken doet pissen Dat sap op de ghefenijnde beten ghestreken of op ghestoten gebluste leen gheneest. Calamentum met wijn ghedroncke verdrijf dat fenijn, ghegeten ende ghedroncken helpt de quellende in de maghe. Int huys geroect veriaecht de feninige beesten van den huyse. Die hedendaechs der medicinen heeten dijacalmentum. |
XXXIII Steentijm. (Clinopodium calamintha is Nepeta, Clinopodium menthifolium is de wilde munt, Clinopodium acinos is de polei) Steenmunt of kattenmunt wordt door sommige kattenkruid genoemd, dat is calamintha, ook heet het wilde polei. En het is heet en droog in de derde graad. Er zijn drie soorten van, te weten een die in de haar reuk en bladeren gelijk is aan onze vrouwen wiegstro, dat is polei, die grotere bladeren heeft, sommige noemen het wilde polei. De ander heet Nepeta. De derde is gelijk aan de wilde munt omdat de bladeren langer dan die van de munt zijn volgens Pandecta en Serapio uit de macht van Galenus. Als het zaad van steenmunt met honingwater wordt gedronken laat het zweten. Het gebroken kruid dat met wat azijn en zout gemengd en op de polsen van de handen en voeten gelegd wordt is goed tegen het beven of schudden bij het begin van de koorts. Hetzelfde is ook goed tegen pijn in de zijde langs de heup naar beneden toe en ischialgie heet als het daarop gestreken wordt. Het sap van steentijm dat met wijn gedronken of het kruid in wijn gekookt en gedronken wordt laat bij de vrouwen hun stonden goed komen. Als steentijm in medicijnen genomen wordt dan is het zeer goed tegen melaatsheid wat het verteert zeer. Met wijn op die plaats gepleisterd verdrijft het de bleekheid onder de ogen (1). Als haar sap gedronken of in een klysma gedaan wordt dan doodt het de platte en kleine wormen in de oren, in de buik en in diepe zweren (2) Een soort van een klysma waarbij een popje in de baarmoeder gedaan wordt van gestampte steentijm dat met wijn gemengd is doodt en verdrijft de vrucht in het lichaam want het heeft een besnijdende kracht vanuit zijn hitte, vanwege zijn subtiele en bitterheid. Als je het kruid alleen te drinken geeft is dat goed voor de gebrekkige in de adem en de geelzuchtige. Met zijn bitterheid opent het de verstoppingen van de lever, daarom wordt het gekookt, gedronken laat het plassen. Het sap dat op de venijnige beten of opgestoten gekwetste leden gestreken wordt geneest het. Steentijm dat je met wijn drinkt verdrijft het venijn en als je het eet en drinkt helpt het tegen kwelling in de maag. In het huis gerookt verjaagt het de venijnige beesten van het huis. Dat nu tegenwoordig in de medicijn gebruikt wordt heet sap van steentijm. |
(1) Wallen. (2) Maden.
33. Clinopodium acinos, Clinopodium calamintha en Nepeta cataria.
Algemene kenmerken. (uit Dodonaeus (1)
1 Het eerste geslacht dat bergcalament genoemd mag worden heeft vierkantige stelen die met dunne en tere haartjes bekleed zijn. De bladeren zijn de bladeren van basilicum wat gelijk, maar ruwer. De bloemen groeien aan de stelen tussen de bladertjes. Het hele kruid is het tweede geslacht van Calaminthum vrij gelijk, maar het is groter, harder van stelen, ruwer en bruiner van bladeren en kruipt niet, maar groeit rechtop. Dit is Calamintha alterum genus of wilde polei. (=Clinopodium acinos, Kuntze
2 Het tweede geslacht dat wilde polei genoemd wordt heeft ook zachte, haarachtige en vierkantige stelen die over de aarde kruipen. Daaraan groeien altijd twee tegen een, kleine en zachte bladertjes doe op de bladeren van polei lijken maar groter en witter zijn. De bloemen groeien met kroontjes rondom de steel en zijn licht purperblauw van kleur. (=Clinopodium calamintha, Stace)
3 Het derde geslacht dat hier te lande kattenkruid heet is de witte wilde munt vrijwel gelijk. Het heeft vierkante en zachte stelen met vele leden. Uit elk lid komen twee bladeren, tegenover staand, en ook andere steeltjes voort. En deze bladeren zijn de bladeren van witte watermunt vrij gelijk, maar wat langer en rondom gekerfd, zacht en wit, vooral aan de onderkant van de bladeren. De bloemen groeien met kroontjes rondom de stelen en het meest aan de top. Calamintha tertium genus, (Nepeta cataria, L)
Werking.
Calamentum en vooral de berg calamantum, is zeer goed voor diegene die door venijnige gedierten gebeten zijn, hetzij gekookt en gedronken en van buiten op de beten gestreken of gelegd. Hetzelfde kruid dat met wijn tevoren ingenomen wordt beschermt de mensen tegen alle hinderlijk venijn, het verjaagt ook alle venijnige gedierten waar het gelegd of gebrand wordt. Calamantum met honingwater gedronken verwarmt het lichaam, het verdeelt de grove levenssappen, het verjaagt de koude huiveringen en laat het zweet voortkomen. Hetzelfde doet het ook als het in olie gekookt is en het lichaam daarmee bestreken wordt. Calamentum, op dezelfde manieren gedronken is goed voor diegene die gevallen, gesmeten of geborsten zijn om het geronnen bloed te scheiden, die pijn en smart in de buik hebben en die kort van adem en verstopt van borst zijn en die de geelzucht hebben. Calamantum dat met wijn gekookt is en gedronken lost de urine, verwekt de menstruatie bij de vrouwen en jaagt de dode vrucht af. Hetzelfde doet het ook als het met een pessarium van onder gezet wordt. Calamentum is ook zeer goed om door de melaatse mensen gegeten te worden als er daarna wei van zoete melk gedronken wordt. Calamentum die rouw of met eten gekookt en gegeten wordt of met zout en honing gedronken doodt en jaagt af alle soorten wormen in welke plaats van het lichaam dat ze groeien. Hetzelfde doet ook het sap als je het drinkt. Calamentum laat ook littekens en blauw geslagen of gestoten plekken vergaan, als je het kruid in wijn kookt en daar die plekken vaak mee wast, of het verse kruid stampt en erop legt.
Etymologie.
Deze soorten van munten heten in Grieks Calaminthe en in Latijn Calamintha. In de apotheken Calamentum, door Plinius en Apuleius Mentastrum.
1) De eerste wordt in de apotheken Calamentum montanum genoemd, dat is berg Calamentum. In Frans calament.
2) Het tweede geslacht wordt in Grieks Glechon agrion genoemd. In Latijn Pulegium sylvestre en Nepita. In Hoogduits Klein bachmuntz en Wild Poley. Hier te lande wilde polei en veld munt. In Frans poliot saulvage.
3) Het derde geslacht wordt tegenwoordig in de apotheken Nepita genoemd. In Hoogduits Katzenmuntz. Hier te lande kattenkruid en door sommige nepte en in Frans herbe au cat.
XXXIIII Santorie of centaurea, sommege heetent eertgalle. Ende es heet ende drooghe in den III graet. Si is tweerley als de meerdere ende de mindere. Santorie es gheheylsen, want doet men santorie in eenen siende pot, daer vleesch in es dat in stucken ghesoyen es, die santorie doet die stucken weer om aeneen heylen. Si gheneest met allen seere als si versch op de wonde gheleyt wordt, oeck ghedroecht en ghebroken daer op gheleyt doet sijt selve. De wortel van santorie de meeste met calissiehout ghedroncken es goet tegen dat bloet spouwen. Tseghen den corts es goet die siedinge van santorie, de meeste of de minste, met hertstonghe, met rosinen ende calissihout, doer eenen doeck gheclaert, met suker ghesuet, dan ghedroncken. Platearius, uut die conste van Galenus, seyt dat santorie es een eel medecine om te verdriven die verstoppinge der lever ende der milten sonder letsel, daerom ghesoyen als nu gheseyt es verdrijft sij die gheel vrouwe uut verstoppinghe. Met wijn ghesoijen doodt si de stonden vrouwen ende die vrucht voert comen. In gheenderande manieren en sal ment den vruchtbareghen gheven, want sij doodt die vrucht. Al sulke siedinghe met venkelsaet ende petercelisaet doet pissen. Ooc wijn daer santorie me ghesoyen es dan met suker ghemingt es goet tsegen de verstoppinge der leveren, der milten, der nieren oft der blasen. Oock tegen die coupisse ende diffurie. (dat es nu wat pissen ende over een ure noch wat etc). Santorie met wijn ende olie ghecockt ende so op de nieren of ontrent de scaemlechyet ende op die milte gheleyt es toet selve goet. Tseghen die verhertheyt der milten, maeckt salve met des cruyts, sap of poyer met olie ende weynich was mingt. Tseghen die verhertheyt der lever, der milten ende toet anderen dinghe, voer gheseyt, sonderlinghe tsegen de gheel vrou, maeckt dese sijroep: Nempt des saps van santorie I pont, hertstonghenwater een ½ pont, der wortelen van venkel, petercelie, eppe, ende van de IIII cou sayen elcx een ½ unche, siedt se toet dat derdendeel versoyen es, dan doeghet doer eenen doeck ende suetet met suyker. Desen syroep nempt als voer. Dan nempt pillen van rebarbe, daernae dijacalementum om te stercken. Dien selven dranck is goet tseghen het lanckevel. Dit sap met rooswater verclaert de ooghen. Pandectus, Platearius. |
XXXIIII Santorie. (Centaurium erythraea, grote is Rhaponticum) Santorie of Centaurium, sommige noemen het aardgal, is heet en droog in de derde graad. Er zijn twee soorten van als de grotere en kleinere. (1) Santorie heelt, want doe je santorie in een kookpot waar vlees in is dat in stukken gekookt is dan laat santorie die stukken weer aaneen helen. Het geneest zeer als het vers op de wond gelegd wordt, ook als het gedroogd en gebroken wordt en erop gelegd wordt doet ze hetzelfde. De wortel van de grote santorie die je met zoethout drinkt is goed tegen bloed spuwen. Tegen koorts is het goed om het kooksel van santorie te gebruiken, de grote of de kleine, met hertstongen, met rozijnen en zoethout, dat zuiver je door een doek en maak het zoet met suiker en daarvan drink je. Platearius zegt uit de kennis van Galenus dat de santorie een prima medicijn is om de verstoppingen van de lever (2) en de milt zonder letsel te verdrijven, daarom wordt het gekookt zoals nu gezegd is, dan verdrijft het de geelzucht die uit verstoppingen komt (3). Met wijn gekookt doodt het de stonden van de vrouwen en de vrucht die daaruit voort komt. Op geen enkele manier zal je het de vruchtbare geven want het doodt de vrucht. Zo’n kooksel met venkelzaad en peterseliezaad laat plassen. Ook wijn waar santorie in gekookt is en dan met suiker gemengd is goed tegen verstoppingen van de lever, (4) van de milt, van de nieren of van de blaas. Ook tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat etc.) Santorie die met wijn en olie gekookt is en zo op de nieren of omtrent de schaamdelen en op de milt gelegd wordt is tegen hetzelfde goed. Tegen verharde milt, maak een zalf van dit kruid, het sap of poeder, met olie en meng het met wat was. Tegen de harde lever, de milt en andere zaken zoals voor vermeld en vooral tegen geelzucht, maak je deze siroop: ‘Neem van het sap van santorie een pond; van hertstongenwater een half pond; de wortels van venkel, peterselie, eppe en de vier koude zaden, van elk een half ons; kook het tot dat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker’. Deze siroop neem je als voorgaand vermeld is. Dan neem je pillen van rabarber en daarna steentijm om te versterken. Diezelfde drank is goed tegen onderbuikspijn. Dit sap dat met rozenwater gemengd is heldert de ogen op. Pandectus en Platearius. |
(1) De grote is Rhaponticum heleniifolium. (2, 4) Galstenen? (3) Ontsteking.
34. Centaurium erythraea, Rafn. (rozerood)
Algemene kenmerken.
Duizendguldenkruid is een klein plantje van veertig cm hoog. Het is een eenjarige, soms tweejarig met rozetvormige bladeren die duidelijke nerven bezitten. De licht rode bloemen staan op de toppen van de vele zijtakjes zodat ze in een scherm lijken te bloeien. Komt voor in de hei op duinen.
Werking.
Alle delen smaken bitter. Het kruid werd gebruikt als bitter maagversterkend en eetlust stimulerend middel. Plinius noemt het fel terrae wat zoveel als ‘aardgal’ betekent naar de bittere smaak. De gal uit de aarde zou in de plant getrokken zijn. Dioscorides noemt het ook febrifuga: koorts verdrijvend. (4,10) Het is de koortsbloem, Duits kent Fieberkraut, het Engelse feverfew betekent weinig koorts en Franse herbe al la fievre is het koortskruid, plante febrifuge is de koortsverdrijvende plant.
Etymologie.
Centaurium. Door de monniken werd het erop gehouden dat deze plant gebruikt werd door de centaur Chiron om de wond in de voet van Patroklos mee te genezen en noemden dit kruid dan ook Herba Centauri. Daar is ook de Hollandse naam santorie of sentaurie van afgeleid. Vrij vertaald, naar het rekenstelsel, betekent centaurium, ‘100’. Duizendguldenkruid verkreeg zijn naam door zijn vele goede eigenschappen en werd vroeger dan ook met honderden ponden tegelijk ingezameld, dit voornamelijk op Ameland. Het kruid werd wel in de beurs gedaan om de eigenaar van voldoende geld te verzekeren. Het was vroeger voor alles goed en dus duizend gulden waard.
XXXV Wilt soffraen of tartamus es heet in den yersten, ende droghe in den tweeden. Het beste des cruyts es dat saet (dat heeten die sommeghe papegaijsaet) daernae es dat beste de bloeme. Cartamus is opende, afdroghende, verstoerende, dairom hevet de macht te doen walghen ende ter cameren doen gaen. Het es zeer quaet der magen makende hem een verdriet, mair het doet weynich niet sterckelijc ter cameren gaen waerom men met hem lutter gingebeers mingt om hem in den camerganck te stercken. Tseghen dat letsel dat der maghen doet mingt men daer me galegaen of folie. Het papegaijssaet (dats saet van cartamus) met lutter ghescuymt honich gemingt ende weynich galegaen, reynigt ende purgeert den lichaem. De bloemen cartamus ghewreven, met eeck ghemingt, op quaet vleesch of op die ruytheit des vels als impengo gestreken, verdrijft se. Dat selve, so Mesue seit, es oeck goet ghestreeken op die tonghe of den mont die versworen oft vol puystkens es. Die bloemen van cartamus met wijn ghesoyen buyten op gheleet ontbinden dat melck dat gheronnen ende doen rinnen dat ongheronnen es. Met lutter ghingbeers ghemingt purgeert die fluymachtige oft verbrande humoren. Dat mergh of dat binnenste van dezen saye met cruyden als voere, in dat sop van eenen haene ghesoyen is goet om te rumen met walginge oft van ouder ten lichaem de fluijmachtighe materie die in die borst of’der maghen is. Dat self in een clisteer es goet tseghen colica. Die siedinghe der bloemen van cartamus in honichwater verdrijft dye gheel vrou Die bloemen ghedroncken, sijn goet tseghen de steeckinghe van scorpione. Teghen den roijen lichaem met scafelinge van dermen siedt tsamen amandelenmelck met den sap deser sayen, met gherstenwater of met water van psillium, daer psillium in ghesoyen es, met anijs ende lutter honichs, dan doeget doer eenen doeck, dits seer goet VI dragma tsmaels ghenomen. Die bloemen gestoten met eeck sijn goet op scorpionen steken. Sommege meynen hiel yemant in sijn hant die wortel van cartamus ende waer van eene scorpioen ghesteeken, hi en sal die pijn niet ghevoelen, ende worpt hij se wech hi sal se ghevoelen. Item slaet eenen ouwen haen met eender roijen ende terstont dodet hem en ontpluymten, dan steckt in den buyck van cartamus, boomvaren, steenmunte, anijs ende caneel ende siedt tsamen in water, dwelck ghedroncken es goet met allen seer tseghen die voergheseyde dinghen. Pandecta, Platearius. |
xxxv Wilde saffraan, saffloer. (Carthamus tinctorius) Wilde saffraan of Carthamus is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Het beste van het kruid is het zaad (dat wordt door sommige papegaaienzaad genoemd) en daarna is het beste de bloem. Carthamus opent, droogt af en verstoort, daarom heeft het de kracht om te laten walgen en naar toilet te laten gaan. Het is zeer slecht voor de maag, is voor die niet aangenaam en doet weinig om de toiletgang te bespoedigen, daarom moet je er wat gember bijmengen om het in de toiletgang wat te versterken. Tegen het letsel dat het de maag doet meng je daar galigaan of foelie bij. Het papegaaienzaad (dat is zaad van Carthamus) dat met wat afgeschuimd honing en wat galigaan gemengd is reinigt en laxeert het lichaam. De gewreven bloemen van saffloer dat met azijn gemengd zijn waar het slechte vlees of de ruwheid van het vel zoals ipengo (1) mee bestreken wordt verdrijft die. Hetzelfde, zoals Mesue zegt, is ook goed om op de tong of de mond te strijken die verzworen of vol puistjes is (2). Als je de saffloerbloemen met wijn kookt en aan de buitenkant legt ontbindt het de melk die gestremd is en laat stremmen dat niet gestremd is. Met wat gember gemengd laxeert het de slijmachtige of verbrande levenssappen. (3) Het merg of het binnenste van dit zaad, met kruiden als eerder vermeld, in het sap van een haan gekookt is goed om op te ruimen doordat je ervan walgt of in oude zwellingen de slijmachtige materie die in de borst of in de maag is. Hetzelfde in een klysma gedaan is goed tegen koliek. Als je de bloemen van saffloer in honingwater kookt verdrijft het geelzucht. Als je de bloemen drinkt is dat goed tegen schorpioenensteken. Tegen rodeloop met afschaven van darmen, (4) kook amandelmelk met het sap van dit zaad of met gerstewater en het water waar Plantago psyllium in gekookt is met anijs en wat honing, dat doe je door een doek en dat is zeer goed als je er zes maal 3,9 gram per keer van in neemt. De gestampte bloemen die met azijn gemengd zijn zijn goed om op schorpioenensteken te leggen. Sommige denken dat als iemand in zijn hand de wortel van de saffloer heeft en dan door een schorpioen wordt gestoken dat hij die pijn dan niet zal voelen, maar werpt hij het weg, dan zal hij het voelen. Item, sla een ouwe haan met deze twijgen en terstond wordt die gedood en vallen zijn veren af, dan steek je in zijn buik saffloer, boomvaren, steentijm, anijs en kaneel en kook het tezamen in water, drink het want samen is dit zeer goed tegen de voorgenoemde ziektes. Pandecta en Platearius. |
(1) Ichtyosis? Een aangeboren huidafwijking: geschubde huid. (2) Aften? (3) Slijmen ontstaan door ontstekingen. (4) Dysenterie.
35. Carthamus tinctorius, L. (verstof leverend)
Algemene kenmerken.
De valse saffloer is een prikkelig en stijf bladig struikje. Het is een eenjarige van een zestig cm hoog. De doornige hoofdjes met de rode bloemen komen in juli tot september.
Werking.
De valse saffloer geeft een zeer waardevolle verf die varieert tussen rood en geel. Dit wordt verkregen van de rode bloemen die geplukt worden vlak voor het opengaan. De kleur wordt gebruikt voor zijde en wol en is het hoofdingrediënt van de rouge die door de artiesten gebruikt wordt. Het kleuren met de beroemde saffloer is als een komedie, volgens de klassieke regels in vijf bedrijven. De plant wordt eerst met water uitgetrokken, waarna het aflopende gele water het doek op een omslachtige manier geel verft. Vervolgens wordt de kleurstof vermengd met een mengsel van andere plantendelen. Na dooreen te zijn gekneed wordt dit mixtum compositum roodgekleurd met citroensap. Daarmee wordt het eerst geel geverfde doek in alle nuances van rood tot hoog purper toe gekleurd. Blauw gekleurd goed verf je hiermee bruin of licht violet, oranje kleuren verkrijg je door er wat geelwortel bij te voegen. Toch zijn die kleuren niet sterk, komen ze in aanraking met zweet, dan verschieten ze van kleur.
Etymologie.
Carthamus komt van het Arabische quarton, ‘verven’, het is een verwijzing naar het gebruik van de bloemhoofdjes.
Het werd veel gebruikt als vervalsing van de saffraan, -vandaar de naam valse saffloer. Duitse Saflor, Engelse safflower en Franse safranon komt van oud-Frans saffleur en dit van Italiaans saffiore wat van het Arabische safra, ‘vrouwelijk’, of asfar, ‘geel’, is afgeleid. Alle woorden hebben als tweede element flower of fiore, ‘bloem’. Zie verder saffraan, Crocus.
XXXVI Honstonghe of lingua canis of cinoglossa es gheseet, van cinos, dats een hont en der glossos, dats een tonghe. Dit cruijt es ghelijck der weechbree, anders dan dat der honstonghe heeft rillekens in der blaijers. Weghebree heeftse se in de brekinghe. Dat zap van honstong met eeck gheminghet gheneest de sweeren des monts ende ander quaije bedriechelike sweren. Honstongen van couder ende droegher complexie, hoer zap ghemingt met zap van ijreos en der weijnich honichs te gader es tegen alcolam (dat sijn abstonien of swering in den mont). Honstonge met weghebree ende teskenscruuit ghesoijn en daer in ghebaijt es goet tsegen gomorream. (dats dat men teghen sinen wil sperma of sijn natuere quijt wort). Alst ghebaijts doet in die siedinghe van waterwilgen met lutter beversijn ende eeck in een sponcie ende so leg se werm op die manlijckheyt of vroulicheyt. Of nempt saet van lachtike, van psillium, van citrullen, van melonen, van cucumeren, van porcelleyne ende van scarleye, hier me gebroken oft ghesoyen in eeck ende veruys, maeckt eenen dranck, desen dranck es goet tegen dye oncuysheyt ende vergrooft oft dickt dat sperma. Ander dingen sijnder die sperma ende de spiritus verdroeghen of te uieuten brenghen als waterwilghe, rute, mageleyne, steenmunte, comijn, dille, want si openen ende verteeren als Platearius int capittel van waterwilghe seet. Dranck daer in, dats es honstonghe ghesoyen met honichwater gheminget, es goet tseghen die flumachtighe of vette maghe ende teghen die ontsteltenis der longhenen uut heeter saken: Nempts honstonghe met dat hert van een cleijn vorsken met sijnder matricen oft moyer, leg se waer ghy wilt. Een weynich daer nae sel di alle die honden van dier plaetsen vergheren. Eest dat ghi oeck dit selve onder den duijm of groten teen van den voet doet, alle die honden selen swijghen ende en felen met moghen bassen. Oeck ist dat ghi dit self aen den hals eens honts, bit alsoe dat hijt met sijnen wil niet af en can ghecrijgen, dye hont sal ghelijck eenen raye om drayen toet dat hi valt op die eerde als of hi doot waer. Dit is bij onzen tijden waer ghevonden seit Albertus van die crachten der cruyden. |
XXXVI Hondstong. (Cynoglossum officinalis) Hondstong, Lingua canis of Cynoglossum wordt het genoemd, cinos betekent een hond en glossos is een tong. Dit kruid is net als de weegbree, maar de hondstong heeft voren in de bladeren. Weegbree heeft het als je het breekt. Het sap van hondstong dat met azijn gemengd is geneest de zweren van de mond en andere kwalijke, bedrieglijke zweren. Hondstong is van koude en droge samengesteldheid, als je haar sap samen met het sap van Iris en wat honing mengt is dat goed tegen alcolam (dat zijn abstomen of zweren in de mond) (1) Als je hondstong met weegbree en tasjeskruid tezamen kookt en daar in een bad neemt is het goed tegen het gomorream. (dat is dat je tegen je wil sperma of je natuur kwijt wordt) (2) Als je een bad genomen hebt doe je in het afkooksel waterwilg met wat bevergeil en azijn op een sponsje en leg het zo warm op de mannelijkheid of vrouwelijkheid. Of neem het zaad van sla, van Plantago psyllium, van citrullus, van meloenen, van komkommer, van postelein en van Salvia sclarea, dit wordt gebroken of gekookt in azijn en jus waarvan je een drank maakt wat goed is tegen onkuisheid en grover of dikker sperma maakt. Andere dingen zijn er die de sperma en de geest verdrogen of naar buiten brengen zoals waterwilg, ruit, majoraan, steentijm, komijn en dille, want ze openen en verteren zoals Platearius in het kapittel van waterwilg zegt. Drank van gekookte hondstongen dat met honingwater gemengd is is goed tegen slijmachtige of vette maag en tegen ontsteltenis van de longen die uit hete zaken komen. Neem hondstong met het hart van een klein kikkertje met zijn matrices of baarmoeder en leg het waar je wilt. En wat later zullen alle honden van die omgeving tezamen komen. Als je hetzelfde onder de duim of grote teen van de voet doet zullen alle honden zwijgen en niet meer kunnen bassen. Als je hetzelfde aan de hals van een hond bindt, maar zo dat hij het van zichzelf niet af kan krijgen, zal die hond als een razende omdraaien totdat hij op de aarde valt alsof hij dood is. Dit is bij onze tijden waar gehouden zegt Albertus van de krachten der kruiden. (3) |
(1) Stomatitis/aften? (2) Gonorrhoeae is nu een geslachtsziekte. (3) Albertus Magnus.
36. Cynoglossum officinale, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Hondstong heeft vele zachte en wat lange, grijze bladen. Hier uit rijst een ruige en harige stengel van een halve meter hoogte op die zich aan de top in diverse delen vertakt. Op de top van de stengel komen donkerkleurige bloemen in juni tot augustus. Samen is het een doffe kleur die omringd wordt door een sterke muizengeur.
Werking.
De oorsprong van de naam heeft een duidelijke verbinding, hoewel soms wat vreemd, met een hond. ‘Neem hondstong met het hart van een klein vosje en legt het waar je wilt. Wat later zullen daar alle honden van die plaats tezamen komen. Als je dat ook onder de duim of grote teen van de voet doet, dan zullen alle honden zwijgen en kunnen niet meer bassen. Als je dan dit aan de hals van een hond vast maakt bijt ernaar, maar omdat hij het er niet af kan krijgen zal de hond als een tol omdraaien tot dat hij op de aarde valt alsof hij dood is, en dit is bij onze tijden waar gehouden’, (.2, 22, 25, 36)
Etymologie.
Cynoglossum is een samengesteld woord. Het Griekse kyon betekent evenals het Latijnse canis een ‘hond’, glosse en lingua is een ‘tong’, en zo wordt het hondstong. De ouden kenden een hondstong die goed was tegen het bijten van dolle honden. Mogelijk is dit, via de signatuurleer, naar de vorm van het ruwe blad.
Hondstong, de meeste namen, ook in het buitenland, zijn verbindingen met het woord hond of tong. In het Engels is het hound’s tongue, in Frans werd het langue de chien en in Duits Hundszunge.
XXXVII Camille of camomilla is heet ende droge in den irsten graet. Hebben macht te vermorwen ende te ontbinden, die telgeren ende bloeme sijn van gelijker macht om de stonden te doen comen. Den vrouwen siedt camille met bivoet in water, dan doet er al werm sijnde een sponcie inne ende legse op de moyer. Dat selfs es oec goet den vrouwen die met pinen baren. Tegen dese navolghende: Nempt camille bloemen, de soppekens van alsen, venkelwortel, peterceliwortel en de IIII cou sayen in wine, dan sueter met suker, daer af drinckt desen dranck, doet pissen, hij verdrijft den steen die opblasinghe der milten, die pine der lever ende der lancken verteert hy oft ontbindt ende de gheelsucht gheneest. Teghen apostonien in de longhene ende de lever: Nempt camillenbloemen, violetten bloeme, de IIII cou sayen, lachticksaet endivisaet, calissihout ende vighen, syedt se in watere dan mingter tou lutter zukers ende drinkt. Camilbloemen, eeck, sout ende olye van camillen tsamen wel gheruert es es goet tegen cortzen die niet daghelikx syn als men een ure voer den aenganck op die pulsen der handen of der voeten plaestert. Den rugghe met camilolie ghestreken es goet teghen de beefing of feudig der tercianen (dats cortze over den anderen dach) Als yemant zeer vermoyt es van arbeyen en sinen rugge met olie van camille, met olie van dille savons strickt hi en sal morgens niet gevoelen. Camille ende bivoet met wijn ghesoyen, daerin een sponcie ghedroncken ende op de moyer gheleet doet de stonden comen, het doet de vrucht, den steen breket, het doet pissen ende der pine van stoting of opblasing in den buuick verdrijvet. Camille doet magheren of dunne worden, daerom doet se pissen oft verstoppinge der nieren verdriven ende si es seer ontbinnende. Si dout te gaijer ende maeckt dorre, daerom es si goet in de pinen te saechten. Camillebloemen in olie ghesoeden, ghestreken op de cortribben of onder saecht hoer pine, oeck ghenest hoeftswer ende de pine der ooghen. Dat zap van camillen met endiviewater ghedroncken es zeer goet in de lever bijsonder der den corst hebben, Pandecta. Camille saecht de pine der apstonien, morw makende verwandelende ende ontbinnende. Avicenna. |
XXXVII, Kamille. (Anthemis nobilis) Kamille of chamomilla is heet en droog in de eerste graad. Het heeft de kracht om te vermurwen en te ontbinden, de twijgen en bloemen zijn van dezelfde kracht. De vrouwen koken kamille met bijvoet in water en als het warm is doen ze er een spons in en leggen die op de baarmoeder. Hetzelfde is ook goed voor de vrouwen die met pijn baren. Tegen het navolgende: ‘Neem kamillebloemen, de toppen van alsem, venkelwortel, peterseliewortel en de vier koude zaden in wijn, dan maak je het zoet met suiker en drink je deze drank, het laat plassen en het verdrijft de steen, de oprispingen van de milt, de pijn van de lever en de zijde verteert het of ontbindt en geelzucht geneest het. Tegen blaren in de long en de lever (1): ‘Neem kamillebloemen, violenbloemen, de vier koude zaden, slazaad, andijviezaad, zoethout en vijgen, kook het in water, dan meng je er wat suiker bij en drink het’. Als je kamillebloemen, azijn, zout en olie van kamille tezamen goed roert is dat goed tegen koortsen die niet dagelijks zijn als je het een uur voor het begin daarvan op de polsen van de handen of de voeten pleistert. Als de rug met kamilleolie gestreken wordt is het goed tegen het beven of het schudden van de derdedaagse (2) koorts (dat is een koorts die om de andere dag komt). Als iemand zeer vermoeid is van arbeid en ’s avonds zijn rug met olie van kamille en met dillenolie bestrijkt zal hij het ’s morgens niet meer voelen. Kamille en bijvoet met wijn gekookt waarin je een spons drenkt die je op de baarmoeder legt laat de stonden komen, het doodt de vrucht, het breekt de steen, het laat plassen en verdrijft de pijn die van slaan of oprispingen in de buik komen. Kamille laat vermageren of dunner worden, daarom laat het plassen of verdrijft de verstoppingen van de nieren en het ontbindt zeer. Het duwt tezamen en maakt zacht, daarom is het goed om de pijn te verzachten. Kamillebloemen die in olie gekookt en op de korte rib of eronder gestreken worden verzachten haar pijn, ook geneest het de hoofdpijn en de pijn van de ogen. Als het sap van kamillen met andijviewater gedronken wordt is het zeer goed voor de lever volgens Pandecta vooral bij hen die koorts hebben. Kamille verzacht de pijn van de blaren, maakt die murw, verteert en ontbindt het. Avicenna. |
(1) Tuberculose ? (2) Malaria, er zijn meer vormen van.
37. Anthemis nobilis, L. (edel of voortreffelijk)
Algemene kenmerken.
De roomse kamille is een nobele plant met zeer fijne, diep en grijsgroen ingesneden bladeren. Het is nobel omdat het zulke grote bloemen heeft voor zo’n klein plantje. De mooie geurende bloem is geel of wit met een geel hart.
Werking.
Kamille groeit langs de kanten van wegen, voetpaden en randen van akkers. Zie Shakespeare King Henry IV, deel 1, 2de akte, 4de toneel: ‘for though the camomile, the more it is trodden on, the faster it grows". Men had ontdekt dat het dan sneller groeide, zodat er dagelijks over de kleine kweekbedden gewandeld werd. J. Cats kende dit verhaal ook. "Indien gij op het veld ziet met de voeten treden Den groenen Camomil... Gij zult merken, Dat leed en ongemak die Plant kunnen sterken". (14)
De meeste delen van de bloemen dragen klierharen die een vluchtige, in het begin blauwe en later groene tot bruingeel wordende olie leveren. Het kruid werd soms wel gebruikt voor een medicinale thee, maar heeft niet de eigenschappen van echte kamille, waar het wel wat op lijkt, is misschien wel te sterk. De ‘roomse’ heeft een gevulde bloembodem, bij de echte kamille is die hol. Hoewel, de Engelsen gebruiken deze plant als de ‘echte’. En dan wordt de plant aanbevolen tegen nachtmerries en verkoelt het de koortsige patiënt. Lotions waren goed tegen kiespijnen, oorpijn en inwendige pijnen. Een aftreksels van de bloemen in water was goed om het hoofd te wassen wat ook goed is voor de hersens.
Etymologie.
Anthemis komt van Griekse anthos, ‘bloem’, hemisys, ‘half’, de bloemen hebben alleen maar een stamper, een halve bloem.
Roomse kamille, de Franse chamomille romaine, Engelse roman chamomile en Duitse Romische Kamille. ‘Rooms’ zou afgeleid zijn van rom, vergelijk het Engelse to roam, ‘zwerven’. Zigeuners werden wel rom genoemd, ‘mens’, zie Roemenië. Het betekent een buitenlander, in tegenstelling met onze inlandse soort. Zie verder bij Matricaria, hoofdstuk 89.
XXXVIII Camipiteos of de groete gamandre es heet ende droege in den tweden graet. Het heet oec groete camedreos. Camepitheos heeft macht diureticam. (dats de verstoppinge der blasen, der nieren of der leveren te openen). Het suvert, het purgeert, het vertert de winden ende dunt die grove humoren. Daerom ist goet tegen die verstopinge der lever, der milten ende der moijer. Het doet pissen ende den vrouwen de stonden comen, het gheneest de gheel vrouwe, die sieckte der nieren als nekrosis. Ende de dermen reinet alsdus ghedroncken: Neemp camepitheos, byvoet, hertstonge elcx I hant, der wortelen van bruscus ende spargus, der zaijen van venkel, van peercel, elckx II dragma, dees zied in wijn ende water dat III derden deel versoijen es, alst ghecleert es doeter tou zuker, dezen dranck es toet alle dees voergheneemde goet. Dat zap des cruuits met mellicratum (dats wijn met honich ende water ghesoyen) ghedroncken, es goet tsegen die coupisse. Dit sap heeft macht te heylen, het vleesch te doen wassen ende te ghenezen groote wonden. Het gheneest stinckende gaten, en verteert de herdicheyen der borst, als men met den sappe meel van fenigrieck, meel van lizaet ende hoemsch wortel mingt. Tseghen de gheel vrou es seer goet dat sap van camepitheos met honichwater ghedroncken, XL dagen lanck. Dit self gedroncken es oec goet teghen de sieckten der lever, teghen die coupisse, tseghen pijne der nieren ende teghen steeckte in die dermen. Dit sap met den sap van coelen ende met honych ghemingt, geneest die wonden ende verbiedt die verbreedinghen der formicen (dats een cleyn puyste met ioecksel met grooter pijnen, met hitten ende berringhe) ende ander apstonien, van seer bijtende verrotte materie. Teghen de wormen: Nempt poyer van camepitheos met den sap van santorie, minghet te gader. Teghen de iecht es seer goet dat sap van camepitheos met den sap van primula veris (of herba paralisis), met beversijn in wijn ghesoyen. Camepoitheos met agherande in wijn ghesoijen, dan suker na die cleringe daer toe ghemingt ende ghedroncken, verwermt de vercoude moijer ende reynt se van fluymachtighe overvloedicheyen. Pandecta. |
XXXVIII Gamander. (Teucrium chamaedrys) Camipiteos of de grote gamander (1) is heet en droog in de tweede graad. Het heet ook grote camedreos. Gamander heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de verstopping van de blaas, nieren of de lever te openen) Het zuivert, het laxeert, het verteert de winden en verdunt de grove levenssappen. Daarom is het ook goed tegen verstoppingen van de lever, (2) van de milt en van de baarmoeder. Het laat plassen en bij de vrouwen de stonden komen, het geneest de geelzucht en de ziekte van de nieren als nekrosis (3). En darmen reinigt het, aldus gedronken: ‘Neem gamander, bijvoet en hertstongen, van elk een hand vol; de wortels van Ruscus en asperge, de zaden van venkel en van peterselie, van elk twee maal 3,9 gram; dit kook je in wijn en water tot een derde deel verkookt is en als het gezuiverd is doe je er suiker bij, deze drank is voor alle eerder genoemde goed’. Het sap van dit kruid met mellicratum (dat is wijn in honing en water gekookt) gedronken is goed tegen aandrang van waterlozing. Dit sap heeft de kracht om te helen, het vlees te laten groeien en om grote wonden te genezen. Het geneest stinkende gaten en verteert de hardheid van de borst als je met het sap meel van fenegriek, meel van lijnzaad en heemstwortel mengt. Tegen geelzucht is het zeer goed om veertig dagen lang het sap van gamander met honingwater te drinken. Als je dit drinkt is het ook goed tegen de ziekte van de lever, tegen aandrang tot waterlozing en tegen steken in de darmen. Als dit sap met het sap van Satureja hortensis en met honing gemengd wordt geneest het de wonden en voorkomt de verbreding van de formicen (4) (dat is een klein puistje met jeuk en met grote pijnen, met hitte en branden) en ander blaren van zeer bijtende, verrotte materie. Tegen wormen: ‘Neem het poeder van gamander met het sap van santorie en meng het tezamen’. Tegen jicht is zeer goed om het sap van gamander met het zaad van Primula veris (of herba paralisis) met bevergeil in wijn te koken. Gamander dat met averone in wijn gekookt wordt en waar na de zuivering suiker bij gemengd en van gedronken wordt verwarmt de koude baarmoeder en reinigt het van de slijmachtige overvloedigheden. (5) Pandecta. |
(1) De kleine is Ajuga chamaepitys. (2) Galstenen ? (3) Versterving. (4) Formicen: beten van (giftige) mieren. (5) Fluor ten gevolge van ontstekingen.
38. Teucrium chamaedrys, L.
Algemene kenmerken.
De gamander is een vertakt halfheestertje dat uitlopers vormt. De bladeren zijn kort gesteeld, ovaal, ingesneden en gezaagd, groen aan beide kanten. In de zomer tooit het zich met roze–purperen bloempjes.
Werking.
Echte gamander smaakt bitter en scherp: "Heeft een doorsnijdende en afvegende kracht, zuivert en opent het ingewand, maar voornamelijk de lever waardoor de geelzucht geneest."(2)
Etymologie.
Teucrium. Teukros was een Trojaanse koning, de zoon van Telamon en broer van Ajax. Hij zou voor het eerst vastgesteld hebben dat de plant een werking op de milt heeft. Bij een offerfeest werd namelijk het kruid op de ingewanden van dode dieren geworpen. Bij zo'n gelegenheid zag de koning dat een milt langzaam verdween.
Het kruid chamaedrys heet vanwege zijn bijzondere bladeren in het oud Grieks bodemeik, chamae betekent ‘klein’, en drys is de ‘eik’. Uit deze naam stammen midden Latijnse vormen als chamandros. De gedachte aan het oud-Hoogduits gaman, in midden-Hoogduits gamen, ‘vreugde’, gaf aanleiding tot een omvorming naar Duitse Gamander en onze gamander, Engelse germander en ground oak, Franse petite chene, ‘kleine eik’. Het is de grote gamander, de kleine is Veronica chamaedrys. Ook werd het wel Chamaepitys quercula genoemd.
XXXIX Steenrute of vrouwenshaer of minnen haer of iouffrouwen haer es een. Ende heet capillus veneris of adiantos, Pandecta, ende so heet es Mesue in dit capittel, segghen dat capilius fontium ende na de sommeghen coriandrum pueti. Het is een cruyt welckr blayeren sijn kalandersblaijeren ghelijc. Dijaf hetet politricon, al dese namen comen op ende uut. Steenrute wast uut der zonnen in waterachte plaetzen op vuchteghe muren of natte wanden bi fonteynen. Ende is van complexien tusschen cout ende droge ghetimpert, Platearius. Het heeft macht de diuretica (is dats ontstoppende de nieren of blasen). Versch is si van grooten macht, droech van weynich. Het cruyt is profitelic der wortel, nz. Tegen die verhitting aer leveren, en teghen die terciaen, nempt tsmergens ende tsavons een half ghelaesken smaels van desen syroep: Nempt endivie, hertstonghe, de IIII cou sayen, porcelleynsaet, lachticksaet, siedt se in water, alst ghecleert es ming ter tou zuker. Daer na: Neemt pillen van rebarbe met III greyn dijagridij ghesterckt, of voer de pillen: Neemt van electuarium de succo rosarum, dijasene van elckr II dragma, cassifistile IV dragma, ming het samen ende maeckt er af een stuck. Daerna om te stercken: Neemt triasandalum of dyadragagantum Steenrute doeghet haer wassen in de alopicie (dats een sieckte daert haer af uuijt valt) ende ontbindt die scrofulen, als men van hoer dat zap met den zap van agherande ende weinich honichs mingt, dan op die plaetse daert haer uuijt es of de serofulen, strijckt. Of doet se in loeghe ende daer me wascht de plaetse sterckenden het vel als voere met ende zap ende honich. Dat zap van steenrute met venkelzaet ende milium solis (dats wite steebreeke) ghesoijen met wijn breckt den steen en met den zap van ijreos in weinich ginbeers ghemingt es goet om te rumen de flumechteghe materien uuijt der borst, Serapio. Steenrute met hertstonghe in wijn ghesoyen es goet teghen de verstoppinghe der leveren, der milten, teghen de coupisse ende tseghen de bloyeghen lichaem, Pandectus. |
XXXIX Steenruit. (=Asplenium ruta-muraria, vrouwenhaar is Adiantum capillus-veneris, ze worden door elkaar gebruikt) Steenruit, vrouwenhaar, minnenhaar of juffrouwhaar, het is allemaal hetzelfde. Het heet capillus veneris of Adiantum bij Pandecta en zo heet het bij Mesue in zijn kapittel en die zegt dat het ook capilius fontium genoemd wordt. Volgens sommige Coriandrum pueti. Het is een kruid waarvan de bladeren op Coriandrum bladeren lijken. Dyaf noemt het Polytrichum en al deze namen komen op een dezelfde plant uit. Steenruit groeit uit de zon in waterachtige plaatsen, op vochtige muren of natte wanden bij bronnen. Het is volgens Platearius van samengesteldheid tussen koud en droog gesteld. Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt (dat is dat het de nieren of blaas ontstopt) Vers is het van grote kracht, droog weinig. Van het kruid is de wortel voordelig. Tegen verhitting van de lever (1) en tegen de derdedaagse (2) koorts neem je ’s morgens en ‘s avonds een half glaasje per keer van deze siroop: ‘Neem andijvie, hertstongen, de vier koude zaden, posteleinzaad en slazaad en kook het in water, als het gezuiverd is meng je er suiker bij’. Daarna: ‘Neem pillen van rabarber dat met drie maal 0, 65 gram klaargemaakte Scammonia versterkt is’ of van de pillen: ‘Neem de likkepot van rozensuiker en sap van senne, van elk twee maal 3,9 gram; cassiafistelen, vier maal 3,9 gram; meng het tezamen en maak er een stuk van’. Daarna om te versterken: ‘Neem sap van Santalum of sap van dragagantum’. Steenruit laat het haar groeien in de alopecia (dat is een ziekte waarvan het haar afvalt) en ontbindt de scrofulas (3) als je met haar sap het sap van averone en wat honing mengt en het dan op die plaatsen waar het haar weg is of op de menstruatiepijn strijkt. Of doe het in loog en was daar mee de plaats, het versterkt de huid als voor met het sap en honing. Als je het sap van steenruit met venkelzaad en milium solis (dat is parelzaad) in wijn kookt breekt het de steen. Met het sap van Iris en wat gember gemengd is het volgens Serapio goed om de slijmachtige materiën in de borst op te ruimen. Steenruit dat met hertstongen in wijn gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever en (4) van de milt, tegen aandrang tot waterlozing en bloedende loop, volgens Pandectus. |
(1) Hepatitis. (2) Malaria. (3) Opgezwollen lymfeklieren, dit kan komen door ontsteking in de hals of in het gelaat, oren en dergelijke, of door kanker. (4) Galstenen?
39. Adiantum capillus‑veneris, L. (Venus haar)
Algemene kenmerken.
Venushaar is een bekende kamervaren. De onregelmatig bladeren hebben rondachtige tot wigvormige en afwisselend geplaatste lobben. De onvruchtbare lobben zijn gezaagd, de vruchtbare eindigen in lijnvormige tot ovale vruchtgroepjes. De glanzend zwarte stengel is zelden dikker dan pakdraad en zo licht en elastisch, zo zwart en haarachtig dat het de specifieke naam gaf.
Werking.
De ouden onderscheidden twee soorten venushaar, de witte en zwarte. De laatste, de grotere donkere wordt Trichomanes (Asplenium) ofwel vrouwenhaar genoemd. De andere is Adiantum capillus‑veneris. Beide zijn ze zeer behulpzaam in alle ziektes van het hoofd en voor het herstellen of het opnieuw groeien van haar. ‘’Ditzelfde vrouwenhaar laat ook de gezwellen aan de keel, strumas genaamd, zinken en vergaan, vooral bij de jonge maagden als het groen gestampt en daarop gelegd wordt. Een loog daar vrouwenhaar in geweekt of gekookt is geneest de kwade, dragende schurft van het hoofd en laat de schellen vergaan als het hoofd daarmee gewassen wordt. Als je een hoed van vrouwenhaar op het hoofd draagt geneest dat de pijn in het hoofd, als Plinius schrijft’’. (1) Het werd nog lang als Herba Capilli Veneris in de apotheek gebruikt als een middel tegen borstziektes en aandoeningen van de luchtwegen.
Etymologie.
Adiantum komt van Grieks a, ‘niet’, en diainein, ‘bevochtigen’, omdat het blad niet nat wordt. Dit verwijst naar het haar van Venus dat niet nat was toen ze uit de golven stapte.
Capillus‑veneris, betekent ook ‘venushaar’. Het wordt Venushaar, maagden- of meisjeshaar genoemd naar de fijne zwarte bladsteeltjes die in massa uit de zwarte vezels ontspringen, Duitse Frauenhaar, de Franse chevaux de Venus en in Engels true maidenhair en Venushair.
Asplenium ruta‑muraria, L (muurruit) Asplenium is afgeleid van Grieks asplenos, a, ‘niet’, en splen, ‘milt’, omdat deze plant gebruikt zou kunnen worden om de opgezwollen milt te laten krimpen. Engels spleenwort, Duits Miltzkraut, ons miltkruid en Franse asplenon. Ook wordt het steenruit genoemd naar de groeiplaats en ruitachtig blad, Engelse stone-farn of rue of the wall, Franse rue des murailles en Duitse Stein- en Mauerraut.
XI Eijwijn of sibollen of cepe of cepa, sijn heet in den IIIIden graet met weynich vochticheijen. Die langhe ende roije es scerper dan de ronde ende de witte. Eyuuijn heeft macht te openen, daerom op den eers gheleet openen de gaten der aijeren als de speenen, hi doet den vrouwen die stonden comen in maniere van een passarium in de moijer gheset. Cepa es opblasende, swaer te verteren, sonderlinge dye rou es, gecoect verwermt hi den lichaem ende versubtilieert die grove flumachtyghe humoren der om es hi den colereinen quaet, maer den fleumatiken ende dye vol flumen hebben, de taije ende onverteert sijn, es hy goet want hy besnijt ende subtilieert die grove humoren, daerom es hi hem goet gheeten. Hij doet dorst hebben, hi bijt, hi maeckt winden ende hi vermorwet den lichaem als mi er een suppoest af maeckt. Dat sap van eijwijn met poyer van magedeijne ende weinich gingebeer in den nose gheblasen ruimet hoeft. Ghestoten met water ende rute ghemingt es hy goet teghen beten der verwoeder honden. Eijwijn met der swalewenneste ende honich gemingt es goet op de apstonie in die keele van buyten gheleet. Eijwijn gestoten, met eeck ghemingt, op die pleckinge als morfea es in die sonne ghestreeken es goet daer teghen. Dat sap van eijwijn met tuthia ghemingt op de ooghen gheleyt es goet teghen dat ioecksel der ooghen van soute flumen comende. Ghemingt met soute ende op die werten gheleet, verdrijft die werten. Dat sap met hinnensmeer op die exterooghen of op die herdicheijen gheleet dye van scoyene comen, verdrijft se ende gheneest se. Teghen dye flauheyt van hoeren, teghen duijsing of tutinghe in dye oore es goet dat sap in de ooren ghedistileert. Op die uutvallinge van den haer strijcket sap van eijwijn op de plaetse, op den baert ghestreken doet den baert haest wassen. Want wrijfinge met eijwijn opent de gaetkens, makende dye plaetse bequaem om dat haer te wassen soet Serapio bevonden heeft. Eijwijn gheeten doet oppetijt van minnen comen, dick gheten verduystert ghesichte. Oeck doeghet slapen, want het vervult hooft met lochten of vaporen. |
XI Ui. (Allium cepa) Ui, sibollen, Cepe of Cepa is heet in de vierde graad met weinig vochtigheid. De lange en rode zijn scherper dan de ronde en de witte. (1) Ui heeft de kracht om te openen en als het op de aars gelegd wordt opent het dan ook de gaten van de buizen van de aambeien, volgens Serapio, het laat het bij de vrouwen hun stonden komen als het als een soort pessarium in de baarmoeder gezet wordt. Ui blaast op en is slecht te verteren, vooral als het rauw gegeten wordt, gekookt verwarmt het ‘t lichaam en verfijnt de grove slijmachtige levenssappen, daarom is het slecht voor de galachtige, maar voor de slijmachtige en diegene die vol slijm zitten die taai en onverteerd zijn (2) is het goed want het besnijdt en verfijnt de grove levenssappen en daarom is het goed om dit te eten. Het maakt dorstig, het bijt, het maakt winden en het vermurwt het lichaam als je er een suppoost van maakt. Als je het sap van ui met het poeder van majoraan en wat gember in de neus blaast ruimt dit het hoofd op. Gestampt en met water en ruit gemengd is het goed tegen beten van de dolle honden. Als je ui met een zwaluwnest en honing mengt is dat goed om van buiten op de blaren van de keel te leggen. Gestampte ui dat met azijn is gemengd en op de plekken als morfeem (3) in de zon bestreken wordt is daar goed tegen. Het sap van ui met tuthia gemengd en op de ogen gelegd is goed tegen jeuk van de ogen die van zout slijm komen. (4). Gemengd met zout en op de wratten gelegd verdrijft het de wratten. Het sap met kippensmeer op de eksterogen of op de hardheden gelegd die van schoenen komen verdrijft het en geneest het. Tegen het slecht horen, tegen het suizen of het tuiten in de oren is het goed om het sap in de oren te druppelen. Op het uitvallen van het haar strijk je het sap van ui op die plaats en als je het op de baard strijkt laat het de baard sneller groeien. Want wrijven met ui opent de gaatjes en maakt die plaats gereed om het haar te laten groeien zoals Serapio bevonden heeft. Als je ui eet krijg je appetijt van minnen, veel gegeten veroorzaakt blindheid. Ook laat het slapen want het vervult het hoofd met luchten of geuren |
(1) Allium fistulosa. (2) Taaislijmziekte?/tuberculose. (3) Vormafwijking van de huid. (4) Onsteking van een ooglid?/phlebaritis.
40. Allium cepa, L.
Algemene kenmerken.
De ui heeft lange en bijna rechtopstaande holle bladeren die in het midden buikig opgezwollen zijn, een soort kokervorm. De groen/witte bloemen staan in trossen.
Werking.
Rauw is de ui een voorbehoedmiddel tegen dorst. De ui wordt gebruikt tegen brandwonden en oogklachten, het versterkt het geheugen en verlaagt de bloeddruk. Het is een goede nierstimulans. Het sap op een kaal hoofd in de zon zalven brengt het haar vlot terug. "Cepa anders eujen en cipels, het sap in de oren druppelen, beneemt de tandpijn, dat doet het ook als het door de neus opgesnoven wordt. De eerstgeborene kinderen die flauw zijn of dat men weten wil of zij leven houdt men een vers doorgesneden ui voor de neus, wat men ook met oude luiden doet. Ze dienen ook degene welke haar maandtijden te spaarzaam gaan (2)
Bij Shakespeare in “The Taming of the Shrew’1, 2, moet Bartholo zich verkleden als een vrouw en net doen alsof hij de eega is van de dronken bedelaar:
‘Verstaat hij de kunst der vrouwen niet’.
En kan hij niet, zo vaak hij wil, een vloed’.
Van tranen storten, dan helpt hem een ui’.
Daarbij wel, die, verborgen in een zakdoek’.
Hem, trots zijn aard, het vocht uit de ogen perst’.
Etymologie.
De naam Allium komt van het Keltisch all, wat ‘heet’ of ‘brandend’ betekent. Of misschien van het Latijnse olere, ‘rieken’, naar de penetrante geur.
1) In het Latijn komt unionem voor, dit is afgeleid van Latijn union, (em) ‘eenheid’, van unus, ‘een’. Unio is een ui met een steel. Dit is een synoniem voor cepa, het gewone woord voor ui. Dit gaf via oud-Frans oignon het Engelse onion dat in Gallië voortleeft en over unja in Luxemburg en het Rijngebied als onn en enn verschijnt en in Duitsland als Unne, in midden-Nederlands als ajuun, ook eniuun en eijwijn, en later van ajuin tot ui werd. In Frans werd dit ail of ailloignon.
2) Het Angelsaksische cipe komt uit het Latijnse cepa, wat uit het Griekse kepe, ‘dat hoofd betekent’, omgevormd is. In Frans is het ciboule en in oud-Hoogduits verschijnt Cibolla, in midden-Hoogduits is het al Zibolle wat nu Zibel is.
3) Uit midden-Latijn is als kloosterwoord ook het midden-Nederlands cipel, sipel, sibollen en chibole overgenomen. Hier zien we al een aanleuning met bol. Het midden-Hoogduits Zwibolle, ‘tweevoudige veelhuidige bol’, omvat het ganse woord. Overwonnen heeft het woord Zwibel als Luthers vorm. (4 Mozes 11.5)
XLI Kalander oft coriander, oft coriandrum, es een plante welke saet men in medicinen beseght. Hets cout in den iersten graet, droge in den tweden, Avicenna, maer Serapio ende Galenus seggen dat ter hitten waert daelt Diaf die seyt tsegen ende wilt dat cout si. Het sap van coriander met eeck ende sap van donderbaert ghemingt is goet tegen heete apstonien. Tegen die swillinge der cullen: Neempt dat sap van coriander, meel van bone ende meel van terwen, minget met rooswater ende eeck, doeghet daer op. Corander met eeck bereyt na de maeltijt gheten, verbiedt de opclimminge der lochten te hoywaert, daerom wort de vallende sieckte van sulken opclimminge der lochten en ten hove waert comende met dufteneghe coriander ghenezen. Coriander bereyt gebroken met weghebree sap gedroncken es goet tseghen den roijen of bloijeghen lichaem. Met eeck ghemingt is goet tseghen dat heylich vier of ignus sacrum. Van eender vrouwen ghedroncken met weghebrewater stopt terstont de vrouwen dye stonden ende den lichaem, als Pandectus int capittel van coriandrum seyt. Versch coriander es cout ende stupefactijf (dats een meslicheyt of wonderlicheyt of slapinge water in den lijf makende). Het doet sincopim hebben (dats in onmacht gaen) want met sinen reuck verstivet de lochten ende winden dye te hoefde vlieghen, daerom eest goet teghen dye hoftsweer. Teghen die vallende sieckte van optrecking der lochte ten hoywert ende teghen dronckenheyt, dairom doet ment in de spise der gheender die de vallende sieckte hebben, als de saken van opclimminge uut der maghen comen. Water daer corianderen in te weyke hebben ghestaen, met suker ghemingt, verbiedt de stivicheyt der manlijckheyt, verdroghende spma, dat es die nature. Het sap van coriandren in den noese gheblasen steelpet of stopt dat bloijen der nozen, dat self gheschiet als ment rieckt. Teghen erisipillam (dat is een apstonie van vuerder coleren) en teghen heete apstonien: Nempt sap van coriander, mingt met donderbaert, eeck ende bivoet of minghet sap met melck, cerusen ende eeck of met olie van roosen, dit self doeghet oeck steghen ignem sacrum of heylich vier, Serapio. Bereyde corianderen sijn goet tegen die omdraijinghe in die ooghen van heete roeken oft fleumatike. Het sap van coriander in dye ooghen ghedropen es goet tseghen die slainge of cloppinge (dats pulsatio) in die ooghen. Coriandrum ghebroken met bernagiwater ghedroncken es goet tseghen die bevinghe der herten. |
XLI Koriander. (Coriandrum sativum) Kalander, koriander of Coriandrum is een plant waarvan je het zaad in de medicijnen gebruikt. Het is volgens Avicenna koud in de eerste en droog in de tweede graad, maar Serapio en Galenus zeggen dat het heter is, Dyaf zegt het tegenovergestelde, dat het koud is. Het sap van koriander dat met azijn en het sap van donderbaard gemengd is is goed tegen hete blaren. Tegen zwellingen van de ballen: ‘Neem het sap van koriander, bonenmeel en tarwemeel, meng het met rozenwater en azijn en doe het er op’. Koriander dat met azijn klaar gemaakt is en dat je na de maaltijd eet voorkomt de opklimming van de luchten om naar het hoofd te komen, daarom wordt de vallende ziekte van zulke opklimmende luchten die naar het hoofd gaan met geurende koriander genezen. Klaar gemaakte en gebroken koriander dat met weegbreesap gedronken wordt is goed tegen rode of bloedende loop. Met azijn gemengd is het goed tegen het heilig vuur of ignus sacrum. Als een vrouw het met weegbreewater drinkt dan stopt het terstond haar stonden in het lichaam zoals Pandectus in het kapittel van koriander zegt. Verse koriander maakt koud en verdwaasd (dat is dat het een misselijkheid of verwonderlijkheid of slaperig water in het lijf maakt). Het laat syncope hebben (dat is in onmacht gaan) want met zijn reuk verstijft het de luchten en winden die naar het hoofd vliegen en daarom is het goed tegen hoofdpijn. Tegen vallende ziekte, vanwege de optrekking van de luchten die naar het hoofd gaan, en tegen dronkenschap doe je het in het eten van diegene die de vallende ziekte hebben vanwege de gevolgen van de opklimmingen die uit de maag komen. Water waar koriander in te weken heeft gestaan dat met suiker gemengd is voorkomt de stijfheid van de manlijkheid, het verdroogt sperma, dat is de natuur. Als je het sap van koriander in de neus blaast stelpt of stopt dit het bloeden van de neus, hetzelfde gebeurt als je eraan ruikt. Tegen erisypelas (dat is een blaar van vurige kleur) en tegen hete blaren (1): ‘Neem sap van koriander, meng het met donderbaard, azijn en bijvoet of meng het sap met melk, bloem van lood en azijn of met olie van rozen, dit is volgens Serapio ook goed tegen ignus sacrum of het heilig vuur’. Klaar gemaakte koriander is goed tegen de omdraaiing in de ogen dat van hete rook of van slijmerigheid komt. Als je het sap van koriander in de ogen druppelt is dat goed tegen het slaan of kloppen (dat is pulseren) (2) in de ogen. Gebroken koriander dat je met bernagiewater drinkt is goed tegen hartkloppingen. |
(1) Ontstekingen. (2) Dat meestal versterkt wordt door een ontsteking.
41. Coriandrum sativum, L. (gekweekt)
Algemene kenmerken.
Koriander is een zestig cm hoge plant. De stengels zijn opgaand, bladig, rond en gemarkeerd met lijnen. Het is een plant met fijne veerspletige en sterk ruikende bladeren. De wit/roodachtige schermen komen in juni.
Werking.
Terwijl de plant zeer onaangenaam ruikt is het zaad zeer aromatisch en behulpzaam als toevoeging om specerijen te combineren. De bladeren en zaden worden, na gedroogd te zijn en de onaangename geur weggetrokken is, gebruikt in kruidenazijn, likeuren, kleren, sausen, vis en gebak, in koeken en speculaas. Een vluchtige olie wordt ervan verkregen die gebruikt wordt voor parfums en jenever. Om de scherpte wat te verminderen werden ze vroeger wel eerst in wijn gedaan en daarna in azijn. Het bekendst zijn de zaden wel als geboortemuisjes waar de aromatische zaden bedekt zijn met een suikerlaagje die daardoor eirond worden. Bij de jongens zijn ze meer kogelrond gevormd omdat die van de ronde zaden van de koriander komen, bij een meisjes worden anijszaden, Pimpinella anisum, gebruikt die een staartje hebben.
Etymologie.
Coriandrum komt van het Griekse koriannon dat mogelijk stamt van koris, ‘een wandluis’, en annon, ‘anijsachtig’. Het is een verwijzing naar de geur van de onrijpe vruchten. Hieruit kwam het midden-Latijn coliandrum, oud-Frans coriandre en Engels coriander. De vorm coriander verscheen in Duitsland eerst na 1450 en is nu Koriander. Een tweede vorm gaf in midden-Hoogduits Kullander en het midden-Nederlands kalander.
XLII Cuscuta of podagra es side opt vlas of wranghe int vlas. Hets een dinck op tvlas gewonnen. Ende is heet in den iersten graet, droge omtrent den tweden. Cuscuta heeft macht te suveren, te purgeren principaellic dye melancolie, dan nae dye flumen. Aldus syrope daer af ghemaeckt: Nempt cuscute, hertstonghe, elcx een hant, boemvaren, der wortelen van sporie, sevebladeren elcx ½ unche, bloemen van violetten ende van bernaijdse elcx ½ hant, siedet tsamen in wijn ende water elcx in I pont ende lutter eeckx toet dat derdendeel versoyen es. Alst ghecleert es doeter suker toe ende nempten als voer. Dan nempt dese pillen, als van den hoep der pillen de lapide lazuli ende der pillen die stomatice heeten, elckx ½ dragma, turbith 1/2 loot, ghinbeers III greyn, met syrope van hertstong, maeckter IX, of nempt I ½ unche dijasene met de voerghenoemde siedinge voer de pillen. Ten lesten neempt dijacalamentum of dijacapparis om te sterken. Dese syroep es oeck goet om dye verstoppinghe der leveren, der milten of der nieren te openen. Tot dat selfs es goet cuscuta, hertstong, met venkelsaet ende percelisaet in wijn gesoyen. Dyen selven dranck doet pissen ende es goet tsegen der gheel vrou die van verstoppinge der leveren of der milten compt. Oeck met suker ghesuet es goet tegen den corts der iongher kinderen. Cuscuta met anijs, eppe ende galegaen ghesoyen es goet der maghen, de maghe verdrivende de overvloeicheyt dyer in es. Als sy met eeck ghedroncken word, so gheneest se de den hick, si opent die verstopping met wijn ghedroncken. Dat water daer cuscuta in ghesoijen es, dats wonderlyken goet teghen die gheel vrou. Teghen die stekende pine in die maghe. Sied cuscuta met anijs ende haesooren want het suvert die vulicheyt der dermen, der moijer ende der nieren. Avicenna. Die complexie van cuscuta es nae die complexie des cruyts daer si aen hangt want si wort heet by aenhanging des hets cruuiyts of boem ende wort cout bi aenhangins des couts cruyts, Pandecta. |
XLII Warkruid of podagra. (Cuscuta epithymum) Cuscuta of podagra is side op het vlas of wranghe in het vlas, het is iets dat op het vlas groeit. En het is heet in de eerste graad en droog omtrent de tweede. Warkruid heeft de kracht om te zuiveren en te purgeren, voornamelijk de zwarte gal en daarna slijm. Aldus een siroop daarvan gemaakt: ‘Neem warkruid en hertstongen, van elk een hand vol; boomvaren, de wortels van kleine wolfsmelk en zevenblad, (1) van elk een half ons; bloemen van violen en van bernagie, van elk een halve hand, kook het tezamen in wijn en water, van elk een 1 pond, en wat azijn tot dat het derdedeel verkookt is. Als het gezuiverd is doe je er suiker bij en neem het als voorgaande’. Dan neem je deze pillen als van de hoop van de pillen van lapis lazuli en van de pillen die maagzuiverend heten, van elk een half maal 3,9 gram; van turbith een half loot; van gember drie maal 0, 65 gram; met siroop van hertstong maak je er negen of neem een halve ons sap van senne met het voor genoemde kooksel voor de pillen. Tot slot neem je sap van steentijm of sap van Capparis om te versterken. Deze siroop is ook goed om de verstoppingen van de lever, (2) van de milt of van de nieren te openen. Tegen hetzelfde is ook goed om warkruid, hertstong, venkelzaad en peterseliezaad in wijn te koken. Dezelfde drank laat plassen en is goed tegen geelziekte die van de verstopping van de lever of van de milt komt. Als je het met suiker zoet maakt is het goed tegen koorts van jonge kinderen. Warkruid dat met anijs, eppe en galigaan gekookt is is goed voor de maag en verdrijft de overvloedigheid die in de maag is. Als het met azijn gedronken wordt dan geneest het de hik, het opent de verstopping als het met wijn gedronken wordt. Het water waar warkruid in gekookt is, is verwonderlijk goed tegen geelzucht. Tegen de stekende pijn in de maag: ‘Kook warkruid met anijs en hazenoren want het zuivert de vuiligheid van de darmen, van de baarmoeder en van de nieren, volgens Avicenna. De samengesteldheid van warkruid is naar de samengesteldheid van het kruid waar het aan hangt want het wordt heet door het aanhangen aan een heet kruid of boom en wordt koud als het aan een koud kruid hangt, volgens Pandecta. |
(1) Aegopodium podagria. (2) Galstenen?
42. Cuscuta epithymum, L.
Algemene kenmerken.
Het kleine warkruid heeft bloemhoofdjes met vele kleine vleeskleurige bloemetjes. De bloempjes zijn zo dik dat ze wel wasachtig lijken. De plant komt veel voor op heidevelden en windt zijn donkerrode draden om de planten. Het is een wurger die zelf geen wortels heeft.
Werking.
Dodonaeus behandelt het warkruid als Cuscuta, "dat is wranghe of schorfte". Het zonderlinge, dat de plant geen groene bladeren en wortels heeft, weet hij evenmin als zijn tijdgenoten te verklaren. De geleerden konden dit niet doorgronden en de eenvoudige vlasboer brengt het Boze in het spel. De duivel heeft zijn vlas aaneengenaaid. Afmaaien en afbranden van het gewas, voordat het warkruid zaad had gezet, was vroeger het enige middel om het te bestrijden
Zijn medische krachten hangen af van de moederplant, de gastheer die de doder wurgt. Zo was het warkruid die op de brandnetel parasiteert, Cuscuta europaea L. (uit Europa) goed om urine te produceren. Cuscuta epithymon L. (op tijm) parasiteert op de wilde tijm en was goed tegen verstoppingen en hoofdpijn.
Etymologie.
Cuscuta is een naam die afgeleid is van het Arabische chasuth, ‘duivelskruid’. Het kan ook afgeleid zijn van het Arabische ar kuchuta, ‘een kruid zonder blad’.
De vlasdoder, de Duitse Dotter, ‘doder’ en Engelse dodder. In Duits heet het ook wel Flachs-, Hopfenseide, seide, omdat de plant andere planten omspint als zijdehaar. Het is het warkruid en duivelsnaaigaren, Franse bourreau du lin, ‘linnenbeul’, chevelure de diable, ‘duivelshaar’.
Podagra betekent ‘jicht’ dat in de grote teen begint, naar de slechte groei van de planten?
XLIII Ciperus es heet ende droge in den II graet. Het es een driehoeckigh cruyt. De wortel es der medicinen, met hebbende die macht die diurenca heet. (dat es die verstoppinghe der nieren of der blasen opent) Daerom est goet tegen de coupisse ende tegen diffurie (dat es een pine der blasen, waerom men nu een weynich moet pissen ende over een ure noch wat). Ende soe wertet aldus ghenomen: Neemt der wortelen van cyperus wel ghebroken ende van peercelle elx VI unchien, der saien van eppe, van venkel ende van steenbreken, elx I unche, alle ghestoten, siet se in wyn, doet dattet derdendeel versoyen sij, doer eenen doec gheclaert, zuetet met suker, dan drincket. Tot selve es goet ciperus ghestoten ende ghesoyen in olie soe op die blase gheleit of omtrent de heimelecheit, dat doet sekerlick pissen, die humoren ontbynende. Die siedinghe van ciperus met steenbreeck in wyn, met eender speuten in die mannlinke roeye ghedaen, breckt sekerlick den steen. Denselve voerghenoemden dranck es goet tegen de pine der magen of der dermen, uut couwen of wijnden. Of tot dat selve es goet, wijn daer ciperus met kaneel in ghesoyen es, want si heft macht te stercken die vertheringhe. Tegen litergiam (dat es vergeerinhe of een apstonie van flumen achter in die hersene) een der beste medecine: Nempt ciperus dat ghebroken es, siedet in de olie tot dat si bicans verteert si, daer na settet op de colen ende de siecke sal den roeck doer noes ende mont ontfaen. Dat poijer deser wortel in vuyl wonden ghedaen verdrijft dye vuylheyt, Platerius. Dicke ghebeset maeckt goy verwe ende reuck. Ciperus ghewreven met de sap van herba paralisus ende weinigh olye van beversijn tsamen ghemingt es goet lau op die flau genuen, tseghen die pijne der genuen. Dicke van ciperus genut doet lazarus worde, want het verbart dat bloet, Avicenna. Die siedinghe van ciperus es goet tseghen die stinckinge der nozen ende mont ende tsegen die vermorwinge des tantvleesch. Wijn dar ciperus in ghesoyen es, is goet tseghen die druyping der pissen, tseghen die flauheyt der blasenseere, ende steghen der couwen met allen seere, also werckt se oeck in die nieren. Dye siedinge daer af geplaestert es goet der couwen des moijers ende den spenen. Dye siedinghe voergheseet es goet tseghen dye veronde cortsen van flumen, Serapio, Pandecta, Platearius. |
XLIII Cyperus. (Cyperus longus) Cyperus is heet en droog in de tweede graad. Het is een driehoekig kruid. De wortel is de medicijn, het heeft de macht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de verstopping van de nieren of van de blaas te openen) Daarom is het goed tegen aandrang tot waterlozing en tegen dysurie. (dat is een pijn in de blaas waarom je nu een beetje moet plassen en over een uur noch wat) En zo wordt het aldus genomen: ‘Neem de wortels van Cyperus die je goed breekt en peterselie, van elk zes ons; de zaden van eppe, van venkel en van steenbreek, van elk een ons; dit alles stamp je en kook het in wijn tot dat een derde deel verkookt is, dat zuiver je door een doek en maak het zoet met suiker en dan drink je het’. Tegen hetzelfde is het goed om gestampte Cyperus in olie te koken en dit zo op de blaas te leggen of omtrent de schaamstreek want het laat zeker plassen en ontbindt de levenssappen. Het kooksel van Cyperus dat met steenbreek in wijn en dan met een soort spuit in de mannelijke roede gedaan wordt breekt zeker de steen. Dezelfde voornoemde drank is goed tegen pijn van de maag of van de darmen die uit koude of winden komen. Tegen hetzelfde is ook de wijn goed waar Cyperus met kaneel in gekookt is want dat heeft de kracht om de vertering te versterken. Tegen litergiam (dat is een groep of een blaar van slijm achter in de hersens) is een van de beste medicijnen: ‘Neem gebroken Cyperus, kook het in de olie totdat het vrijwel verteerd is en doe het daarna op de kolen, de zieke zal de rook ervan door de neus en mond ontvangen’. Als je het poeder van deze wortel in vuile wonden doet verdrijft het volgens Platearius de vuiligheid. Als je het veel gebruikt geeft het je een goede kleur en geur. Gewreven Cyperus met het sap van Primula veris en wat olie van bevergeil tezamen gemengd is goed om dit lauw op de krachteloze zenuwen te leggen tegen pijnen van de zenuwen. Als je veel Cyperus eet heb je kans om melaats te worden want het zet het bloed om volgens Avicenna. (2) Het kooksel van Cyperus is goed tegen de stinkende neus en mond en tegen zwerend tandvlees. Wijn, waar Cyperus in gekookt is, is goed tegen de druppelende plas, (1) tegen uitgeputheid vanwege een zere blaas en tegen koude met alle zeer, alzo werkt het ook in de nieren. Als je van het kooksel een pleister maakt is dit goed tegen kou van de baarmoeder en de aambeien. Het net genoemde kooksel is goed tegen verouderde koortsen die van slijm komen volgens Serapio, Pandecta en Platearius. |
(1) Vergrote prostaat?/ overloopincontinentie. 2. Elefancia, huidziekte, ogelijk een huidziekte die uit moederkoren ontstaan is.
43. Cyperus longus, L. (lang)
Algemene kenmerken.
Cypergras is een opgaande plant die dertig tot tachtig centimeter hoog wordt met driekantige stengels. De bladeren staan in drie rijen in een rozet. Het plantje bloeit met een gele scherm.
Werking.
Volgens Dodonaeus waren deze waterplanten ook rookkruiden. ‘Apollodorus schrijft dat Cyperus in oude tijden veel heel Azië door gebruikt werd zodat de Barbaren ‘s morgens nimmermeer uitgingen zonder een beroking er van ontvangen te hebben’. Tevens leveren ze een goed smakend en aangenaam ruikende olie. Deze olie levert een spijsolie wat ook wel gebruikt wordt bij zeepfabricage. Het uitgeperste deel is dan nog eetbaar voor mens en dier. De overige delen worden gebruikt als groenvoer en vlechtwerk.
Etymologie.
Cyperus stamt mogelijk van Cypris (Venus) naar zijn minnen drift verwekkende eigenschappen. Het is ook mogelijk dat het van het Hebreeuwse kophur, ‘hars’, stamt. Dit naar de wortelstok van Cyperus longus die in de parfumindustrie gebruikt wordt. Cypergras, Duits Zypergras en Engels cyperous, Frans souchet, van souche, de sterke en vele wortels vormen een kleine souche, ‘stronk’.
XLIIII Gouwwortel offceel wortel oft celidonia es heet ende droge in den vierden graet. Si is tweerleye, te weten meerder ende minder, nochtans die een nempt men voir dander. Als men in recepten gouwortel vint so sal men dye wortel, niet dat cruyt nemen, want de wortel is van meester macht. Si heeft macht te onbinden, te verteeren ende aen te trecken. Teghen die tantsweer uuijt couder saken hout die wortel weynich ghewreven omtrent den tant. Om dat hooft te rumen van couwen humoren ende de moijer met flumen vervult te droeghen: Neempt de wortel van de gouwortel ghewreven, sied se ende dien roeck sal die siecke al den mont otfaen. Daerna sal men gorgelen, den wijn ghecleert, daer gouwortel in ghesoyen is, lutter gingbeers, bertramwortel, weinich eekx met honich daer toe ghebesigt. Gouwortel ghewreven in wijn ghesoeyen, daer in een sponcie ghedout, ende op die dermen gheleit es goet tegen colicam. Om die stonden te doen coemen ende die moyer te suveren, siet gouwortel daer in doet een sponcie dicke ende leg se op de moeyer. Teghen den canker des monts, dat water daer si in ghesoeyen is, menckt met hoenich, daer toe poeyer van drogen rosen, maket daer af een pappe. Teghen de lopende gaten: Neemt poeyer van gouwortel met den zap van gouwortel, doeghet daer in, Platearius. Dat zap van gouwortel daer in ontbonden, of ghemenckt es nu tuthia. Dat es goet om dat ghesicht te sterken, daer wat groefs omtrent de starren des ghesichts wort ghesoeyen. Sommighe nemen wyn daer de wortel in ghesoeyen es teghen die gheel vrou. Dijaf int capittel van gouwortel seet dat zap der meester gouwortelen met hoenich op die colen ghesoyen, doet die plecken der oghen uyt. Dat zap met weynich solfers ghemingt, daer me dat vel ghesaelft droeget de scorftheit af en der die lazersche naghelen verdrieft se. Dit zap oeck met honich in den noese ghedaen purgeret of reynet dat hoeft, Pandecta, dat self seit Serapio uyt die woerden van Diascorides. |
XLIIII Stinkende gouwe. (Chelidonium majus en Ficaria verna is de mindere) Stinkende gouwe, genezende wortel of Chelidonium is heet en droog in de vierde graad. Er zijn twee soorten, te weten de grotere en kleinere, nochtans de een neem je voor de ander. Als je in recepten stinkende gouwe vindt dan moet je de wortel en niet het kruid nemen want de wortel is van grotere kracht. Het heeft kracht om te ontbinden, te verteren en aan te trekken. Tegen tandpijn die uit koude zaken komt hou je de licht gewreven wortel bij de tand. Om het hoofd van koude levenssappen te ruimen en de baarmoeder die met slijm (1) vervuld is te drogen: ‘Neem de gewreven wortel van de stinkende gouwe, kook het en die rook zal de zieke in de mond ontvangen’. Daarna moet je gorgelen met wijn die gezuiverd is na het koken waar stinkende gouwe met wat gember, bertramwortel en wat azijn met honing bij gevoegd zijn. Gewreven stinkende gouwe die in wijn gekookt is waar je een spons in duwt en die op die darmen legt is goed tegen koliek. Om de stonden te laten komen en de baarmoeder te zuiveren kook je stinkende gouwe, daarin doe je een spons vol in en leg die op de baarmoeder. Tegen kanker van de mond neem je het water waar het in gekookt is en meng het met honing en doe daar poeder van droge rozen bij, maak er een pap van. Tegen lopende gaten: ‘Neem het poeder van stinkende gouwe met het sap van stinkende gouwe en doe het erin, Platearius. Het sap van stinkende gouwe dat daarin ontbonden of gemengd is heet nu tutia. (2) Dat is goed om het gezicht te verbeteren daar waar wat grofs omtrent de pupillen van het oog groeit. (3) Sommige nemen wijn waar de wortel in gekookt is tegen geelzucht. Dyaf in het kapittel van stinkende gouwe zegt dat als het sap van de grote stinkende gouwe met honing op kolen gekookt wordt het de plekken van de ogen laat verdwijnen. Als je het sap met wat zwavel mengt en daar mee de huid zalft verdroogt het de schurft, de melaatse nagels verdrijft het ook. Dit sap dat met honing in de neus gedaan wordt laxeert of reinigt het hoofd, volgens Pandecta, hetzelfde zegt Serapio uit de woorden van Dioscorides. |
(1) Fluor. (2) Zie ook tutia bij de metalen als oogheelmiddel, (3) Oogkanker?
44. Chelidonium majus, L. (groter)
Algemene kenmerken.
De stinkende gouwe heeft mooi zacht blauwachtig groen blad. De vier gele bloembladen staan in losse trossen, van april tot oktober. Die worden gevolgd door een hauwvormige en rechtopstaande doosvrucht.
Werking.
Het scherpe, bittere en vies ruikende gele melksap komt in alle delen van de plant voor. De reuk verdwijnt met opdrogen. Vanwege zijn kleur werd het in de signatuurleer gebruikt tegen geelzucht. Het sap werkt in kleine hoeveelheden prikkelend en in grotere hoeveelheden narcotisch scherp. Sinds de oudheid is het sap in de artsenij gebruikt als een populair middel tegen wratten, huiduitslag en zomersproeten. Gemengd met melk werd het gebruikt als een ogenwas omdat het de vlekken van het hoornvlies weg haalde.
Etymologie.
Chelidonium, de plant voert de naam naar het Griekse chelidon, ‘een zwaluw’, die in Latijn hirundines heet. Een betekenis tussen plant en vogel probeert Plinius te doorgronden als hij fabelt dat de zwaluwen met hun bloemen het gezichtsvermogen herstellen. Hij schrijft verder dat er twee soorten zijn, de kleine is het speenkruid, dat is Ficaria. Het verhaal van de zwaluw is vreemd, maken we Plinius verhaal echter af dan vermeldt hij ook dat beide planten bloeien met de komst van de zwaluw en verdwijnen met hun vertrek. Resumerend zou men aannemen dat de seizoeninvloeden het origineel is van de naam en de meer interessante fabel een later sprookje (5, 7, 36) Via chelidonia en middeleeuws Latijn celidonia naar oud-Frans celidoine dat in Engels van celidoine tot celandine werd.
Stinkende gouwe, (van gouden, de goudwortel) omdat de plant bij kneuzing onaangenaam ruikt met gouden bloemen. Verder komt de naam ogenklaar, schelkruid en wrattenkruid voor. Duitse Schellkraut of Schollkraut, scellen of schellen met de betekenis van ‘afkrabben’ of ‘afschillen’. Door het schellen zouden de vlekken van het hoornvlies worden afgeschild waardoor men beter ziet. De schellen van de ogen vallen is een zegswijze bij ons.
Officeelwortel komt van officinalis, ‘geneeskrachtig’.
XLV Schijtcruyt of sporiezaet, of catapucij of roercruuyt of catapucia es heet in den derden graet, nat in den II. Als ment in medicinen vindt, zoe sal men der vruchten of zaijen, afghedaen de uterste scorse, ende niet dat cruyt verstaen. Groen sporie zaet heeft principaelleeck macht die flumen te purgeren, daer na de melancolie ende die colere. Het heft de macht te purgeren of te reynen die humoren al bovenwijt ten monde overmits der vetheyt ende moruheyt. (dats lenitas diet heeft). Daerom eest somtyts den ghesonden om in hoer ghesonde te houden goet, den sieken gheeft ment om de sieckten te verdriven. Teghen de daghelickxen corts uuijt zoute flumen comende van welke flumen die scorftheyt compt: Neemt sporiezaet, haesooren, grisecom, elckx I hant, der wortelen van cleijn sporie (dats esula minor) boemvaren elckx ½ unce, cuscute, seveblayeren, elckx II dragma, dies siedt al in water dan ghecleert, doeter gheschcymt honich toe ende maeckt siroep die de materie bereijt ende purgeert. Tot dat selve es desen clareyt goet: Neemt scijtcruyt ghewreven met kaneel ende galegaen etc, sied se in wijn, dan doer eenen doeck ghedaen, mingter honich toe. Dit es zeer goijen dranck den weeldighen menschen tegen den dagelijcxen corts. Desen selven dranck es oeck goet teghen dat fleerfijn in den voet, oeck in versch vleeschsop oft ander spijsen mag dien clareyt ghemingt worden. Wijn daer sciterwit in ghesoyen es, dien es goet teghen dat lanckevel. Dat self met de wortel van cleyn sporie ende met primula veris (of herba paralesis) ghesoyen met weynich ghescuyms honich ghemingt es goet teghen die iecht. Dat poijer van scijtcruyt met weynich kaneels in een versch ey of in ander sop gedroncken purgeert sonder vermoijnghe fluijmachtige humoren. Der blayeren van scijtcruyt macht es flauwer of minder dan van dat saet, XV sayen daer af gheschelt of ontcorst met weynich aloe en epatica ende lutter mastike in manier van pillen ghemingt, doen purgeren de flumen, de colere ende die waterachtige vochtigheyen. Si bereyen tot walghen, oeck doen se walghen. Dranck gedroncken daer scijtcruytzaet in ghesoyen es, is goet teghen scorftheye ende de lazerie helpt hi ghenesen ende de wormen verdrijven van onder. Serapio, Pandecta. |
XLV Schijtkruid. (Euphorbia lathyrus) Schijtkruid, sporiezaad, catapucie, roerkruid of catapucia is heet in de derde en nat in de tweede graad. Als je het in medicijnen vindt dan moet je de vruchten of zaden waar de buitenste schors van verwijderd is en niet het kruid verstaan. Groen schijtkruid heeft voornamelijk de kracht om slijm te purgeren, daar na de zwarte gal en de rode gal. Het heeft de kracht om de levenssappen boven via de mond te purgeren of te reinigen vanwege de vetheid en murwheid. (dat is lenitas (1) die het heeft) Daarom is het soms de gezonde goed om hen gezond te houden, de zieke geef je het om de ziekte te verdrijven. Tegen dagelijkse koorts die uit zout slijm komen van welk slijm schurft komt (2): ‘Neem schijtkruidzaad, hazenoren, aardrook, van elk een hand vol; de wortel van klein schijtkruid (dat is esula minor) en boomvaren, van elk een halve ons, warkruid en zevenblad (3) van elk twee maal 3,9 gram; dit kook je in water, dan zuiver je het en doe er wat afgeschuimd honing bij en maak een siroop die de materie klaar maakt en laxeert’. Tegen hetzelfde is deze helderheid goed: ‘Neem gewreven schijtkruid met kaneel en galigaan etc., kook het in wijn, dan doe je het door een doek en meng er honing bij’. Dit is een zeer goede drank die de weelderige mens tegen dagelijkse koorts versterkt. Deze drank is ook goed tegen jicht in de voet, ook in vers vleessap of in ander eten kan die helderheid gemengd worden. Wijn waar schijtwit in gekookt is goed tegen onderbuikspijn. Als dit met de wortel van klein schijtkruid en met Primula veris (of herba paralisis) gekookt en met wat afgeschuimd honing gemengd is is het goed tegen jicht. Het poeder van schijtkruid dat met wat kaneel in een vers ei of in ander sap gedronken wordt laxeert zonder vermoeienis slijmachtige vochten. De kracht van zijn bladeren is zwakker of minder dan van het zaad, vijftien zaden die geschild of ontkorst zijn met wat Aloë epatica en wat mastiek die op de wijze van pil gemengd worden purgeren slijm, gal en waterachtige vochtigheden Het maakt klaar om te walgen, ook laat het walgen. Een drank gedronken waar schijtkruidzaad in gekookt is is goed tegen schurft, de melaatsheid helpt het genezen en de wormen verdrijft het van onder. Serapio en Pandecta. |
(1) Zacht laxerende werking. (2) Schurft? Schurftmijt. (3) Aegopodium podagria.
45. Euphorbia lathyrus, L.
Algemene kenmerken.
Kruisbladige wolfsmelk is een sterk groeiende tweejarige plant met een blauw aangelopen en vertakte stengel van een meter lang. Hieraan staan de blauwgroene, wilgachtige bladeren met een wasachtige glans en decoratieve witte middenribben. De onopvallende gele bloempjes vallen door hun schermen in de zomer op. Het is een plant met wit melksap, een wolfsmelk.
Werking.
De zaden, ‘semen cataputiae’, stonden als braak- en afvoermiddel bij de oude artsen in groot aanzien. Lathyrus, ‘heftig’, is een van de lathyrusvormen die medisch in gebruik zijn geweest met heftige resultaten. De bladeren en melksap zijn zeer scherp bijtend op de huid en veroorzaken blaren. Het springkruid bezat ook heksenwerende kracht. Het volk meende dat de betovering uitgebraakt kon worden. Het kruid werd springwortel genoemd omdat het de kracht zou bezitten om elke deur en elk slot te openen. Dit geloof was in de middeleeuwen zo sterk dat men in de gevangenissen bijzondere middelen aanwendde om de gevangenen erin te houden. Zo werden heksen en tovenaars, die de springwortel gebruiken konden, in een soort van schakels gezet of in ketens gehangen zodat ze de bodem niet beroeren konden. Nog tegen 1600 waren er verordeningen in de gevangenissen tegen het gebruik van de springsleutel in de kerkers. (18,20)
Etymologie.
Euphorbia is een klassieke naam en zo genoemd naar de geneesheer Euphorbos, lijfarts van de Mauretaanse koning Juba II die het sap medisch en tot verdrijving van wratten gebruikte. Vandaar de Duitse naam Warzenkraud.
Kruisbladige wolfsmelk of kruisbladwolfsmelk heet zo omdat de lancetvormige bladeren kruisvormig staan, twee om twee.
Sporie, de Engelse naam spurge, voor veel van deze soorten, betekent een purgerende plant, dat via het Franse purge of epurge, van het Latijnse expurgare, ‘purgeren’ of ‘schonen’ stamt. Vergelijk de Duitse naam Scheisskraut en ons schijtkruid of kleine kakboon.
XLVI Couworden of cucurbita, cucumeren oft cucumer, citrulle, of citrulli, melone oft melo, dese IIII sijn de IIII coude sayen ende dese IIII seet men in dit capittel. Couworden of cucurbita seet Serapio, uut de macht van Galenus, es cout ende droge in den IIde graet, dat self seit oock Avicenna. Cumeren of cucumer, Serapio uut der macht van Aben Mesuam, in cucumere, ende citrullen es cout ende natheijt in den derden graet, Isaac in dietis pti, die coutheyt der cucumeren es dat ende des derden graet. Citrulien oft citrulle, Serapio uut die macht Galenus, citrullen sijn couwer dan cucumeren, Abe Mesua is cout ende nat in den III. Melonen of melose, uut de macht Galenus cout ende nat in den II, Isac cout ende nat in midden ders II graet. Dat saet deser IIII sal men in medicinen doen, bicans sijn se al vier eender macht, si bluschen alle vier die hitte ende coleram. Hoer voetsel es quaet bereijdende toet verrottinghe ende cortsen, dat zaet der cucumeren es beeter dan van citrullen. Citrullen sijn hert te verteeren, veel gebesicht maken langhe cortsen, anijs bescudt die mage van die groote opblasinge die van hoer comen. De in onmacht van hitten gaen, citrullen riekende comen tot haer selven. De sappen deser vier ghensen den dorst. Dese wortelen ende die siedinghe van scijtcruyt tsamen met honichwater gedroncken doet subtilere humoren walghen. Dat sap hier af is goet teghen die pijne der cullen of blasen. Der IIII sayen sijn diuretica, daerom sijn se in medicinen goet. Dese sayen, van die butenste scorse ghesuvert, ghebroken ende in gerstenwater ghesoyen, dan ghecleert, met suyker ghemingt ende so ghedroncken sijn goet teghen die verstoppinge der lever, milten, nieren, blasen ende apstonie der borst. Tseghen scerpe cortsen sonderling dagelijcx tercianen of over anderen dach: Nemt II pont der sieding der IIII sayen, sap van endivie oeck II pont, violetten bloemen en rosinen elcx ½ unce, saet van lachtike ende van porcelleijn, gherst, iuiube, sebesten, elcx II dragma, prumen van damaste VII, siedet tsamen, met dese sappen ende weynich eeckx toet dat derdendeel versoyen is, dan ghecleert doer eenen doeck, suetet met suker, dezen syrope sal men so et elders van siroep is gheseit nemen. Als hi ghenomen es nempt ½ unche van electuarium die zucco rosan met weinich cassifistule om te laxeren. Daerna om te stercken: Nemt triasandali of dyarodon abbatis, desen selven siroep es goet tegen dye scerpe cortsen den geelriekeghen in die lever ende den verdwinende, Pandecta, Serapius. Platearius. |
XLVI Kauwoerde. (kauwoerde is Lagenaria leucanthe, Cucumis sativus is de komkommer, Cucurbita lanatus is de citrullen en Cucumis melo is de meloen) Kalebas of Cucurbita, komkommers of Cucumis, citrullen of citrulli, meloenen of melo, deze vier zijn de vier koude zaden en deze vier zie je in dit kapittel. Kalebas of Cucurbita zegt Serapio uit de macht van Galenus is koud en droog in de tweede graad, hetzelfde zegt ook Avicenna. Komkommers of Cucumis zegt Serapio uit de macht van Aben Mesuam dat in komkommers en citrullen het koud en nat is in de derde graad, Isaac in dietis pti zegt dat de koudheid van de komkommer in de derde graad is. Citrullen of citrullen zegt Serapio uit de macht van Galenus dat citrullen kouder zijn dan komkommers, Aben Mesua zegt dat het koud en nat is in de derde graad. Meloen of melose, uit de macht van Galenus, zijn koud en nat in den tweede, Isaac zegt dat het koud en nat is in het midden van de tweede graad. Het zaad van deze vier moet je in medicijnen doen omdat ze alle vier vrijwel dezelfde kracht hebben, ze blussen alle vier de hitte en gal. Hun voedsel is slecht, het legt de bodem voor verrotting en koortsen, het zaad van komkommers is beter dan van citrullen. Citrullen zijn slecht te verteren en veel gebruikt maken ze lange koortsen, anijs beschermt de maag tegen de oprispingen die van haar komen. Die in onmacht vanwege hitte gaan en aan citrullen ruiken komen weer tot zichzelf. De sappen van deze vier genezen de dorst. Deze wortels die met het kooksel van schijtkruid tezamen gemengd en met honingwater gedronken wordt laat subtiele levenssappen walgen. Het sap hiervan is goed tegen de pijn van de ballen of blazen. De vier zaden zijn diuretica (1) en daarom zijn ze in medicijn goed. Deze zaden die van de buitenste schors ontdaan, gebroken en in gerstewater gekookt en dan gezuiverd, met suiker gemengd en zo gedronken worden zijn goed tegen verstoppingen van de lever, (2) van de milt, van de nieren, van de blaas en de blaren van de borst. Tegen scherpe koortsen, vooral de dagelijkse en de derdedaagse (3) of om de andere dag: ‘Neem twee pond van het kooksel van de vier zaden; van het sap van andijvie ook twee pond; van violenbloemen en rozijnen, van elk een half ons; het zaad van sla en van postelein, gerst, jujube en sebesten, van elk twee maal 3,9 gram; vijf Damascener pruimen; kook het tezamen en doe bij dit sap wat azijn totdat een derdedeel verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker, deze siroop moet je nemen zoals het al elders van siroop verteld is’. Als het genomen is neem je een halve ons likkepot van suikerrozen met wat cassiafistelen om te laxeren. Daarna om te versterken: ‘Neem sap van Santalum of dyarodon abbatis’, deze siroop is goed tegen zeer hoge koortsen en geel riekende in de lever (4) laat het verdwijnen. Pandecta, Serapius en Platearius. |
(1) =Bevordert het plassen, dus tegen verstopping. (2) Galstenen. (3) Malaria. (4) Hepatitis + geelzucht.
46. Cucumis sativus, L. (gekweekt)
Algemene kenmerken.
De komkommer heeft hoekige stengels en harige, windgevoelige drie tot vijflobbige bladeren. De gele bloemen worden gevolgd door lange vruchten, de komkommer, of met kleine en korte vruchten, de augurk. Veel overgangen en afwijkingen zijn er overigens bij deze vrucht.
Werking.
Culpeper spreekt, vanwege de koudheid, van de cucumbers als een gewas van de Maan. Een Engels gezegde is: "zo koel als een komkommer". Diphilius, 300 v. Chr., spreekt aldus: "De Grieken hebben een spreekwoord dat men de komkommers voor de spinsters moet laten omdat de spinsters meestal, zo men Aristoteles geloven mag, geilig en onkuis zijn. Nu de komkommers hebben de kracht om die brand te verkoelen."(2, 6)
Augurkenbrei met alcohol maceren en dan distilleren geeft een augurkenessence die men gebruikt voor de bereiding van een augurkenpommade. Als het gezicht gewassen wordt met dit sap schoont het de huid op en is tevens goed voor pijnen in de ogen.
Etymologie.
Cucumis is Latijn voor komkommer. Het woord is afgeleid van curvatura: ‘omkromming’, omdat de ranken zeer krom zijn.
In het zuiden en westen zijn naamvormen ontstaan vanuit het Latijnse cucumer-eris als kumerling, kumr en kumkumr, in de 14de eeuw cocumer dat in de 15de eeuw veranderde in het Franse concombre, Nederlandse couworde of cucumeren en tenslotte komkommer. Frans concombre, Engels cucumber en Duits Cucumer. Zie ook Citrullus colocynthus.
XLVII Wilt riet oft calamus aromaticus silvestris of calamus silvestris es van complexien heet ende droge. Het hetet calamus agrestis ende es een maniere van gherste als Dijaf int capittel agrostis seyt. Sijn macht es te cleinen of subtilieeren ende te sterken uut sijnen goeden reuck. Calamus agrestis doet pissen ende dien stonden der vrouwen doeghet comen, merkeliken als men den wijn smergens ende stavons telkens I half glas drinct, dair in ghesoyen is calamus agrestis met asara baccara (dats asarum of wilde nardus) en met agerhande of averonde, dan met af gescuijmpt honich gesuet, der ende na de clering in den doec blivende sal men op den buyc leggen, want si maken de moyer bequam om der stonden te doen comen. Tegen de watersucht uut couder saken, sied wilt riet met garfe, met eppesaet ende adic in wijn, cleert, doir eenen doec, dan doeter suker toe ende drinct. Dat self is oec goet teghen die lekinge der pissen als coupisse ende den siecten der nieren. Als men een pessarium (dats een manier of een clisteer waer) in die moyer met die cruyden die in den doeck bleven na dye cleering maeckt, soe doeghet den vrouwen haer stonden comen. Toet dat self is goet een badt daer die self cruiden in sijn, want het verdrijft die pijne der moyer, Serapia. Een plaester van calamus agrestis met sanimunda (dats gariofilalata) ende met diptamuswortel met olie ghesooten, es goet ende helpt seer in die breekinge des beens of blutsinge ende teghen de pijne des beens, want sijn cracht bevindt men daeghelicx bi experiencie seer machtich teghen dese ghenoemde. Die wortele des wilts riet es seer riekende ende ghelijck calamo aromatica, dats welriekende riet. Si es goet teghen die pijne der maghen ende der dermen uut coutheyen ende winden. Wijn daer si, dats die wortel, met kaneel ende galegaen in ghesoyens is, versterckt die verteringe. Of teghen dat self nempt poyer der wortel van wilt riet met galegaen, kaneel ende suyker, maeckt er tregie af. |
XLVII Wild riet. (Iris pseudoacorus) of calamus silvestris is van samengesteldheid heet en droog. Het heet calamus agrestis en is een soort van gerst zoals Dyaf in het kapittel van agrostis zegt. Zijn kracht is om te verkleinen of te verfijnen en te versterken vanwege zijn goede geur. Kalmoes laat plassen en de stonden van de vrouwen komen, vooral als je ’s morgens en ‘s avonds telkens een half glas drinkt van de wijn waarin kalmoes met Asarum (dat is wilde nardus) en met averone (of agerhande) gekookt is dat met wat afgeschuimde honing zoet is gemaakt en wat na de zuivering in een doek overblijft moet je op de buik leggen want het maakt de baarmoeder gereed om de stonden te laten komen. Tegen waterzucht (1), die uit koude zaken komt; ‘Kook kalmoes met duizendblad, met eppezaad en kruidvlier in wijn, zuiver het door een doek, doe er dan suiker bij en drink het’. Hetzelfde is ook goed tegen het lekken tijdens het plassen (2) net zoals aandrang tot waterlozing en de ziekten van de nieren. Als je een pessarium (dat is een soort van een klysma) in de baarmoeder met de kruiden die in de doek achterbleven na de zuivering zet dan laat het bij de vrouwen hun stonden komen. Tegen hetzelfde is ook goed om een bad te nemen waar diezelfde kruiden in gedaan zijn, want het verdrijft de menstruatiepijn, Serapio. Een pleister van kalmoes die met nagelkruid (dat is gariofilata) en met dictamnus wortel met olie gestampt is is goed en helpt zeer bij gebroken benen of blutsingen en tegen pijnen van de benen want men ervaart dagelijks zijn kracht door ondervinding dat het zeer krachtig is tegen deze genoemde zaken. De wortel van wild riet is zeer geurend en is net als Swertia chirata, dat is het welriekende riet. Het is goed tegen de pijnen van de maag en van de darmen die uit koudheden en winden komen. Wijn waar het, dat is de wortel, met kaneel en galigaan in gekookt is versterkt de vertering. Of tegen hetzelfde, neem poeder van de wortel van wild riet, met galigaan, kaneel en suiker en maak er suikergoed van. |
(1) Oedeem. (2) Vergrote prostaat.
47. Acorus calamus L.
Algemene kenmerken.
De gele lis komt overal voor op vochtige en moerasachtige plaatsen. In mei en juni bloeit de lis met gele bloemen die op lange ronde stengels staan. Ze komen uit het midden van de zwaardvormige bladeren tevoorschijn, de Duitse Schwertlilie.
Zie de opmerkingen in de Gart der gesundheit over de lis en kalmoes. Dit is Acorus calamus.
Werking.
Sinds oude tijden is de lelie het symbool van kracht en koningschap. Zijn silhouet gaf vorm aan de scepter, de driebladige vorm betekent vertrouwen, wijsheid en dapperheid. Als een heraldisch embleem heeft de bloem van het licht een belangrijke rol gespeeld. In die afbeeldingen zien we 3 bloembladen waarvan er een rechtop staat en van boven verbreed is terwijl de 2 zijdelingse naar buiten omgebogen zijn en hun punten naar buiten keren. Die vorm slaat zo niet op de lelie, maar op de iris, het is de Franse Fleur de Lis.
Etymologie.
Het Griekse woord Iris betekent regenboog en is een verwijzing naar de uiteenlopende kleuren en de schoonheid van de bloemen. Ook kan de plant zo genoemd zijn omdat de buitenste bloemdekslippen gebogen zijn als een azuren regenboog. Mogelijk stamt het woord van een Griekse ‘er’ wat voorjaar betekent, dus lentebloem.
De geurende wortel van de gele lis werd vanwege zijn geneeskracht als vervanger gebruikt van de echte Kalmoes wortel, (Acorus) gebruikt, vandaar zijn Latijnse naam Iris pseudoacorus.
Lis, in middeleeuws Nederlands is het lies(ch) en in het Keltisch betekent lis ‘water’. Voor lelie, zie Lilium. Franse lis des marais en Engelse water-lily.
XLVIII Kemp of canapus of canabsis is heet ende droge in den IIde graet. Dat saet droget sterkelijc ende es van meerder macht dant cruyt. Het heet int geraeijn kempsaet, hebbende macht te verteren dye opblasinge ende winden, dairom ist nut ghegeven in de watersucht uut couder saken. Alst sap des kemps te veel gheten wort, so droget sperma. Sommege doent sap uut gedouwen int oore ende het gheneest hoer pijne stercelijc, Serapio. Als de wortel van kemp met die wortel van malven ende nachtscaije gesoyen voer manier van plaesteren so es si goet op heete apstonien. Die scorse van kemp is goet om coorden oft selen af te maken. Olie van kemp van herder ende gheender cracht heeft macht te droghen ende te vochticheyen der ooren als si daer in gedruypt wort. Dat sap van kempsaye ghebesicht maect hofsweer. Tegen de scellinge van den hoye ende om dat haer lanck te maken, siedt dye blaijeren van kempe met agherhande in loghe dair me waschet hoeft. Dat voetsel van kemp en es niet bequaem der maghen, want het es hert te verteeren. Kempsaet verdrijft de winden. Dat sap van al den cruyden op die wonden ghedaen verdrijft die pijne der wonden. Sijrupus acetolus van suker nae ghebruyking des kemps ghenomen, verdrijft dat letsel dat van die eetinge des kemps blijft. Kemp es seer oproekende ten hersenen waert, waer uut den hoftsweer compt. Syrupus acetosus de sukaro verdrijft sulck letsel, daerom es hi daer teghen goet. Tsegen heete apstonien van colera (dats erisipilla): Maeckt van die siedinghe deser wortel ende des saets met ceruzen ende olien van roesen een plaester. Als dat sap van kempsaet in spisen gheten wort, so doeghet de mage die ter pijnen gheneycht es pijn hebben, het doet oec quade humoren op rupsenen. Maer dijaciminum, dat die winden verteert, es daer teghen goet. |
XLVIII Hennep. (Cannabis sativa) Hennep of Cannabis of canabsis is heet en droog in de tweede graad. Het zaad verdroogt sterk en is van grotere kracht dan het kruid. Het heet normaal kempzaad en heeft de kracht om de oprispingen en winden te verteren, daarom is het goed om dit te geven in de waterzucht (1) die uit koude zaken komt. Als het sap van hennep te veel gegeten wordt dan verdroogt dit het sperma. Sommige doen het uitgeduwde sap in de oren wat hun pijn zeer vermindert, Serapio. Als de wortel van hennep met de wortel van malve en nachtschade kookt en als een soort pleister gebruikt dan is het goed op hete blaren. De schors van hennep is goed om er koorden of zeilen van te maken. Olie van hennep is harder en zonder kracht, het heeft de kracht om de oren te drogen (2) en te bevochtigen als het daarin gedruppeld wordt. Als je het sap van hennepzaad gebruikt krijg je hoofdpijn. Tegen roos van het hoofd en om je haar lang te maken, kook de bladeren van hennep met averone in loog waarmee je het hoofd wast. Het voedsel van hennep is niet goed voor de maag want het is slecht te verteren. Hennepzaad verdrijft de winden. Het sap van het gehele kruid dat op de wond gedaan wordt verdrijft de pijn van de wonden. Zuring siroop van suiker dat na gebruik van hennep genomen wordt verdrijft het letsel dat na het eten van hennep over blijft. Hennep trekt zeer op naar de hersens waardoor er hoofdpijn komt. Zuringsiroop van suiker verdrijft zulk letsel, daarom is het daartegen goed. Tegen hete blaren van rode gal (dat is erispilla): ‘Maak van het kooksel van deze wortel en zijn zaad, met bloem van lood en oliën van rozen een pleister’. Als het sap van hennepzaad in het eten gegeten wordt dan laat het de gevoelige maagpijn hebben, het laat ook kwade levenssappen opbruisen. Maar sap van komijn, dat die winden verteert, is daartegen goed. |
(1) Oedeem. (2) Natte oorontsteking, met pus uit de oren.
48. Cannabis sativa, L. (gekweekt of tam)
Algemene kenmerken.
Hennep is een tweehuizige plant. De groene manlijke bloemen staan in pluimen en de vrouwelijke in aarvorm. Hennep heeft een ruw behaarde stengel en vijf tot negen, handvormige bladeren. De planten worden ongeveer twee meter hoog en ruiken onaangenaam, wat zelfs bedwelming kan veroorzaken.
Werking/historie.
Herodotus meldt IV 74, dat de Scythen hennep voor allerhande vlechtwerk en kledingstukken gebruiken en in hun zweetbad ze de zaden gebruikten. Vanuit Pontus en Thracië zou dit materiaal voor zeilmakerij bij de Grieken gekomen zijn. Onder de Romeinen werd het eerst vermeld door de satiricus Lucilius, ongeveer 100 voor Chr. Toen Hiero II van Syracus bij Athanaus zijn prachtschip liet bouwen liet hij van alle landen het beste komen en werd hennep en pek van de vloed Rhodanus uit Gallië verkregen. De vezels van hennep zijn beter dan die van vlas en waterafstotend. Om die reden werd het gebruikt voor nautische doeleinden. Het Franse woord canevas, in Nederlands canvas, is afgeleid van Cannabis. Herodotus vermeldt verder van de Scythen: ‘van deze hennep nemen ze nu zaden en sluipen daarmee onder de deken; hierna werpen ze de zaden op een door het vuur gloeiend heet gemaakte steen, de zaden beginnen te roken en verspreiden zo’n damp dat geen Zwitsers zweetbad daaraan kan beantwoorden, maar de Scythen brullen het uit van vreugde en gebruiken het in plaats van een bad omdat ze nooit hun lichaam met water wassen.’ (12, 4, 26)
De zaden bevatten 25‑35% aan vette olie, waar zeep van gemaakt wordt. Dit was vroeger algemeen het uitgangsmateriaal voor groene zeep, waaraan het juist de groene kleur verleende, die nu kunstmatig wordt aangebracht. Medisch werd het gewas gebruikt tegen koortsen. Culpeper meldt dat de hemp: "This is so well known to every good housewyfe in the country, that I shall not need to write any discriprion of it". Verder dat "the Dutch" een papje van het zaad maakten dat ze gebruikten tegen geelzucht. (6)
Etymologie
Hennep is een tweehuizige plant, de manlijke werd wel kempmanneke of kemphaan genoemd, de vrouwelijke kempwijfken of kemphin (die is nu bekend als het onvruchtbare mannetje), een woord dat is afgeleid is van Cannabis.
XLIX Daucus creticus oft vogelnest is heet ende drooge in den IIIden graet. De blomen sijn bequamer der medicinen dan die blayeres, dye wortel alderminst. Daucus es tweerley, te weten daucus creticus ende es van der meester cracht. Van welcken daucus creticus men hier spreckt. Der ander es daucus asinus, sommeghe heetent distel, het heet asininus want het die ezelen eeten. Daucus creticus heeft macht te ontbinden, te verteren, te dunnen ende es diureticum (dats dat doet pissen). Teghen ghebreck in den azem van coutheyen drinckt wijn dair in ghesoyen es daucus creticus, drooghe vighen ende calissihout, ist dat die onsteltenis es sonder corts, maer es si sonder so siedt datself met water sonder wijn. In cou saken gheeft oeck dijaprassium met wijn daer dit daucus in gehoyen es, of in heete saken ghevet met water daer daucus creticus in ghesoyen es. Steghen grote winden daer het lanckevel dick af kompt: Neempt wijn daer daucus creticus met anijs in ghesoyen es. Teghen de watersucht uut couder saken maeckt desen siroep: Neemt der bloemen van daucus creticus I ½ hant, zaet van eppe, van venkel ende van peercelle elcx 1/2 unche, der wortelen van bruscus ende van spargus elcx II dragma, siedt se tsamen in wijn ende water elcx I pont, toet dat bicans de helft versoyen es, claret doer eenen doeck, dan suetet met weynich gheschuijmt honichs, desen siroep besicht al soet dick voer van andere gheseyt es. Daer na neempt van pillen van mesereon. Ten lesten om te versterken: Neempt dijalacca of dijacoron. Dien selven dranck of syrope opent oeck die verstoppinge der lever, der milten ende des weechs daer die pisse of orine gheet. Dien selven dranck met trifera magna nicholan suvert doe moyer, afdroghende hoer overvloedicheyt sonder pijne. Of tseghen dit self maeckt een pessarium (dats een manier of een clisteer) water in de moyer met trifera, daer toe van den poyer van daucus creticus met lutter mirren in olie ghesoyen, ende so doeghet in die moijer. Teghen den steen, coupisse ende diffurie (dats nu weynich pissen ende noch etc.) Nempt wijn daer daucus creticus in ghesoyen es. Platearius, Serapio, Pandecta. |
XLIX Daucus creticus of vogelnest. (Athamanta cretensis) Daucus creticus of vogelnest is heet en droog in de derde graad. De bloemen zijn beter als medicijn dan de bladeren, de wortel het allerminst. Van peen zijn er twee soorten, te weten de Kretische en die is van grote kracht van welke Kretische peen men hier spreekt. De andere is Daucus asinus, sommigen noemen het distel, het heet asinin omdat de ezels het eten. Daucus creticus heeft de kracht om te ontbinden, te verteren, te verdunnen en is diuretica (dat is dat het ’t plassen bevordert) Tegen ademgebrek van verkoudheid, drink wijn waar peen met droge vijgen en zoethout in gekookt is als die ontsteltenis zonder koorts is, maar is het (niet) zonder dan kook je hetzelfde met water zonder wijn. In koude zaken geef je ook dijaprassium in de wijn waar deze peen in gekookt is of in hete zaken geef je het met water waar de peen in gekookt is. Tegen grote winden waar de onderbuikspijn dik van af komt: ‘Neem wijn waar peen met anijs in gekookt is’. Tegen waterzucht (1) die uit koude zaken komt maak je deze siroop: ‘Neem van de bloemen van peen anderhalve hand; het zaad van eppe, van venkel en van peterselie, van elk een half ons; de wortels van Ruscus en van asperge, van elk twee maal 3,9 gram; kook het tezamen in wijn en water, van elk een pond; totdat bijna de helft verkookt is, zuiver het door een doek, dan maak je het zoet met wat afgeschuimde honing en deze siroop gebruik je zoals het zo dikwijls voorgaande van andere siropen gezegd is’. Daarna: ‘Neem pillen van Daphne mezereum’. Tot slot om te versterken: ‘Neem dijalacca (2)of sap van Acorus’. Diezelfde drank of siroop opent ook de verstoppingen van de lever (3), van de milt en de weg waar de plas of urine door gaat. Diezelfde drank met trifera magna nicholan (4) zuivert de baarmoeder en droogt haar overvloedigheid af zonder pijn. Of tegen hetzelfde, maak een pessarium (dat is een soort klysma) van water in de baarmoeder met trifera, daar doe je het poeder van peen bij met wat mirre en dit kook je in olie en dan doe je het in de baarmoeder. Tegen de steen, koude pis en dysurie (dat is nu wat plassen en nog etc.): Neem wijn waar peen in gekookt is. Platearius, Serapio en Pandecta. |
(1) Oedeem. (2) Sap van sla? (3) Galstenen. (4) Trifera betekent driemaal per jaar dragend, een plant, of een drie liter kan?
49. Athamanta cretensis.
Algemene kenmerken.
Van Ravelingen; Dan hetgeen dat men Daucus Creticus noemt verschilt merkelijk van onze wilde peen, hoewel dat het niet alleen in Kreta, maar ook op de hoge bergen van Italië en Duitsland groeit. De bladeren zijn kleiner en dunner dan venkelbladeren en de dille gelijk. De bloemen zijn wit en groeien op kroontjes. Het zaad groeit overvloedig en is langwerpig als komijn, maar wit en haarachtig en heet van smaak en welriekend wat het meest gebruikt wordt. Dan men gebruikt de wortel ook wel en die heet kleine pastinaak en is heter van smaak en sterker van reuk en vooral diegene die in Kreta groeit’.
Etymologie.
Vogelnest, bij Bock Barwurz, Engelse Cretan candy carrot; Kretische wortel, fine leaved spignel, Franse athamante.
L Diptamus es heet ende drooghe in den IIIden graet. In heet, sonderlinghe steenachtige plaetsen wast hy. De wortel heet diptamus ende es van meerder macht dan het cruyt, de wortel es te verstaen als men diptamus in medicinen vint, waer af men sal de wortel kiesen die binnen een vaste ghedaente heeft niet ghegaet. Si heeft de macht te ontbinden, te verteeren ende het fenijn toet hem te trecken. Daerom es si sonderlinge goet teghen beeten der ghefenijnder dieren. Dit cruyt ghebroken met den sap van eywijn es goet op den selven beet. Tseghen wonden of quetsuren van binnen: Nempt diptamus, bivoet, sanamunda (dats gariofilata of gariofilaet) muysoore, siedt se in wijn, dezen dranc drinckt tseghen quetsuren van binnen. Die ghemeyn lien achten desen dranck voer eenen sonderlinghe dranck. Maer poijer van diptamus met cerusen ende weinich termentinen in mannier van salve buyten op gheleyt heyle de wonden van buyten. Om die stonden te doen comen ende de doy vrucht met dat velleken daer se in rust uut verdriven: Nempt dranck van wijn daer diptamus, bivoet ende alau ronde agherhande in ghesoyen sijn, daer toe minghende lutter ghescuyms honichs. Teghen dat self: Nempt poijer van diptamus ende mirre, minghet met den sap van bivoet, maeckt er af een pessarium in de moijer want het heeft grote macht om de stonden der vrouwen te doen comen ende dat ander uut te driven. Dien selven dranck es goet steghen die coupisse ende dye diffurie (dats nu wat pissen, over een ure noch wat ende voert noch wat). Of wijn daer in ghesoyen es dye wortel van diptamus es tseghen dat self goet. Wijn daer diptamus wortel met den sap van alsen in ghesoyen is goet tseghen die pijn der maghen uut eetinghe der paddenstolen of fungen. Teghen cou asma (dats ghebreck in den aesem van couder saken) sied droghe vighen in wijn, doutse uut ende doeter toe poijer van diptamus. Tegen dye watersucht uut couder saken, siedt diptamus met edick ende eppen in water, dan doeter in weynich ghescuyms honichs. Teghen de gheel vrou wrijft den lichaem in die stove met die siedinghe van diptamus. Als dit cruyt van diptamus in huys ghestroyt wort so veriaghet die fenineghe dieren, Platearius, Serapia, Pandecta. |
L Dictamnus of diptamus. (Origanum dictamnus) Diptamus is heet en droog in de derde graad. In hete, vooral steenachtige plaatsen groeit het. De wortel heet dictamnus en is van grotere kracht dan het kruid, de wortel wordt bedoeld als je dictamnus in medicijnen tegenkomt waarvan je die wortel zal kiezen die van binnen vast en zonder gaatjes is. Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en het venijn tot zich te trekken. Daarom is het vooral goed tegen beten van venijnige dieren. Als je het kruid breekt en mengt met uiensap is het goed op dezelfde beet. Tegen wonden of kwetsingen van binnen: ‘Neem dictamnus, bijvoet, nagelkruid (dat is gariofilata of gariofilaet) muizenoren en kook het in wijn, deze drank drink je tegen kwetsingen van binnen. De gewone mensen beschouwen deze drank voor een bijzondere drank. Maar poeder van dictamnus die met bloem van lood en wat terpentine op de wijze van een zalf aan de buitenkant gelegd wordt heelt de wonden van buiten. Om stonden te laten komen en de dode vrucht met de moederkoek waar het in rust uit te drijven: ‘Neem drank van wijn waar dictamnus, bijvoet en als het lauw is ronde averone in gekookt zijn, daar meng je wat afgeschuimde honing bij’. Tegen hetzelfde: ‘Neem poeder van dictamnus en mirre, meng het met het sap van bijvoet en maak er een pessarium van voor de baarmoeder want het heeft grote kracht om vrouwenstonden te laten komen en dat andere uit te drijven’. Dezelfde drank is goed tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is nu wat plassen en over een tijdje noch wat en verder noch wat) Of neem wijn waar de wortel van dictamnus in gekookt is, dat is tegen hetzelfde goed. Wijn waar dictam nuswortel met het sap van alsem in gekookt is is goed tegen de pijn van de maag door het eten van paddenstoelen of fungi. Tegen koude astma (dat is ademgebrek vanwege koude zaken) kook droge vijgen in wijn, duw ze uit en doe er wat poeder van dictamnus bij. Tegen waterzucht (1) die uit koude zaken komt kook je dictamnus met kruidvlier en eppe in water, dan doe je er wat afgeschuimde honing bij. Tegen geelzucht, wrijf het lichaam in de zweetkuip in met het afkooksel van dictamnus. Als het kruid van dictamnus in huis gestrooid wordt dan verjaagt het de venijnige dieren. Platearius, Serapio en Pandecta. |
(1) Oedeem.
50. Origanum dictamnus, L.
Algemene kenmerken.
Dictamus is een zacht kruid met wolachtige bladeren. De purperen of roze bloemen verschijnen in hopachtige hoofdjes.
Werking.
Dictamnus had kwaliteiten om splinters uit te trekken, het werd springkruid genoemd omdat het kruid de pijl uit de wond van het hert laat springen. ’De geiten in het eiland Candia, (Kreta) die in oude tijden Dictaeum heette waar het beste en meeste groeit, vooral groeit het op de berg Dicte, daarvan schrijft de poëet Vergilius dat de geiten als zij geschoten zijn dat kruid eten waardoor de pijlen terstond uit vallen en de wonden genezen. De flitsen of pijlen waar zij mee geschoten waren gemakkelijk uitwierpen hebben de zwangere vrouwen gelegenheid en oorzaak gegeven om te letten en aan te merken dat het dezelve kracht had om de vrucht af te drijven. De bladeren en de wortel zijn geschikt om de stonden af te zetten en laten gemakkelijk baren, verzachten de naweeën, drijven de nageboorte en dode vrucht af, hetzij met wijn ingenomen of op het vuur gelegd en de rook daarvan ontvangen, en werd ook gebruikt tegen vergiftige beten, en steken, als ook tegen kwaadaardigheid van pestachtige Koortsen. (1,2)
Etymologie.
Dictamnus is zo genoemd naar de berg Dicte, op Kreta, en thamnos, ‘een struik’. Engelse dittany of Crete. Waarschijnlijk wordt niet gedoeld op Dictamnus albus hoewel die in Duits wel Diptam heet, maar wel verwisseld is met onze dictamus. Origanum, zie hoofdstuk 90.
LI Cleyn sporie of esula minor es heet ende droghe in den derden graet. Dye wortele van cleyn sporie es der medicinen bequaem, si heeft macht principalic die flumen te purgeeren ende die melancolie. Tseghen den daghelixen corts, tseghen die pijne der iuncturen, als dat fleerfijn in voeten ende handen, tegen de iecht, teghen dat lanckevel ende de watersucht uut couwer saken: Nempt die wortelen van cleijn sporie, van petercelie, van adick ende die wortel van acorus, elcx I unche, der sayen van venkel, van eppe ende van anijs elcx II dragma, mastike, kaneel, elkx I unche, siedt dit te samen in II pont waters, doer eenen doeck ghecleert, met suker maeckter af syrope, dien sal men al soet dick voer es gheseyt nemen. Dese siroep bereyt ende doet ter cameren gaen. Eest dat de weeldege lieden desen siroep verueren te nemen, so siedt die wortelei van cleyn sporie met rosinen ende met anijs in versch vleeschsop ende gheeft daer af teghe die voirghenoemde saken te drincken. Of maeckt claereyt van poier die wortelen van cleijn sporie met kaneel, galegaen, anijs ende mastike etc, want deze is mineyselic ende ghenuchlijker om te drincken. Sporie selen scouwen die heete complexie hebben, want si doet hem lieden den corts hebben, welck veel menschen hebben bevonden, Serapio. Sonderlinge schillet hem dye de spenen hebben, want het opent die ayeren van den ers ende doet hen den bloijeghen lichaem hebben mit horen ayeren dier toe gheneycht zijn om te loopen die ayeren. De sporie of esula opent dye stop se oeck mits hoer stipticiteyt ende droechte. Alle medicinen die purgeren met stipticiteyt ende scarpheyt als esula (dats sporie) of mesereon, doen die doen, dit seet Serapio int capittel de scelran (dats esula). In dat melck van sporie en es gheen goetheyt want het let hen dier neempt. Der lantlopers hebben meneghen menschen gedoot met dezen melck overmits hoerder cleijnder const, men vraeghde hen wat medicine dat waer die se te drincken gheven, si antwoerden dat melck van esula met olie de olium sisaminum heet ghemingt waer me si die sommege toet die doot toe purgeerden. Serapio, Pandecta, Platearius. |
LI Kleine wolfsmelk. (Euphorbia esula) Kleine wolfsmelk of esula minor is heet en droog in de derde graad. De wortel van kleine wolfsmelk is goed als medicijn, het heeft voornamelijk de kracht om slijm en zwarte gal te purgeren. Tegen de dagelijkse koorts, tegen pijnen van de gewrichten, zoals de jicht in voeten en handen, tegen jicht, tegen onderbuikspijn en de waterzucht (1) die uit koude zaken komt: ‘Neem de wortels van kleine wolfsmelk, van peterselie, van venkel, van eppe en van kalmoes, van elk een ons; mastiek en kaneel, van elk twee maal 3,9 gram; kook dit samen in twee pond water, dit zuiver je door een doek en met suiker maak je er een siroop van die moet je, zoals het al dikwijls gezegd is, nemen’. Deze klaargemaakte siroop laat naar toilet gaan. Als deze siroop voor de weelderige lieden te moeilijk is om te nemen, kook dan de wortel van klein wolfsmelk met rozijnen en met anijs in vers vleessap en geef daarvan tegen voor genoemde zaken te drinken. Of maak een zuiver mengsel van het poeder van de wortels van klein wolfsmelk, met kaneel, galigaan, anijs en mastiek etc. want dit is gemakkelijker en genoeglijker om te drinken. Diegene die heet van samenstelling zijn zullen dit niet gebruiken want die krijgen koorts, wat volgens Serapio al veel mensen ondervonden hebben. Vooral is het slecht voor diegene die aambeien hebben want het opent de gaten van de aars en geeft hun de bloederige loop omdat hun gaten openen en vooral die gaten die bijna geopend zijn. Kleine wolfsmelk of esula opent die maar stopt ze ook vanwege haar zuurachtigheid en droogte. Alle medicijnen die met zuurachtigheid en scherpte purgeren zoals esula (dat is kleine wolfsmelk) of Daphne mezereum doen dit zegt Serapio in het kapittel van scelran (dat is esula) In de melk van wolfsmelk is er geen goedheid want het beschadigt diegene die het neemt. De landlopers hebben menig mens met deze melk gedood omdat het weinig kost. Als je ze vraagt welke medicijn ze te drinken hebben gegeven dan geven ze ten antwoord, de melk van kleine wolfsmelk. Dat wordt gemengd met de olie die olium sesamum heet waarmee ze sommige tot de dood toe purgeerden. Serapio, Pandecta en Platearius. |
(1) Oedeem.
51. Euphorbia esula, L.
Algemene kenmerken.
Heksenmelk komt met bladige stengels tot meer dan een halve meter hoogte. De plant bloeit in juli met gele tot groenachtige schermen die op den duur zelfs roodachtig worden. Alle delen bevatten melksap.
Werking.
Het melksap dat in de in ogen van dieren komt kan blindheid tot gevolg hebben. Er zijn doodsvermeldingen bij het eten van dit kruid. De oude Grieken vertellen dat als je het sap in de ooghoeken druppelt het de vlekken verwijdert. Als je het bij de ogen houdt veroorzaakt het wel een brandend gevoel, druppelen lijkt nog gevaarlijker Het landsvolk gebruikt het tegen de beet van een slang en wrijft het op de huid. De ouden schreven hiermee de onzichtbare inkt. Als je geschreven hebt met dit melksap en laat opdrogen zie je niets meer. De ontvanger bestrooit dit met zwart poeder en dan worden de letters weer zichtbaar.
Etymologie.
De inheemse soorten werden in de volksmond, waar verschillende soorten gebruikt werden, in kleine, ‘minor’, en grote wolfsmelk verdeeld. Engelse leafy branched spurge, Duitse Brachwurz, komt het woord Esula ook van braken? Of van een brak, ‘hond’, of van ezel? Midden-Hoogduits Eselsmilch. Meestal heten ze wolfsmelk, Duitse Wolfsmilch, Franse lait de loup en Engelse wolf’s milk. Zie verder Hoofdstuk 45.
LII Endivie oft adivie oft endivia is cout ende droghe in den iersten graet. De blayers ende sayen sijn in medicinen goet. Die blaijers sijn goet gheten, sonderlinghe die groene, de droghe en sijn van gheender macht. Adivie heeft macht dye diuretica es (dat es den wech der orinen te openen), te stercken ende uut coutheyen te veranderen, daerom es si goet teghen die verstoppinge der leveren ende der milten uut couder saken. Si es goet teghen de gheel vrouwe, tegen den simpel of dobbel terciaen, teghen dye verhittinge der leveren ende tegen heete apstonien: Aldus nempt sap van adivien, I pont, hertstong, corey (dats hemelslotel), lachtike elcx een ½ hant, blomen van violetten, rosinen, der IIII cou sayen elcx II dragma, siedt dit samen in een ½ pont waters, toet dat de helft bi nae versoyen es, dan doer eenen doeck ghecleert, maeckter met suyker siroepe af, daer af besicht soet voer dicke van ander gheseyt is. Als hi al verbesicht es so legt in endiviwater te weijke II dragma van rebarben waer met wel uut ghedout mingt dijasinicons ende cassifistele elcx II dragma, dit drincket om te purgeren. Des ander daeghs nempt triasandali of conserve van violetten om te stercken ende conforteeren, maer van buyten, tseghen dese ontsteltenisse, maect een epitimie op die lever met adiviewater daer poijer van roije sandalen in sij. Dat regiment van eeten ende drincken teghen dese voerghenoemde letselen sal ter coutheyt waert dalen. Als dese suypenen van gherst met suker gemaeckt of pappen van gherstenmeel met suiker ende weynigh eeckx oft creeften in eeck ghesoyen voer haer spijse, mer voer haer drincken gherstenwater met wit suyker ghesoyen es, seer goet teghen de ontsteltenisse der lever. Endiviwater met cerusen ende eeck ghemingt es sonderlinghe epithima op de lever ende op die leen onnatuerlijc verwermt. Teghen die iecht in den voet, strijcket daer op van endiviwater met sap van witten hoemsch ende weynigh soffraens gemingt. Teghen albuginem, (dats witheyt van ooghen) minget melck van adivi met tuthia. Teghen de bevinge des herts maeckt een plaester met adiviwater, gerstenmeel met een lutter soffraens daer op, dat stercket oeck dat herte. Avicenna. |
LII Andijvie. (Cichorium endivia) Andijvie, adivie of endivia is koud en droog in de eerste graad. De bladeren en zaden zijn goed als medicijn. De bladeren zijn goed om te eten en vooral de groene, de droge hebben geen kracht. Andijvie heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de urineweg te openen) het te versterken en uit koudheid te veranderen, daarom is het goed tegen verstoppingen van de lever (1) en van de milt die uit koude zaken stammen. Het is goed tegen geelzucht, tegen enkele of dubbele derdedaagse (2) koorts, tegen verhitting van de lever en tegen hete blaren: ‘Alzo neem van het sap van andijvie een pond; hertstongen, corey (dat is de hemelsleutel) en sla, van elk een halve hand; bloemen van violen, rozijnen en de vier koude zaden, van elk twee maal 3,9 gram; kook dit tezamen in een halve pond water totdat de helft bijna verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak er met suiker een siroop van, dat gebruik je het zoals het eerder al zo dikwijls van anderen gezegd is’. Als het gebruikt is dan leg je in andijviewater twee maal 3,9 gram van rabarber te weken, dat goed uitduwen, meng hierbij dijasinicons en Cassia fistula, van elk twee maal 3,9 gram; dit drink je om te purgeren. De volgende dag neem je sap van Santalum of conserven van violen om te versterken en te beteren. Van buiten maak je tegen deze ontsteltenis een strijksel op de lever met andijviewater waar poeder van rode sandalen in gedaan is. De regels van eten en drinken tegen deze voornoemde ziektes zullen je kouder maken. Als je soep van gerst met suiker of een pap van gerstemeel met suiker en wat azijn of kreeft die in azijn gekookt is als je eten neemt en voor drank gerstewater neemt waarin wit suiker gekookt is dat zeer goed tegen de ontsteltenis van de lever. Andijviewater dat met bloem van lood en azijn gemengd is een bijzonder strijksel op de lever en verwarmt die leden onnatuurlijk. Tegen jicht in de voet strijk je daar op andijviewater dat met het sap van witte heemst en wat saffraan gemengd is. Tegen albugium (dat is witheid van de ogen) (3) meng melk van andijvie met tuthia. Tegen bevingen van het hart maak je een pleister van andijviewater, gerstemeel en wat saffraan en doe het erop, dat versterkt ook het hart. Avicenna. |
(1) Galstenen? (2) Een malariavorm. (3) Waarschijnlijk staar.
52. Cichorium endivia, L.
Algemene kenmerken.
Andijvie draagt langer en groter blad dan witlof en is geheel onbehaard. De plant komt snel met zijn stengels, blauwe bloemen en zaad om dan ook weer snel te verdwijnen.
Werking.
‘Ze is voor de maag zeer nuttig en lever behulpzaam en neemt de verstoppingen beter weg als enig ander moeskruid. Andijvie geneest vurige ogen, helpt het wildvuur en verzacht allerhande hete gezwellen’. (2)
Etymologie.
Januari heet in Egyptisch tybi, dezelfde tijd als deze groente gegeten werd. In het Arabisch heet het hendibeh, dit werd in Grieks entubion en entubon. In de keizertijd verschijnt de Griekse uitspraak indivi benaderende Latijnse vorm intybum, dit werd later intiba en in volks Latijn entiba waaruit de namen andijvie, Engels endive, Duits Endivie en Frans endive stammen. Zie verder hoofdstuk 32.
LIII Boelkenscruyt of eupatorium es heet in den iersten graet ende droghe in den tweeden. Eupatorium en es gheen wilde savie so de menighe segghen, want boelkenscruyt of eupatorium wast veel hogher, sijn blayers, noch sijnen smaeck en ghelijckt der wilder savie niet, dat self seyt oec Symon Ianuensis in de lettre eupatorium, oeck Pandecta int capittel van eupatorium. Johannes Mesue seit boelkens cruyt of eupatorium heeft macht te purgeeren of reyneghen lichtelijc de colere ende flumen, het behoedt van putrefactie, het sterckt de maghe, de levere ende die binnenste leen, ghenesende hoer pine. Het es een medicine der milten al hoer verstoppinge ende sieckten ghenesende, cortzen, lang durende, verdrijf se. Tegen dit self is goet die siroep die Mesue bescrijft van eupatorium. Als hy ghenomen es, VI of VIII daghen, neempt een dragma van pillen aggatijf met siroep van eupatorium. Ten lesten om te sterken, nempt dyacardamom, al soet Placennis bescrijft. Teghen die watersucht uut couder saken ende de gheel vrou als si comen uut verstoppinge der leveren ende der milten: Nempt boelkenscruyt, savie, adick, elcx I hant vol, der sayen van eppe, venkelsaet en van petercelie elcx een ½ unche, siedt se tsamen in wijn, ghecleert, dan met suker siroep ghemaeckt besichten al soet voer van ander siropen es gheseyt. Daer na: Nempt pillen van mesereon. Ten lesten: Neempt dyalacca of electuam ducis om te stercken. Teghen die uutvallinge van den haer, siedt boelkenscruyt ende agherhande in loghen, daer me waschet hoeft. Teghen scorft ende ioecsel: Nempt de sappen van boelkenscruyt, van partike ende van grisecom, ming se met oximel ende haesoorenwater ende drinck se so tsamen. Tegen dat self van buyten: Neemt die sappen van boelkenscruyt ende van partike, ming se met out swijnensmeer ende weynich souts met lutter solfers, maeckt er salve af, strikende daer me de scorftheyt. Teghen ou cortsen: Nempt wijn daer boelkenscruyt, alsen, wilt nardus of asarum in ghesoyen es, dan met luttel sukers in ghemingt, drinckt daer af. Teghen die pijn ende sweringhe der dermen, drinckt wijn dair boelkens cruyt ende anijs in ghesoye es. |
LIII Leverkruid. (Eupatorium cannabinum) Leverkruid of Eupatorium is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Eupatorium is geen wilde Salvia zoals zovelen zeggen, want leverkruid of Eupatorium groeit veel hoger, zijn bladeren, noch zijn smaak lijken op wilde Salvia. Hetzelfde zegt ook Symon Ianuensis in de brief van Eupatorium en ook Pandecta in het kapittel van Eupatorium. Johanes Mesue zegt dat het leverkruid of Eupatorium de kracht heeft om de rode gal en slijm licht te purgeren of te reinigen. Het beschermt tegen verrotting, het versterkt de maag en de lever en geneest van de binnenste leden hun pijn. Het is een medicijn van de milt, geneest al haar verstoppingen en ziekten, langdurende koortsen verdrijft het. Tegen hetzelfde is de siroop goed zoals Mesue die beschrijft van Eupatorium. Als het genomen is, zes of acht dagen, neem een maal 3,9 gram van pillen aggatijf met siroop van Eupatorium. Tot slot om te versterken, neem sap van Cardamomum zoals Placemus het beschrijft. Tegen waterzucht (1) die uit koude zaken stamt en de geelzucht als dit uit verstopping van de lever en de milt komt (2): ‘Neem leverkruid, Salvia en kruidvlier, van elk een hand vol; de zaden van eppe, venkel en van peterselie, van elk een half ons; kook het tezamen in wijn, zuiver het en dan maak je er met suiker een siroop van en gebruik het zo het van andere siropen verteld is’. Daarna: ‘Neem pillen van Daphne mezereum’. Tot slot: ‘Neem dyalacca of een zoete likkepot om te versterken’. Tegen het uitvallen van het haar kook je leverkruid en averone in loog en daarmee was je het hoofd. Tegen schurft en jeuk: ‘Neem de sappen van leverkruid, van zuring en van aardrook, meng het met oxymel en hazenorenwater en drink dit tezamen’. Tegen hetzelfde van buiten: ‘Neem de sappen van leverkruid en van zuring, meng het met oud zwijnenvet, wat zout en met wat zwavel maak je er een zalf van en bestrijk daar mee de schurft’. Tegen oude koortsen: ‘Neem wijn waar leverkruid, alsem, wilde nardus of Asarum in gekookt is, dan met wat suiker mengen en hiervan drinken’. Tegen pijn en zweren van de darmen drink je wijn waar leverkruid en anijs in gekookt is. |
(1) Oedeem. (2) Ontsteking.
53. Eupatorium cannabinum, L.
Algemene kenmerken.
Leverkruid of basterdleverkruid heeft op hennep (Cannabis) gelijkende bladeren, vandaar Engelse hemp weed. Aan de rijzige stengels zitten driedelige bladeren die ruw aanvoelen. Op lange stengels verschijnt een dichte eindstandige bloemhoofd die in juli en augustus dof roze/mauve kleurt. Op het eind van de bloeitijd lijken de aartjes met een mistige waas bekleed. Vandaar de Engelse mist flower en onze draadjesbloem, de bloemen zijn aan elkaar verbonden door kleine draadjes.
Werking.
Als het midden van de bloem tussen de vingers gewreven wordt ruikt die als een roos. Als de bloem gebrand wordt ruikt het naar cedergom. Het sap ervan smaakt bitter en werkt laxerend. Volgens A. Pratt werd het vroeger in Holland gebruikt door de turfstekers in de ziektes die ze door hun beroep kregen. Maar het heeft een krachtige werking en moet voorzichtig ingenomen worden. (36)
Etymologie.
Eupatorium en Agrimonia worden wel meer met elkaar verwisseld. De echte Eupatorium is Agrimonia eupatorium. (zie hoofdstuk zes) De verwisseling komt doordat de bladeren wat op elkaar lijken.
Leverkruid werd de plant genoemd omdat het blad op de lever zou lijken, dus werd de plant in de sympathieleer gebruikt tegen leveraandoeningen. De naam leverkruid is een verkeerde vertaling. ‘Hepar’ is de Griekse naam voor de lever, de naam zou in dat geval niet van Eupator afgeleid moeten zijn, maar van Hepatorium.
Boerhaave gaf de plant de naam van Herba‑Meretricia, ‘hoerenplant’, omdat hiervan een drank bereid kon worden die als liefdesdrank was te gebruiken. Boelkenscruyt zou de letterlijke vertaling geweest zijn van Eupatorium adulterinum. Fuchs, 1543, onderscheidde, door de toevoeging adulterinum, (wat overspelig als ook onecht betekent) onze Eupatorium van Agrimonia eupatoria. Andere schrijvers na hem dachten dat hij overspelig bedoelde en noemden de plant boelkenscruyt (boelken is vrijen) Oorspronkelijk was dit mogelijk maar een gewone papieren naam, die later een heel andere betekenis kreeg. Toch blijven er nog vragen over, Fuchs en Gessner noemden de plant toch Mannskraft en Mannsliebe, was hier nog verwarring of werkt het toch stimulerend? Bij ons wordt toch ook al over ‘boelkens cruyt’ gesproken en dat is ver voor Fuchs. (4,7,58)
Koninginnekruid is ook niets anders dan een foutieve vertaling van het Duitse Kunigundekraut, naar de vrouw van keizer Hendrik II, de later heiligverklaarde Kunigunde, patrones van zieke kinderen die zoveel genezingen op haar graf verrichtte, Franse Herbe de St. Cunegonde.
LIV Alant, enula, die wortel hier af es der medicinen nut. Ende es heet ende drooge in den tweeden graet, hebbende eenderhande overvvloyghe vochticheyt. Daerom en verwermet si dat lichaem terstont nyet, alst hem aen oft tegen compt. Si es goet tseghen alle letselen ende couwe pijnen, oeck teghen dye opblasende windeachticheyen, ende teghen pijne die comt bletzinghe of stotinghe der cnochten of vergheheringe der zenuen, een plaester alsdus ghemaeckt: Nempt die wortelen van alant, van ireos ende van witten hoemsch, elcx al even veel, ghestoten ende dan ghemingt met olie van lisaet, maeckter af een plaester op die leen. Tegent selve uut couder saken, drinckt van die siedinghe daer alantwortel, van ireos ende anijs in ghesoijen es, dan met weynich ghescuyms honichs ghemingt. Die voerghenoemde plaester es goet teghen die pijn langs die siden neerwaerts ende heet sciatica. Oec teghen die pijne der iuncturen. Desen voerghenoemden dranck helpt de borst om haer te suveren, helpende den fluymachtigen humoren uut dye borst rumen of spouwen. Oeck es hi goet tegen den hoest sonderlinge helpende als daer toe gemingt wort dyaijris salomonis. Wijn daer alant, kaneel ende galegaen in ghesoyen es sterckt de maghe ende dat hert die vercout sijn. Avicenna int capittel van enula seyt dat alant es tweerleye, te weten die in de hoven wast ende de in den velde wast, spreeckt men hier. Wijn daer alant inghesoyen es met weinich sukers ghemingt es goet den gheesteliken lieden als hert, longene, de borst. Teghen die pijne in dye mage ende in dermen, tegen dat lanckevel, teghen die coupisse ende colicam uut couder saken, maeckt dese tregie: Nempt alant die in die velden wast, kaneel, elcx II dragma, galegaen, anijs, calissihout elcx I dragma, der wortel van yreos ende gymber elcx een ½ dragma, folie, groffels nagelen, notenmuscaten elcx I scrupel, maeckt er af poijer, dan minget met wit suyker dat ghenoch sy ende maeckt er af tregie. Die siedingen van alant met saet van spargi ende witte steenbreke (dats milium solis) ghedroncken, doet pissen ende den vrouwen haer stonden comen. Pandecta, Serapio. |
LIV Alant. (Inula helenium) Alant of Inula, de wortel hiervan wordt als medicijn gebruikt. Het is heet en droog in de tweede graad en heeft allerhande overvloedige vochtigheid. Daarom verwarmt ze het lichaam niet terstond als het hem aan of tegen komt. Het is goed tegen alle letsels en koude pijnen, ook tegen opblazende winderigheid en tegen pijn die van blutsingen of stoten van knekels of een groep zenuwen komt als je zo een pleister maakt: ‘Neem de wortels van alant, van Iris en van witte heemst, van elk even veel, stamp het en meng het dan met olie van lijnzaad, maak er een pleister van en leg die op de leden’. Tegen hetzelfde die uit koude oorzaken stammen; ‘Drink van het kooksel waar alant, Iris en anijs in gekookt zijn, meng het dan met wat afgeschuimde honing’. Die voorgenoemde pleister is goed tegen pijn die langs de zijde naar beneden gaat en ischialgie genoemd wordt. Ook tegen pijn van de gewrichten. Deze voorgenoemde drank helpt om de borst te zuiveren, helpt de slijmachtige levenssappen uit de borst op te ruimen of uit te spuwen. (1) Ook is het goed tegen hoest, vooral helpt het als daar dyaijris salomonis bij gemengd wordt. Wijn, waar alant, kaneel en galigaan in gekookt zijn, versterkt de maag en het hart die verkouden zijn. Avicenna in het kapittel van alant zegt dat er van alant twee soorten zijn, te weten die in de hoven groeit en die in het veld groeit en daarvan spreekt men hier. Wijn waar alant in gekookt is dat met wat suiker gemengd is goed voor de geestelijke lieden omdat het zeer goed is voor het hart, longen en borst. Tegen pijn in de maag en in de darmen, tegen onderbuikspijn, tegen aandrang tot waterlozing en koliek die uit koude zaken komt maak dit suikerwerk: ‘Neem alant die in de velden groeit en kaneel, van elk twee maal 3,9 gram; galigaan, anijs en zoethout, van elk een maal 3,9 gram; de wortels van Iris en gember, van elk een half maal 3,9 gram; foelie, kruidnagel en notenmuskaat, van elk 1,3 gram; maak er een poeder van dat je mengt met witte suiker zoveel als genoeg is en maak er een suikerwerk van’. Als je het afkooksel van alant met het zaad van asperge en witte steenbreek (dat is Lithospermum) drinkt laat het plassen en bij de vrouwen hun stonden komen. Pandecta en Serapio. |
(1) Longontsteking.
54. Inula helenium, L.
Algemene kenmerken.
De Griekse alant of Helenakruid wordt soms meer dan twee meter hoog en lijkt wel een dubbele zonnebloem, hoewel de bloemen klein zijn in verhouding tot de plant. Het was de zonnebloem voor de zonnebloem, een trotse, statige plant. Gevestigd op massieve voeten vormt het door zijn sterke groei een nobele plant met brede bladeren. Het is meer een bladplant.
Werking.
De twee-, driejarige wortels ruiken eigenaardig, specerijachtig, niet onaangenaam kruidig, gedroogd ruiken ze min of meer naar viooltjes. De wortel smaakt zwak bitter en bevat een meelachtig poeder, inuline genaamd, en een vluchtige olie. De Romeinen aten de wortel, ook de monniken prezen het aan, naar de oude spreuk: ‘enula campana will restore health to the hearth’. Het is sinds de oudheid tegen baarmoederbloedingen gebruikt, bevordert de maandstonden en versterkt de geboortekanalen. Het kruid heeft kramp lozende eigenschappen. Verder werd het gebruikt tegen verslijming van de luchtwegen en als zweet- en urinedrijvend middel
De koning van Sparta, Menelaos, bezat een door haar schoonheid beroemde vrouw. Helena heette ze en tijdens een afwezigheid van de koning werd ze door de Trojaanse prins Paris geschaakt. Menelaos verzamelde een leger en begaf zich tegen Troje in de strijd. Zo was Helena de oorzaak van de Trojaanse oorlog en was er diepbedroefd over. De sage zegt dat uit de tranen die ze weende de alant ontstond die naar haar Helenium genoemd werd. Helena vergat haar leed en toen Menelaos haar weer mee naar huis nam, leerde ze de Grieken alantwijn te bereiden en weldra was die drank beroemd. In de middeleeuwen was dit nog zo, alleen was de naam nu veranderd in "Potio Paulina". Nu zou de drank zijn samengesteld door de apostel Paulus. Het hielp weer tegen allerhande kwalen, verjongde zelfs en maakte dat men er fris en vrolijk uit zag. Weer luidde het voorschrift dat men het geregeld gebruiken moest (20)
Etymologie.
Het is een plant waarbij nogal strijd is geweest over de betekenis van de naam. Als oplossing zijn beide twistpunten in een naam verenigd, Inula helenium. Helenium is wellicht afgeleid van Griekse helenion dat weer in verband staat met helios, ‘de zon’. Inula is een woord van twijfelachtige afkomst, het is mogelijk een verbastering van Helenium, naar Helena van Troje. Er zijn vele mogelijkheden. Waarschijnlijk is het woord helenium gekruist met inula en (h)el(e)na zodat in oud-Frans eaune (Frans aulnee) voor kan komen en in Angelsaksisch eolone, het tegenwoordige Engelse elecampane. Een uit het westen komend woord iluna werd omgevormd tot midden-Hoogduits Alant wat mogelijk tegen het Gotische alan aanleunt en ‘groeien’ betekent, zodat de alant als de groeiende op te vatten is, vandaar ook de Duitse volksnaam der Grose Heinrich.
LV Levercruyt of epatica is cout ende drog in den iersten graet. Het es een cruyt omtrent wateren of vochtege steenen wassende ende es zeer die leveren goet, derom heet lever cruyt. Tegen verhittinge der lever ende dye gheel vrou, gheeft water met suyker ghemingt die levercruyt ende adivi in ghesoyen es. Teghen die selve pijn ende sonderlinge tegen dye dagelicx terciaen of over anderen dach comende overdaghelic verhit of gheappostomeert, maect dezen siroep want hi gheeft gesoden dezen genoemde ontsteltenisse: Neempt die sappen van levercruit, van adivie ende van lattike, elcx I pont, violetten bloemen, rosinen elcx ½ unce, pruymen van damaste VII. Dit siedt tsamen toet dat de helft versoyen es, dan doer eenen doeck ghecleert sijnde, sietet met wit suker ende maect er af siroep, des neempt smorghens ende savonts telken IIII uncen. Als desen siroep al uut es soe neempt dese medecin al werm: Neempt electuam de succo rosarum ½ unche, reubarbe I scrupel, spice III greyn, maeckt dit met III unche siroep, mingt se. Des ander daechs daerna om sterken: Nempt triasandalum of conserve van violetten. Van buyten op die lever maeckt een epithema van endiviwater daer II dragma ghebroken roy sandalen ende ½ dragma spodium (dats yvoren ghebrant) oeck gebroken in si, met eenen lynen doeck hierin ghedroncken doeget dick op de lever. Teghen verstoppinge der lever of der milten uut heeter saken, siedt in water daer na de cleringhe lutter suykers in sijn, levercruyt, hertstonghe ende edivie. Dats oeck goet teghen alle sieckten der lever ende heete apostonien. Die ghenoemde cruyden ghestoten sijn goet op de lever gheleyt int beghinsel dye apostonie om te verslane ende dye apstonie te verbieden. Die self plaester op die moyer gheleyt verbiet de menstrua (dats der vrouwen hoer stonden) te lopene. Oeck op heete apostonien gheleyt verbiet hoer hitte. |
LV Levermos. (steenlevermos, Marchantia polymorpha) Levermos of Hepatica is koud en droog in de eerste graad. Het is een kruid dat bij het water of vochtige stenen groeit en is zeer goed voor de lever, daarom heet het levermos. Tegen verhitting van de lever en de geelzucht geef je water dat met suiker gemengd is waar leverkruid en andijvie in gekookt zijn. Tegen dezelfde pijn en vooral tegen dagelijkse en derdedaagse (1) koorts of die om de andere dag komt, onverdraaglijke verhitte of blarende, maak deze siroop want als het gekookt wordt is het goed tegen deze genoemde ontsteltenis: ‘Neem het sap van leverkruid, van andijvie en van sla, van elk een pond; violenbloemen en rozijnen, van elk een halve ons; en zeven Damascener pruimen. Dit kook je tezamen tot dat de helft verkookt is, dan zuiver je het door een doek en kook het met wit suiker waarvan je een siroop maakt, hiervan neem je ’s morgens en ’s avonds telkens vier ons’. Als deze siroop op is dan neem je deze medicijn, warm: ‘Neem van likkepot van suikerrozen een halve ons; van rabarber 1,3 gram; van specerijen drie maal 0, 65 gram; meng dit met drie ons siroop’. De volgende dag daarna om aan te sterken: ‘Neem sap van Santalum of een konserf van violen’. Van buiten voor op de lever maak je een strijksel van andijviewater waarin twee maal 3,9 gram gebroken rood sandaalhout en een half van 0, 65 gram gebroken spodium in is (dat is gebrand ivoor) dan neem je een linnen doek die je hierin drenkt en doe je dit dik op de lever. Tegen verstopping van de lever (2) of van de milt die uit hete zaken stammen kook je water waar na de zuivering wat suiker met leverkruid, hertstong en andijvie in zijn. Dat is ook goed tegen alle ziekten van de lever en hete blaren. Die genoemde gestampte kruiden zijn goed om die op de lever te leggen in het begin van de blaarvorming om te die te verslaan en de blaar te verbieden. Dezelfde pleister, op de baarmoeder gelegd, voorkomt de menstruatie (dat zijn de vrouwenstonden) (3) te lopen. Op hete blaren gelegd voorkomt het haar hitte. |
(1) Malaria. (2) Galstenen? (3) Ontsteking van het baarmoederslijmvlies.
55. Marchantia polymorpha, L. (veelvormig)
Algemene kenmerken.
Parapluutjesmos behoort tot de klasse der levermossen. Uit het bandvormige vertakte thallus rijzen de lang gesteelde parapluutjes recht omhoog. De vrouwelijke voortplantingsorganen zitten aan de onderkant van de stralende schermpjes, de manlijke boven op de gelobde en minder lang gesteelde schermpjes. Het is het bekende mos dat veel in potcultuur gevonden wordt.
Etymologie.
Hepatica komt van Latijn hepaticus, dit van Grieks hepar, ‘lever’. Zie hoofdstuk 53.
Steenlevermos, Duitse Moos, midden-Hoogduits Mos, Nederlandse mos, midden-Nederlands mosse, Frans mousse, het Angelsaksisch mos en Engelse moss komt overeen met het Germaanse meusa en musa. Dit is oer verwant met Latijn muscus, ‘mos’. Dit woord komt veel voor in de betekenis met moeras. De woorden stammen van een Indo-Germaanse betekenis meu, ‘damp’.
LVI Wit nyes cruyt oft elleborus albus oft wit elleborus es heet ende droghe in den IIII graet. Elleborus es tweerley als wit ende swert, wit heetet want sijne wortel wit is oft want het den witten humoer als flumen purgeret. Swert elleborus of des heilich kerstcruut heet het swart, want de swert humoer of melancolie purgeert. Als men se in medicinen vint, so sal men de wortel verstaen. Hier vint men van elleborus albus ende int naeste capittel vint men van elleborus niger. De oude medicus plagen des witten elleborus wortel te beseghen so wij nu scamoneyen beseghen, want die lichamen plaghen veel sterker te sine, hoer ghewelt wel verdraghende, maer nu sijn si flauwer en crancker so dat se elleborus noch syn ghewelt niet en souwen moghen verdraghen, ia met groter sorghen zou men moghen in medicinen gheven de met hem ghesterckt waren, dairom en sal men cranken noch magher lyen sonderlinge elleborus album niet gheven, die nau ofte smal in die borst sijn en sal ment oeck niet gheven want het doet met ghewelt overgeven ende van onder seer quuyt worden, maer flumachtighe vette lieden die lichtelic sonder letsel overgheven mach ment gheven, nochtans met grooter sorghen. Venkelwater met oxymel (dat es eeck ende water te gader ghesoyen daer wit elleborus eenen nacht in gheweyct heeft) es goet teghe den daghelixen corts van fleuma vitreum comende. Dat selfs es oeck goet teghen die pijne in die leden of iuncturen, teghen dat fleerfijn in handen ende voeten ende teghen die iecht. Van buyten dye siedinghe van elleborus, dat wit es, met wylde magelyne gheplaestert es goet teghen dye iecht of fleerfijn met weynich alunir ghemingt. (dat is een vochticheit die sout is bisonder die van ghesoutene vischen gemaect es als pekel herincksop) es Teghen die wormen in de oren: Nempt poyer van wit elleborus, minghet met sap van persekensblayeren oft met olie van bitter amandelen. Teghen die lusen of scellen opt hoft, waschet met loghen daer wit elleborus in ghesoyen es. Teghen scorftheyt maket salve van wit elleborus, van gouscuym, (dats litergirium) met ghemeyn olie ende eeck, Serapio, Platearius, Mesue, Pandecta. |
LVI Wit nieskruid. (Veratrum album) Wit nieskruid, Helleborus albus of witte Helleborus is heet en droog in de derde graad. Van Helleborus zijn er twee soorten als een witte en zwarte. Wit heet het omdat zijn wortel wit is of omdat het de witte levenssappen als slijm laxeert. Zwarte Helleborus of heilig kerstkruid heet zwart omdat het de zwarte levenssappen of zwarte gal laxeert. Als je ze in medicijnen vindt dan wordt de wortel bedoeld, hier vind je Helleborus albus en in het volgende kapittel vind je Helleborus niger. De oude dokters waren gewend om de witte Helleborus te gebruiken zoals wij het nu met scammonia doen want de lichamen leken toen veel sterker te zijn en konden haar geweld goed verdragen, maar nu zijn ze krachteloos en zwakker zodat ze Helleborus, noch zijn geweld niet zouden kunnen verdragen, ja, met grote voorzichtigheid zou je het in medicijnen mogen geven die hiermee gesterkt worden. Daarom zal je zieke, nog magere lieden vooral geen Helleborus album geven en aan hen die nauw of smal in de borst zijn zal je het ook niet geven want het laat met geweld overgeven en van onder zeer kwijt worden, maar slijmachtige vette lieden die gemakkelijk en zonder letsel overgeven mag je het geven, nochtans met grote voorzichtigheid. Venkelwater met oxymel (dat is azijn en water tezamen gekookt waar witte Helleborus een nacht in geweekt heeft) (1) is goed tegen dagelijkse koorts die van fleuma vitreum (2) komen. Hetzelfde is ook goed tegen pijnen in de leden of gewrichten, tegen jicht in handen en voeten en tegen jicht. De buitenkant bepleister je met het kooksel van witte Helleborus met wilde marjolein wat goed is tegen jicht of het fleerfijn en meng het met wat alunir. (dat is een zoute vochtigheid, die vooral van gezouten vis gemaakt is als pekelharingsop). Tegen wormen in de oren: ‘Neem het poeder van witte Helleborus en meng het met sap van perzikbladeren of met olie van bittere amandelen’. Tegen luizen of roos op het hoofd, was het met loog waar witte Helleborus in gekookt is. Tegen schurft maak je een zalf van witte Helleborus, van goudschuim (dat is litergirium) met gewone olie en azijn, Serapio, Platearius, Mesue en Pandecta. |
(1) Bij van Beverwijck is het oxymel een syroop van honing en azijn. (2) Glasachtig ?
56. Veratrum album, L. (wit)
Algemene kenmerken.
De witte nieswortel is een meerjarige plant van een tot anderhalve meter hoog met rechtopstaande, stevige stengels. In juni komt een aarvormige bloempluim die uit ongeveer een centimeter grote, stervormige en witgroene, naar knoflook ruikende bloemen bestaat. Na drogen is de bloem echter reukloos.
Werking.
De aanhoudend scherp en bitter smakende, dikke en vlezige wortelstokken zijn uiterst giftig. Door zijn braakverwekkende eigenschappen werd het kruid medisch gebruikt, bij vallende ziektes, melaatsheid en duizelingen. Vanwege het gehalte aan giftige alkaloïden wordt het nog als braak- en purgeermiddel gebruikt. Ze werden uiterlijk gebruikt tegen luizen, maar ook als een niesmiddel. Het is een nieskruid. Zo zou zijn naam, mogelijk Indo-Germaans, van verare, ‘waarheid spreken’, zijn afgeleid. Niezen wordt opgevat als een bevestiging van het uitgesprokene, een waarmaking. Het is beniesd’ heet het in Vlaanderen, dus is ’t waar. ( 22)
Etymologie.
Veratrum is een naam uit het Latijn waar vere, ‘echt’ betekent of de ware, en ater, ‘zwart’, naar de kleur van de wortels of de bloemen. Het is de witte nieswortel, Engelse white flowered hellebore, Duitse weiss Nieswurz. Voor Helleborus, zie het volgende kapittel.
LXVII Swert niescruyt of des heylichs kerstcruyt, want het op de kerstnacht bloyt, oft elleborus niger, es heet en drooghe in den derden graet. Elleborus niger dats dat swert elleborus, is dat wel bereyt es so rectificeret oft maket dat heel lichaem ghesont, makende goy verwe verbeterende dat bloet, want het purgeert of ruymt de melancolie. Men bereyt aldus swert elleborus als men hem in een hoen doet ende also siedt, daer toe venkel doende, welc helpt seere. Die siedinge van swert elleborus maect cleer huyt. Dat poijer van bey die elleborus bijt dat quaet vleesch van quay sweeren. Het poijer van swert elleborus met honich gemingt ende so in dye fistile of int lopende gat gedaen, heeft macht te ghenezen die fistilen binnen dri daghen, Pandecta. Alle beye die elleborus, wit ende swert, hebben afdroghende cracht, daerom sijn se goet teghen die lazereie. Teghen morfeam (dats pleckinghe) ende tseghen scorftheyen aldus ghemaeckt: Sied beye de elleborus in den sap van partike, met litargirum ende weynich honichs ghemingt. Teghen den tantsweer, nempt eeck daer bey die elleborus in ghesoyen sijn, dair me wast den mont al lau. In die self siedinghe doet een eerte of een coren dwelc gheeft de duven in haer spijse ende si sullen sterven. Swert elleborus subtilieert ende purgeert, die melancolie bijtende, oeck dat quaet vleesch van de sweeren. Men seyt als elleborus niger wast bi dye wortelen sommegher bomen, dat die vrucht des booms, daer hi bi staet, purgeert. Teghen dye wormen in dye oore, druypt in die oore al lau sap van alsen daer poijer van swert elleborus in es. Om dye colere ende die flumen van onder te purgeren: Nempt water van hertstonge daer de wortel des swerts elleborus met venkel ende percelisaet in te weyken heeft gestaen, dan met suker ghemingt, drincket. Dese purgacie is goet den melanconozenden bereyden ter vallender siecten ende ten fleerfijn of iecht ghenesende. Een pessarium in de moyer ghelijckt een clisteer in den eers van swert elleborus met honich ghemaect doet die vrucht in den lichaem sterven, Pandecta. Jonanes Mesue seyt, wit elleborus sal men scouwen, want het versmacht ende es fenijn int lichaem, ic seg dat swert elleborus es oeck seer sorchlijck. |
LVII Zwart nieskruid, kerstkruid. (Helleborus niger) Zwart nieskruid of heilig kerstkruid omdat het op de Kerstnacht bloeit of Helleborus niger is heet en droog in de derde graad. Helleborus niger, dat is de zwarte Helleborus. Als dat goed klaar gemaakt is herstelt het of maakt het ‘t hele lichaam gezond en geeft het je een goede kleur, verbetert het bloed want het laxeert of ruimt de zwarte gal op. Je maakt zwarte Helleborus klaar door het in een kip te doen en dit kookt waarbij je venkel doet wat zeer helpt. Het afkooksel van zwarte Helleborus schoont de huid op. Het poeder van beide de soorten van Helleborus bijt het kwade vlees van kwade zweren. Het poeder van de zwarte Helleborus dat met honing gemengd en zo in de fistelen of lopende gaten gedaan (1) wordt heeft volgens Pandecta de kracht om het open gat binnen drie dagen te genezen. Alle twee soorten van Helleborus, wit en zwart, hebben afdrogende kracht en daarom zijn ze goed tegen melaatsheid. Tegen morfeem (dat zijn plekken) en tegen schurft werkt het als je het zo klaar maakt: ‘Kook beide soorten van Helleborus in het sap van zuring en meng het met litargirum en wat honing’. Tegen tandpijn neem je azijn waar beide soorten van Helleborus in gekookt zijn en daarmee was je lauw de mond. Doe je in hetzelfde kooksel een erwt of koren en geef je die aan duiven in hun eten dan zullen ze sterven. Zwarte Helleborus verfijnt en laxeert, het bijt de zwarte gal en ook het kwade vlees van zweren. Men zegt dat als Helleborus niger bij de wortels van sommige bomen groeit dat de vrucht van de boom waar het bij staat laxeert. Tegen wormen in de oren drup je in de oren het lauwe sap van alsem waar het poeder van zwarte Helleborus in is. Om de rode gal en slijm van onderen te purgeren: ‘Neem water van hertstongen waar de wortel van zwarte Helleborus met venkel en peterseliezaad in te weken heeft gestaan en nadat het met suiker gemengd is drink je het’. Deze purgatief is goed voor de zwaarmoedige, de voorbereider van de vallende ziekte, en geneest het fleerfijn of jicht. Een pessarium die in de baarmoeder gezet is als een klysma in de aars die van zwarte Helleborus met honing gemaakt is laat de vrucht in het lichaam sterven, Pandecta. Johannes Mesue zegt dat je witte Helleborus moet mijden want het verstikt en is venijn in het lichaam, ik zeg je dat zwarte Helleborus ook zeer zorglijk is. |
(1) Fistel =buis, verbinding tussen 2 holtes, meestal ontstaat deze door ontsteking, of door kanker.
57. Helleborus niger L.
Algemene kenmerken.
De Kerstroos is een laag plantje met handvormige, donkergroene bladeren. Tegen kerstmis kan de plant al met witte bloem staan, maar meestal bloeit het later, eind februari.
Werking.
Hippocrates deed de theorie van zwarte gal het licht zien, wat verantwoordelijk was voor verschillende ziektes, onder andere melancholie en krankzinnigheid. De kerstroos zou dit door zijn laxerende werking verdrijven. Met het oog op de narcotische en kram verwekkende eigenschappen gebood hij toch voorzichtigheid: ‘Convulsio ex hellebori lethalis’, dit is ‘de krampen van helleborus zijn dodelijk’. Helleborosus is bij Plautus een mens die niet goed bij het verstand is en nieskruid nodig heeft. Horatius prijst het als geneesmiddel aan (satiren II 3, 82) "Danda est ellebori multo pars maxima avaris", dat wil zeggen, ‘men moet de geesteloze er veel van geven’. ‘Drink helleborus’, was een Grieks gezegde, als ze bedoelden "je bent niet goed bij je hoofd". (33) Als tinctura et extractum Hellebori nigri is de plant tot in deze eeuw nog in Griekenland in gebruik geweest om geestesziekten te helen. "Onder die is van oud zeer vermaard geweest het nieskruid zodat als zij iemand zagen die met de kop gekweld was zeiden, dat hij nieskruid nodig had of wel diende te varen naar Antycyra." Die stad was dan ook beroemd om zijn nieswortels tot genezing van ontstelde hersenen. De wortel had Hercules van razernij genezen. Vandaar de uitdrukking: "Hij reist naar Antycyra’, hij is niet bij het verstand, ofwel een hoofd met geen driedubbele nieswortel te genezen. (2, 16, 19)
Etymologie.
Helleborus, Latijn elleborus, van Grieks helleboros komt van helein, ‘vermoorden’ of indringen, en bora, ‘voedsel’, dodelijk voedsel, dus een spijsindringer, in de betekenis dat de plant als spijs uitdrijver of purgeermiddel kan dienen.
Niger betekent ‘zwart’, naar de wortel.
Nieskruid omdat eruit de wortels een niespoeder gemaakt werd. Een stukje ervan in de neus gestoken geeft al aanleiding om te niezen. Dit wordt nog versterkt als de wortel eerst in brandewijn heeft gestaan, Duits Nieswurz. Omdat de Kerstroos met niet vriezend weer met Kerstmis al kan bloeien wordt het Kerstkruid, in Frans rose‑de‑Noel, in Engels Christ‑rose en in Duits Christeswurtz en Weihnachtsbloom genoemd.
LVIII Adick ofte ebulus es heet ende droge van complexiem, het verdroget, het maeckt vlees ende verwandele of vertert sterckelijck. Die wortelen ende blayeren sijn datgheen dat in medicinen doecht, si verteren ende openen, daerom doen se den vrouwen hoer stonden comen als men een roeckinge omtrent die moijer maeket van adic, van bivoet ende van agherande in wijn ghesoyen. Tseghen dat fleerfijn gheswollen op den voet oft tseghen andere leen gheswollen van fluymachtige materien: Nempt adick, camilbloemen, mallote elcx I hant vol, terwenzemelen II hant vol, siedt se tsamen in loeghe ende daer me wasset III of IIII werven daechs die voeten oft die gheswollen plaetsen, want het gheneest . Teghen die artetike (dats pine in dye leen of iuncturen) ende teghen dat fleerfijn in handen ende voeten: Nempt dat sap van adick met sout water, daer af legt op die plaetse. Teghen die watersucht uut couder saken: Neempt wijn daer dye wortelen van adic, die saijen van venkel, van peercelle ende van eppe in ghesoyen sijn, want het es een grote remedie, Pandecta int capittel van adick. Dat sap van adick in die oren ghedaen es goet teghen de doeselinge in de ooren. Ende met sap van alsen ghemingt doodet die wormen der ooren. Teghen die fenineghe beten, nemt dat sap van adick dwelck oec ontbindt dat bloet ende melck dye gheronnen zijn. Dat sap ghedroncken doet de acchelen. (dat sijn sanguisughen) Tegen den ouden hoest: Neempt wijn daer adick met calissihout in ghesoyen sijn. Tegen die apstonien in die kele es sonderlinge doet dat sap van adic, weechbreewater, met weinich bertram ende lutter honichs van roosen te gader ghemingt ende gegorgelt. Dat self verbiedt oeck die vochticheit ter kelen wert te vloyen. Dat selve is oeck goet tegen den tantsweer, al men dye tanden daer me wast, oeck ist goet tegen dien vallende huge. Water daer adickwortel met hertstonghe in gesoyen es helpt sonderlinge teghen die gebreeken in de milte. Teghen dat graveel es goet wijn daer adic ende eppe in ghesoyen sijn. Pandecta. |
LVIII Hadik of kruidvlier. (Sambucus ebulus) Hadik of ebulus is heet en droog van samengesteldheid, het verdroogt, het maakt vlees en verandert of verteert sterk. De wortels en bladeren zijn diegene die in de medicijnen gebruikt worden, ze verteren en openen, daarom laten ze bij de vrouwen hun stonden komen als je een beroking bij de baarmoeder maakt door kruidvlier, bijvoet en averone in wijn te koken. Tegen jicht dat opzwelt op de voet of tegen andere leden die gezwollen zijn van slijmachtige materie (1): ‘Neem kruidvlier, kamillebloemen en Melilotus, van elk een hand vol; tarwezemelen twee handen vol; kook het tezamen in loog en daar mee was je drie- of viermaal daags de voeten of de gezwollen plaatsen, want het geneest’. Tegen arthritis/artrose (dat is pijn in de leden of gewrichten) en tegen jicht in handen en voeten: ‘Neem het sap van kruidvlier met zout water en leg dat op die plaats’. Tegen waterzucht (2) dat uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar de wortel van kruidvlier, de zaden van venkel, van peterselie en van eppe in gekookt zijn, wat het is een grote remedie volgens Pandecta in het kapittel van kruidvlier’. Het sap van kruidvlier dat je in de oren doet is goed tegen oorsuizen. En met het sap van alsem gemengd doodt het de wormen van de oren. Tegen venijnige beten neem je het sap van kruidvlier want dat ontbindt het bloed en melk die gestold zijn. Het sap gedronken doodt de acchelen. (dat zijn bloedzuigers) Tegen oude hoest (3): ‘Neem wijn waar kruidvlier met zoethout in gekookt is’. Tegen blaren in de keel is bijzonder goed het sap van kruidvlier, weegbreewater en wat bertram dat met wat honing van rozen tezamen gemengd en gegorgeld wordt. Hetzelfde voorkomt ook dat de vochtigheid naar de keel toe vloeit. Hetzelfde is ook goed tegen tandpijn als je de tanden daarmee wast, ook is het goed tegen vallende huig. Water waar kruidvlierwortel met hertstongen in gekookt is helpt bijzonder tegen gebreken van de milt. Tegen niergruis is het goed om wijn waar kruidvlier en eppe in gekookt zijn te drinken. Pandecta. |
(1) Cysten. (2) Oedeem. (3) Tuberculose ?
58. Sambucus ebulus, L.
Algemene kenmerken.
De kruidvlier heeft vierkante kruidachtige stengels die met merg gevuld zijn. De bladeren zijn geveerd, de deelblaadjes gezaagd. De geurende bloemen zijn wit, soms met een vleugje rood en komen in juni en juli. Ze worden gevolgd door zwarte, sappige vruchten. Het kruid sterft in de winter af maar loopt in het voorjaar weer uit en soms veel verder dan de oorspronkelijke plaats.
Werking.
Uit de wortel, stengel en bladeren werd een zeer goed middel tegen verstoppingen gemaakt. De bladeren en stelen werden als een middel tegen luizen in de bedstede gelegd. De kamer werd ermee ontsmet door enige bladeren op gloeiende kolen te leggen, zodat die rook dan de kamer introk. De bladeren, afgetrokken in water, zouden een goed middel zijn om mollen weg te houden, dit vanwege de geur. Ze worden gestrooid in graanpakhuizen, hun sterke geur zou muizen van het graan afhouden. Het is een oud geneeskruid, het werd gebruikt voor bepaalde ingewandskwalen en als zodanig werd het door de mensen meegenomen. De hadik gold vroeger als een krachtig roestwerend middel en was daarom bij elke burcht te vinden.
Etymologie.
Sambucus zou zijn naam hebben van het Latijnse sambuca, de naam van een ‘muziekinstrument’ dat gemaakt was van vlierhout. Maar de oude sambuke was geen windinstrument, het was een viersnarige lier. Waarschijnlijk stamt de naam af van het Griekse sambyx, dit is een vorm van sandux, waarmee een ‘rode verfstof’ bedoeld wordt. Het stuk san is de rood stam, zie ook sandelhout, sanguis, ‘bloed’.
Ebulus betekent tegen vele ziektes, of naar Euboa, de groeiplaats.
De kruidvlier of peterselievlier, de laatste naam is vanwege de gelijkenis van de bladeren. De Duitse Attich, in het oud-Hoogduits heet het kruid Atah of Atuh. Dit is een leenwoord uit het Griekse (chamai) akte, ‘vlier’, een naam die meestal op de vlier slaat.
LXIXI Onderhave of edra terestris, van sijnder blayeren weghen ist in medicinen bequaem. Teghen die milte gheswollen: Sied die blayeren van onderhave met hoemschblayeren ende met wortelen van hoemsch in eeck. Of dus nempt van den sap van onderhave ende van hertstonghe elcx ½ pont, hoemschwortelen, meel van bonen, wortelen van acorus elcx II unchen, alle dese ghestoten, siedt se met die sappen, ende met weinich eckx, dair me plaestert die milte de geswollen es. Van binnen sal men dese navolghenden dranck drincken want hi is goet tseghen alle geswillen ende verstoppinghe der milten, oeck teghen alle ontsteltenis der milten als quarteyne, watersucht, swerte gheel vrou van couder sake: Nempt van den sappen van onderhave ende van hertstonghe, van elcx I pont, der blayeren of toppekens van alsen, asarum, (dat es wilt nardus) bloemen van santorie elcx I hant vol, bloemen van bernaydse, rosinen, seneblayeren elcx I unche, epithimi cuscute, der sayen van anijs, van eppe, van venkel, van peercelle, van bruscus, van spargus, elckx II dragma, calissihout ½ unche, siedt dit al in een pont wit wijns met weynich eeckx tot dat bicans de helft versoyen es, doeghet doer eenen doeck, dan suetet met suker ende maeckt dranck of siroep daer af, nempt tsmergens ende savons telken lau een ½ glaesken of III uncen. Als desen siroep al uut es, nempt ten naesten daghe dese purgacie: Nempt electuarij Hamech Mesue, dyaturbith, dyasene elcx II dragma, cassiefistile nieu uut ghetrocken ½ unche, ming het met den siroep, nu gheseyt dat eenen toge si. Des ander daechs om te versterken: Nempt dyacorus oft dyacapparis of dyacalamentum. Ten lesten legget op die milte al lau die plaester voer gheseyt, ierst die milte salvende met salve van dyaltea daer op die plaester legghende. Dat sap van onderhave in den nose ghedaen purgeert dat hoft, sachtende den hoeftsweer. Dat sap met den cruyde in de rechte oore ghedaen geneest de pijne der tanden in de slincke side. Onderhave met de scorsen van noten, die niet te volle rijp en sijn, in loghe ghesoyen daer me dat hoft ghewassen maect swert haer, Pandecta. |
LXIXI Hondsdraf of onderhave. (Glechoma hederacea) Van onderhave of Hedera terrestris worden de bladeren in de medicijnen gebruikt. Tegen de gezwollen milt kook je de bladeren van hondsdraf met heemstbladeren en met wortel van heemst in azijn. Of aldus: ‘Neem het sap van hondsdraf en hertstongen, van elk een half pond; heemstwortelen, meel van bonen en de wortels van gele lis, van elk twee ons; die stamp je allen en kook het met hun sappen en met wat azijn en daar mee bepleister je de gezwollen milt’. Van binnen moet je deze navolgende drank drinken want het is goed tegen alle gezwellen en verstoppingen van de milt, ook tegen alle ontsteltenis van de milt als de vierde daagse (1) waterzucht (2) en zwarte geelzucht die van koude zaken komen: ‘Neem het sap van hondsdraf en hertstongen, van elk een pond; de bladeren of topjes van alsem, Asarum (dat is wilde nardus) en de bloemen van duizendguldenkruid, van elk een hand vol; de bloemen van bernagie, rozijnen en sennebladeren, van elk een ons; tijm, Cuscuta, de zaden van anijs, van eppe, van venkel, van peterselie, van Ruscus en van asperge, van elk twee maal 3,9 gram; van zoethout een half ons; kook dit alles in een pond witte wijn met wat azijn tot dat bijna de helft verkookt is, doe het door een doek, dan maak je het zoet met suiker en maak daar een drank of siroop van en hiervan neem je ‘s morgens en ‘s avonds telkens een half lauw glaasje of drie ons’. Als deze siroop op is neem je de volgende dag deze purgatief: ‘Neem likkepot Hamech Mesue, het sap van turbith en dyasene, van elk twee maal 3,9 gram; van Cassia fistula die vers getrokken is een half ons; meng het met de siroop, net gezegd, zodat een teug genoeg is’. De andere dag om te versterken: ‘Neem van het sap van Acorus of van Capparis of van steenruit’. Tot slot, leg op de milt een lauwe pleister, zoals verteld, eerst zalf je de milt met de zalf van het sap van Althaea en daar leg je de pleister op. Het sap van hondsdraf dat in de neus gedaan wordt laxeert het hoofd en verzacht de hoofdpijn. Het sap met het kruid in het rechteroor gedaan geneest de pijn van de tanden aan de linkerkant. Hondsdraf die met de schors van walnoten, die niet volledig rijp zijn, in loog koken en daarmee het hoofd wassen maakt het haar zwart, Pandecta. |
(1) Malaria. (2) Oedeem.
59. Glechoma hederacea, L.
Algemene kenmerken.
Hondsdraf is een van de eerst ontwikkelende voorjaarsplanten. De tweelippige bloemen van briljant purperblauw openen al vroeg in april en gaan door tot laat in de zomer. Het groenblijvende blad is hart/niervormig die, net als alle lipbloemige, kruisgewijs tegenoverstaand zijn.
Werking.
De plant heeft een aangename geur, smaakt licht bitter en aromatisch. Het wordt gebruikt in bloedzuiverende en versterkende voorjaarssoepen. Zo'n voorjaarssoep zou het hele jaar gezondheid verlenen, het was een reinigende voorjaarssoep. Ook een voorjaarsthee werd ervan gemaakt die goed zou zijn tegen hoofdpijn. Als de bladeren zoet gemaakt worden met suiker is het goed tegen verkoudheid. In het badwater verwerkt is het goed voor de huid en geneest oude wonden, het werkt pijnstillend. Bij kiespijn wordt het gekauwd waardoor de pijn vermindert. Bij steenpuisten, zogenaamde negenogen, wordt het blad op betreffende plaats gelegd. Ook zou het goed zijn bij ontstekingen van de ogen. Als een oplossend middel, Herba Hederae Terrestris, werd het gebruikt tegen een verstopte neus door het sap ervan op te snuiven. Het blad bevat veel looistoffen en de stof glechomin wat paarden dodelijk kan treffen. Maar het wordt door het vee meestal niet gegeten.
Etymologie.
Glechoma is genomen van Latijn gleb/a, denk aan globe, ‘aarde’, een over de aarde kruipende plant.
Hederacea betekent klimopachtig blad, aardveil is zo genoemd naar de grote veyl, de klimop. Engels ground ivy, Franse chame-cisse komt uit Grieks lierre terrestre, ‘aardklimop’.
Hofe komt voor in oud-Engels, de hoefvormige bladen. Komt hier ook het woord onderhave vandaan of omdat het onder een haag groeit, van onderhaag?
LX Weluwe of weghe oft edera arborea, want het aen de bomen hanget also gheheeten, oft van eeten wordet geheten want het van den geyten gheeten wort, makende in hen veel melckx. Hoir wortele es van couder natueren, nakende de eerde, si wast cout, haer blayeren bliven lanc graen, sijnde van bitteren amperachtighen of stiptiken smaeck. Edera oft veluwe es tweerleye, te weten wit ende swert of menneken ende vrouwe, die witte veluwe draecht witte vrucht, den swerte veluwe draecht swerte vrucht. Met dye veluwe plach men die poeten te cronen in een teeken des scerps verstant ende die subtijl sinnen, daerom, so seyt die grote Albertus, dat die groote Alexander sijn ridders met veluwen croende, Plinius seyt dat veluwe een boom es dye seer hoge wast, ia also hoge als boem oft muer van den standaert op rust. Hebbende blayeren dye ondersneen hoeckachtich sijn van swaren roeck ende bitteren smaec, waeronder die vrouwen schulen. Veluwe al es lutter, si es nochtans die medicinen bequaem, haer cracht es stiptica , daerom gheneest se de royen lychaem. Teghen die doofheyt: Nempt sap van veluwe, minget met olie van bitter amandelen, doeghet daer in. Dat sap in den nose ghedaen reynet hoet, sachtende den hoftsweer. Van contrarij dinghen es veluwe tsamen geset, daerom heeft se contrari macht als te ripene, toet hem te treckene, te suveren ende te sachten, daerom cright dat bloet des boecx, die met veluwe ghevoet es, macht die diuretike es (of den wech der orinen openende) brekende den steen in die nieren ende blase. Men vint eenderhande mannier van veluwe op welckx blayer dan blijft hanghende die in laudanum verkeert, welck macht groz van die medicinen ghepresen wort, want sinen roeck doet den vrouwen hoer bloemen oft stonden comen, verdrijvende dat velleken daer die vrucht in rust, Serapio. |
LX Klimop. (Hedera helix) Klimop, weghe of Hedera arborea wordt zo genoemd omdat het aan de bomen hangt. Of van eten wordt het genoemd want het wordt door de geiten gegeten en maakt in hen veel melk. Haar wortel is van een koude natuur, het raakt de aarde, het groeit koud, haar bladeren blijven lang groen en die zijn van een bittere, bitterzuurachtige of stoppende smaak. Van Hedera of klimop zijn er twee soorten, te weten een witte en een zwarte of mannetje en vrouwtje, de witte klimop draagt witte vrucht, de zwarte klimop draagt zwarte vruchten. Met de klimop plag men de poëten te kronen als een teken van scherp verstand en subtiele geest en daarom zegt de grote Albertus dat de grote Alexander zijn ridders met klimop bekroonde. Plinius zegt dat klimop een boom is die zeer hoog groeit, ja, zo hoog als een boom of de muur waar de standaard op rust. Het heeft bladeren die gesneden hoekachtig zijn, van een zware reuk en bittere smaak, waaronder de vrouwen schuilen. Klimop, al is het bitter, het is nochtans goed in de medicijnen, haar kracht is stiptica (stoppend) daarom geneest het de rodeloop. Tegen doofheid neem je sap van klimop en meng het met olie van bittere amandelen en doe dit er n. Als je het sap in de neus doet reinigt dit het hoofd en verzacht de hoofdpijn. Van tegengestelde dingen is klimop tezamen gezet en daarom heeft het de tegengestelde macht als te rijpen, tot zich te trekken, te zuiveren en te verzachten, daarom krijgt het bloed van de bok die met klimop gevoed is kracht die diuretica genoemd wordt (of de urineweg te openen) breekt de steen in de nieren en de blaas. Men vindt een soort van klimop op wiens bladeren het laudanum blijft hangen (1) wiens kracht zeer groot is en in de medicijn geprezen wordt want zijn geur laat de vrouwen hun bloemen of stonden komen en verdrijft de moederkoek waar de vrucht in rust. Serapio. |
(1) Zie Cistus.
60. Hedera helix, L. (helix is de wetenschappelijke naam van een omhulsel als dat van de slang)
Algemene kenmerken.
De klimop met zijn mooie, altijdgroene, leerachtige en vijflobbige bladeren is zeer geschikt om op donkere plaatsen te groeien. De bloei is heel bijzonder. De hangende takken bezitten opeens geen hechtwortels meer en komen dus vrij in de lucht te hangen. De bladeren zijn ook opeens anders gevormd, meer eirond en niet meer gelobd en zitten rondom de stengel. Aan deze takken verschijnen tegen de herfst de bloemen en in het voorjaar de zwarte bessen. Die andere groei wordt door de kwekers gebruikt om die stekken en zo een heel andere klimop verkrijgen (de Arborescens vormen) Die gestekte vormen groeien bolvormig en struikachtig, klimmen niet meer maar bloeien elk jaar. Uit het zaad komt de oorspronkelijke plant weer terug.
Gebruik.
Voor de lauwerkrans bij de Grieken opkwam was een krans van klimop het symbool voor dichterlijke wijding en een bijzondere beloning voor dramatische dichters. Dit was een speciale vorm met gele vruchten, de variëteit poetarum, ‘van de dichters’. Met deze plant werden de poëten gekroond als teken van scherp verstand en subtiele geest. De klimop werd gezien als een eeuwig vernieuwende en verjongende plant, het vernieuwende natuurleven, van onvergankelijke jeugd en kracht, zoals het hart in de dichter moet wonen om hem onsterfelijke roem te bezorgen.
Bacchus wordt ook vaak voorgesteld als met klimopbladeren omkranst. Dat zou hem tegen dronkenschap behoeden. Dit werd zo ook door de mensen gebruikt. Een bos van klimop werd vroeger in Engeland buiten de taveerne geplaatst als een indicatie dat daar wijn werd verkocht.
"Alwaar men wijn te koop had, werden daar van kransen tot een teken opgehangen; daarom is het Latijnse spreekwoord, dat goede wijn geen veil-krans van node heeft’(2) Goede wijn behoefd dus geen (klimop) krans, is nog een bekende uitdrukking.
Etymologie.
Hedera komt van Grieks hedra, ‘zitten’, het zit steeds vast op zijn gastheer. Mogelijkerwijs is het ook verwant met haedus, ‘bokje, omdat ze die als voer dient.
Klimop is de tegenwoordige naam. In de middeleeuwen was het ive, iewe of yf, Engels ivy. In Duits Efeu en Epheu, in het midden-Hoogduits komen Ephou, Weehe, Ywemboom, Ywenlo en Iwenloff voor. De eerste letters betekenen eeuwig, omdat het altijd groen is, eiloof, ‘eeuwig loof’. Boomveil omdat de bladvorm op de viool lijkt, vergelijk de naam aardveil bij Glechoma.
LXI Grisecom of duvenkervel is heet ende droge in den II graet, Pandecta hedt heet fumetre, want het van groven witachticheyen van der erden ontbonden, der eerden aenhangende gewonnen wort. Hoet groender is hoet beter es, droog en ist van geen der kracht. Het heeft principalic macht de melancolie te suveren of te purgeren daer nae die soute flumen ende de colere oeck, ist diureticum (dat is den wech daer die orine gheet opende) daerom eest goet teghen die lazerie ende tegen de watersucht uut couder saken aldus: Neempt des saps van grisecom I pont, der toppekens van alsen, der bloemen van santorie ende van bernaydse elcx ½ hant vol, de wortelen van sporie, van boomvaren ende van adick elcx I unce, cuscute epithimi, seneblayeren elcx ½ unce, venkelsaet, peercelsaet, levesche, eppe, der mirobalanen kebuli ende indi elcx II dragma, calissihout 1 dragma, des stoot groffelick ontstucken, dan sied in I pont waters met weynich eeckx, toet dat die helft bicans versoyen es, cleret doer eenen doeck ende suetet met suiker, makende syroep om tsmerghens ende tsavons telken een ½ glaesken te nemen. Als desen siroep uut es nempt dese pillen als nempt van den hoep der pillen de mesereon II scrupel, van den hoep der pillen van grisecom I scrupel, turbith ½ scrupel, der greynen die cocomidium heeten V in ghetale, ghingber III greyn, ming het samen met siroep van grisecom ende maeckt IX pillen. Dan tsander daghes nempt van dyalacca oft dyacostum of dyacorus om te verstercken. Teghen dese self sieckten es oeck goet dat sap van grijsecom met mirabolanen ende wey van gheytenmelck tsamen ghenomen. Dat sap van grisecom met poyer van witte steenbreeke of met cruut dat steenbreeck heet ghemingt, doet pissen. Teghen putrefactie of corruptie in den mont of tantvleesch, wast de mont met den sap van grisecom. Teghen die verstoppinge der lever of der milten uut couder saken, mingt dat sap van grisecom met suyker. Teghen die scorftheyt, mingt dat sap van grisecom met solfer ende olie van baye. Pandecta, Platearius. |
LXI Aardrook of duivenkervel. (Fumaria officinalis) Grisecom of duivenkervel is heet en droog in de tweede graad, Pandecta. Het heet fumetre omdat het van grove witachtigheid door de aarde ontbonden en aan de aarde hangt gewonnen wordt. Hoe groener het blad is, hoe beter het is, droog heeft het geen kracht. Zijn voornaamste kracht is om de zwarte gal te zuiveren of te purgeren en daarna zoute slijm en rode gal, ook is het diuretica (dat is om de urineweg te openen) daarom is het goed tegen melaatsheid en tegen waterzucht die uit koude zaken komen als je het zo maakt: ‘Neem van het sap van aardrook een pond; de topjes van alsem, de bloemen van santorie en van bernagie, van elk een halve hand vol; de wortels van Euphorbia esula, van boomvaren en van kruidvlier, van elk een ons; Cuscuta en sennebladeren, van elk een half ons; venkelzaad, peterseliezaad, maggi en eppe, van de mirobalanen kebuli en indi, van die elk twee maal 3,9 gram, van zoethout een maal 3,9 gram; die stamp je wat grof in stukken, dat kook je in een pond water met wat azijn tot dat de helft vrijwel verkookt is, dan zuiver je het door een doek en maak het zoet met suiker, je moet van de siroop ’s morgens en ’s avonds telkens een half glaasje nemen’. Als deze siroop op is neem deze pillen als: ‘Neem van de hoop de pillen van mezereon twee maal 1,3 gram; van de hoop van de pillen van aardrook 1,3 gram; van turbith een half van 1,3 gram, van de korrels die cocomidium heten vijf stuks; van gember drie maal 0, 65 gram; meng het tezamen met siroop van aardrook en maak negen pillen’. De volgende dag neem je van de dyalacca of sap van Costus of van Acorus om te versterken. Tegen dezelfde ziekte is ook goed om het sap van aardrook met mirobalanen en wei van geitenmelk tezamen in te nemen. Als je het sap van aardrook met het poeder van witte steenbreek of met het kruid dat steenbreek heet mengt laat het plassen. Tegen putrefactie of bederving in de mond of van het tandvlees was de mond met het sap van aardrook. Tegen verstopping van de lever of de van milt dat uit koude zaken komt meng het sap van aardrook met suiker. Tegen schurft, meng het sap van aardrook met zwavel en olie van laurierbes. Pandecta en Platearius. |
61. Fumaria officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Duivekervel is een zacht en sappig kruid met vierkante stengels. Die stengels zijn bezet met fijn gesneden en gerande bladeren van een witachtige of meer blauwzeegroene kleur. Aan de toppen van de takken staan vele kleine roze bloemen in lange trossen.
Werking.
Als je het kruid verwondt ruikt het weerzinwekkend en smaakt zout/bitter, iets scherp. Maar daarom heeft het sap machtige krachten. Gedroogd is het reukloos en smaakt iets bitter. In de middeleeuwen werd het gewas gekookt in melk en gebruikt als cosmetisch preparaat door de schonen. Verzameld in trouwdagen en gekookt in water en melk was het een wasmiddel voor de gelaatskleur van landelijke meisjes. Tegen langdurige huidziektes werkt het en zou maagversterkend werken. Later was het sap een geneesmiddel tegen slecht bloed en melaatsheid.
Etymologie.
Fumaria is afgeleid van het Latijnse fumos, ‘rook’, het is een verwijzing naar de onaangename geur van de plant. Volgens Plinius heet het gewas zo omdat het waterachtige sap zo'n vloed van tranen brengt dat het gezicht verduisterd wordt, net als bij rook. Het kruid werd geproduceerd zonder zaad, door vampiers die opstegen vanuit de aarde. Dit wordt bevestigd door het feit dat de wortel, net gerooid, een gasachtige reuk afgeeft. De rook van deze plant zou bij de oude uitdrijvers de kracht hebben om geesten uit te drijven (14, 33)
Aardrook is afgeleid van apothekers ‘fumus terrae’, Duitse Erdrauch en Franse fumee de terre wat de Engelsen verbasterden tot fumitory, ook earthsmoke. Soms wordt de plant grisecom genoemd, in Midden-Nederlands betekent dat ‘grijnzen’ of ‘wenen’, het gebruik bij oogziekten. Voor de bloei lijkt het gewasje op kervel, vandaar de naam duivenkervel. Het eerste gedeelte omdat het graag door duiven gegeten zou worden.
LXII Venkel oft feniculus es heet ende drog in II graet, hebbende macht die diuretica es. (dat is te openen den wech dair de orine gheet). Dat saet, dye blaieren ende de wortelen sijn in medicinen nut om die oghen of ghesichte te cleeren: Neempt venkelsaet, tutia ende van calmijnsteen gebroken, mingt te gader, makende daer af een colirium. Die serpenten, als si quay oogen hebben, strijken hoer aen venkel. Dat venkel, de wortelen of de blayers van de vrouwen gheeten doet in haer borste melck wassen. Venkelsaet of de wortelen, petercelisaet, witte steenbreke of milium solis ende steenbreeck cruyt (dats saxifragie) in wijn ghesoyen doen pissen ende die stonden comen. Teghen die verstoppinge der lever ende der milten: Nempt wijn daer venkel, bruscus, spargus, flerufcus in gesoyen zijn, dit self verteert oec de winden. Tegen ghefenijnde beeten, siedt venkel met eywijn in manier van een plaester, leg se op den beet. Dat self is oeck goet teghen den beet van verwoede honden. Om die verteringhe te stercken ende die walginghe te verdrijven uut couder sake comijn: Nempt wijn daer venkelsaet met munte in ghesoyen es. Tseghen die swaerheyt van pissen, teghen die coupisse ende de diffurie (dats nu weynich te pissen ende over ee ure noch weinich ende so voort) nempt wijn daer venkel in ghesoyen es. Tegen die watersucht uut couder saken: Nempt wijn daer venkel, cytelose (dats hermodactilus) ende die wortel van sporie es in ghesoyen, dan met suker ghemingt. Tegen dat velleken of de duisternis van den ooghen ende plecken: Neempt sap van venkel, settet X daghen in sonne. Teghen dat ioecxsel der ooghen een seker medecijn: Nempt lutter aloe, epatici ende sap van venkel, settet in een coperen vat, XX dagen int sonne ende doeget in die oghen in maniere van eenen colirium, Platearius. Venkelsaet dicke gheten es spaich te verteeren al eest dat teghen walginge es goet ende opblasinge der maghen, het gheeft nochans quaet voetsel seyt Avicenna int capittel van venkel. Teghen langhe ou cortsen, petercelie ende die wortel van sporie met lutter suikers ghemingt. Pandecta, Platearius, Avicenna. |
LXII Venkel. (Foeniculum vulgare) Venkel of Foeniculum is heet en droog in de tweede graad. Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de urineweg te openen) Het zaad, de bladeren en de wortels zijn in de medicijnen nuttig om de ogen of het gezicht te verbeteren: ‘Neem venkelzaad, sap van stinkende gouwe en gebroken kalmijn of zinkerts, meng het tezamen en maak daar een oogzalf van’. Als de serpenten slechte ogen hebben bestrijken ze zichzelf met venkel. Als de vrouwen van venkel de wortel of de bladeren eten laat het in hun borst melk komen. Venkelzaad of de wortels, peterseliezaad, parelzaad of Lithospermum en steenbreek (dat is Saxifraga) dat in wijn gekookt is laat plassen en de stonden komen. Tegen verstopping van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar venkel, Ruscus, asperge en (flerufcus?) in gekookt is, dat verteert ook winden’. Tegen venijnige beten kook je venkel met uien op de wijze van een pleister en leg het op de beet. Hetzelfde is ook goed tegen de beet van dolle honden. Om de vertering te versterken en de walging te verdrijven die uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar venkelzaad met munt in gekookt is’. Tegen de moeilijkheid van plassen, tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is nu wat plassen en over een uur noch wat en zo voort) neem wijn waar venkel in gekookt is. Tegen waterzucht die uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar venkel, herfsttijloos (dat is Hermodactylus) en de wortel van schijtkruid in gekookt is, dat meng je met suiker’. Tegen het velletje of blindheid van de ogen en plekken: ‘Neem het sap van venkel en zet het tien dagen in de zon’. Tegen het jeuken van de ogen, een zeker medicijn: ‘Neem wat Aloë epatica en het sap van venkel, zet het in een koperen vat twintig dagen in de zon en doe het in de ogen op de manier van een oogzalf’, volgens Platearius. Als je veel venkelzaad eet is het slecht te verteren en al is het goed tegen walging en het opblazen van de maag, het geeft nochtans slecht voedsel zegt Avicenna in het kapittel van venkel. Tegen lange, oude koortsen: ‘Neem peterselie en de wortel van schijtkruid en meng het met wat suiker’. Pandecta, Platearius en Avicenna. |
62 Foeniculum vulgare, Mill. (gewoon)
Algemene kenmerken.
Venkel is een meerjarige die een tot twee meter hoog wordt, maar is meestal maar kortlevend, vandaar dat het gewas gewoonlijk als tweejarige geteeld wordt. Het eerste jaar komt er een bladrozet met veelvoudige lichtgroene geveerde bladeren. Het volgende jaar komt hier een gestreepte, ronde stengel uit tevoorschijn. Boven het veerachtige en groene bladgaas verschijnt een gouden scherm in juli en augustus.
Werking.
Venkel is geheel aromatisch, het aroma is het meest in de zaden geconcentreerd. De zaden smaken zoet, anijsachtig en ruiken aangenaam aromatisch. De stengels van groeiende venkel geven een zeer zachte groente. De geurende bladen worden, net als de stelen, als een specerij gebruikt. Venkel levert een vluchtige olie die gebruikt wordt voor zoetzuur, parfum, zeep en likeur. De bladen werden ook wel in zuiverende baden gebruikt.
Bij Dioscorides heette het marathon, naar het slachtveld waar de Grieken, 490 v. Chr. een overwinning behaalden op de Perzen, dus een ‘slachtveld op het venkelveld’. (10,24) Griekse marathon komt van maraino, ‘dun groeien’, venkel zou vermageringskwaliteiten hebben. De Griekse atleten gebruikten venkel als voedsel bij hun olympische spelen omdat het sterk maakt zonder dik te worden. Venkelzaden verdrijven het hongergevoel, reden waarom ze door arme mensen gebruikt worden die geen geld bezitten voor levensmiddelen, nu worden ze nog als vermageringsmiddel gebruikt. Dioscorides gedacht de venkel als toespijs en vermeldt dat de slangen door het gebruik ervan zouden verjongen. Oude slangen met slechte ogen zouden met behulp van dit sap weer een beter gezichtsvermogen krijgen. Plinius was hierin duidelijker, met het verjongen werd bedoeld dat de slangen zich van de oude huid ontdoen wat beter zou gaan door gebruik van venkel. Daarom werd het kruid nog lang als oogwassing aanbevolen. Het gezichtsvermogen zou verbeteren door het sap op de ogen te strijken. Ook werd het gebruikt als een middel tegen slangenbeten. (4, 20)
Etymologie.
Foeniculum is afgeleid uit Latijns fenum, ‘hooi’, dit vanwege zijn geur. Of is zo genoemd naar de smalle draadvormige bladslippen die bij het verwelken en drogen de indruk van hooi geven. Of het is afgeleid van foenum, ‘hooi’, caulis, ‘kool’, vergelijk onze naam vennekool en de Duitse naam Fenkohl. Dit gaf over oud-Frans fenoil (Frans fenouil) Angelsaksisch fenol het Engelse fennel.
Via de Latijnse vorm feniclum werd het in het midden-Hoogduits Ven(i)chel en in midden-Nederlands verscheen venekel dat venkel werd.
LXIII Eertbesiencruyt of fragaria is cout van complexien. Tegen die apostonien in die borst es goet aldus ghenomen: Nempt dat sap van fragaria ende wegbrewater, elcx IIII uncen, honich van rozen unce, sap van moer ½ unche album grecum, (dats honsstront) ende balustia (dats die vallen bloem van den granaetboom) elcx I dragma, maect hier af met weynich eeckx een gorgelwater. Tegen dat sweeten ende die heete, siedt fragria, est dat men in die siedinghe van fragaria mingt dragagantum, so est tseghen dorst goet. Tegen dat graveel: Neempt wijn daer fragaria, petercelisaet ende steenbreck in gesoyen zijn. Tege die sweringe des monts, mingt sap van fragaria met honich van rozen. Fragaria met bernaydse in de spijse ghenomen, maeckt goet bloet. Tegen de stinkende mont: Neemt sap van fragaria met kanel, dats goet tegen den hoeftswer ende der herten. Teghen die verteringhe of verdwinghe, maeckt pottagi van fragaria, van beeten ende van bernaydse met rosinen. Dat sap van eertbesiencruyt (dats van fragaria) met blayeren van esschen ghesoyen, daer af een plaester ghemaeckt heylt dat been dat ghebroken es. Die self plaester met hoemschblayeren gemingt es goet tegen die blutsinge of quetsinghe van vallen of smiten gecomen. Alle wonden met den sap van fragaria ghestreken ghenesen. Waer yemant van binnen gequetst ende dronck dit sap van fragaria ende van self heylen, gemingt ende dronckt het sou hem heylen. Oec eest den vrouwen goet met weghebre sap ghemingt teghen den loop der stonden. |
LXIII Aardbei. (Fragaria vesca en moschata) Aardbei of Fragaria is koud van samengesteldheid. Tegen blaren in de borst is het goed om dit te nemen: ‘Neem het sap van aardbei en weegbreewater, van elk vier ons; honing van rozen, een ons; het sap van moerbei, een halve ons; album Graecum (dat is hondenstront) en balustia (dat zijn de vallende bloemen van de granaatboom) van elk een maal 3,9 gram; maak hiervan met wat azijn een gorgelwater’. Tegen het zweten en hitte: ‘Kook aardbei en als je in het kooksel van aardbei ook dragagantum mengt dan is het goed tegen dorst’. Tegen niergruis: ‘Neem wijn waar aardbei, peterseliezaad en steenbreek in gekookt zijn’. Tegen zweren van de mond meng je het sap van aardbei met honing van rozen. Als je aardbei met bernagie in het eten neemt maakt het goed bloed. Tegen de stinkende mond: ‘Neem het sap van aardbei met kaneel, dat is goed tegen hoofdzweren en het hart’. Tegen vertering of volheid maak je een stamppot van aardbei, van biet en van bernagie met rozijnen. Het sap van aardbeikruid (dat is Fragaria) dat met de bladeren van es gekookt en daarvan een pleister gemaakt is heelt het been dat gebroken is. Dezelfde pleister met heemstbladeren gemengd is goed tegen blutsingen of kwetsingen die van vallen of smijten komen. Alle wonden die met het sap van Fragaria gestreken worden genezen. Is iemand van binnen gekwetst en zou dit sap van aardbei drinken het zal hem vanzelf helen, gemengd en gedronken, het zal hem helen. Ook is het goed voor de vrouwen, met weegbreesap gemengd, tegen de loop van de stonden. |
63. Fragaria vesca, L. (eetbaar) en F. moschata, Duch. (muskus geurend)
Algemene kenmerken.
Deze twee aardbeien zijn inlands en alleen bekend in oudere tijden. Deze aardbeitypen dragen meer continu aardbeien. De mooie witte bloemen staan tussen de harige groene bladeren van mei tot in juli. Ze komen voor in bossen en hagen.
Werking.
De rijpe vrucht geeft in juni voedsel voor de landskinderen. De vrucht is gezond en aangenaam. Aardbeien zijn de vruchten van Venus en Maria. Zie Hiëronymus Bosch in "The garden of Earthly Delights". Hier beeldt hij naakte mensen uit in erotische associaties. Op een punt biedt een naakte man een naakte vrouw een rijpe aardbei aan ter grootte van zijn eigen hoofd. Een paradijsachtige vertoning. De aardbei is het symbool van verlokking en wereldse lust. ‘King Richard III’,iii,4,34:
‘Toen ik laatst in Holborn was’.
Zag ik mooie aardbeien in uw tuin’.
Vondel, Huigh de Groots Josef of Sofompaneas;
‘Gelukkige oude tijden
Toen de aardbei was zo welkom’.
Etymologie.
Het Latijnse Fragaria is een vorm van Sanskriet ghra, ‘geurend’. Dit is de bron van moderne Romaanse namen. Fraisier is het in het Frans. Een van de gewone vergelijkingen in het Frans was, ‘zo vers als een roos’, maar dan, ‘fraiche comme une fraise’.(36)
Aardbei, de oude aardbezie en in Midden-Nederlands erdbeire, in het oud-Hoogduits Erdbeiri, nu Erdbeere omdat de plant dicht bij de grond groeit. Het woord bei komt echter uit het Franse baie wat uit Latijn baca of bacca stamt, ‘bes’, dus aardbes.
LXIII Esschen oft fraxinus es cout ende drog in II graet. Die scorse ende vetticheyt die gelic fungen de esschenboem wast, die es bequam der medicijnen. Si heeft macht als hi versch es, versche wonden te genesen. Water daer dye versche eschenblayers in ghesoyen sijn in een manier van plaesteren ghemaeckt, es goet tegen die brekinge der beenderen heylende ende ghenesende te gader. Om de milten onbedrieglijc sonder twijfel te dunnen ende te cleynen: Neempt wijn, scorsen van eschen in gesoyen sijn met scorsen van tamariscus. Tegen de royen lichaem van spise quijt te worden: Nempt reghenwater daer die scorsen van esschen ende wegebresaet in ghesoyen si, in dier selver siedingen doet oec sponcie ende legt op die dermen. Tegen scorftheyt maect ptike met olie van bayen ende weinich quicksilvers een anderhalf dragma, des poyers met wijn ghemingt purgeert dye flumen, Serapio int capittel fraxinus. De vochticheit in de rijferen wassen vindt ghenomen en daerme dat aensicht ghewassen gheneest die vuyl plecken int aensicht ende drog se van dese vochtigheyt verdroegt wassen en diekens of wormen die den wallusen ghelijcken. Die esschenblayeren sijn tegent fenijn goet, want dat sap daer uut gedaen te drincken ghegeven es teghen serpenten of fenijn grote medicijn. Al so veel crachts hebbende, dat serpenten hoer scaye noch smerghens noch savons en geneeken. Eest dat men tusschen dat vier ende die esschenblayere een serpent leyt liever salt int vier dan inde blayers lopen, Bertholomeus Anglicus in sijn boeck ‘de properum’. |
LXIIII Es of Fraxinus. (Fraxinus excelsior) Es of Fraxinus is koud en droog in de tweede graad. De schors en vettigheid die als een paddenstoel in de essenboom groeit die zijn goed als medicijn. Het heeft de kracht als het vers is om verse wonden te genezen. Water waarin de verse essenbladeren gekookt en als een soort pleister gemaakt wordt is goed tegen gebroken beenderen, heelt en geneest het tezamen. Om de milt onbedrieglijk en zonder twijfel te verdunnen en te verkleinen: ‘Neem wijn waar de schors van de es in gekookt is met schors van Tamariscus’. Tegen rodeloop en om het eten kwijt te raken: ‘Neem regenwater waarin de schors van es en weegbreezaad gekookt is, hierin doe je ook een spons en leg dit op de darmen’. Tegen schurft: ‘Maak een ptike met olie van laurierbes en wat kwikzilver, anderhalf maal 3,9 gram; dit poeder dat met wijn gemengd is laxeert de slijm’, volgens Serapio in het kapittel van Fraxinus. De vochtigheid die in de twijgen groeit moet je nemen om daar mee het gezicht te wassen, het geneest de vuile plekken in het gezicht en droogt ze van deze vochtigheid, gedroogd groeien er wantsen of wormen aan die op wandluizen lijken. De essenbladeren zijn goed tegen het venijn, want als je het sap daarvan drinkt is het een krachtige medicijn tegen serpenten of venijn. Het heeft zoveel kracht dat de serpenten zijn schaduw noch ‘s morgens noch ‘s avonds zoeken. Als je tussen het vuur en de essenbladeren een serpent legt zal die liever in het vuur dan in de bladeren gaan volgens Bartholomeus Anglicus in zijn boek ‘de properum’. |
64. Fraxinus excelsior, L. (groter)
Algemene kenmerken.
De essenknoppen zijn gitzwart en fluweelachtig. Een boom van 25m hoog met geveerde blaadjes. Apart zijn de vruchten, de sleutels, de zogenaamde essensleutels of naar de snavelachtige vorm, vogelbekzaden.
Werking.
Het is een hardhoutsoort dat taaiheid, sterkte en veerkracht combineert, alleen niet tegen vocht bestand is. De jonge, slanke stammen dienden voorheen tot lansschachten waarom men essenplantsoenen rondom de middeleeuwse burchten aanlegde. Bijlstelen uit essenhout hebben op arbeiders een opwekkende werking
Bij de meeste volkeren vinden we dat het slangen verdrijft. Deze overlevering berust waarschijnlijk op de getuigenis van Plinius. Volgens hem vlieden de slangen heen, als ze door dit loof ingesloten zijn, ze gaan liever door vuur heen dan door het loof van deze boom. Plinius beval de es aan als onfeilbaar middel tegen slangenbeten. Algemeen gold het als gifwerend. (16, 21, 25)
Etymologie.
Fraxinus, Latijn, komt van Grieks phraxism, ‘haag’, of ‘insluiten’, omdat de boom als haag of als palissade gebruikt werd.
Es, dit woord verschijnt al in midden-Nederlands als esce, in het Angelsaksisch als aesc, waaruit het Engelse ash ontstond, dit, met het oud-Noorse askr, zijn namen die wijzen op een oer Germaans askiz. Askiz stamt uit Indogermaanse osk of osis. Ook het Latijnse ornus stamt uit osinos wat ‘wilde berges’ en ‘speer’ betekent. Fraxinus ornus is de zuidelijke vervanger. In de 12-13de eeuw werd bij ons en Duitsland de a tot e en zodat het van ask, asc, asch tot Esch werd.
LXV Witte steenbreck of grana solis, oft milium solis, is heet ende drog in den derden graet. Welcx saet es van de meesten cracht ende es wit, ront ende steeachtich, wassende in scerpe hoge plaetsen. Dat saet heeft macht te doen pissen ende den steen te breeken, gesoien met venkelsaet ende petercelisaet in wijn. Maer deser dranck es van meerder macht als: Nempt sap van desen saet, venkelwater, peterceliwater elcx ½ pont, der saye van desen witten steenbreeckcruyt, krieken over zee, eppe elcx I unche, der wortelen van spargus ende van bruscus, elck II dragma, meloensaet, boeckxbloet dat bereyt si, elcx I dragma, alle gestoten, sied se in I ½ pont wijns dat bicans dye helft versoyen si, dan doer eenen doeck gedaen, suetet met suker, hier af drinckt tsmorghens en tsavons. Teghen die coupisse ende die diffurie (dat es over een ure altijt luttel pissen dan wer) ende tegen dat lanckevel, sied in wijn witte steenbreck of dat poijer daer af, doet in de spise. Serapio uut der macht van Rasis, seyt dat dat poyer der witter steenbreeken es wonderlijc in te doen pissen ende den vrouwen hoer stonden te doen comen, brekende den steen in die nieren ende blasen, hoet men nempt het si in spisen oft in dranken oft in tregien. Om die stonden te doen comen ende te doen pissen, om den steen te breken of dat graveel te verdrijven, het si in die nieren oft in die blase, maeckt dese tregie: Nempt steenbrecksaet, steenbreckcruyt, krieken over zee, saet van spargus, eppesaet, meloensaet elcx I dragma, kaneel, groffels naghelen, folie, galegaen, bockxbloet dat bereyt si ½ dragma, wit suker een vierendeel van eenen pont, ming het tsamen ende maeckt er af tregie, in wijn ende dranck te beseghen, wat si es sonderlinge goet steghen dye voerghenoemde letselen. Het is beter de tregie als van noy is te gheven als men baeyt in water dat men se met venkelwater ende groot radijswater minghe. Maer int water van den baye selen ghesoyen sijn alsen, venkel, petercelie, wilde savi ende camilbloemen. Platearius, Pandecta, Serapio. |
LXV Witte steenbreek. (Lithospermum officinale) Witte steenbreek, grana solis of milium solis is heet en droog in de derde graad. Het zaad heeft de meeste kracht, het is wit, rond en steenachtig. De plant groeit in scherpe, hoge plaatsen. Het zaad heeft de kracht om te laten plassen en de steen te breken als het met venkelzaad en peterseliezaad gekookt is in wijn. Maar deze drank is van grotere kracht: ‘Neem het sap van dit zaad met venkel- en peterseliewater, van elk een half pond; zaden van dit witte steenbreekkruid, krieken over zee en eppe, van elk een ons; de wortels van asperge en van Ruscus, van elk twee maal 3,9 gram; meloenzaad en bokkenbloed die klaar gemaakt is, van elk een maal 3,9 gram; dit stamp je geheel tezamen en kook het in anderhalf pond wijn tot dat vrijwel de helft verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker, hiervan drink je ’s morgens en ’s avonds’. Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is over een uur altijd wat plassen en dan weer) en tegen onderbuikspijn, kook in wijn witte steenbreek of het poeder ervan en doe het in het eten. Serapio zegt uit de macht van Rasis dat het poeder van de witte steenbreek wonderbaarlijk goed is om te laten plassen en om bij de vrouwen hun stonden te laten komen, het breekt de steen in de nieren en de blaas, hoe je het ook neemt, hetzij in spijzen of in drank of in suikerwerk. Om de stonden te laten komen en te laten plassen, om de steen te breken of niergruis te verdrijven, hetzij in de nieren of in de blaas, maak dit suikergoed: ‘Neem het zaad van steenbreekzaad en het kruid, krieken over zee, het zaad van asperge, eppe- en meloenzaad, van elk een maal 3,9 gram; kaneel, kruidnagels, foelie, galigaan en bokkenbloed dat klaar gemaakt is, een half maal 3,9 gram; een kwart pond wit suiker; meng het tezamen en maak er suikergoed van wat je in wijn en drank kan gebruiken, want het is bijzonder goed tegen voor genoemde letsels’. Het is beter het suikerwerk pas te geven als je een bad neemt in water dat je met venkelwater en het water van de grote radijs mengt. Maar in het water van het bad zal gekookt zijn alsem, venkel, peterselie, wilde Salvia en kamillebloemen. Platearius, Pandecta en Serapio. |
65. Lithospermum officinale, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Glad parelzaad, is een veel vertakte plant van een halve meter hoog met lijnvormige en duidelijk nerven bezittende bladeren, is dicht bebladerd en blad is ruig van boven. De kleine bloem is groenachtig/wit in juni.
Werking.
De zaden bevatten kiezelzuur, de planten groeien dan ook veel op kiezelgronden. Ze zijn urinea fdrijvend en goed voor de nieren. De zaden, semen milii solis, werden vroeger in de artsenij gebruikt.
Etymologie.
Lithospermum is afgeleid van het Griekse lithos: een steen, en sperma: zaad, omdat de zaden op kleine stenen lijken. Of omdat de zaden in wijn gedronken de stenen verdrijven. Midden-Hoogduits weiss Steinbrech en Steinhirs, een vergelijking met Hirs, Engelse gromwell, midden Engels grummel, graymile of gromelle, stamt mogelijk van Frans le gremil, oud-Frans gromil en dit van Latijn granum milii: de millet, dit van milium solis, milet en zon, naar de harde en glanzende zaadjes. Parelzaad, Franse herbe aux perles of perliere, Engelse pearl-plant, Duitse Perlenkraut.
LXVI Hanencam of gallitricum oft centrum galli, es heet ende droge ende es dye ierste manniere van verbena. Hanencam heeft macht dye moeder te purgeren aldus: Neemt sap van hanecam, tsap bivoet elcx I pont, agherhande, venkelsaet, anijs, peercelle elcx ½ hant voel, kaneel, galegaen elcx I dragma, dit siedt tsamen in wijn dat de helft versoyen si, alst doer eenen doec ghedaen es doet er honich dat ghescuymt is toe ende desen dranck drinckt tsmergens ende tsavonts soe men wilt oft so voer van de andere gheseyt es. Als hi uut es, nempt dese purgacie aldus ghemaect: Nempt terepigre galieni, III dragma, dyasiniconis, I dragma, cassiefistile die nieu uut getrocken es ½ unche, minghet met den voerghenoemden dranck dat ghenoch si om eenen toeghe. Des ander daghes daerna neempt dyanbra of electuarium den gemmis of succar regale om te sterken. Een bat oeck van sueten water met den cruyden daer toe dienende ten lesten ghemact heeft die moyer, die gesuvert es, te bereyden om te ontfanghen. Die cruyden die tot dit bat dienen der moyeren sijn melisse, (mater) bivoet, gallitricum (dats hanencam), ijspe, wilde mageleyne, munte etc. Nae dat bayen neempt metridatum I dragma, met water van bivoet, want het sal zeer in des saken dienen. Op ander daghen maect met eender sponcien op dye moyer een stoffing die in de siedinge van gallitricum, van bivoet (mater) in wijne si ghedout, dit sal men dycke doen, want hier met sal men dye moyer dye vercout es alder best bequaem maken om te ontfaen. Toet der spisen sal men dat beste suker minghen of ghemeyne tergie om de maghe ende ander leen te versterken, Platearius. |
LXVI Hanenkam. (Rhinanthus minor) Hanencam, Gallitricum of Centrum galli is heet en droog en is de eerste soort van Verbena. Hanenkam heeft kracht om de baarmoeder te purgeren als je het zo klaar maakt: ‘Neem het sap van hanenkam en het sap van bijvoet, van elk een pond; averone, venkelzaad, anijs en peterselie, van elk een halve hand vol; kaneel en galigaan, van elk een maal 3,9 gram; dit kook je tezamen in wijn tot dat de helft verkookt is, als je het door een doek gedaan hebt doe je er afgeschuimde honing bij en van deze drank drink je ’s morgens en ’s avonds zo je wil of zoals het voor van anderen gezegd is’. Als het klaar is, neem deze purgatief die je zo maakt: ‘Neem terepigre galieni, drie maal 3,9 gram; van dyasiniconis, een maal 3,9 gram; Cassia fistelen die vers uit getrokken zijn, een half ons; meng het met de voor genoemde drank zodat je genoeg hebt voor een teug’. De volgende dag neem je dyanbra of likkepot de gemmis (1) of koninklijk suiker om te versterken. Als je tenslotte een bad van geurend water met de kruiden die daartoe dienen klaar maakt zal dit de gezuiverde baarmoeder klaar maken om te ontvangen. De kruiden die tot dit bad dienen voor de baarmoeder zijn melisse, bijvoet of bijvoet, gallitricum (dat is hanenkam) hysop, wilde marjolein, munt etc. Na het bad neemt ze een maal 3,9 gram metridatum en water van bijvoet want het zal in deze zaak zeer helpen. De volgende dagen maak je met eenzelfde spons op de baarmoeder een stoving die in het kooksel van hanenkam en van bijvoetwater in wijn is geduwd en dit moet je er dik op doen, want hiermee moet je de baarmoeder, die verkouden is, het allerbeste gereed maken om te ontvangen. Voor het eten moet je het beste suiker mengen of gewoon suikerwerk om de maag en andere leden te versterken. Platearius. |
(1) Een gem is een edelsteen.
66. Rhinanthus minor, Ehrh. (klein)
Algemene kenmerken.
De ratelaar is een half parasiet die op de wortels van andere planten teert en het meest op grasachtige. Toch bezitten ze zelf ook bladgroen. De ratelaar was niet geliefd in de weilanden, ‘brandt’ het gras weg. Het wortelgestel is ook zeer groot, aan die wortels bevinden zich kleine knobbeltjes die zich aan de wortels van naburige planten vastzetten om daaruit voedsel te zuigen. De smalle en sterk gezaagde bladeren staan aan een vierkante stengel. De eerste gele/oranje bloemen zien we al in mei en de laatste nog in september.
Werking.
De zaden werden gebruikt als een wormdodend middel. Tegen wandluizen werden ze gebruikt. Hiertegen werd een hoeveelheid gekneusd zaad gebruikt, met water, waarmede de bedstede lambrisering en houtplinten werd bestreken, het zou een zeer effectvol middel zijn geweest. Dodonaeus zegt dat ze in Latijn Pedicularis en in Hoogduits Braun Leuszkraut genoemd worden omdat de beesten, die in de beemden weiden waar dit kruid veel groeit, vol luizen worden (1) Alectorlophus was ook een naam voor Pedicularis. Maar Pedicularis was oorspronkelijk Delphinium staphisiagra, het echte luizenkruid.
Etymologie.
Rhinanthus komt van het Griekse rhin, ‘een neus’, en anthos, ‘een bloem’, het is een verwijzing naar de bloemvorm. Crista-galli, ‘hanenkam’, naar de gekartelde schutbladeren die er als een hanenkam uitzien, Engelse yellow cockscomb of yellow rattle, Duitse Hahnenkamm. De plant is opgedragen aan Sint Peter. Het was een haan die drie keer kraaide toen Petrus Jezus verloochende, Franse herbe Sainte Pierre. Ratelaar naar de rammelende zaaddoosjes.
LXVII Gariofilaet oft gariofelcruyt of gariofilata of sanamunda of avancia of lapagus, dats al een. Het es I cruyt dat heet ende droge in den tweeden graet es. Dit cruyt heeft grote macht de blaiers sijn meerder dan de wortelen, daerom doet men de blayers met dye wortelen in medicinen, groen sijn se van meerder macht dan droghe. Gariofilaet heeft macht te ontbinden, te verteren ende te openen. Het heet gariofilaet want het heeft roeck die de groffelsnaghelen ghelijket. Om de stonden te doen comen maect een fomentum aldus: Siet gariofilaet, hanenkam ende bivoet in wijn, dan doet er een sponcie in ende so leg se op de moyer. Een suppoest oft een pessarium gemaeckt van den sap van gariofilaet, bivoet ende mirre ghemingt tsamen ende in de moyer gedaen doeghet selve. Om die verteringe te stercken, oeck teghen die pijne der maghen of der dermen en teghen die winden uut coutheit, siedt gariofilaet, munte ende galegaen in wijne. Teghen hoeftsweer van winden uut couder saken comende, siedt gariofilaet ende bereyt coriander in wijn. Gariofilaet met haerder welriekenheide es goet der hertten, daerom is wijn daer gariofiaet met kaneel ende folie in ghesoyen es goet tegen die ontsteltenis der herten. Dat sap van gariofilaet met weinich Spaens groen ghemingt in die fistelen (dats lopende gaten) ghedaen gheneest die fistelen. Tegen colicam ende dat lanckevel, siedt wijn daer kaneel ende haesore in es ende drinckter. Dat sap van gariofilaet met weghbreewater. ghemingt droecht seere ende dye vochticheyt des lichaems droecht ghenoch, Pandecta in capittel van gariofilata. |
LXVII Nagelkruid. (Geum urbanum) Nagelkruid, Gariofelkruid, Gariofilata, Sanamuda, Avancia of Lapagus dat is allemaal hetzelfde. Het is een kruid die heet en droog is in de tweede graad. Dit kruid heeft grote kracht in de bladeren en nog meer dan in de wortels, daarom doe je de bladeren met de wortels in medicijnen en groen zijn ze van grotere kracht dan droog. Nagelkruid heeft macht te om ontbinden, te verteren en te openen. Het heet nagelkruid omdat het een reuk heeft die op de kruidnagels lijkt. Om de stonden te laten komen maak je zo een stoving: ‘Kook nagelkruid, hanenkam en bijvoet in wijn, dan doe je er een spons in en leg die op de baarmoeder’. Een suppoost of een pessarium dat gemaakt is van het sap van nagelkruid, bijvoet en mirre dat tezamen gemengd en in de baarmoeder gedaan wordt doet hetzelfde. Om de vertering te versterken, ook tegen pijn van de maag of van de darmen en tegen wind die uit koudheid komt kook nagelkruid, munt en galigaan in wijn. Tegen hoofdpijn van winden dat uit koude zaken komt kook nagelkruid en koriander in wijn. Nagelkruid met haar welriekende geur is goed voor het hart en daarom is wijn waar nagelkruid met kaneel en foelie in gekookt is goed tegen ontsteltenis van het hart. Het sap van nagelkruid dat je met wat Spaans groen in de lopende gaten doet geneest de lopende gaten. Tegen koliek en de onderbuikspijn, kook wijn waar kaneel en hazenoren in zijn en drink het. Als je het sap van nagelkruid met weegbreewater mengt droogt het zeer en de vochtigheid van het lichaam verdroogt het genoeg, Pandectus in het kapittel van nagelkruid. |
67. Geum urbanum, L. (van de stad, door stadslieden veel gebruikt)
Algemene kenmerken.
Nagelkruid is een laagblijvend plantje dat graag in de schaduw groeit. De vele ruige, donkergroene bladeren zijn verdeeld in segmenten, onderste zijn gedeeld met afwisselend staande deelblaadjes. De gouden bloemen komen van juni tot augustus. De stijl groeit door na het bloeien en wordt dan houtachtig, als het bovenste stukje, de stempel, dan afvalt behoudt de punt de vorm van een haakje. Dat is goed om meegevoerd te worden met schapen en kleding.
Werking.
Het zal zeker een gezegend kruid zijn als het al die ziektes geneest die in de oudheid van dit kruid verhaald worden. De wortel ruikt zwak aromatisch, kruidnagelachtig, maar smaakt bitter en werkt tezamen trekkend. De wortel werd gebruikt als geurtoevoeging van voedsel en dranken, onder meer de Benedictine. Ook werd het wel gebruikt als gorgelwater tegen ontstekingen in de mond, het werkt ziektekiemdodend en wordt zo gebruikt bij diarree. Gekookt in wijn was het een prima inwendig kruid, vooral van de borst.
Etymologie.
Geum komt mogelijk van het Griekse geyo, ‘stimuleren’, de wortels van sommigen soorten hebben dezelfde krachten als Peruviaanse bast (kinine) Het woord Geum kan ook afgeleid zijn van het Griekse geuo, ‘ik proef of ‘ruik’, naar de aromatische anjerachtige smaak van de wortel. Vandaar de oude naam Caryophyllata (anjer) vulgaris. Hiervan stammen ook vele andere namen af als anjerkruid, gariofilaet of gariofelcruyt. Ook de naam nagelkruid heeft het gekregen omdat de wortels naar kruidnagelen ruiken, of omdat de vruchten op nagels lijken.
Sanamunda is van een oude naam die luidde: "Quis sanat et mundat", ‘hij die geneest en zuivert’. De Duitse Heyl aller Welt is nu bekend. Het kruid is gezegend boven alle andere kruiden, geen venijnige beest kan de drager beschadigen. In de ortis sanitatis 1491 komt deze regel voor en wordt het avancia genoemd, dit is het origineel van het moderne Frans avance en Engelse avens, mogelijk van Grieks enentia, ‘een tegengif’. (25, 35)
LXVIII Ganciane oft genciaen is heet en droge in den tweeden graet, dat cruyt heet oeck ganciaen. De wortelen met dat cruyt sijn bequaem den medicinen. Ganciaen, die seer bitter es, die es goet maer die weynich bitter es sal men wech worpen. Sy hevet macht te ontbinden, te verteren, toe te trecken ende es diuretica. (dats doende water maken). Teghen den quaden adem: Nempt wijn daer gancienwortel, yreoswortel met calissihout in ghesoyen sijn. Toet dat self van buyten maeket een plaester van poyer van ganciane, van poyer der wortelen van yreos met honich tsamen ghemingt, doet se op dye borst. Oft strijckt op dye borste met salve van dyaltea dair poyer der wortelen van yreos toe es want het helpt zeere. Teghen dye vallende siecte, nempt poijer van ganciaen met mageleynwater. Teghen ghefenijnde beeten gheeft te drincken poijer van ganciaen met sap van munten. Teghen beten der cruypende ghedierten, leegt op die wonde poijere van ganciaen met den sap van eywijn. Om de stonden te doen comen, maect een pessarium (dat es in dye moijer ghelijck men een clister in den eers) aldus: Nempt sap van bivoet, luttel honichs ende poyer van ganciaen ende poyer van agherande, hier af maect een pessarium in de moyer, dat doet de stonden comen, die doy vrucht ende dat velleken daer de vrucht in rust in der moyer uutdrijvende, also helpt zere, Platearius. Ganciaen heeft groote macht de verstoppinge te openen. Als dat water daer de ganciaen in ghesoye es met kaneel ghenomen wort, so helpet tseghen die pijn der sijden ende teghen die wrijfinge of knaking der genuen. Oeck teghen die pijn der maghen of der leveren. Dat poyer van ganciaen met poyer van aloe, epatica ghemingt, gheneest dit bitende bedriechlicke sweeren. Dat sap van agherande met poyer van ganciaen ghemingt gheneest morferam albaz (dats dye witte pleckinghe int vel). Serapio, Pandecta. |
LXVIII Gentiaan. (Gentiana, wel een inlandse soort en dan Gentiana cruciata of Gentiana pneumonanthe) Gentiaan of genciaen is heet en droog in de tweede graad, het kruid heet ook gentiaan. De wortels zijn met het kruid goed als medicijn. De gentiaan die zeer bitter is die is goed, maar die weinig bitter is die moet je wegwerpen. Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren, tot zich te trekken en het is diuretica. (dat het ’t plassen bevordert) Tegen slechte adem: ‘Neem wijn waar gentiaanwortel en Iriswortel met zoethout in gekookt zijn’. Voor hetzelfde aan de buitenkant maak je een pleister van het poeder van gentiaan en meng het met het poeder van de Iriswortels en honing en doe het op de borst. Of strijk het op de borst met de zalf van Althaea waar het poeder van de wortels van Iris bij is, want het helpt zeer. Tegen vallende ziekte, neem poeder van gentiaan met majoraanwater. Tegen venijnige beten, geef te drinken van het poeder van gentiaan met het sap van munt. Tegen beten van kruipende dieren, leg op de wond het poeder van gentiaan met het sap van ui. Om de stonden te laten komen, maak een pessarium (dat is in de baarmoeder als een klysma in de aars is) aldus: ‘Neem sap van bijvoet, wat honing en poeder van gentiaan met poeder van averone, hiervan maak je een pessarium in de baarmoeder die de stonden laat komen, drijft de dode vrucht en de moederkoek waar de vrucht in rust in de baarmoeder uit en zo helpt het zeer, Platearius. Gentiaan heeft grote kracht om de verstoppingen te openen. Als het water waar gentiaan in gekookt is met kaneel genomen wordt dan helpt het tegen pijn van de zijde en tegen het wrijven of het knakken van de zenuwen. Ook tegen pijn van de maag of van de lever. Als je het poeder van gentiaan met het poeder van Aloë epatica mengt geneest het de bijtende en bedrieglijke zweren. Als je het sap van averone met het poeder van gentiaan mengt geneest dit morfeem albam, (dat zijn witte plekken in de huid) Serapio en Pandecta. |
68. Gentiana cruciata, L.
Algemene kenmerken.
De kruisbladige gentiaan is een overblijvende duinplant die op kalkhoudende gronden groeit. De plant heeft een lange wortelstok waaruit een halve meter lange bloemstengel komt. De bladeren zijn ovaal met sterke nerven. Hemelsblauwe bloemen komen op het eind van juli tot en met september.
Werking.
Gentianen weerstaan verrotting en gif en waren een zekere remedie tegen pest. Ook de kruisbladige gentiaan bezit een bitterstof dat als maagmiddel gebruikt werd. Het kruid wordt in Hongarije Szent Laslo Kirale fine genoemd, het is het ‘St. Ladislauskruid’. Dit, omdat in de tijd dat koning Ladislas leefde de pest in Hongarije sterk woedde. Hij bad in het vrije veld hartstochtelijk tot de Heer en toen hij een pijl in de lucht geschoten had viel die op het kruid die hulp zou geven en zo is de pijl op de wortel van deze plant gevallen. En iedereen, die door de gruwelijke pest overvallen is, is genezen. (23) De kruisgentiaan is een van de vele signatuurplanten die door de vorm van de wortel geweldig op de inbeelding werkte. Het is een echt philtrum, een ‘liefdesdrank’, het werd in zeldzame kunsten gebruikt in fascionationibus amorum, ‘liefdestoverij’. Ze is als het vrouwelijke deel, gespleten in het midden. Die het bij zich droeg was geliefd bij iedereen.
Etymologie.
Gentiana is zo genoemd naar Gentius, koning van Illyrië, (aan de Adriatische zee) in de 5de eeuw v. Chr. Hij zou de kracht van de Gentiaanwortel ontdekt hebben, waarschijnlijk van Gentiana lutea. Hij zou hij de plant als eerste gebruikt hebben als een middel tegen pest.
Cruciata, ‘gekruist’, de kruisgentiaan heet zo omdat zijn bladeren kruisgewijs staan. De wortel is vingerdik en witachtig, tussen de wortels als met een speer, kruisgewijze doorstoken. Duitse Kreuz-Enzian, Franse croisette en Engelse cross-wort gentian.
LXIX Brempt oft genestra is een boemle ende dat heet ende droghe in den II graet. Es bringhende gheel bloemkens voirt oft maenkens waren. Bremsaet es heet, maer in dye bloemen ende rijskes es overvloedige vochticheyt, met insniende machte, waerom dat doet walghen of overgheven. Alle die deelen van brem sijn verstorende, insnyende, subtyl makende ende doen pissen, den steenbrekende, die moedere ruymende of die stonden te doen comen, oeck doen se overgheven. Brem es der maghen ende der hertten quaet. Maer met honich van rosen ende met mastike verdrijft men dat quaet. Bremsaet sal men met honichwater gheven oft met rooswater of met venkel ende anijssaet, also verdrijft men dat letsel dat de saien oft bloemen inbrenghen. Brembloemen verdragen middelbaer siedinghen. Het es een ander manier van brem, die genestria heet, die cout ende droge van complexien is, gelijkende deesen anderen ghenoemden brem. Maer desen brem es cleynder, hebbende cleynder rijskens ende smalders die witte bloemkens draghen. Dit seyt Pandecta int capittel, seyt dat dat saet van genestra ende bloemen gedroncken met milsa (dats wijn ende honich te gader ghemingt) doet die humoren boven overgheven. Johannes Mesua seit dat van boven ende van onder ende al die iuncturen ende die humoren uut drijft. Het suvert die nieren ende blasen niet verhingende de materie in hem te rusten, noch in den steen verkeerende. Toet al dyt es desen dranck goet: Nempt bloemen ende saet van brem, sayen van venkel ende van anijs elcx een ½ hant vol, daer wortelen van spargus ende van petercelie elcx ½ unche, mastike 1/2 dragma, siedt dit samen in wijn ende water, elcx I pont, toet dat derden deel versoyen es, doer eenen doeck ghedaen, suetet met honich van rosen ende maect dranck, te nemen also t dick von seyt es. Dat self es goet tegen apstonien der milten. Tegen den royen lichaem of diffinteria (dats met scafelingen van dermen of sonder) nempt water daer brembloemen ende saet in gesoyen es. Met wechbrewater ghemingt, een sponcie daerin ghedaen op den buyck gheleyt of op de moyer, stopt den der vrouwen hoer stonden. Pandecta. |
LXIX Brem of Genista. (Cytisus scoparius) Brem of Genista is een boompje die heet en droog is in de tweede graad. Het brengt gele bloempjes voort die op maantjes lijken. Bremzaad is heet, maar in de bloemen en twijgen is het overvloedig vochtig met insnijdende macht, daarom laat het walgen of overgeven. Alle delen van brem zijn verstorend, insnijdend, maken fijn en laat plassen, breekt de steen, ruimt de baarmoeder of laat de stonden komen, ook laat het overgeven. Brem is slecht voor de maag en het hart. Maar met honing van rozen en met mastiek verdrijf je dat kwaad. Bremzaad moet je met honingwater of met rozenwater of met venkel en anijszaad geven dan verdrijf je het letsel dat de zaden of bloemen geven. Brembloemen verdragen middelbare koken. Het is een andere soort van brem die Genista heet, die is koud en droog van samengesteldheid en lijkt op deze al genoemde brem. Maar deze brem is kleiner, heeft kleinere en smallere twijgjes en draagt witte bloempjes. Dit zegt Pandecta in het kapittel, hij zegt dat het zaad van brem en de bloemen dat gedronken wordt met milsa (dat is wijn en honing tezamen gemengd) de levenssappen van boven laat overgeven. Johannes Mesue zegt dat het van boven en van onderen in alle gewrichten de levenssappen uitdrijft. Het zuivert de nieren en blaas en blijft niet in de materie waar het in rust, ook blijft het niet in de steen. Tegen dit alles is deze drank goed: ‘Neem bloemen en zaad van brem, zaden van venkel en van anijs, van elk een halve hand vol; de wortels van asperge en van peterselie, van elk een halve ons; van mastiek een half maal 3,9 gram; kook dit tezamen in wijn en water, van elk een pond, tot dat het derde deel verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet met honing van rozen dan heb je een drank die je neemt zoals dikwijls verteld is’. Hetzelfde is goed tegen blaren van de milt. Tegen rodeloop of dysenterie (dat is met afschaven van darmen of zonder) neem water waar brembloemen en zaad in gekookt zijn, meng het met weegbreewater en doe er een spons in en leg dit op de buik of op de baarmoeder, het stopt bij de vrouwen hun stonden. Pandecta. |
69. Cytisus scoparius, Link. (bezem, naar het gebruik)
Algemene kenmerken.
De bezembrem heeft dunne, opgaande en kantige twijgen. De bladeren zijn driedelig, boven aan de stengel staan enkelvoudige bladeren. De bloemen zijn groot en goudgeel.
Werking.
Bezems werden ervan gemaakt, bijenkorven en dakbedekking en als stro in de stallen gebruikt. Verder is het gewas te gebruiken als een brandstof en wordt het gegeten door de heideschapen. Elk deel van de plant heeft bijzondere krachten. Het wordt geprezen om pijnen te verlichten, ouderdomsklachten en vele andere ziektes. De olie die van de groene stengels komt, als je ze verhit bij vuur, was een onfeilbaar middel tegen tandpijn. Hendrik de VIII dronk een gedestilleerd water van brem tegen maagklachten. (7) De geschaafde bast werd in de 14de eeuw gebruikt om bloed te stelpen. De bittere toppen werden in bier gedaan.
Etymologie.
Cytisus is afgeleid van Cythrus of Cythnos, een van de eilanden van de Aegische Zee, waar een van deze soorten het eerst werd gevonden. Of het woord is afgeleid van het oude Grieks woord kytisos, ‘hol’, de holle stengels, waarmee een Medicagosoort werd bedoeld.
Genista is afgeleid van het Keltische gen, ‘een kleine struik’. Genista omvat meestal lage bremsoorten.
De braam, midden-Hoogduits brame, betekent over het algemeen een doornstruik, via midden-Noordduits bram en oud-Engels brom (nu broom, ‘bezem’) staat het in verbinding met brem. De grondslag hiervan is de Germaanse wortel bhrem of bhrom dat van Indo-Germaans bher komt wat ‘uitsteken’ betekent. Duits Geniste of Besenstrauch, Frans genet a balais, ‘bezem’.
LXX Ghers oft gramen es cout ende drog int beghinsel van den iersten graet. Tegen die diffurie (dat es dat men nu wat pist en over een ure noch wat): Nempt water dair gers ende die wortelen van peterceli in ghesoyen es, dat ghedroncken gheneest die diffurie, het breckt den steen, het gheneest die wonden der blasen, het doet pissen en heylt ghenesende dye vochticheyt oft reuma des buyckx. Dat sap van gherse gheneest ende heylt versche wonden als si bloeyende sijn. Maer saet van gherse doet pissen, verdroghende die vochticheyt die toet der magen ende dermen loopt, want sijn macht es droghende sonder stipticiteyt. De wortelen van gherse heylt bloeyeghe wonden. Die wortel met haren sappe daer op gheleyt doeghet selve. Die siedinghe van gherse es goet teghen dye sieckte of crimpsellinghe in den buyck ende teghen die diffurie. Dye wonde der blasen gheneest se alderbest, den steen breeck se ende doet pissen. Als de honden hem willen purgeren of reynen, so eten se dit cruyt. Wijn daer ghers, hertstonghe ende de wortel van esschen in ghesoyen es met suker ghemingt, es goet teghen die pijne der milten, gedroncken. Maer die siedinge sonder suker buten met eender sponcien op dye milte gheleit, doet die milte terstont hulpe ghenieten, Pandecta int capittel van gramen. Ende Avicena int self capittel, dat ghers doet die bloyeghe wonden tsamen heylen. Om den steen uyt te trecken, drinckt wijn daer ghers, diptamus, petercelisaet ende steenbreeck in gesoyen es. Wijn of water daer saet van gherste in ghesoyen es, doet sterkelijc pissen. Hij verbiedt dat overgheven ende den lichaem, Pandecta uut der macht van Galienus. Dat sap van gherste met weinich agherande (of averonde) ghebroken en lutter honichs tsamen ghedroncken es goet uut sijnder eyghender proprieteyt teghen de wormen. Maer van buyten sal men teghen dat self daer op salven dat sap van gherse met der gallen van eenen verre oft stieren ghemingt. Teghen dat heylich vier: Nempt dat sap van gherse met den cruyden ende luttel eeckx ghemingt, legghet daer op. |
LXX Gras. (Elytrigia repens) Gras of gramen is koud en droog in het begin van de eerste graad. Tegen dysurie (dat is dat je nu wat plast en over een uur noch wat): ‘Neem water waar gerst en de wortels van peterselie in gekookt zijn’. Als je dat drinkt geneest het dysurie, het breekt de steen, het geneest de wonden van de blaas, het laat plassen en heelt, geneest de vochtigheid of de reuma van de buik. Het sap van gerst geneest en heelt verse wonden als ze bloeden. Maar het zaad van gerst laat plassen en verdroogt de vochtigheid die naar de maag en darmen loopt want zijn kracht is om te verdrogen zonder zuurheid. De wortel van gerst heelt bloedende wonden. De wortel met haar sap daarop gelegd doet hetzelfde. Het kooksel van gerst is goed tegen ziekte of krampen in de buik en tegen dysurie. De wond van de blaas geneest het allerbest, het breekt de steen en laat plassen. Als de honden zich willen purgeren of reinigen dan eten ze dit kruid. De wijn waar gerst, hertstongen en de wortel van es in gekookt is, met suiker gemengd en gedronken is goed tegen pijn van de milt. Maar het kooksel zonder suiker en van buiten met een spons op de milt gelegd geeft de milt terstond hulp volgens Pandecta in het kapittel van granen. En Avicenna in hetzelfde kapittel zegt dat gerst de bloedende wonden tezamen heelt. Om de steen uit te trekken drink je wijn waar gerst, dictamnus, peterseliezaad en steenbreek in gekookt is. Wijn of water waar het zaad van gerst in gekookt is laat sterk plassen. Het voorkomt het overgeven en loop volgens Pandecta uit de macht van Galenus. Als je het sap van gerst met wat gebroken averone (of averode) en wat honing tezamen drinkt is dit goed vanuit zijn eigen kracht tegen wormen. Maar van buiten moet je tegen hetzelfde het sap van gerst, dat gemengd is met de gal van een vaars of van een stier, erop zalven. Tegen het heilig vuur: ‘Neem het sap van gerst en meng het met het gewas en wat azijn, leg het daar op’. |
70. Elytrigia repens.
Vorm.
De bladen zijn ongeveer 5mm breed en meestal wat ineengerold. Aren zijn zeer lang en vormen een derde van de stengel, aartjes 4-8 bloemig, bloeit in juni en juli. Kan een hoogte van 20-120cm halen.
Kweek is thuis in geheel Europa, N. Afrika, Azië.
Etymologie.
Gras is een duidelijke omschrijving, maar van gras zijn er veel soorten. Dodonaeus zegt; ‘De eerste soort van dit gras wordt van de landlieden in Brabant peen genoemd en van andere ledt-gras, in het Grieks Agrostis en in het Latijn met een algemene naam Gramen. Dan de Griekse naam wordt geloofd van de akkers en velden zelf gekomen te zijn die in het Grieks Agri genoemd worden. Dit ledgras of anders lidgras heeft bij Lobel noch meer namen als peien of peyen, hondts-gras en daarnaar in het Latijn Gramen Canarium of ook Medicatum, in het Hoogduits Grasz, Queken, Queckgrasz, in het Hollands ook queeck of queke, in het Engels quich gras, in het Frans chiendent, (en is misschien Denticula canis van Ruellius).
Gebruik.
Herbarius in Dyetsche is vrijwel gelijk met de Gart der Gesundheit.
Dodonaeus; ‘De wortel van gras is matig koud en droog van aard, zoet van smaak als water, doch heeft er wat scherpte of bitterheid bij en is goed om de bloedige wonden te helen en te genezen, een drank er van gekookt is de nieren en blaas nuttig en laat de spijzen tamelijk en gemakkelijk voortkomen, breekt soms het niergruis en laat het steenachtig gruis rijzen, als Galenus zegt.
Dioscorides schrijft het gras ook dezelfde krachten toe en zegt: ‘De wortel van gras gestoten en opgelegd geneest en heelt de wonden en het water daar ze in gekookt is gedronken verdrijft de pijnen en winden van de buik en is zeer goed diegene die de druppelplas hebben of zeer kwalijk hun water kunnen lossen, het breekt ook de niergruisachtige overvloedigheden die de blaas en omliggende delen van het lichaam lastig zijn’.
De nieuwe meesters geven het water daar deze wortel in gekookt is de jonge kinderen in en hopen daarmee alle wormen ervan te doden of uit te jagen.
De wortel van lidgras opent de verstopping van het ingewand en nieren zonder verhitting en een drank ervan gekookt beneemt de verhitting van de blaas en in wijn gekookt en gedronken geneest de kwetsingen van de nieren en blaas.
Deze wortels zijn soms heel mals en geschikt om te eten. Zelfs in de dure tijden heeft men ze gedroogd en het meel of poeder er van met ander meel gemengd en er goed brood van gebakken door er wat meel van de wortel van Arum of kalfsvoet bij te doen en die te mengen, beslaan en te kneden met water daar rijst of pompoenen in gekookt waren.
Het zaad laat sterk water lossen en stopt de stoelgang en braken en water daar dat in gekookt is geneest de zeerheid van de blaas en de beten van de slangen.
Het kruid zelf groen gestoten en opgelegd stelpt het bloeden en geneest de wonden.
Dan het knoopgras (Elymus caninus; hond) is veel krachtiger om te laten plassen en de verstopping te openen dan het ander.
Die een verharde milt heeft die zal dit gras met zijn zaad in water koken en dat dikwijls warm op de milt leggen en zo opgelegd geneest het de koude plas ook.
Dit gras heet hondsgras, zegt men, omdat de honden dat eten en daarmee genezen.
Zodat het duidelijk is dat knoopgras in oude tijden voor het Gramen gehouden werd, als gezegd is, gebruikt en geprezen werd om de steen en de gebreken van de blaas te genezen.
LXXI Titelose oft digitus hermetis of hermodactilus es een cruyt dat bloet in dat ende van den herfst. Die zommighe heeft een witte blome, zommege heeft een bloeme te swerten wert dalende ende die zommeghe heeft een roy bloeme. Mair die de witte bloeme heeft die es die beste. Die ander sijn al fenijn. Hermodactilus es heet ende droghe omtrent den tweeden graet als Avicenna in sijn tweeste boeck, int capittel van hermodactilus seit. Het verdrijft uut den lichame of iuncturen van onder die flumen. Ende es een medecijne teghen die pijnen in dye iuncturen, want hermodactilus es der maghen quaet ende maect een gheneichtheit toet walghen, so ist goet dat men met hem minge, gymber, mastike, comijn. Dat ghewichte dat men van hermodactilus gheeft es van I unche toet II dragma. Mesue, des wortel al rou gheten doedt verworgen ghelijck de fongen (dat sijn paddestolen). Serapio int self capittel, nyemant en doele in dese wortel voer eywijn tetene want si es suete ende van ghenoechliken smake, waer dan yemant dier met bedroghen ware ende dees wortel gheten had, hi sal die medicinen nemen die men nemen sou als men fongien gheten had. Die witte hermodactilus es goet den fleerfijn in den voet, maer die roye doedt seyt Serapio. Dat self seyt oeck Mesue. Die wortel van hermodactilus gebroken met lutter honichs ghemingt verdroecht ou sweeren ende veech se af. Sie es heet ende droghe in den derden graet, Mesue. Die wortel van hermodactilus es goet den pocken, die beste wortelle es van buten wit, die swerte ende roie sijn alle beye doende. Die wortel te dicke ghenut beroert bloet, makende een verbarringhe daer in, brengen de groote sieckten en letzelen als erispilla. (dat es een heete, colerike apstonie int hoeft ende in die andere leen. Serapio) Die wortel heeft macht toet hem te trecken, te verteeren ende te ontbindenne. Tseghen dat lanckevel, colica, als daer ghenen scerpe corts en es: Nempt venkelwater daer de wortel van hermodactilus in ghesoien sij. Dat poijer van deser wortelen met benedicta gemingt es goet om die humoren uut den artetiken te purgeren. Dat poyer van hem met zeepe ghemingt es goet in dye fistelen ghedaen, Platearius. |
LXXI Herfsttijloos. (Colchicum autumnalis) Herfsttijloos, Digitus hermetis of Hermodactylus is een kruid dat bloeit op het einde van de herfst. Sommige hebben een witte bloem, sommige hebben een bloem die naar zwart kleurt en sommige hebben rode bloemen. Maar die witte bloemen heeft dat is de beste. De anderen zijn helemaal venijn. Hermodactylus is heet en droog omtrent de tweede graad zoals Avicenna in zijn tweede boek in het kapittel van Hermodactylus zegt. Het verdrijft uit het lichaam of gewrichten van onder het slijm. En het is een medicijn tegen pijn in de gewrichten want Hermodactylus is slecht voor de maag en maakt een geneigdheid tot walgen, daarom is het beter dat je het met gember, mastiek en komijn mengt. Het gewicht dat je van Hermodactylus geeft is van een ons tot twee maal 3,9 gram. Mesue, ‘als je deze wortel rouw eet doodt het, het verwurgt je net als de fungi’ (dat zijn paddenstoelen). Serapio in hetzelfde kapittel, ‘niemand zal deze wortel voor ui eten want het is zoet en van een aangename smaak en als iemand ermee bedrogen is geweest en deze wortel gegeten heeft dan zal hij al die medicijnen nemen die hij nemen zou als hij paddenstoelen gegeten had’. De witte Hermodactylus is goed tegen jicht in de voet, maar de rode doodt zegt Serapio. Hetzelfde zegt ook Mesue. De gebroken wortel van Hermodactylus die met wat honing gemengd is verdroogt oude zweren en veegt ze af. Het is volgens Mesue heet en droog in de derde graad. De wortel van Hermodactylus is goed tegen pokken. De beste wortel is van buiten wit, de zwarte en rode doden alle twee. Als je de wortel te veel eet beroert dit het bloed, het maakt daar een verbranding in en het brengt volgens Serapio grote ziektes en letsels zoals erispilla.(1) (dat is een hete galachtige blaar in het hoofd en in andere leden). De wortel heeft de kracht om tot zich te trekken, te verteren en te ontbinden. Tegen onderbuikspijn en koliek als er geen scherpe koorts is, neem venkelwater waar de wortel van Hermodactylus in gekookt is. Het poeder van deze wortel dat met Geum gemengd is goed om de levenssappen uit de arthritis/ artrose te purgeren. Als je het poeder hiervan met zeep mengt is het volgens Platearius goed om dit in de lopende gaten te doen. |
(1) Gutta rosacea vulgo de rose of erysipelas, belroos, St. Anthonius vuur.
71. Colchicum autumnale, L. (herfstbloeiend)
Algemene kenmerken.
Herfsttijloos is een charmant plantje die begint te bloeien als andere bloemen hun kleur verliezen. De bloem lijkt op een crocusbloem. Als die verwelkt is er niets meer te zien. In het voorjaar zie je een soort tulpachtig gewas boven de grond verschijnen.
Werking.
De plant is zeer giftig, als het blad in veevoer zit dan sterft het vee. De giftige stof, colchicine, is zo giftig dat het op de chromosomen werkt als er zaad mee behandeld wordt. Zo zouden de dubbele afrikaantjes, met grote bloemen, op deze manier verkregen zijn. Medisch is deze plant dan ook gebruik geweest, het verschil tussen medicijn en vergif zit hem tenslotte in de concentratie. Het sap ervan was geliefd om in de wijn van tegenstanders te doen. De oude Romeinen wisten er ook weg mee, Colchicum agrippinum werd dan ook niet voor niets naar Agrippinae genoemd, de bekende gifmengster en moeder van Nero. Men noemde dit kruid Ephemerum lethale aut strangulatorium, ‘dodelijk of wurgende ephemerum’ en men geloofde dat hij die van de knollen at dezelfde dag sterven moest. Van hier stamt de naam ephemerum, in Grieks ephemeros, ‘slechts een dag durend’, het op een dag dood aanbrengend kruid.
Etymologie.
Colchicum is zo genoemd naar zijn groeiplaats Colchis in Klein‑Azië, ten oosten van de Zwarte Zee.
Hermodactylus, hierbij betekent Grieks hermos, ‘alleen’, en daktulos, ‘een vinger’, een verwijzing naar de bol. Het kan ook Hermes (Mercury) vingers betekenen. Digitus betekent ook ‘gevingerd’.
Herfst‑tij‑de‑loos, Duitse Herbstzeitlose, behoort tot de tijdelozen omdat het schijnbaar eerst bloeit en pas veel later, in het voorjaar, de plant en vrucht komt. Het lijkt alsof de bloem niet aan tijd is gebonden. Men moet ze ook op tijd in de grond planten anders bloeien ze dan als droge bol. Franse colchique en Engelse meadow saffron, naar de gelijkenis met saffraan krokus.
LXXII Belsem oft iusquiamus es van complexien cout in den III graet ende droghe in de II graet. Belsem is drierleye, waer af dat swert es dat quaetste. Daer na dat roye. Maer dat wit es gesont ende is dat gheen dat met medecinen besicht. Eest dat men dat wit niet en vindt, so mach men die roye gheven, altijt nochtans dat swert scouwende. Dat swert es cout ende droge in dat ende van den derden graet, dat wit es cout ende droghe int beghinsel van den derde, also Avicenna int capittel van iusquiamus seyt. Belsem verdoeft oft stupefacit ende verbiedt den bloeyeghen lichame met sijnder stupefactien of verdoesinghe, oeck dye slaende pijnen, het saecht of doet al laten dye pijnen der apstonien die onnatuerlijck verwermt sijn, daerom eest goet tseghen erispillen (dat sijn heete, colerike apstonien) dat sap daer af met weynich eeckx. Teghen die opblasinge ende pijn der cullen: Nempt dat sap van belsem met terwensemilen ende lutter eeckx ghemingt. Teghen de pijn der artetiken (dat is in die iuncturen of leen): Maeckt een epithima van den sappe van belsem met den sap des cruyts dat herba paralisis heet, dair mee epithimeert die leen die pijne hebben, want het helpt zeere. Maer voer dit epithima sal men drincken I scrupel van wit belsemsaet met ydromel (dats honichwater) ende so veel te bat salt heylen. Olie oft sap van belsem lau in die ooren ghedaen saecht die pijne van der ooren. Teghen tantsweer, wascht den mont met den sap van belsem met eeck ghemingt of met wijn daer belsem, bertram met weynich eeckx in ghesoyen. Dat belsem met vorswater op dat voerhoeft gheleyt, doet slapen. Alst dat men van hoer blayeren edt weynich, soo doeget de reen verstoren. Dat sap hoerder blayeren op die oogen gedaen gheneest hoer pijne ende verbiedt die humoren ten oghen waert te comen. Op die apostonien der borsten maeckt een apstonie van belsemblayeren met luttel eeckx. Een pessarium van den sap van belsem met hoer blayeren gemaeckt es goet tegen de pijn der moyer, verbiedende oeck die stonden te vloyen. Dicwil ghebruken belsem es fenijn, daer de reen verwandelt wort, het verderft dye memorie ende brengt verwoetheyt inne. Tegen de grote waerking in scerpen cortsen wascht die rocter handen ende slaep van den hoefde met water daer belsemblayeren in ghesoyen sijn. Maer voer dat voerhoeft doet vrouwenmelck, wit van ey met weinich eeckx, Platearius. |
LXXII Bilzekruid. (Hyoscyamus niger) Bilzekruid of Hyoscyamus is van samengesteldheid koud in de derde en droog in de tweede graad. Er zijn drie soorten van bilzekruid waarvan de zwarte de ergste is en daarna de rode. Maar de witte is gezond en is diegene die in de medicijnen gebruikt wordt. Als je de witte niet vindt, (1) dan mag je de rode geven, altijd toch de zwarte vermijden. De zwarte is koud en droog op het einde van de derde graad, de witte is koud en droog in het begin van de derde zoals Avicenna in het kapittel van Hyoscyamus zegt. Bilzekruid verdooft of verdwaasd en voorkomt bloedende zwellingen vanwege zijn verdovingen of duizelingen en ook slaande pijnen, het verzacht of laat de pijnen van de blaren verdwijnen die onnatuurlijk verwarmd zijn, daarom is het goed tegen erisypelas (dat zijn hete, galachtige blaren) als het sap daarvan met wat azijn er op gedaan wordt. Tegen oprispingen en pijn van de ballen (2): ‘Neem het sap van bilzekruid en meng het met tarwezemelen en wat azijn’. Tegen pijn van de artritis/artrose (dat is in de gewrichten of leden): ‘Maak een strijksel van het sap van bilzekruid met het sap van het kruid dat Primula veris heet’ en daarmee bestrijk je de leden die pijn hebben, want het helpt zeer. Maar voor je het bestrijkt moet je 1,3 gram wit bilzezaad drinken met hydromel (dat is honingwater) en als je het zo neemt zal het helen. Olie of het sap van bilzekruid dat je lauw in de oren doet verzacht de pijn van de oren. Tegen tandpijn was je de mond met het sap van bilzekruid dat met azijn gemengd is of met wijn waar bilzekruid, bertram en wat azijn in gekookt is. Het bilzekruid met kikkerwater op het voorhoofd gelegd laat je slapen. Als je wat van de bladeren eet dan verstoort het de rede. Het sap van haar bladeren dat op de ogen gedaan wordt geneest haar pijn en voorkomt dat de levenssappen naar de ogen komt. Op de blaren van de borst maak je een hoop van bilzebladeren met wat azijn. Een pessarium dat van het sap van bilzekruid met haar bladeren gemaakt is is goed tegen menstruatiepijn en voorkomt ook dat de stonden gaan vloeien. Als je veel bilzekruid gebruikt is het venijnig omdat de rede veranderd wordt, het bederft de memorie en brengt kwaadheid vanbinnen. Tegen grote werking in scherpe koortsen was je de rechterhand en de slaap van het hoofd met water waar bilzekruidbladeren in gekookt zijn. Maar voor dat voorhoofd doe je vrouwenmelk met het wit van een ei en wat azijn, Platearius. |
(1) Hyoscyamus niger, L, is de zwarte, H. albus L, is de witte, de derde is H. aureus, L. (2) Ontsteking van de testis/ bijbal?
72. Hyoscyamus niger, L. (zwart)
Algemene kenmerken.
Zwart bilzekruid is een eenjarige, opgaande en kruidachtige plant. Door de vele klierharen heeft het kleverige en klamme stengels, bladeren en kelk. Bilzekruid heeft in juli en augustus vuil gele, klokvormige bloemen die doorgroefd zijn met donkerpaarse aderen. Samengevat kan men zeggen dat het een hatelijk, kleverige stengel heeft met smerige gele bloemen die naar hondenpis stinken en op vuile plaatsen groeit.
Werking.
Bilzekruid is zeer giftig, vrijwel net zo erg als de doornappel. De wortels lijken op chicorei- en pastinaakwortels en werden er wel eens mee verwisseld, een dodelijke vergissing. De oude botanici schrijven ondeugend dan men de wortel van deze plant gebruikte om aan het hof lastige klanten kwijt te raken (2) Men deed een weinig in hun eerste gerecht waarop zij niet meer slikken konden en de dis moesten verlaten. Medicinaal werd het gebruikt om er patiënten mee te verdoven, door zijn uitwerking kreeg het de naam malwillempjeskruid. Op de te behandelen plek werd dan een spons, die gedrenkt was met bilzekruid, gelegd. De zaadkorrels werden in badhuizen op de ovenplaat gestrooid, dit maakte dat de badende mensen elkaar aanstootten, dus zeer blij en vrolijk werden waarbij het hete bad de narcotische werking bevorderde. Men mag het niet aan mensen geven omdat het dodelijk giftig is en de ziekte van vergetelheid oproept. Dit lijden heette in het Latijn lethargie. Bij de Egyptenaren en in Babylonië zou het gebruikt zijn bij in barensnood verkerende vrouwen. Apianus vermeldt dat de bewoners van Pompeï in hun strijd met de legaat Curio het drinkwater van de vijand met bilzekruid vergiftigden. Plinius schrijft de plant aan Hercules toe, noemt de soort die Hercules ontdekte in de onderwereld, het is het bilzekruid dat kolder en waanzin veroorzaakt. Het werd genoemd naar een of andere nimf die door Hercules in de steek gelaten werd en van jaloezie stierf. (4)
Etymologie.
Hyoscyamus is afgeleid van Grieks hus, ‘een varken’, en kyamos, ‘een boon’, dit naar de vorm, de vrucht werd door zwijnen gegeten. In Latijn heet de zwijnenboon ‘Faba suilla’.
Bilzekruid heet in Duits Bilsenkraut, in het oud-Hoogduits komt het woord voor als pilisa of belisa en in het Keltisch als belinuntia. Dit komt van de wortel bal, ‘doden’, zoals dit woord ook gevonden wordt in de Latijnse naam Belenus voor de Keltische zonnegod Beal. Het is de Engelse belene en Franse hennebane of herbe de St. Apoline. Belenus is gelijk aan de Grieks/Romeinse zonnegod Apollo wiens stralen niet alleen goed doen maar ook ernstige ziektes oproepen, dus niet alleen de god van leven en gezondheid, maar ook van de dood. Het kruid van Beal kan zo ook als iets dood brengend vertaald worden. Andere afleidingen zijn ook mogelijk.
LXXIII Ysoep oft yspe oft ysopus is tweerleye, als dat int wilt of in den geberchten wast, ende dat in die hoven wast. Ende is heet ende droge in den derden graet. Het is diureticum (dats dat de selve heeft macht dye verstoppinge des ganck van dye orine te verdrijven). Het heeft machte te ontbinden, toet hem te treckende, te sterkende en te verteeren. Het is goet der borst, der longhene. Oec hulpet teghen asma (dats swarheyt in den adem of asem) ende steghen den ouden hoest, aldus met yreos, met vighen ende calissihout ghesoyen: Nempt yspeblayeren, mellise, eeckx een hant vol, der wortelen van yreos ende van lelien elcx II unchen, calissihout, alant die in die velden wast, elcx een unce, IX vigen, dese stoot onder een weynich, dan siedt se in wijn ende water van elcx een pont, toet dat derden deel versoyen es, doeghet doer eenen doeck ende suet met suker of gescuymt honich, van dese syroep sal men tsmerghens ende savons hier af telken lau een ½ glaesken nemen. Als hi al uut es nempt dese pillen als van der hoep der pillen de agarico II scrupel ende aggregatiuarum I scrupel, agaritium ½ scrupel, salis gumme I greyn, ming se met den syroep van yspe ende maeckt IX pillen. Dan des ander daeghs om te versterken: Nempt dyaysopum ofte dyaprassilom of dragagantum calidum om te sterken. Deese al tsamen sijn goet teghen de voerghenoemde onsteltenisse van couder saken sonderlinghe comende. Teghen pijn in der maghen of der dermen: Neempt wijn daer yspe, venkelsaet ende petercelisaet in ghesoyen sijn. Eest dat men met des selfs bivoet siedt, soe suvert de moyer van hoerder couder overvloedicheyt. Met eender sponcien op die moyeren een somentacie ghemaeckt gedout in wijn daer yspeblaeyeren, bivoet ende agherande in gesoyen sijn suvert ende vaecht die moijer van haer overvloedicheyt. Tegen den coude catar of cou vochticheyt van dat hoeft neerwaerts dalende ende teghen die neervallinge van den huych, gorgelt wijn met weynich eeck daer yspe, roesblayeren ende bertramwortel in gesoyen sijn, daerna heft den huych op met den vingher ende worpt er weynich gebroken gymbers met bertram op. Avicenna. |
LXXIII Hyssop. (Hyssopus officinalis) Hysopus, yspe of ysopus. Er zijn twee soorten zoals diegene die in het wild of in de bergen groeit en die in de hoven groeit (1). Het is heet en droog in de derde graad. Het is diuretica (dat het de kracht heeft om de verstopping van de urineweg te verdrijven) het heeft de kracht om te ontbinden, tot zich te trekken, te versterken en te verteren. Het is goed voor de borst en de longen. Ook helpt het tegen astma (dat is moeilijk ademen) en tegen oude hoest (2) als je het zo met Iris, met vijgen en zoethout kookt: ‘Neem hysopbladeren en Melissa, van elk een hand vol; wortels van Iris en van leliën, van elk twee ons; zoethout en alant die in het veld groeit, van elk een ons; vier vijgen; deze stamp je van onder wat, dan kook je het in wijn en water, van elk een pond; totdat een derde deel verkookt is, dat doe je door een doek en maak het zoet het met suiker of afgeschuimd honing en van deze siroop moet je ’s morgens en ‘s avonds telkens lauw een half glaasje nemen’. Als het klaar is: ‘Neem deze pillen, van de hoop van de pillen cantharel twee maal 1,3 gram; van aggregatiuarum 1,3 gram; van agaritium een half van 1,3 gram: van salis gemme een 0, 65 gram; meng het met de siroop van hysop en maak negen pillen’. De volgende dag neem je om te versterken: ‘Neem van het sap van hysop of dyaprassilom of dragagantum calidum’. Deze allen tezamen zijn goed tegen voor genoemde ontsteltenis die vooral van koude zaken komen. Tegen pijn in de maag of de darmen: ‘Neem wijn waar hysop, venkelzaad en peterseliezaad in gekookt zijn’. Als je daar bijvoet in kookt dan zuivert het de baarmoeder van haar koude overvloedigheid. Als je met een spons op de baarmoeder een stoving maakt die in wijn geduwd is waar hysopbladeren, bijvoet en averone in gekookt zijn zuivert en verzacht het de baarmoeder van haar overvloedigheid. Tegen koude catarre (3) of koude vochtigheid van het hoofd dat naar beneden gaat en tegen het neervallen van de huig, gorgel met wijn waarin wat azijn, hysop, rozenbladeren en bertramwortel in gekookt zijn, daarna hef je de huig met de vinger op en werp er wat gebroken gember met bertram op. Avicenna. |
(1) Hyssopus montanus, Jord. & F. (2) Tuberculose ? (3) Licht slijmvormende slijmvliesontsteking.
73. Hyssopus officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Hysop is een halfheester met lancetvormig blad en gentiaanblauwe bloemen. Het bosje wordt een halve meter hoog en is geschikt voor versiering in de borders. Een geurende plant.
Werking.
Shakespeare heeft dit kruid een bijzondere plaats toegedacht in Othello I, 3,325, de zuivere levensbalans, ‘Onze lichamen zijn tuinen, waarvan onze wil de tuinier is, zodat, als wij brandnetels willen planten of sla zaaien, hysop poten en tijm wieden, er een enkel soort gewas inbrengen of er verschillende in verdelen, of wij hem onvruchtbaar maken door verwaarlozing of ontginnen door de handen uit de mouwen te steken, wel, dit alles afhangt van de macht van het besturend gezag van onze wil’.
Exodus 12:22, waar de Joden, vlak voor hun uittocht uit Egypte, opdracht kregen om een bundel hysop te nemen, deze in bloed in een schaal te dopen en daarmede de deurposten te besmeren. De hysop, in offerbloed gedoopt, was het zinnebeeld van de reinheid der ziel. ‘Besproei mij met hysop en ik zal gezuiverd worden, was mij en ik zal witter worden dan sneeuw’, Psalm 50, 8. Naar de Bijbelse tekst schijnt het gebruikt te zijn als bezem of borstel en zou men veronderstellen dat het een bosje kleine takjes vormt. Het zou dan ook groeien op rotsen en muren en algemeen voorkomen. De hysop wordt telkens gebruikt bij zuiveringsrites en lijkt buiten zijn instrumentale waarde een eigen symbolische functie te hebben evenals de andere reinigingsmiddelen waar het mee genoemd wordt. De echte hyssop groeit daar niet. Sommige leden van de lipbloemen familie bezitten stoffen die ziektekiemen remmen of desinfecteren. Alleen bij Johannes past geen "Hysop". Mogelijk werd het daar gebruikt als een symbool, als symbool van zuiverheid werd de onreinheid van de wereld weggenomen.
Etymologie.
Hyssopus is een zeer oude naam die gebruikt werd door de Grieken. De naam stamt van het Hebreeuws ezob of azob, het Arabische azzof betekent ‘heilig kruid’. Het Hebreeuws esob is zelf van Babylonische oorsprong en kwam over de Griekse bijbel in de Latijnse en andere talen. In Grieks betekent hys, ‘zwijn’, ops, ‘gezicht’, de bloem heeft enige gelijkenis met een zwijnensnuit, de bovenlip is naar voren gestrekt, de onderlip afstaand. Duits Ysop, Frans hysope en Engelse hyssop.
LXXIIII Yreos oft yris zijn van bladeren ghelijc, maer van blome sin se onderscheyen. Yris heeft bloemen van verwen purpure of rootachtich, yreos heeft witte bloemen. Gladiolus dat heeft gheele bloemen, mair spatula fetida ende hevet gheen bloemen, dees IIII sijn al een maniere van lische in blayeren ghenoeghlijc. Yreos ende yris zijn heet ende drooge in dat ende van den derden graet. De wortelen besicht men in medicinen, yreos ende yris besicht men dat een voer dat ander, Platearius. Si hebben macht die diurectica es (of doende pissen) te ontbinden, te openen, daerom zij si goet teghen die verstoppinge der leveren, der milten, der nieren, der blazen. Ende teghen dat letsel der borst, der longhen, der maghen ende dermen uut couder saken. Oeck tegen de watersucht uut couder saken als men drinckt wijn, daer in ghesoyen es die wortel van yreos oft van yris, yspe, venkelsaet, petercelisaet, anijs, calissihout, na die siedinge ghecleert ende met ghescuymt honich gesuet. Poyer daer wortelen van yreos es goet op verrotte of stinckende sweeren, want het bint dat verrot ende overvloedich vleesch af. Teghen die duysternisse of verwelling, dats pan der oghen, maeckt een colirium (dats een medicine die ten ooghen dient) van poyer der wortel van yreos ende tuchia met rooswater of venkelwater. Yreos hevet oeck macht af te droghene, te suveren ende te verteeren, daerom purgeert dat sap van yreos met weynich poyer van sporie ende honichwater tsamen gemingt grove fluimen. Tegen duysternis ende sproeten des aensichs waschet met water daer die wortel van yreos ende weinich van wit niescruyt in ghesoyen es, daer toe ceruse mingende. Dat sap van der wortel van yreos met honich van rosen ghemingt of dat poyer daer af es goet den vuylen stinkende sweeren, doende vleesch in fistilen of in ander sweren wassen. Dat poijer deser wortel met verkenssmeer ghemingt, saecht die herdicheyt ende grove apstonien ende scrofulen. Olie van yreos es goet teghen spasma, (dats vertreckinge der genuen) teghen die iecht, teghen sciaticam (dats pijn in die syde van boven lanckx die hoepe dat been neerwaert) ende tegen die wrijfinge der genuen. Het opent oeck die speenayeren ende geneest gomorream (dats dat men die natuere quijt wort van selfs) ende verdrijft de verrijsenisse der manliker royen ende doet die stonden comen als men wijn nempt daer yreos in ghesoyen es. Teghen den hoeftsweer, nempt olie van yreos met olie van rosen ende uueinhekes samen. Dat poyer van yreos doet niezen, Avicenna. |
LXXIIII Iris. (Iris germanica, Iris florentina is de witte) Iris of yris zijn van bladeren gelijk, maar van bloemen zijn ze verschillend. Iris heeft purperen of roodachtige bloemen en yreos heeft witte bloemen. De gladiool heeft gele bloemen. Maar de stinkende Iris (1) heeft gele bloemen, deze vier zijn allen liss oorten die in de bladeren gelijk zijn. Yreos en Iris zijn heet en droog op het einde van de derde graad. De wortel gebruik je in medicijnen en van yreos en Iris gebruik je de ene voor de andere, Platearius. Ze hebben de kracht die diuretica genoemd wordt (of laten plassen) te ontbinden en te openen, daarom zijn ze goed tegen verstoppingen van de lever, van de milt, van de nieren en van de blaas. En tegen het letsel van de borst, de longen, de maag en de darmen die uit koude zaken stammen. Ook tegen waterzucht die uit koude zaken stamt als je van de wijn drinkt waarin de wortel van Iris of van yris gekookt is met hysop, venkelzaad, peterseliezaad, anijs en zoethout, dat je na het koken zuivert en met afgeschuimde honing zoet gemaakt hebt. Het poeder van de wortel van Iris is goed op vervuilde of stinkende zweren want het bijt het verrotte en overvloedige vlees af. Tegen blindheid of ontsteking, (2) dat is pijn van de ogen, maak je een oogzalf (dat is een medicijn die voor de ogen gebruikt wordt) van het poeder van de Iriswortel en tuchia met rozen- of venkelwater. Iris heeft ook de kracht om af te drogen, te zuiveren en te verteren, daarom laxeert het sap van Iris dat met wat poeder van schijtkruid en honingwater tezamen gemengd is grof slijm. Tegen blindheid en sproeten van het aangezicht was je het met water waar de wortel van Iris en wat wit nieskruid in gekookt is en daar meng je bloem van lood bij. Het sap van de Iriswortel dat met honing van rozen gemengd is of het poeder daarvan is goed in de vuile, stinkende zweren, het laat het vlees in de lopende gaten of in andere zweren groeien. Het poeder van deze wortel dat met varkensvet gemengd is verzacht de hardheid en grove blaren en scrofulas. Olie van Iris is goed tegen trekkingen (dat is een trekkende zenuw) tegen jicht, tegen ischialgie (dat is pijn in de zijde van boven langs de heup en dijbeen naar beneden) en tegen wrijving van de zenuwen. Het opent ook de gaatjes van de aambeien en geneest gonorroea (dat is dat je de natuur vanzelf kwijt wordt) en verdrijft de verrijzenis van de manlijke roede en laat de stonden komen als je wijn neemt waar Iris in gekookt is. Tegen hoofdpijn neem je olie van Iris met olie van rozen en wijnbessen en week het tezamen. Het poeder van Iris veroorzaakt niezen. |
(1) De gele is Gladiolus communis L , de stinkende is Iris foetidissima. (2) Oedeem/ontsteking?
74. Iris germanica x var. Florentina, Dykes (uit Florence)
Algemene kenmerken.
De Florentijnse lis wordt 40‑60cm groot. De witte basiskleur van de bloem wordt opgefrist door de gele baard. De gekleurde en andere iris is Iris germanica x L. (Germaans of Duits)
Werking.
Het is de viooltjeswortel van de oudheid. Als je de wortel ziet is dit vrijwel niet voor te stellen. De verse wortel ruikt weerzinwekkend en smaakt bitter scherp en ziet er niet uit. De geur komt dan ook pas nadat die geschild is en in de zon gedroogd wordt waarna ze viooltjesachtig begint te ruiken. De smaak is dan mild. Op deze "vingers" kauwden de kinderen waarvan de tanden begonnen door te komen. Voor dit doel werden er bij Parijs eind 1800 meer dan 20 000 000 wortels geteeld. Ook sneed men er rozenkransen uit. Verder werd de wortelstok wel tot poeder gestampt en als strooipoeder gebruikt, ‘poudre de rix’, en in dekenkisten gedaan vanwege de geur. De Griekse dames verfraaiden al hun gezicht met dit poeder, door dit een lange tijd op de huid te wrijven ontstaat een lang blijvende rode kleur, een kleur die in latere tijden zo mooi harmoniseerde met de witte, gepoederde gezichten. Dit komt omdat de wortel kristalnaaldjes van oxaalzure kalk bevat die de huid irriteren en zo voor een korte tijd rood maakt. Het irisgroen van de schilders werd gemaakt door violette bloemen met kalk te behandelen.
Etymologie.
Zie Iris pseudoacorus.
De wortelstok was de beroemde viooltjeswortel van de oudheid, het is de Duitse Veilchenwurz en de Engels orris root. Orris stamt waarschijnlijk van middeleeuws Italiaans ireos, ‘iriswortel’, dit van Latijn en Grieks iris. Franse Iris armes de France.
LXXV Geniver of genever oft iuniperus es heet ende droge in den derden graet. Als men geniver in medicinen vindt, so sal men dye vrucht verstaen ende dye heet geniverbesien of wakelbesien. Geniver heft machte te onbinden ende te verteren. Ende es goet tegen de lichame van scamoneych of ander scerpe medecine in den maghe aenhagende als men geniver in reghenwater siedt ende die sieck daer in toet den navel siedt. Teghen die coupisse, teghen de pisse alle uren met pijnen pissende ende tegen dat lanckevel: Nempt wijn daer geniver met de wortel van yreos in ghesoyen es. Olie van geniver es alderbest teghen die quarteyne van melancolien comende gegheven nadat die materie bereyt es, ½ dragma in die spijse of andersins. Dye leen die pijn hebben int lanckevel of coupissen sal men daer me stijken, teghen die vallende sieckheyt der knocht van den rugge neerwaerts. Dat self is oec goet tegen de quarteyne een ure voer den aencomst van den corts ghestreken op den knocht oft schene van den rugge ende de polsten. Teghen den stoel, doeghet die olie met eender sputen in. Teghen tghebreck in den adem dat lanck gheduert heeft, gheeft geneverbesien met droege vighen oft siedt se in wijn met droghe vighen ende calissihout ende drinckt den wijn. Platearius, olie van geniver es goet teghen dye wrijfinge der genuen oft der lacerten ende tsegen de pijne in den borst. Oeck teghen de hoeft, als Mesue, met olie van suvre amandelen mingt ende so op de borst bi dat vier striket. Olie van geniver es oeck goet teghen de pijne in de iuncturen oft gebanden der leen. Wijn daer geniver in ghesoyen es opent dye verstoppinghe ontrent de maghe ende der moyer sachtende hoer pijne. Om die moyer te suveren ende die stonde te doen comen: Nempt wijn daer geniver, bivoet ende de wortel van yreos in ghesoyen es. Teghen die versteking der fenijnder dieren streyckt er op olie van geniver. Avicenna, int capittel van iuniperus. |
LXXV Jeneverbes. (Juniperus communis) Jeneverbes, genever of Juniperus is heet en droog in de derde graad. Als je jenever in medicijnen vindt dan moet je de vrucht verstaan, die heet jeneverbes of wakelbes. Jenever heeft de kracht om te ontbinden en te verteren. En is goed voor het lichaam die last heeft van scammonia of andere scherpe medicijnen die in de maag hangen als je jeneverbes in regenwater kookt en de zieke daar tot de navel toe in zet. Tegen aandrang tot waterlozing, tegen het alle uren met pijn plassen en tegen onderbuikspijn: ‘Neem wijn waar jenever met de wortel van Iris in gekookt is’. Olie van jeneverbes is de allerbeste tegen vierdaagse malariakoorts die van zwaarmoedigheid komt, geef het nadat het klaar gemaakt is en dan een maal 3,9 gram in het eten of in iets anders. De leden die pijn hebben in de onderbuikspijn of aandrang tot waterlozing moet je daarmee bestrijken en tegen vallende ziekte bestrijk je de knoken van de rug van boven naar beneden toe. Hetzelfde is ook goed tegen vierdaagse koorts als je het een uur voor de komst van de koorts op de knokkels of schenen van de rug en de polsen strijkt. Tegen stoelgang, doe de olie er met een spuit in. Tegen het ademgebrek dat lang geduurd heeft, geef jeneverbessen met droge vijgen of kook het in wijn met droge vijgen en zoethout en drink daarvan. Platearius, olie van jenever is goed tegen het wrijven van de zenuwen of de lacerten en tegen pijnen in de borst. Ook tegen hoest, zoals Mesue zegt, als je het met olie van zuivere amandelen mengt en zo op de borst bij het vuur strijkt. Olie van jenever is ook goed tegen pijn in de gewrichten of gespannen leden. Wijn waar jenever in gekookt is opent de verstoppingen omtrent de maag en de baarmoeder en verzacht hun pijn. Om de baarmoeder te zuiveren en de stonden te laten komen: ‘Neem wijn waar jenever, bijvoet en de wortel van Iris in gekookt is’. Tegen steken van de venijnige dieren strijk je er olie van jenever op. Avicenna in het kapittel van Juniperus. |
75. Juniperus communis, L. (algemeen of groep)
Algemene kenmerken.
De gewone jeneverbes heeft bladen in kransen van drie, ze zijn naaldvormig en steken. De bessen rijpen in twee jaar.
Werking.
Nog steeds worden de bessen,’baccae juniperi’, vanwege hun gezondheid en kruidige krachten in de keuken en huis, apotheek, bierbrouwerij en likeuren gebruikt. Ze zouden naar oud volksgeloof een plas drijvende werking bezitten. Culpeper vermeldt; ‘Rijpe bessen geven een veilige en snelle geboorte, ze versterken het brein exceedingly, helpen the memory en versterken het gezicht door het versterken van de optic nerves’. (6) Heel bijzonder is de rook van verbrande jeneverbestakken, die werkt desinfecterend. De vluchtige olie bevat pinen en cadinen, twee stoffen die een antiseptische werking bezitten. Ook bij de (onvolkomen) verbranding van het hout, (roken) worden gelijke stoffen geproduceerd. Deze eigenschappen zijn al lang bekend en de be- of rokingen met de twijgen en bessen zag men als zeer werkzaam. De ‘geesten bevattende’ kracht van de rook dringt in alle hoeken en gaten en zou de onzichtbare boze machten (ziektes) verdrijven. Men denkt aan het uitroken van boze vijand zoals bij duivelsuitdrijvingen gebeurde. Zo is het bijgeloof waarschijnlijk toch op ondervonden werking gevestigd. Onbewust van die kracht, maar door de lange ervaring paste men dit toe om huizen uit te roken bij besmettelijke ziektes, ongedierte, slangen en boze geesten. De pest is het prototype van een demonische geest, de wacholder was een beroemd pestwerend kruid dat bij die ziekte gerookt werd.
Etymologie.
Jeneverbes is een woord dat afgeleid is van Juniperus, wat weer stamt van het Keltische jeneprus, ‘stekelig’ of ‘ruw’. De Latijnse Juniperus was de stamvorm van de Romaanse afleidingen, Frans genevrier, Engels juniper en onze jenever.
Wakelbesie heet in het Duits Wacholder en in het oud-Hoogduits wechalter waar ter een ‘boom’ betekent. Het eerste deel kan tot "wach" behoren zodat de wacholder de wache, ‘wakkere’ of altijdgroene struik kan betekenen.
LXXVI Cruysdistel of iringus es heet ende vochtych in den iersten graet. Maer die voechticheit es meerder dan die hitte. Des cruyts wortel met honich gemaect vermeerdert zeere dat sperma, ende doet wel minnen, doende die manlike royen verrijsen ende ghevet goet voetsel, Serapio in dit capittel ende Avicenna seggen. Die wortel van yringus wort met welriekende specien gheten of met honich of suker ghecondicht. Yringus es een doren welckx blayeren sal men met wermoes mingen ende het sal te bat voen. Die wortel van yringus es gelyc der cracht van bancia (dats tamme pasternake). Die wortel van yringus ende heet niet secacul so de sommeghe meynen, want Serapio maeckt er verscheyden capittelen af, yringum set hy onder de cou medecinen, secacul onder die heete medecine. Dit seyt Symon Iannensis in die letter, secacul sijnder symonien yringus. Al rou gheten gheneest gomorream (dats quijt wordinghe der naturen) als Pandecta int self capittel seyt. Teghen die opblasinge der maghen ende teghen die apstonien der ooghen ende teghen ander heeten apstonien: Nempt die blayeren van yringus ende van weechbre, sied se in water ende eeck. Sommeghe segghen dat die bloem van yringus, die in der verwen purpur es, ghesoien in water ende so ghedroncken is goet tegen de apstonie in die kele en teghen die vallende siecte der iongher kinderen. Dat sap oeck van hem op die hittighe apstonien der lendenen ghestreken gheneest die slainghe of polst der apstonien, Pandecta. Als dat sap van wit yringuswortel ghedroncken wort, zo gheneset die stekinge of de opblasing der maghen ende doet die stonden comen. Oeck doeget pissen. Teghen pijn der lever ende gefenijnde beeten drinkende wijn daer die wortelen in ghesoye sijn, Pandecta. Serapio seyt int capittel van yringus dat rechtverdiche yringus draecht in den lente boven in den sop bloemen die ghelijc sijn den violetten, anders dan dat se meerder sijn. Als die bloemen vallen hebben se saet als ciceren, dat sijn eenderhande erten, dat swerte vol vochticheit ende suets smaeckx. Dit seyt Serapio. |
LXXVI Kruisdistel. (Eryngium maritimum of beter campestris) Kruisdistel of Eryngium is heet en vochtig in de eerste graad. Maar de vochtigheid is groter dan de hitte. De wortel van dit kruid dat met honing gemengd is vermeerdert het sperma zeer en laat goed minnen, laat de mannelijke roede rijzen en geeft goed voedsel zoals Serapio in dit kapittel en Avicenna er van zeggen. De wortel van kruisdistel wordt met welriekende specerijen gegeten of met honing of suiker gekookt en gemaakt. De kruisdistel is een plant waarvan je de bladeren met warme groente zal mengen en het zal helpen. De wortel van kruisdistel is van dezelfde kracht als de baucia (dat is tamme pastinaak) De wortel van kruisdistel heet niet secacul, zoals sommige menen, want Serapio maakt er verscheidene kapittels van en kruisdistel zet hij onder de koude medicijnen, secacul onder de hete medicijnen. Dit zegt Symon Iannensis in zijn brief, secacul is een synoniem van kruisdistel. Als het rouw gegeten wordt geneest het gomorroam (dat is het kwijt worden van de natuur) zoals Pandecta in hetzelfde kapittel zegt. Tegen opblazing van de maag en tegen blaren van de ogen en tegen andere hete blaren: ‘Neem de bladeren van kruiswortel en van weegbree en kook het in water en azijn’. Sommige zeggen dat de bloem van kruisdistel die van een purperen kleur is in water gekookt en zo gedronken wordt goed is tegen blaren in de keel en tegen vallende ziekte bij jonge kinderen. Het sap dat op de hete blaren van de lendenen gestreken wordt geneest de kloppingen of het pulseren van de blaren, Pandecta. Als het sap van witte kruisdistelwortel gedronken wordt dan geneest het steken of opblazing van de maag en laat de stonden komen. Ook laat het plassen. Tegen pijn van de lever en van venijnige beten drink je wijn waar de wortel in gekookt is, Pandecta. Serapio zegt in het kapittel van kruisdistel dat de echte kruisdistel in de lente boven in de top bloemen draagt die gelijk zijn aan de viool, anders dan dat ze groter zijn. Als de bloemen vallen hebben ze zaad als de cicer, dat is een soort erwt, die zwart zijn, vol van vochtigheid en met een zoete smaak. Dit zegt Serapio. |
76. Eryngium maritimum, L. (van de zee)
Algemene kenmerken.
Zeedistel groeit aan de kusten van Zwarte Zee en midden en Zuid-Europa. Een prachtig blauwachtige gloed overdekt de plant, blauwe nerven tussen het zeegroene leer en een nog dieper blauw in zijn gekroonde bloemhoofden.
Werking.
Het is de oude mannentrouw, in het Duits Mannenstreu, hard ruw en stekelig, maar duurzaam in vorm en onveranderlijk van kleur. Door die vorm was het kruid vroeger het zinnebeeld van karaktersterkte. Vrouwen legden die in het bed. De naam Manstruw komt eerst bij artsen in 15de eeuw voor, omdat een aftreksel van zijn wortel als versterking van mankracht gold. De wortels hadden vernieuwende krachten, ze herstelden de gebreken van de ouden en namen defecten bij de jongeren weg. (4) Als A. Durer in 1493 zijn bruid een portret van hem schonk waar hij Mannertreu in de hand heeft, zo geeft de naam te denken. Als een man de plant bij zich draagt dan zal hij bij de vrouwen geliefd zijn. Deze plant heeft daardoor zijn naam mannstreu gekregen, een naam waarbij het laatste begrip niet ons trouw is, maar meer het ‘treu’ van de middeleeuwse tijd, meer in de betekenis van goed doen of genegenheid Zie Shakespeare in the ‘Merry wives of Windsor’, v, 5, 23, hier was de eryngo een zinnebeeld voor trouw. De wortels werden klaar gemaakt met suiker en zijn dan de kissing comfets. De kandij van de wortels werd gebruikt als liefdesmiddel in Shakespeare's dagen, het zijn de snow eringoes van Falstaff.
Etymologie.
Eryngium is afgeleid van het Griekse eryganein, ‘omhoog duwen’, het zou winden en opgeblazenheid verdrijven en zou als boertjes verwekkend middel gebruikt zijn bij buikklachten.
Naar andere verklaringen is Eryngium een Grieks woord voor lucht en een vogelnaam in verband te brengen, de wendehals, (Inyx) die ze naar zijn geroep zo genoemd hadden. De Inyx was de dochter van Peitho die door tovermiddelen Zeus had doen ontbranden in liefde voor Io. Daarom veranderde Hera haar in een vogel die als tovermiddel gebruikt wordt om liefde op te wekken. Men bond de vogel daartoe op een rad met vier spaken dat men onder het uitspreken van toverwoorden ronddraaide. Op een draaitol gebonden en omgedraaid gold die als een liefdesmiddel, vooral om ontrouwe mannen terug te voeren. Eryngium heet hiernaar zoveel als windvogel of winddraaitol naar het spel dat de wind met de afgestorven plantendelen speelt, vergelijk de naam werveldistel, de Duitse laufende Distel, de Franse chardon roulant.
Kruisdistel naar de kruisvorm van de bladeren.
LXXVII Lelie of lilium es heet ende nat in den iersten graet. Ende es domesticum, dats in die hoven wassende met witte bloemen. Het es goet om cou apstonien te rijpen, met smeer ende olie ghewreven, ghecoekt ende opgheleyt. Tege letsel der milten ende haer herdicheyt, sied die wortel van lelien ende de wortel van bereclau ende van hoemsch in wijn, dat dick si, dat mingter toe was ende olie dat ghenoch si om een salve. Tsegen malum mortum (ende es een manier van quay scorftheyt als swerte doy verweghe puysten omtrent dat been ende schenen comen of elders daer van dat die leen dorre of droge worden) stoot de wortel van deser lelien met eeck ende salvet der me. Dese wortel van lelie heeft macht ghetympertlijc te droghen ende af te veghen, sy suvert ende rijt. Tseghen asma of den droghen hoest, sied die wortel van lelien ende van hoemsch in water, dats als pappe wort, mingter toe boter in manier van plaesteren, dye legt al lau op dye borst, want si doeghet sterkelijck tegen die letzelen der borst om te morwen die flumachtige materien die in der borst of der longhene sijn opdat si te lichtelijker mochten uut met speecsel of anders lossen. Teghen verberrynghe oft verscoudinghe der leen met vier oft water, siedt die wortel van lelien in eeck of breet se. Olie van lelien weynich smaels al lau es goet om dye tuytinge of cloppinghe ende de pijne in die ooren te sachten. Die wortel der tammer lelien es goet om alle die sweere te doen vervleeschen, sy morwet alle hertheyen der moijer, si doet die vrouwen hoer stonden comen. Olie van lelien verwandelt of verteert ende morwet sonder bijtinghe, daerom es si goet teghen die hertheyt der moijer, strikende met die salven voer gheseyt. Teghen asma op die moijer of met de wortelen van lelien gebraien en met lisaetolie ende boter maeckt pessaria want het sal seer helpen. Serapio, Platearius, Pandecta. |
LXXVII Lelie. (Lilium candidum) Lelie of Lilium is heet en nat in de eerste graad. En is domesticum, dat betekent dat het in de hoven groeit, met witte bloemen. Het is goed om koude blaren te rijpen als je het met vet en olie kookt erop wrijft en op legt. Tegen het letsel van de milt en haar hardheid: Kook de wortel van lelie, de wortel van berenklauw en van heemst in wijn zodat het dik is, dan meng je er was bij en olie zoveel als genoeg is voor een zalf’. Tegen malum mortum (1) (dat is een soort van kwade schurft, als zwarte, doodkleurige puisten bij het been en schenen of elders waarvan de leden dor of droog worden) stamp de wortel van deze lelie met azijn en zalf daar mee. De leliewortel heeft de kracht om gematigd te drogen en af te vegen, het zuivert en rijpt. Tegen astma of droge hoest kook je de wortel van lelie en heemst in water, als het een pap wordt meng je er boter bij op de wijze van een pleister en leg die lauw op de borst want het werkt sterk tegen letsels van de borst zodat de slijmachtige materie vermurwt wordt die in de borst of de longen zijn zodat die er gemakkelijker uit kunnen gaan en met het speeksel of op andere manieren kunnen lossen. Tegen het verbranden of bevriezen van de leden met vuur of water, kook de wortel van lelie in azijn of braad het. Als je olie van de lelie wat lauw in de oren doet is het goed om het tuiten of het kloppen en de pijn van de oren te verzachten. De wortel van de tamme lelie is goed om alle zweren te laten vervlezen, het vermurwt alle hardheid van de baarmoeder en laat bij de vrouwen hun stonden komen. Olie van leliën verandert of verteert en vermurwt zonder bijten, daarom is het goed tegen de hardheid van de baarmoeder als je het bestrijkt met de zalf als eerder gezegd. Van de gebraden leliewortel, met lijnzaadolie en boter maak je een pessarium die goed is tegen astma van de baarmoeder want het zal zeer helpen. Serapio, Platearius en Pandecta. |
(1) een lepra-achtige aandoening van de huid met livide verkleuring van de huid alsof die afgestorven is en komt het meest voor op de benen die vol etterachtige zwarte puisten staan.
77. Lilium candidum, L. (wit)
Algemene kenmerken.
De Madonnalelie is een algemeen bekende lelie. Op de meter hoge stengel komen vijf tot tien, soms wel twintig grote en knikkende, witte bloemen die aan de buitenkant wat groenig zijn rond juni. Heel decoratief zijn de grote gele meeldraden.
Werking.
Dioscorides geeft aan dat men leliebladeren op brand-, kwets- en slangenwonden legt. Veelvuldig werd het tot de 17de eeuw als medische plant gebruikt. Een beet van schorpioenen of slangen? Neem de witte lelie, verstarring van spieren? Pijnen van baarmoeder? Witte lelie. Lelie olie bevordert de geboorte en verzacht harde knobbels in de borst. Gedestilleerd leliewater wordt gebruikt tegen hals gebreken en melaatsheid. Gekneusde bollen zouden ontstekingen verkoelen. Het gewas gold nog lang als urinedrijvend middel en werd tegen wisselkoortsen aanbevolen. Zelfs de gekneusde meeldraden zouden een snelle genezing van een wond geven. Als wondmiddel stond de plant hoog aangeschreven, een beenwond, door een bijl veroorzaakt, zou evenals een ernstige wond aan de hand genezen zijn door bloembladen van de witte lelie nadat die vooraf in brandewijn geweekt waren. (4)
De lelie is al sinds de oudste tijden door de Perzen en Syriërs geëerd en gold al vroeg als zinnebeeld van reinheid en onschuld. De Grieken en Romeinen kroonden hun bruiden met lelies, wat een puur en vruchtbaar leven zou symboliseren. Zo ging het ook in het Christendom over. Van Juno werd het de maagd Maria, het embleem van sterfelijke schoonheid en zuiverheid. De buitenkant van de bloem bestaat uit onschuldige witte bloemblaadjes, ‘maar in haar hart schijnt goud’.
Etymologie.
Waarschijnlijk heeft de naam lelie een oosterse oorsprong. In het Egyptisch komt het woord hrr-t voor, (een woord waarvan wij de klinkers niet kennen) dat in Koptisch als hreri en hleli gesproken wordt. Dit leverde over Grieks leiron en in Latijn de naam Lilium op en zo verder in Europa. Het is ook mogelijk dat het Griekse leiron een naam is die ze zelf ontleend hebben aan het Iraans. Dan stamt leiron af van Arabisch lilak en dit van Perzisch lilaj, dit is een variant van nilaj, ‘indigo’. Duits Weise Lilie, Engels Madonna lily of white lily en Franse lis blanc.
LXXVIII Hoppencruyt oft lupulus es heet ende droge in den ierste graet ter coutheyt waert dalende, het saecht die heete pijnen ende doodt oft blust dye hitten oft barringe. Oec doghet ter cameren gaen maer hed behoeft dat ghecorigeert si want het opent dye gaten der ayeren. Daerom moet men met hem mingen dragagantum of mastike. Ende dat hem alderbest bereyt is keeswey met spica ende mastike gemingt, Pandecta int capittel van rolubilis. Hoppe die solveert of purgeert die gheel colere, si suvert ende verteert dat bloet, bluschende dye vlamminge des bloets. Wey van keese, daerin hoppe te weyke gheleyt is seer goet om dat te doen. Dezen siroep es goet teghen dye gheel vrou ende dye watersucht van heeter saken: Nempt dat sap van hoppen, van endivie ende hertstonghe, elckx een pont, violette bloemen, bernaerdse bloemen en rosinen elckx I hant vol, anijs saet, gherste, der meester IIII cou sayen elckx ½ unche, wijn, eeck I unche, siedt se samen toet op de helft, dan cleeret doer eenen doeck ende suetet met wit suker. Desen siroep sal men beseghen soet dick van anderen te voeren gheseyt es. Dan nempt van den clonte der pillen van rebarbe II scrupel, ende van grisecom I scrupel, dyagudij, III greyn, mingt se tsamen met siroep van grisecom ende maect IX pillen. Daer na nempt dan triasandali of dyrodon abbatis om te verstercken. Dat sap van hoppen met tijseyne es goet teghen den hoeftsweer van heeter saken, oeck es teghen die verhittinghe der maghen of der leveren goet. Die siroep, nu vlus gheseyt, es goet teghen coleriken cortsen ende cortsen van bloeye, purgerende die verbrande colerike, lichtelijck opennende die verstoppinghe der lever, der milten ende cleynen ayeren de met eraice heeten. Dat sap van hoppencruyt met keeswey of met endiviwater es goet teghen de gheel vrou, oeck teghen die apstonien der heeter leveren, Pandecta. |
LXXVIII Hop. (Humulus lupulus) Hop of lupulus is heet en droog in de eerste graad en daalt naar koudheid af, het verzacht de hete pijnen en doodt of blust je hitte of brand. Ook laat het ter toilet gaan, maar het moet verbeterd worden want het opent de gaten in de openingen. Daarom moet je het mengen met dragagantum of mastiek. En het allerbeste is het klaar gemaakt met kaaswei en het met spica en mastiek te mengen, volgens Pandecta in het kapittel van rolubilis. Hop lost op of laxeert de gele gal, zuivert en verteert het bloed, het blust de hitte van het bloed. Kaaswei, waar in hop te weken is gelegd, is zeer goed om dat te doen. Deze siroop is goed tegen geelzucht en de waterzucht die van hete zaken komen: ‘Neem sap van hop, van andijvie en van hertstongen, van elk een pond; violen-, bernagiebloemen en rozijnen, van elk een hand vol; anijszaad en gerst, de meeste van de vier koude zaden, van elk een half ons; wijn en azijn een ons; kook het tezamen tot op de helft, dan zuiver je het en doe je het door een doek en maak het zoet met witte suiker’. Deze siroop moet je gebruiken zoals het dikwijls van andere tevoren gezegd is. Dan neem je van de hoop de pillen van rabarber twee maal 1,3 gram; van aardrook 1,3 gram; diagridium drie maal 0, 65 gram; meng het tezamen met de siroop van aardrook en maak negen pillen. Daarna neem je sap van Santalum of dyrodon abbatis om te versterken. Het sap van hop is met ui goed tegen hoofdpijn die van hete zaken komt, ook is het goed tegen verhitting van de maag of de lever. Die siroop, aldus gezegd, is goed tegen koliekachtige koortsen en koortsen van het bloeden, het laxeert de verbrande koliek en opent licht de verstopping van de lever, van de milt en de kleine gaatjes die eraice heten. Het sap van hop met kaaswei of met andijviewater is goed tegen geelzucht, ook tegen blaren van de hete lever volgens Pandecta. |
78. Humulus lupulus, L.
Algemene kenmerken.
Hop is een licht minnende plant en groeit tot boven in de struiken en gaat dan pas in de breedte. De plant is tweehuizig, alleen de vrouwelijke bloemen worden gebruikt. De taaie stengel sterft tegen de winter af. De bladeren zijn tegenoverstaand en gesteeld, drie tot vijflobbig, gezaagd en ruig.
Werking.
Hop is van dezelfde familie als de hennep, de vezel van de stengel zijn ook taai. De hop schonk de monniken riemen tot hun gordels voor hun rok, daarom wordt deze plant wel Monchsriemen genoemd. Het is het symbool van brouwers want hun patroon, de H. Arnold, bisschop van Soissons, wordt met hopbloesem in de hand voorgesteld. Lupuline, dat in de bloemen zit, wordt in de brouwerijen gebruikt. Die stof werkt kalmerend en werd wel in hoofdkussens gedaan als anaphrodisiacum. Hop bevat 2‑30 milligram oestrogeen wat door de huid kan worden opgenomen. Alle vrouwen die met de hopoogst beginnen, worden daardoor na 2 dagen ongesteld, het maakt niet uit in welke tijd ze zitten. Verse hopvruchten kunnen huidziektes oproepen, zogenaamde hopfenplukkerinnenziekte.
Etymologie.
Humulus komt van Latijn humus, ‘de grond’, het gewas kruipt over de grond als die niet gesteund wordt.
Lupulus betekent ‘kleine wolf’. Dit omdat wolven zich onder dit gewas zouden verschuilen, of naar sikkelachtige tanden waar de stengels mee gewapend zijn en waarmee de plant klimt. Of omdat de plant van zijn buren voedsel rooft, vergelijk Lupinen.
Wanneer hop voor het eerste gebruikt is moeten we in de naam zoeken, hoewel dit zeer moeilijk is, halve overeenstemmingen, overgangen en andere problemen. De eenvoudigste vorm is de Nederduitse en Nederlandse naam hoppe of hop. Deze naam zou ontstaan kunnen zijn uit midden Latijns hupa. Vermoedelijk is dit meer een Latijns vervorming van het Hollandse woord. Mogelijk kan het gevonden worden in het werkwoord hoppen of huppen, maar een van tak tot tak springende twijg, in plaats van rankend lijkt toch vrij onwaarschijnlijk. In ieder geval ontstond uit deze hoppe het Franse huoblon zodat het midden Latijns hubalus verklaard wordt. Duits Hopfen, Engelse hop komt van ons, ‘Hops, reformation, bays and beer
Came to England all in one year".(36)
LXXIX Partike of lapacium acutum es heet ende droghe in den derden graet. Lapacium is tweerleye als acutum want het scerpe blayeren heft ende rotundum want het ronde blayeren heft. Als men lapacium sonder yet meer in medecinen seet, soe sal men rotundum, dat sijn dockeblayeren verstaen. Lapacium acutum oft partike es goet teghen scorftheyt, teghen impetiginem (dats rouicheyt van den velle etc.) ende tege serpiginem (dats rouicheit die scerp es en cruypt herwaerts ende der waerts) aldus salve daer af ghemaeckt: Neempt sap van partike, I pont, olie van noten in peck, ½ unche, siedt se tsamen, dan doet se der eenen doeck, daer toe minghen poijer van solfer ende van wijnsteen elcx ½ unche, minget tsamen ende maeckt salve. Om die apstonien te rijpen, neempt partike, siedt se in olie, dan mingt se tsamen met verkensmeer. Tegen die herdicheyt der milten, neempt sap van partike, minget met storax liquida, met armoniacum ende eeck, so latet staen III dagen, dair nae siedet ende cleeret, minghende daer toe was ende olie dat genoch sij ende maect salve. Tseghen die verstoppinge der lever en der milten, drinct wijn of water daer partikeswortel, bruscus, spargus in ghesoyen sijn. Teghen scrofulen (dat sijn vergering in den hals onder die oxelen oft in de eghernis) teghen knodachtigeyen ende eeneghe verheffinge op dat vel: Maeckt een plaester van partickwortelen ende van smeer te gader ghemingt. Dat saet van partike heeft wat stoppende in hem, daerom dat sap des saets met weechbresap ghemingt es goet tsegen den royen lichaem ende tegen den lichaem van humoren, Pandecta in capittel van lapacium acutum. Tsegen die coupisse ende dye diffurie (dats luttel pissen ende over luttel weer pissen) drinckt wijn daer partike ende die wortelen van yreos in gesoyen es. Toet dat self van buten siedt partike, die wortel van yreos en petercelie, daer toe mingt weynich olye ende doeghet op de blase bi de scamelicheit. Dat self doet oeck veel waters maken. Tegen die watersucht die leucolosleumancia heet (dats de watersucht van witte flumen, die alt lichaem doer versprayet), drinct de cleeringe van dit: Neempt des saps van partiken, I pont, wijn, ½ pont, siedt dit samen met I unce van sporie en met ½ unce der wortelen van yreos, cleert ende mingter toe gescuympt honich, Platearius. |
LXXIX Kattenstaart of zuring. (Rumex acutus en obtusifolius, mogelijk ook Rumex patientia) Zuring of lapacium acutum is heet en droog in de derde graad. Van zuring zijn er twee soorten als acutum omdat het scherpe bladeren heeft en rotundum omdat het ronde bladeren heeft. Als je lapacium zonder meer in de medicijnen ziet dan moet je rotundum, dat zijn de dokkenbladeren, verstaan. Zuring of partike is goed tegen schurft, tegen impetigo (inpigo) (dat is ruwheid van de huid etc.) en tegen serpiginem (dat is een ruwheid die scherp is en herwaarts en derwaarts kruipt) als je er zo’n zalf van maakt: ‘Neem van het sap van zuring een pond; olie van noten in pek een half ons; kook het tezamen, dan doe je het door een doek, daarbij meng je poeder van zwavel en wijnsteen, van elk een half ons, meng het tezamen en maak de zalf’. Om blaren te rijpen neem je zuring, kook het in olie en dan meng je het tezamen met varkensvet. Tegen de hardheid van de milt: Neem sap van zuring, meng het met vloeibare storax, met Armeense aarde en azijn, dan laat je het drie dagen staan, dan kook en zuiver je het, meng daarbij was en olie zoveel als genoeg is en maak een zalf’. Tegen verstopping van de lever en van de milt drink je wijn of water waar zuringwortel, Ruscus en asperge in gekookt zijn. Tegen scrofulas (dat is een samenraapsel in de hals onder de oksels of in de ergernis) tegen knotsachtige en enige andere verheffingen op de huid: ‘Maak een pleister van zuringwortel en van smeer en meng het tezamen’. Het zaad van zuring heeft wat stoppende in zich en daarom wordt het sap van het zaad met weegbreesap gemengd want het is goed tegen rodeloop en tegen loop van levenssappen, Pandecta in het kapittel van lapacium acutum. Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is wat plassen en over een klein tijdje weer plassen) drink wijn waar zuring en de wortel van Iris in gekookt is. Tegen hetzelfde voor de buitenkant kook je zuring, de wortel van Iris en peterselie, daar meng je wat olie bij en doe het op de blaas bij de schaamstreek. Hetzelfde maakt ook veel water. Tegen waterzucht die leucolosleumancia heet (dat is de waterzucht van witte slijm die het hele lichaam door verspreid wordt) drink de zuivering van dit mengsel: ‘Neem het sap van zuring, een pond; van wijn een halve pond; kook het tezamen met een ons schijtkruid en met een half ons Iriswortel, zuiver het en meng het met afgeschuimde honing’ volgens Platearius. |
79. Rumex patientia L.
Algemene kenmerken.
De spinaziezuring is een grote, sterk opgaande en bijna simpele meerjarige die tot anderhalve meter hoogte kan komen.
Werking.
De ‘Franse spinazie’ is een breedbladige cultivar die vroeger gekweekt werd als groente. Het heeft de reputatie dat het vlees zacht maakt als het meegekookt wordt. Het is net als de papaja. In de oudheid werd de wortel gebruikt tegen huidziektes. Heeft een goede werking op de huid en zuivert het bloed, is een mild laxatief en is goed voor diegene die aan dysenterie lijden.
Dodonaeus vertelt hierover ‘Patik of peerdik is een soort van zuring, belet alle guichelarij indien men de wortel over het lichaam draagt’.
Etymologie.
Van het Griekse lapathon stamt lapazein, ‘afvoeren’ of ‘purgeren’. Hiervan kwam het Latijnse lapathum en het Italiaans lapazio. Dit woord werd gezien als La Passio, ‘de passie’ (lijden) van onze Heer en de plant kreeg de naam patientia, ‘geduld’. Sommige schrijvers beschreven dan ook hoe lang het duurde voor de ziekte genezen was, men had geduld nodig. De Franse patienta werd in het Engels herb patience, in oud-Hoogduits Perdick en onze partike.
Spinaziezuring, Duitse Englischer Spinat en de Engelse spinach dock zijn namen die verwijzen naar de groente die ervan gemaakt werd. Rumex, zie verder hoofdstuk 5.
LXXX Lachtike oft lactuwe oft lactuca es tweerleye als tamme die in de hovem wast ende wilde die in dat wilt wast. Tamme lachtike es ghetempert, tusschen cout ende nat. Teghen heet apstonien ende erispillen (dats colerike apstonien) siedt lachtike in water met luttel eeckx ende maecter af een plaester. Lachtike gheten verdrijft den dorst ende beneempt die vochticheyt, dye sou in sperma verkeeren, oec es sy goet tseghen dye quijtwordinghe der natueren in den slaep. Toet dat self es dat saet goet in drancke ghenomen want dat alsoe met water ghedroncken es van die dingen die alder contrarijts sperma sijn. Lachtike es van dat beste voetsel ende van beter humoren dan alle andere wermoesen of cruiden sijn, want si maeckt goet bloet in dat ende, des goetheyts niet quader als Serapio int capittel van lachtike seet. Voort seyt Serapio” Ic en vinde geen cruyt daer ick so met mach ghenesen dye waeckinghe als met lachtijke want dye humoer dye van haer compt es cout ende nat, van lachtike en compt gheen letsel als van andere wermoes hedt en stopt noch en purgeert den buyck nyet. Want hedt en heeft noch bedwinghende (dat is stiptike smaeck) noch pontike (dat es ampre) noch soute, noch scerpe smaeck’. Gemeynlichliken es in lachtike gheen afdroghende cracht, noch laxerende. Lachtike met horen sappe op heete apstonie gheleyt vermindert haer hitte. Lachtike die in dye hove wast es der maghen goet, vercoelende den buyck, sy doet slapen. Ende doeghet melck der vrouwen groeyen. Als sijn spijsen sonderlinghe met versch vleesch ghecoecket wort so es si van goyen voetsele, sonderlinghe den ghenen die onnatuerlick verhit es. Daerom es si goet den coleriken in scerpe cortsen. Lachtike met weynich eeck teeten ghegeven rou of ghecoeckt, es seer goet. Teghen verstoppinghe der leveren ende der nieren ende der milten ende om te slapen: Nempt water daer lachtike in ghesoyen es met lutter sukers. Dat saet van lachtike met vrouwenmelcke ende wit van den eye op dat voerhoeft gheleyt doet slapen. Serapio. |
LXXX Sla. (Lactuca sativa, de wilde is Lactuca scariola of virosa) Sla, lactuwe of Lactuca is van twee soorten als een tamme die in de hoven groeit en een wilde die in het wild groeit. Tamme sla is gematigd en tussen koud en nat in. Tegen hete blaren en erisypelas (dat is een galachtige blaar) kook sla in water met wat azijn en maak er een pleister van. Als je sla eet verdrijft het de dorst en beneemt het de vochtigheid die in sperma zou zijn, ook is het goed tegen het kwijt worden van de natuur in de slaap. Tegen hetzelfde is het goed het zaad in dranken te nemen want als je het zo met water drinkt is het een van die zaken die altijd tegen sperma zijn. Sla is het beste voedsel en van betere levenssappen dan alle andere warme groenten of kruiden want het maakt op het eind goed bloed, goedheid en geen kwaadheid zoals Serapio in het kapittel van sla zegt. Voorts zegt Serapio, ‘ik ken geen kruid waarmee ik zo de slapeloosheid kan genezen als met sla want de humeur die van haar komt is koud en nat en van sla komt geen letsel zoals van andere warme moeskruiden, het stopt niet en laxeert de buik niet. Want het heeft geen bedwingende (dat is zure smaak) geen pontike (dat is zuur bitter) geen zoute of een scherpe smaak’. Gewoonlijk is in sla geen afdrogende of laxerende kracht. Als je het sap van sla op hete blaren legt vermindert dat haar hitte. Sla die in de hoven groeit is goed voor de maag, verkoelt de buik en laat slapen. En laat bij de vrouwen melk groeien. Als zijn blad met vers vlees gekookt wordt dan geeft het goed voedsel, vooral voor diegene die onnatuurlijk verhit zijn. Daarom is het goed om de galachtige in scherpe koortsen sla met wat azijn te eten te gegeven, rouw of gekookt, is het zeer goed. Tegen verstopping van de lever en van de nieren en van de milt en om te slapen: ‘Neem water waar sla in gekookt is met wat suiker’. Het zaad van sla dat met vrouwenmelk en het wit van een ei op het voorhoofd gelegd wordt laat slapen. Serapio. |
80. Lactuca sativa, L. (tam of gekweekt)
Algemene kenmerken.
Sla is een eenjarige plant. Het is de meest gebruikte vorm van de voorkomende soorten. Een ideale groente en is er nu in vele vormen, krop-, bind-, wintersla en sla-andijvie.
Werking.
De sla soorten werken narcotisch en verdovend. Alleen de gecultiveerde sla, met een paar soorten, is eetbaar. Van Beverwijck:’Latouwe, latuw of sla verwekt de slaap, verslaat de dorst en neemt de geiligheid weg waarom de Phythagorische wijsgeren haar Eunuchium en de vrouwen Astylida genoemd hebben. Daarom is zij beter voor papen en monniken als voor mannen die jonge vrouwen hebben en derhalve goed huis moeten houden (2) ‘.Sla houdt vleselijke lusten tegen en voorkomt kwade dromen. ‘Zij maakt ook overvloedigheid van zog, te weten in de voedsters en zuigende vrouwen. De ouden die gans sober leefden aten sla niet uit lust, maar alleen om beter te rusten wat beter was op het laatst van de maaltijd als zij te bed gingen. En daarom plag keizer Tacitus van geen moeskruid over tafel zoveel te eten zeggende dat hij met die onkosten de slaap betaalde. Maar daarna is zij gebruikt in het begin om de lust tot eten te verwekken. Dan op het laatste gebruikt kan zij ook de dronkenschap die door onmatige drank van wijn gekomen is laten vergaan’. (2) Dioscorides schrijft dat sla goed is voor de maag, het verkoelt wat en maakt slaap, verzacht de buik en zorgt voor melkafgifte. (4) De ouden waren ook bekend met het narcotische principe. Als je erg veel sla eet krijg je slaap, ook al is de tijd er nog niet voor. Als je gewoon een beetje neemt in tijden dat je gaat slapen dan verzacht het en kalmeert de geest en vermindert nerveuze zenuwen. Dus als je gaat rusten, neem sla. We zijn dan eigenlijk opiumeters, gelukkig kunnen we nooit zoveel eten dat het gevaarlijk voor de hersens wordt.
Etymologie.
Lactuca komt van Latijn lac, ‘melk’, het is een verwijzing naar het melkachtige sap.
In Midden-Nederlands heet het lachteke, latuw, lactuwe of latouwe, Het Duitse woord Lattich komt in het midden-Hoogduits voor als latech of latechein. In Frans is het laitue en in het Angelsaksisch lactuc, het is de Engelse lettuce wat uit het Latijnse lactuca stamt.
In de late middeleeuwen heette sla bij ons ook sla, dit is een samentrekking van Frans salade wat weer stamt uit Italiaans waar het insalata heet. Dit stamt van het werkwoord insalare, ‘inzouten’, ingezouten salat. De kern van het woord is dus het zelfstandige naamwoord sal, ‘zout’. Dit lijkt nu vreemd, gezouten sla. Vroeger werd sla met zout, olie, azijn en wat kaneel of peterselie aangemaakt. Men meende dat sla slecht verteerbaar was, maar als het zo klaargemaakt was dat het wel goed verteerd zou worden.
LXXXI Levesche oft levisticus is heet ende drooge in den tweden graet. Dat saet ende wortel met dat cruyt sal men in medicinen doen. Als men levesche in dye recepten vint het heeft macht de wech der orinen te openen (dat heet diureteca), ende te dunnen. Wijn, daer levesche in ghesoien es, is goet teghen die verstoppinge der lever ende der milten uut couder saken, of water daer levesche in ghesoyen es, dat es goet teghen die selve verstoppinge uut heeter saken. Maer desen navolgende dranck of siroep es toet dit self beter: Nempt des saps van hertstonghe, I pont, saps van alsem I quar, ysoppencruyts bloemen, bernardsebloemen, leveschsaet, venkelsaet, peercelisaet elcx I hant vol, rosinen, der wortelen van bruscus, van spargus ende van repontike elcx ½ unce, calissihout II dragma., Breeck des tsamen groffelick, dan siet se in II pont waters met weynich eekx tot dat die helft versoyen es, alst ghecleert es doeter toe wit suker, dat ghenoch si, van desen siroep nempt smerghens ende tsavons al soet dick voer van siropen gheseyt es. Als hy uut es nempt van den clonte der pillen van mesereon ende van den clonte der pillen de lapide lezuli van elcx 1/2 dragma, turbith ½ scrupel, ghinghebers III greyn, mingt dit samen met den sirope van hertstonghe ende maeckt IX pillen. Des navolghende daegs, als dese pillen ghenomen sijn: Nempt om te versterken dyairis salomonis of dyacoron oft dyacapparis. Dit self mach helpen tegen die quarteyne van verstoppinge der milten comende. Teghen die pijn der maghen, der milten ende der dermen uut winden: Nempt wijn daer levesche, dye wortel van galegaen met kaneel in ghesoyen es. Teghen pijn der maghen, der milten ende der dermen: Neempt van deser tregien in spijsen: Neempt poijer des saets van levesche, kaneel, repontike ende galegaen, mingt se met wit suker ende maect tregie, Platearius. |
LXXXI Maggi. (Levisticum officinale) Maggi of Levisticum is heet en droog in de tweede graad. Het zaad en de wortel met het kruid moet je in medicijnen doen. Als je maggi in je recepten gebruikt heeft het de kracht om de weg van de urine te openen (dat heet diuretica) en te verdunnen. Wijn, waar maggi in gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever en van de milt die uit koude zaken komt of water waar maggi in gekookt is goed tegen dezelfde verstoppingen die uit hete zaken komen. Maar deze navolgende drank of siroop is tegen hetzelfde beter: ‘Neem sap van hertstongen, een pond; sap van alsem een vierde deel; bloemen van hysop, bernagiebloemen, maggizaad, venkelzaad en peterseliezaad, van elk een hand vol; rozijnen, de wortels van Ruscus, van asperge en van rapunzel, van elk een halve ons en van zoethout twee maal 3,9 gram. Breek dit grof tezamen, dan kook je het in twee pond water met wat azijn totdat de helft verkookt is en als het gezuiverd is doe je er witte suiker bij zoveel als genoeg is, van deze siroop neem je ‘s morgens en ‘s avonds zoals het al zo vaak van siroop gezegd is’. Als het klaar is neem je van de hoop de pillen van mezereon en van de hoop de pillen de lapis lazuli, van elk een half maal 3,9 gram; van turbith een half van 1,3 gram; van gember drie maal 0, 65 gram; meng dit tezamen met de siroop van hertstong en maak negen pillen. De volgende dag als deze pillen genomen zijn: ‘Neem om te versterken dyairis salomonis of sap van Acorus of van Capparis’. Dit kan helpen tegen vierdaagse malariakoorts die van de verstopping van de milt komt. Tegen pijn van de maag, van de milt en van de darmen die uit winden komen: ‘Neem wijn waar maggi en de wortel van galigaan met kaneel in gekookt is’. Tegen pijn van de maag, van de milt en van de darmen neem je dit suikergoed in het eten: ‘Neem het poeder van maggizaad, kaneel, rapunzel en galigaan, meng het met wit suiker en maak er een suikerwerk van’ volgens Platearius. |
81. Levisticum officinale, Koch. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Maggi heeft donkergroene, gepolijste en glimmende bladeren waarvan de ondersten dubbel en de bovenste enkel geveerd zijn. De trossen lichtgele bloemen verschijnen op twee meter hoge, holle stengels in juli.
Werking.
De gehele plant geurt sterk. Bij gebruik in de keuken kan het kruid gauw door zijn sterke geur overheersen. De bladribben worden wel gebleekt en als een selderij gegeten. De rijpe zaden zijn aromatisch en worden wel in suikergoed en gebak gebruikt. De bruingroene en zeer weke wortel ruikt sterk balsemachtig met een geur als selderij, bevat vluchtige olie, harsen en suikers.
Etymologie.
De Levisticum zou de ligystikon van Dioscorides zijn (4) Volgens hem was dit woord afgeleid van Ligusticum, een provincie in Ligurie. Er ontwikkelden zich midden Latijns nevenvormen als luvsticum, lubsticum, levisticum en libestica. Een omvorming tot oud-Hoogduits stecco, ‘steken’, werd lubestecco. In midden-Hoogduits verscheen zo het woord Lubestecco en (met de gedachte aan lief) Liebstuckel, dit ging verder in Liebestickel, Liebstockel en Lubstock. Een gelijk uitgangspunt heeft het Angelsaksische lufu, ‘liefde’, en zo werd het lufestice, of, met love, ‘liefde’, ontstond het woord lovage, in Frans liveche. Bij ons werd het lavas, lubbestok en manskracht. Het werd gebruikt als liefdestoverij.
De Maggiplant is zo genoemd naar een fabriek die het als specerij gebruikte, de fabriek van Julius Maggi die bouillonpreparaten, vooral van soepen maakte. Een plant die genoemd is naar een fabriek, heel opmerkelijk.
LXXXII Lavendula of lavendre es heet ende drog van complexien. Lavendre sterket met hoerder welriekinghe de genuen. Ende met hoerder verwerminge verteer se de marie des iecht, aldus eenen syroep van hem makende: Neemt lavendre bloem, mageleyne, sicados arabiticum elcx ½ hant vol, rozemarijnbloemen, coriandersaet dat bereyt is, cubeben, saet van ruten, beverijn elcx II dragma, dese al gebroken diedt se in wijn ende lavendrewater elcx I pont, dat derden deel versoyen si, doeghet doer eenen doeck, dan met wit suker dat genoch sy, maecter af siroep, smergens ende savons telken ½ glaesken dair af nemende. Als dese siroep al uut is, so neemt dese pillen: Neemt van den clonte pillulan cochian ende van pillen de hermodactilo elcx ½ dragma, turbith ½ scrupel, gijmber III greyn, mingt se samen ende met siroep van sticados maect VII pillen. Des ander daghes om te versterken: Neempt van de electuarie pinuris arcoticon oft dyanthos of dyastoreum etc. Maect oec een caputpurgium (dat es een medicine om dat hoet te ruymen) oft en stamitatorium om te niesen. Teghen den genoemde ontsteltenissen der genuen of tegen de iecht: Neemt poyer van bloemen of blayers der lavendren bloemen, van rosemarijnsaet, van basilike ende baselicumsaet elcx I dragma, bertam, gimbere elcx ½ dragma, siedt se tsamen in water van savie, van die cleringe haelt doer den nose opwert want de hersenen selen so gesuvert worden. Oft mingt die voorgenoemde in poyer ghemaect tsamen ende halet daer af doer den nose opwerts. Dat poijer is niescruit om de hersenen oft hoft te rumen. Ende dat fas achter daer die genuen neerwaert uut den hersenen gaen, strijct met olie van beversijn daer poijer van ruckele weynich soffraens met kaneel in gemingt si, oft met olie van lisaet of vossenolie doet dat self. |
LXXXII Lavendel. (Lavandula angustifolia) Lavendel of lavendre is heet en droog van samengesteldheid. Lavendel versterkt met haar welriekende geur de zenuwen. En met haar warmte verteert ze de ziekte van de jicht, als je er zo’n siroop van maakt: ‘Neem lavendelbloemen, majoraan en Lavandula stoechas, van elk een halve hand vol; rozemarijnbloemen en klaar gemaakt korianderzaad, kubeben, het zaad van ruit en beversgeil, van elk twee maal 3,9 gram; kook het tot dat een derde deel verkookt is, dan doe je het door een doek en met genoeg wit suiker maak je er een siroop van waarvan je ‘ s morgens en ’s avonds telkens een glaasje neemt’. Als deze siroop klaar is dan neem je deze pillen: ‘Neem van de hoop de pillulan cochian en van de pillen Hermodactylus, van elk een half maal 3,9 gram; van turbit een half van 1,3gram; van gember drie maal 0, 65 gram; meng het tezamen met de siroop van sticados lavendel en maak er zeven’. De volgende dag neem je om te versterken de likkepot pinuris arcoticon of dyanthos (1) of sap van Castoreum etc. Maak ook een caputpurgium (dat is een niespoeder om het hoofd te legen) en een stamitatorium om te niezen. Tegen de genoemde ontsteltenis van de zenuwen of van jicht: ‘Neem poeder van de bloemen of van de bladeren van lavendel, van rozemarijnzaad, van basiliek en zijn zaad, van elk een maal 3,9 gram; bertram en gember, van elk een half maal 3,9 gram; kook het tezamen in het water van Salvia, na de zuivering haal je dit door de neus op want de hersens zullen zo gezuiverd worden’. Of meng het voor genoemde dat je als poeder maakt en haal dit door de neus op. Dat poeder is een nieskruid dat geschikt is om de hersens of het hoofd op te ruimen. Het nekhaar dat van achteren waar de zenuwen naar beneden uit de hersens gaan bestrijk je met de olie van beversgeil waar geurend poeder van wat saffraan en kaneel in gemengd zijn of met olie van lijnzaad of vossenolie doet hetzelfde. |
(1) Een aftreksel van dennenzaden. Dyanthos is sap van Adiantum, anjer of van een bloem?
82. Lavandula angustifolia, Mill. (smalbladig)
Algemene kenmerken.
Lavendel is een halfheester die ongeveer een halve meter hoog wordt. De lavendel is een kortharig en stijf struikje die al op jonge leeftijd grijs en bij ouderdom zelfs groener kan worden. Het draagt lang gesteelde bloemaren met lavendelblauwe bloemen.
Werking.
De reuk van lavendel wordt geassocieerd met frisheid en schoonheid. Nog wordt het gebruikt om linnen en de planken te laten geuren waarop linnen bewaard wordt. We horen niet vaak iets over de smaak, hot lavender verwijst naar zijn geur als je die kauwt, iets van pepermunt. Perdita in The Winters Tale iv, 3, 104:
"Here's flowers for you;
Hot lavender, mints, savory, marjoram’. De bloemen van lavendel smaken bitter aromatisch en geven bij distillatie lavendelolie. Die olie wordt gebruikt in de parfumindustrie. De parfumindustrie is al oud, de Engelse lavendelcultuur bestond al in 1568, maar is waarschijnlijk veel ouder. (17)
Het werd door de vrouwen wel in de slaapkamer gehangen zodat de mannen gauwer zouden inslapen. Dit in tegenstelling tot de grafelijke residenties waar het gebruikt werd om mannen in bed te krijgen, een dropje uit de flacon ‘l'eau de lavande’ zou harde mannen week maken.
Etymologie.
Lavandula stoechas wordt vaak Franse lavender genoemd, dit was waarschijnlijk de plant die de Romeinse dames als badparfum gebruikten. Daarvan stamt de naam lavendula, van lavare, ‘wassen. Via het Italiaans lavandola en lavanda werd het tot Frans lavande, in Duits Lavendel, in Engels lavender en Hollandse lavendel.
LXXXIII Laureola of meseron is heet ende drog in den IIII graet. Het es een boemken welc saet den medicinen bequaem es, ende heet drankerssaet, (dats coconidium) Als men in recepten meseron of laureola vint so sal men coconidium verstaen. Hed heeft macht te purgeren de flumen ende de colere, daerom mach ment de gezonden ende den sieckende die met zeere den corts en hebben geven. Maer want het der levere scilt so moet men zijn scerpheit met eeck daer in leyt en dan droeg breeken, zijn queatheit breckt oec met den sap van alsen oft met de vetticheyt of muscilago van psilium, of met den sap van porcelleyne. Mezereon is tweerley, dat beste is dat veel blayeren heeft die den olijf blayeren gelijken ende cleijnder zijn, dit es scerp suverende, villende. Daerom es dat sap van laureola met weynich eeckx, litargirium (of gouscuym) ende ceruze gemingt es goet tegen morfeam (dat sijn lelijke pleckinge) en albaras (dats morfea dye ongeneselijc es of bycans) ende tege dat sproet dat op gestreken. Als men daer toe solfer mingt met honich gemingt soe ist goet tegen vuyl sweeren en teghen quay manieren van scorftheye. Water daer laureola met weynich eeckx in gesoyen es, dats goet tegen den tantsweer. Tegen de watersuchtige van couder saken, legt de blayeren of dat saet van laureola in alsenwater of grisecomwater te weyke, dan suetet met suker, dat doet gheel water die flumen ende de melancolie purgeren, oeck helpt sterckelick tegen die swaricheit van pissen. Een yegelijck wacht dat mezereon in sijnder substantie niet en gheeft want het vermoyt zeere dat lichaem. Pillen van mesereon maect men, daer men toe mingt dye middelt oft dat merch zommeger sayen van coconidium. Maer want die pillen of mezereon, dats de saie onder en boven doen lossen om de scerpheyt te bedwingen, doet men toet de pillen luttel van mastike, van bedellium ende van gummi arabicum, dese pillen purgeren wonderliken zeere dat gheel water der watersucht. Teghen de coupisse ende die diffurie: Neempt poyer van coconidium, weeghbresaet, siet se in olie, daer me stijckt om der den navel, de milte ende de dermen. Tegen de doefheyt: Neemt olie daer me dat coconidium gesoyen es, Platearius, Serapio. |
LXXXIII Laureola, peperboompje. (Daphne mezereum en Daphne laureola) Laureola of mezereum is heet en droog in de derde graad. Het is een boompje waarvan de zaden in de medicijnen gebruikt wordt en heet drankerszaad (dat is coconidium) Als je in recepten mezereum of laureola vindt dan zal je coconidium verstaan. Het heeft de kracht om slijm en de rode gal te purgeren en daarom mag je het de gezonde en de zieke die hoge koorts hebben geven. Maar omdat het de lever schilt moet je zijn scherpheid breken door het in azijn te leggen en dan te drogen, zijn kwaadheid breek je ook met het sap van alsem of met de vettigheid of muscilago van Plantago psyllium of met het sap van postelein. Er zijn twee soorten van Mezereum, de beste is die veel bladeren heeft en die op de olijfbladeren lijken maar kleiner zijn, die is scherp zuiverend en villend. Daarom is het goed om bij het sap van het peperboompje wat azijn, litargirium (of goudschuim) en bloem van lood te mengen. Tegen morfeem (dat zijn lelijke plekken) en albaras (dat is wit morfeem die ongeneeslijk is of vrijwel) en tegen sproeten moet je het daarop strijken. Als je daar zwavel bij mengt dat met honing gemengd is dan is het goed tegen vuile zweren en tegen kwade soorten van schurft. Water waar laureola met wat azijn in gekookt is is goed tegen tandpijn. Tegen waterzucht die van koude zaken komt leg je de bladeren of het zaad van laureola in alsemwater of aardrookwater te weken, maak het dan zoet met suiker, dat laat het gele water van slijm en de zwarte gal purgeren en ook helpt het sterk tegen de moeilijkheid van plassen. Iedereen kijkt wel uit dat je het zuivere mezereum niet geeft want het vermoeit het lichaam zeer. Pillen van mezereum maak je waar je het middelste of het merg van sommige zaden van coconidium bij mengt. Maar omdat de pillen van mezereum, dat zijn de zaden, van onder en van boven lossen, doe je om de scherpheid te bedwingen er wat pillen van mastiek, van bdellium en van Arabische gom bij, deze pillen purgeren verwonderlijk goed het gele water van de waterzucht. Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie: ‘Neem poeder van mezereon en weegbreezaad, kook het in olie, dat strijk je rond de navel, de milt en de darmen’. Tegen doofheid: ‘Neem olie waar mezereum in gekookt is’, volgens Platearius en Serapio. |
83. Daphne mezereum, L.
Algemene kenmerken.
Het peperboompje is een sierstruikje dat wat houterig opgaat, met twijgen die in de winter wel met wratten bedekt lijken te zijn. Daaruit komen in het voorjaar de geurende bloempjes. In de herfst kleuren de rode bessen mooi bij het diepgroene blad.
Werking.
De gehele plant en de bessen zijn blaartrekkend, scherp en giftig. Zes bessen zouden voldoende zijn om een wolf te doden, drie tot vier bessen doden een varken en zes tot acht een mens. Gelukkig waarschuwen de bessen zelf door het sterk branderige gevoel in de keel. De botanicus Gerard vermeldt dat als een dronkaard een bes van deze plant eet dat hij dan voorlopig niet meer zal drinken want de hitte in zijn mond en verstikkende keel beletten dit. (7)
Etymologie.
Daphne was de Griekse naam van wat nu laurier heet, Laurus nobilis, een geheel andere plant. De plant is zo genoemd naar de beroemde nimf van die naam, Daphne, de dochter van de riviergod Peneus die in een struik werd veranderd om aan Apollo te kunnen ontkomen. Daphne betekent ‘glanzen’ of ‘fakkelen’, dit naar de glanzende bladeren. De naam laurier zie je in Daphne laureola, ‘laurierachtig’ en de Duitse naam Waldlierbeer.
Mezereum komt van het Arabische mazarjun, dit zou een Perzische oorsprong hebben, mazaryum of mazeriyn en zou ‘doden’ of ‘vernietiger van leven’ betekenen. Peperboompje naar de smaak van de bessen, Duitse Pfefferstrauch, Engelse spurge laurel en Franse laureole femelle.
LXXXIIII Melisse oft melissa es heet ende drog in den II graet. Groen ende droge si van groten macht, in die scaye van der sonnen mach men se een jaer houden. Si hevet macht te versterken, te verteeren, te onbinden ende af te droghen, haer cracht es gelijc de cracht van magelyne. Om die stonden te doen comen, om de moijer te reynen ende te ontfangen of daer toe te bereyene: Nempt wijn die gecleert ende met wit suker gefeyt es daer mellisse, byvoet ende water eerst in ghesoyen sijn. Toet dat selve: Neemt een sponcie dout se in die siedinghe van wijn daer melisse, mater ende byvoet in gesoyen sijn, also doet se dick op dye moijer. Oec toet dat self maect een pessarium of in suppoest waer van die selve cruyden in de moyer bestreken si met den sappe van eyun. Tegen dat in onmacht gaen, neempt wijn daer mellisse, die scorse van citrun en weynich kaneels in ghesoyen sijn, want het versterck dat herte seere, seyt Avicenna in dat boeck de viribus cordis, als dat onmacht van couder saken compt. Om herde apstonien te rijpen doeter toe melisse ende hoemsch in wijn ghesoyen met olien ghemingt. Dat self es oeck goet tegen die herdicheyt der leveren ende der milten want het ontbindt ende verteert. Dat selve es oeck goet tegen die stekinge der scorpionen ende beeten der honden, daer op geplaestert. Tegen den tantsweer, knout melisse met bertram in den mont. Tegen de royen lichaem met scavelinge der dermen of sonder, nempt regenwater voer dat beste of ander water daer melisse ende weechbresaet in ghesoyen es. Tegen asma (dats swaricheyt van adem of asem) neempt wijn met weynich sukers, dair melisse, de wortel van yreos ende calissihout in gesoien sijn. Tege dat fleerfijn in de handen en voeten, neempt melisse, primula veris, (dats herba paralisis) adick ende hoemsch, ming se met olie van beversijn oft van camille ende maecter af een plaester. Die macht ende eygentheyt van melisse int te eten es dat herte verblien, die grove spijse te verteeren, te openen die verstoppinge der hersenen ende te verdrijven de melancolie van verbrande humoren comende, oft haer accidencien ende gheschenisse als is sorge, anxt etx. Pandecta int self capittel. |
LXXXIIII Melisse. (Melissa officinalis) Melisse of Melissa is heet en droog in de tweede graad. Groen en droog is het van grote kracht, in de schaduw kan je het een jaar lang goed houden. Het heeft de kracht om te versterken, te verteren, te ontbinden en af te drogen, haar kracht is gelijk aan de kracht van majoraan. Om stonden te laten komen, om de baarmoeder te reinigen en te ontvangen of daartoe voor te bereiden: ‘Neem wijn die gezuiverd en met witte suiker gekookt is, waar melisse, bijvoet en water eerst in gekookt zijn’. Tegen hetzelfde: ‘Neem een spons, duw het in het kooksel van wijn waar melisse, Matricaria en bijvoet in gekookt zijn en doe het dik op de baarmoeder’. Ook voor hetzelfde: ‘Maak een pessarium of een suppoost met de vorige kruiden en met uiensap’. Tegen het in onmacht gaan: ‘Neem wijn waar melisse, de schors van citroen en wat kaneel in gekookt zijn’, want het versterkt het hart zeer als Avicenna in het boek ‘de viribus cordis’ zegt, als de onmacht van koude zaken komt. Om de harde blaren te rijpen kook je melisse en heemst in wijn en meng het met olie. Hetzelfde is ook goed tegen de hardheid van de lever en van de milt want het ontbindt en verteert. Hetzelfde is ook goed tegen steken van de schorpioenen en de beten van de honden als je het als een pleister daar op legt. Tegen tandpijn kauw je melisse met bertram in de mond. Tegen rode loop met dysenterie of zonder neem regenwater voor het beste of ander water waar melisse en weegbreezaad in gekookt is. Tegen astma (dat is moeilijk ademen) : ‘Neem wijn met wat suiker, waar melisse, de wortel van Iris en zoethout in gekookt zijn’. Tegen jicht in de handen en voeten” ‘Neem melisse, Primula veris (dat is herba paralisis) kruidvlier en heemst, meng het met olie van bevergeil of van kamillen en maak er een pleister van’. De kracht en eigenschap van melisse in het eten is om het hart te verblijden, het grove eten te verteren en om de verstoppingen van de hersens te openen en om de zwarte gal van verbrande vocht menging die daarvan komen te verdrijven of haar toeval en geschiedenis als in zorgen, angst etc. Pandecta in hetzelfde kapittel. |
84. Melissa officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Melisse is een lichtgroen, flink bossig struikje met wit/gele bloemen. Het gekartelde hartvormige blad is zeer aromatisch. Na het drogen wordt een zeer aangename en naar citroenen herinnerende smaak verkregen.
Werking.
Sinds de oudste tijden is de melisse als artsenijmiddel gebruikt. Plinius vermeldt zijn genezende krachten en zegt; ‘het is van zulke grote kracht dat als het gebonden wordt op het zwaard dat de wond geeft dit het bloeden stelpt’ (7) Gerard meldt later dat het de wonden tezamen gloeit en dat smiths bawme of carpenters bawme goed is om groene wonden te genezen die ontstaan zijn door ijzer. Ook dat het kruid goed is tegen de beten van venijnige beesten. Als de mond gespoeld wordt met een aftreksel ervan is het goed voor hen die slecht kunnen ademhalen.
Melissa werkt zacht en lieflijk op de maag en hart en geeft daardoor lieflijke dromen, maakt de mens zacht van gemoed. Het versterkt de geest en verdrijft melancholie. De bekende karmelitergeest, melissegeest of melissenextract, Eau des Carmes, werd oorspronkelijk door de karmelietenmonniken tegen onpasselijkheid, lichte flauwtes en verlammingen gebruikt. Paracelsus beval het aan voor een complete renovatie van de mens, een soort verjongingskuur. De renovatie werd vooral aanbevolen voor zwartkijkers ( 9, 25, 29)
Etymologie.
Melissa is de Grieks naam voor een ‘honingbij’. Het is de naam van een nimf in de Griekse mythologie die de jonge Zeus zou hebben opgevoed.
Citroenmelisse, de Duitse Citronen-Melisse, de Franse citragon en Engelse lemon balm. Het Engelse woord balm komt van het Latijnse balsamum, ‘balsem’.
LXXXV Garwe of duzetblat oft mille folium es een cruyt welc blayeren den venkel ghelijcken, vele blayeren hebbende wairom dat dusentblat heet. Sy is van complexien cout ende drog. Dat sap van gherwe heilt de wonden ende bewaer se van sorgen. Tsegen den tantsweer van heeter sake: Neempt sap van garwe met die siedinge van bertram in eeck. Teghen die swaerheyt van pissen: Neempt sap van gerwen. Dat self es oeck goet teghent graveel alst met eeck ghemingt is, Pandecta. Galienus uut VII boeck der simpelder medecinen int capittel van mille folium seyt dat seer droegt also dat heylt de wonden. Tsegen dat heylich vier es dat sap van garwe ende dat sap van donderbaert met eeck ghemingt een overste medecijne helpende seere. Gherwe, so Plinius seyt, es een dun crueken den venkel ghemeinen veel blayers, daerom heetet so en wast aen broeckachtige steden. Op de wange in ye pijne heeft, maeckt een plaester van gherwe met onderave, met bertram met luttel eeckx gewreven ende gemingt. Eeft dat dat van dit self weynich op den zeeren tant gedaen wort het also veel te beter sijn. Tsegen den corts een ure voer den aencomst, maect een plaester van gerwe, van weechbre, met netele, met eeck ende met sout gemingt, doeget op de polste der handen ende voeten in den tije voerseyt. Tsegen dat bloyen des lichaems hoete nich dat sij neempt water daer gherwe, weechbre, teskenscruyt ende rozen in ghesoyen sijn, of plaestert buyten de dermen met gherwe, weechbre ende teskenscruyt ghestoten ende met wit van den eye gemingt, want dat es seer goet tegen de royen lichaem, hoetanich hy sy. |
LXXXV Duizendblad. (Achillea millefolium) Duizendblad, duzetblat of millefolium is een kruid waarvan de bladeren op die van de venkel lijken, het heeft vele bladeren waarom het duizendblad heet. Het is van samengesteldheid koud en droog. Het sap van duizendblad heelt de wonden en beschermt het tegen zorgen. Tegen tandpijn die uit hete zaken komt: ‘Neem het sap van duizendblad met het kooksel van bertram in azijn’. Tegen moeilijkheid van het plassen: ‘Neem het sap van duizendblad’. Hetzelfde is ook goed tegen niergruis als het met azijn gemengd is volgens Pandecta. Galenus in het zevende boek van de enkelvoudige medicijnen in het kapittel van millefolium zegt dat het zeer opdroogt en zo de wonden heelt. Tegen het heilig vuur is het sap van duizendblad dat met het sap van donderbaard en azijn gemengd een buitengewone medicijn en helpt zeer. Duizendblad, zoals Plinius zegt, is een dun kruidje, het lijkt op de venkel met zijn vele bladeren waarom het zo genoemd wordt en het groeit in moerasachtige plaatsen. Op de wang waarin je pijn hebt maak je een pleister van duizendblad met hondsdraf dat met bertram en wat azijn gewreven en gemengd is. Als je van hiervan wat op de zere tand doet dan zal je het niet zo voelen. Een uur voor de aankomst van de koorts maak je een pleister van duizendblad dat met weegbree, netels en met azijn en zout gemengd is, doe het op de polsen van de handen en voeten in de tijd die voorgezegd is. Tegen het bloeden van het lichaam, hoe erg het ook is, neem water waar duizendblad, weegbree, tasjeskruid en rozen in gekookt zijn of bepleister aan de buitenkant de darmen met gestampte duizendblad, weegbree en tasjeskruid wat je met het wit van een ei mengt want dat is zeer goed tegen rodeloop, hoedanig het ook is. |
85. Achillea millefolium, L.
Algemene kenmerken.
Het duizendblad is zo genoemd omdat de bladeren van deze plant geveerd zijn. De geveerde delen zijn zelf ook weer geveerd, waardoor het fijne duizendbladige loof ontstaat. De roze/witte bloemschermen zie je in juli en augustus.
Werking.
De plant ruikt kruidachtig, ‘Het gehele gewas is niet moeilijk van reuk, maar eerder wat meesterachtig (heelmeester, dus met apothekerluchtje) of specerijachtig’. Verder zegt Dodonaeus onder meer, ‘Diegene die bleek geworden zijn krijgen hun verloren kleur wederom door dit water’ (1) Het kruid smaakt licht bitter. Doordat het duizendblad al vroeg uitloopt werd het jonge zachte blad in het voorjaar als groente gegeten of in kruidsoepen verwerkt. Het zou de eetlust bevorderen. Het uitgeperste sap van de jonge bladeren werd bij voorjaarskuren gebruikt en zou bloed bevorderend werken. Dit sap zou ook helpen bij vrouwen-, gal- en blaasziekten. Als geneeskrachtige plant was het in gebruik bij pest en ziektes van het vee.
Etymologie.
Achillea is genoemd naar Achilles, de gevierde held uit het Griekse heroëndom. Achilles genas met deze plant de in zijn eigen zwaard verwonde Telephon. Als bloedstelpend middel was het vroeger het middel tegen wonden die met ijzeren wapens waren toegebracht. Als er wonden genezen moesten worden paste men het kruid toe door op het blad te kauwen en zo op de wond te leggen. Vergelijk de Engelse namen souldier’s wound wort en knyghten milfoil. De bloedstelpende werking komt ook terug in de Franse naam herbe aux carpentiers en het Duitse Zimmermannskraut. De plant heet ook wel herbe de St. Joseph omdat, toen de schrijnwerker Jozef zich eens had gekwetst, Jezus met dit kruid hem genas.
Het Engelse yarrow zou een verbastering zijn van het Angelsaksische gearwe wat mogelijk een verwijzing is naar het feit dat de bladeren geveerd of ingesneden zijn als ‘ye arrow’ (pijl) Het is echter meer waarschijnlijk dat het woord van yare stamt (vergelijk oud-Engels gearu, ‘klaar’, oud-Hoogduits garawen, ‘bekleden’ dat verbonden is met Deens gaar, ‘gereed’ of ‘gekleed’) Garwe betekent dan ‘de klaargemaakte’ vanwege de uitgebreide verwerking als wondkruid.
Millefolium, mille, ‘duizend’, en folium, ‘bladeren’, de zeer geveerde bladeren.
LXXXVI Maluwe oft malva ist cout in den iersten, nat in den II graet. Maluwe es tweerley, als domestica de in dye hoven wast ende men bicans alom vindt Der ander es silvestrus, dats wilde maluwe of altea of maluaruscus oft bismalva, dats is witten hoemsch des wast hogher ende heeft breder blayeren, hebbende een tay vochticheyt, die min coute es, van deser es voer int ca. van hoemsch geseyt, maluwe domestica es heet ghemeynlic, van die witte seyt men hier. Maluwe met blayeren in eeck ghesoyen ende int beghinsel van die apstonien daer op gheleyt es goet om apstonien te rijpen: Nempt de blayeren van malve, de wortel van hoemsche ende meel van fenigriec, siedt se dan met versch verkenssmeer, minghet te gader, dit morut die herdicheyt der apstonien. Oec verdrijvet die hertheyt der lever en der milten. Om te doen slapen in die cortzen die scerp sijn, wast die voeten in dye siedinge van malve, van camilbloemen ende van alsen. Malve met mercuriael in vleesch of wermoes ghesoyen ende gheten gheneest die verstopping der lichaems in den cortsen doende weinich ontsluten. Om die stonden te doen comen, neempt de wortel van malve eenen vingher groot, scrap se buten ende strijct se met honich, dat worpt er op weynich poijers van scamoneyen, doeget so in de moijer. Hoemsch es betere in deser saken dan malve, want hoemsch morvet ende rijpt meer dan de blayeren of wortelen van malve. Die wortel van hoemsch alleen met verkenssmeer ghewreven op apstonien gheleyt rijpt, morwet ende ontbint hoer herdicheyt of maect dusdaneghe salve: Nempt dat sap van hoemsch, des poijer van den meel van fenigreeck, meel van lisaet, mingt se te samen met luttel boteren, olie ende was, maecter af salve op die hertheyt der apstonien te legghen. Die selve salve is seer goet teghen die herdicheyt der milten, teghen die ontsteltenis der borst ende teghen den hoeft van couder saken, oec tegen die scerpheyt der borst ende der longhen, Serapio. |
LXXXVI Malve. (Malva alcea) Maluwe of Malva is koud in de eerste en nat in de tweede graad. Er zijn twee soorten van malve als domestica die in de hoven groeit en je vrijwel overal vindt. De andere is sylvestris en dat is de wilde malve, Althaea, Malvaruscus of bismalva, dat is de witte heemst, die groeit hoger en heeft bredere bladeren en heeft een taaie vochtigheid die minder koud is. Hiervan is voorin het kapittel van heemst verteld, maluwe domestica heet het gewoonlijk, van de witte zeggen we hier. Als malve met zijn bladeren in azijn gekookt en bij beginnende blaren erop gelegd wordt is het goed om de blaar te rijpen: ‘Neem de bladeren van malve, de wortel van heemst en meel van fenegriek, kook het dan met vers varkensvet, meng het tezamen, dat vermurwt de hardheid van de blaren’. Ook verdrijft het de hardheid van de lever en van de milt. Om in scherpe koortsen te laten slapen was de voeten in het kooksel van malve, kamillebloemen en alsem. Malve dat met bingelkruid in vlees of warme groente gekookt en gegeten wordt geneest de verstopping van het lichaam in de koorts, het ontsluit weinig. Om de stonden te laten komen neem je een vinger lengte van de wortel van malve, schrap het van buiten en bestrijk het met honing, dan doe je er wat poeder op van scammonia en doe het zo in de baarmoeder. Heemst is in deze zaken beter dan malve want heemst vermurwt en rijpt meer dan de bladeren of de wortels van malve. De wortel van heemst alleen die met varkensvet gewreven en op blaren gelegd wordt rijpt, vermurwt en ontbindt haar hardheid of maak deze zalf: ‘Neem het sap van heemst, poeder van het meel van fenegriek, meel van lijnzaad, meng het tezamen met wat boter, olie en was en maak er een zalf van die je op de hardheid van de blaren legt’. Die zalf is zeer goed tegen hardheid van de milt, tegen ontsteltenis van de borst (1) en tegen hoest die van koude zaken komt, ook tegen scherpheid van de borst en van de longen volgens Serapio. |
(1) Verkramping van de kransslagaderen: pijn op de borst.
6. Malva alcea, L. (Alcea)
Algemene kenmerken.
Dit is het vijfbladige kaasjeskruid dat uit Z. Europa stamt. De lila/roze bloemen zijn vrij groot, reukloos en bloeien in de zomer.
Werking.
De wortels werden aan kleine kinderen gegeven omdat ze een zacht verdovende werking bezitten als de tanden doorkwamen om erop te kauwen. De bladeren en bloemen bezitten een hoog slijmgehalte, vooral de wortels geven bij het koken een stroperig vocht dat in de apotheek gebruikt wordt om te gorgelen en tegen hoest. Ook de bladeren werden wel gekookt en op wonden en pijnlijke zwellingen gelegd. De bladen, op de ogen gelegd, verwijderen alle ziektes. De voeten werden gebaad in een aftreksel van de bladen, wortels en bloemen, een zekere hulp bij kou. Het afvallen van het haar werd verholpen door eenzelfde behandeling. Als inhullend middel werd het innerlijk gebruikt en uitwendig bij insectensteken aanbevolen. Violen zijn symbolen van ootmoed, blanke leliën van zuiverheid en malva van zachtmoedigheid. Een drietal schone deugden.
Etymologie.
Het Latijnse Malva komt of van het Griekse malakos, ‘verzachten’, of van malassoo, ‘week maken’, het is een verwijzing naar het verzachtende slijm van de zaden.
De Franse naam is la mauve, ook voor de kleur, het is de Duitse Malve, onze maluwe en de Engelse mallow.
LXXXVII Munte of menta is heet ende droeg in den tweden graet. Munte es veelderande, te weten domestica of ortulana die in dye hoven wast, des verwerent te middelmaet ende versterct. Die ander es silvestris die int wilt wast ende heet metastruz, sommige heeten heylege des heus, meer machts te verwermen. Munte dye domestica is of die in hoven wast es bequamer der medecinen, groen ende gedroecht. Als si in dye lommere van der sonne es gedroecht, so mach men se een iaer in groter macht houden. Si heeft macht te onbinden, te verteeren ende te sterken uut haren goeden rueck. Om den appetijt te crijgen die mits cou ende natte materie in den mont, der magen verloren is, te crijgen maect een sause van munte, van kaneel, van gelagaen ende weynich pepers, met eeck ghemingt. Dat sap van der hofmunten met eeck ghemingt es goet tseghen den stanck des monts, des tantvleesch oft der tanden, als men daernae me den mont wascht. Daernae den mont met drogher munten strijckende saelt bat helpen. Tseghen dat overgheven uut cranckheyt van te onthouwene of uut couder saken, siedt munte in eeck, ming se met wit van den eye, dan doet se also op den crop van der magen. Teghen dat in onmacht gaen, alst sonder corts es, soe nempt wijn daer munte in ghesoyen es. Maer als daer me den corts es, so nempt sap van munten, daer in legt een stuck ghehertsbroots, houdt voor den nose, daerme oec die lippen, die tonge, tantvleesch, de tanden ende des slaeps van den hove bestrijkende. Oeck op de polste des slaeps van den hove ende der handen bindende van dat selfs, die siecke sal oeck die munte knouwen ende die vochtigheyt in halen. Om de moijer te suveren, siedt de blayers van munte, van byvoet ende van agherande in wijn ende olie, dan doet daer in een sponcie ende leg se op die moijer. Tegen die riuing des melckx in de borst, sied munte ende dille met wijn, dan mingter olie toe ende doeghet op die borst. Tegen colica, sied II of III hant vol van munte ende van haesoeren in wijn en legghet op die dermen. Teghen die verstoppinge der leveren, der milten en des ganckx der pissen oft orine van couden humoren: Nempt wijn daer munte, hertstonge ende alsen in gesoyen sijn, dan achter nae luttel honichs dat gescuijmt es, daer toe doende. |
LXXXVII Munt. (Mentha spicata, Mentha arvensis, Menta sylvestris) Munt of Mentha is heet en droog in de tweede graad. Van munt zijn er vele soorten zoals domestica of hortulana die in de hoven groeit, die verwarmt middelmatig en versterkt. De andere is sylvestris die in het wild groeit en heet metastrum, sommige noemen het heilige van het huis en die heeft meer kracht om te verwarmen. De gekweekte munt die in de hoven groeit is beter in de medicijnen, zowel groen als gedroogd. Als het in de schaduw gedroogd is dan kan je het een jaar goed houden. Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en te versterken vanwege zijn goede geur. Om appetijt terug te krijgen die vanwege koude en natte materie in de mond en in de maag verloren is gegaan maak je een saus van munt, met kaneel, galigaan en wat peper en meng het met azijn. Het sap van de hofmunt dat met azijn gemengd is goed tegen de stank van de mond, van het tandvlees of van de tanden als je daarmee de mond wast. Als je daarna de mond met droge munt bestrijkt zal het zeker helpen. Tegen het overgeven vanwege de ziekte van het onthouden (1) of uit koude zaken, kook munt in azijn, meng het met het wit van een ei en dan doe je het zo op de krop van de maag. Tegen het in onmacht gaan als je zonder koorts bent, neem wijn waar munt in gekookt is. Maar als je wel koorts hebt neem het sap van munt en daarin leg je een stuk gerstebrood en dit hou je voor de neus, voor de lippen, de tong en het tandvlees, de tanden en de slapen van het hoofd bestrijk je er mee. Ook op de aders van de slapen van het hoofd en de handen bind je hetzelfde, de zieke zal ook de munt kauwen en die vochtigheid in halen. Om de baarmoeder te zuiveren kook je de bladeren van munt, bijvoet en averone in wijn en olie, dat doe je in een spons en leg het op de baarmoeder. Tegen het stremmen van de melk in de borst kook je munt en dille met wijn, dan meng je er olie bij en doe het op de borst. Tegen koliek kook je twee of drie handen vol munt en hazenoren in wijn en leg het op de darmen. Tegen verstoppingen van de lever, van de milt en de urineweg die van koude levenssappen komen neem je wijn waar munt, hertstong en alsem in gekookt is, dan doe je daarna er wat afgeschuimde honing bij. |
(1) Anorexia?
87. Mentha arvensis, L. (van de velden)
Algemene kenmerken.
Akkermunt heeft verschillende bladsoorten die meestal weinig geuren. De wat behaarde bladeren zijn gesteeld, eivormig of elliptisch en soms hartvormig aan de basis, gezaagd. De bovenste bladeren zijn gewoonlijk groter.
Werking.
Chaucer: ‘Then went I forthe on my right hond’.e
Downe by a little path I fonde’.
Of mintes full and fenell greene.’(36)
Antiseptica van munt is een van de beste middelen, mentholkegels werden in ziekenkamers gebrand, vooral bij ademhalingsmoeilijkheden. In de 9de eeuw werden ze in de meeste kloostertuinen gekweekt als medisch middel, om tanden te witten, mondzweren te genezen, tegen de beet van dolle honden en wespensteken. Met zijn reuk verkwikt het de geest en geeft lust tot eten en zorgt voor een goede vertering. De munt moest, volgens de ouden, niet gebruikt worden in tijden van oorlog omdat ze het lichaam koud maakt wat zou blijken doordat ze het zaad verminderde. Volgens anderen zou het juist potentieversterkend werken waardoor de mannen die zich aan Amor hadden overgegeven verzwakt aan het oorlogsvoeren mee deden. Dioscorides meent dat ze het ontvangen zouden beletten, waardoor de vrouwen dan niet zwanger werden en zo schadelijk zou zijn voor oorlogen "als veel volk verslindende daar wederom andere in de plaats dienen te komen.’(2,7)
Etymologie.
De schitterende nymp Mentha was de dochter van de rivier Cocytus en bemint door Hades, de god van de onderwereld. Persephone, jaloers, vertrapte haar en veranderde haar in een onaanzienlijk kruid dat langs de wateren groeit. Daar geniet ze de eeuwige bescherming van Hades. Hoewel ze nu veel van haar schoonheid en vorm verloor ontving de nimf een nieuwe charme, die van de geur, die zelfs die delen van haar lichaam overdekt die verborgen zijn in het rijk van haar koninklijke geliefde. Bij Grieken was dit een heilig kruid, men gaf de doden een bosje munt mee. Hades bezat een tempel aan de voet van de berg Menthe in Elis en zijn verkrachting van Minthe is waarschijnlijk afgeleid van het gebruik van munt tijdens begrafenisriten om de geur van verrotting tegen te gaan. Mentha wordt het ook genoemd van mens, ‘de ziel’, omdat deze plant het hart versterkt.
Munt, Engels mint, Duits Munze of Minze en Frans menthe zijn woorden die afgeleid zijn van Mentha. Heilige van het huis, is dat zo genoemd naar de geneeskracht of naar de bruine stengels? Duitse Braunheilig.
LXXXVIII Mallote oft melilotus oft corona regia es heet ende droge in den iersten graet. In haer es weynich stipticiteyt (dats bedwinghende macht met verwandelinghen). Daerom verteert si ende is verwandelende die overvloedicheyt subtilerende versterckende ende sachtende pijne aldus genomen: Nempt bloeme van mallote, gheel bloemen van violetten, hoemschblayeren, ming se met meel van lizaet, met meel van fenigrieck, met oelsaet ende met boteren, maect er af een plaester. Dese op heete apstonien gheleyt saecht hoer pijne. Dit self vermorwet oec ende verwandelt herde apstonien. Dit self es oeck goet tegen de herdicheyt der leveren en der milten ende tegen die scerpheyt der borst en der longhene op die borst van buten daer op geleyt. Tegen apstonien of pijne in der oren: Neemt sap van mallote of olie van mallote, drupter af in de oore. Tegen den hoeftsweer: Neemt mallotebloemen, alsen ende mageleyne, sied se samen in water, met dien water beghiet of striket hoeft, wat dat gheneest de hooftsweer. Teghen die apstonien in den eers ende der cullen: Neempt bloemen van mallote, meel van fenigreec ende terwesemelen, sied se in eeck en leg se daer op want het helpt seere, Avicenna int self capittel. Mallote heeft macht te versterken uut haer wel rieken ende diureticam (dats doende pissen) van haerder subtylder ghedaenten daerom wijn daer mallote in ghesoyen es, versterckt die verteringe, verwandelt de winden en opent de verstoppinge der nieren ende der blasen. Dat saet in sop ende spijse ghemingt es toet dat self goet ende maeckt die spijse van goeden roeck ende smaeck. Dat sap van mallote met den sap van gouwortel ende weynich Spaens groen ghemingt es goet tegen de canker, tegen die fistelen ende tegen die speenen. Den rueck onder ontfaen van mallote doet de stonden comen ende doet de vrucht sterven. Mallote met munte ende alse in wijn gesoyen op de mage geplaestert gheneest die pijne der magen. Tegen apstonien der ooghen, siedt mallote met dit saet in wijn ende plaestert daer op. Eest dat yemant sijn hant strijckt met den sap van mallote, dye sal sterckelijc sonder letsel een gloyende yser moghen in sijn hant draghen, Pandecta. |
LXXXVIII Mallote, honingklaver. (Melilotus officinalis) Honingklaver, Melilotus of Corona regia is heet en droog in de eerste graad. In haar is weinig zuurheid (dat is een bedwingende macht met veranderingen) Daarom verteert het en verandert het de overvloedigheid, verfijnt, versterkt en verzacht de pijn als je het zo neemt: ‘Neem de bloemen van honingklaver, gele violenbloemen en heemstbladeren, meng het met meel van lijnzaad, met meel van fenegriek, met papaverzaad en met boter en maak er een pleister van’. Deze pleister leg je op hete blaren wat hun pijn verzacht. Hetzelfde vermurwt ook en verandert harde blaren. Hetzelfde is ook goed tegen de hardheid van de lever, van de milt en tegen de scherpheid van de borst en de longen als je het op de borst aan de buitenkant er op legt. Tegen blaren of oorpijn: ‘Neem het sap van honingklaver of olie van honingklaver, dit druppel je in de oren’. Tegen hoofdpijn: ‘Neem honingklaverbloemen, alsem en majoraan, kook het tezamen in water en met dat water begiet of bestrijk je het hoofd want het geneest hoofdpijn’. Tegen blaren in de aars en ballen: ‘Neem de bloemen van honingklaver, het meel van fenegriek en tarwezemelen, kook dit in azijn en leg het erop, want het helpt zeer’, Avicenna in hetzelfde kapittel. Honingklaver heeft vanwege haar goede geur de kracht om te versterken en is diuretica (dat is dat het laat plassen) vanwege haar subtiele vorm, daarom versterkt de wijn waar honingklaver in gekookt is de vertering, het verandert de winden en opent de verstopping van de nieren en van de blaas. Het zaad dat in sap en eten gemengd is, is tegen hetzelfde goed en geeft het eten een goede geur en smaak. Als je sap van honingklaver met sap van stinkende gouwe en wat Spaans groen mengt is dat goed tegen kanker, tegen lopende gaten en tegen aambeien. Als je de geur van honingklaver van onderen ontvangt laat het de stonden komen en de vrucht sterven. Honingklaver dat met munt en alsem in wijn gekookt en op de maag gepleisterd wordt, geneest de pijn van de maag. Tegen blaren van de ogen kook je honingklaver met dillenzaad in wijn en pleister het daarop. Als iemand zijn hand bestrijkt met het sap van honingklaver zal die sterk en zonder letsel gloeiend ijzer in zijn hand vast kunnen houden, Pandecta. |
88. Melilotus officinalis, Pall. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Honingklaver heeft kruidachtige, opgaande en vertakte stengels die een kleine meter hoog worden. De drietallige bladeren zijn langwerpig en getand. Kleine, wit/gele bloemen komen overdadig voor in juni tot augustus. Dit is een zeer goede bijenplant.
Werking.
Groen heeft het kruid een sterke en wat onaangename geur. Door drogen gaat het cumarine bevattende kruid sterker ruiken. Gedroogd werd het in linnenkasten gelegd om insecten weg te houden, de geur trekt op den duur in het hout zodat het effect nog langer bewaard blijft. Het kruid smaakt bitter slijmig en werkt urinedrijvend en zuiverend. Uitwendig werd het gebruikt in baden tegen jicht en reuma. In de volksgeneeskunde werd het in zalven en pleisters verwerkt en als papmiddel gebruikt bij reuma, zweren en wonden. De familie van Oordt te Rotterdam deelde in de vorige eeuw gratis de zogenaamde van Oordtzalf uit aan behoeftige. Die bevatte onder andere melilotenbloemen.
Etymologie.
Melilotus is afgeleid van Grieks meli, ‘honing’. Ook het Latijnse mel betekent ‘honig’. De naam lotus werd veel gegeven aan mooi bloeiende planten.
Akkerhonigklaver of melote, Engelse common yellow melilot, de Franse melilot commun en Duitse gemeine Steinklee.
LXXXIX Mater of bivoet of arthemisia oft matricaria, het heet oec anders, de moijer der cruyden seit Pandecta. Mater es heet ende drog in den derden graet, Pandecta seit dat arthemesia dat si bivoet dye voer geseyt is in dat XII capittel, ende matricaria, dats mater daer men hier af seyt, sijn een. Ic, oversetter des boeckx, seg dat verscheiden cruden sijn, maer het es een gheslachte van eender machte in verscheydender ghedaenten. Die blayers van matre groen ende droeg, zijn der medecinen nut om die ontfanghinghe te volbringen en teghen dye onvruchtbaricheyt van vochticheit comende: Neempt poijer van mater, van melissen ende scaveligen van yvoren, drinck se tsamen met wijne. Dyt nae die suveringe der moyer ghenomen helpt merckelijck om een kint te ontfane. Oeck melisse met den sap van hasencullen (dat es testiculus satirionis) in wijn ghesoyen ende op dye moijer gheplaestert oft dien ruec daer af onder ontfaen, helpt zeere te ontfaen na dye suveringhe der moyer. Het helpt oeck hier toe eest dat die vrou bayt in water daer byvoet, melisse ende water in ghesoyen sijn. Dese cruyden ghestooten met scavelinghe van yvoren ghemingt, dair af een poppeken eenen vingher groot ghemaeckt ende in die ioffrouwe ghestreeken doen die stonden comen. Tegen tenasmone (dats lost van scyten sonder te connen sciten van couwen comende) sal dye siecke van onder den rueck van spieghelhers op die colen gheleyt ontfaen, daer nae verwermt in een teyle byvoet, wollecruyt, dan so werm leg se op eenen molensteen daer op sit die siecke want den ers sal in gaen ende die siecte sal sekerlijck ghenesen. Teghen die clieren omtrent die ooren of den eers, slaet die ierste met vliemen, dan doeter op poijer van byvoet ende van maelrovie. |
LXXXIX Bijvoet, roomse kamille. (Matricaria recutita) Mater, bijvoet, Artemisia of Matricaria, het heet ook anders, de ‘Moeder der Kruiden’ zegt Pandecta. Bijvoet is heet en droog in de derde graad. Pandecta zegt dat Artemisia bijvoet is, maar die is al vermeld is in het twaalfde kapittel en Matricaria, dat is mater, waarvan men hier spreekt zijn een en hetzelfde. Ik, overzetter van het boek, zeg dat het verschillende kruiden zijn maar het is een geslacht van dezelfde krachten in verschillende vormen. De bladeren van kamille, groen en droog, zijn als medicijn nuttig om de ontvangenis te volbrengen en is tegen onvruchtbaarheid die van vochtigheid komt (1): ‘Neem poeder van kamille, van melisse en het schaafsel van ivoor, drinkt het tezamen met wijn’. Als je dit na de zuivering van de baarmoeder neemt helpt het opmerkelijk om een kind te ontvangen. Ook als je melisse met het sap van het handekenskruid (dat is Testiculus satirionis) in wijn kookt en op de baarmoeder pleistert of de geur daarvan van onder ontvangt helpt het zeer om te ontvangen na de zuivering van de baarmoeder. Het helpt ook als de vrouw een bad neemt in het water waar bijvoet, melisse en water in gekookt zijn. Als je deze kruiden stampt en met het schaafsel van ivoor mengt en daar een popje van een vinger lengte van maakt en in de juffrouw steekt laat het de stonden komen. Tegen tenasmone (dat is naar toilet willen zonder te kunnen dat van koude komt) zal de zieke van onder de geur van spiegelhars die je op kolen legt ontvangen, daarna verwarm je in een teil bijvoet en wolkruid en dan als het zo verwarmd is leg je het op een molensteen, daar zal de zieke op zitten want het zal de aars in gaan en de zieke zal zeker genezen. Tegen klieren bij de oren of de aars, sla die eerste met vliemen en dan doe je er poeder van bijvoet en van malrove op. |
(1) Van een geslachtsziekte?
89. Matricaria recutita, L.(glad geschoren) (Matricaria chamomilla)
Algemene kenmerken.
Kamille is een tweejarige plant die met een bladrozet overwintert en kan het jaar erop een zeventig cm hoog worden. Het plantje heeft fijne, draadachtige en dubbel ingesneden, geveerde bladen. De bloemen hebben een conisch hart waarlangs de witte bloembladen staan in juni tot augustus.
Werking.
Het kruid behoort tot de oudste artsenijmiddelen. In de 16de eeuw geloofde men dat Moeder Maria ze eigenhandig voor de vrouwen uitgezaaid had die uit dankbaarheid voor de aan de weg staande kamille een knik moesten maken. Het is een specifiek vrouwenkruid. Kamille is een van de geliefdste huismiddelen en bezit het voordeel dat het in de meeste gevallen onschadelijk werkt. Voor de komst van kinine werd het algemeen gebruikt als koortswerend middel. Hiervoor werd van de bloemhoofdjes een thee getrokken. Die hoofdjes moeten voor de beste werking geplukt worden voor ze geheel open zijn, op of omstreeks de dag van St. Jan en in de schaduw gedroogd worden. Verder werkt het goed tegen ontstekingen, krampen in de maag en darmstoornissen. Voor uitwendig gebruik wordt het kruid in kokend water gedaan en de damp ervan ingeademd bij verkoudheid of als omslagen. Bij ontstoken ogen wordt het gebruikt als oogwater om er mee te betten.
Etymologie.
Matricaria is een naam die afgeleid is van Latijnse matrix, ‘moeder’, en carus betekent ‘dierbaar’, dus een plant die tot de zorg van de baarmoeder behoort. Het is het moederkruid, Duits Mutterkraut of Mutterkamille.
De oude naam was Matricaria chamomilla. Plinius leidt de Latijnse soortnaam chamamelion af van de appelachtige reuk van de bloemen, melon, ‘appel’, en chamai, ‘klein’ (14) Het midden-Latijn camomilla werd tot camilla verkort onder invloed van de vrouwennaam Camilla. Franse matricaie en Engels chamomille en matricary.
XC Mageleyne oft maiorana of ( ?)es heet ende droge in den derde graet. Sy heeft macht te versterken uut haer welriekinge, te ontbindene, te verterene ende te suveren uut haerder qualiteyten. Si wermt seere. Teghen die watersucht int beghinsel ende tseghen die coupisse, drincket wijn dair mageleijn, scytcruyt ende adick in ghesoyen sijn. Tegen dat ghestolt bloet onder die oogen, minghet dat sap van mageleynblayeren met honich ende strijckter op. Om die stonden te doen comen, maeckt een poppeken van onder oft een manier van een clister, van de siedinghe van mageleyne ende averonde met ghestoten loeck. Om dat hoeft te sterken ende te reinen: Nempt poyer van mageleyne, van ghinbeer ende van bertram, minghet samen ende blaset in den nose. Wijn daer mageleyene in ghesoyen es ghedroncke of poijer daer af in de spijse genomen versterckt dye mage ende haer verteringe ende si verwermt die vercoude mage. Al heel dat cruyt van mageleyne met wilde mageleyne in de panne verwermt, dan in een saxken ghedaen en so op die pijne der magen oft der dermen van winden comende gheneest se. Tegen die cou vochticheyt van den hove op de hersenen so gheleyt gheneest se. Een sponcie in die siedinge van mageleyne ende bivot in wijn ghedaen ende op die moijer gheleyt suvert se ende hoer overvloedicheyt verteert se. Mageleyne met eeck ghestoten ende sout es goet op die beeten der scorpionen of van ander gefenijnder gedierten. Tegen pijn der flumachtyger apstonien of opworpinge der gebanden of der lacerten of der genuen: Syedt mageleyne met hoemschblayeren, met meel van fenigrieck ende met meel van lisaet in wijn, alst van couder saken compt, oft int water alst van heeten saken compt. Dit es sonderlinghe goet teghen die voerghenoemde. Dat sap van mageleyne met honich ghemingt op die licteken der gaetkens ghestreken van der vliemen ghebleven als men met bussen laet, verdrijft se als of si niet en waren. Om die verstoppinge der hersenen te openen, maect een caputpurgium (dats poyer van mageleyn) want dat doer den nose op ghehaelt helpt seere daer tseghen ende teghen die vallende siecte, teghen die iecht, tsegen die wrijvinge des monts ende tegen emigraniam. (dat es pijn in deen helft van den hove) |
XC Majoraan. (Origanum majorana) Majoraan of majorana of (tekst is weg?..) is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht om te versterken vanuit haar welriekendheid, te ontbinden, te verteren en te zuiveren vanuit haar kwaliteit. Het verwarmt zeer. Tegen beginnende waterzucht en tegen aandrang tot waterlozing drink je wijn waar majoraan, schijtkruid en kruidvlier in gekookt zijn. Tegen gestolde bloed onder de ogen meng je het sap van majoraanbladeren met honing en strijk dit erop. Om stonden te laten komen maak je een popje van onderen op de wijze van een klysma van het kooksel van majoraan en averone met gestampte knoflook. Om het hoofd te versterken en te reinigen: ‘Neem poeder van majoraan, gember en bertram, meng het tezamen en blaas het in de neus’. Wijn waar majoraan in gekookt is en dit gedronken of het poeder ervan in het eten genomen versterkt de maag en haar vertering en verwarmt de verkouden maag. Als je het hele kruid van majoraan met wilde marjolein in een pan verwarmt en dan in een zakje doet en het zo op de pijn van de maag of de darmen legt die van winden komen geneest het. Tegen koude vochtigheid van het hoofd leg je het op de hersens want het geneest die. Een spons die in het kooksel van majoraan en bijvoet in wijn gedaan en op de baarmoeder gelegd wordt zuivert het en haar overvloedigheid verteert het. Majoraan dat met azijn gestampt en met zout gemengd is is goed om op de beten van schorpioenen of van ander venijnig gedierte te leggen. Tegen pijn van slijmachtige blaren of opwerpingen van de vastzittende spieren of zenuwen: ‘Kook majoraan met heemstbladeren, met meel van fenegriek en met meel van lijnzaad in wijn als het van koude zaken komt of in water als het van hete zaken komt’. Dit is bijzonder goed tegen voor genoemde. Het sap van majoraan dat met honing gemengd en op de litteken gaatjes gestreken wordt die van striemen overgebleven zijn als je bussen zet (bij bloedlaten) verdrijft het alsof ze er niet waren. Om de verstopping van de hersens te openen maak je een caputpurgium (dat is hoofd ruimend middel van majoraan) want als je dat door de neus op haalt helpt het zeer daartegen, tegen vallende ziekte, tegen jicht, tegen wrijving van de mond en tegen migraine (dat is pijn in de ene helft van het hoofd). |
90. Origanum majorana, L.
Algemene kenmerken.
Majoraan wordt veel verward met de wilde marjolein, Origanum vulgare. Majoraan is eenjarig en de wilde is meerjarig. Majoraan groeit in bossige struiken tot zestig centimeter hoog. Ronde bladeren en kleine, licht purperen bloemen.
Werking.
Als je een tak majoraan vasthoud krijg je het gevoel van verrukking. Vanwege zijn heerlijke geur werden de bladeren vroeger op kerkvloeren gestrooid. Majoraan werd veel gebruikt in de geurende watertjes, poeders en dergelijke, al die dingen die voor sier en verheerlijking bestemd waren. In de middeleeuwen werd het gebruikt als luchtverfrisser en als amulet tegen hekserij. Nu gebruiken we het als een keukenkruid, als worstkruid en in salades.
Etymologie.
Origanum is afgeleid van Grieks oros, ‘een berg’, en ganos, ‘schoonheid’ of ‘glorie’, waarbij ganumai ‘verheerlijken’ betekent, het is een verwijzing naar de natuurlijke groeiplaats en geur.
Majorana kan afgeleid zijn van het Arabische maryamych, ‘onvergankelijk’. Of van ‘major ad vitam’, omdat gezegd wordt dat ze het leven zou verlengen. Het woord kan ook uit het Griekse mezurana ontstaan zijn, die naam is afgeleid van amara, ‘bitter’. Hieruit ontstaat het Latijnse amaracus en (met aanname van maior) werd het zo in midden-Latijn majoracus en majorana. Dat gaf in oud-Hoogduits maiolan wat in midden-Hoogduits Meigramme of Mei(e)ron werd. De nieuwe Duitse naam Majoran is de geleerde weg opgegaan, evenals het Engelse marjoram en Franse marjoraine.
XCI Maelrovie of marulium oft prassinum es heet ende droge in den derde graet. Sy heeft macht te ontbinden ende te verteeren uut haer qualiteyten ende diurecicam (dat se openen den wech der orinen) uut haer bitterheyt. Sy lost ende opent, dranck van hair es goet teghen die ontsteltenisse der borst ende der longhene van tay flumen comende, daerom es si goet tegen die swaerheyt van azem ende teghen den hoest. Aldus ghemaeckt: Nempt sap van maelrovie I pont, yspe, melisse elckx ½ hant vol, droghe vighen VII, rosijnen I unche, dragaganti I dragma, stoot se al weinich, dan siedt se in een pont wijns die uuit se dat derden deel versoyen si. Als hi ghecleert es suetet met suker, van desen dranck neempt smergens ende soavons telken IIII unche. Als hi al uut is nempt dese pillen: Nempt van den clonte der pillen de agarico II scrupel, ende die pillen die stinckende of fetide heeten I scrupel, agaria electi ½ scrupel, mingt met desen syroep van calissihout ende maeckt IX pillen. Des ander daegs nempt dyaprassium of dyadragantum calidum om te verstercken, van buyten bestrijckt die borst met die salve van tyaltea om de materie meer te vermorwen. Teghen den hoeij uut couder saken, nempt wijn daer maelrovie ende droege vighen in ghesoyen sijn. Eest dat men daer toe dat sap van calisshout mingt, so saelt so veel te beter sijn. Teghen die coupisse ende teghen die diffurie, oeck teghen colicam: Nempt wijn daer maelrovie ende venkelsaet in ghesoyen sijn. Toet dit self siedt maelrovie met blayers van lelien ende van hoemsche in olye ende leg se beneden bij die blase op die dermen, dyt ooch daer teghen alst uut couder saken compt. Tegen die gheswollen spenen, niet ghesworen, siedt in wijn ende sout water daer maelrovie ende dille in ghesoyen sijn ende siedt op die cruden. Teghen die wormen in die oore, doet van den sap des cruuts in die oore. Tegen die verstoppinghe der lever ende der milten: Nempt wijn daer malrovie in ghesoien es, desen suvert oec met uutspouwen de borst en longhene. Ende doet oeck die stonden comen. Serapio. |
XCI Malrove. (Marrubium vulgare) Malrove, Marrubium of Prassinum is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht om te ontbinden en te verteren vanwege haar kwaliteit en is diuretica (dat het de urineweg opent) vanwege haar bitterheid. Het lost en opent. Een drank die van haar gemaakt is is goed tegen de ontsteltenis van de borst en van de longen die van taai slijm komen en daarom is het goed tegen het moeilijk adem halen en tegen hoest als je het zo maakt: ‘Neem van het sap van malrove een pond; hysop en melisse, van elk een halve hand vol; zeven droge vijgen; een ons rozijnen; van dragagant een maal 3,9 gram; stamp ze allen wat, dan kook je het in een pond wijn tot dat het derdedeel verkookt is. Als het gezuiverd is maak je het zoet met suiker, van deze drank neem je ’s morgens en ’s avonds telkens vier ons’. Als het klaar is neem je deze pillen: ‘Neem van de hoop van de pillen cantharel twee maal 1,3 gram; van de pillen die stinkende of fetide (1) heten 1,3 gram; van zoet gemaakte cantharel een half van 1,3 gram; meng hiermee siroop van zoethout en maak er negen pillen van’. De volgende dag neem je dyaprassium of sap van dragant om te versterken en van buiten bestrijk je de borst met de zalf van het sap Althaea om de materie meer te vermurwen. Tegen hoest die uit koude zaken komt neem je wijn waar malrove en droge vijgen in gekookt zijn. Als je daar het sap van zoethout bij mengt dan zal het veel beter zijn. Tegen aandrang tot waterlozing en tegen dysurie, ook tegen koliek: ‘Neem wijn waar malrove en venkelzaad in gekookt zijn’. Tegen hetzelfde kook je malrove met leliën- en heemstbladeren in olie en leg het beneden bij de blaas op de darmen, dit doe je ook als het uit koude zaken komt. Tegen gezwollen aambeien, niet verzworen, zit in wijn en zout water waar malrove en dille in gekookt zijn en zit op deze kruiden. Tegen oorwormen doe je het sap van dit kruid in de oren. Tegen verstoppingen van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar malrove in gekookt is, dit zuivert ook door het uitspuwen de borst en de longen en het laat ook de stonden komen’. Serapio. |
(1) Ferula foetida.
91. Marrubium vulgare, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
Malrove is een meerjarige opgaande plant die aan de voet vertakt is. Vaak verschijnt de plant met wollig behaarde en gerimpelde, ronde en gezaagde bladeren. De vele kleine witte bloemen staan in kransen in de oksels. De vier kelktanden bezitten haakvormige, omgebogen punten.
Werking.
De malrove werd lang als een groente of salade gegeten, vooral de jonge scheuten. De bladeren van de witte zitten niet vol van de kwade geur als de zwarte, maar vers geven ze een aangename muskusachtige reuk. Priesters in Egypte waardeerden het kruid onder de naam, "zaad van Horus", een nog mooiere naam was "Oog van de Ster". (17) Het kruid werd veel verzameld voor medicijnen, smaakt sterk bitter, iets scherp aromatisch en ruikt muskusachtig, bevat weinig vluchtige olie. Verzoet met suiker laat de thee ervan de buik verzachten en nier- en blaasstenen verdwijnen.
Etymologie.
Marrubium is verwant met amarus, ‘bitter’. Het woord kan ook komen van het Hebreeuwse mar, ‘bitter’, rob, ‘veel’, als een van de vijf bittere kruiden die gegeten wordt met het Paasfeest. Linnaeus ontleende het woord echter van Maria-stad, Marrubium, een stad in Italië.
Duitse Weisse Andorn, ‘ohne dorn’’, ‘zonder doorn’, lijkt veel op netel, maar zonder dorens, onze andoorn. In midden-Hoogduits komt een vervorming van de naam voor, Marobel en in Nederduits Maelrome waaruit waarschijnlijk de naam malrove ontstond, Engels marvel en Frans marrube.
XCII Moerbesyen, dat zijn mora celsi. Mora baci dat zijn hagebesien of brem besien. Mora of moeren zijn tweederhande, te wetenen die eene heten mora celsi of domestica. Dat sijn moerbesienbomen die sijne tweederhande. Als suete moerbesien die zijn hete ende natte, ende suer moerbesien die zijn dalende ter couwen en natheit. Dees twee heeten domestica of tamme moerbesien de in die hoven op grote boemen wassen. Dye ander principael Mora of moeren heeten silvestria of wilde moerbomen die heeten mora bati, dat sijn haghebesien of brembomen. Dat zijn die dornen of haghen die haegbesien of brembesien, dats een dinc draghen. Ende dees mora bati sijn van complexyen cout ende droghe. Dees besien van desen tweederhande moerbesienbomen dat sijn tamme ende heeten moerbesien ende wilde heten haegbesien, besicht men in medicinen ende zijn eerst roet, dan worden se rijpe ende zijn swert. Die tamme dat zijn rechte moerbesien hebben macht te ontbynden ende te suveren. Van desen maect men een electuarium dat dijamoron heet teghen die apstonie in die kele, teghen dat vallen van den huge, tegen die mammekens in die kele of dat feker in die kele ende teghen ander letselen in dye kele. Oec maect men van desen teghen dit selve een gorghelinge aldus: Neempt van desen sap van moerbesien of van dyamoron I dragma, weechbrewater III dragma, eeck, honych van rosen elckx ½ dragma, mingt se tsamen ende maect een gorghelinge. Voer dyamoron mach men sien dat sap van moerbesien met gescuimt honich ende houden langhe. Om ter cameren te gaen ende die verstoppinge van couder saken toe comende te verdriven: Neemt dat sap van suete moerbesyen luttel gewermt. Wijn daer moerbesien in gesoden sijn, suvert dye dermen. Dat sap van der scorsen der moerbomen of wijn daer die scorse in gesoden is, oft poyer der scorse met honich gemingt doedt die wormen. Die scorse van moerbomen heeft macht te verteren, te ontbinden ende te suveren. Wilde moerbesien dat zijn mora baci of haegbesien of brembesien, die hebben macht te benauwen om hoerder suetheit wille. Teghen den tantsweer, wast den mont in wijn met weinich eeckx gemingt daer die scorsen ende bladeren in gesoden zijn. Tegen die verbarringe van viere of van werm water, maect een plaester van moerbesienbladers met olie ghemingt. Om dat haer swert te maken, siedt moerbladeren, wijngaertbladeren ende vyghen int water, daer mede waschet. Dat sap van suere moerbesien en der bladeren is goet tegen apstonien des monts ende des huuijchs, oec eest dat alderbeste tot die apstonie der kelen. Moerbesien sijn der maghen quaet, want si verderven daer in. Men moet se voere eten want op ander spijsen geten verderven se den coleriken en sijn se niet quaet. Moerbesien weinich ghedroecht stoppen den lychaem ende es teghen den royen lichaem (dats diffiteria) Avicenna int selve capittel. |
XCII Moerbei. (Morus nigra en alba. De braambes is Rubus fruticosus) Moerbei, dat is Morus celsi. Mora baci, dat zijn haagbessen of braambessen. Van Morus of moerbei zijn er twee soorten, te weten de ene heet Morus celsi of domestica. Van de gekweekte of domestica zijn er twee soorten als een zoete moerbei, die is heet en nat. De tweede is een zure moerbei, die is afdalend naar koudheid en nat. Deze twee heten domestica of tamme moerbeien die in de hoven op grote bomen groeien. De andere belangrijke Morus of moerbeien heten sylvestria of wilde moerbomen en die heten Morus baci, dat zijn haagbessen of bramen. Dat zijn diegene die dorens of hagen dragen, haagbessen of braambessen. En deze mora baci zijn van samengesteldheid koud en droog. De bessen van de twee tamme soorten moerbeibomen heten moerbei, van de wilde heten ze bramen, je gebruikt ze in medicijnen, ze zijn eerst rood, dan worden ze rijp en worden zwart. De tamme, dat zijn de echte moerbeien, hebben kracht om te ontbinden en te zuiveren. Van deze maak je een likkepot die moerbeisap heet tegen blaren in de keel, tegen het vallen van de huig, tegen spenen in de keel of het zeer in de keel en tegen ander letsel in de keel. Ook maak je tegen hetzelfde een gorgelwater aldus: ‘Neem van het sap van moerbei of van moerbeisap een maal 3,9 gram; van weegbreewater drie maal 3,9 gram; azijn en honing van rozen, van elk een half maal 3,9 gram; meng het te tezamen en maak een gorgelwater’. Voor moerbeisap mag je het sap van moerbeien met afgeschuimd honing zien, want dit blijft lang goed. Om naar toilet te gaan en de verstopping die van koude zaken komt te verdrijven: ‘Neem het sap van zoete moerbeien en warm het licht’. Wijn, waar moerbeien in gekookt zijn, zuivert je darmen. Het sap van de schors van de moerbomen of wijn waar de schors in gekookt is of het poeder van de schors dat met honing gemengd is doodt wormen. De schors van moerbomen heeft de kracht om te verteren, te ontbinden en te zuiveren. Wilde moerbeien, dat zijn Morus baci of haagbessen of bramen, die hebben de kracht om te benauwen vanwege hun zoetheid. Tegen tandpijn was je de mond met wijn waarin wat azijn is gemengd en de schors en bladeren in gekookt zijn. Tegen verbranding van vuur of van warm water maak je een pleister van moerbeienbladeren die met olie gemengd is. Om het haar zwart te maken kook je moerbeibladeren, druivenbladeren en vijgen in het water en daar mee was je je. Het sap van zure moerbeien en de bladeren is goed tegen blaren van de mond en van de huig, ook is dat het allerbeste tegen blaren in de keel. Moerbeien zijn slecht voor de maag want ze bederven daarin. Je moet ze van tevoren eten want op ander eten gegeten bederven ze de rode gal en zijn ze niet kwaad. Iets gedroogde moerbeien stoppen het lichaam en zijn tegen rodeloop (dat is dysenteria) Avicenna in hetzelfde kapittel. |
92. Morus alba, L. (wit)
Algemene kenmerken.
Aan de witte moerbei is alles zachter en kleiner dan aan de zwarte. De moerbei is een schilderachtige boom met een ronde, halfopen kroon, de takken maken geen eindknoppen. Het blad is lichtgroen en vaak diep ingesneden. De eenhuizige bloemen zijn ook hier onopvallend. De vruchten zijn groot en wit tot rood, als een framboos.
Werking.
De boom was een symbool van wijsheid omdat ze zich niet haast en bladeren en vruchten niet vroeg laat uitkomen zodat ze door de vorst niet beschadigd worden. Het is een voorbeeld van een wijs en verstandig man die zich niet haast, alles overziet en niet alles tevergeefs in het werk stelt. De late moerbei bloeit wanneer de kou verschiet. Veel mensen heten wijs op aarde, al zijn ze het niet. De dwaze schamen zich, de moerbei kent haar tijd.
De oude Grieken gebruikten het sap om wijn te kleuren, ook dames. Vondel, De Leeuwendalers:
‘Ja, wie bemint ze niet? Wie zet haar deugd te hoog?
Ze verfde nooit haar wangen met moerbei of morellen
Ze loogt noch bleekt heur haar’.
Van belang was het gewas in de middeleeuwen doordat de uit de vruchten gemaakte wijn een in Zuid en West-Duitsland algemeen gebruikelijke drank was. Deze moerbeiwijn gaat als maratum de geschiedenis in. In de 10de eeuw speelt het als kloosterdrank een rol en verscheen als morat zelfs op vorstelijke tafels.
Etymologie.
Morus kan afgeleid zijn van mora, wat ‘laat’ betekent naar het verschijnen van de bladeren. Het kan ook afgeleid zijn van Grieks moron dat verbonden wordt met Armeens mor, ‘zwartbes’, vergelijk een Moor.
Het midden-Latijn kende naast morum een gelijkbetekenend murus dat in Frans murier, ‘moerbeiboom’, voortleeft en vandaar de ontlening tot het Duits Mor of Mur, Engelse mulberry en het midden-Nederlands moerbeye-besie.
XCIII Mercuriael of mercuryalis of knosostis, som heetent smeerwortel, ende is heet ende droghe in den eersten graet. Mercuriael is tweederhande als man ende vrou. Dye vrou es meeste. Dye man es minste en heeft ronde saykens, Pandecta uut der macht van Averoijs libro colliget int capittel van mercurialis. Alle beide der mercurialen in spisen gesoden zijn drijft de waterechtige humoren neder ter cameren wert uut ende morwet den lichaem. Oec mact men een clister aldus: Neemt mercuriael, beeten, violettenbladeren, maluwe elcx een hant, sevenbladeren, boemvaerne elckx I dragma, siedtse tsame in ½ pont waters dat bicans dat derde deel versoden si, als gecleert is doer enen doec, mingt toe I dragma calissifistulen die versch uut getrocken si, bnedicte, laxatyne ½ dragma, olie van violetten, olie van dille elckx I ½ dragma, salis gemme ½ dragma, mingt dit tsamen ende maket een clisteer. Men seet dat die blades der vrouwe gewreven ende op die lancke geleet of dat sap der afgedroncke doet een wijfken winnen, oec die bladers des mans soe gebisicht doet een wijfken winnen. Mercuriael in enen capoen gesoden en dat sop gedroncken ruimt die grove humoren ende waterechtighe met die swerte colere. Dit self is goet tege verscrickende cortsen als over andere dagen, oec tegen bevinghe ende tegen de opblasynge der magen den gebreekeghen in den azem ende van die fleerfijn eest een sunderlinge medicine. Galienus VII simplicum int capittel van lingsa stida (dats mercurialis) seet dat wi alle hem ghebruken der ter cameren te gaen. Wijn daer mercuriael in ghesoyen es ende calamentum (dats cattenmunte), es ghenoecht verwandelende of doende sweeten, Pandecta. |
XCIII Mercuriael of bingelkruid. (Mercurialis annua, een tweehuizige plant) Bingelkruid, Mercurialis of Knosostis, soms heet het smeerwortel is heet en droog in de eerste graad. Van bingelkruid zijn er twee soorten als man en vrouw. De vrouw is de grootste. De man is het kleinste en heeft ronde zaadjes, volgens Pandecta uit de macht van Avicenna ‘libro colliget’ in het kapittel van Mercurialis. Alle twee bingelkruidsoorten die in het eten gekookt zijn drijven de waterachtige levenssappen naar beneden, laten naar toilet gaan en vermurwen het lichaam. Ook maak je een klysma aldus: ‘Neem bingelkruid, biet, violenbladeren, maluwe, van elk een hand; zevenblad (1) en boomvaren, van elk een maal 3,9 gram; kook het tezamen in een half pond water totdat vrijwel het derde deel verkookt is en als het gezuiverd is door een doek meng je er een maal 3,9 gram vers uit getrokken Cassia fistula bij; van Carduus benedictus laxatief, een half maal 3,9 gram; olie van viool en olie van dille, elk anderhalf maal 3,9 gram, van salis gemme (1), een half maal 3,9 gram; meng dit tezamen en maak een klysma’. Men zegt dat als het blad door vrouwen gewreven en op het onderlijf gelegd wordt of het sap gedronken een meisje geeft, ook dat als de bladeren door de mannen zo gebruikt wordt er een meisje geboren wordt. Als je bingelkruid in een kapoen kookt en het sap hiervan drinkt ruimt het de grove levenssappen en zwarte gal. Hetzelfde is goed tegen schrikachtige koortsen zoals om de andere dag, ook tegen bevingen en tegen het opblazen van de maag. Voor diegenen die moeilijk adem kunnen halen en die last hebben van de jicht is het een bijzondere medicijn. Galenus, ‘zevende simplicum’ in het kapittel van lingsa stida (dat is Mercurialis) zegt dat wij allen het gebruiken om naar toilet te gaan. Wijn waar bingelkruid en calamentum, (dat is steentijm) in gekookt is, verandert genoeg of laat zweten, Pandecta. |
(1) Aegopodium podagria. (1) sal: zout, gem: edelsteen, zoutsteen.
93. Mercurialis annua, L. (eenjarig)
Algemene kenmerken.
Bingelkruid heeft een stengel met tegenoverstaande twijgen. De bladeren zijn glad en langwerpig. De plant is vaak tweehuizig, soms komen de manlijke en vrouwelijke delen op een bloem voor.
Werking.
De zaadjes komen dus in de kleine vrouwelijke vorm en niet in de mannelijke vorm. Theophrastus vertelt dan ook dat de vrouwelijke plant overvloedig zaadjes (stuifmeel) geeft in de aren. Het mannetje zou kleine ronde zaden hebben die als steentjes twee aan twee liggen. Wanneer nu de vrouwen een aftreksel van de bladeren van de eerste zouden nemen, voor hen de vrouwelijke, zal ze een dochter baren. Gebruikt ze die ander zal ze een zoon baren. (4) Daarom heette de nu bekende vrouwelijke plant herba Mercurialis mascula, ‘man’, of testiculata.
De plant ruikt onaangenaam en scherp. Het kruid werd vroeger hoofdzakelijk als laxeermiddel gebruikt en tegen zweren en ontstekingen.
Etymologie.
Mercurialis is zo genoemd naar de god Mercurius, de god van handel en dieven. Hij bracht samen met Iris, als de bode van de goden, de zielen van de afgestorvenen langs de regenboog naar de woningen van de onderwereld. De genezende kracht van de plant zou door Mercurius ontdekt zijn.
Bingelkruid heet in Duits Bingelkraut, dit komt van bingel, ‘luiden’, binge is bij bergbewoners een ketelvormige verdieping, naar de ronde klokvormige vrucht. Of het is afkomstig van midden-Nederlands bungelcruut, ‘knol’, een plant met knolachtige wortels die in tijd van nood gegeten werd. Franse mercuriale en Engels mercury.
XCIIII Doelwortel of mandragher oft mandragora is cout ende nat in den IV graet, Pandecta seit dat sij cout is in den derden graet. Ende in hem es oeck weer gehytte, maer in dye appelen es natticheyt daerom doende slapen seer vaste ende in die scorsen van die wortelen es grote coutheit waermet dat oeck droegt. Als yemant van deser wortelen neempt in eeten of dryncken, dat wordt hij seer diepe of vaste slapende. Die scorse onder in de poerte als een suppositorium gedaen doet slapen. Als die wortel VI uren lanc met yvoren, so wert si morwe ende bequaem te ontfaen alle manyeren van gedaenten. Teghen heete colerike apstonie, als erispilla is, wrijft die wortel ende maecter met eeck een plaester af. Dat selve alst met olien of honich gemingt wort, so geneset fenynige beeten. Dat sap der wortelen in wijn ende savich van gerste (dats als geerste gebroken met water overdect wort ende siedt tot dat dyck wort, dat na die cleringe in den gront is dats savich) ordei gesoyen es goet om die pijn der iuncturen of alle ander pine te genesen, Pandecta. |
XCIIII Doolwortel of mandraak. (Mandragora autumnalis) Doolwortel, Mandrager of Mandragora is koud en nat in de vierde graad. Pandecta zegt dat het koud is in de derde graad. En in hem is ook weer hitte, maar in de appelen is nattigheid en daarom laat het zeer vast slapen. In de schors van de wortels is grote koudheid waarmee het ook droogt. Als iemand van deze wortels neemt in eten of drinken dan valt hij in een zeer diepe of vaste slaap. De schors die onder in de opening als een suppoost gedaan wordt laat slapen. Als de wortel zes uren lang gewreven wordt met ivoor dan wordt het murw en is in staat om allerhande vormen aan te nemen. Tegen hete galachtige blaren, zoals erispilla, wrijf de wortel en maak er met azijn een pleister van. Tegen hetzelfde, als het met olie of honing gemengd wordt dan geneest het de venijnige beten. Het sap van de wortel in wijn en savich van gerst (dat is als gerst gebroken en met water bedekt wordt en gekookt tot dat het dik wordt, dan na de zuivering in de grond heb je de savich) of dat wat gekookt is goed om de pijn van de gewrichten of van alle andere pijnen te genezen volgens Pandecta. |
94. Mandragora officinarum, L. en Mandragora autumnalis, L (geneeskrachtig en herfst)
Algemene kenmerken.
Dit zijn de planten die door de gehele geschiedenis heen komen. Stengelloze kruiden met grote ovale of lancetvormige, donkergroene bladeren die in dichte rozetten plat op de grond liggen. Ze bezitten vlezige, dikwijls gespleten wortels. De okselstandige, gesteelde violette of gele bloemen staan in dichte rozetten en worden gevolgd door vele bessen.
Werking.
De wortel zou de gestalte van een mens hebben. In de mythologie is de mandraak een wijszeggende, demonische geest of een klein halfduivels wezen in mensengestalte die de bezitter rijk zou maken. De meeste schrijvers handelen bij deze plant meer over het bijgeloof door de vorm van de wortels.
De mandraak speelt ook een rol bij de verovering van Carthago. Omdat Hamilcar de liefde van de Libiërs voor wijn kende vergiftigde hij de inhoud van een aantal wijnvaten met mandraak. Die liet hij in bepaalde plaatsen voor de stad liggen alsof ze in haastige spoed vergeten waren. De Libiërs kwamen aan en zagen dat ze zich binnen de stadsmuren teruggetrokken hadden, vermoeid en vooral dorstig van de reis, dronken ze de wijn en vielen al gauw in een diepe slaap. Die slaap was zo diep dat ze zelfs niet wakker werden toen ze daarna verwond en gedood werden. De artsen gebruikten daarna de merkwaardige eigenschap van de mandraak, die ze in de oorlog geleerd hadden, om zware operaties uit te voeren.
De bessen bezitten een aparte geur en zijn slaapverwekkend. De vruchten zouden wellust geven of vruchtbaar maken, reden om ze in de oudheid als liefdesdrank te gebruiken. Ze zouden de liefdesappelen geweest zijn van Gen. 30: 14/16, die zoveel waard waren dat Rachel in ruil daarvoor haar man aan haar zuster uitleende. Sommige vertalingen van de Bijbel vertalen het woord dudaim dan ook direct als mandraak. Het woord dudaim zou ontleend zijn van de stam dud, wat ‘liefkozen’ of ‘liefde’ betekent.
Etymologie.
Mandragora, de naam mandragora is niet geheel opgeklaard. Mogelijk is het oud Perzisch. Pythagoras noemt men deze wortel naar zijn menselijke vorm, anthropomorphe, ‘half menselijk’, wat met de Perzische benaming merdum‑giah overeenstemt. Of van Grieks mandra, ‘stal’, en ageiro, ‘ik verzamel’, omdat de mandragora door zijn wonderkracht de kudde bijeenhield. De wortel lijkt op een man, sommige zeggen dan ook dat de plant ‘man-draghen’ hoort te heten en niet man-dragora. Mandraak, Franse mandragore, Engelse mandrake en Duitse Alraun-wurzel.
Doolwortel, ‘slaap’ of ‘dool’, in het Duits is het Dolwurz en Twalmwurz. Dit stamt of uit Latijn dolere, ‘lijden’, of uit het Franse deuil, ‘rouwen’.
XCV Hofkerse of nasturcyum ortulanum twederleye als domesticum, dats tamme kerse ende wort ghesait. Ende wilde kerse die van selfs wast. Tamme kerse is heet ende droge in den derden graet, als oft mostaertsaet waer eest in sijnder crachte, het verwandelt, het rijpt met saechtycheit. Wijn sijnder siedinge ghedroncken en dat sap daer af opt haer gestreken hout die haren vast die uut vallen souden. Op den karbunke (dats een cleine apstonie donker, somwijlen met groenheit, somwijlen met geelheit, somwijlen met roetheit gemingt ende heet een vierich opstonye als die pestilentiael apstonye) ende op ignem persicum (dats ignis sacer) dat sijn roy puytskens makende vierighe steeckinghen. Op dees twee maeckt een plaester van hofkersen met haren sappe, met donderbaert ende luttel souts. Op sweeringe scorftheit: Neempt sap van kersen met honich ghemingt. Teghen die pijne der iuncturen: Neempt wijn daer sy in ghesoden is. Teghen alle morwicheyt der genuen: Maeckt een plaester van hofkersen, met eeck ende savich ordei. Om die borst ende die longhene te suveren: Neempt wijn daer si met dye wortel of dat poyer van yreos es, dat doet oec teghen asma om dye macht van besnidinghe ende cleyn makinghe dier in es. Om die maghe ende lever te verwermen ende die groefheit der milten te verdriven: Neemt wijn daer kerse in ghesoden sy. Een plaester van kerse ende honich ghemaect es goet op die milte. Dat sap van milde ende wenich eeckx doet roie colere overgheven ende lossen. Kerse in salute met baucia (dat es pinksernake) ende met wortel van yringus (dat sijn cruisdistelen) ghemaeckt lost ende vermeerderinghe om minnen. Dat sap van kersen met den sap van alsen doet van onder die worme lossen, oec doeghet die stonden comen, worpende die vrucht uut. Wijn daer kerse in ghesoden is verdrijft die wynden ende gheneest colica. Dat sap ghedroncken of met honich gheplaestert gheneest steken der fenynegher dieren in huis, oeck den roeck daer ontfaen veriaech se. Neemt teghen die cou pisse dit cruut met olien in wijn ghesoden op die blase onder den navel. Teghen tenasmonem (dats lost van scijten sonder yet te doen): Neempt poier van kerse, comijn ende spieghelherft. Dat saet van kersen gheknout es goet teghen dye yecht in die tonghe. Teghen couwe ende natte hersenne blaest dat poyer van den sayen in den nose. |
XCV Tuinkers. (Lepidium sativum) Van tuinkers of Nasturtium hortulanus zijn er twee soorten als domesticum, dat is tamme kers die gezaaid wordt. En de wilde kers die vanzelf groeit (1). Tamme kers is heet en droog in de derde graad alsof het mosterdzaad is in zijn krachten, het verandert en rijpt met zachtheid. Als je wijn drinkt met het afkooksel van deze plant en het sap op het haar strijkt blijven de haren vastzitten die anders zouden afvallen. Op de karbonkel (dat is een kleine donkere blaar die soms met groenheid, soms met geelheid en soms met roodheid gemengd is en een vurige blaar wordt genoemd net zoals de pestachtige blaar (2) en op het heilig vuur (dat is ignis sacer) dat zijn rode puistjes die vurige ontstekingen geven. Op deze twee maak je een pleister van hofkersen met haar sap, met donderbaard en wat zout. Op zwerende schurft: ‘Neem sap van hofkersen en meng het met honing’. Tegen pijn van de gewrichten: ‘Neem wijn waar het in gekookt is’. Tegen alle murwheid van de zenuwen: ‘Maak een pleister van hofkers, met azijn en het bezinksel van gerst’. Om de borst en de longen te zuiveren: ‘Neem wijn waar het met de wortel of het poeder van Iris in is’. Dat doe je ook tegen astma vanwege zijn kracht van besnijden en klein te maken die het heeft. Om de maag en lever te verwarmen en de grofheid van de milt te verdrijven: ‘Neem wijn waar kers in gekookt is’. Een pleister die van kers en honing gemaakt is, is goed op de milt. Het sap van melde en wat azijn laat rode gal overgeven en lossen. Kers in salade met baucia (dat is peen) en met de wortel van Eryngium (dat is kruisdistel) maakt lust en vermeerdering om te minnen. Het sap van kers met het sap van alsem laat van onder de wormen uitgaan, ook laat het de stonden komen en werpt het de vrucht uit. Wijn, waar kers in gekookt is, verdrijft de winden en geneest koliek. Het sap gedronken of met honing gepleisterd geneest de steken van de venijnige dieren in huis, ook de rook daar ontvangen verjaagt het. Neem tegen aandrang tot waterlozing dit kruid en kook het met olie in wijn en leg het op de blaas onder de navel. Tegen tenasmonem: ‘Neem poeder van kers, komijn en spiegelhars’. Als je het zaad van kersen kauwt is dit goed tegen jicht in de tong. Tegen koude en natte hersens blaas je het poeder van de zaden in de neus. |
(1) Cardamine pratensis. (2) Een aantal samenvloeiende steenpuisten.
95. Lepidium sativum, L. (gekweekt of tam)
Algemene kenmerken.
De tuinkers is een klein plantje met veerspletige bladen, lijnvormige slippen en kleine witte bloemen.
Werking.
De jonge planten worden om hun hoog vitamine C gehalte rauw als toekruid bij het ontbijt genuttigd. Boterhamkruid wordt het genoemd omdat het in de meimaand wel op de boterham gedaan werd. Vroeger werd het kruid gebruikt tegen scheurbuik, het bezit bloedzuiverende eigenschappen. De zaadhouwtjes hebben de vorm van kleine schubben. Om die reden werden ze in de signatuurleer gebruikt om de schubben en vlakken van het gezicht te verdrijven.
Etymologie.
Lepidium komt van het Griekse lepis, ‘een kleine schaal’, het is een verwijzing naar de vorm van de vruchten. Of het is zo genoemd omdat ze op de huid gewreven die laat opzwellen en blaren maakt.
De sterkers of tuinkers, maar de kers (Prunus) is een heel andere vrucht. De naam kres of kers is een verzamelnaam voor verscheidene scherp smakende kruisbloemigen. De naam kres komt van het Latijn voor groeien, ‘crescere’. Het kan ook komen van het Duitse Kresse, dat stamt uit kras, ‘spijs’, Engelse cress en Franse lepidier, zie verder het volgende hoofdstuk
XCVI Waterkerse of nasturcium aquam of senation of eruca aqua of pillula aqua, dats al een cruyt. En is heet in den eersten graet, droghe in den tweeden, Pandecta. Mair Platearius seet dat heet ende droghe es in den derden graet. Dees kerse ende melyssa met vleesche gesoden suvert de borst ende longene van couden humoren. Tegen colicam ende dat lancevel, maeckt pottagie van waterkerse, van peercelle met dille. Een sponci in wijn gedaen dair die selve crude in gedaen sijn dan op die dermen dic geleet, geneest de selve siecten. Tegen den lichaem die van hitte coemt, siet saet van waterkerse in reechwater of nemet met den sap van queappelen. Dye kerse, sterket oec die leen. Saet van waterkerse rou geten of met venkelsaet ende peercelle in vleessop genomen, es goet tegen den steen oft graveel, het doet pissen ende die stonden doget oec crigen. Saet van waterkerse in wechbrewater is goet tegen den roien lichaem. Tegen dat lancevel, doet een sponcie in sout water ende olye daer waterkerse in gesoyen is. Teghen die coupisse ende teghen die diffurie (dats alle uren met pinen pissen) siet waterkersen met maelrovie in wijn ende leg se so op die blase onder den navel. Om te doen pissen ende den steen oft graveel uut te driven: Neempt dees waterkerse rou met venkel ende peercelcruut, mit lacktike, met bernaydse, ming se met weinich eeckx ende olie van oliven en maecter af een solaet. Dit selve doet oec dye stonden comen ende verdrijft die vrucht oec al is si rou geeten, alleen doe si dat selve ende is teghen die sweeren der dermen oeck goet, Serapio int selve capittel. |
CXVI Waterkers. (Rorippa nasturtium-aquaticum) Waterkers, Nasturtium aquaticum, Senation, Eruca aqua of Pillula aqua dat zijn allemaal namen voor hetzelfde kruid. Het is heet in de eerste graad en droog in de tweede volgens Pandecta. Maar Platearius zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Als deze kers met Melissa in vlees gekookt wordt zuivert het de borst en de longen van koude vocht menging. Tegen koliek en de onderbuikspijn maak je een stamppot van waterkers, van peterselie en dille. Als je een spons in wijn doet waar dezelfde kruiden in gedaan zijn en dit dik op de darmen legt geneest het die ziektes. Tegen loop dat van hitte komt kook je het zaad van waterkers in regenwater of neem het sap van kweeappelen. De kers versterkt ook de leden. Het zaad van waterkers dat rouw gegeten of met venkelzaad en peterselie in vleessap is genomen is goed tegen steen of niergruis, het laat plassen en de stonden komen. Het zaad van waterkers in weegbreewater is goed tegen rodeloop. Tegen onderbuikspijn doe je een spons in zout water en olie waar waterkers in gekookt is. Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie (dat is alle uren met pijn plassen) kook waterkers met malrove in wijn en leg het zo op de blaas onder de navel. Om te laten plassen en de steen of niergruis uit te drijven: ‘Neem deze waterkers, rouw, met venkel en peterseliekruid, met sla en bernagie, meng het met wat azijn en olie van olijven en maak er een salade van’. Hetzelfde laat ook de stonden komen en verdrijft de vrucht, ook al is het rouw gegeten, als je het alleen eet doet ze hetzelfde en is tegen zweren van de darmen ook goed volgens Serapio in hetzelfde kapittel. |
96. Rorippa aquaticum, (L) Hayek (water minnend)
Algemene kenmerken.
De waterkers is een onopvallende plant die op vochtige plaatsen of in het water groeit. Het blad is geveerd, de deelblaadjes zijn rondachtig of ovaal, getand en golvend. Er komen vele onopvallende witte bloemen in juni tot augustus.
Werking.
Het blad bevat ijzer, vele mineralen en vitaminen, ook zwavel. De bladeren worden gebruikt bij vleesgerechten. De scherpe en radijsachtig smakende bladeren branden op de tong en smaken peperachtig. Het lost de urine en zuivert de nieren. Het werd speciaal aanbevolen om de hersens te scherpen, er was een populair gezegde: ‘eet meer kers en krijg meer kennis’. Het is een goed voorjaarskruid om het bloed te zuiveren, helpt tegen hoofdpijn en verteert de kwade sappen die de winter heeft achtergelaten.
Etymologie.
Plinius interpreteerde de naam Nasturtium als ‘quod nasum, torquat’, nasus, ’neus’, en tortus, ‘gedraaid’, ‘neuzenverdraaier’, naar het hete karakter van de plant. Maar de goede afleiding schijnt van een Griekse compositie te zijn, nastorgion, ‘dat wat behoefte heeft aan natte gronden’(25)
Waterkers of bronkres, Duitse Brunnenkresse, Engelse water-cress en Franse cresson d'eau, zie vorig hoofdstuk.
Eruca komt mogelijk van het Latijnse urere, ‘branden’, een verwijzing naar de hete zaden. Het kan ook van erudere, ‘uitknabbelen’, afgeleid zijn omdat deze plant een hete, bijtende smaak heeft. Het is een verwant geslacht.
XCVII Nigella of niel, sommighe heetent balsem. Ende es heet ende droghe in den derden graet, haer macht is int saet. Dat hevet cracht die diuretica is uut zijn bytterheit te ontbinden ende te verteren uut sijn qualiteiten. Tegen die wormen der kinderen, legt op den navel een plaester of dair ontrent gemaect van den meele dees saets (dat men somwilen balsensaet) met den sap van alsen ghemingt. Teghen scorftheit siedt veel poyers van balsemsaet met solfer in stercken eeck tot dat dicke es, dan doeter olye toe. Dees salve es oec goet teghen dye emperiginne (dats een smetinge in die huyt of in dat vel met groet ioecsel ende scerpicheyt) Teghen dat sproet in dat aensicht: Neempt meel van dese saye, minghet met cerusen ende eeck. Olie van bitter amandelen, daer dat meel dees saets in ghesoden es in dye ore ghedaen doet die wormen in die ore. Teghen die coupysse en de die diffurie, oeck teghen dat lanckevel: Neempt wijn daer balsensaet, kerssaet ende peercelsaet in ghesoden es. Balsemsaet veel smaels ghenomen dat doedet, Pandecta, maer veel smaels in wijn met olye ghesoden op dye nieren ende op dye blase onder de navel gheleet es goet teghen die voirghenoemde letselen. Teghen den carbunkul (dats een feninege apstonie vol viers) doet er op oryne meel van balsem saet ende dat sap van bladelose met eeck ghesoden. Teghen den tantsweer: Neempt meel van balsemsaet met eeck ghesoden, dat met luttel bertrams mingt ende houwet in den mont. Wijn wel ghedaen ghedroncken, daer balsemsaet ende bijvoet in ghesode es, doet dye stonden comen, doet pissen ende verdroghet melck, want het verdroghet zeere die vette ende tay humoren. Bereyt poyer van balsemsaet met poier der wortelen van yreos gemingt in den nose gheblasen rumet hoeft ende verbyet dat die humoren ten oghen wert niet en lopen. Die eigen macht van balsemsaet es teghen dien fluimechtigen ende melanconosen corts, oeck teghen beeten der serpenten, Pandecta. |
XCVII Nigella of juffertje in ’t groen. (Nigella sativa) Juffertje in ‘t groen of niel, sommige noemen het balsem. Het is heet en droog in de derde graad, haar kracht zit in het zaad. Dat heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. Vanwege zijn bitterheid kan het ontbinden en het kan verteren vanuit zijn kwaliteit. Tegen wormen van de kinderen leg je op de navel of daar omtrent een pleister die gemaakt is van het meel van dit zaad dat men soms balsemzaad noemt dat je met het sap van alsem mengt. Tegen schurft kook je veel poeder van balsemzaad met zwavel in sterke azijn totdat het dik is en dan doe je er olie bij. Deze zalf is ook goed tegen emperiginne (dat is een smet in de huid of in het vel met grote jeuk en scherpheid) Tegen sproeten in het aangezicht: ‘Neem het meel van deze zaden, meng het met bloem van lood en azijn’. Olie van bittere amandelen waar het meel van dit zaad in gekookt is doe je in de oren wat de wormen in de oren doodt. Tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie, ook tegen onderbuikspijn: ‘Neem wijn waar balsemzaad, kerszaad en peterseliezaad in gekookt is’. Als je balsemzaad veel per keer in neemt doodt het volgens Pandecta, maar als je veel per keer in wijn en olie kookt en op je nieren en de blaas onder de navel legt is het goed tegen de voor genoemde letsels. Tegen de karbonkel (dat is een venijnige blaar vol vuur) doe je er het ongezuiverde meel van balsemzaad en het sap van bladelose (1) op dat met azijn gekookt is. Tegen tandpijn: ‘Neem meel van balsemzaad dat je met azijn kookt en met wat bertram mengt en hou het in de mond’. Wijn die klaar gemaakt is en gedronken waar balsemzaad en bijvoet in gekookt is laat de stonden komen, laat plassen en verdroogt de melk want de vette en taaie levenssappen verdroogt het zeer. Klaargemaakt poeder van balsemzaad dat met het poeder van Iriswortels gemengd en in de neus geblazen is ruimt het hoofd op en verbiedt dat de levenssappen naar de ogen loopt. De eigen kracht van balsemzaad is tegen slijmachtige en galachtige koorts, ook tegen beten van de serpenten volgens Pandecta. |
(1) Sedum reflexum.
97. Nigella sativa L. (gekweekt)
Algemene kenmerken.
Niel is een eenjarige opgaande plant van een dertig centimeter hoog met fijne blaadjes, als venkel, die verdeeld en lancetvormig zijn. De bloembouw is wat bizar. De blauwachtige bloemen komen in juni en augustus.
Werking.
Het wordt wel narduskruid, roomse koriander, nonnenkruidnagel of zwart komijnzaad genoemd omdat de zaden voor hetzelfde doel gebruikt worden als komijnzaden. De olierijke zaden werden in brood en koeken bijgemengd. In Egypte en de Oriënt werd het als kruid gebruikt vanwege zijn prikkelende zaden. Die zijn scherp van smaak en werden als een soort peper gebruikt. Volgens Hippocrates leveren de zaden een baarmoederdrank die nog lang in gebruik is geweest als Semen Nigellae. (11)
Etymologie.
Nigella komt van Latijn nigellus, niger, ‘zwart’, de kleur van de zaden. Duitse Nigelle, Franse nigelle en nielle, Engels black cumin
De afleiding van de naam balsem, voor deze plant, is onduidelijk.
Agrostemma githago werd ook Nigella genoemd in de middeleeuwen.
XCVIII Aplompen oft plempen oft waterrosen oft zeeblomen oft waterlelyen, dats nemyfar. Dats cout ende nat in den tweeden graet. Ende is tweederhande, die een dracht witte blomen, die is die beste, die ander draghet geel bloemen, mer die een es soe goet niet, dye bloemen sijn nut der medicinen. Teghen scerpe cortsen ende hitten der leveren: Neempt bloemen van aplompen, bloemen van vyoletten, saet van endivie, van lachtijke ende van porcelleyne, die vierde cou zayen, dese siedt tsamen in water ende eeck, als ghecleert es doet daer suker toe dat ghenoch si, ende maeckt siroep. Teghen hoeftsweer van hitten comende: Neempt bloemen van aplompen, die leghet te weyke enen nacht int water, dan smorghens drynct dat water. Dye bloemen sijn oeck goet voer die nose ghehouden. Dat selve is oeck goet teghen grote wakinghe, want het doet slapen. Olye van plompen gheneest oeck den hooftsweere oft andere pinen uut hitte comende. Teghen de pyne der maghen, maeckt een plaester van aplompen met die bloemen van lelien in eeck ghesoden. Teghen die pijne der blasen: Neempt water daer die bloemen van aplompen in ghesoden sijn. Teghen pleckinghe der leden, strijcter op van den sappe deser bloemen met cerusen ghemingt. Dat self peck ghemingt gheneest die uutvallinghe van den hare. Teghen gheswillinge der cullen, doet daer op aplompen bloemen ende roosbladeren in eeck ghesoden, met terwenmeel gemingt, want het gheneest sonder twivel. Dat saet van plompen daghelijcx ghedroncken doet dit selve. Die wortel van plompen ende dat saet hebben macht te verdroghen sonder bijtinghe, daerom sijn si goet teghen de vochticheit des buycks die se bedwinghen. Dat saet te drincken ghegheven bedwingt den loep des sperma (dats der naturen), eest dat hi te veel is ende is seer dat hert sterckende seet Avycenna in de viribus cordis. Teghen apstonien der milten: Neempt wijn daer die wortelen van plompen met die wortelen van tamariscus in ghesoden sijn, Avicenna. |
XCVIII Waterlelie. (Nymphaea alba, Nuphar lutea) Aplompen, plempen, waterrozen, zeebloemen of waterlelie, dat is Nemyfar. Die is koud en nat in de tweede graad. Er zijn twee soorten van, de ene draagt witte bloemen en dat is de beste. De ander draagt gele bloemen, maar die is niet zo goed. De bloemen worden in de medicijnen gebruikt. Tegen scherpe koortsen en de hitte van de lever: ‘Neem bloemen van waterlelie, bloemen van violen, zaad van andijvie, sla en postelein met de vier koude zaden, deze kook je tezamen in water en azijn en als het gezuiverd is doe je daar suiker bij zoveel als genoeg is en maak er een siroop van’. Tegen hoofdpijn die van hitte komt: ‘Neem waterleliebloemen, die leg je een nacht te weken in het water en dan drink je ‘s morgens dat water. De bloemen zijn ook goed als je ze voor de neus houdt. Hetzelfde is ook goed als je niet kan slapen want het laat je slapen. De olie van waterlelie geneest ook de hoofdpijn of andere pijnen die uit hitte komen. Tegen maagpijn maak je een pleister van waterlelie met leliebloemen die in azijn gekookt zijn. Tegen pijn van de blaas: ‘Neem het water waar de waterleliebloemen in gekookt zijn’. Tegen plekken van de leden strijk je er het sap van deze bloemen op dat met bloem van lood gemengd is. Hetzelfde met pek gemengd geneest het uitvallen van het haar. Tegen gezwollen ballen doe je er waterleliebloemen en rozenbladeren op die in azijn gekookt en met tarwemeel gemengd zijn, want het geneest zonder twijfel. Als je het zaad van plompen dagelijks drinkt geeft heeft dit dezelfde uitwerking. De wortel van plompen en het zaad hebben de kracht om zonder bijten te verdrogen, daarom zijn ze goed tegen de vochtigheid van de buik die het bedwingt. Het zaad te drinken gegeven bedwingt de loop van het sperma (dat is de natuur) als dit te veel is en versterkt het hart zeer zegt Avicenna in de ‘viribus cordis’. Tegen blaren van de milt: ‘Neem wijn waar waterleliewortels met wortels van Tamarisk in gekookt zijn’, volgens Avicenna. |
98. Nymphaea alba, L. (wit)
Algemene kenmerken.
Dit is de zuiver witte waterlelie. Uit de stevige zetmeelachtige wortelstok komen de lange stengels met hartvormige bladeren. De bloem is als een dubbele lelie met een gouden hart.
Werking.
Plinius verhaalt dat als de wortel elf dagen lang gedronken wordt het de nieren koud maakt en alle manlijke zaden wegtrekt en doodt. Daarentegen geeft het een goede en vaste stem, het zou het een goed mondkruid zijn. Later aten oververhitte mensen in de tijd van Queen Elisabeth de zaden en gepoederde wortels in brood en vlees om kuisheid te krijgen. (25, 31) De witte is vooral het kruid der monniken en werkt negatief op de geslachtsdrift. Om die reden werd het vroeger gegeven aan mensen die daar moeite mee hadden of kuis wilden blijven. Het klooster Tegernsee voert de plant in zijn wapen. In Scandinavië werd van de wortels de Europese Nymphaea een electuaire de chastete, ‘kuisheidslikkepot’’ gemaakt. De plant heeft een aversie met liefde, mogelijk naar de puurheid, het dragen van een waterlelie is genoeg om de liefdesband te breken.
Etymologie.
De Sanskriet/Perzische naam niluphar of nilotpala, van nil, ‘blauw’, en utpala, ‘waterlelie’, voor de blauwe lotus van India, Nymphaea stellata, werd via de Arabische naam, nauphar of nyloufar, gegeven aan de roze getinte witte lotus van de Nijl, Nymphaea lotus. De naam verschijnt in Grieks als nouphar en in middeleeuws Latijn werd het nenufar. Uit de Griekse naam kwam het Latijnse nubo, ‘huwen’. De oorspronkelijke betekenis is bruid of maagd, de naam werd al vroeg gebruikt de betekenis voor de lagere vrouwelijke godheden. Dit werd, via numpa, Nymphar.
De plomp, in midden-Nederlands was het aplompe waar a (aa of ee) ‘water’ betekent. Waarschijnlijk zijn de planten zo genoemd naar het dialect plomp, ‘stok’, waarmee in het water geslagen werd om de vissen in het net te jagen. Vanuit aplompe is de naam pompebleden in het Fries ontstaan.
Duitse Seerose of Wasserlilie, de Franse lis d'eau en nenuphar, de Engelse waterrose en nenuphar.
XCIX Wylde mageleine of origanum es hete ende droge in den derden graet. Ende is tweederleye als degene dye wylde heet die breeder bladeren heevet ende sterc werckt, dander hetet tam of domesticum de in dy hoven wast ende heeft minder bladeren, oec wercket si suetelext, dees sal men in medicinen doen. Si heeft te ontbindene, te verteeren, tot hem te treckene ende te laxeren of te ontslutene. Teghen dat cou reuma (dats vochticheit die int hoeft is): Neemt een sackxken daer in dat die bladers van der wilde mageleyenen sijn ghedaen, dan wermet soe droeghe in een panne ende legget opt hoot ende decket wel werm dat sweete. Daer dees cruden in gesoden sijn met wyeroeck ghegorgelt verteert dye natticheit des tantvleeschen der kinnebacken. Tegen die oge die gheswollen es: Neemt poyer deser wilde mageleine met poier van ghingber ende weinych gebradens souts gemingt, doeter op want het verteert de vochticheit die de sake was van dien geswil. Tegen cou vochticheit (dats reuma): Neemt wijn dat sij met droeghe vighen in ghesoyen sijn. Wijn daer si in gesoyen es, daer poyer van galegaen in es, verstercket dye verteringhe ende verdrijft die pijne der magen ende der dermen uut winden. Dit cruyt met hofkerse in wijn gesoyen dan op die nyeren gheleet geneest die coupisse. Dit self gheneest tenasmonem uut couder saken (dats een sieckte die es dat men lust van schiten heeft sonder iet connen te schijten) ende dat den ers oeck of dat eynde uut gheet als men op die cruden sidt in de siedinghe. Dit self op den mont der moyeren met eeck gemingt gheleet gheneest die herdicheyt der moyeren. Een wassinghe met eender sponcien omtrent dye moyer int water daer dit cruyt met bivoet in gesoyen es, suvert die moyere ende doet die stonden voert comen. Serapio, die cracht deser beyer manieren van cruden es heet ende doet pissen, die siedinghe van hem ghedroncken purgeert den lichaem ende doet dye overvloedicheyt des humoers (colericus genoemt) neerwert trecken. Met eeck ghedroncken es goet teghen den ghebreckeghen in die milten ende teghen den feninighen drancke, Serapio int selve capittel. |
XCIX Marjolein. (Origanum vulgare) Wilde marjolein of Origanum is heet en droog in de derde graad. Er zijn twee soorten zoals degene die wilde genoemd wordt en brede bladeren heeft en sterk werkt. De andere heet tamme of domesticum die in de hoven groeit en kleinere bladeren heeft, ook werkt het zoeter, deze moet je in medicijnen doen. Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren, tot zich te trekken en te laxeren of te ontsluiten. Tegen het koude reuma (dat is vochtigheid die in het hoofd is): ‘Neem een zakje waar je de bladeren van de wilde marjolein in legt, dat warm je zo droog in een pan en leg het op het hoofd, dek je wel warm toe zodat je zweet’. Waar deze kruiden in gekookt zijn en met wat wierook gorgelt verteert het de nattigheid van het tandvlees van de kin. Tegen gezwollen ogen: ‘Neem het poeder van deze wilde marjolein met het poeder van gember en meng het met wat gebraden zout, doe het erop want het verteert de vochtigheid dat de oorzaak is van het gezwel’. Tegen koude vochtigheid (dat is reuma): ‘Neem wijn die met dit kruid en droge vijgen gekookt is’. Wijn waar het in gekookt is en waar poeder van galigaan in is versterkt de vertering en verdrijft de pijn van de maag en van de darmen die uit winden komen. Dit kruid dat je met tuinkers in wijn kookt en dan op de nieren legt geneest de aandrang tot waterlozing. Hetzelfde geneest tenasmone die uit koude zaken komt (dat is een ziekte dat je graag naar toilet wil gaan zonder te kunnen) en de aars of diens einde uitgaat als je op de kruiden zit in het kooksel. Hetzelfde meng je met azijn en leg je op de mond van de baarmoeder wat de hardheid van de baarmoeder geneest. Als je rond de baarmoeder met een spons wast met het water waar dit kruid met bijvoet in gekookt is dan zuivert het de baarmoeder en laat de stonden komen. Serapio, de kracht van deze twee soorten kruiden is heet en laat plassen en als je het afkooksel ervan drinkt laxeert dit het lichaam en laat de overvloed van de levenssappen (cholericus genoemd) naar beneden trekken. Als je het met azijn drinkt is het goed tegen gebreken in de milt en tegen venijnige dranken volgens Serapio in hetzelfde kapittel. |
9. Origanum vulgare, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
De wilde marjolein geeft op afstand een roodachtige gloed, het bloost. De bladeren zijn wat harder en breder dan de tamme. Zijn diep roze/paarse eindstandige bloemen staan in dichte schijnkransen in juli en augustus.
Werking.
Afrodite, godin van de liefde, plukte deze vreugde van de bergen voor de aardse stervelingen om hen wat meer plezier en geluk in hun leven te brengen. Zo'n bloem die door de godin van de liefde geplukt werd is een gelukkige bloem, in het Duits heet het dan ook Wohlgemut en in Engelse joy of the mountain. De wilde bezit een aangename geur en een warme aromatische smaak. Dioscorides beval het aan bij de beet van giftige dieren. (4) Ook werd het wel in kleren gedaan om die een aangename geur te geven. De bloemen zie je het meest tegen de herfst, vandaar Perdita's verwijzing toen ze marjolein met de hete lavender, munt en salie aan haar vaders oudste gast gaf, Winter's Tale IV 4: "These are flowers’.
Of middle summer,
and I think they are given’.
To men of middle age’.
De plant levert een vluchtige olie die oplosbaar is in water. Hier kan een likeur van getrokken worden die wel als een zacht middel bij mazelen gebruikt wordt. De olie alleen is bijzonder scherp en wel zodanig dat het gebruikt werd als een afbijtmiddel door de hoefsmeden. Wanneer men er watten mee bevochtigt en die in een zere kies stopt zal het de pijn verminderen. De olie hiervan is bekend als oil of thyme en werd gebruikt door tandartsen en hoefsmeden.
Etymologie.
Zie het negentigste hoofdstuk.
C Bertram of piretrum es heet ende droghe in den derden graet, Avycenna. Dat beste piretrum is dat scerp is ende byt dye die tonghe, de wortel van bertram geet in medecijnen. Piretrum dat scerpe es, als ment cnout soe en smaeckt men terstont sijn scerpheyt niet. Maer men salt weynich cnouwende in den mont houwen ende soe beproeven. Het hevet macht te ontbynden, tot hem te trecken ende te verteerene. Een gorghelinghe van eeck ende wijn gemaeckt, daer die wortel van bertram ende ghynbeer met droghe vyghen is ghesoyen sijn, gheneest ende suvert die hersene van hoer flumachtighe overvloedicheyt, verteerende dye vochticheyt van den oghe. Dit selve doet die wortel van bertram alleen ghecnouwet. Dese wortel van bertram oeck tusschen dye tanden ghecnout verdrijft den tantsweer ende dye iecht van der tonghen. Die wortel gestoten met herba paralisis in wijn ende olye ghesoyen op die iechtege of fleerfineechtige plaetsen gheplaestert, helpet seere, oeck dye wortel ghebroken, met wijne ende met den sappe van herba peralisis ghesoyen, tot dat dicke wordet, dan daer toe olye ghedaen ende was dat genoech sy, es een die alder beste salve tot die voergenoemde. Platearius, dye cracht van bertram es verbarrende dat lichaem, ghestreken met wijn ende olye daer dye wortel van bertram ghebroken, met den sappe van calamentum in ghesoyen sijn, doet sweeten. Teghen dye oude vermorwinghe ende doefheyt der senuwen wrivet lichaem met die siedynghe deser wortelen in wijn ende olye. Oeck verbyedet den spasme in die beenen te comen of elders ende sterckelic openet die verstoppinghe in den inganck der hersenen ende die nauwycheyt van dye noesgaten. Teghen den tantsweer van couder saken, siedt bertram in wijn, eeck, daer die wortel in ghesoyen is, in den mont ghehouden maect die tanden vast. Als men met bertram ende olye tsamen den lichaem strijct, voer den aenganck ders corts oft der scuddinghe, soe helpet teghen die scuddinghe. |
C Bertram. (Anacyclus pyrethrum) Bertram of pyrethrum is heet en droog in de derde graad volgens Avicenna. De beste pyrethrum is diegene die scherp is en de tong bijt, de wortel van bertram gaat in medicijnen. Pyrethrum is scherp en als je het kauwt dan proef je eerst zijn scherpheid niet. Maar je zal het al kauwende in de mond houden en het zo proberen. Het heeft de kracht om te ontbinden, tot zich te trekken en te verteren. Een gorgelwater die van azijn en wijn gemaakt is waar de wortel van bertram en gember met droge vijgen in gekookt zijn geneest en zuivert de hersens van haar slijmachtige overvloed en verteert de vochtigheid van de ogen. Hetzelfde doet de wortel van bertram ook alleen als je het kauwt. Als je de wortel van bertram tussen de tanden kauwt dan verdrijft het de tandpijn en de jicht van de tong. De gestampte wortel met Primula veris in wijn en olie gekookt en op de jichtige of fleerfijnachtige plaatsen gepleisterd helpt zeer. Ook de gebroken wortel dat met wijn en met het sap van Primula veris gekookt is totdat het dik wordt en als je daar olie bij doet en was zoveel als genoeg is is een van de allerbeste zalven tot de voor genoemde zaken. Platearius, de kracht van bertram is om het lichaam te verbranden. Als het gestreken wordt met wijn en olie waar de gebroken wortel van bertram met het sap van steentijm in gekookt zijn laat het zweten. Tegen oude vermurwingen en doofheid van de zenuwen wrijf je het lichaam in met het afkooksel van deze wortels in wijn en olie. Ook voorkomt het dat het spasme in de benen komt of elders en opent het sterk de verstopping in de ingang van de hersens en de nauwheid van neusgaten. Tegen tandpijn die van koude zaken komt kook je bertram in wijn en azijn en datgene waar de wortel in gekookt is hou je in de mond wat de tanden vast maakt. Als je met bertram en olie tezamen het lichaam bestrijkt, voor de aanvang van de koorts of het schudden, dan helpt het tegen dat schudden. |
100. Anacyclus pyrethrum, Cand.
Algemene kenmerken.
Bertram is een mooie meerjarige. Uit de grote penwortel ontspringen wel meer dan twintig stengels die een dertig centimeter lang worden. Hierop staat een wit bloemhoofdje die rood is aan de onderkant. De bladeren zijn fijn verdeeld.
Werking.
Het kruid wordt in Afrika gecultiveerd vanwege de wortels. Die wortels worden in kleine stukken gesneden en verkocht onder de naam Radix Pyrethri. De wortel bezit een zwak aromatische geur, smaakt scherp doordringend en veroorzaakt speekselvloed. De wortel wordt vanwege het eerste gebruik vuurwortel en vanwege het tweede kwijlwortel genoemd. Het werd gebruikt tegen kiespijn en reuma. Het kan ook gebruikt worden als mondwater en tandpasta. Culpepper zegt ervan: "It is one of the best purgers of the brain that grows. It is an excellent approved remedy in the lethargy". (6) Deze plant is meer bekend geworden door het insectenpoeder dat uit zijn bloemhoofdjes gewonnen wordt waarmee luizen bestreden worden. Dit poeder is bekend als pyrethrum, pyrethroide producten worden tegenwoordig veel gebruikt in de biologische bestrijding.
Etymologie.
Pyrethrum komt van het Griekse pyr of pyretos, ‘vuur’, naar de brandende smaak van de wortel. Het kruid geeft eerst een sensatie van kou wat later door hitte gevolgd wordt. In het Nederlands werd het ook wel vuurwortel genoemd naar de brandende smaak, Duits Fuerwottel. De wortel, radix pyrethri sive dentariae: kwijlwortel, heeft een speekselverwekkende kracht als je het kauwt, Speichelwurz bij Bock, Zahnwurz. Engelse pellitory heette in de 14de eeuw peletre, dit komt van oud-Frans peletre of piretre en dit van Latijn pyrethrum en dat van Grieks purethron (puretos: koorts) De pellitory of Spain komt voor bij Culpeper als een kruid van Mercurius. De naam bertram is in oud-Hoogduitse Ber(ch)tram. Ber betekent een ‘knol’, naar de dikke wortel.
CI Pyonie of pionia es heet ende droege in den II graet. Men sal dye wortel hyer af nemen in medecinen als men se in die recepten uuindt. Die wortel sal men kiesen die swert is ende niet doer gaet, in den winter sal men se vinden ende een iaer houden, si heeft een verborghen macht. Teghen die vallende sieckte gehangen aen den hals verwaert se van de vallende sieckte als Galienus seet van eenen kinde aan velx hals was dees wortel gehangen ende ten viel nyet in dat evel, met ter stont als si van den hals ghenomen was, so vielt in die vallende sieckte. Tegen dit self es oec goet wijn gedroncken daer die wortel in ghesoden is mit poier van pionie ghemingt. Tegen die iecht, neemt wijn daer beversijn in gesoyen es met poyer van pionie. Tegen die coupisse ende diffurie (dat is alle ure wat pisse): Neemt wijn daer dat poyer deser wortelen in gesoyen is. Om die moyer te suveren, ontfangt den roeck dier siedinghe van pyoniewortel met bivoet. Of een sponcie, steckt daer in ende dout se dicwil omtrent der moyer. Teghen thenasmonem (dats appetijt van sciten sonder iet te doen) sidt op dat poyer deser wortelen ende vollecruyt tsamen ghesoyen. Teghen swerte licktekenen in dat vel des menschen wast met die siedinghe deser wortelen in water met cerusen ghemingt die licktekenen. Die roecking met den zayen van pionie ghemaeckt es goet teghen dye besetenen ende den vallende mensche in die vallende sieckte ghenesen hem lieden. Wijn der die blomen ende dye sayen van pionie met honich van roosen in ghesoyen sijn, ghedroncken, es tot dat self seer goet. Avicenna seet dat de roemsche pionie des macht heeft, mer de bi ons en doeghet niet. XV greyn oft sayen van pionien in wijn oft mellicratum (dats wijnhonich ende water te gade) gedroncken, sijn seer goet teghen iucebum (dats een sieckte dat eenen dunckt dat hem die mare rijt) Dat saet van pionie versterckt die maghe ende saecht hoer pijne oft bitinghe. Dat water daert in ghesoyen es, is goet teghen die gheel vrou en opent die verstoppinge der leveren. Oeck doeghet pissen ende dye stonden comen. Avicenna int self capittel. |
CI Pioen. (Paeonia officinalis) Pioen of Paeonia is heet en droog in de tweede graad. Je moet de wortel gebruiken voor de medicijnen als je ze in recepten vindt. Die wortel moet je kiezen die zwart is en geen gaatjes heeft. In de winter zal je het vinden en een jaar kan je het goed houden, het heeft een verborgen kracht. Tegen vallende ziekte wordt het aan de hals gehangen en beschermt het tegen vallende ziekte. Galenus zegt van een kind aan wiens hals deze wortel was gehangen dat het niet in die ziekte viel en terstond als het van de hals genomen was verviel het in de vallende ziekte. Tegen hetzelfde is het ook goed om wijn te drinken waar de wortel in gekookt is dat met poeder van pioen gemengd is. Tegen jicht neem je wijn waar bevergeil in gekookt is met het poeder van pioen. Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie (dat is alle uren wat plassen): ‘Neem wijn waar poeder van deze wortel in gekookt is’. Om de baarmoeder te zuiveren ontvang je de rook van het kooksel van pioenwortel met bijvoet. Of neem een spons, steek het daarin en duw het dikwijls omtrent de baarmoeder. Tegen tenasmone (dat is lust om naar het toilet te gaan zonder toch te kunnen) zit op het poeder van deze wortel dat met wolkruid gekookt is. Tegen zwarte littekens in de huid van de mensen was je het litteken met het afkooksel van deze wortel in water dat met bloem van lood gemengd is. De beroking die van pioenzaad gemaakt is goed tegen de bezetene en de vallende mensen in de vallende ziekte, het geneest die mensen. Wijn waar de bloemen en de zaden van pioen met honing van rozen in gekookt zijn en gedronken is tegen hetzelfde zeer goed. Avicenna zegt dat de roomse pioen deze kracht heeft maar bij ons werkt het niet. Vijftien maal 0, 65 gram of zaden van pioen in wijn of mellicratum (dat is wijnhoning en water tezamen) gedronken zijn zeer goed tegen incubus (dat is een ziekte waarbij iemand denkt dat de nachtmerrie hem berijdt). Het zaad van pioen versterkt de maag en verzacht haar pijn of bijten. Het water waar het in gekookt is is goed tegen geelzucht en opent verstoppingen van de lever. Ook laat het plassen en de stonden komen, volgens Avicenna in hetzelfde kapittel. |
101. Paeonia officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
De pioen heeft de grootste bloemen van de tuin. De bloem is het sluitstuk van een recht opgaande stengel die uit een knollige wortelstok oprijst. Statig en stevig en omgeven door drietallig of dubbel drietallig blad dat vaak rood geaderd of gekleurd is.
Werking.
Bij ziekten die onder invloed van de maan ontstaan zouden de zaden zeer krachtig werken. Culpeper vertelt: "De manlijke paeonia voor mannen en de vrouwelijke is voor de vrouwen het beste. De zwarte zaden ingenomen voor bedtijd zijn goed voor hen die gekweld zijn met de night-mare." Gerard 1597, (6,7) verwijst naar Apuleius die meldt dat de zaden of pioenkorrel in de nacht oplichten als een kaars en dat grote hoeveelheden in de nacht door schaapsherders verzameld worden. De zaden zijn iets fosforescerend zodat ze in het nachtelijke duister te zien en te verzamelen zijn. Als parelsnoer werden de zaden wel gedragen om zo het tanden krijgen van kleine kinderen te verlichten. De namen tandkraal en tandkoraal hebben hierop betrekking. De zaadkorrels zijn dan ook gewijd aan de Heilige Apollonia die in 249 gestorven is omdat die door een geweldige strijd haar tanden verloren zou hebben.
Etymologie.
Paeonia is zo genoemd naar Paeon, een geneesheer uit de mythologie die het kruid als eerste gebruikte.
Pioenroos heet zo omdat het zijn knoppen als een roos opent. In de volksmond komt de naam jichtwortel, jichtbloem of jichtroos voor, de zaden, als een koraalketting aaneengeregen, zouden de jicht verdrijven. Duitse Pfingstrose en Gichtwurz, Frans peone en Engelse peony.
CII Peercelle oft petercelie of petrocilynum es heet ende droghe in den tweden graet. Ende is tweederhande als domesticum of tamme die in de hoven wast ende agreste of die int wilt wast. Die sayen sijn der medicinen bequaem. Als men in recepten peercelle uuindt, so sal men die saien van die tamme nemen, die welcke men een iaer mach houden. Peercelle heeft macht die diureti heet. (dat si te openen den ganc der orine) Van venkel, van peercelle, van waterkerse, van bernaydse ende van lachtike mach men met eec met weinich olien van oliven ende met luttel souts maken een solaet. Tot dat ende tegen heeten ontsteltenissen des lichaems dit cruut in die spijse ghedaen versterket die verteeringe ende verdrijft die wynden. Dat sap van peercelle gecleert met poier van bereide tuthyen ende rosewater gemingt, daer af een colirium gemaect es goet den oghen. Peerceelzaet, venkelsaet ende eppesaet in spijse genomen is goet tegen den steen of dat graveel. Dees saien gebroken met de steenbreke gemingt ende met wit suker in manier van tregien is, doet dat selve goet. Dye peercelwortel sijn herdt te verdouwen daerom es hoer sop beeter tegen die verstoppynghe der lever of der mylten. Ghevet peercelle met hertstonghe ende gevesche in spijsen te etene. Oeck is wijn daer die selve cruden in ghesoden sijn tegen die selve letselen goet ende teghen colicam, dye coupisse ende teghen want hi verteert ende verwandelt Teghen die gheel vrou uut verstoppinghe, sonderlynge der mylten: Neemt peercel saet met venkelsaet ende hertstonghe, siedt se in venkelwater, dan doet se doer enen doeck, dair toe menghende suker. Dye cracht dees gheheel cruyts is doende pyssen ende dye stonden comen. Oeck eest bequaem teghen die opblasinge der maghen ende der dermen. |
CII Peterselie. (Petroselinum crispum en de wilde Petroselinum segetum) Peterselie, petercelie of Petroselinum is heet en droog in de tweede graad. Er zijn twee soorten van als domesticum of de tamme die in de hoven groeit en agrestis of diegene die in het wild groeit (1). De zaden zijn nuttig in de medicijnen. Als je in recepten peterselie vindt dan moet je de zaden van de tamme nemen die een jaar goed blijven. Peterselie heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is dat het de urineweg opent) Van venkel, van peterselie, van waterkers, van bernagie en van sla maak je met azijn en met wat olijvenolie en wat zout een salade. Tegen dat en tegen hete ontsteltenis van het lichaam wordt dit kruid in het eten gegeten, het versterkt de vertering en verdrijft de winden. Het gezuiverde sap van peterselie dat gemengd is met het poeder van klaargemaakte tuthia en rozenwater als een oogzalf gemaakt is goed voor de ogen. Peterselie-, venkel- en eppezaad dat in eten genomen wordt genomen is goed tegen niersteen of niergruis. Zijn gebroken zaden die met steenbreek en wit suiker gemengd zijn, op de wijze van suikerwerk, is tegen hetzelfde goed. Peterseliewortels zijn moeilijk te verteren, daarom is haar sap beter tegen verstoppingen van de lever of van de milt. Geef peterselie met hertstongen en geef het in eten te eten. Ook is wijn waar dezelfde kruiden in gekookt zijn tegen dezelfde letsels goed en tegen koliek, ook tegen aandrang tot waterlozing want het verteert en verandert. Tegen geelzucht die uit verstopping komt en vooral van de milt: ‘Neem peterseliezaad met venkelzaad en hertstongen, kook het in venkelwater, dan doe je het door een doek en daar meng je suiker bij. De kracht van het gehele kruid is om te laten plassen en de stonden te laten komen. Ook is het goed tegen oprispingen van de maag en van de darmen. |
(1) Smyrnium olustratum, zwartmoeskervel.
102. Petroselinum crispum, Nymann & A. W. Hill. (gekroesd)
Algemene kenmerken.
Peterselie heeft het eerste jaar een bladrozet met heldergroene geveerde bladeren. Het tweede jaar komen er bloemstengels waarop gele bloemen staan.
Werking.
Het voornaamste gebruik van dit kruid is om vlees en andere maaltijden te garneren. Het blad is goed voor de spijsvertering en helpt tegen winden. Het blad bevat veel vitamine a en is rijker aan vitamine C dan welke andere groente ook, driemaal meer dan sinaasappelen. De ouden wisten het te gebruiken om reumapatiënten te behandelen. Peterseliethee was een gewoon middel tegen die plaag, ook bij nierklachten. Het blad werd gebruikt bij oorpijnen door een watje in het sap te drenken en in het oor te steken. Kauwen op peterselie zou goed helpen tegen wagenziekte.
Het zaad bevat apiol dat van belang is bij de bestrijding van malaria. Mogelijk dat het zaad, met andere kruiden, tot abortiva diende, het bevordert de urineafscheiding. Dit kan tot ernstige en soms dodelijke vergiftigingen leiden. Het zaad is giftig voor vogels en zou dodelijk zijn voor papegaaien en parkieten. Vroeger was het zaad effectief tegen venijn van giftige dieren. Ook tegen het gevaar dat komt van vergeetachtigheid.
Etymologie.
Peterselie was in het Grieks bekend als oreoselinon, oreo, is ‘steen’ of ‘rots’, omdat het kruid vaak aangetroffen werd tussen de rotskusten van de Middellandse Zee. Selinon betekent ‘draaien’. In Latijn werd de rots petra en in het midden-Latijn werd dit petrosilium, een woord dat naar alle Germaanse talen kwam. Een aanleuning aan de naam peter werd in Nederland pieterselie. Frans persil, Duits Petersilie en Engels parsley.
CIII Boemvaren of wylt varen of polypodium es heet ende drooghe in den tweeden graet, droghe in den derden. Die cracht van boemvaren is in die wortel de suet van smaeck es ende cnoepechtich. Dat boemvaren es te kiesen voer dat beste dat op die eyken wast. Hets verwandelende oft verterende die winden ende die vochticheien, mer in haer siedinge sal men doen iets dat die winden verdrieft als anijszaet, venkelsaet ende comijn, want boemvaren verteert die humore in winden. Boemvaren heeft macht te ontbinden, tot hem te trecken princepalijc dye flumen, daer na dye malancolie, daerom doet met bequaemlijck in siedingen die de flumen ende die melancolie purgeren. Den gesonden flumatiken ende den melanconoesen dye gesont sijn gheeft men om hoer te besorgen ende te verwaren van sieckten. Teghen den dagelijcxschen corts ende die quarteyne, teghen die iecht, tegen colicam en teghen dat lancevel, maeckt dese siroep: Neemt senebladeren, der wortel van boemvaren ende der wortelen van sporien elcx ½ unche, venkelsaet, petercelzaet, levesche, elckx II dragma, rosinen, barnaydseblomen elcx I hant vol, calissihout I dragma, dees stoet samen, dan siedt se in water ende wijn elcx I pont, dat bicans die helft versoyen si, doeghet doer eenen doeck ende soetet met suker dat ghenoch si ende maeckt siroep den welcken sal men nemen alsoet dick te voren van andere siropen gheseet es. Daerna, als hij uut es: Neemt dees nae volghende pillen als der clonte van stynckende pillen ende der pillen de lapide lasuli elcx ½ dragma, turbith ½ scrupel, dyagridij III greyn, gingber, mastike elcx I greyn, minget dit tsamen met den siroep die acetosus compositus heet ende maeckt VII of IX pillen. Des ander daghes om te verstercken: Neemt dyagalanga oft dyarer. Om die wortel van boemvaren met weinich anijs in een hoen met ander cruden ghesoden es den edelen lyeden seer hulpende. Teghen die arthetike (dats pine in de iuncturen of leden) siedt dye wortle van boemvaren met venkelsaet ende met tijdelose gebroken int water. Avicenna. |
CIII Boomvaren. (Polypodium vulgare) Boomvaren, wilde varen of Polypodium is heet en droog in de tweede en droog in de derde graad. De kracht van boomvaren is in de wortel die zoet van smaak is en knoopachtig. De beste boomvaren groeit op eikenbomen en die moet je nemen. Het verandert of verteert de winden en de vochtigheid, maar in zijn kooksel moet je iets doen dat de winden verdrijft zoals anijszaad, venkelzaad en komijn want boomvaren verteert de levenssappen in winden. Boomvaren heeft de kracht om te ontbinden en tot zich te trekken, voornamelijk het slijm en daarna de zwarte gal, daarom doe je het meestal in kooksels die de slijm en de gal purgeren. De gezonde flegmatieke en de zwaarmoedige die gezond zijn geef je het om hen te verzorgen zodat ze vrij blijven van ziekten. Tegen dagelijkse koorts en vierdaagse malariakoorts, tegen jicht, tegen koliek en tegen onderbuikspijn maak je deze siroop: ‘Neem sennebladeren, de wortels van boomvaren en de wortels van schijtkruid, van elk een half ons; venkelzaad, peterseliezaad en maggi, van elk twee maal 3,9 gram; rozijnen en bernagiebloemen, van elk een hand vol; van zoethout een maal 3,9 gram; deze stamp je tezamen, dan kook je het in water en wijn, van elk een pond; tot dat vrijwel de helft verkookt is, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker zoveel als genoeg is waarvan je een siroop maakt waarvan je moet nemen zoals het al eerder dikwijls gezegd is van andere siropen’. Daarna als dit op is: ‘Neem deze navolgende pillen, als van de hoop van stinkende pillen (1) en van de pillen de lapis lazuli, van elk een half maal 3,9 gram; van turbith een half van 1, 3gram; van sap van dragant drie maal 0, 65 gram; gember en mastiek, van elk een 0, 65 gram, meng het tezamen met de siroop die acetosus compositus (2) heet en maak zeven of negen pillen’. De volgende dag om te versterken: ‘Neem galigaan of sap van Arar’. De wortel van boomvaren met weinig anijs in een hoen gedaan die met ander kruiden gekookt wordt is voor de edele lieden zeer goed. Tegen arthetike (dat is pijn in de gewrichten of leden) kook de wortel van boomvaren met venkelzaad en met gebroken Colchicum in water. Avicenna. |
(1) Ferula foetida. (2) Een samenstelling van zuring.
103. Polypodium vulgare, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
De eikvaren komt algemeen voor op schaduwrijke en wat zure plaatsen, op oude muren en aan de voet van eiken en knotwilgen. De eikvaren heeft vele wortels, het is een in elkaar gedraaide massa. Hieruit ontspringen de alleenstaande, rechtopstaande en tot vijftig centimeter hoge en gesteelde bladeren. De bladeren zijn diep geveerd, vrijwel tot het midden, de segmenten zijn ovaal en versmallend.
Werking.
De wortel smaakt zoet en is bekend als engelenzoet of wild zoethout, maar wordt later zwak bitter en zurig. Bevat suiker, vette olie, looistof en appelzuur. De wortel wordt voor gebruik geschoond en aan snoeren te drogen gehangen. De verpoederde wortel zou een goed middel zijn tegen wormen. Mogelijk is dit naar zijn vorm, de wormachtige uitspruitsels waarbij het volk een verbinding ziet met de wormen in het menselijk lichaam.
De bladen hebben een grappige en wat onaangename geur. Als je het eet laat het een ruwe en onplezierig gevoel op de tong achter. Het blad wordt verzameld in oktober en november, de onvruchtbare delen worden niet gebruikt. Het wordt opgehangen en gedroogd en als het nodig is voor gebruik dan langzaam koken met suiker. In de artsenij werd het gebruikt als slijmoplossend en uitwerpend middel bij longziektes, als een mild afvoermiddel.
Etymologie.
Polypodium komt van het Griekse polys, ‘veel’, en pous of podion, ‘ een voet’, een verwijzing naar de vele voetachtige afdelingen aan de kruipende stengel. Het is de Engelse polypody of wall fern, Franse polypode en de Duitse Tupfelfarren
De gewone eikvaren, het blad lijkt wel wat op een eikenblad.
CIIII Parydane of paritarye of paritaria, es heet ende droge yn den derden graet. Groen is si van groter macht, maer droege en heeft si geen macht. Sij hevet die cracht te ontbyndene, te verteerene. Sij es dyaforetica (dats sij sweeten) ende si verduuint die winden tegen die coutheyt der maghen ende der dermen. Oeck teghen hoer pine van coutheiden ende winden comende: Neempt wijn daer paridane, alsene in ghesoden sijn, dan met weinich sukers ghemingt. Dat selve es oeck goet teghen die coupisse, teghen die diffurie ende teghen dat lanckevel. Parydane in een panne verwermt sonder enighe vochticheit op die plaetse gheleet, gheneest ende verteert wonderlijcken seren die pijne. Teghen pine der maghen ende dermen uut couder saken oft uut winden hedendaeghs make veel lieden torten of coeken van eyeren ende van paridaen bladeren teghen voerghenoemde letselen. Teghen stranguriam ende diffuria etc: Neempt paridane, sout water ende olye, siedt se tsamen ende doget onder op dye blase beneden den navel. Dat saet dees cruits met donderbaertsap ghesoden es goet op dat heylich vyer gheleet.Ende gheneest oeck verbrande plaetsen. Paridaen met eeck ende terwensemel ghemingt gheneest alle gheswillen Dat sap van hoer geneest die puysten. Dat sap van paridane met cerusen ende eeck ghemingt geneest dat heilich vier ende die cnaghende apstonyen als es herpestiomenus, alst daer op ghestreken is. Dat sap met wijn ende weinich eeckx ghemingt gheneest dat fleerfijn in den voet. Dat sap der bladeren met den sap van calyssihout gedroncken gheneest den ouden hoest. Dat sap met olye van rosen ghemingt gheneest die pine der ooren. Dat sap ghegorghelt gheneest die gheswillen der kinnenbacken, Pandecta. |
CIIII Glaskruid. (Parietaria officinalis) Glaskruid, paritarye of Parietaria is heet en droog in de derde graad. Groen is het van grote kracht, maar droog heeft het geen kracht. Het heeft de kracht om te ontbinden en te verteren. Het is dyaforetica (dat is dat het laat zweten) en het verdunt winden tegen de koudheid van de maag en van de darmen. Ook tegen haar pijn die van koudheid en winden komt: ‘Neem wijn waar glaskruid en alsem in gekookt zijn dat je met wat suiker mengt’. Hetzelfde is ook goed tegen aandrang tot waterlozing, tegen dysurie en tegen onderbuikspijn. Glaskruid dat zonder enige vochtigheid in een pan verwarmd en op die plaatsen gelegd wordt geneest en verteert verwonderlijk goed pijnen. Tegen pijn van de maag en van darmen die uit koude zaken of uit winden komen maken veel mensen tegenwoordig taarten of koeken van eieren en van glaskruidbladeren tegen voor genoemde letsels. Tegen stranguriam (1) en dysurie etc.: ‘Neem glaskruid, zout water en olie, kook het tezamen en doe het onder op de blaas beneden bij de navel’. Het zaad van dit kruid dat met sap van donderbaard gekookt wordt is goed om op het heilig vuur te leggen. Het geneest ook verbrande plaatsen. Glaskruid dat met azijn en tarwezemelen gemengd is geneest alle gezwellen. Het sap van haar geneest de puisten. Het sap van glaskruid met bloem van lood en azijn gemengd geneest het heilig vuur en de knagende blaren zoals herpestiomenus als het daar op gestreken wordt. Het sap met wijn en wat azijn gemengd geneest jicht in de voet. Als je het sap van de bladeren met het sap van zoethout drinkt geneest het de oude hoest. Het sap dat met olie van rozen gemengd is geneest oorpijn. Als je het sap gorgelt geneest het zwellen van de kin volgens Pandecta. |
(1) Langzame, pijnlijke urinelozing.
104. Parietaria officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Glaskruid heeft eironde tot lancetvormige, verspreid staande, drienervige bladeren. Het harige blad is vaak donker gekleurd door het stof van oud cement van de nabij liggende muur. De kleine, harige en roodachtige bloemen komen de hele zomer uit de bladoksels.
Werking.
"Glaskruid is wat koelachtig, afvegende van kracht en wat tezamen trekkende maar evenwel geschikt voor niergruis, rijzende steen en druppelplas, hetzij van binnen ingenomen of van buiten opgelegd, goed tegen wildvuur, roos, bloedzweren, brandende puisten, gezwellen, zweren en kwaad zeer". (2) De plant is mogelijk in de Romeinse tijd ingevoerd vanuit zuidoost Europa. Al sinds de oudheid werd het als geneesmiddel gebruikt.
Etymologie.
Parietaria is afgeleid van Latijn paries wat een ‘muur’ of ‘wand’ betekent omdat het gewas op oude en vochtige muren voorkomt, Engelse wallwort.
Glaskruid, met de Duitse naam Glaszkraut en de Frans naam vitriole, verwijzen vergeten gebruiken in de glasblazerij. Dit omdat de as rijk is aan potasnitraat als het gebrand wordt. Het bevat in zijn sap vaak zo’n grote hoeveelheid nitriet, dat, bij het bereiden van een extract, de massa soms in brand kwam te staan.
CV Porcelleyne of portulaca vercout in den derden graet, ende maket nat in den tweden. Si heeft macht te sachte ofte morwen den camerganc, vochtich te maken ende te vercoele. Sij es seer goede spise teghen den corts van colera ende die coleryken, oec rou ofte ghesoden geeten is seer goet, oec is si goet tegen hitte in den lichaem binnen, tegen die verstoppinge des buics: Neemt water daer porcelleine, lachtike, prumen ende rosinen in gesoden zijn. Dit selve is oec goet om die hytte der corts te vercoelen. Oec teghen die coupisse ende die diffurie, maer dan stoppet den buyc want alle degene die ter cameren doen gaen also veel stoppen se die pisse. Als si ter cameren doen gaen ende contrarie also vele als si doen pyssen also veel stoppen se, Platearius. Maer porceleine als sy bequamenlijck gebesicht wordt dan verdrijft se die verstoppings des lichaems, wat si vochtich ende ontbindt. Tegen die clievinge ende die sweringe der lippen, verbarnet de wortelen van porcelleine in een coperen vadt of panne ende maeckt er af poyer, mingt dat met honich ende striket daer op. Dit selve bedeckt oft vercoemt wenich die clivinghe der laseryen. Teghen heete apstonyen int beginsel: Neempt porceleine, breect se ende mingt se met eeck. Teghen swerynghe der dermen eetet sap, oec dat cruut want dat saecht se. Oeck eest goet teghen den overdadighen loop der moder, maer dat sap daer in mechteghere. Porceleyne te vele genut vercrauwet tghesichte, sy vercoelet den lichame. Sij verbiedt dat overgheven ende beneempt die oncuischeit. Porceleine geknout met weynich eeckx verbiedt dat bloden van den nose. Oeck gheeten verbyet se die barringe der maghen mids colera. Daer om es si best teghen causam (dats een seer heete corts ontrent dat herte) dan tegen andere cortsen. Op die mage gheplaestert met weinich eeckx ghemingt doet si dat selve, gecnout gheneest se die doefheit van tanden. Somwilen heeft si enen styptiken smaeck, daerom es sij goet teghen den roden lichaem in spisen ghenut. Als men die werten met porceleyne wrijft, soe verdwint si die werten, nyet van hoerder qualiteiten weghen, mer van hoerder proprieteiten weghen. Dat sap van porceleyn gheneest den heeten hoestsweer, oeck pijne der nieren ende der blasen. Ende es goet teghen pijne der nieren ende der blasen, ende es goet teghen hoer sweeringhe, stopt den loop der stonden ende es goet den sweeren der moderen. Dat water van porcelleyne es goet teghen die blodijghe speenen. Pandecta. |
CV Postelein. (Portulaca oleracea) Postelein of Portulaca verkoeld tot in de derde en maakt nat in de tweede graad. Het heeft kracht om de kamergang te verzachten of te vermurwen, vochtig te maken en te verkoelen. Het is een goed voedsel tegen koorts van rode gal en zwarte gal. Ook als je het rouw of gekookt eet is het zeer goed, ook is het goed tegen hitte in het lichaam en tegen verstopping van de buik: ‘Neem water waar postelein, sla, pruimen en rozijnen in gekookt zijn’. Hetzelfde is ook goed om de hitte van de koorts te verkoelen. Ook tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie, maar dan stopt het de buik want al die zaken die naar toilet laten gaan die stoppen de plas. Als ze naar toilet laten gaan werkt het tegenovergesteld met plasgang en als ze veel laten plassen dan stoppen ze net zoveel als het naar toilet gaan, volgens Platearius. Maar als postelein goed gebruikt wordt dan verdrijft het verstoppingen van het lichaam want het bevochtigt en ontbindt. Tegen kloven en de zweren van de lippen verbrand je de wortel van postelein in een koperen vat of pan en maak er een poeder van, meng dat met honing en strijk het er op. Hetzelfde bedekt of voorkomt iets de kloven van de melaatsen. Tegen beginnende hete blaren: ‘Neem postelein, breek het en meng het met azijn’. Tegen darmzweren eet je het sap en ook het kruid want dat verzacht het. Ook is het goed tegen overdadige loop van de baarmoeder, maar het sap daarvan is krachtiger. Als je postelein te veel eet verkrampt dit het gezicht, het verkoelt het lichaam. Het voorkomt het overgeven en beneemt onkuisheid. Als je postelein met wat azijn kauwt voorkomt dit het bloeden van de neus. Ook als je het eet voorkomt de verbranding van de maag vanwege rode gal. Daarom is het zeer goed tegen causam (dat is een zeer hete koorts rond het hart) en tegen andere koortsen. Als je een pleister ervan op maag maakt dat met wat azijn gemengd is doet ‘t hetzelfde. Gekauwd geneest het de dofheid van de tanden. Soms heeft het een bittere smaak, daarom is het goed als je het in eten gebruikt tegen rodeloop. Als je de wratten met postelein inwrijft dan verdwijnen de wratten, niet vanwege haar kwaliteit, maar vanwege haar eigenschappen. Het sap van postelein geneest hete hoestzweer, ook pijn van de nieren en van de blaas. Het is goed tegen pijn van de nieren en van de blaas en is goed tegen haar zweren, het stopt de loop van de stonden en is goed tegen zweren van de baarmoeder. Het water van postelein is goed tegen bloedige aambeien. Pandecta. |
105. Portulaca oleracea, L. (groente)
Algemene kenmerken.
Postelein is een gewoon kruipend kruid die het best groeit op zandige gronden. Ook kan het gebruikt worden als potkruid. De bladeren zijn smal en lepelvormig, dik en groen of rood van kleur. De kleine gele bloemen zijn gevoelig voor aanraken.
Werking.
Een subspecie wordt geteeld als groente voor soep, salade, het oudere blad als groente. "Porselein dat in de mond gehouwen en gekauwd wordt, beneemt de beving van de tanden en laat de tanden die los zijn wederom vast staan. In somma, porselein verkoelt alles dat verhit is en daarom belet het dat het vuur in de wonden niet komt als het daarop gelegd wordt, alleen of met meel van gerstemout vermengd. (1)
Etymologie.
Portulaca komt van het Latijnse porto, ‘deur’, naar de afvoerende werking, en lac, ‘melk’, naar het melksap. Een andere mogelijkheid is van Latijn portula, ‘poort’, omdat de zaaddoos met een deksel opent.
De oud-Hoogduitse vorm Porcelaine stamt met midden-Nederlands porceleine uit het Italiaanse porcellana. Populair werd het vertaald naar Latijn porcus, ‘een zwijn’, tot porcilaca en in oud-Engels purcelan tot purslane, in oud-Hoogduits Burzula tot Duits Burgel of Burzel. Frans pourpier, volksetymologisch poulpied, ‘kippenvoet’.
CVI Puleye oft sommege heetent onse vrouwen wiechstro, dats pulegium. Dwelc es een crudeken seer wel riekende. Platearius seet dat heet ende droge is in den derden graet, ende heeft zijn macht in die bladers ende blomen. Men salt vergeeren alst blomen heeft. Puleye is tweederleie, als domesticum, dats tamme, ende agreste of wilt, al beide ist bequaem in medecinen. Sy heeft macht te onbynden, te verteren ende te versterckene, oec dat cout reuma te bedwingene, te drogene, oec die moder te suveren ende te benauwen. Si heeft oec macht de stonden te doen comen, den steen te doen breken, die mage te sterken, den appetijt te doen verwecken ende die winde te mynderen. Hoer cracht is wonderlic om die pine van binnen, te weten der dermen, te saechten, hoer gebrukinghe doet veel om te ontfangen seet Plinius. Teghen cout reuma des hoefs: Neemt puleie in enen sac sonder natticheit die wel gewermt si, legse opt hoet, dat men daer mede mageleyne met scicados arabicum mingt, so ist veel te mechtiger. Teghen couden hoest van taien oft waterechtigen humoer maect een gorgelinge van eeck daer puleye in gesoden si. Teghen die pijne der ogen, mingt water van puleye met tuthya ende beseget. Een sponcie daer in gedout op die oren geleet, gheneest hoer pine. Tegen pine der magen ende der dermen uut couder saken oft van wijnde: Neemt wijn daer puley ende munte in gesoden is. Tort oft coken van puleye, van munte met eyeren gemingt, zijn tot dat selve goet. Een plaester van puleie met munten ende wijn gemaeckt op dye mage geleet is tot dat selve goet. Om de vochticheit dye moder te drogene ende haren mont te nauwene, so doet een sponcie in die siedinge van puleyl ende bivoet en doet se der op. Veel vrouwen besegen des daechs tegen de coupisse ende die diffurie, siet puleye ende venkelsaet ende anijs in wijn ende olie, dees plaester legt onder den navel omtrent die heimelicheyt, Platearius. |
CVI Puleye of polei. (Mentha pulegium) Polei, sommige noemen het onze vrouwe wiegstro, dat is pulegium. Het is een kruid dat heerlijk ruikt. Platearius zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Het heeft zijn kracht in de bladeren en bloemen. Je moet het verzamelen als het bloemen heeft. Er zijn twee soorten polei, als domesticum en dat is de tamme en agrestis of de wilde (1) , alle twee zijn ze goed in de medicijnen. Het heeft de kracht om te ontbinden, te verteren en te versterken, ook de koude reuma te bedwingen, te verdrogen en ook de baarmoeder te zuiveren en te vernauwen. Het heeft ook de kracht om de stonden te laten komen, de steen te breken, de maag te versterken, de appetijt te verwekken en de winden te verminderen. Haar kracht is wonderbaarlijk goed om de pijn vanbinnen, te weten in de darmen, te verzachten en haar gebruik doet veel om te ontvangen, zegt Plinius. Tegen koude reuma van het hoofd: ‘Neem polei zonder vochtigheid en warm het, dan doe je het in een zakje en leg het op het hoofd’. Als je daar nog majoraan met Lavandula stoechas bij mengt is het nog veel krachtiger. Tegen koude hoest die van taaie of waterachtige vocht menging komt maak je een gorgelwater van azijn waar polei in gekookt is. Tegen oogpijn meng je poleiwater met tuthia en gebruik het. Als je een spons daarin duwt en op de oren legt geneest het haar pijn. Tegen pijn van de maag en van de darmen die uit koude zaken of van winden komen: ‘Neem wijn waar polei en munt in gekookt zijn’. Taart of koek van polei en munt die met eieren gemengd zijn tegen hetzelfde goed. Een pleister die je maakt van polei met munt en wijn en op de maag legt is tegen hetzelfde goed. Om de vochtigheid van de baarmoeder te verdrogen en haar mond te vernauwen doe je een spons in het afkooksel van polei en van bijvoet en leg het daarop. Veel vrouwen gebruiken overdag tegen aandrang tot waterlozing en dysurie gekookte polei met venkelzaad en anijs in wijn en olie, deze pleister leg je volgens Platearius onder de navel omtrent de schaamstreek. |
(1) Thymus serpyllum, wilde tijm.
106. Mentha pulegium, L.
Algemene kenmerken.
Polei groeit op vochtige plaatsen. De bladeren zijn eivormig, licht gezaagd en met licht dons bedekt. De purperen bloemen staan in kransen in juni en juli. Het is een kleine en kruipende vorm, dat is het verschil met de gewone muntsoorten. Polei heeft een zeer sterke geur die voor sommige aangenaam is, kamferachtig.
Werking.
De Saksische moeder gaf het kruid in het badwater van haar nieuwgeborene omdat ze het voor een bijzonder versterkend en kracht verlenend kruid hield. Het werd gebruikt bij verkoudheden en was goed voor de longen. Polei werd vanouds gebruikt tegen keelziektes. Gerard schrijft dat een krans die boven het hoofd gehangen is, goed is tegen duizeligheid. Hij vermeldt zijn geweldige krachten tegen vlooien en onderscheidde de koninklijke van de wilde thym, een andere pulegium. (36)
Etymologie.
Mentha, zie hoofdstuk zevenentachtig.
Pulegium. Het Griekse polios betekent ‘witgrauw’. Die naam gaf in de volksetymologie aanleiding tot een afleiding van pulex, ‘vlo’, waarop onze naam vlokruid berust. Dit werd in het Latijn pulegium of pulegejum, in oud-Hoogduits werd dit woord ontleend tot Poleige en Pulei en werd het Poley en in midden-Nederlands pol(l)eye tot polei. In oud-Frans was het puliol real en later werd het pulyole ryale (pouliot royal) zodat de koninklijke penning, de Engelse penny royal ontstond. Het was een koninklijk kruid.
Onze vrouwen wiegstro omdat vrouwen het in bed gebruikten vanwege de geur, voornamelijk omdat het als een echt vrouwenkruid in gebruik was bij vrouwenziektes. Het kruid zou de verlossing bespoedigen, zelfs miskramen. ‘O, perilous fyr, that in the bedstraw bredeth’, Chaucer schreef over de jonge vrouw, haar lover en haar oudere man. De frase "in the straw" betekent in het barensbed.
CVII Porrum som hetent byesloeck of poerloeck, som poereiloeck, of somighe poeryloeck. Ende is twederleye als tam ende wylt. Dat tam es heet in den derden graet, droege in den tweede. Dat wilt es heeter ende droegher, daerom eest quader. Porrum is quaet der magen makende opblazinge ende wynden, met sinder scerpheit bytet dye genuen ende doet melanconose roeken ten hoefde op trecken, dat gesichte verduysterende. De gebruickinge van hem maect swaer dromen, daerom wachten van hem coleryci ende melancolici of die tot verwoetheden geneicht zijn. Oeck die verstoppinge int hoeft hebben. Die porrum eeten willen die nemen, daer naer lachtike, endivieke opdat die hytte getimpert mach worden. Oft rou loec wel gewasschen, siedt met lachtike want also suvert den grove humore van der longenen opende die verstoppinge der lever (galstenen?)en ende der mylten. Om dat bloden der nosen te stoppen, mingt porrum met eecke ende mit den sap van weegbre, doget daer inne. Op den serpentenbeet doet porrum al rou gestoten. Dat sap van porrum met weinich honich gemingt geneest wonden. Tegen pinen der leden: Neemt sap van porrum met den sap der wortelen van lelien. Tegen dronkenheit eet rou poerloec of porrum met coelen. Dit selve maect oec lost tot minnen. Porrum iaegt wech met sinen roke dye serpenten ende scorpyonen. Tegen den tantsweer: Neemt sap van porloeck met bertram, dit selve doet oec die wormen in die tanden. Porloeck dicke gebesicht verswaert die mage, het doet dorst hebben ende onsteket bloet. Om dat bloden uut der borst te stoppen: Neemt saet van porloec in oude dranc. Dat sap is goed tegen werten. Dat sap met soute gemingt is goet tegen quade bedriechlike sweeren. Wilt porloec doeget dat lichaem versweeren, ende gheeten maect hoeftsweer. Het doet pissen, het doet die stonden comen. Ende alle beide, wilt ende tam, sijn der blasen quaet ende den ghesworenen nyeren. Ghecoeckt ende geplaestert opgheleet es goet teghen die spenen. Ghenut, dicke, beruert tot oncuyscheit, oeck parensaet ghebraden. Teghen tenasmonen: Neemt die bladeren met den sae, gaghel, parey of porloec. Met olie van camille gesode, is goet teghee colicam, Avicenna. |
CVII Prei. (Allium porrum) Prei, soms heet het bieslook of poerloeck, soms poereiloeck of soms poeryloeck. Er zijn twee soorten van als een tamme en een wilde (1). De tamme is heet in de derde en droog in de tweede graad. De wilde is heter en droger en daarom is het slechter. Prei is slecht voor de maag, het maakt oprispingen en winden, met zijn scherpheid bijt het zenuwen en laat zwaarmoedige dampen naar het hoofd optrekken, het verblindt het gezicht. Het gebruik ervan maakt zware dromen en daarom moeten de galachtige en zwaarmoedige of diegene die tot kwaadheid geneigd zijn het niet eten. Ook diegene die verstoppingen in het hoofd hebben moeten het niet gebruiken. Die het eten willen zullen het nemen, maar daarna zullen ze sla en andijvie nemen zodat de hitte getemperd zal worden. Of was de rauwe look goed en kook het dan met sla, want dan zuivert het grove vocht menging van de longen en opent verstoppingen van de lever en van de milt. Om het bloeden van de neus te stoppen meng je prei met azijn en het sap van weegbree, doe het in de neus. Op de serpentenbeet doe je rouw gestampte prei. Als je het sap van prei met wat honing mengt geneest het de wonden. Tegen pijn van de leden: ‘Neem sap van prei met sap van leliewortels’. Tegen dronkenschap eet je rouwe prei of porrum met kool. Hetzelfde maakt ook lust om te minnen. Met zijn geur verjaagt prei de serpenten en schorpioenen. Tegen tandpijn: ‘Neem sap van prei met bertram, hetzelfde doodt ook de wormen in de tanden’. Als je veel prei gebruikt verzwaart het de maag, je krijgt er dorst van en het ontsteekt het bloed. Om het bloeden uit de borst te stoppen: ‘Neem het zaad van prei in oude drank’. Het sap is goed tegen wratten. Het sap dat met zout gemengd is, is goed tegen kwade, bedrieglijke zweren. Wilde prei laat het lichaam verzweren en als je het eet krijg je hoofdzweren. Het laat ook plassen en stonden komen. En alle twee, de wilde en tamme, zijn slecht voor de blaas en de zwerende nieren. Als je het kookt en als een pleister op legt is het goed tegen aambeien. Als je het veel eet maakt het lust tot onkuisheid, hetzelfde doet ook gebraden preizaad. Tegen tenasmonem: ‘Neem bladeren met het zaad, gagel en prei’ (of porloec). Als je het met kamilleolie kookt is het volgens Avicenna goed tegen koliek. |
(1) Allium schoenoprasum.
107. Allium porrum, L.
Algemene kenmerken.
Prei heeft ronde, compacte bloemschermen in juli. De bloemen zijn licht purper en staan op een meer dan meter hoge stengel. De bladeren zijn lijnvormig, gepunt en zeer lang. De oudere soorten bezaten een bol als een ui.
Werking.
Al sinds prehistorische tijden is prei in gebruik, zowel culinair als medicinaal. Alle delen van de prei bevatten een scherpe geur die door koken aangenaam en goed van smaak wordt. Prei is goed voor de nieren en wordt gebruikt als vermageringsmiddel. Volgens Plinius zou het goed zijn tegen 32 kwalen. Hippocrates zegt dat prei goed is voor zogvorming en om de vergroeiing van de nagelriemen tegen te gaan. Het zou tevens de vruchtbaarheid bevorderen. (38)
Etymologie.
Voor Allium, zie hoofdstuk zeven.
De Indo-Germaanse wortel prso werd over Grieks prason, parson of parron, ‘look’. In Latijns porrum werd dit in Franse streken bekend als poireau, Engels poret en in het Duits als Porree, in midden-Nederlands was het poret dat tot prei werd.
CVIII Vijfblad of vijf vingher oft pentasylon oft quinqus, de wortel der af verdroget in den derden graet, maer si ende hevet geen openbaer hitte. Tegen den tantsweer hout in den mont van der syedinge van vijfblat met onderave. Tegen den stinkende mont, gorgelet van siedinge van vijfblat, van bertram met weinich honichs. Die siedinge van vijfblat met weegbree stopt ten lichaem en es van noye te gheven. Teghen den blodighen lichaem, den yechteghen ende den ghepynden in de sijde oft ontrent dye hoepe neder waerts helpet zeere. Teghen herpestryamenum (dats een cnagende apstonie) doet er op vijfblat in eeck ghesoden, dat doet oeck dat heylich vyer met den sap van donderbaert gemingt. Die apstonien ende panaricium (dats een alderscerpste apstonie in dat eynde oft op dat topken van den vyngher) gheneset alst daer op gheleet es, ende gheneest die scorftheit. Dat sap der wortelen bewaert die lever ende longhene, oeck eest goet teghen fenineghe drancken. Teghen die quarteine: Neempt wijn, die bladers van vijfblat, senebladeren ende peper in ghesoden es, XXX daghen lanc ghenomen. Van die de vallende sieckte hebben, helpet teghen die gheel vrou: Neempt sap der bladeren. Dat sap in fistelen gedaen gheneest, Pandecta. Teghen wandelen sweeren: Neempt eeck daer die wortelen in ghesoden sijn, dat selve es oeck goet teghen heete coleriken apstonie als erispilla, pannaricum, scorfte ende teghen pine der iuncturen, oeck teghen dye puystkens oft apstonien in den mont. Teghen die vallende sieckte: Neemt X daghen lanc dranck van wine, daer die bladers in ghesoden sijn. Om te heylen sweeren der dermen ende der spenen: Neempt sap deser wortelen. Avicenna, ist dat sap in den mont ghehouden wordt, soe gheneest alle dye sieckte des monts. Eest dat oeck yemant met hem dracht, soe helpet hem, wilt oeck iemant van enen prince oft coninck wat vercrighen, over hem dit cruut draghende, dat sal hem wel sprekende maken ende hi sal vercrighen dat hy begheert als Albertus in den boec der heimelicheden van die crachten der cruden spreect. |
CVIII Vijfblad. (Potentilla reptans) Vijfblad, vijfvingers, Pentasylon of Quinquefolium. De wortel hiervan verdroogt in de derde graad, maar het heeft geen openlijke hitte. Tegen tandpijn neem je het kooksel van vijfblad met hondsdraf in de mond. Tegen een stinkende mond gorgel je van het kooksel van vijfblad en bertram waarin wat honing gedaan is. Het kooksel van vijfblad met weegbree stopt het lichaam en wordt van nieuwe bladeren gemaakt. Tegen bloedige loop, jicht en helpt zeer goed tegen pijn in de zijde of omtrent de heup naar beneden. Tegen herpestryamenum (dat is een knagende blaar) doe er vijfblad op dat in azijn gekookt is, dat doodt ook het heilig vuur als je het met het sap van donderbaard mengt. De blaren en panaritium (dat is een allerscherpste blaar op het einde of dat topje van de vinger) geneest het als het daarop gelegd wordt en geneest de schurft. Het sap van de wortels beschermt de lever en de longen, (galstenen?) ook is het goed tegen venijnige dranken. Tegen vierdaagse koorts: ‘Neem wijn waar de bladeren van vijfblad, sennebladeren en peper in gekookt zijn en neem dit dertig dagen lang in’. Het sap van de bladeren helpt diegene die vallende ziekte hebben en de geelzuchtige. Als je het sap in de lopende gaten doet geneest het die volgens Pandecta. Tegen wandelende zweren (1): ‘Neem azijn waar je de wortels in kookt’, hetzelfde is ook goed tegen hete, zuivere blaren als erispilla, pannaricum, schurft en tegen pijn van de gewrichten, ook tegen puistjes of blaartjes in de mond. Tegen vallende ziekte: ‘Neem tien dagen lang drank van wijn, waar deze bladeren in gekookt zijn’. Om de zweren van darmen en aambeien te genezen: ‘Neem het sap van deze wortels’. Avicenna, als het sap in de mond gehouden wordt dan geneest het alle ziekten van de mond. En als iemand het bij zich draagt dan helpt het hem, wil iemand van een prins of koning wat verkrijgen en hij draagt dit kruid bij zich dan zal hem dat welsprekend maken en hij zal krijgen wat hij wil zoals Albertus (2) in het boek van de verborgen krachten van kruiden spreekt. |
(1) Recidiverende ontstekingen door een agressieve bacterie. (2) Albertus Magnus.
108. Potentilla reptans, L. (kruipend)
Algemene kenmerken.
Vijfvingerkruid of tormentil heeft dunne en kruipende stengels die aan de knopen wortelen. De bladeren zijn geveerd, de vijf deelblaadjes zijn omgekeerd eivormig en stomp gezaagd. De gele bloemen komen al vroeg, soms al in februari, maar meestal in juni en juli.
Werking.
Opvallend was dat het kruid begiftigd was met bovennatuurlijke krachten die heksen en duivelse geesten wegbant. Zonder twijfel was dit gebaseerd op de spirituele betekenis van de vijf spreidende bladeren. Het kruid werkt sterk antimagisch, in de kruidwis gebonden die men in huis ophing, zou het veel verstand geven en elke wens vervullen. Het was een kruid van de liefdesbestemmingen, maar ook van oude heksen.
Etymologie.
Potentilla is afgeleid van het Latijnse potens, ‘krachtig’ of ‘machtig’, dit naar de veronderstelde medische kwaliteiten. De wortelstok is van binnen rood met een bloedrode vijfstralige ster, een magische plant waar de magie verder geconcentreerd is in de vijf vingers van het blad. Dit is het Dioscoriaanse kruid pentadaktulon, ‘vijf vingers’, dit werd in Latijn quinquefolium van waaruit, via het Franse quinte-feuille, het Engelse cinquefoil stamt. (25) Vijfblad of vijfvingerkruid heet in het Duits Funfblatt of Funffingerkraut.
CVIIII Bevernelle heettet, dees meester pinpinella oft pipinelle, al eest dat dye sommege van hen beiden versceiden cruden maken, dye crachten komen overeen, ick, oversettere des boecks, sal van beiden weynich spreken, soe dees meester seet. Pinpinelle es ghelijck den steenbreecke, anders dat pinpinelle es geheert. Die steenbreeke (dats saxifraga) en heeft gheen heerkens. Pinpinelle is heete enve droghe van complexien. Sij hevet macht die diuretica heeft (dats te openen ende te ontbinden) sij breeckt den steen in die nieren ende in die blase. Si es goet teghen die coupisse ende die diffurye, teghen alle dese is goet den wijn ghedroncken daer pinpinelle, steenbreeke ende wit steenbreekesaet met dye wortelen van peercelle ende van spargus in ghesoden zijn, hulpende oeck seere teghen colicam ende dat lanckevel, oeck teghen die verstoppinghe der lever en ende der milten. Oft desen na volghende dranck es tot die voerghenoemde sieckten machtighe: Neempt pimpinelle, steenbreecke, haesoren, scytcruut, elckx een hant, bloemen van violetten, van bernaedse ende rosinen elckx ½ dragma, peerceelsaet, wytte steenbreecksaet, anijs, calissihout, dye wortelen van spargus ende van tamariscus, elckx II dragma, senebladeren ½ dragma, stoet se tsamen groffelick ende siedt se in II pont waters dat derden deel versoden sy, alst ghecleert es doer eenen doeck doeter suker toe. Dees syroeps neempt smorghens ende savonts lau telcken ½ glaesken. Dan als hi uut es: Neempt ontrent der midder nacht dees pyllen, als des clonts der pillen die fetide heeten ende van aggregatiue heten elckx ½ dragma, des merg der VII sayen van coconidium met siroep of dranc voer ghenoempt, maect IX pillen. Daer nae om te verstercken: Neempt dyacinunum oft electuarium ducis. Die milte, die dermen ende die nieren of daer die pyne es, strijckt met dyaltea ende het sal seer helpen. In een ander boeck vond ick, oversetter, aldus van bevenelle teghen verghiffenisse, drinck wijn dair bevele in ghestoten es, dit helpt oeck teghen beeten der slander verwoeder honden oft ander ghefenijnde dieren ende is goet teghen den hertvanck. Teghen dat graveel of den steen: Neempt bevenellensaet, wermet in roden wijn, dan droeghet in die sonne ende maecter poyer af ende dan slater olie af daeraf drinckt dicke, dese verlycht den mensche sijn sinnen ende geneest. Dat vallende ouelwater van bevenelle ghedout doet al dit selve ende es sonderlynghe goet teghen quade ooghen. |
CVIIII Bevernel, pimpinella. (Sanguisorba officinalis) Bevernel heet het en bij deze meester pinpinella of pipinelle en al is het dat sommige van deze beide namen verschillende kruiden maken, de krachten komen overeen en ik, overzetter van het boek, zal van beiden weinig spreken zoals deze meester zegt. Bevernel is gelijk aan de steenbreek, anders is het omdat de bevernel behaard is. De steenbreek (dat is Pimpinella saxifraga) die heeft geen haartjes. Bevernel is heet en droog van samengesteldheid. Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt (dat is om te openen en te ontbinden) het breekt de steen in de nieren en in de blaas. Het is goed tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie. Tegen dit alles is het goed om de wijn te drinken waar bevernel, steenbreek en wit steenbreekzaad met de wortels van peterselie en asperge in gekookt zijn. Het helpt ook zeer tegen koliek en de onderbuikspijn, ook tegen verstoppingen van de lever (galstenen?) en van de milt. Vaak is deze navolgende drank tegen de eerder genoemde ziekten goed: ‘Neem bevernel, steenbreek, hazenoren en schijtkruid, van elk een hand vol; bloemen van violen, van bernagie en rozijnen, van elk een half maal 3,9 gram; peterseliezaad, witte steenbreekzaad, anijs, zoethout, wortels van asperge en van tamarisk, van elk twee maal 3,9 gram; van sennebladeren een half maal 3,9 gram; stamp dit grof tezamen en kook het in twee pond water totdat het derde deel verkookt is en als het gezuiverd is door een doek doe je er suiker bij’. Van deze siroop neem je ‘s morgens en ’s avonds telkens lauw een glaasje en als het op is neem je rond middernacht van deze pillen, als van de hoop van de pillen die fetide (1) en die aggregative genoemd worden, van elk een half maal 3,9 gram; het binnenste van zeven zaden van Daphne mezereum met siroop of drank als voor genoemd, maak er negen pillen van. Daarna om te versterken: ‘Neem sap van komijn of een zoete likkepot’. Je bestrijkt dan met sap van Althea milt, darmen en nieren of waar de pijn is en het zal zeer helpen. In een ander boek vond ik, overzetter, aldus van bevernel een middel tegen vergif: ‘Drink van de wijn waar bevernel in gestampt is’, dit helpt ook tegen beten van de kwade, bijtende dolle honden of van andere venijnige dieren, ook is het goed tegen hartkramp. Tegen niergruis of steen: ‘Neem bevernelzaad, warm het in rode wijn, dan droog je het in de zon en maak je er een poeder van, dan sla je er een olie van en daarvan drink je veel, dit verlicht de geest van de mensen en geneest’. Het vallende omhulselwater dat doorgeduwd is doet hetzelfde en is bijzonder goed tegen slechte ogen. |
(1) Ferula foetida.
109. Sanguisorba officinalis. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Geveerde varenachtige bladen met 7-13 blaadjes die langwerpig zijn met meestal een hartvormige voet, gezaagd en aan de achterkant blauwachtig/groen. Opstaande stengels zijn gestreept. Dichte, eivormige tot bijna ronde en 4cm lange bruin/rode trosjes die van boven naar beneden uitbloeien met 4 meeldraden die ongeveer even lang zijn als de kelk in juni/september. Komt met donkere en die een aparte charme hebben. De rood getinte eivormige bloemhoofdjes geven hun kleur aan een hele streek.
Werking.
Pimpinella of bevernel. De verklaring van de naam is nog steeds moeilijk. In het Duits heet het Bibernell, in de 15de eeuw was het pympernelle, dit van Frans pimprenelle, dat uit oud-Frans piprenelle, dat van middeleeuws Latijn pipinella en uiteindelijk van Latijn piper, ‘peper’, naar de smaak van de bladeren. Dit terwijl het al in 11/12de eeuw optredende Angelsaksisch pipeneale, Engels pimpinel, laat oud-Hoogduits Bibinella, door Latijn bipennula, tweevleugelig’, afgeleid schijnt te zijn. Dit vanwege de tweemaal gedeelde bladeren.
Dodonaeus; ‘De nieuwe kruidbeschrijvers hebben beide deze kruiden (andere is Pimpinella saxifraga) de naam van Saxifraga of Saxifragia, dat is steenbreek, gegeven en sommige andere noemen ze Petraefindula, andere Bibenella of Bipennula. Baptista Sardus en ook naar hem Leonarthus Fuchsius noemen het Pimpinella en daarom hebben sommige het Pimpinella Saxifraga genoemd en dat tot verschil van de andere pimpernel. Om dezelfde oorzaak hebben ze ook een Latijns gedicht gemaakt waarmee ze dit kruid van de echte pimpinella leren onderscheiden dat aldus luidt, ‘pimpinella pilos, Saxifraga non habet ullos’; dat is te zeggen, ‘pimpinella is ruig en harig, maar de steenbreek, dat is bevernel en bevernaart, is kaal en zonder haar. Want men ziet dat de pimpinella wat ruigachtig is en met haar begroeid, maar de steenbreek of Saxifraga geenszins, anders is er enige gelijkenis van bladeren tussen de pimpinella en bevernel die niet gemakkelijk onderscheiden kan worden tenzij dat men bemerkt dat pimpinella haar heeft en ruig is en de bevernel heel kaal en glad’.
CX Oelsaet of mancopsaet of papaver. Dat wit is cout ende droge in den II graet, dat swert es cout in den derden graet, Avicenna. Dat saet, sonderlinge dat wit is bequaem in medicine, dat swerte en sal men niet want het doet meer. Oelsaet hevet macht te doen slapen, als men een plaester maeckt van oelsaet, van vrouwenmelc ende van wit van den eye, dan leg se op die slapen van den hove. De sommige dit self te doen in de kinderkens geven wit oelsaet gebroken met melke der kynderkens teten. Teghen hete apstonien int beginsel en tegen vertering der lever: Mingt dat saet of dat cruit met olie van rosen en legget daer op. Tegen verdroginge der leden als ethyca (dats verteringe of enen verterende corts of in andere cortsen), mingt olie van violetten met wit oelsaet ende striket op de cnochten van den rugge midden langs neerwerts. Tegen droge der borst of die verteringe der leden: Neemt dyapapaver of maect een electuarium van den sap van calissihout, van gummi arabicum, van anijs ende van wyt oelsaet, elckx even veel, ming se met den syroep van oelsaet, dit es goet teghen dye voerghenoemde. Om te doen slapen in dye scerpe cortsen, daer die waekinghe regneert, wasschet hoeft met die siedinghe van oelsaet ende van hoer wortele. Opium maect men van swert oelsaet ende van den sap van zeeoelsaet of dat bij der zee wast, dwelck es cout in den vyerden graet, droghe in den derden graet. Als oelsaet geliken malckanderen in dye bladers, maer in die blomen sijn se verscheyden. Want dat wyt oelsaet heeft wytte bloemen, dat swert oelsaet heeft swerte bloemen, dat roy oelsaet heeft roy bloemen. Oelsaet dat cornutum heet, heeft gheel bloemen. Alle oelsayen bringhen voert swerte sayen sonder dat wit oelsaet, want dat heeft witte sayen. Oelsaet in spijse ghesoien doet slapen. Die blayers van oelsaet met eeck op gheswillen oft heilich vier gheleet, ghenesen ende verdriven alle seeren oft pine van buten op gheleet. Oelsaet saecht den hoeft, het verbyet of stopt den lichaem. Eest dat ment te veel drinckt, soe maket een cou apstonie dye achter in dye hersene coempt, ende doet. Oelsaet met soffraen ghemingt saecht die pine der oren, Pandecta. |
CX Heulzaad, slaapbol, papaver. (Papaver somniferum) Heulzaad, maankopzaad of Papaver. De witte is koud en droog in de tweede graad, de zwarte is koud in de derde graad (1) volgens Avicenna. Vooral het zaad van de witte is goed in medicijnen, de zwarte moet je niet nemen want die doodt meer. Heulzaad heeft de kracht om te laten slapen als je een pleister maakt van heulzaad, van vrouwenmelk en van het wit van een ei en dat op de slapen van het hoofd legt. Dat geven sommige ook aan kinderen. Sommige mensen geven dit ook of met melk aan kinderen te eten. Tegen beginnende hete blaren en tegen de vertering van de lever: ‘Meng het zaad of het kruid met olie van rozen en leg het er op’. Tegen verdroging van de leden als ethyca (dat is vertering of een verterende koorts of in andere koortsen) meng olie van violen met heulzaad en strijk het op de wervels van de rug van het midden af naar beneden. Tegen droogte van de borst of de verteerde leden: ‘Neem sap van papaver of maak een likkepot van het sap van zoethout, van Arabische gom, van anijs en van wit heulzaad, van elk even veel, meng het met siroop van heulzaad, dit is goed tegen voor genoemde kwalen’. Om in scherpe koortsen te laten slapen waar de wakkerheid regeert was je het hoofd met het afkooksel van heulzaad en van zijn wortel. Opium maak je van zwart heulzaad en van het sap van zeeheulzaad (2) of dat bij de zee groeit, die is koud in de vierde en droog in de derde graad. Het lijkt op heulzaad in zijn bladeren, maar in de bloemen is het anders. Want het witte heulzaad heeft witte bloemen en het zwarte heulzaad heeft zwarte bloemen, het rode heulzaad heeft rode bloemen. Heulzaad dat cornutum heet, (3) heeft gele bloemen. Alle heulzaden brengen zwarte zaden voort, uitgezonderd het witte heulzaad want dat heeft witte zaden. Heulzaad in eten gekookt laat je slapen. De bladeren van heulzaad dat met azijn op de gezwellen of het heilig vuur gelegd wordt geneest en verdrijft alle zeer of pijn als je het aan de buitenkant erop legt. Heulzaad verzacht de hoest, het voorkomt of stopt het lichaam. Als je het te veel drinkt dan krijg je een koude blaar achter in de hersens en doodt het je. Heulzaad dat met saffraan gemengd is verzacht de pijn van de oren, Pandecta. |
(1) Papaver somniferum L var var. nigrum, DC is de zwarte. (2) Glaucium flavum. (3) Papaver cornutum is de gele hoornpapaver.
110. Papaver somniferum, L. (slaapverwekkend)
Algemene kenmerken.
De slaapbol is een melksap bevattende plant. De gedeelde en getande bladeren zijn blauwgroen. De voet van de witte bloemen is dikwijls met een donkere, blauwe blok gekleurd. De vier verkruimelde kroonbladen zijn zeer groot en vallen snel af, soms al met hevige wind. Het wordt wel donderbloem genoemd omdat de bloem met donder zou trillen.
Werking.
De zaden bevatten een 50% olie wat verwerkt wordt tot slaolie, die wordt minder gauw ranzig dan olijfolie. De opiumpapaver werd vroeger veel geteeld vanwege zijn geneeskrachtige eigenschappen. De bladeren werden wel in azijn gekookt of de onrijpe zaadbollen met meel en gerstemout gemengd en gebruikt tegen hete gezwellen en zweren. In droge toestand werden de bloemen wel met slijmerige middelen gemengd om er een borstkruid van te maken, dit werkt verzachtend en pijnstillend. De zaden zijn de bekende blauwmaanzaden die wel op broodjes gestrooid worden. Hier zitten geen droom verwekkende stoffen in. Van opium wordt morfine gewonnen dat gebruikt wordt als een verdovend middel bij operaties. Het werd wel Slaep‑kruyt genoemd, van Beverwijck: "Ik sta steeds tegen de avond hier in de apotheek of daar wordt van talloze lieden kinderrust gehaald, een konserfje dat zijn voornaamste kracht uit de slaapbollen trekt. Een zeer boze en schadelijke gewoonte die ons mettertijd het land wel vol gekken mag brengen. Hier werden eens in een kraam onder de vrouwen gesproken hoe kwaad het was de kinderen te bollen omdat zij daar dom en gek van werden". In Wenen werd het gebruik op 13 juni 1886 verboden. (2, 4)
Etymologie.
Papaver is vermoedelijk verwant met het Sumerische woord pa pa, waarschijnlijk van pap, ‘uitblazen’ of ‘uitzwellen’. Onduidelijk is de woordafkomst maar waarschijnlijk is het verbonden met Keltische papa, ‘dikke melk’, naar de latex. Dikke melk of kinderbrei omdat in het oude Rome de familieoudste, als de papa, de precieze doseringen in hun voedsel klaarmaakte. Uit het Latijn kwam Latijn papavum waaruit het Franse woord pavot ontstond wat in oud-Engels popaeg en later poppy werd.
Het Franse woord mahon en het Duitse Mohn is met het Griekse woord mekon verwant, -vandaar macopsaet, mancop of maancop. Mankop werd het genoemd naar zijn gedaante van een hoofd en zo gebruikt in de signatuurleer tegen hoofdpijnen, het blauwmaanzaad
Witte heul is een naam die afkomstig is van het midden-Nederlands oele dat uit Latijnse oleum, ‘olie’, is ontstaan.
CXI Popelboem of ulbenboem oft populus es een boem welckes complexye es samen geset van een waterechtige ende subtijl eerdechtighe ghedaente. Daerom es sijn complexie oeck verscheyden tsamen geset. Teghen sciaticam (dats pine aen die hope lanckx nederwert) ende teghen die drupende pisse: Neempt wijn daer die scorse in ghesoien es. Men seet dat van der scorse ghedroncken verbyedt te ontfanghen een vrucht, men seet oeck als men van die blaeyeren drynct, dat selve doet, als dye moyer ghereynt es van hoer stonden. Teghen pijne der ooren, doeghet al lau dat sap van popelblaeieren in die oore. Van desen boem coemt herst of resina die welcke wordet van Dijaf ende van andere gheordelt medycinechtigh, stoppende dat bloyen ende bedwynghen dye ander vloyinghe of lopinghe. Van die toppekes, eer si blaeyeren voert brenghen, plecht men salve te maken, dye couts verstoppende, die hytte saechtende ende doende slapen. Dees salve heet popeliersalve die welcke in veel dinghen helpt. Sy heet populeon of populiersalve, want sy van die oghen van popel ghemaect wordt ende es goet teghen scerpe cortselike hitte, oeck es si goet denghenen die nyet en moghen slapen, als sij aen den slapen van de hove, op dye polsten ende onder dat hol van die voeten, oft in de palme van die hant ghestreken wordt. Die selve salve, met roesolie oft violettenolye op die lever gheleet verdrijft wonderlijcken zere dye hitten ende op de navel ghesalft doet se sweten. Dese salve maeckt men aldus: Neempt der toppekens oft oghen van popel, I pont, swert oelzaetblaeyeren, mandragherblayeren, belsem blayeren, nachtscayeblaye, lose lachtike, donderbaert elckx ½ dragma, stoet se ende syet se in wijn dat die helft versoyen sij, dan doeghet doer enen doeck, wel stijf douwende, alst gheclaerts is, doeter toe versch verkenssmeer nyet ghesouten, dat genoch si, ende rueret in een panne by dat vyer in manier van salven, ende houdet in een vat, Nicolaus in sijn andidotarium, Serapio. |
CXI-populier. (Populus nigra) Populier of ulbenboom of Populus is een boom wiens samengesteldheid tezamen gezet is van een waterachtige en subtiele aardachtige gedaante. Daarom is zijn samengesteldheid ook verschillend tezamen gezet. Tegen ischialgiem (dat is pijn aan de heup die naar beneden gaat) en tegen druppelende plas: ‘Neem wijn waar de schors in gekookt is’. Men zegt dat als je van de schors drinkt dat je niet in verwachting zal raken, men zegt ook dat als je van de bladeren drinkt dat die hetzelfde doen als de baarmoeder gereinigd is van haar stonden. Tegen oorpijn doe je het sap van populierbladeren lauw in de oren. Van deze boom komt een hars of resina, die worden door Dyaf en door andere medicijnachtig genoemd, ze stoppen het bloeden en bedwingen de andere vloeiingen of lopingen. Van de toppen, voor de bladeren uit komen, placht men een zalf te maken die koude stopt, hitte verzacht en laat slapen. Deze zalf heet populierzalf dat in veel zaken helpt. Het heet populeon of populierzalf omdat het van de knoppen van de populier gemaakt wordt. Het is goed tegen scherpe koortsachtige hitte, ook is het goed voor diegene die niet kunnen slapen als het aan de slapen van het hoofd, op de polsen en onder de holte van de voeten of in de palmen van de handen gestreken wordt. Als je dezelfde zalf met rozenolie of violenolie op de lever (galstenen?) legt verdrijft dat wonderbaarlijk goed de hitte. Als je het op de navel zalft laat het zweten. Deze zalf maak je aldus: ‘Neem van de topjes of de ogen van populier een pond; zwarte heulzaadbladeren, mandragorabladeren, bilzekruidbladeren, nachtschadebladeren, losse sla en donderbaard, van elk een half maal 3,9 gram; stamp het en kook het in wijn tot dat de helft verkookt is, dan doe je het door een doek, wel stijf duwen, als het gezuiverd is doe je er vers varkensvet bij dat niet gezouten is, zoveel als genoeg is, roer het in een pan bij het vuur op de wijze van een zalf en bewaar het in een vat, Nicolaus in zijn antidotarium volgens Serapio. |
111. Populus nigra, L. (zwart)
Algemene kenmerken.
De zwarte populier is zo genoemd vanwege de zwarte ring in midden van hout als je die omhakt. Een andere mogelijkheid is omdat het donkerder blad heeft dan de witte. De bladeren zijn driehoekig en versmallen tot een punt, gezaagd en glad aan beide kanten. Het donkergroene blad is nooit in rust. De rode katjes komen in maart en april, eind mei zijn ze rijp en vliegen uit.
Werking.
De knoppen van deze populier zijn met een hars bedekt, ze zijn kleverig zodat er geen water in komt. De hars geeft een substantie af die op storax lijkt. Als de knoppen verbrand worden geuren die aangenaam. De jonge knoppen werden ook door de vrouwen gebruikt als haarmiddel door het sap te mengen met verse boter. Een zalf van de knopschubben, ‘unguentum populneum’, werd in- en uitwendig gebruikt bij ontstekingen, brandwonden en jicht. Volgens de ouden werd van deze boom een zalf gemaakt die samen met de kuisboom (Vitex agnus castus) verkoelend werkt op het seksleven.
Etymologie.
Populus, door de klank van de o wordt de boom onderscheiden van populus, ‘het volk’. Het woord geeft een verdubbeling te zien van po-pol, mogelijk heeft dit een verband met palus, ‘moeras’. Anderen vergelijken het met het Griekse paipallmaai dat ‘sidderen’ of ‘trillen’ betekent, vergelijk het Latijnse palpitare, ‘trillen’. Bij de Romeinen was het de boom van het volk waar de Turijnse populier veel in de steden geplant werd. Het is de boom van het volk omdat hij direct in beweging komt en zijn bladeren altijd laat praten als de nooit rustende volksmenigte die in actie komt bij het minste zuchtje. Via oud-Frans peuple, later pouplier, poplier, (nu peuplier) de ier werd toegevoegd als een Franse boomnaam, kwam midden Engelse popler en onze populier, Duitse Papple. Met ulbenboom zal wel de Ulmus of olm bedoeld zijn.
CXII Wylde pasternake of pastinen silvestris of daucus asininus verwermet, si droget af, si doet pissen ende die stonden comen, dyt doet al cruyt, maer sonderlinghe dat saet ende dye wortelen. Als men een plaester van hoer blayeren maect op dye cnaghende sweeren of die behinnen te biten innerwerts, met weegbree soe helpet dat si niet en verbreeden. Om die stonden te crighen, doet een sponcye in wijn daer wylde pasternake ende bivoet in ghesoyen si ende legse soe dycke op die moyer, dan als die moyer ghepurgeert, drincket wijn daer wilde pasternake in ghesoyen es met scaeffelinghe van yvoren, want het helpt om te ontfanghen. Teghen die cou pisse: Neempt wijn daer wilde pisternake, peercelsaet ende venkelsaet in ghesoien sijn. Teghen pleuresin (dats een apstonie in die borst) siedt die blayers deser pasternake, hoemschbladeren, die wortel van lelyen met boter in een panne, dair af makende een plaester, die legt oft strijct op die borst. Die wortel daer wilde pasternaken in spisen genomen maect een begherten tot minnen, maer niet sterckelick, sie doet oeck pissen. Wilde pasternake en is niet soe bequaem in spijse als tamme pasternake es, die welcke tam pasternake maeckt opblasinghe ende is windechtich, daerom es dat saet der tammer pasternake beroerende appetijt makende tot minnen. Wilde pasternake es es so op blasende niet mer, daerom doet si die verstoppinghe der orinen wech gaen ende doet die stonden comen. Dat cruut oeck buten geleet met wijn ende calamentum ghesoyen doet verwandelen ende sweetgaetkens openen. Dit cruyt es in alle dinck crancker dan dat saet, mydts der vochtigher waterechticheit diet heeft. Wilde pasternake is tot alle dinghen stercker al heel dat cruyt, maer dat saet ende die wortelen mest, si doet pissen ende dye stonden comen. Sommeghe heeten wilde pasternake wilt daucum, Pandecta. Die wortel van pasternake an den hals gehanghen is goet teghen sijn gheswillen, oeck en mach een serpent hem niet scaeyen, Macer. |
CXII Wilde pastinaak. (Daucus carota) Wilde peen, Pastinre sylvestris of Daucus asinius verwarmt, het droogt af, het laat plassen en de stonden komen, dit doet het hele kruid, maar vooral het zaad en de wortels. Als je een pleister van haar bladeren maakt met weegbree en die op de knagende zweren legt of die van binnen beginnen te bijten helpt dat ze niet breder worden. Om de stonden te krijgen doe je een spons in wijn waar wilde pastinaak en bijvoet in gekookt zijn en leg het zo dik op de baarmoeder. Als ze gepurgeerd is drinkt ze wijn waar wilde pastinaak in gekookt is met schaafsel van ivoor want het helpt om te ontvangen. Tegen aandrang tot waterlozing: ‘Neem wijn waar de wilde pastinaak, peterselie- en venkelzaad in gekookt zijn’. Tegen pleuritis (dat is een blaar in de borst) kook je de bladeren van deze pastinaak, heemstbladeren en wortels van leliën met boter in een pan en daarvan maak je een pleister die je legt of op de borst strijkt. Als je de wortels van de wilde pastinaak in het eten mengt maakt het lust om te minnen, maar niet zo sterk, het laat ook plassen. Wilde pastinaak is niet zo goed in het eten als tamme pastinaak, tamme pastinaak maakt oprispingen en is windachtig, daarom beroert het zaad van tamme pastinaak en maakt lust om te minnen. Wilde pastinaak blaast niet zo op en daarom laat het verstoppingen van de urine verdwijnen en stonden komen. Het kruid, ook van buiten opgelegd, dat met wijn en steentijm gekookt is verandert en opent de zweetgaatjes. Het kruid is in alle dingen slechter dan het zaad vanwege de vochtige waterachtigheid die het heeft. Wilde pastinaak is in alle dingen sterker in het hele kruid, maar in het zaad en de wortels het meest, het laat plassen en stonden komen. Sommige noemen wilde pastinaak wilde Daucus, Pandecta. Als je de wortel van pastinaak aan de hals hangt is dat goed tegen zijn gezwellen, ook kan een serpent hem dan niet deren volgens Macer. |
112. Daucus carota “Sativa’.
Algemene kenmerken.
De veelvoudig geveerde bladeren staan op een groene, stijf behaarde en holle stengel van 50-100cm hoog.
Heeft een fijne witte, samengestelde scherm die soms verkleurt tot roze/geel in juni/juli. Bij wild groeiende planten is het middelste scherm vaak de kleinste waarin een diep purperen spot wordt waargenomen. De zaden zijn groen/bruin, gegroefd en aromatisch, met behaarde haakvormige doorntjes die wel wat op een pissebed lijken.
Tweejarige met een gele of oranje wortel.
Etymologie
Van Ravelingen; ‘Maar Baucia (als Jacobus Manlius betuigt in zijn boek Luminare majus genoemd) is niets anders dan de Pastinaca van Dioscorides en van de andere oude schrijvers, te weten de pastinaak met smalle bladeren en dat is onze gewone peen en caroten. Dit geslacht van Pastinaca met smalle bladeren daar we tegenwoordig van handelen is van de Grieken eigenlijk Staphylinos genoemd geweest en deze tamme soort die we in dit kapittel beschrijven en peeën noemen die noemden ze Staphylinos hemeros, in het Latijn Pastinaca sativa, maar Theophrastus in zijn 9de boek van de beschrijving der kruiden heeft dit gewas Daucos genoemd en zegt dat het in Arcadië veel groeit en dat in het landschap omtrent Sparta in Achaien de beste soort er van gevonden wordt die gele wortels heeft, in het Grieks melina, waarvoor in sommige boeken melaena, dat is zwart, geschreven staat wat van de andere bruinrode of paarse soort die men caroten noemt waar is. Galenus (lib. De med.simp.facultatibus) noemt dit gewas ook Daucos, doch niet eigenlijk Daucos, maar Daucus Pastinaca met een dubbelen naam.
1. De eerste van deze twee tamme soorten van Pastinaca met smalle bladeren wordt in Brabant gewoonlijk naar haar wortels gele peeen, gele poten en gele wortels genoemd, in Hoogduitsland Zam Pestinaken en Gale Ruben, in Frankrijk pastinade jaulne, in Spanje canahotia, pastinagues en cenouras, maar in het Latijn Pastinaca tenuifolia sativa lutea.
2. De tweede soort heet in het Latijn Pastinaca tenuifolia sativa rubens en wordt van sommige ook Carota genoemd. Maar de naam Carota, daar dit gewas mee bekend is, komt van het Hoogduitse Sar roth, dat is heel rood, in het Latijn totum rubens, omdat de wortels van dit gewas heel bruin en dieprood van kleur zijn en om die oorzaak worden deze wortels niet alleen in Brabant met de naam caroten bij de gewone man genoemd, maar hebben ook diergelijke naam in Italië en Frankrijk behouden’.
CXIII Tamme pasternake of hofpasternake of pastynaca domestica oft baucia, die is heete in midden van den tweeden graet, ende nat in beginsel van den tweden. Pasternake is tweederleie als domestica, dats tamme, daer men nu sal afspreken ende sylvestrys, dats wilde pasternake, daer nu af gheseet es. Tamme pasternake hetet oeck baucia ende es meer bequaem in spisen dan in medicinen. Sy heeft macht wel goets bloets ende dicke te maken, daerom doet se vermeerderinghe der oncuisheit. Dye van sieckte opstaen oft den melanconosen is si goet, rou oft gesoden heeten. Groen is si van meerder macht dan si droge is. Van hoer maect men een conditum, alst doet van yringus (dat sijn cruisdistelen) om dat minnen te verwecken. De wortel gebesicht maect goet bloet, si vermeerdert sparma ende maect goet bereitsel om te verteerene omtrent dat, in deser siedinge doeter ghesuverde pineen toe, dan doeter die wel ryekende cruden toe als caneel, ghingbeer, galegaen, folie, nootenmuscaten etc. Dit conditum heeft macht als ment besicht wonderlijken die verteringhe te sterken, het maect goet bloet en vermenichfuldicht sperma. Also maect men oec conditum van yringus, Platearius. Tamme pasternake heet van sommeghe lyeden tam daucus oft baucia ende is meer bequaem om teetene dan dat wilt daucus besunder dye wortelen die welcke es beruerende tot minnen. Want si maect winden, si verwermt ende vochticht oft na die welke drie ghemeynlic tot oncuischeit behoren, Pandecta. |
CXIII Tamme pastinaak. (Pastinaca sativa) Tamme pasternake, hof pasternake, Pastynaca domestica of Baucia is heet in het midden van de tweede graad en nat in het begin van de tweede. Er zijn twee soorten pastinaak, zoals domestica wat de tamme is en waarvan nu gesproken wordt en sylvestris, dat is wilde pastinaak waarvan nu net verteld is. De tamme pastinaak heet ook Baucia en is beter om te eten dan om het in medicijnen te doen. Het heeft de kracht om goed bloed en dik te maken, daarom vermeerdert het onkuisheid. Voor diegene die van ziekte opstaan of de droefgeestige is het goed om dit rouw of gekookt te eten. Groen is het van grotere kracht dan dat het droog is. Van haar maak je een ingemaakte of ingelegde spijs net zoals je het doet van Eringo (dat zijn kruisdistels) om de minne te verwekken. Als je de wortel gebruikt maakt het goed bloed, het vermeerdert sperma en maakt een goede voorbereiding om daar omtrent te verteren. In dit kooksel doe je gezuiverde dennenzaden, dan doe je er wel riekende kruiden bij zoals kaneel, gember, galigaan, foelie, nootmuskaat etc. Dit inmaaksel heeft de kracht om als je het gebruikt verwonderlijk goed de vertering te versterken, het maakt goed bloed en vermenigvuldigt sperma. Zo maak je volgens Platearius ook een inmaaksel van de kruisdistel. Tamme pastinaak wordt door sommige lieden ook wel tamme Daucus of Baucia genoemd en is beter om te eten dan de wilde Daucus, vooral de wortels die tot minnen verwekken. Want het maakt winden, het verwarmt en bevochtigt, dat zijn volgens Pandecta drie zaken die gewoonlijk tot onkuisheid behoren. |
113. Pastinaca sativa.
Algemene kenmerken.
Pastinaak of witte peen heeft opgaande, diep gevorkte en gegroefde stengels van een kleine meter lengte. Hieraan bevinden zich de geveerde en glanzende bladeren. Als de bladeren verwond worden geven ze een sterke geur af. Zachtgeel zijn de gekleurde bloemschermen in juli en augustus. De voedzame zoete wortels zijn er in verschillende vormen.
Werking.
Pastinaak is al sinds oude tijden in gebruik. Er zouden zelfs broden van gemaakt zijn. De wortel is nu verdrongen door de aardappel. Meestal wordt het nu gebruikt als een veevoer en wel om kalveren vet te mesten. Bij drachtig vee zou het nog gevaarlijk zijn, want het zou een afdrijvende werking bezitten. ’De wortels van peen en vooral van de wilde die in alle manieren ingenomen wordt, laat water lossen en verwekt de lust tot bijslapen. En daarom zegt Orpheus dat deze wortels de kracht hebben om liefde te maken’’(1) ‘De wortel aan de hals gehangen is goed tegen gezwellen, ook en mag een serpent hem niet schaden, de tamme is beter voor het eten. Men kan ze een jaar of twee in de aarde goed houden, om in winter en vasten te fruiten of in meel en boter of olie gebakken in plaats van vis en zo gegeten, zijn nuttig voor de zwaarmoedige mensen en vermeerderen de lust en vleselijke begeerten der mannen en vrouwen". (2, 4) Zijn zaden zitten vol met olie, die laten een scherpe indruk op de tong na en werden gebruikt bij koorts.
Etymologie.
Pastinaca is mogelijk afgeleid van het Latijnse pastinum, ‘de tuinvork’, ‘pootijzer’ of ‘ploeg’, pastinare betekent ‘uitgraven, het is een verwijzing naar de vorm van de wortel. Een andere mogelijkheid is van pastus, ‘weide’, ‘voer’ of ‘spijs’. Hieruit zijn de namen pastinaak, pasternak, pinksternakel en balsternak gevormd. Pastinaca gaf de oude Franse vorm pasnaie, nu panais en pastanade, in midden Engels werd dit passenep en nu parsnip (de nep eindiging, oud-Engels nep, naep zien we ook bij turnip, de raap). De suikerrijke wortel heet in het Duits Zuckerwurzel.
CXIII Rosen oft rosa, es cout in den iersten graet, droghe in den tweeden graet. Groen ende droge is si bequaeme in medecinen. Roye rosen sal men in medicinen verkyesen, van versche (dat heeten groen rosen) maect men veel dingen als honich van rosen, suker van rosen, mulsa van rosen, siroep van rosen, olie van rosen ende rooswater. Honich van rosen maeckt men aldus: Scumet honich ende cleret, dan mingt er roesbladeren, cleyn ghesnedenen, toe en siedet luttel. Suker van rosen maect men aldus: Neempt roesblaieren, wel gestoten oft clein gesneden, minget wit suker toe ende doeget also in die sonne. Siroep van rosen maect men aldus: Neempt sap van rosen, minget met wit suker bi der vier. Also et van noye es cokende desen is goet den fleumatiken, den coleriken die mits verteringe oft otbindinge der geesten verflaut. Tot dat selve is suker van rosen goet, sonderlinge colericis, maer de fleumatiken gheeft men mulsa (roeswater met honich van rosen gemaeckt) oft men gheeft honich van rosen met water daer venkelsaet in gesoyen is, den fleumatyken om dye maghen van horen humoren te suveren. Suker van rosen heeft macht te stoppen ende te versterken, daerom eest goet tegen den royen lichaem. Tegen den lichaem van onthouwinge der spisen als men mastike met hem mingt, om te genesene die versweeringe der dermen die gemeynlyc den royen lichaem volget. Tegen walginge is suker van rozen met reechwater goet. Tegen in onmacht gaen ende den hertvanc uut verhittinge der gheesten: Neempt roeswater oft siroep van rosen oft suker van rosen. Teghen verhittynghe der lever ende hoeftsweer strijct op die lever olie van rozen en aent voirhoot oft die slapen van der hove tegen dander. Tegen dat wel sweeten oft reensweet waer salvet den lichaem met olie van rosen daer poyer van roy ende witte sandalen in es. Olie van rosen maken die sommege vervollede een glas met rosen ende olie, dan sal ment in eenen ketel vol werms waters sien. Teghen sericheit des monts: Neempt honich van rosen met roeswater, minget tsamen ende striket daer op. Tegen in onmacht gaen ende teghen den hertvanc, drynct roeswater ende daer mede sal ment aensicht besprayen. In dye medicinen der oghen sal ment oec doen, Serapio, Pandecta, Avicenna de viribus cordis. |
CXIII Rozen. (Rosa) Roos of rosa is koud in de eerste en droog in de tweede graad. Groen en droog is het geschikt als medicijn. Rode rozen moet je kiezen in de medicijnen, van verse (die heten groene rozen) maakt men veel zaken als honing van rozen, suiker van rozen, mulsa van rozen, siroop van rozen, olie van rozen en rozenwater. Honing van rozen maak je aldus: ‘Neem gezuiverde afgeschuimde honing, dan meng je er fijngesneden rozenbladeren bij en kook het licht’. Suiker van rozen maak je aldus: ‘Neem goed gestampte of klein gesneden rozenbladeren, meng het met wit suiker en zet het zo in de zon’. Siroop van rozen maak je aldus: ‘Neem het sap van rozen en meng het met wit suiker bij het vuur’. Zo vers gemaakt en warm is dit goed voor de flegmatieke en licht geraakte die vanwege de vertering of ontbinding van de geesten krachteloos zijn. Tegen hetzelfde is suiker van rozen goed, vooral de licht geraakte, maar de flegmatieke geef je mulsa (dat is rozenwater die van rozenhoning gemaakt is) of je geeft rozenhoning met water waarin venkelzaad gekookt is, de flegmatieke om hun maag van vocht menging te zuiveren. Suiker van rozen heeft de kracht om te verstoppen en te versterken en daarom is het goed tegen rodeloop. Als je er mastiek bij mengt is het goed tegen de loop van onthouding van eten (1) en om de verzweringen van de darmen te genezen die gewoonlijk op rodeloop volgt. Tegen walgen is suiker van rozen met regenwater goed. Tegen het in onmacht gaan en hartkrampen die uit verhitting van de geest komen: ‘Neem rozenwater of siroop van rozen of suiker van rozen’. Tegen verhitting van lever en hoofdpijn strijk je op de lever olie van rozen en tegen hoofdpijn strijk je het aan het voorhoofd of de slapen van het hoofd. Tegen erg zweten of flink zweten zalf je het lichaam in met olie van rozen waar poeder van rood en wit sandaalhout in is. Olie van rozen maken sommige door een glas met rozen en olie te vullen en het dan in een ketel vol warm water te laten koken. Tegen zeerheid van de mond (2): ‘Neem honing van rozen met rozenwater, meng het tezamen en strijk het daar op’. Tegen het in onmacht gaan en tegen hartkramp drink je rozenwater en daar mee moet je ook het gezicht besproeien. In de oogmedicijnen moet je het ook doen, Serapio, Pandecta en Avicenna in de viribus cordis. |
(1) Anorexia? (2) Aften/ stomatitis.
114. Rosa soorten.
Algemene kenmerken.
De lilie is "est le roi des fleurs, don't la rose est la reine". Opmerkelijk is ook dat de roos in gewone literatuur vrijwel altijd vurig rood als de lelie maagdelijk wit is. Zo zijn de rozen het symbool van zuivere liefde, de roos en de lelie zijn symbolen van bloed en melk, liefde en zuiverheid als de bloemen uit het Hooglied.
Werking.
De genezende kracht die aan de roos werd toegeschreven ging van de oude tijd naar de middeleeuwen over. Als ‘licht der plantenwereld’ moest ze ook weelde en weldadige invloed op de geest en hersens uitoefenen, de maag versterken en de hitte van de lever verdrijven. Medisch werd de roos gebruikt voor vele ziektes, als neusbloeding, hoofdpijn en pijn rond de ogen. Sinds de 13de eeuw wordt hiervoor Rosa gallica officinalis gebruikt. De roos is, doordat haar rode kleur op vuur lijkt, een middel tegen ontstekingen. Ook door zijn overeenkomst in kleur met een verhit hoofd van de wijn, een tegenmiddel tegen dronkenschap. Verder werd de roos ter bevordering van schoonheid gebruikt. Als je 's nachts rozenbladeren op het gezicht legt, krijg je de frisheid van je jeugd terug.
Etymologie.
Terwijl de hier wild groeiende Rosa canina naar de vruchten genoemd werd, hiese of hip, draagt de edele roos een van volk tot volk doorgegeven vreemde naam. Overal is het rosa, rose of roos. Lang heeft men gedacht dat het woord rosa afkomstig was van een woord dat rood betekent, maar met de Rhodische overgang d uit s komt dit woord vanuit het Griekse rhodon of hrodon dat teruggaat op het Indo-Germaans vrod, dat ‘soepel’ en ‘buigzaam’ betekent, en oud-Perzisch urdho en wurdo, ‘doornstruik’.
CXV Radijs of raffanus es heet ende droghe in den tweden graet. Die wortel es meerder medicinen nut ende meer dan droeghe. Sy heeft macht in te snijden ende te ontbynden. Men maeckt er oximel af aldus: Neempt die wortel, stoet se ende legt se drie daghen in den eeck, dan siet se luttel, alst dye siedynghe ghecleert es doeter honich toe. Dit oxymel is goet tegen die quarteyne ende den daghelijcschen corts. Maer doet men tot die voerghenoemde siedinghe vercleert suker toe, soe wordet sieroep die goet es teghen een daghelijcschen corts van soute flumen, oft teghen die ompuere tercyane als van colera ende fleuma te gader ghemingt. Teghen die cou onverteerde humoren in die maghe eedt genoch van radise in eeck ende weinich honichs gheleet, dan drinct lau water, dair na doet een vingher in den mont oft een vere in die olie ghesteken, steckt in den mont om te doen overgheven. Teghen die hertheit der mylten, siedt dit cruut met alsen in wijn ende olye, legghet soe op die mylte oft op dye blase onder de navel gheleet. Dit selve is goet teghen dye coupisse en die die diffurie, Plaetearius. Teghen dat sproet in dat aensicht ende alle besmettinghe daer in wasschet aensicht met sappe van den radijse oft met den water daer radijs in ghesoyen is mit ceruse ende weenich honich van rosen ghemingt. Radijs gheeten maeckt winden ende doet rupsenen, oec doet pissen ende verwermt alst men voer eedt, so doeghet walghen, want het en laet die spise niet te gronde dalen, doet se opwert gaen, als men nae dy spijse neempt, soe morwet den lychaem ende doet die spijse neerwerts dalen. Als men dye wortel van radijse in spisen coeckt, soe is sy goet int hoot ende den groven humoren die in di borst vergheert sijn. Oeck eest bequaem teghen die watersucht van couder saken. Teghen dat uut vallen van den hare, minghet dat sap van radise met meel van lolium (dats bolrick ende wast int corenende es ront saet) dit doet haer wassen. Radijssap oft die siedinghe daer af ghegorghelt is goet teghen dye squinancie (dats een apstonie in die keele) Serapio. |
CXV Radijs. (Raphanus sativus) Radijs of Raphanus is heet en droog in de tweede graad. De wortel is het nuttigste in de medicijnen en is meer dan droog. Het heeft de kracht om in te snijden en te ontbinden. Je maakt er zo een oxymel van: ‘Neem de wortel, stamp het en leg het drie dagen in azijn, dan kook je het weinig en als het kooksel gezuiverd is doe je er honing bij’. Deze oxymel is goed tegen vierde daagse malariakoorts en de dagelijkse koorts. Maar doe je gezuiverd suiker bij dit voor genoemde kooksel dan wordt het een siroop die goed is tegen een dagelijkse koorts die van zoute slijm komt of tegen onzuivere derdedaagse als diegene die tezamen van rode gal en slijm komen. Tegen koude onverteerde levenssappen in de maag eet daarvoor genoeg radijs die in wat azijn en wat honing gelegen heeft, dan drink je lauw water en daarna doe je een vinger in de mond of een veer, in olie gestoken, en steek die in de mond om over te geven. Tegen hardheid van de milt kook je dit kruid met alsem in wijn en olie en leg het zo op de milt of op de blaas onder de navel. Hetzelfde is goed tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie, Platearius. Tegen sproeten in het aangezicht en alle verdere besmettingen was je het aangezicht met het sap van radijs of met het water waar radijs in gekookt is en dat met bloem van lood en wat honing van rozen gemengd is. Als je radijs eet veroorzaakt het winden en laat het oprispen, ook laat het plassen en verwarmt het. Als je het voor het eten eet dan laat het walgen want het laat het eten niet naar beneden dalen maar laat het omhoog gaan. Als je het na het eten neemt dan vermurwt het ‘t lichaam en laat het eten naar beneden gaan. Als je de wortel van radijs in eten kookt dan is het goed voor het hoofd en de grove levenssappen die in de borst bijeen zitten. Ook is het goed tegen waterzucht die van koude zaken komt. Tegen het uitvallen van het haar meng je het sap van radijs met het meel van Lolium (dat is bolderik (1) en groeit in het koren) en heeft rond zaad, dit laat het haar groeien. Als je radijssap of het afkooksel daarvan gorgelt is het goed tegen squinancie (dat is een blaar in de keel) Serapio. |
(1) Agrostemma githago.
115. Raphanus sativus, L. (gekweekt of tam)
Algemene kenmerken.
De radijs is een eenjarig gewas. Het kan in de late zomer gezaaid worden voor herfstoogst of in februari als voorjaarsgroente. De wortel, in doorsnede, ziet eruit als een omgekeerd hart.
Werking.
De scherpe stof werd in de geneeskunde gebruikt. Ze broeden "scurvy humours in the stomach, and corrupt the blood, and then send for a physician as fast as you can". Daarom zouden eigenaars van zulk voedsel zich zo ongezond voelen, aldus Culpeper (6) Radijs werd wel gebruikt als een middel tegen kinkhoest, waartoe er een stroop van gemaakt werd door suiker op de schijven te laten smelten: ‘maken als ze te veel gebruikt worden de mensen mager, veroorzaken een stinkende adem, laten zwangere vrouwen misvallen, verhitten het bloed en laten luizen groeien, zijn de tanden, hersenen en ogen schadelijk en laten de melk in de Maag runnen, daarom moet men voor, of na, of met de radijzen geen melk eten. (2)
Etymologie.
Raphanus is afgeleid van het Griekse ra, ‘snel’, en phainomai, ‘verschijnen’, dit naar de snelle kieming van de zaden.
Het Duitse der Rettich komt in oud-Hoogduits voor als Ratih, in Frans als radis, het midden-Nederlands radic (nu radijs) is met het Angelsaksische raedic (Engelse radish) ontwikkeld uit Latijnse radix, ‘wortel’. Franse raifort komt uit rave, ‘de raap’, en fort, ‘sterk’.
CXVI Radix is te verstaen voer tam oft domesticum, radise, als Simon Ianuensis int woirt van radix seeghet, radix oft die wortel van tam radijs is heet ende droge in den derden graet ende is der medycinen nut. Dat cruut hier af heetet oec radijs, die wortel dees tams radijs heeft macht ghelic int capittel hier voer gheseet heeft. Teghen die selve sieckten, teghen alsulcke saken ende op die selve manyeren, maer nyet so crachtich, Platearius. Die wortel dees radijs is goet tegen dat gravele sonderlinge dat water daer af. Oec dat water al lau genomen dan met oec der veren oft met een eykenblat in den mont ghekeetelt doet walghen. Tam radijs oft rafanus domesticus heet radix, maer dat wi radijs oft rafanus heeten es rafanus agretis, dats wilt radijs, Pandecta. Die bladers van radijse in spijse ghenomen sijn contrarie der fenine, die wortele oec nuchteren genomen in spise oft in drancke geven groet gesonde, mair si maken opblazinge, oprusinghe die stinckende es. Dat saet hier af doet pissen ende morwet den lichaem. In spijsen die wortel gesoyen is goet den pusicis (dats die sweeringhe in dye longhene hebben) waer met sij hoers lijfs quijt werden ende ruymt die borst van flumen. Die siedinghe der wortelen mit oximel ghenomen doet walghen, ende met honich ghemingt den mont ghewasschen gheneset die stinckinghe des monts. Die wortel in water gesoyen verdrijft die doy verwe des aensychts ende bedwinghet die cracht der ghefeninder paddenstoelen. Oeck ghedroncken daert saet in ghesoyen es, mindert die milte. Dat cruut van radijse met hoemsche ghesoien op den lychaem gheleet es goet teghen die watersucht ende gheneest die milte. Pandecta seet, wij hebben dicke bevonden als men dees plante met den sappe van der ghersten tot dat se verwandelt siedt ende gheeft te dryncken, dat so grote macht heeft teghen couwe sieckten der borst die van grove humoren comen. Dat saet van radijs is teghen fenijn als tijriaca of driakel. Seracenna uut der macht van Vasis seet dat hy bevonden heeft voer warachtych dat water van tam radijs op een scorpioen gheduwet maeckt dat scorpioen omberuerlijc, dat swillet ende barst opppe in midden. Serapio. |
CXVI Radijswortel, mierikswortel. (Armoracia rusticana) Onder de naam wortel wordt begrepen de tamme of gekweekte radijs zoals Simon Ianuesis in het woord van radix gezegd heeft. Radix of de wortel van de tamme radijs is heet en droog in de derde graad en is nuttig als medicijn. Het kruid hiervan heet ook radijs, de wortel van deze tamme radijs heeft dezelfde krachten als de vorige. Tegen dezelfde ziekten, tegen al zulke zaken en op dezelfde manier, maar niet zo krachtig, Platearius. De wortel van deze radijs is goed tegen niergruis en vooral het water ervan. Ook als je het water lauw neemt en dan met een veer of een eikenblad in de mond kietelt laat het je overgeven. De mierikswortel of Raphanus domesticus heet radix, maar de wilde radijs of Raphanus heet Raphanus agrestis, dat is wilde radijs, Pandecta. Als je de bladeren van mierikswortel in eten neemt is het tegengesteld aan het venijn. Ook als je de wortel nuchter neemt of het in eten of drinken geeft is het een goed en gezond eten, maar het maakt stinkende opblazingen en oprispingen. Het zaad hiervan laat plassen en vermurwt het lichaam. Als je de wortel in eten kookt is het goed tegen pusicis (dat is dat je zweren in de longen hebt) waarmee je het uit het lijf kwijt wordt en de borst opruimt van slijm. Het kooksel van de wortels dat je met oxymel neemt laat over geven. Het stinken van de mond ga je tegen door het met honing te mengen en daarmee de mond te wassen. Als je de wortel in water kookt verdrijft het de bleke kleur van het aangezicht en bedwingt de kracht van venijnige paddenstoelen. Ook als je drinkt van het water waar het zaad in gekookt is vermindert het de milt. Het gewas van radijs dat met heemst gekookt en op het lichaam gelegd is goed tegen waterzucht en geneest de milt. Pandecta zegt dat we dikwijls ondervonden hebben dat als je deze plant met het sap van gerst kookt totdat ze veranderd zijn en te drinken geeft dat het zo’n grote kracht heeft tegen koude borstziekten die van grove levenssappen komen. Het zaad van radijs is tegen venijn net als teriakel of raapzaad. Seracenna uit de macht van Rasis zegt dat hij voor waar ondervonden heeft dat als je het water van de tamme radijs op een schorpioen duwt dat de schorpioen dan onbeweeglijk blijft, dat het opzwelt en openbarst in het midden. Serapio. |
116. Armoracia rusticana, G. M. & Sch. (boers)
Algemene kenmerken.
De donkergroene bladen van de mierikswortel zijn groot en langwerpig, gekarteld en wat golvend. Kenmerkend is de grote rib op het blad. De zoet geurende witte bloemtrossen komen in mei en juni, de daaropvolgende zaden worden in ons land meestal niet rijp. De vertakte wortel zit diep en is daardoor moeilijk uit de grond te verwijderen.
Werking.
Eerst werd de mierikswortel gebruikt om zijn medische kwaliteiten tot op het einde van de 16de eeuw de Duitsers er een saus van maakten. Die saus werd gebruikt bij vis, vooral bij de katholieken, die op de vrijdagse vastendag vis aten. De plant bevat antiseptische en diuretische middelen, is tevens een middel tegen scheurbuik. De mierikswortel behoort tot de grotere kruiden, het is een van de beste kruiden en de winnaar van de altijd kant en klare maaltijd. Het kan vers geplukt worden op het moment dat het gebruikt moet worden. Sympathiseert met citroensap en citroensap behoudt de mierikswortelgeur. Als een kruid in zijn natuurlijke vorm geeft het appetijt aan vlees of vis.
Etymologie.
Armoracia is afgeleid van het Keltisch are‑mor, ‘aan zee’, mogelijk naar Amorica, een streek in Bretagne.
De naam mierikswortel is een verbastering van het Duitse Meerrettich. Rettich is ‘rammenas, zo is het de ramenas van overzee. De naam verschijnt in oud-Hoogduits als mer-ratih, en ‘mer’ hier in de betekenis van ‘groter’, de kleine rettich was al honderden jaren ingeburgerd, ratih betekent ‘wortel’, het woord stamt af van Latijnse radix, ‘wortel’. Engelse mountain radish en rayfort is afgeleid van Frans raifort, van racine forte, ‘scherpe of sterke wortel’.
CXVII Rute of ruta is heet ende droghe in den derden graet. Ende es tweederlei als tamme ende wilde, de welcke wylde heet pigamum, die is het ende droghe in den vierden graet, die blayers bertram met dye zaden der wijlder sijn den medicine nut. Rute heevet macht te openen den wech der orinen, tontbyndene ende te verterene. Poyer van rute met bertam in den noese geblasen treckt die flumen uut die hersene ende suvert, dairom eest goet tegen die vallende siecte ende tegen andere ontsteltenissen der hersene uut flumen. Tot dit selve sonderlinge teghen die vallende siecte: Neemt wijn daer rute, pionie, rosemarine in gesoyen es. Wijn daer rute in gesoien is gedroncken, is goet tegen dat gebreec des gesichtes. Tegen den tantsweer, wast den mont met wine daer rute met bertram in gesoyen sijn. Tegen iechte der leden: Neempt wijn daer rute, beversijn ende herba paralisus in ghesoyen sijn. Teghen dat lanckevel ende colicam: Neempt sap van ruten met weinich poyers van sporie en honich tsamen ghemingt. Teghen tenasmonem (dats appetijt van schijten, sonder connen geschiten) siedt op die rute, wollecruit in wijn ende olye ghesoien tsamen al werm. Teghen verstoppinghe der lever ende der mylten: Neempt wijn daer rute, alsene, die scorse van tamariscus met brembloemen in ghesoyen. Teghen die coupisse ende die diffurie, legt daer op rute ende dille in wijn ende olye ghesoyen. Om dye stonden te doen comen, om die doye vrucht ende dat velleken daer si in rust uut te dryven: Neempt trifera met den sap van ruten. Dat selve doet oeck dat sap van rute in den mont ghenomen, oft van onder met mirren doeghet in die moyer. Teghen dye leepe oft roy oghen, minghet thucia met den sap van ruten. Teghen fenijn dat ghedroncken es, drinckt wijn daer rute in ghesoyen is. Teghen fenineghe beeten, plaestert rute op die beeten. Is iemant met groen rute omgort, hij mach sekerlic gaen om den baseliske te doden, Serapio, uut der macht van Vasis. Rute is van die dinghen die goet sijn op gheswillen ende opblasinge. Si doet oeck die oncuyscheit ende doet pissen, oec die stonden comen. |
CXVII Ruit. (Ruta graveolens en de wilde Peganum harmala) Ruit of Ruta is heet en droog in de derde graad. Er zijn twee soorten van als een tamme en een wilde die Peganum heet, die is heet en droog in de vierde graad, de bladeren van bertram met de zaden van de wilde zijn in de medicijnen nuttig. Ruit heeft de kracht om de urineweg te openen, te ontbinden en te verteren. Het poeder van ruit met bertram dat je in de neus blaast trekt slijm uit de hersens en zuivert die en daarom is het goed tegen vallende ziekte en tegen andere ontsteltenis van de hersens die van slijm komen. Tegen hetzelfde en vooral tegen vallende ziekte: ‘Neem wijn waar ruit, pioen en rozemarijn in gekookt zijn’. Als je wijn drinkt waar ruit in gekookt is, is dit goed tegen het gebrek van het gezicht. Tegen tandpijn was je de mond met wijn waar ruit met bertram in gekookt zijn. Tegen jichtige leden: ‘Neem wijn waar ruit, bevergeil en Primula veris in gekookt zijn’. Tegen onderbuikspijn en koliek: ‘Neem het zaad van ruit wat gemengd is met wat poeder van schijtkruid en honing’. Tegen tenasmonem (dat is naar toilet willen gaan zonder te kunnen) zit op warme ruit die met wolkruid in wijn en olie tezamen gekookt is. Tegen verstoppingen van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar ruit, alsem, de schors van Tamarisk en brembloemen in gekookt zijn’. Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie leg je daar ruit en dille op die in wijn en olie gekookt zijn. Om stonden te laten komen en om de dode vrucht en de moederkoek uit te drijven: ‘Neem trifera met het sap van ruit. Hetzelfde doet het ook als je het sap van ruit in de mond neemt of vanonder doe je het met mirre in de baarmoeder’. Tegen druipende of rode ogen meng je tuchia met het sap waar ruit in gekookt is. Als je gif gedronken hebt drink je wijn waar ruit in gekookt is. Tegen venijnige beten pleister je ruit op de beten. Is iemand met groene ruit omgord dan kan hij volgens Serapio uit de macht van Rasis er op uit trekken om de basiliek te doden. Ruit is van die dingen die goed zijn op gezwellen en oprispingen. Het doodt ook de onkuisheid en laat plassen, ook de stonden komen. |
117. Ruta graveolens, L. (gravis betekent ‘scherp’ en olere, ‘ruiken’)
Algemene kenmerken.
Wijnruit heeft geveerde, grijsachtige bladeren en gele bloempjes. Altijd groene plant van een kleine meter hoog. Variëteit hortensis is het bekende tuinkruid die geheel aromatisch ruikt, voor velen onaangenaam.
Werking.
Wijnruit wordt het genoemd naar het gebruik om zuur worden van wijn tegen te gaan. Als een man behoorlijk wil drinken, geef hem eerst een aftreksel van ruitbladen en hij zal zijn drank goed verdragen en geen benevelde geest krijgen. In de kloosters werd het gebruikt als anaphrodisiacum in wijn. Plinius vermeldt dat het in zijn tijd door de artiesten veel gegeten werd. (29) Het behoudt het gezicht, scherpt de visie en verheldert de ogen, het geeft ook het tweede gezicht. De Grieken beschouwden het ook als een magische kruid en een krachtige bescherming tegen magische werken van tovenaars. Het bevrijdde je van indigestie als je wat zenuwachtig was bij een eerste afspraak bij vreemden, deze moeilijkheid was veroorzaakt door sommige duivelse figuren onder de gasten. In Plinius tijd was de ruit goed tegen 48 ziektes. De beide soorten doden bij Dioscorides de vrucht. (4,11) Een drank van de tamme verhindert een zwangerschap. Nog lang is het als krachtig abortief gebruikt, tegen zwangerschap en met zwangerschap.
Etymologie.
In Ruta wil men het Griekse ryesthai, ‘remmen’, ‘redden’ of ‘helpen’ zien, dit vanwege de geneeskracht.
Ruit met Duitse Raute, Franse en Engels rue stammen uit het Latijnse rute, ‘scherp’. Of van een Grieks woord uit de Peloponesos, hrute ‘bitter kruid’, literair typeert dit kruid zorgen en berouw.
De gewone Griekse naam is peganon. Peganum harmala is de wilde ruit en hier de wilde vorm.
CXVIII Rosenmarijn of arbor marie of roos marinus, es heet ende droeghe, som segghen in den derden als Pandecta, uut dye macht van Mesue. Rosemarijn es veelderhande, maer dye cracht van allen is ghelijc. Want het verwandelet, het morwet, het droeghet af ende het snijt inne. Teghen duisternisse des gesichts die uut grover vochticheit comet: Neempt sap van rosemarijn met honychwater. Teghen den bloedighen lichaem van spenen comende, maeckt een plaester van rosemarijnblaeieren ende weegbreezap. Dat selve daer toe hoemschwortel ghemingt saecht heete apstonien van den eerse ende doet die verheven spenen minderen ripende oeck apstonien die quat om heilen sijn. Teghen die gheel vrouwe: Neempt wijn daer rosenmarijnblayeren, herstonghe, bernaydse in ghesoyen sijn. Teghen crimpsel in den buyck, drinckt wijn dair rosemarijne ende paridane in ghesoyen sijn. Om te doen pissen ende die stonden te doen comen: Neempt wijn daer rosemarijn, venkelsaet, peercelsaet ende bivoet in ghesoyen zijn. Dat sap van rosemarijn met venkelwater ende tuchia tsamen een medicijn gemaect, scerpet ghesichte. Dat saet ghedroncken doet dyt selve. Dat heel cruut van rosemarijne met calamentum in wijn ende olie ghesoyen, daer mede dat lichaem ghestreken, doet sweeten alsoe eest goet teghen dye watersucht. Teghen die vallende sieckte: Neempt wijn daer rosemarijne ende rute in ghesoye es, daer toe weynich pepers ghedaen. Teghen dat fleerfijn in den voet: Neempt poier van rosemarine, meel van lolium (dats bolrijck) oft semelen, mingt se met den sap van adeck ende weynich eeckx. Teghen den hoetsweer, wasschet hoeft mit water daer rosemarijne, mageleine ende die blomen van sticados arabicum in ghesoyen es, dat is oec den hersenen goet. Teghen dat in onmacht gaen: Neemt diantos met wijn gemingt daer rosemarijn in gesoyen es. Teghen die vochticheit van den oghe: Neempt wijn daer rosemarin in gesoyen is met luttel bertram, dien ghegorghelt. Teghen pijne der dermen van winden: Neempt wijn dair rosemarijn met comijn in ghesoyen es. Om die stonden te crighen ende om te ontfanghen, wast omtrent die heimelicheit met eender sponcien in water daer rosemarijn met melissen in gesoien is, Serapio. |
CXVIII Rozemarijn. (Rosmarinus officinalis) Rozemarijn, Arbor marie of Ros marinus is heet en droog, sommige zeggen in de derde graad, zoals Pandecta uit de kennis van Mesue. Er zijn veel rozemarijnsoorten, maar de kracht van allen is gelijk. Want het verandert, het vermurwt, het droogt af en het snijdt in. Tegen blindheid die uit grove vochtigheid komt: ‘Neem het sap van rozemarijn met honingwater’. Tegen bloedige loop die van aambeien komt maak je een pleister van rozemarijnbladeren en weegbreesap. Hetzelfde maar dan met heemstwortel gemengd verzacht de hete blaren van de aars en laat de verheven aambeien verkleinen, rijpt ook blaren die slecht genezen. Tegen geelzucht: ‘Neem wijn waar rozemarijnbladeren, hertstongen en bernagie in gekookt zijn’. Tegen krampen in de buik drink je wijn waar rozemarijn en glaskruid in gekookt zijn. Om te laten plassen en de stonden te laten komen: ‘Neem wijn waar rozemarijn, venkelzaad, peterseliezaad en bijvoet in gekookt zijn’. Van het sap van rozemarijn met venkelwater en tuchia samen maak je een medicijn die het gezicht verscherpt. Als je het zaad drinkt heeft dit dezelfde werking. Door het hele gewas van rozemarijn met steentijm in wijn en olie te koken en daar het lichaam mee te bestrijken laat het je zweten en is het zo goed tegen waterzucht. Tegen vallende ziekte: ‘Neem wijn waar rozemarijn en ruit in gekookt zijn, daar doe je nog bij wat peper bij’. Tegen jicht in de voet: ‘Neem poeder van rozemarijn, meel van lolium (dat is bolderik (1) of zemelen en meng het met het sap van kruidvlier en wat azijn’. Tegen hoofdpijn was je het hoofd met water waar rozemarijn, majoraan en de bloemen van Lavendula stoechas in gekookt zijn, dat is ook goed voor de hersens. Tegen het in onmacht gaan: ‘Neem Adiantum die met wijn gemengd is waar rozemarijn in gekookt is’. Tegen tranende ogen: ‘Neem wijn waar rozemarijn in gekookt is met wat bertram en gorgel daar mee’. Tegen pijn van de darmen die van winden komen: ‘Neem wijn waar rozemarijn met komijn in gekookt is’. Om de stonden te krijgen en om te ontvangen was je je omtrent de schaamstreek met een spons in water waar rozemarijn met melisse in gekookt is, Serapio. |
(1) Agrostemma githago.
118. Rosmarinus officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Rozemarijn heeft stijve stengels die tot kniehoogte zijn bekleed met donkergroene naaldachtige bladeren die aan de onderkant grijsachtig zijn. In het voorjaar verschijnen kleine, bleekblauwe bloemen in sierlijke aren.
Werking.
Rosmarijn zou schoonheid verlenen. Het levert het aqua Reginae Hungariae, dat door koningin Elisabeth van Hongarije als eerste gebruikt zou zijn. (29) Rozemarijn werkt opmonterend en laat het bloed sneller stromen. De plant verschijnt als huwelijkssymbool en als doodsplant. Als doodsplant gold dat bij de dood van een persoon een struik afsterft, de plant mag dan ook niet door een zieke aangeraakt worden, anders sterft de plant af. Rozemarijn is voor herinnering zegt Ophelia bij Shakespeare. "There's rosemary for you, that's for remembrance. I pray you, love, remember". Ze werden op het graf gelegd, een herinnering. Men gaf de doden een krans ‘omdat ze de strijd met leven geëindigd hadden’. Onze voorvaderen gebruikten het als kracht gevend middel bij geestelijke studies. Een andere goede kwaliteit van rozemarijn is dat het goed is voor het hart. ‘Laat de rosmarijn, de bloem van mensheid, de wijsheid bevorderen, liefde en vriendschap, draag het, niet alleen in je hand, maar in je hart en hoofd’.
Etymologie.
Rosmarinus is afkomstig uit de kalkkusten van het Middellandse Zeegebied, de Dalmatische eilanden, Lesina, Lisse en Solta. Vandaar zijn naam Rosmarinus, van het Latijnse ros, ‘dauw’, en marinus, ‘de zee’. Het woord zou echter afstammen van het Griekse rops myrinos waarvan het eerste gedeelte een ‘nederige struik’ betekent. Het tweede deel heeft zijn herkomst van myron, ‘balsem’, of van myrrha, ‘sap van Arabische myrt’.
De rozemarijn of rosmarijn, Duitse Rosmarin, Franse romarin en Engelse rosemary.
CXIX Rapen oft rapa is heete in den tweeden graet ende nat in den iersten graet. Sy doen voeden meer dan ander cruiden, maer sy sijn swaer te verterene, makende morwe ende opgheblasen vleesche, om haer winden ende opblasinghe, daerom vermeerderen si sperma ende beroeren oncuischeyt hoe sij langher sien hoe si bat voeden ende min letsels hebben. Men sal se met vet vleesch sieden. Teghen dat fleerfijn in den voet ende teghen die artetike, wast men eender sponcien in die siedinghe van rapen ghedaen die plaetsen daer pine es. Wijn daer tamme rapen in ghesoden sijn es goet teghen beten der serpenten. Oeck daerop ghestreken buten helpt seere. Rapen blasen oppe ende maken vochticheyt oft sperma in den mensche. Rapen sijn tweederleye als tamme die gheseet sijn ende wilde die heeten rapolla nae Pandecta, welcx sap es goet teghen crupende ende bijtende apstonien als herpestiomeum es, in fistelen oft lopende gaten ghestreken help se ghenesen. Dat saet hier af is den fenijnen driakel. Rapen ghecoect ende gheeten, maken wynden ende berueren tot oncuischeit, makende oeck vermeerderinghe van sperma. Die siedinghe van rapen gheleet op die clievinghe van coutheiden ende opt fleerfijn in die voeten helpt. Een plaester van rapen ghebroken mit den sap van adeck doeghet selve. Teghen versworen clievinghe die van coutheiden comen, hoelt een raep uut in welc hol doet morw was met olye van rosen ende sedt se op heet asschen, latende soe seer warm worden ende besicht dit daer op want het helpt sere. Om te pissen coeckt die bladers van rapen met peercelle ende bornaydse in vleeschsop ende eetet raepsaet. Doet men in confexien van driakel die men teghen fenijn maeckt, dat saet doet men in medicynen die dat aensicht suveren als mit meel van lupinen in meel van bonen ende ceruse in water ghemingt. Hets oeck een ander manier van rapen die clein als fighen te worden, maken se winden ende hoir wortel is minder dan andere rapen, Serapio. |
CXIX Rapen. (Brassica rapa) Rapen of raap is heet in de tweede graad en nat in de eerste graad. Ze voeden meer dan andere kruiden maar ze zijn moeilijk te verteren, maken murw en opgeblazen vlees vanwege hun winden en oprispingen, daarom vermeerderen ze sperma en verwekken onkuisheid. Hoe langer je ze kookt hoe meer ze voeden en hoe minder letsel dat ze hebben. Je zal ze met vet vlees koken. Tegen jicht in de voet en tegen artritis/ artrose: ‘Was je met een spons in het afkooksel van rapen en leg het op de plaatsen waar pijn is. Wijn, waar tamme rapen in gekookt zijn, is goed tegen serpentbeten. Ook als je het daarop strijkt aan de buitenkant helpt het zeer. Rapen blazen op en maken vochtigheid of sperma in de mens. Van rapen zijn er twee soorten als de tamme waarvan verteld is en wilde die naar Pandecta rapolla genoemd wordt waarvan het sap goed is tegen kruipende en bijtende blaren als herpestisiomeum en als je het in fistelen of lopende gaten strijkt helpt het om te genezen. Het zaad hiervan is de venijnige driakel. Als je rapen kookt en eet maakt het winden en verwekt tot onkuisheid, het maakt ook vermeerdering van sperma. Het kooksel van rapen dat op de kloven van koudheden en op jicht in de voeten gelegd wordt helpt. Een pleister van gebroken rapen met het sap van kruidvlier doet hetzelfde. Tegen verzworen kloven die van koudheden komen hol je een raap uit in en in die holte doe je murwe was met olie van rozen en zet dit op hete as, laat het zo zeer warm worden en gebruik het erop want het helpt zeer. Om te plassen kook je de bladeren van rapen met peterselie en bernagie in vleessop en eet je raapzaad. In gekonfijte mengsels tegen het venijn doe je driakel, het zaad doe je in medicijnen die het aangezicht zuiveren als je het met meel van lupinen, met meel van bonen en met bloem van lood in water mengt. Er is ook een ander soort van rapen die zo klein als vijgen worden, die maken winden en haar wortel is volgens Serapio kleiner dan de andere rapen. |
119. Brassica rapa, L. (raap)
Algemene kenmerken.
Raapzaad bestaat uit enkele variëteiten, die met verdikte stengelbasis en wortels is de koolraap. De ander wordt als olievrucht, raapzaad, gebruikt. Die laatste was vooral bekend uit het Groninger land waarin het voorjaar hele velden geel werden verkleurd door het koolzaad.
Werking.
De raap werd vroeger net zo gebruikt als nu de aardappel. Het gewas wordt al vanouds gekweekt. ‘Dat zo’n een klein zaadje in de tijd van drie maanden tot zulke grote wortel groeit, dat hij in sommige plaatsen meer dan honderd pond weegt, die ook getuigt zelf veel gezien te hebben van dertig, Plinius van veertig pond’. (2) De raap was dan ook heel belangrijk, een teken van vruchtbaarheid. Vondel, Roskam aen den Heer Hoofd:
‘Toen degelijkheid niet speelde raap en schraap
En vijands goud minder gold dan een gebraden raap.’ Vondel doelt hier op het gebeuren met de Romeinse veldheer Curius Dentatus die juist bezig was rapen te braden, toen hem de afgezanten der Samnieten gouden vaten kwamen aanbieden om hem om te kopen. Daarop vroeg hij hun of iemand, die zich met zulk eten vergenoegde, voor omkoping vatbaar geacht kon worden. Ook stimuleren ze het liefdesgenot, om die reden werd het aan paarden gegeven. (57)
Etymologie
Brassica betekent ‘knisteren’ omdat zijn bladen bij afbreken knisperen, Grieks brassoo betekent ‘koken’.
Het Italiaanse cauliravi gaf aan het Duitse woord Kohlrabi een Hollandse schrijfwijze namelijk koolraap. Raap, Engelse rape, is zo genoemd naar de lange puntige degen die zo genoemd is naar de overeenkomst of gelijkenis ervan met onze raap, Frans chou-navet.
CXX Aelbesien of ribes es cout ende droghe in den tweeden graet. Hets een crudeken waer af die vrucht es roet. Ende suet met suericheyt ende stipticiteit, daerom eest dat die maghe vercoelt, benemende den camerganc, dat overgheven ende den dorst. Rosde ribes, dat sap van aelbesien es goet teghen den hertvanck, teghen dat overgheven ende teghen den camerganc van colera, het doet appetijt (dats begherlicheit hebben) van spisen, midts zijn coutheit. Dat sap van ribes wordet uutghedout van die besien als sij ghestoten worden, dan siedt mij die uutdouwinghe tot dat si dicke es, dees dicheyt heet sap van aelbesien. Dat welke is goet teghen den dorst die van hitte of van colera coempt. Oeck eest goet teghen die pocken ende magher soch ende dierghelicken. Die manier van den sieroep van ribes is als van syroep de barberus, dat cout ende droghe is. Siroep van ribes (dats van aelbesien) maeckt men aldus: Neemt des saps van aelbesien I pont, des saps van bernaydsen III pont, weegbresaet, queappelensaet elckx II dragma, syedt se met weinich eeckx, dat derden deel versoden si, alst gecleert es doet er wit suker toe dat ghenoch si ende maket siroep. Teghen die hitten der corts ende teghen den lichaem van colera, oeck es hy teghen die pestilencie goet, ghegeven met sukerwater ende blust den dorst. Dat sap van aelbesien in den mont ghehouden verdoeft die tanden. Dat sap met weegbrewater ghedroncken es goet teghen die speenen ende teghen dronckenheit, Serapio en Pandecta uut der macht van Rasis. Aelbesien sijn cout ende droghe ende si stoppen den lichaem, die selve uut der macht van Mesue. Sy sijn cout ende droghe in den tweeden graet, dat sap oeck. Dat sap van aelbesien es ghelijck den sap der suerheyt van citrum, dwelck blust die hitte der coloren ende die overdadicheit oft welheit des bloets ende es goet der pestilencien oft hoeren apstonien. Dat sap van aelbesien met den poyer van tuthia ghemingt scerpet ghesichte, oeck es dat sap goet teghen den hoofsweer uut coutheiden. |
CXX Aalbes. (Ribes rubrum) Aalbes of Ribes is koud en droog in de tweede graad. Het is een kruidje waarvan de vrucht rood is. En het is zoet met zurigheid en bitterzuurheid, daarom verkoelt het de maag, beneemt de kamergang, het overgeven en dorst. Rode Ribes, het sap van de aalbes is goed tegen hartkramp, tegen het overgeven en tegen het naar toilet gaan van rode gal, het laat appetijt (dat is trek krijgen in eten) krijgen vanwege zijn koudheid. Het sap van Ribes wordt uit de bessen geduwd als ze gestampt worden, dan kook je dat wat je uitgeperst hebt totdat het dik is en deze dikte heet sap van aalbessen. Dat is goed tegen dorst die van hitte of van rode gal komt. Ook is het goed tegen pokken, als je weinig zog hebt en dergelijke. De siroop van Ribes is als van siroop van Berberis die koud en droog is. Siroop van Ribes (dat is van aalbessen) maak je aldus: ‘Neem een pond sap van aalbessen; drie pond bernagiesap; weegbreezaad en kweeappelenzaad, van elk twee maal 3,9 gram; kook het met wat azijn totdat een derde deel verkookt is en als het gezuiverd is doe je er wit suiker bij zoveel als genoeg is en maak je een siroop’. Dat is goed tegen hitte van koorts en tegen loop van rode gal. Ook is het goed tegen pest. Als je het met suikerwater geeft stilt het de dorst. Als je het sap van aalbessen in de mond houdt maakt het de tanden dof. Het sap dat met weegbreewater gedronken wordt is goed tegen aambeien en tegen dronkenschap volgens Serapio en Pandecta uit de macht van Rasis. Aalbessen zijn koud en droog en ze stoppen de loop, dit uit de macht van Mesue. Ze zijn koud en droog in de tweede graad, het sap ook. Het sap van aalbessen is net als het sap en de zuurheid van citroenen die de hitte van rode gal en de overdadigheid of weligheid van het bloed blussen en is goed tegen pest of haar blaren. Het sap van aalbessen dat met het poeder van tuthia gemengd wordt scherpt het gezicht, ook is het sap goed tegen hoofdpijn dat uit koudheid stamt. |
120. Ribes rubrum, L. (rood)
Algemene kenmerken.
De aalbes geeft stevige, knoestige schuin opgaande takken die donkerrood gebeitst zijn. Het blad is vijf lobbig. Aan de dikke takken komen groene sliertjes te hangen die later groene bessen hebben en tenslotte rood worden.
Werking.
De rode bes wordt het meest geteeld en gegeten, ‘Haar sap is koud, wat wrang en tezamen trekkende, verslaat de dorst, verwekt begeerte tot spijs, verkoelt de hitte van de gal, en van de koortsen, weerstaat alle verrotting, bedwingt het braken en galachtige buikloop’. (2)
Etymologie.
Door verwarring is de aalbes aan de naam Ribes gekomen. Ribas is de naam van een soort rabarber uit Libanon, ‘Rheum Ribas’, die door de Arabieren al heel vroeg als geneeskrachtig en laxerend kruid werd gekweekt. Toen de Arabieren in het door hen veroverde Spanje geen ribas aantroffen droegen ze de naam over op de ook zuur smakende aalbes waaruit eerst ribos en tenslotte ribes ontstond.
Bij ons heet de plant aalbes. Het eerste lid is het midden-Nederlands ale, in oud-Engels was dit ealu, in oud-Noors en andere betekenissen betekent alo en ol, ‘bier’. Was dit oorspronkelijk een bedwelmende drank? Nog wordt de bes en vooral de zwarte aalbes gebruikt bij de bereiding van een sterke likeur. De Engelse currant is afkomstig van Frans raisins de corauntz, ‘Griekse raisins van Corinthe’, (krenten) Duitse Johannisbeere omdat het op Johannisdag, 24 juni, rijpt.
CXXI Meede daer men me verwet oft tintectorum is heet ende droge in den II graet, so vele meesters segge. Mer Averoys in syn colliget seet dat si is heet ende drog in den III graet. Mede es twederlei als tamme oft die meerder ende wilde oft dye mynder. Dye meerder es dye di meeste bladers heeft ende es oec van minder cracht. Mede heeft macht te sterken uut hoer ponticiteyt oft scerpicheyt ende diuretica (dats de wech der orine te openen) uut hoerder bitterheit. Teghen crancheit der magen ende der leveren uut ontbindingen of relaxacie: Neemt wijn daer meede met mastijke in gesode is. Maect oec een plaester op die mage van poyer der wortelen van mede, van poyer van galegaen, van mastike met olye ende was om die stonden te doen comen, die doye vrucht ende dat velleken dair si in rust. Sommege geven dat poier deser wortelen van meede met mellicratum (dats wijn met water ende honych) dengenen de pine lancx de hope nederwerts hebben ende den iechtigen. Tegen pine der oren, doget sap van mede in die ore met solfer. Pandecta, die cracht van der wortelen van meede suvert dye lever ende die mylte, openende hoer verstoppinge, si doet die stonden seer comen en veel water maken, si droegt af getimpertlic alle dingen die af droginge behouen. Daerom eest der witte morpheem (dats witte pleckinge), mingende dat poier der wortelen met poyer van aloe, epatica met sap van loec ende weinich honich, daer mede salvende. Die wortele dees cruuts es roet, daerom heet se rubea, als si gedroncken wordt, te weten dat sap daer af met mellicratum, so eest goet tegen die gele vrou, tegen die sciatica ende tegen die iecht, oec doet se grove pissen maken, iae mellicht bloet, daerom eest goet daer mede mastike mingen, Serapio int selve capittel. |
CXXI Mede. (Rubia tinctoria) Mede waar je mee verft of Tinctoria is zoals vele meesters zeggen heet en droog in de tweede graad. Maar Averoys in zijn colliget zegt dat het heet en droog is in de derde graad. Er zijn twee soorten van mede als tamme of grotere en wilde of kleinere. De grotere is diegene die meer kransblaadjes heeft en is ook van mindere kracht. Mede heeft de kracht om te versterken vanwege haar wrangheid of scherpheid en is diuretica (dat is dat het de urineweg opent) uit haar bitterheid. Tegen ziekte van de maag en van de lever uit ontbinding of ontspanning: ‘Neem wijn waar mede met mastiek in gekookt is’. Om de stonden, de dode vrucht en de moederkoek te laten komen doe je een pleister op de maag dat van het poeder van de wortels van mede met het poeder van galigaan gemaakt is en met mastiek, olie en was. Sommige geven het poeder van deze wortels van mede met mellicratum (dat is wijn met water en honing) aan diegene die pijn langs de heup naar beneden hebben en aan de jichtige. Tegen oorpijn doe je het sap van mede in de oren met zwavel. Pandecta, de kracht van de wortels van mede zuivert de lever en de milt, opent haar verstopping, het laat de stonden goed komen en maakt veel water, het droogt geleidelijk aan af alle dingen die afdrogen behoeven. Daarom is het tegen witte morfeem (dat zijn witte plekken) meng daartoe het poeder van deze wortels met het poeder van Aloë epatica, met het sap van knoflook en wat honing en daar mee zalf je. De wortel van dit kruid is rood en daarom heet het Rubea. Als het gedronken wordt, te weten het sap daarvan met mellicratum, is het goed tegen geelzucht, tegen ischialgie en tegen jicht, ook maakt het een grove plas, ja, zelfs met licht bloed en daarom is het goed om daar mastiek bij te mengen volgens Serapio in hetzelfde kapittel. |
121. Rubia tinctorum, L.
Algemene kenmerken.
Meekrap is een wat ruwe, overblijvende plant met vierkantige en wat roodachtige stengels die over de grond kruipen. Het ruige blad is lancetvormig en staat in kransen van vier/zes stuks. Geelgroene bloemen. De rode wortel is niet groot, maar zeer lang.
Werking.
De meekrap geeft een dieprode kleurstof en naar die kleur hebben we de rode streep op onze vlag te danken. ‘Oranje’, ‘blanche’, ‘bleu’. Die oranje kleur was oorspronkelijk gemaakt van de rode meekrap dat gemengd werd met het geel uit de wouw, Reseda luteola. De gele kleur hield echter geen stand en zo werd dit oranje op den duur rood, zodat later alleen maar rood gemaakt werd. Toen ons land een wingewest van Frankrijk werd was de rode kleur algemeen, al is het waar dat het oranje in het laatste stadhouderloze tijdperk ook al door het rood was verdrongen. De rode kleurstof werd ook gebruikt om goud te vervalsen, geel goud werd dan rood goud. Ook werd het medisch gebruikt, tegen mondziektes, blaas- en urineziektes. De urine kleurt na gebruik dan wel rood en na heel lang gebruik kunnen zelfs de beenderen rood worden. Ook het vlees van dieren zou rood worden als het met deze plant gevoerd wordt.
Etymologie.
Rubia is afgeleid van Latijn ruber, ‘rood’, naar de kleur die van de wortels wordt verkregen.
Meekrap heet in het Duits Krapp, van krapf, ‘haken’, en is zo genoemd naar zijn familielid, het kleefkruid. Een andere mogelijkheid is dat het verwant is met het Engels crop, ‘afsnijden’, omdat de wortel van de plant voor gebruik afgesneden moet worden. Het Engelse dyers madder, oud Engelse maedere, onze mede-krap, wordt vergeleken met oud-Noors madhra, Zweeds madra en verbonden met Sanskriet madhura, ‘zoet’ of ‘zacht’. Frans rubi komt van Rubia.
Tinctorum betekent, ‘van de ververs’, een verfplant.
CXXII Nachtscay oft solatrum oft strignum, is cout ende droge in den tweden graet. Ende es vierderleiede, die een dair af eedt men dye ander niet. De men eedt dye hetet tamme ende es een cruyt niet groot hebbende veel riserkens wair af dye bladeren sijn den bladeren van basilike gelic, hoir saet is ront, groen oft swert, maer alst rijp wordt, wordet roet. Als ment brect vindt men daer in wel vochticheit, den smaec daer af is stiptike. Nachtscaye is tsamen gesedt van versceiden cracht seet Serapio, want in hoer sijn tweederhande gedaenten als eerdrechticheit ende waterechtycheit. Teghen sweerenne scorftheit ende ioecsele maect van dye bladers van nachtscaie, van partike met eeck ende sout een plaestere, dese plaester verwandelt oec apstonien ende blust dye opblazige der magen. Tegen hootsweer van couder saken legt er buten op sap van nachtscae. Tegen erispille oft ander vierige of colerike apstonyen, mingt dat sap met cerusen, met gouscuim, met olye van rosen ende weinich eecx. Alst geminget wordt met brode so eest goet tegen sweringe scorftheit. Een poppeken of een manier van een clistier van den sap van nachtscaye ende den sap van weegbre met poyer van bolus armenus is goet tegen die vochticheit uut der moiere lopende. Tegen verstoppinge der milten en der lever is sonderlin goet siroep van den sap van nachtscaie met den sap van hertstonge ende met suker gemaect, als hi ghecleert es daer toe mingende rebarbe oft die is beter: Neemt sap van nachtscaien III dragma, rebarbe I dragma, spica gardi scrupel ½, suker ½ dragma, die te breken zijn sal men breke ende geven drincken. Tegen heete apstonien der magen of der leveren oft der dermen is seer gepresen sap van nachtscaye met tijseine. Tegen verhittinge der leveren, doet een stuc liwaets in dat sap van nachtscaien ende doget dick op dye lever, dat selve is goet tegen colicam oft dat fleerfijn in den voet. Oft dat cruyt gestoten met olye oft water van rosen daer op gedaen. Tegen hete apstonien int beghinsel, legt daer op nachtscaye ghestoten met eeck om wederom te slane. Nachtscaye neemt men selden voer voetsel, maer als die medicine om te vercoelen dick, Serapio, Pandecta. |
CXXII Nachtschade. (Solanum nigrum) Nachtschade, Solanum of Strignum is koud en droog in de tweede graad. Er zijn vier soorten van, (1) de ene eet je en de andere niet. Die je eet wordt de tamme genoemd. Het is een kruid dat niet groot is met vele twijgjes waarvan de bladeren op die van basilicum lijken. Haar zaad is rond, groen of zwart, maar als het rijp wordt dan kleurt het rood. Als je het breekt vind je daar een vochtigheid in, de smaak daarvan is zuurachtig. Nachtschade is tezamen gezet van verschillende krachten, zegt Serapio, want in haar zijn twee soorten gedaanten als aardachtig en waterachtig. Tegen zwerende schurft en jeuk maak je van nachtschadenbladeren met zuring, azijn en zout een pleister, deze pleister verandert ook de blaren en blust de oprispingen van de maag. Tegen hoofdpijn die van koude zaken komt leg je het sap van nachtschade er aan de buitenkant op. Tegen erisypelas of andere vurige of galachtige blaren meng je het sap met bloem van lood, met goudschuim, met olie van rozen en wat azijn. Als het gemengd wordt met brood is het goed tegen zwerende schurft. Een popje op een manier van een klysma van het sap van nachtschade dat met het sap van weegbree en poeder van bolus armeniacum gemengd is is goed tegen vochtigheid die uit de baarmoeder loopt. Een bijzonder goed middel tegen verstoppingen van de milt en van de lever is de siroop die van het sap van nachtschade, het sap van hertstongen en suiker gemaakt is nadat het gezuiverd is meng je daar rabarber bij of wat nog beter is: ‘Neem van het sap van nachtschade drie maal 3,9 gram; van rabarber een maal 3,9 gram; van nardus een half van 1,3 gram; van suiker een half maal 3,9 gram; die je kan breken breek je en geef dit te drinken’. Tegen hete blaren van de maag of van de lever of van de darmen wordt zeer geprezen het sap van nachtschade met het dikke van het sap. Tegen verhitting van de lever doe je een stuk linnen in het sap van nachtschade en dit doe je dik op de lever. Hetzelfde is goed tegen koliek of de jicht in de voet. Of je stampt dit kruid met olie of water van rozen en doe het erop. Tegen hete beginnende blaren leg je daar gestampte nachtschadenbladeren met azijn op en klop hierop. Nachtschade gebruikt men zelden voor voedsel, maar dikwijls als verkoelend medicijn, Serapio en Pandecta. |
(1) Scrophularia nodosa heette ook nachtschade.
122. Solanum nigrum, L. (zwart)
Algemene kenmerken.
Zwarte nachtschade is een eenjarige plant die tegen een meter hoog kan worden. De zwarte heeft kleine en hangende, stervormige witte bloemen in juni tot september. De plant is goed vertakt waaraan vele, wat brede, eigroene groene bladeren staan. De vrucht is een glimmend zwarte bes die zo groot is als een erwt of kers.
Werking.
Dioscorides vermeldde zijn medische gebruik. Plinius vermeldt dat het in Grieks strychnos genoemd wordt (4) De ouden vermeldden dat de plant rauw gegeten kan worden en waard was om geteeld te worden. Vanwege zijn eetbare eigenschappen zijn er in Engeland ook verbeterde tuinversies als garden huckleberry. Bij ons geld dat de plant giftig is. Er zijn vermeldingen dat 30 bessen een hond in 3 uur zou doden.
Etymologie.
Solanum is mogelijk afgeleid van het Latijnse solamen, ‘troosten’ of ‘kalmeren’, vanwege zijn kalmerende narcotische effecten. Vroeger dacht men dat solanum afgeleid was van solare, ‘woest maken’, alsof men door de sol, ‘de zon’, was getroffen. Een andere naam die gegeven werd door de klassieke schrijvers aan verschillende leden van de nachtschadeachtige was Strychnos, dit komt van Grieks strepho, ‘ik maak duizelig’, de sterke narcotische werking.
De nachtschade heet in Duitse Schwarzer Nachtschatten en in Engels is de nightshade. Nachtschade stamt uit de Indo-Germaanse wortel sketh, ‘wat beschadigen’ of ‘schade’ betekent. Ze verbergen een ‘schaduwzijde’, een zwarte schade, de vijand in zich. Franse morelle noir, ‘zwarte bes’.
CXXIII Spinagie of spinachya is cout ende nat in dat eynde van den ierste graet. Si vermorwet den lichaem ende is goet teghen pine der borst, der longene ende tegen pyne die van colera ende van blode coemet. Hoer voetsel es beeter dan van milde ende hoer machte is bijna gelijck der macht van milde. In hoer beiden is macht af te droge, afte wasschen ende te verwinnen die colere. Men eedt se in pottagie oft men syedt se in versch vleesch. Si sijn oec goet tegen de pine van den rugge van letsel des bloets comende, si saechten den camerganc ende mellicht, si stiven den stront daerom sal men spinagie daer afscheiden. Eest dat men se oeck beide edt, so sijn se goet den adem, der borst ende der longhene die heet is. Spinagie is een van den besten manieren van wermoese, als men verstopt is dat men in die somer mach nemen, als men aldus maeckt: Neemt spinagie, beete, mylde, lachtike ende bernaydzee, siedt se in versch vleeschsop ende eetet soe. Maer in een lichaem dat seer heet is ende dat meerder vercoelinge behoeft, mach men daer toe doen porcelleine ende daer men meer wilt ter cameren doen gaen. In een lichaem dat verstopt is uut hitten men mach daer toe mingen mercuriael met rosinen. In den winter sal men nemen dees pottagie als: Neemt water, peercelle, clein netelen, venkel ende spinagie, maket als voere. Nemmermeer en eest van noie een ghetimpert lichaem dat rouwe cruden neme anders dan lachtike, porcelleine, bernaidse, in hete tiden om die hitte des bloets ende die brandinge der magen of der leveren te bedwingen, Averroys seet in den V boec sijns colliget, dat vermoesen maken melancolie uut genomen lachtike ende bernaydse, daerom en salmen se niet dicke eeten. |
CXXIII Spinazie. (Spinacia oleracea) Spinazie of Spinacia is koud en nat op het einde van de eerste graad. Het vermurwt het lichaam en is goed tegen pijn van de borst, de longen en tegen pijn die van rode gal en van bloeden komt. Haar voedsel is beter dan van melde en haar kracht is bijna gelijk aan de kracht van melde. In hun beiden is de kracht om af te drogen, af te wassen en de rode gal te overwinnen. Je eet het in stamppot of kookt het in vers vlees. Ze zijn ook goed tegen pijnen van de rug die van het bloedletsel komt. Ze verzachten de kamergang en verlichten, ze stijven de toiletgang en daarom moet je spinazie daarvoor niet gebruiken. Als je ze ook beide eet dan zijn ze goed voor de adem in de borst en de hete longen. Spinazie is een van de warme groenten die als je verstopt bent in de zomer kan eten als je het aldus klaar maakt: ‘Neem spinazie, biet, melde, sla en bernagie, kook het in vers vleessap en eet het’. Maar in een lichaam dat zeer heet is en dat meer verkoeling nodig heeft mag je daar postelein bij doen zodat je meer naar het toilet kan gaan. In een lichaam dat verstopt is uit de hitte van de maag mag je daar bingelkruid met rozijnen bij mengen. In de winter moet je deze stamppot nemen als: ‘Neem water, peterselie, kleine brandnetel, venkel en spinazie, maak het klaar als voor’. Nooit zal een getemperd lichaam verse, rouwe kruiden nemen of het moet sla, postelein of bernagie zijn om in hete tijden de hitte van het bloed en het branden van de maag of van de lever te bedwingen. Averroys zegt in het vijfde boek zijn van zijn colliget dat warme moes zwaarmoedig maakt, uitgezonderd sla en bernagie, daarom moet je ze niet dikwijls eten. |
123. Spinacia oleracea, L. (groente)
Algemene kenmerken.
Spinazie is een eenjarig, groen bloeiend groentegewas. De bladeren zijn lang gesteelde, breed eirond tot deltavormig. Het blad kan een paar maanden na het zaaien geoogst worden, wel oogsten voordat er bloei of zaad in komt.
Werking.
"Men eet spinazie als zij gekookt is, maar zij brengt heel weinig, ja bijna geen voedsel bij. En dat is noch koud, waterachtig, en windachtig, laat daarom de maag gauw omkeren en walgen hetzij dat ze met gember, peper, zout of iets dergelijks bestrooid en verbeterd wordt. In Frankrijk wordt spinazie licht opgekookt en klein ingesneden tot een rond bolletje gemaakt en zo door de pasteibakkers in de vasten verkocht, sommige fruiten ze in de pan met boter of olie en dan doen ze daar wat voor de geur bij". (2)
Etymologie.
Uit Perzisch aspanakh kwam het Arabisch isfinakh dat, via Arabisch van Andalusië, isbinakh werd in de 11de eeuw. Daarna volgde, omdat de zaden in spitsen uitlopen, een naam die aanleunde tegen het Latijnse spina, ‘doorn’, Spinacia, via oud-Frans espinache werd het vervormd tot Franse epinard, zo komt het ook in midden-Hoogduits Spinat en midden-Nederlands spinag(i)e of spinaetse voor, Engelse spinach.
CXXXIIII Wylt comijn oft breet comijn dats platociminum oft comijn der rustieren oft siler montanum, dats syseleos ende al es een dwelcke es heet ende droge in dat eynde van den II graet seet Pandecta en Avicenna. Hy heeft macht in te sniden die fluimechtighe taye ende vervroesene humoren, oec te ontbyndene, daerom openen alle die verstoppinge ende weghen des lychaems, het doet pissen ende die stonden voert comen. Oeck eet goet tegen dat ghebreck in den azem ende teghen alle ghebreken van flumen. Dat saet van siler montanum doet men in medicinen. Ende heeft macht die diuretica heet. (dats een wech der orinen te openen) Teghen die coupisse ende diffurie: Neemt wijn daer dit saet in ghesoden is, oeck is dit goet teghen die verstoppinghe der lever, der milte der nyeren ende der blasen. Tot dit selve is goet dat poyer van desen saye met droghe vighen ghemingt. Om die stonden te doen comen, ontfanct van onder den roec van desen crude ende van averonde. Dees cruden in wijn ghesoden onder den navel ontrent die heimelicheit gheplaestert sijn goet teghen die coupisse ende die diffurie. Tegen asma (dats ghebreck in den adem) ende teghen die vallende sieckte: Neemt wijn daer siler montanum in ghesoden es met de wortel van yreos. Serapio uut der macht van Dyaf seet dat die cracht deser wortel of saets verwermt. Wijn daert in gesoden is, doet pissen ende helpt teghen die cortheit des adems of tegen die versmachtynghe der moder, oeck doeget die stonden comen. Dat selve es oec goet teghen den ouden hoest, teghen die cranckheit van verterene, teghen dat crimpsel in den buyc ende teghen die flauheit der lever. Als men neemt van den saye oft van der wortelen met peper in wijn, soe bescermet den mensche van couden der locht. Als een mensche of enich ander dier van dese cruden eedt als hi minnen wil of als hi mint, so helpet hem terstont ontfaen, Pandecta, Serapio Avicenna. Wijn daer dees wortel of dyt saet in ghesoden es, es goet teghen die pine in den rugge. Water daer se in gesoden sijn met rosen is goet teghen den hoetsweer. |
CXXIIII Wilde komijn. (Cuminum cyminum of Laserpitum siler) Karwij of breed komijn, dat is Platociminum of komijn van de rustende of Siler montanum, dat is Syseleos en dit is allemaal dezelfde plant die heet en droog is op het einde van de tweede graad zoals Pandecta en Avicenna zeggen. Het heeft de kracht om de slijmachtige taaie en verwoestende levenssappen in te snijden en ook te ontbinden, daarom opent het alle verstoppingen en wegen van het lichaam, het laat plassen en de stonden komen. Ook is het goed tegen ademnood en tegen alle gebreken van slijm. Het zaad van karwij doe je in de medicijnen. Het heeft kracht die diuretica genoemd wordt. (dat is om de urineweg te openen) Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie: ‘Neem wijn waar dit zaad in gekookt is’ en ook is dit goed tegen verstopping van de lever, van de milt, van de nieren en van de blaas. Tegen hetzelfde is ook goed om het poeder van deze zaden met droge vijgen te mengen. Om de stonden te laten komen ontvang je van onderen de rook van dit kruid en van averone. Als je dit kruid in wijn kookt en onder de navel omtrent de schaamstreek pleistert is dat goed tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. Tegen astma (dat is ademgebrek) en tegen vallende ziekte: ‘Neem wijn waar karwij in gekookt is met de wortel van Iris’. Serapio zegt uit de macht van Dyaf dat de kracht van deze wortel of zaad is dat het verwarmt. Wijn waar het in gekookt is laat plassen en helpt tegen ademgebrek of tegen versmachting van de baarmoeder, ook laat het de stonden komen. Hetzelfde is ook goed tegen oude hoest, tegen ziekte van het verteren, tegen krampen in de buik of tegen de zwakke lever. Als je de zaden of de wortels met peper in wijn neemt dan beschermt het de mensen tegen koude in de lucht. Als een mens of enig ander dier van dit kruid eet, als hij minnen wil of als hij mint, dan helpt het terstond om te ontvangen volgens Pandecta, Serapio en Avicenna. Wijn waar deze wortel of het zaad in gekookt is, is goed tegen pijn in de rug. Water waar het in gekookt is met rozen is goed tegen hoofdpijn. |
124. Cuminum cyminum, L. (komijn)
Algemene kenmerken
Komijn is een eenjarige van 30‑50cm hoogte. De bloemen zijn zacht wit-roze. De dubbel geveerde bladeren zijn fijn ingesneden. De zaden zijn wat langer dan karwijzaden en worden dan ook meestal gebruikt als vervanger voor karwij.
Werking
Komijn wordt als specerij gebruikt in brood, in komijn- en Goudse kaas. Vlees wordt ermee ingewreven. Komijnzaden worden als specerij betiteld, ze moeten altijd voorzichtig en spaarzaam gebruikt worden. Hun scherpte doordrenkt alles wat zacht en aromatisch is. Het wordt gebruikt in currypoeder, het is onmiskenbaar dat komijn in die mix aanwezig is. Het zaad levert een vluchtige olie die gebruikt wordt in parfums en likeuren.
Bij de Grieken schijnt het kruid verband te hebben met gierigheid, komijn werd door vrekken gegeten. Om komijn te laten groeien was schelden en vloeken bij het zaaien nodig. In de middeleeuwen geloofde men dat komijn ervoor zorgde dat de geliefden niet wispelturig werden en dat het pluimvee niet wegliep.
Etymologie.
Uit het Semitische woord kammon, ‘specerij’, is over het Griekse kuminon het Latijnse cuminum afgeleid dat ‘voortbrengen’ betekent omdat het kruid zeer krachtig zou zijn tegen onvruchtbaarheid. Dit woord is ook algemeen Romaans en gaf over Frans comin cumin, het Angelsaksische cymen en Engelse cumin. Verder het midden-Hoogduits Kumin en midden-Noordduits Komen met het midden-Nederlands komin.
Laserpitim siler, L heette in de middeleeuwen Siler montanum. Vandaar de oud Duitse namen als Silermontana, Simenden -,oudan, -montan, Wiltkomel, ook marsilischer Seseli.
CXXV Mostaertsaet of sinapis es heet ende droege in den vyerden graet. Ende es twederhande, dat een is welkes saien buten sijn swertechtich, binnen wit, dat ander is welkes saien buten ende binnen sijn wit. Beyde hebbe si een macht, nochtans is die ierste manyer scerper dan dye tweeste. Men sal kyesen dat saet dat nyet al te droghe en is, noch seer dunne, maer groot ende alst men breeket dat wit es. Die macht deser bladeren es verswerende, daerom steken se seer teghen die versweeren pine lanck dye hope nederwaerts, scia. Dye verswert, stoet die blader ende minghtse met wortel van alant ende legh se daer op een viere. Als si ghemingt worden met olie van bayen ende ghestreken worden op swerende scorftheyt soe ghenesen se. Dat selve is oec goet teghen pine der milten, verdrivende oeck die pleckinghe der naghelen. Die wortel hier af aen de hals gehanghen es oeck goet teghen den tantsweer. Sy heeft oeck macht tot hem te trecken die overvloedytheye der hersene als si ghecnout wordt oft dair tegen gorghelt weegbrewater met honich van rosen, daer poyer der wortel met poyer van bertram ende dan ghingbeer elckx even veel in si. Dat selve es oeck goet teghen apstonien van den mont ende teghen dat vallen van den hughe. Teghen dye scrofulen maeckt salve van mostaertsaet, van den doyer van den eye ende van luttel souts. Teghen die vallende syeckte ende teghen litergie (dats een apstonie achter in die hersene) minghet poyer van mostaertsaet met ghingberpoyer, doeghet in den nose want het doet niesen ende verweck se soe op dye litargie. Alst haer achter afgescoren es: Neempt mostaertsaet, van rute met olie van ruten ende beplaestert daer mede. Teghen dat uutvallen van den haer ende teghen ouwe pinen der milten ende der sciatiken (dats pine lanckx dye hoepe) mingt mostaertsaet met sap van averon want het treckt de materie uutwert ende verteert. Alst saet met cerusen, met honich, met water der terwensemelen in gedae sijn ghemingt wordt ende op dat aensicht ghedaen wordet dan suvert dat aensicht. Teghen sweerende scorftheyt: Neempt eeck daer mostaertsaet in ghesoden es. Teghen cortsen over andere tijden comende: Neempt water daert saet in ghesoden is, Pandecta. |
CXXV Mosterd. (Brassica nigra en Sinapis alba) Mosterdzaad of Sinapis is heet en droog in de vierde graad. Er zijn twee soorten, de ene heeft zaden die aan de buitenkant zwartachtig en van binnen wit zijn en de ander heeft zaden die van buiten en van binnen wit zijn. Beide hebben ze een kracht, nochtans is de eerste soort scherper dan de tweede. Je zal dat zaad kiezen dat niet al te droog is, noch zeer dun, maar groot en als je het breekt dat het dan wit is. De kracht van de bladeren is verzwerend, daarom steken ze zeer tegen verzwerende pijn die langs de heup naar beneden gaat, ischialgie. Zodat het verzweert stamp je de bladeren en meng het met de wortel van alant en leg het dan op een vuur. Als het gemengd wordt met olie van laurierbes en op zwerende schurft gestreken wordt dan geneest het die. Hetzelfde is ook goed tegen de pijn van de milt, het verdrijft ook de plekken van de nagels. Als je de wortel hiervan aan de hals hangt is dit ook goed tegen tandpijn. Het heeft ook de kracht om de overvloedigheden van de hersens tot zich te trekken als het gekauwd wordt of als er gegorgeld wordt met een mengsel waarin weegbreewater, honing van rozen, het poeder van deze wortel met het poeder van bertram en van gember, van elk even veel, in is. Hetzelfde is ook goed tegen blaren van de mond en tegen het vallen van de huig. Tegen scrofulas maak je een zalf van mosterdzaad met de dooier van een ei en van wat zout. Tegen vallende ziekte en tegen litargie (dat is een blaar achter in de hersens) meng het poeder van mosterdzaad met gemberpoeder en doe het in de neus want het laat niezen en werkt zo op de litargie. Als het haar van achter afgeschoren is: ‘Neem mosterdzaad en ruit en meng het met olie van ruit en bepleister het daar mee’. Tegen het uitvallen van het haar en tegen oude pijnen van de milt en ischialgie (dat is pijn langs de heup) meng je mosterdzaad met sap van averone want het trekt de materie uit en verteert. Als het zaad met bloem van lood, met honing en water waar tarwezemelen in gedaan zijn, gemengd en op het aangezicht gedaan wordt, dan zuivert het ‘t aangezicht. Tegen zwerende schurft: ‘Neem azijn waar mosterdzaad in gekookt is’. Tegen koortsen die over andere tijden komen: ‘Neem water waar het zaad in gekookt is’ volgens Pandecta. |
Brassica nigra, Koch. (zwart) (synoniem Sinapis)
Algemene kenmerken.
Mosterd is een eenjarig en recht opgaande, vertakte plant van meer dan een meter hoog. Alle bladen zijn gesteeld, de bovenste bladen zijn smaller dan de onderste en minder gelobd. De gele bloemen staan op korte stelen. De korte hauwen staan omhoog gericht tegen de stengel aan.
Werking.
Mosterd is een van de eeuwige specerijen. De zwarte is de basis voor de beroemde mosterd en is ook bekend als Franse mosterd. De witte is bekend als Engelse mosterd. Mosterd rondt kleurloze sauzen af in smaak en verschijning en wordt gebruikt om etenswaren te conserveren en om bepaalde negatieve geuren van het eten weg te werken, verteert ook rauwe spijzen wat gemakkelijker. In de geneeskunde heeft mosterd het vermogen om te zuiveren. Met een vijg en azijn vermengd en aan de gewrichten en hoofd gesmeerd verdrijft het de slaapzucht. Mosterd werd gebruikt tegen verlammingen van de tong, waartoe elke morgen een eetlepel mosterdzaad ingenomen moest worden. Ook werd het wel gebruikt in mosterdpappen als een prikkelend middel om onwillige of verlamde delen te stimuleren.
Etymologie.
Voor Brassica, zie hoofdstuk honderd negentien.
In Duits heet het Senf en in oud-Hoogduitse Senef, in Angelsaksische senep, dit stamt met het Franse seneve uit het Latijnse sinapi, dit uit het Griekse sinos, ‘schade’, ops, ‘ogen’, het geeft tranen in de ogen. Mogelijk is dit woord van Egyptische oorsprong, in Hebreeuws heet het san, van sanan, ‘scherp’, en aph, ’neus’, de scherpe geur, omdat het de tranen uit de ogen perst van hen die ze onbedacht gebruiken, de neus rood maakt en de ogen laat zwellen.
Zwarte mosterd, in oud-Frans was het moustarde, van moust de vin of, ‘ongefermenteerd druivensap’, en ardor, ‘scherpe smaak’. Om uit de zaden mosterd te maken had men een smeuïge, zurige pap nodig, de most.
CXXVI Squynantum dat es caf of hoi of stroe dat dye kemelen eeten, ghemeinlick heetet caf, dat die kemelen eeten, ende es heete ende droeghe in den tweden graet, Pandecta ende Avicenna. In Arabyen vindt men ende men salt kyesen dat wittehtich ende hert is, ontrent die steken sal ment wech werpen. Het heeft macht principaelick die flumen te purgeren nyet alleen maer met medicinen die flumen purgeren als boemvaren oft sporie etc. In hem is stoppinghe, daerom eest goet teghen dat bloden der dermen of der nieren. Teghen die watersucht uut couder saken drinct wijn daer squinantum, boemvaren in ghesoden es met den sap van grysecom ende suker ghemingt. Teghen den spasme ende pijn der lacerten mustelen vergherynghe der genuen: Neempt wijn daert met peper in ghesoden is. Teghen pijn der moyeren uut groter vochticheit oft om onthouinghe, sit in die siedinghe van wine daer squinantum, weegbre ende teskenscruit in ghesoden es. Squinantum is een cruut ghelick ciperus ende men vindet in die beemden. Mellicht dat heel cruut alst droge wordt, wordet uuyt. Dat men van hem gheeft sijn dye bladers, bloemen ende wortelen. Avicenna seet dat squinantum es tweederleye, dat es dat gheen swerte vruchten en heeft maer het gelijct een cruut dat pertsstert heet. Dat anders is van Arabien, dwelc is goet van roeke ende van meerder macht. Squinantum in wijn ghesoden met bivoet op die moeyer of daer omtrent gheleet doet die stonden comen ende helpt teghen die coupisse ende die diffurie. Wijn daer squinatum in ghesoden es met venkelsaet doet pissen, in die wortel is stoppinge, daerom gheeft men teghen den bloyende lichaem, Serapio. Die bloem hier af stopt luttel, sij verwermt, si vermorwet, si breect den steen, si opent die monden der aderen. Sij doet pissen, die stonden comen en verwandelt de gheswillen, sy es oeck goet teghen dat bloetspuwen ende teghen die pijn der maghen. Olie van squinantum es goet teghen dat ioecksel. Squinantium stopt, daerom is die bloem teghen dat bloden waer af dat sy onder of al den mont waer si goet. |
CXXVI Kemels hooi of kameelhooi. (Andropogon schoenanthus) Squynantum, dat is kaf, hooi of stro dat de kamelen eten, gewoonlijk heet het kaf dat de kamelen eten en is heet en droog in de tweede graad volgens Pandecta en Avicenna. In Arabië vind je het en je zal diegene kiezen die witachtig en hard is, die steken moet je wegwerpen. Het heeft voornamelijk de kracht om slijm te purgeren, maar dat niet alleen maar met medicijnen die slijm purgeren zoals boomvaren of schijtkruid. Dit kruid is stoppend en daarom is het goed tegen het bloeden van darmen of van nieren. Tegen waterzucht die uit koude zaken komt drink wijn je waar kameelhooi en boomvaren in gekookt is dat met het sap van aardrook en suiker gemengd is. Tegen krampen en pijn van de verscheurde spieren, een groep zenuwen: ‘Neem wijn waar het met peper in gekookt is’. Tegen menstruatiepijn die uit grote vochtigheid of vanwege onthouding komt zit je in het afkooksel van wijn waar kameelhooi, weegbree en herderstasje in gekookt zijn. Kameelhooi is een kruid net zoals Cyperus en men vindt het in de weiden. Men oogst het hele kruid en als het droog is dan wordt het wit. Wat je ervan geeft zijn de bladeren, bloemen en wortels. Avicenna zegt dat er twee soorten kameelhooi zijn, dat is diegene die geen zwarte vruchten geeft en op een kruid lijkt dat paardenstaart heet. (1) De andere is van Arabië en die heeft een goede geur en heeft een grotere kracht. Als je kameelhooi in wijn kookt en met bijvoet op de baarmoeder of daar omtrent legt laat het de stonden komen en helpt tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. Wijn waar kameelhooi in gekookt is met venkelzaad laat plassen. De wortel is stoppend, daarom geef je het tegen de bloedende loop, Serapio. De bloem hiervan stopt iets, het verwarmt, het vermurwt, het breekt de steen en het opent de monden van de aderen. Het laat plassen, de stonden komen en verandert gezwellen, het is ook goed tegen het bloed spuwen en tegen maagpijn. Olie van kameelhooi is goed tegen jeuk. Kameelhooi stopt, daarom is de bloem goed tegen het bloeden waar het onder of rond de mond gelegd goed is. |
(1) Equisetum arvense.
126. Andropogon schoenanthus, L. (Nu Cymbopogon schoenanthus)
Algemene kenmerken.
Baardgras is een grove en hoge pollen vormende, overblijvend pluimgras. Dit is een groot geslacht van mogelijk meer dan tweehonderd soorten die wijd verspreid in beide halfronden voorkomen, behalve in koudere gebieden.
Werking.
Verschillende soorten zijn al sedert de oudste tijden in cultuur om de aromatische bladeren die rijk zijn aan etherische oliën. Enkele van deze grasoliën hebben ingang gevonden in de parfumerie en verwante industrie zodat de cultuur van deze grasoliegewassen in deze eeuw sterk uitgebreid is. Ze behoren tot de goedkoopste en meest gebruikte etherische oliën en worden als zodanig verwerkt in goedkope parfums en zepen, ze zijn ook belangrijk als grondstof voor de duurdere synthetische reukstoffen. Door destillatie met waterdamp wordt de etherische olie eruit gewonnen.
Dit is het lemongras of siri-oil-plant.
Etymologie.
Andropogon komt van Grieks aner, ‘een man’, en pogon, ‘een baard’.
Schoenanthus, van Schoenus, een biesachtige plant, anthos, ‘bloem’, bloemrus.
Baardgras, in het Engels heet het beard grass en in Duits Bartgras.
CXXVII Serpentine oft serpentaria of dragontea die meerder of lufde, meerder es heet ende droeghe in den iersten seet Galyenus. Hets een cruyt waer af dye wortel es der medicin nut. Dragontea is twederlei, als meerder, de serpentine heet. Want sij wast ghelijc een serpent of want het venijn der serpenten veryaecht. Dander heet die mindere, die heet aaron of pes vituli, dats calfsvoet en heeft clein, effen bladeren. Pandecta uut der macht van Galienus, in den VI boec der simpelder medicine int capittel van serpentaria, seet dat die substancie der wortel van aaron in horen smaec es scerpheit ende bitterheit ende luttel stoppinge. Si heeft macht te ontbinden ende te suveren. Dat sap van serpentine met roeswater ende wenich cerusen in die sonne getimpert daermede dat aensicht bestreken maect een cleer huyt, verdrivende die donckerheit des vels. Dat poyer der wortelen met seepe gemingt in die fistelen ghedaen vermeerdert also den mont der fistilen dat men dat verrot of gecorrumpeert been mach uut treken, oec aldus gemaect eest goet tegen den kancker: Neemt poyers van serpentyne die twede deel ende dat derden deel levende calc, minget met weinich wijns ende eecx in een manier van deege, dan droget opt vier in een panne. Ende dat poier daer af doet op den kancker want het knaecht, het suvert ende geneest. Om apstonien te rijpen ende te breken, oec om die stonden te doen comen, legt groen serpentijnbladeren met olye gecoect op de apstonie. Een suppoeste daer afgemaect doet die stonden comen. Serpentine heeft wat gelicke van aaron in bladeren en in die wortelen, maer si is scerper ende bitterder, daerom es si meer verwermende, die wortel reinet alls die ingewanen, grove tay humoren, vercleint se of subtileseert se. Daerom es wijn daer sy met hertstonge in gesoden is suverende, openende die verstoppinge der lever, der milten en der nieren, Pandecta. Mer Alber van die crachten der cruden seit dat serpentine met tryfolium (dats claverblat) in die eerde gegraven maect serpenten die roet ende groen sijn, daer af men poyer maect welcke in die barrende lampe ghedaen doet scijnen of wel serpenten waren. |
CXXVII Slangenwortel. (Persicaria bistorta of Caltha palustris) Slangenwortel, Serpentaria of Dragontea is de grotere of weelderige. Galenus zegt dat de grotere heet en droog is in de eerste graad. Het is een kruid waarvan de wortel nuttig is in de medicijnen. Er zijn twee soorten dragontea, zoals de grotere die slangenwortel heet want het groeit net als een serpent of omdat het venijn van de serpenten verjaagt. De andere wordt de kleinere genoemd en die heet Arum of pes vituli, dat betekent kalfsvoet, en heeft kleine, effen bladeren. Pandecta uit de macht van Galenus in het boek van de enkelvoudige medicijnen in het kapittel van serpentaria zegt dat de zelfstandigheid van de Arumwortel in haar smaak scherp en bitter is met wat stoppende. Het heeft de kracht te ontbinden en te zuiveren. Het sap van slangenwortel dat met rozenwater en wat bloem van lood gemengd en in de zon tot de juiste wijze van vochtigheid gebracht wordt en daarmee het aangezicht bestreken maakt een zuivere huid en verdrijft de donkerheid van de huid. Het poeder van de wortels dat je met zeep mengt en in de lopende gaten doet vergroot zo de mond van de lopende gaten zodat je dat verrotte of gecorrumpeerde eruit kan trekken. Als je het zo maakt is het goed tegen kanker: ‘Neem poeder van slangenwortel, twee delen en als derde deel ongebluste kalk, meng het met wat wijn en azijn op de manier van deeg, dan droog je het op het vuur in een pan’. En het poeder daarvan doe je op kanker want het knaagt, het zuivert en geneest. Om de blaar te rijpen en te breken, ook om de stonden te laten komen leg je groene slangenwortelbladeren die in olie gekookt zijn op de blaar. Een suppoost die daarvan gemaakt is laat de stonden komen. Slangewortel heeft wat van Arum in zijn bladeren en de wortels, maar het is scherper en bitterder, daarom verwarmt het meer, de wortel reinigt alle ingewanden van grove, taaie vochtsmenging en verkleint of verfijnt ze. Daarom zuivert de wijn waar het met hertstong in gekookt is en opent het de verstopping van de lever, van de milt en van de nieren, Pandecta. Maar Albertus die van de krachten van de kruiden spreekt zegt dat als slangekruid met Trifolium (dat is klaverblad) in de aarde begraven wordt het serpenten maakt die rood en groen zijn, daarvan maakt men een poeder dat als het in een brandende lamp gedaan wordt laat schijnen alsof er serpenten zijn. |
127. Persicaria bistorta, Samp. (twee x gedraaid)
Algemene kenmerken.
De zwarte en duimdikke wortel van de slangenwortel is tweemaal gedraaid. Door de slangvormig draaiingen lijkt de adderwortel qua vorm op het esculaapteken van de artsen. Hieruit ontspringen elk jaar de bladeren die op lange voetstengels staan. Het blad is aan de bovenkant van een blauwgroene kleur en as/groen aan de onderkant met wat purper. Bloeit in mei en juni met een cilindrische aar van kleine vleeskleurige bloemen.
Werking.
De wortel is rood van binnen en bevat een samentrekkend middel. Het werd gebruikt om te looien en tegen onvrijwillig plassen. Als het looizuur verwijderd is houd je een zetmeelrijke wortel over die als voedsel gebruikt kan worden. Een aftreksel van de bladeren of gepoederde wortel was goed tegen wonden van de huid. Het kruid werd medisch ook gebruikt tegen slangenbeten. In de signatuurleer werd het kruid gebruikt, door de op een tong lijkende bladeren, als een gorgelwater om gezwollen en ontstoken tongen te genezen.
Etymologie.
Persicaria betekent, ‘met perzikbladen bekleed’, dit naar de bladvorm.
Vanwege de gelijkenis met de om de stok gedraaide slang kreeg het de Latijnse naam viperina, met de gelijke betekenis serpentine. Het is het drakenkruid of adderwortel, in Duits Natterwortel, Engelse snakeweed en serpentary dragonwort, Frans serpentaire rouge.
CXXVIII Hasencullen of wolfscullen of satirion, dats testiculus canis oft testyculus vulpis ende es heet ende nat in den iersten graet. Hebbende bladers als die witte lelien, oec sulcke bloemen. Besicht van hem die wortel dye suet es, in welckx natticheit es overvloedyghe opblasinghe waer uut dat oncuischeit beroert. Wijn daer hasencullen in ghesoden sijn es dats satyrion, beruert tot oncuischeit. Die wortel van satirion met verschen vlees of ghebraden, dats beter, is goet om oncuischeit te berueren. Dyaf int capittel van orchis (dats satirion) seet waer dat een man aete dat meeste deel der wortelen van satirion, dat hi een manneken winnen soude en aet hi dat minste deel dat hi een wijfken winnen soude. Die vrouwe Ytalien gheven dees wortel ghebroken met gheitenmelck om oncuischeit te berueren. Die cracht der wortelen verwandelt opgheblasen apstonien dair op gheleet als si in olie ghesoden is. Dat sap der wortelen met honich van rosen suvert vule sweren en bedrieghende opstynckende of verrotte gheneset, oeck erispilla (dats een besmettinghe des huyts van coleriken blode). In die wortel is stoppinghe, daer om stopt si den lychaem weinich, sunderlingke hoir ander ghedaenten die deser ghelijck scint. Ende die ghedaente oft manier hebbende eender purper der bloemen, die welcke gebroken met soute ghemingt opent die spenen. Als sij droghe wordt ghebesigt soe verbiet se dye sweeren breydende af nemende hoer verrottinghen ende sij gheneset die bedriechlike sweeren in den mont. Hets noch een ander manier van satiren den palma Xristi heet (dats die palmen van Xristus, welcx bladeren sijn ghelijck der ierster ghedeenten of manier van satieron mair sy sijn cleinder met swerte pleckxkens, dees manier van satirion es teghen dat fenijn. Had se iemant bi hem, hi soude van fenine seker sijn, Pandecta. Ende dye manier es heet ende droghe in den tweeden graet, hebbende macht die huyt te suveren ende sy es goet den ghenuechteghen leden, Pandecta uut der macht van Avicenna. |
CXXVIII Handekenskruid. (Dactylorhiza majalis en maculata) Hazenballen, wolfballen of satirion, dat is Testiculus canis of Testiculus vulpis. Het is heet en nat in de eerste graad. Het heeft bladeren als de witte lelie en ook zulke bloemen. Gebruik hiervan de wortel die zoet is, in wiens nattigheid overvloedige oprispingen is waardoor het de onkuisheid verwekt. Wijn waar handekenskruid in gekookt is dat heet satyrion, dat verwekt tot onkuisheid. Als de wortel van satyrion met vers vlees gebraden is het beter en is goed om de onkuisheid te verwekken. Dyaf zegt in het kapittel van orchidee (dat is satyrion) dat als een man de grote knol van satyrion eet dat hij dan een jongetje verwekken zal en eet hij het kleine bolletje dat hij dan een meisje verwekken zal. De vrouwen in Italië breken deze wortel en geven die met geitenmelk om onkuisheid te verwekken. De kracht van de wortels verandert opgeblazen blaren als het daarop gelegd wordt, als het in olie gekookt is. Het sap van de wortels met honing van rozen zuivert vuile zweren, bedriegende, stinkende of verrotte geneest het, zo ook erispilla. (dat is een besmetting van de huid van galachtig bloed) De wortel is stoppend en daarom stopt het ‘t lichaam weinig, vooral haar andere gedaante die op deze vrijwel gelijkt. En die soort of vorm heeft een purperen bloem en als die gebroken en met zout gemengd wordt dan opent het de aambeien. Als het droog gebruikt wordt dan voorkomt het dat zweren uit breiden, het neemt de verrotting weg en geneest bedrieglijke zweren in de mond. Er is nog een ander soort van handekenskruid die Palma Christi heet (dat betekent de handpalm van Christus) waarvan de bladeren gelijk zijn aan de eerste soort van satyrion, maar ze zijn kleiner en bezet met zwarte plekken. Deze soort van satyrion is tegen het venijn. Heeft iemand die bij zich zal hij vrij blijven van venijn, Pandecta. En deze soort is heet en droog in de tweede graad en heeft de kracht om de huid te zuiveren en is goed voor de zenuwachtige leden volgens Pandecta uit de macht van Avicenna. |
Dactylorhiza maculata, Soo (gevlekt)
Algemene kenmerken.
De gevlekte bloeit in mei/juni in roze en soms wat witte trossen. De bovenste bladen omvatten meestal de stengel, de lagere komen meestal uit de wortel en zijn ovaalvormig tot lancetvormig en meestal gevlekt met donkere purperen vlekken. ‘Hier dient ook niet overgeslagen dat dit standelkruid manneke en wijfje is die altijd bijeen groeien en als het een van het ander gescheiden of uitgeroeid wordt het ander terstond begint te kwijnen en geleidelijk aan vergaat.’ (2)
Werking.
Deze kruiden bezitten vaak twee bollen, een stevige die dit jaar gevormd is en een oude, opgebruikte van het vorige jaar. Het Arabische woord khossa betekent ‘testikels’ en khossyet‑et‑tha‑'lab zijn de ‘testikels van een vos’. Uit dit laatste woord is hun woord voor de knollen, ‘sahleb’, wat verfrommelt tevoorschijn gekomen. Deze sahleb was lange tijd een geheime, opwekkende stof en bevatte uiteindelijk hetzelfde bestanddeel als dat van onze orchideeën.
Er is een oud en wijd geloof van liefde, zoals de wortels in Genesis, soms worden ze verbonden met magische krachten. De kleine knol zou, als die door vrouwen gegeten worden, hen zwanger maken. Hier komt ook weer een tegengestelde werking voor, het eten van de een zou vruchtbaar, de ander onvruchtbaar maken. Als de grote knollen door een man gegeten werden zou hij een jongen krijgen, vergelijk de naam knapenkruid, en een kleine door een vrouw gegeten zou een meisje geven. "In de signatuurleer werden ze ook zo gebruikt: "De Griekse Theophrastus verhaalt van zeker kruid wat een Indiaan meegebracht had dat niet alleen diegene die het aten, maar ook die het alleen aanraakten zulke kracht in haar leden opblies dat zij queesteden als zij wilden’. Sommige zeggen dat de vrouwen van Thessalie deze wortel noch vers teer en vol sappig met geitenmelk plegen te drinken om de geiligheid te laten komen en de dorre of droge om die te bedwingen of achter te laten blijven". (2)
Etymologie.
Dactylorchis komt van het Griekse daktylon, ‘met vingers’. Orchis heeft zijn naam gekregen van Latijn orchis, dit van Grieks orkhis, ‘literair testikel’, onder welke naam orchideesoorten bekend en aanbevolen waren door Dioscorides en anderen als een opwekkend middel. (4, 25)
De naam satyrion is ontleend naar het geloof dat de bloem het voedsel was van de Satyrs en een lokmiddel naar de excessen waar zij berucht om waren.
Testiculus canis, ‘wolfscullen’, testiculus vulpis, ‘vossencullen’.
Orchis soorten hebben kogelronde knollen, de anderen soorten als Nigritella hebben handvormige knollen. Bij de laatste worden de gedroogde knollen van het oude jaar duivelpoten genoemd. De nieuwe, gladde knollen heten Johannis- of gelukshandjes, Christus-, Johannishand. Radix Palmae Christi. Dit is het volk niet ontgaan waarbij men dacht aan Lucas XXII: 21: “Doch zie, de hand diegenen, die mij verraadt, is met mij aan de tafel”. Dat was de hand van Judas. De andere hand is die van de brave discipel Johannes. Het werd als een aanwijzing gevonden voor een Godsoordeel en het verwondert ons dan ook niet dat we in middeleeuwse rechtspraken meer dan eens horen van beschuldigden die tussen de beide knolletjes hadden te kiezen. Werden ze daarna beiden te water gegooid dan zag men de Johanneshand steeds blijven drijven, de Judashand echter zinken. En daarmee was in de hoogste instantie recht gedaan. (30)
CXXIX Mottencruyt oft wynterbloemen segghen sommeghe of sticados citrinum, oft absinthium marinum is heet in den tweeden graet ende droghe in den derden graet. Hebbende clein saykens ghelick der averonne, hets oeck vol saets. Heeft clein bladeren ny also bitter als alsene. Het hevet eenen swaren reuck, het en is niet alsoe stoppende als alsen. Sijn macht es verscheiden van der cracht van alsen want hets quaet der maghen. Het doodt die wormen in den lichaem meer dan alsen alst buten gheleet wordt of van binnen ghenomen wordt. Mottencruit met honich ghenut doedt die wormen ende verdrijft se met saechter purgheringhe. Alst oec met vytsen (die lenticula of lentes heeten) ghesoden wordt doeghet dat selve. Dye macht van sticados citrinum is te sniden, te verwandelene die wynden. Teghen dat uutvallen van den hare: Neempt asschen hier af mingt se met olie van hem of met olien van amandelen ende striket daer op. Olye van mottencruit doet den baert, dye langsemlic wast, wassen. Die siedinghe van hem met eeck verbiet te comende die cnaghende apstonyen als herpestiomeus ende carbunculum (dats een clein doncker apstonie met groenheit ofte gheelheit of oeck met groter roetheit ende es alder heetste apstonie). Teghen heete apstonien des wits van den oghen (dat heet obtalmia) ontfanct den roeck der siedinghe van mottencruit met roeswater, want hi verwandelt die apstonien. Tegen swaerheit des adems: Neemt wijn daer in ghesoden es. Ghesoden met alsen in water en met weinich honichs gheghevet ghemingt, trect die wormen uut ende doot se. Wijn daer in ghesoden met byvoet ende peercelsaet doet pissen ende die stonden comen. Olie van desen crude op die polsten der handen ende der voeten voer den aenganck van des corts ghestreken es goet teghen de couwe of teghen dat scudden. Dees olie is oeck goet teghen die steken der scorpyonen of van ander feninegher dieren. Wijn daert in ghesoden es dyt cruyt met dragagantum met weinich sukers om die bitterheit wille, verwermt die borst ende die gheestelyke leden. Oec es hi goet teghen die coupysse. Teghen die diffurie ende met hertstonghe daer toe teghen die verstoppynghe der milten ende der leveren. Als een siecke van sijnder sieckten op steet, so es goet om sijn genuen te verstercken water daer dit cruit met lavendre in ghesoden es. |
CXXIX Mottenkruid. (Helichrysum arenarium) Mottenkruid of winterbloemen zeggen sommige of Sticados citrinum of Absinthium marinum. Die is heet in de tweede en droog in de derde graad. Het heeft kleine zaadjes, net als de averone, het is ook vol zaden en bitter als alsem. Het heeft een zware geur en stopt niet zoals de alsem. Zijn kracht is anders dan de kracht van alsem want het is slecht voor de maag. Het doodt de wormen in het lichaam meer dan alsem als het van buiten gelegd of van binnen genomen wordt. Als je mottenkruid met honing eet doodt het de wormen en verdrijft ze met een zachte purgering. Als het ook met lenzen (die lenticula of Lens heten) gekookt wordt doet dit hetzelfde. De kracht van mottenkruid is om te snijden en de winden te veranderen. Tegen het uitvallen van het haar: ‘Neem de as hiervan en meng het met olie van deze plant of met oliën van amandelen en strijk het er op’. Olie van mottenkruit laat de baard die langzaam groeit sneller groeien. Als je het kookt met azijn voorkomt het dat de knagende blaren zoals herpes en karbunkel komen (dat is een kleine donkere blaar met groenheid of geelheid of ook met grote roodheid, het is de aller heetste blaar). Tegen hete blaren van het wit van de ogen (dat heet ophtalmia) (1) ontvang daarvoor de rook van het kooksel van mottenkruid met rozenwater want het verandert de blaren. Tegen moeilijk ademhalen: ‘Neem wijn waar het in gekookt is’. Als je het kookt met alsem in water en het mengt met wat honing en het eet dan trekt het de wormen uit en doodt ze. In wijn gekookt met bijvoet en peterseliezaad laat het plassen en de stonden komen. Als je olie van dit kruid op de aderen van de handen en de voeten strijkt voor de aanvang van de koorts is het goed tegen koude of tegen het schudden. Deze olie is ook goed tegen steken van de schorpioenen of van andere venijnige dieren. Wijn waar dit kruid in gekookt is met dragagantum en met wat suiker vanwege de bitterheid verwarmt de borst en de geestelijke leden. Ook is het goed tegen aandrang tot waterlozing, tegen dysurie en als je er hertstongen bij doet ook tegen verstoppingen van de milt en van de lever. Als een zieke van zijn ziekbed op staat dan is het goed om zijn zenuwen te versterken met water waar dit kruid met lavendel in gekookt is. |
(1) Oogontsteking.
129. Helichrysum arenarium, DC. (zand bewonend)
Algemene kenmerken.
Zandstrobloem is een witwollig en kruidachtige plantje van 15‑30 centimeter hoog. De gele bloemen zijn klein en staan in schermvormige trossen. Dit is een inlandse strobloem die op zandige en zonnige heuvels groeit.
Werking.
De geur is zoet. Het kruid smaakt zwak kruidig en matig samentrekkend, iets bitter. Het plantje werd vroeger in de artsenij gebruikt. Als onsterfelijke plant wordt de gele zandstrobloem gebruikt om er rouwkransen van te maken.
Etymologie.
Helichrysum, de Griekse helios betekent ‘zon’, en chrusos is ‘goud’, zo wordt met dit woord en de plant de gouden zon gevormd.
Het is onze strobloem en vandaar winterbloem. De oude naam was aureola of chrysoroma, Sanodia, sticados en stoechas (zie bij lavendel) De middeleeuwse Duitse namen waren onder andere bij Bock Mottenblumen en in de Hortus Sanitas Mottenkraut, Stechederkraut en bij Kilian Stichaskraut. (58) Met de woorden gelbes Rohrkraut en kattenpoten werd het vergeleken met de nauw verwante Gnaphalium. Franse immortelle en Engelse everlasting flower.
CXXX Stycados van Arabien, dat es sticados arabicum, ende es heet ende droghe in den derden graet, so Pandecta seet, Maer Iohannes Mesue seet dat het in den yersten graet is ende droghe in den tweeden. Hets samen ghesedt van eerdachtighe couwe delen die hem weynich stypticiteit gheven ende van vierachtighe subtijl deelen van dye welcken hem coempt scerpheit ende bitterheit. Maer die scerpheit es meerder dan die bitterheyt ende bitterheit es meerder dan dye stipticiteyt. Daerom eest verwandelende, subtilerende die verstoppinghe, openende, afdroghende, ter cameren doende gaen ende is bewarende van verrottinghe van sijnder stipticiteyt weghen, versterket die hersenen, die genue, dat herte ende dye inghewannen. Het is te verbieden den ghenen die colere in die mage hebben, want het verstoert die colere, doende dorst hebben ende crachtighe barrynghe. Oeck eest den coleriken contrarie, het doet luttel ter cameren gaen, dairom sal men met hem minghen sal gemma of myrobolani indi oft kebuli want sij vermeerderen den camerganck. Sticados van Arabien purgeert die melancolie ende dye flumen, het suvert die hersene, dye genuen ende die leden daer die sinnen of verstant in rusten. Sonderlynghe eest goet teghen die sieckten van den hove. Aldus gheorbaert: Neempt der blomen van sticados van Arabijen ½ dragma of I dragma, legt se te weyke in wey met rosijnen daer toe ghedaen II dragma van swerte mirabolanen of kebulen eenen nacht, alst ghecleert is doet er toe diasinicoms oft dyasene I dragma, cassiefistilen dragma II, dryncket teghen die voerghenoemde om te prugeren etc. Met eender sponcien in water ghesteken, daer des blomen van sticados arabycum, mageleyn ende roems spica in ghesoden sijn, dan opt hoot gheleet oft hoot daer mede gewasschen es goet teghen cou sieckten van den hoye. Olye van sticados arabicum versterct ende verwermt die hersenen, dye genuen ende maeckt se levende. Roeck daer siedinghe van sticados van Arabyen opent die verstoppinghe der nosengaten. Wijn daert in ghesoden es met hertstonge ende squilla es goet teghen dye verstoppinghe der lever, der milten ende der inghewannen. Sticados van Arabien saecht die pine der genuen, der lacerten of mustilen ende der iuncturen of vergheringhe der leeden, hoe dat ment gheeft, Mesue, Serapio. |
CXXX Stycados van Arabië. (Lavandula stoechas) Stycados van Arabië, dat is Sticados arabicum. Dat is heet en droog in de derde graad zoals Pandecta zegt. Maar Johannes Mesue zegt dat het heet is in de eerste graad en droog in de tweede. Het is tezamen gezet van aardachtige koude delen die het weinig zuurheid geven en van vuurachtige, fijne delen waarvan scherpte en bitterheid komt. Maar de scherpte is groter dan de bitterheid en de bitterheid is groter dan de zuurheid. Daarom verteert het en verfijnt de verstoppingen, het opent en droogt af, laat naar toilet gaan en beschermt tegen verrotting vanwege zijn zuurheid en versterkt de hersens, de zenuwen, het hart en de ingewanden. Het mag niet gegeven worden aan diegene die rode gal in de maag hebben want het verstoort die rode gal, het geeft dorst en een krachtig branden. Ook is het de galachtige tegengesteld en laat naar toilet gaan, daarom moet je er zoutsteen of mirobalanen indi of kebuli bij mengen want zij vermeerderen de toiletgang. Sticados van Arabië laxeert de zwarte gal en slijm, het zuivert de hersens, de zenuwen en de leden waar de zinnen of het verstand in rusten. Vooral is het goed tegen ziekten van het hoofd. Aldus gebruikt: ‘Neem van de bloemen van sticados van Arabië een half maal 3,9 gram of een maal 3,9 gram; leg het een nacht te weken in wei met rozijnen, daar doe je twee maal 3,9 gram van zwarte mirobalanen of kebulen bij en als het gezuiverd is doe je er een maal 3,9 gram diasinicoms of dyasene bij, van cassiafistelen twee maal 3,9 gram en drink het tegen voor genoemde om te purgeren etc.’ Doe een spons in het water waar de bloemen van sticados arabicum, majoraan en Valeriana celtica in gekookt zijn en leg dat op het hoofd of was het hoofd daarmee, dat is goed tegen koude ziekten van het hoofd. Olie van sticados arabicum versterkt en verwarmt de hersens en zenuwen en maakt ze levendig. Rook waarin het afkooksel van sticados van Arabië is opent de verstoppingen van de neusgaten. Wijn, waar het in gekookt is met hertstongen en zeeui, is goed tegen verstoppingen van de lever, van de milt en van de ingewanden. Sticados van Arabië verzacht de pijn van de zenuwen, van de spierbundels en van de gewrichten of verzamelingen van de leden, hoe je het ook geeft volgens Mesue en Serapio. |
130. Lavandula stoechas, L.
Algemene kenmerken.
Stoechas heeft kleine bladeren. Deze plant ruikt nog heerlijker dan andere lavendel. Het is ook een van de mooiste. Vier gekleurde bloemblaadjes steken op het bloemaartje alsof het bloempje geknot is met een paardenstaart.
Werking.
'Stoechas geeft een bijzonder hulp aan de hersenen en zenuwen, is zeer dienstig voor suizelingen, vallende ziekte en zwaarmoedigheid’. (2) Lavendel is vooral goed tegen kwalen en klachten van het hoofd, Dioscorides beveelt het aan tegen borstziektes, het opent en verlicht. De bloeiaren waren als Flores Stoechadis arabiceae in gebruik. (4)
Etymologie.
De Griekse lavendel zou naar het huidige Iles d'Hyeres bij Toulon, de oude Stoechades, genoemd zijn omdat ze daar veel groeien. Zie verder hoofdstuk tweeëntachtig.
CXXXI Spargus es heet ende droghe, het hevet macht die verstoppinge der lever, der mylten ende der nyeren te openen. Het verdroeghet of sonderlinge dat saet of die wortele. Tegen dye coupysse, de geele sucht ende die pine langs die hoepe nederwaert: Neempt wijn daer die wortel in ghesoden is. Teghen den tantsweer, wasschet die tanden met wijn daer dese wortel met bertram in ghesoden es. Als die wortel met enen wal of eender siedinghe ghesoden es, ende wordt gheeten, dat morwet se den lichaem ende doet pissen. Die siedinghe van wijn daer se in ghesoden is, gedroncken daer op ghedaen, es goet teghen beeten der fenijnder dieren. Dat saet ghedroncken doet al des selve werckinghe die de wortelen doen. Men seet dat die siedinghe van den saye dodet die honden. De sommighe segghen als men die hoernen van een weder in dye aarde graeft, dat daer sparghen wassen. Die eyghen macht van spargus is te verdriven die pyne der lendenen die van flumen of winden compt ende de pine van colica want het morwet den lychaem. Eest dat oeck een mensche daer veel af neempt, hy crighet een gheneichtheit tot walghen. Die wortel ende dat saet sijn diuretica (dat sij doen pissen), si sijn luttel voedende ende nyet wel te verterende. Oeck sijn se van afdroghender cracht, nochtans en verwermen se noch en vercoelen openbaerlijck. Daerom ontstoppen se die nieren ende die lever, Pandecta en Serapio. Platearius seet dat spargus heet ende droghe es getimpeter waeraf die wortelen ende saet sijn der medecine nut. Dye soppekens van spargus eer si saet hebben met vleesch ghesoden of met water, sijn goet tegen die verstoppinghe der lever ende der milten, oec tegen die coupisse ende die diffurie. Oeck teghen die pijn der maghen, der dermen ende teghent lanckevel. Ghemeynlick is water daer dit saet in ghesoden is, teghen die ghenoemde dinghen goet. Dat saet mach men een iaer houden. |
CXXXI Asperge. (Asparagus officinalis) Asperge is heet en droog, het heeft kracht om de verstoppingen van de lever, van de milt en van de nieren te openen. Het droogt op, vooral het zaad of de wortels. Tegen aandrang tot waterlozing, de geelzucht en de pijn langs de heup naar beneden: ‘Neem wijn waar de wortel in gekookt is’. Tegen tandpijn was je de tanden met de wijn waar deze wortel met bertram in gekookt is. Als de wortel met een toe helend of gelijk kooksel gekookt en gegeten wordt dan vermurwt dit het lichaam en laat plassen. Het kooksel van wijn waar het in gekookt is en dit gedronken en op de gebeten plaats gedaan is goed tegen beten van de venijnige dieren. Als je het zaad drinkt geeft dit dezelfde werking als de wortels. Men zegt dat het kooksel van de zaden de honden doodt. Sommige zeggen als je de horens van een schaap in de aarde begraaft dat daar asperges groeien. De eigen kracht van asperge is om de pijn van de lendenen te verdrijven die van slijm of winden komen en de pijn van koliek want het vermurwt het lichaam. Als een mens daar te veel van neemt dan krijgt hij een geneigdheid om te walgen. De wortel en het zaad zijn diuretica (dat is dat het plassen bevordert) ze geven weinig voedsel en zijn slecht te verteren. Ook zijn ze van afdrogende kracht, nochtans verwarmen ze nog wat en verkoelen duidelijk. Daarom ontstoppen ze de nieren en de lever volgens Pandecta en Serapio. Platearius zegt dat de asperge heet en droog gesteld is waarvan de wortels en zaad in de medicijnen nuttig zijn. Als je de topjes van asperge voor ze zaad hebben met vlees kookt of met water zijn ze goed tegen verstoppingen van de lever en van de milt, ook tegen aandrang tot waterlozing en de dysurie. Ook tegen pijn van de maag, van de darmen en tegen onderbuikspijn. Gewoonlijk is het water waar dit zaad in gekookt is tegen die genoemde dingen ook goed. Het zaad kan je een jaar goed houden. |
131. Asparagus officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Asperge is een sterk wortelend kruid waarvan de dikke, onderaardse toppen gegeten worden. Als de toppen uitgroeien vormen ze lange stammetjes die bedekt zijn met fijn groen blad. De kleine gele bloemen vallen vrijwel niet op, wel weer de mooie bessen die eerst groen zijn en later rood worden.
Werking.
Het is geen geheim dat de asperge op de seksuele delen en nieren werkt, ja zelfs zo sterk dat men het genot ervan overal vermijden moet waar de plas drijvende werking problemen kan veroorzaken. ‘De wortel gestoten en met Rijnse wijn ingenomen verwekt watermaken, ontlast de nieren van verstopping en pijn, drijft de steentjes af. Vermeerdert daar ‑boven het zaad en lust om kwijt te worden’. (2) ‘stirreth up bodily lust in man and woman’, (6) hoewel sommigen het tegendeel beweren.
Etymologie.
Asparagus, van Grieks asparagos, a, ‘krachtig’ en sparasso, ‘tranen’, een verwijzing naar de sterke stekels van sommige soorten. Met de naam asparagos werden de eetbare asperges aangeduid, hoewel ook zachte scheuten van andere planten bedoeld werden Franse asperge, Engels asparagus en in Nederlands asperge. Uit midden-Latijn sparagus kwam vroeg Duits Spargel.
CXXXII Savelboem of sevenboem of savina es hete ende droge in den derden graet, die bladers zijn alleen nut. Tegen pijn der maghen, der dermen, teghen dlancevel ende coupisse: Neemt wijn daer savelboem in ghesoden es. Savelboem met dilsaet ende met hoemsce op den buyck ontret die heimelicheit gheleit es goet teghen die coupysse ende tegen die diffurie. Oec doeghet pissen ende saecht dye pine der blasen. Savelboem doet sweeten ende doet pissen, een sponcie in wijn gedaen daer savelboem in gesode es. Tegen tenasmone (dats appetijt van scijten sonder yet connen gedoen van couder saken) siedt in wijn ende eeck savelboem met wollecruyt, daer op sidt. Tegen swerende of etterechtige scorftheit: Neemt poyer van savelboem, solfer, gouschuim, dat sap van partike ende weinich verkenssmeer, dair af mact salve. Tegen dat cout reuma of veruorsenheit int hoeft ontfanct al den nose den asem van wyne daer savelboem ende bottonie in gesoden is, Pandecta. Die cracht van savelboem ontbint ende versprait die stinckinge of verrottinge der quader onder cnaghender sweren. Dat sap dair af met honich ghemingt suvert melancolose sweren die vuyl sijn ende verbiedt erispillam (dat es een vierige colerike apstonie) Om die saken sijnder subtilheyt doeghet die stonden comen dan alle andere medicinen. Te vele ghebesicht doet bloet pissen, doende de levende vrucht ende uut waert drijvende de doy vrucht, Serapio. Die bladers van savelboem ghestoten met eeck ghemingt verbiedt die knagende oft bijtende apstonien te verbreyden ende geneest se oft doet se sachten. Water daer savelboem in gesoyen is met cerusen gemingt geneest dye smeten des vels ende trect af die plecken van den viere ghecomen. |
CXXXII Zavelboom, zevenboom. (Juniperus sabina) Savelboom, sevenboom of Sabina is heet en droog in de derde graad, alleen de bladeren zijn nuttig. Tegen pijn van de maag, van de darmen en tegen onderbuikspijn en aandrang tot waterlozing: ‘Neem wijn waar savelboom in gekookt is’. Savelboom dat met dillenzaad en met heemst op de buik bij de schaamstreek gelegd is is goed tegen aandrang tot waterlozing en dysurie. Ook laat het plassen en verzacht de pijn van de blaas. Savelboom laat zweten en laat plassen als je een spons in wijn doet waar savelboom in gekookt is. Tegen tenasmone (dat is graag naar toilet willen gaan zonder te kunnen dat van koude zaken komt) kook in wijn en azijn savelboom met wolkruid en ga daarop zitten. Tegen zwerende of etterachtige schurft: ‘Neem het poeder van savelboom, zwavel, goudschuim, het sap van zuring en wat varkensvet, daarvan maak je een zalf’. Tegen koude reuma of vervorming in het hoofd ontvang via de neus de geur van wijn waar savelboom en betonie in gekookt zijn, Pandecta. De kracht van savelboom is om te ontbinden en te verspreiden het stinkende of verrotte van het kwaad onder knagende zweren. Het sap daarvan dat met honing gemengd is zuivert galachtige zweren die vuil zijn en voorkomt erispilla (dat is een vurige, galachtige blaar). Vanwege zijn fijnheid laat het de stonden meer komen dan alle andere medicijnen. Te veel gebruikt laat volgens Serapio bloed plassen, doodt de levende vrucht en drijft de dode vrucht uit. De bladeren van savelboom die gestampt en met azijn gemengd worden voorkomen dat de knagende of bijtende blaren zich verspreiden en geneest het of verzacht het. Water waar savelboom in gekookt is met bloem van lood gemengd geneest de smetten van de huid en trekt de plekken weg die van vuur gekomen zijn. |
132. Juniperus sabina, L.
Algemene kenmerken.
De bladeren van zevenboom staan kruisgewijs en ruiken onaangenaam, oudere planten bezitten meest alleen schubvormige bladen. De plant groeit soms boomachtig, maar komt meestal voor als een liggende en zeer gedrongen conifeer.
Werking.
De bladpunten leveren bij destillatie met water een weerzinwekkend ruikend bitter, een sterk kamferachtig smakende, vluchtige olie. Die olie werkt stevig in op de huid en werd gebruikt bij reuma en als cosmetica. Innerlijk gebruikt werkt het sterk giftig en werd gebruikt voor abortus. Sabina wordt dan ook wel hoerenboom genoemd omdat de medewerksters van het oudste beroep ter wereld er een papje van maakten dat gebruikt werd om abortus op te wekken. ‘Savel‑boom in wijn gekookt en gedronken laat zo sterk water maken dat er tenslotte bloed na volgt. Verwekt ook geweldig de stonden, drijft de moederkoek en de dode vrucht af, dan is dodelijk voor de levende."(2) In wat oudere boeken wordt geregeld vermeld dat deze plant niet op openbare plaatsen geplant dient te worden omdat het inwendige loof nadelig is voor zwangere vrouwen. Verboden boom, maagdenboom en zelfs kindermoord waren zijn deel. (11, 32)
Etymologie.
Voor Juniperus, zie hoofdstuk vijfenzeventig. De struik heeft verschillende namen die afgeleid zijn van het Latijnse sabina, ‘Sabijns’. De sabijnse boom was bij de Romeinen veel in gebruik, onder andere bij de roof van de Sabijnse maagden in Italië.
De sabijnse boom gaf in oud-Hoogduits Sevinboum, midden-Hoogduits Sevenboum tot Sebenbaum, Frans genevrier sabine en in het Angelsaksisch safine, het Engelse savin en oud Nederlands seveboom of sageboom, later ook zevenboom.
CXXXIII Donderbaert, sommege hetent huysloeck oft barba iovis, dat semper viva also geheeten, want hy altijt leeft ofte groen is ende is cout in den derde graet met weinich drocheit, groen is hy van groten macht in medecinen en sals men niet verdroecht doen. Donderbaert heeft macht te vercoelen ende te verandereren als hi met eeck of veriuys op seer verhitte apstonien of seer verhitte leen gheleyt wort, oec saecht hi pijne die van heeter saken int beghinsel daer op gheleyt om te verslane die materie die toe sou lopen als ist dat daer nae die materie verdickende of vergrovede sou letten. Tegen die verbarringhe van den water oft viere maect salve van den sap van donderbaert met olie van rosen ende weinich was gemingt, maer binnen die ierste III dagen en sal men se ny besegen dan alleen heete dingen als seepe ende omghelike op dat dien brant uut macht trecken, naer den derden dach sal men se besegen. Teghen dat bloyen van den nose, nempt sap of water van donderbaer ende strijct ontrent die slapen van den hoven ende omtrent den hals oeck op die lever. Weynich poijers van roy sandelen daer toe mingende want uut experience weet men dat seer goet es tseghen bloyen van den nose, dat compt uut opsiedinghe des bloets, in iongenlien van die verwermder lever comende. Donderbaert es twederhande als die meerder die op ticheldaken ghemeylic wast. Sommeghe setten dair op om dat sij er wassen sou, dees heet ghemeylijck donderbaert. Dander es die minder die heet vermicularis, dat es blayerlose die op die mueren ende in steenachtige plaetsen wast. Haer substantie es waterachtich, horen smaec es stiptike. Hoer say es oec goet op die erispillen (dat zijn seer heete colerike apstonien) ende op ander seer heete apstonien die in den lijve verbreyen. Donderbaer met die wortel van weechbre ghesoyen op dat fleerfijn in den voet ghedaen sacht de pijne. Dat sap met eeck ghemingt es goet op sint Anthonis vier, Serapio. |
CXXXIII Donderbaard. (Sempervivum tectorum) Donderbaard, sommige noemen het huislook of Barba Jovis. Het wordt Sempervivum genoemd omdat het altijd leeft of groen is. Het is koud in de derde graad met weinig droogheid, groen is het van grote kracht, je zal het niet drogen en als medicijn gebruiken. Donderbaard heeft de kracht om te verkoelen en te veranderen als het met azijn of jus op zeer verhitte blaren of zeer verhitte leden gelegd wordt. Ook verzacht het de pijn in beginnende hete zaken als het daarop gelegd wordt om de materie te verslaan die ernaartoe zou lopen, als is het wel dat het daarna de materie verdikt of grover maakt. Tegen verbranding van water of van vuur maak je een zalf van het sap van donderbaard dat gemengd is met olie van rozen en wat was. De eerste drie dagen gebruik je alleen hete dingen als zeep en dergelijke die de brand kunnen uit trekken, pas na de derde dag mag je de zalf van donderbaard gebruiken. Tegen een bloedende neus neem je sap of het water van donderbaard en strijk het bij de slapen van het hoofd, bij de hals en op de lever. Ook meng je er wat poeder van rood sandaalhout bij, want uit ervaring weet men dat dit zeer goed is tegen het bloeden van de neus, dat komt door het opkoken van het bloed dat bij jongelui veroorzaakt wordt door een warme lever. Er zijn twee soorten donderbaard, als de grotere die gewoonlijk op de ticheldaken groeit. Sommige zetten het daarop omdat het er groeien zal en deze heet gewoonlijk donderbaard. De andere is de kleinere en die heet Vermicularis, dat is bladloze (1) die op de muren en steenachtige plaatsen groeit. Haar zelfstandigheid is waterachtig en haar smaak is zurig. Haar zaad is ook goed op de erisypelas (dat zijn zeer hete, galachtige blaren) en op zeer hete blaren die zich in het lichaam verspreiden. Als je donderbaard met de wortel van weegbree kookt en op jicht van de voet doet verzacht het de pijn. Het sap met azijn gemengd is volgens Serapio goed op het Sint-Antonius vuur. |
(1) Sedum reflexum.
133. Sempervivum tectorum, L. (van de daken)
Algemene kenmerken.
De 50-60 vlezige, waterige bladeren staan in een rozet. De lichtrode bloemen verschijnen in een vertakte tros in juli en augustus. Vermeerdering gaat via de jonge scheuten, vandaar de Engelse naam old-hen-and-chickens, die ervan afgehaald kunnen worden en ze maar rond te strooien, ze groeien zo verder.
Werking.
Wijdverspreid geloof was er aan zijn beschermend vermogen. Het was een altijdgroene levensverzekering tegen bliksem. De hele top van de boerderij was bedekt met Sempervivum en was wel een halve meter tot meter breed, afhankelijk van de ouderdom van het huis. Dit is ongeveer een levende berg vol met water. Komt er ooit brand zal die top toch het vuur tegengaan of vertragen, dit in tegenstelling tot een rieten top of een top van andere gewassen die droog zijn en aan de top het vuur zullen bespoedigen. Zo biedt het bescherming tegen donder, bliksem en storm. Karel de Grote beval in Capitulare de Villis dat jovis barbam op de daken geplaatst moet worden. (4, 16, 23) Het was een gebruik dat lang en nog bewaard is gebleven. Brunfels, 1530, zei hierom: "sane inefficax futurum fulmen, quod tam fragili herba retrudatur". “Het moet wel een gekke bliksemschicht zijn die door zo'n zwak kruid verdreven zal worden.’ (32)
Etymologie.
Sempervivum is afgeleid van het Latijnse semper, ‘altijd’, en vivo, ‘leven’, omdat ze steeds levenskrachtig zijn.
Jovis Barba, vele roodbloeiende planten werden zo genoemd, waaruit het Franse barbre de Jovis uit ontstond evenals het Engelse jubarbe of Jupiters beard. De roodachtige bloemen herinneren aan de baard van Jupiter, Jovis. Donderbaard, zijn bliksemwerend vermogen.
Huislook, de Engels house leek, komt uit het Duitse Hauslaub, ’loof’ of ‘blad’.
CXXXIIII Squilla es heet ende drogende, heit oec cepe muris want het die musen doot. Hets wilt eyuyn of eyuyn van over zee. Hi is samen geset van vierijge deelen, dye van buuten sijn gevende hem grote scerpeheyt. Ende van eerdachtyge deelen die verbrant sijn ghevende hem bitterheyt. Ende lochtige deelen gevende hem eederhande snetheyt. Squila es snidende, verswerende, verbarrende, verwandelende ende die materie uutwaert treckende, hoer groef tay deelen vercleynende, beswarende van corruptien ende verdervinge. Squilla wort gerechtverdicht van quaetheit als men hem breedt ende hi wort bereyt met eeck opdat dye grove aenhangende ende diep in ghedroncken materie lichtelic mach uutdriven. Hets beter dat men squilla ierst braye oft siedet ende dan ghevet opdat sijn sterckheyt ende scerpheit vermindert worde. Ghebrayen tusschen dye coelen of in deech of slyck omwonnen ende soe in den hoven toet dat hij ghebrayen es heeft seer veel ende grote helpinge of duecht. Acetum squiliticum, oft eeck van squilla, maect men dus: Snydt den eyuyn die squilla heet in ronde scijven of sneen ende hangt se elc besunder aen eene draet XL dagen in die scay van der zonnen toet dat sy si droge zijn, daerna neempt I hant vol daer af ende doet se in een glas daerop doende seer sterken eeck ende hanget so XL dage in de zonne. Met desen eeck wascht men den mont ende hi wast dye wachelende tanden, hi maect dat moru tantvleesch hert ende treckt af alle corruptien ende stinking des monts. Squilla ghesoyen met eeck bereyt te drincken gegheven versterckt tracheam arteriam, (dat is de ganck in die kele ter borst oft ter longhene waert) vercleeren die stemme. Oeck es hy goet tegen die quay verteringe, openende hoer verstopping, oec tegen die melancolie, tegen die popelsie ende teghen dye vallende siecte. Hij breckt oec den steen in die blase ende es goet tegen die versmachting der moijer, teghen de apstonie der milten ende tegen sciaticam (dats pijne lanckx die hopene neerwaerts) Hi maect oec goy verwe ende scerpet ghesichte. Tseghen swaerheyt van hoorne, doet in die oore tsap van hem. Ghemeynlijc es hij goet tsegen alle die sieckten des lichaems, sonder tegen die sweeren van binnen, hi is oeck goet teghen die watersucht, teghen die gheel vrou, tegen die coupissen ende tegen die iecht, Avicenna, Pandecta, Serapio. |
CXXXIIII Zeeui. (Urginea maritima) Zeeui is heet en droog. Het heet ook Cepe muris omdat het de muizen doodt. Het is wilde ui, eyuyn of ui van over zee. Het is samengesteld van vurige delen die het aan de buitenkant grote scherpte geven. En van aardachtige delen die verbrand het bitterheid geven. En luchtige delen geven het een soort netheid. Zeeui is snijdend, verzwerend, verbrandend, verterend en de materie naar buiten trekkend, haar grove taaie delen verkleint het en beschermt tegen verrotting en bederving. Zeeui wordt gerechtvaardigd van kwaadheid als je het breekt en met azijn klaar maakt zodat het de grove aanhangende en diep ingedrongen materie gemakkelijk kan uit drijven. Het is beter dat je zeeui eerst braadt of kookt en dan geeft zodat zijn sterkheid en scherpte verminderd wordt. Gebraden tussen kolen of in deeg of met slijk omwonden en zo in de haard gelegd totdat het gebraden is geeft het zeer goed en is een grote hulp of kracht. Acetum squiliticum of azijn van zeeui maak je aldus: ‘Snij de ui die Squilla heet in ronde schijven of plakken en hang elk aparte plak veertig dagen in de schaduw aan een draad tot ze droog zijn, daarna neem je een hand vol en dat doe je in een glas, daar doe je zeer sterke azijn op en hang het zo veertig dagen in de zon’. Met deze azijn was je de mond en het geneest loszittende tanden, het maakt het murwe tandvlees hard en trekt alle verrotting en het stinken van de mond weg. Gekookte zeeui die met azijn klaar gemaakt is en te drinken gegeven versterkt tracheam arteriam (dat is de weg in de keel die naar de borst of de longen gaat) en verheldert de stem. Ook is het goed tegen slechte vertering, het opent haar verstopping, ook tegen zwarte gal, tegen het vallen en tegen vallende ziekte. Het breekt ook de steen in de blaas en is goed tegen de beklemming van de baarmoeder, tegen blaren van de milt en tegen ischialgie (dat is de pijn die langs de heup naar beneden gaat). Het geeft ook een goede kleur en scherpt het gezicht. Tegen slecht horen doe je in de oren het sap van dit gewas. Gewoonlijk is het tegen alle ziekten van het lichaam goed en vooral tegen zweren vanbinnen. Het is ook goed tegen waterzucht, tegen geelzucht, tegen aandrang tot waterlozing en tegen jicht volgens Avicenna, Pandecta en Serapio. |
134. Urginea maritima, Baker (van de zee) (synoniem Scilla maritima L)
Algemene kenmerken.
De zeeui heeft een zware en vaak meer dan zeven kilogram wegende, kogelvormige bol die boven de grond groeit. Hieruit verschijnen lange en lancetvormige bladeren, maar voor die bladmassa zie je al de meter hoge bloemstengels optorenen die met druiventrosjes van groen/purper gestreepte, stervormige bloemen zijn behangen in september en oktober.
Werking.
De middelste vlezige schalen werden wel verzameld, Bulbus Scillae. Ze zijn zeer scherp zodat ze op de huid blaren veroorzaken. Dat merk je als de bol zonder handschoenen aan verwerkt wordt. Na drogen is de schil hoornachtig, doorschijnend en reukloos. Het smaakt slijmig, bitter en bevat een 22% suiker, om die reden werd het vroeger in Griekenland wel voor brandewijnbereiding gebruikt. Dit is een oud en nog steeds populair vergif dat gebruikt wordt om ratten te verdelgen, vooral de bruine rat. De zwarte neemt lokaas vergiftigd met de zeeui niet of slecht op. De zeeui bevat behalve de gifstoffen ook braakverwekkende stoffen. Hierdoor is dit voor de mensen en dieren, die kunnen braken, betrekkelijk ongevaarlijk, het gif wordt uitgebraakt voordat het kan werken. Voor knaagdieren (dus ook konijnen) die niet kunnen braken is het echter dodelijk. Dioscorides beschrijft dat het bij slangenbeten als omslag gebruikt moet worden, bij plassen en maagpijnen waar het eten onverteerd in blijft liggen. Bij grote dosis veroorzaakt het braken en nierenreiniging en bij een nog grotere hoeveelheid de dood. (4)
Etymologie.
Urginea heeft zijn naam van de stam Beni Urgin die in Algerije leefde waar Steinheil in 1848 deze plant vond (5)
In het Engels heet de plant squill, Franse scille en squille, dit stamt van het Latijnse squilla, dit weer van het Griekse skilla of scilla. De Duitse Meerzwiebel en onze zeeui, de ‘bolvorm’. Cepe muris, ‘ui, en ‘muizen’.
CXXXV Vlier of sambucus es heet ende droge in den derde graet. Ende is diureticum (dats openende) ende diafreticum (dat is doende sweten). De groen blayers van vlier gestoten met eeck ende sout gemingt leyt men op empetiginen (dats een quai manniere van scorftheyden) ende op die doncker huyt des aensichts want het gheneest seere en verwandelt die overvloeicheyt des vels. Dat selve doet water daer vlier in ghesoyen es met cerusen ghemingt. Dye blayeren van vlier geroken maken hoeftsweer, den ghenen die van heeter oplexien sijn. Eest dat si oec te vele rieken so worden se in de nose bloyende. Tegen die catar (dat is vochticheit van de hove ter borst dalende van soute flumen oft in oude lien dye cout van complexien syn): Neempt wijn daer vlier ende lavendre in ghesoye es. Teghen die pijne van flumen compt: Neempt blaiers ende bloemen van vlier ende van blayers van hoemsch, siedt se in wijn ende plaester se daer op. Tsegen pijne der genuen uut coutheien, strijcter op olie van vlierbloemen. Al eest dat saeck dat vlierbloemen gheroken hooftswere maken, nochtans verwandelt si de hooft sweer geroken die van flumen compt. Dickwil gheroken maken se rootheit int aensicht. Die vlierblayers in ander wermoes ghecockt purgeert (dats purgeert) flumen. Oec die soppekes daer af gesoyen ende gheeten maken dat self. Tegen die watersucht werckt wonderlijc ende wijn dair die wortel van sporie met vlierwortel, oft vlierwortel alleen in wijn gesoyen. Om die dicheyt der moijer te morwen, hoeren mont te openen ende te wijen ende te suveren ende om dat velleken daer die vrucht in den lichaem in rust uut te drijven, siedt vlier in water met byvoet, daer in sitte die vrouwe. Tegen beeten der verwoeder honden ende tegen verbarringe van den vieren, nempt sap van vliere. Dat sap maeckt dat haer swert ende heilt hoel sweeren ende fistilen. Teghen dat fleerfijn in den voet, doeter op sap van hoemsch met ruet van eenen bocke gemingt. Teghen die tuytinghe in die ooren, doet in die ore dat sap van vliere, dat selve doodt oock die wormen in die ooren. Serapio, Avicenna, Pandecta. |
CXXXV Vlier. (Sambucus nigra) Vlier of Sambucus is heet en droog in de derde graad. Het is diuretica (dat het opent) en is diafreticum (dat is dat het laat zweten). De gestampte groene bladeren van vlier dat met azijn en zout gemengd is leg je op empetiginen (dat is een kwade soort schurft) en op de donkere huid van het aangezicht want het geneest goed en verandert de overvloedigheid van de huid. Hetzelfde doet het water waar de vlier in gekookt is dat met bloem van lood gemengd is. Als je de bladeren van vlier ruikt dan krijg je hoofdpijn, vooral diegene die van hete samengesteldheid zijn. Als je ook te veel ruikt dan begint het in de neus te bloeden. Tegen catar (dat is vochtigheid van het hoofd dat naar de borst af daalt dat van zoute slijm komt of in oude mensen die koud van samengesteldheid zijn) (1): ‘Neem wijn, waar vlier en lavendel in gekookt zijn’. Tegen de pijn die van slijm komt: ‘Neem bladeren en bloemen van vlier en de bladeren van heemst, kook het in wijn en pleister het daar op’. Tegen pijnen van de zenuwen die uit koudheid komen strijk je er olie van vlierbloemen op. Als is het zo dat als je aan vlierbloemen ruikt hoofdpijn krijgt, toch als je eraan ruikt verandert het de hoofdpijn die van slijm komt. Als je er dikwijls aan ruikt krijg je een rood gezicht. Als je de vlierbladeren in andere warme groenten kookt purgeert het (dat betekent dat het laxeert) slijm. Ook als je de topjes daarvan kookt en eet geeft dit dezelfde werking. Tegen waterzucht werkt bijzonder goed de wijn waar de wortel van schijtkruid met vlierwortel of de vlierwortel alleen in wijn gekookt is. Om de dichtheid van de baarmoeder te vermurwen, haar mond te openen en wijder te maken en te zuiveren en om de moederkoek waar de vrucht in het lichaam in rust uit te drijven, kook vlier in water met bijvoet en daarin zit de vrouw. Tegen beten van dolle honden en tegen verbranding van het vuur neem je het sap van vlier. Dat sap maakt het haar zwart en heelt holle zweren en lopende gaten. Tegen jicht in de voet doe je er het sap op van heemst dat je met het vet van een bok mengt. Tegen het tuiten in de oren doe je in de oren het sap van vlier, datzelfde doodt ook de wormen in de oren. Serapio, Avicenna en Pandecta. |
(1) Slijmvliesontsteking.
Sambucus nigra, L. (zwart, naar de zwarte vruchten)
Algemene kenmerken.
De vlier is een warrige boom, groeit eerst omhoog maar buigt zich dan weer voorover, de knop die hier ontstaat gaat eerst weer opwaarts en dan weer hangen, weer opwaarts en zo verder. De bladeren zijn geveerd, de deelblaadjes zijn rondachtig en gezaagd. De wit/gele bloemen staan in trossen in juni. De jongere takken zitten vol merg.
Werking.
De plakkaten bloemen geven zo'n sterke geur af dat ze verdoven. Dodonaeus: ‘dat vlierbloemen geroken, het hoofd zwaar maken’. Dit gebeurt alleen als er zwaar geroken wordt. Zie Shakespeare in Cymbeline, 2,59: ""And let the stinking elder, grief, untwine’. Men verhaalt van degenen die onder een vlier in slaap vielen dat die nimmer meer wakker werden. De vlier heeft een genezende reputatie, er is vrijwel geen ziekte van hoofd tot teen die het niet geneest. We kunnen begrijpen waarom bij Shakespeare de Host in 'The Merry Wives of Windsor' doctor Caius zijn Aesculapius noemt, zijn Galenus, zijn heart of elder. De bladeren bevatten alkaloïden en zijn giftig, ze worden alleen uitwendig gebruikt. Een zalf hiervan wordt aanbevolen tegen kneuzingen. Verwarmde bladen zouden goed zijn tegen hoofdpijn als ze op het voorhoofd gelegd werden.
Etymologie.
Zie voor Sambucus hoofdstuk achtenvijftig.
Wij noemen deze plant vlier of fledder. Het onrustig heen en weer fladderen van de bladeren gaven de plant in Noord-Duitsland de naam Flieder. Deze geluidsverschuiving treedt ook op bij de vleermuis, de naam stamt van het werkwoord vlederen wat gelijk is aan fladderen. Duitse Holunder, Engelse elder en Franse sureau.
CXXXVI Wilghe of salix es cout ende drogen van complexien in den eersten graet. Die cracht der blayeren, der scorsen, der vruchten ende des saps stopt tegen colicam: Neemt wijn der die blayers ende pep in ghesoyen sijn. Dit self ghedroncken in water gesoyen verbiedt die ontfanginge. Water der die vrucht in gesoyen es ghedroncken es goet teghen dat bloetspouwen, die scorse daer af doet dat selve. Die siedinge daer af op die voeten, daert fleerfijn in is ghedaen, helpt seere. Loeghe van vlierblayers of van de scorse ghemaeckt suvert dat hooft van die scellen. Water oft vochtycheit die in de scorse gevonden wort, veecht die ogen, benemende hoer duisternisse. Dat sap van willeghen heilt versche wonden ende is goet tegent bloyen. Dye assen der scorsen es sere drogende in alle dingen daer droeginge in van noode es. Dat sap van vlier met weechbreewater is goet tegen den royen lichaem met scavenlige van derme oft sonder. Dat sap der blayeren met eeck gemingt verdrijft die werten, der herdicheyen en puysten die int lichaem sijn. Teghen die pijn der ooren doet sap van vlier daer inne. Die blayeren ende vruchten hebben een macht die stoppende oft stiptijck es ende te verdroghen met heymelijke verborghen droecheit. Teghen dat bloetcacken: Maect een clister van water daer die scorsen van vlier met weechbre ende bolus armenus in gesoyen sijn. Tegen dat etter in die oore, doet er in sap van vlier. Dat sap gheneest ende heylt groote sweren, maer die werkinghe in desen es stercker als men drinckt met royen, stoppende wijne. Teghen die hitte des corst: Nempt sap van vlierblaijeren met endiviewater ende luttel wit sukers ghemingt. Een plaester van alleen vlierblayeren ghemaeckt es goet teghent bloyen, waer dat si. Teghen die gheel vrouwe ende die verstopping der leveren, nempt water van vlier bloemen. Die blayers van vliere in die camer daer die sieke van den cortse gheleyt, ghespraeyt, vercoelen. Avicenna, Serapio. |
CXXXVI Wilg. (Salix alba) Wilg of Salix is koud en droog van samengesteldheid in de eerste graad. De kracht van de bladeren, de schors, de vruchten en het sap is om te stoppen. Tegen koliek: ‘Neem wijn waar de bladeren en peper in gekookt zijn’. Hetzelfde dat in gekookt water gedaan wordt en gedronken voorkomt de ontvangenis. Water, waar de vrucht is gekookt is en gedronken, is goed tegen het bloed spuwen. De schors daarvan doet hetzelfde. Het kooksel dat daarvan op de jichtige voeten gedaan wordt helpt zeer. (Hier wordt weer een stuk vlier ingevoegd wat eronder weer even wilg wordt, dan weer vlier en onverwacht opeens overloopt in steenbreek) Loog van vlierbladeren of van de schors gemaakt zuivert het hoofd van roos. Water of de vochtigheid die in de schors gevonden wordt veegt de ogen en haalt de blindheid weg. Het sap van wilg heelt verse wonden en is goed tegen het bloeden. De as van de schors verdroogt in alle dingen waar droogte nodig is. Het sap van vlier met weegbreewater is goed tegen rodeloop met afschaafsel van darmen (1) of zonder. Als je het sap van de bladeren met azijn mengt verdrijft dat de wratten, de hardheid en puisten die in het lichaam zijn. Tegen pijn van de oren doe je het sap van vlier daarin. De bladeren en vruchten hebben een kracht die stoppen of zuurachtig is en om te verdrogen met een heimelijk verborgen droogheid. Tegen het bloed schijten: ‘Maak een klysma van water waar de schors van vlier met weegbree en bolus armeniacum in gekookt is’. Tegen de etter in de oren (2) doe je er het sap van vlier in. Dat sap geneest en heelt grote zweren, maar de werking hiervan is sterker als je het drinkt met een rode, stoppende wijn. Tegen hitte van de koorts: ‘Neem het sap van vlierbladeren dat met andijviewater en wat wit suiker gemengd is’. Een pleister die alleen van vlierbladeren gemaakt is, is goed tegen het bloeden, waar dat is. Tegen geelzucht en verstopping van de lever neem je water van vlierbloemen. Als je de vlierbladeren in de kamer, waar de koortsige zieke ligt, gesproeid worden zal het verkoelen. Avicenna en Serapio. |
(1) Dysenterie. (2) ‘Natte' otitis externa.
136. Salix alba, L. (wit)
Algemene kenmerken.
De knotwilg heeft lancetvormige bladeren die aan de onderkant zijdeachtig behaard zijn. Een boom van 5-15m of hoger met gegroefde bast.
Werking.
De wilg werd door de Indianen gebruikt tegen koorts en pijn, ze kauwden daartoe op de bast van een wilg. Een 150 jaar geleden werd uit de bast de stof salicylic geïsoleerd, dat later synthetisch, door ene Bayer, als aspirine werd gemaakt Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wilg medicinaal veel gebruikt werd. Het blad werkt verkoelend en tezamen trekkend. Een afkooksel van de bladeren wel gebruikt ter vermindering van de lichamelijke lusten, het werkt negatief op de geslachtsorganen, mogelijk vanwege de verwisseling met Vitex agnus-castus.
Wilgen zijn bitter, een teken van ongemak en bitterheid, ook vanuit bijbels oogpunt, en komt zo voor in dichtwerken waarin diegenen die rouwen een wilgenkrans dragen. Van daar de uitdrukking, ‘she wears the willow’, een teken dat de vrouw weduwe is en niet meer wil hertrouwen. In Shakespeare’s Othello, iv, 3, 28, zingt Desdemona, als ze haar einde voelt naderen, het lied van de wilg: ‘Sing willow, willow, willow.
Sing all a green willow must be my garland’.
Etymologie.
Salix is de Latijnse naam van het Keltische sal, ‘bij’, en lis, ‘water’, naar zijn groeiplaats.
Knotwilg, schietwilg of witte wilg. Het wordt volgens sommigen willigenboom genoemd omdat ze zo ‘ge‑willig’ wortel schiet en de ergste mishandelingen kan doorstaan zonder het leven erbij in te schieten. Wilg, wilghe of weydboom, Engels white willow, de Duitse Weissweide, Silberweide of Kopfweide. In oud-Hoogduits is het wida, in Angelsaksische welie en wilhig, een afleiding van het Germaanse welag. Stellig is de boom genoemd naar de buigzame twijgen die voor vlechtwerk bruikbaar waren en dus behoren bij de Indo-Germaanse wortel uel, ‘winden’ of ‘draaien’. Frans saule blanc, en saule komt uit Latijn Salix.
CXXXVII (hier mist een stuk van steenbreke) heeten es heet ende droghe in den derden graet. Het hevet macht te openen den ganck der orinen ende te ontbinden, het breect den steen in die nieren ende in dye blase. Teghen die coupisse ende die diffurie en tgebrec des steens: Neempt wijn daer steenbreke, venkelsaet, percelsaet ende witte steenbreke (dats milium solis) in gesoyen es. Dit selve is oec goet tegen colicam ende teghent lancevel. Poyer van steenbreke in een versch ey ghenomen doet dit selve. Neempt desen navolgenden dranck dyen van meerder cracht daertegen: Neempt steenbreke, haesoore, schijtcruit elckx I hant, bloemen van bernaidse, van violetten, rosinen elckx ½ dragma, venkelsaet, peercelsaet, eppesaet, wit steenbreke, anijs, calissihout, elckx II dragma, stoet se tsamen ende siedt se in II pont fonteinwaters oft ander licht water dat derdendeel versoyen si. Alst gecleert es suetet met wit suker dat genoch si, van desen dranc drinct smorgens ende savens teelken een half gheleesken al lau. Als hij al uut es gevet omtrent der middernacht dees medecijnen als: Neempt benedycte, laxative dyasinicoms elckx II dragma, cassiefystile versch uut ghetrocken ½ dragma, menghet te samen met die ghemeyn decoctie. Des daghes daer na om te versterckene: Neempt electuarium ducis of dyaciminum. Op die dermen die pine hebben, strijckt van dyaltea want het wonderlijcken seere helpt. Teghen die verstoppinghe der lever ende der milten: Neempt wijn daer steenbreec, die bloemen van tamariscus in ghesoyen si. Teghen die watersucht van couder saken: Neempt wijn daer steenbreeck, venkelwortel, sporie ende tijdelose elckx II dragma, in ghesoyen si, dan ghecleert, met luttel sukers ghemingt ende drinckt se so smerghens nuchteren. |
CXXXVII Steenbreek of saxifraga. (Pimpinella saxifraga) (Tekst is afwezig). heten, is heet en droog in de derde graad. Het heeft de kracht om de weg van de urine te openen en te ontbinden, het breekt de steen in de nieren en in de blaas. Tegen aandrang tot waterlozing en dysurie en het gebrek van de steen: ‘Neem wijn waar steenbreek, venkelzaad, peterseliezaad en witte steenbreek (dat is Lithospermum) in gekookt is’. Hetzelfde is ook goed tegen koliek en de onderbuikspijn. Als je het poeder van steenbreek in een vers ei neemt doet dit hetzelfde. Neem deze navolgende drank die is van een grotere kracht daartegen: ‘Neem steenbreek, hazenoren, schijtkruid, van elk een hand vol; de bloemen van bernagie en van violen, rozijnen, van elk een half maal 3,9 gram; venkelzaad, peterseliezaad, eppezaad, witte steenbreek, anijs en zoethout, van elk twee maal 3,9 gram; stamp het tezamen en kook het in twee pond bronwater of ander helder water totdat een derde deel verkookt is. Als het gezuiverd is maak het dan zoet met witte suiker, zoveel als genoeg is’. Van deze drank drink je ‘s morgens en ‘s avonds telkens een half glaasje, lauw. Als het op is geef je omtrent middernacht deze medicijnen als: ‘Neem Carduus benedictus, laxatieve dyasinicoms, van elk twee maal 3,9 gram; Cassia fistula die vers uit getrokken is, een half maal 3,9 gram; meng het tezamen met het gewone afkooksel’. De dag daarna om te versterken: ‘Neem een zoete likkepot of sap van komijn’. Op de pijnlijke darmen strijk je sap van Althaea omdat het wonderlijk goed helpt Tegen verstopping van de lever en van de milt: ‘Neem wijn waar steenbreek en de bloemen van Tamarisk in gekookt zijn’. Tegen waterzucht die van koude zaken komt: ‘Neem wijn waar steenbreek, venkelwortel, schijtkruid en Colchicum in gekookt zijn, van elk een maal 3,9 gram; dat zuiver je en meng het met wat suiker en drink het ‘s morgens nuchter’. |
137. (is wel Pimpinella saxifraga, zie Gart der Gesundheit)
Saxifraga granulata, L.
Algemene kenmerken.
Dit is de knolsteenbreek, die draagt bolletjes in de oksels van de bladeren waarmee het gewasje zich verspreidt, het is de boldragende (korrelige) steenbreek. De vlezige en lang gesteelde bladeren zijn niervormig en grof tot zwak gekarteld/gelobd en klierachtig behaard. Opgerichte tot opstaande bloemstengels zijn tot 40cm lang en weinig of niet bebladerd en vertakt zodat een flinke tros van witte bloempjes wordt gevormd.
Werking.
Haarlems klokkenspel, een vorm met dubbele bloemen, is in de omstreken van Haarlem te vinden. Te Wassenaar staan een groot aantal planten onder de beuken achter het prachtige Wassenaarse Gemeentehuis, vroeger het paleis der Prinsen van Wied en bekend als Huize "De Paauw". Men beweert dat het wel verwilderde exemplaren zullen zijn, ontsnapt uit de tuinen.
Knolsteenbreek zou gebruikt worden om nierstenen te breken.
Etymologie.
Saxifraga is afgeleid van het Latijnse saxum, ‘een steen’ of ‘rots’, en frango, ‘breken’, naar de veronderstelde kracht in ziektes. Het kan ook zo genoemd zijn omdat veel soorten in stenige gronden groeien in spleten die ze zelf met hun wortels geforceerd hebben. Het is de Duitse Steinbrech, de Franse casse-pierre of herbe a la gravelle, de Engelse break-stone of white stonebreake. Granulata betekent ‘korrelig’. Milium folis betekent ‘duizend blad’, zie Achillea.
CXXXVIII Hertstonge of scolopendra of lingua cervina es heet in den ierste graet ende droge in den tweden. Welcke hevet macht te sniden ende te verwandelen die herdicheit der milten. Hertstonge is met stipticiteit bitter dairom is si goet der milten, met eeck gedroncken. Wijn gedroncken XL dagen lanc daer hertstonge ende tamariscus in gesoye sijn verwandelt of ontbint ende doet verwinnen die milte. Dees hertstonge wast op de mueren in die fonteinen ende steenechtige natte plaetsen ende heeft noch blomen, noch saet. Die blayers zijn gelijc boemvaren, dat opperste deel es groen, dat uterste deel es bijcans roet. Tegen flauheit der milten siet hertstongeblayeren in wijn en legt se op die milte. Tegen die drupende pisse: Nemet wijn daer hertstonge ende peercelle in gesoyen is. Tegen den hick: Neempt wijn daer hertstonge met munte in gesoien is. Tegen die geel vrou: Neempt wijn daer hertstonge mit enduven in gesoien is. Om de steen der nieren ende der blasen daer hertstonge ende steenbreec in gesoyen es, Pandecta. |
CXXXVIII Hertstong of tongvaren. (Asplenium scolopendrium) Hertstong, Scolopendrium of Lingua cervia is heet in de eerste graad en droog in de tweede. Het heeft de kracht om in te snijden en de hardheid van de milt te veranderen. Hertstong is met zuurheid bitter en daarom is het goed voor de milt als je het met azijn drinkt. Als je veertig dagen lang de wijn drinkt waar hertstong en Tamarisk in gekookt is verandert of ontbindt en overwint het de milt. Deze hertstong groeit op de muren bij de bronnen en steenachtige, natte plaatsen en heeft noch bloemen, noch zaad. De bladeren zijn net als de boomvaren, het opperste deel is groen en het uiterste deel is bijna rood. Tegen uitgeputte milt kook je hertstongbladeren in wijn en leg het op de milt. Tegen druppelende plas: ‘Neem wijn waar hertstong en peterselie in gekookt zijn’. Tegen hik: ‘Neem de wijn waar hertstong met munt in gekookt zijn’. Tegen geelzucht: ‘Neem wijn waar hertstong met andijvie in gekookt zijn’. Tegen de steen van de nieren en van de blaas neem je volgens Pandecta wijn waar hertstong en steenbreek in gekookt zijn. |
138. Asplenium scolopendrium, L.
Algemene kenmerken.
Het blad is ovaal en lancetvormig, versmallend en tot een punt toelopend, de rand is gaaf en wuivend. Elk blad komt afzonderlijk en vouwt zichzelf eerst op voordat ze in het voorjaar ontluikt en zich uitrekt. De stand, kleur en vorm van de sporen komen overeen met de duizendpoot.
Werking.
Een varen die gebruikt wordt voor de milt. Oude vrouwen fabelen en Dioscorides schrijft dat alle ziekten van de milt door deze plant in korte tijd hersteld worden, zo goed zelfs dat de gekookte milt van een beest tot zijn vroeger vorm wordt teruggebracht alsof het nooit gekookt is geweest. (4) Op de eilanden van Kreta groeide het wild, de kudden die hier kwamen en ervan aten, hadden geen last van de milt.
Etymologie.
Asplenium is afgeleid van Grieks asplenos, a,’niet’, en splen, ‘milt’, omdat deze plant gebruikt zou kunnen worden om de opgezwollen milt te laten krimpen.
Tongvaren of hertstong, Duits Hirschzunge, de Engelse hart’s tongue en Franse langue de cerf komt van middeleeuws Latijn lingua cervi, ‘’tong van een hert’ en is zo genoemd naar de vorm van de bladeren.
Scolopendrium, ‘duizendpoot’, de stand, kleur en vorm van de sporen komen overeen met de duizendpoot.
CXXXIX Haesoren of scabiosa es heet ende droge in den tweeden graet. Teghen scorftheit: Neempt sap van haesore, solfer, gouscuym ende olie van baie, maec ter af salve. Deselve salve, daer toe gemingt poyer van averonde es goet tegen dat uutvallen van den hare. Dat sap van haesore met sap van alsen ende weinich honichs gemingt te drincken gegeven doot die wormen, of die cruden dier siedynge met averonde, honich ende eec gemingt op den buic geplaestert doget selve. Om die spenen te stoppen, siet dit cruut van haesoren in wijn. Men seet dat es oirbaer ter bede een sijnder sult seer begherende die cracht van haesore, te weten ovrscref som versen of regulen in Latine die cracht van haes ore beslutende. Welcx versen tenoer of sijn in Dietsche es dees oirbaer ende weet nyet die werde van haesore, want si reinet die borst of den adem die mits outheiden vercout oft bedwongen is. Sij saecht die longhene ende suvert die lever ende milte. Si breeckt die apstonien als si ghedroncken wort en daeraen ghenaect. Buten op die pestylenciael apstonien, als antrax es geleet, bynnen III uren gheneset. Daer uut heb ick dat haesoore is van groter macht, want sij helpt der borst die verlayen es van fluimen, sonderlinghe ouwen lien die in die borst ontstelt sijn. Dat sap oeck daer af met calissihout ghemingt saecht dye longhene ende gheneest die pine der siden. Water daer si ende bottonie in ghesoyen es met weinich suker ghedroncken ontbint die apstonien. Oec haesoore met weegh bree in roeswater ende eeck ghesoyen op antracem (dat een apstonie pestylentiael in die eeghernus of oxelen etc) oft op andere vierighe apstonien gheleet gheneest binnen weinich uren van sulcke ontsteltenis. Een badt van water daer haesoore ende wolleblayeren in ghesoien sijn, in dat water op die cruden gheseten is goet teghen of den uutganck van den eerse, van dat eynde ende het stopt oeck die speenen. Pandecta. |
CXXXIX Hazenoren. (Knautia arvensis) Hazenoren of Scabiosa is heet en droog in de tweede graad. Tegen schurft: ‘Neem sap van hazenoren, zwavel, goudschuim en olie van laurierbes, maak daar van een zalf’. Als je daar poeder van averone bij mengt is het goed tegen het uitvallen van het haar. Als je het sap van hazenoren met het sap van alsem en met wat honing gemengd te drinken geeft doodt het wormen. Tegen hetzelfde, meng de kruiden van het afkooksel met averone, honing en azijn en pleister het op de buik. Om de aambeien te stoppen kook je dit kruid van hazenoren in wijn. Men zegt dat het oorbaar is om zijn kracht naar voren te brengen en je zal de kracht van hazenoren zeer begeren, te weten het overschrijven van sommige verzen of regels in Latijn die de kracht van hazenoren besluiten. Wie de verzen bezit en of ze in Dietsche zijn en of dit oorbaar is of niet kent de waarde van hazenoren niet want het reinigt de borst of de adem die vanwege oudheid verkouden of bedwongen zijn. Het verzacht de longen en zuivert de lever en de milt. Het breekt blaren als het gedronken en daarop gelegd wordt. Als je het aan de buitenkant op de pestachtige blaren, als antrax is, legt geneest het dit binnen drie uur. Daaruit heb ik geconstateerd dat hazenoren van grote kracht zijn want het helpt de borst die verladen is van slijm, vooral oude lieden die in de borst ontsteld zijn. Het sap daarvan dat met zoethout gemengd is verzacht de longen en geneest de pijn van de zijde. Water waar het en betonie in gekookt is met wat suiker gedronken ontbindt de blaren. Ook als je hazenoren met weegbree in rozenwater en azijn kookt en op de atracem (dat is een blaar die pestachtig is in de ergernis of oksels etc.) of op andere vurige blaren legt geneest het binnen enkele uren van zulke ontsteltenis. Een bad van water waar hazenoren en wolkruidbladeren in gekookt zijn en als je in dat water en op die kruiden zit is het goed tegen of de uitgang van de aars, van het einde en het stopt ook de aambeien. Pandecta |
139. Knautia arvensis, Coulter. (van het veld)
Algemene kenmerken.
Honigbloem of beemdkroon is een behaarde plant die door zijn beharing grijsgroen kleurt. De lagere bladen zijn licht gezaagd, de stengelbladen geveerd. Hieruit rijzen diverse groene stengels van meer dan meter op waarop een blauwpaars kroon staat in hoofdjes.
Werking.
‘Scabieuse zuivert de longen zo krachtig dat zij mede haar aposteunen als ook het pleuris laat breken, zo wordt zij ook geschikt gehouden om het vergif van de pestige ziekten uit het hart te drijven en zo ingenomen, als van buiten opgelegd de pestige gezwellen te laten verdwijnen.’ (2)
Culpeper noemt scabious een Mercuriusplant, goed tegen allerlei soorten verkoudheid.
Etymologie.
Knautia is zo genoemd naar Christopher Knaut, een Duits botanist.
Hasenohren heet het in Zwitserland en Engels lamb’s ears en in Nederduits haesohren, Frans oreille dáne, naar de bladvorm.
Scabiosa, een nauw verwant geslacht, heeft de naam van Latijn scabies, ‘schurft’. Het plantje wordt schurftkruid genoemd omdat de kelk, bij rijpheid, schubbetjes vertoont net als bij schurft. In de signatuurleer werd het dan ook gebruikt als middel tegen schurft. Duitse Grindkraut, ‘schurftkruid’, Franse la scabieuse en Engelse scabious.
XCL Savie oft silve, salvya is heet in den ierste graet, droeg in den tweden graet. Dat sap van savyen met den sap van herba palisis ende olie van beversijn te gader is goet gestreken op die ghenuachtighe leden, teghen de iechtege leden. Tot dat selve is goet die wijn der savie, rosemarijn, efi, herba paralisis in gesoden is. Tegen dat beven van der hant wascht die hant in saviewater. Dat sap van savie der mede den mont gewasschen is goet om dat tantvlesch te versterken, daer toe met weinich honychs van rosen gemingt. Savie geten in spisen versterct die mage. Wijn daer savie ende peercelle in gesoden es opent den wech der orinen. Een caputpurgium (dats een hoeftruiminge) gemaect van den sap van savien met bertram gemingt purgeert oft reint dat hoeft van flumen. Die siedinge der bladeren ende telgeren of rijskens van savie met bivoet gedroncken doet die stonden voert comen ende pyssen, uutwert drivende dat velleken der dye vrucht in den lichaem in rust. Dat sap der savie is goet tegen feninege beten, dat hair met den sap bestreken wort. Oec is dat sap goet den apstonien, oeck verbiedet den bloedighen lichaem, het suvert bedriechlike sweeren. Tegen ioecsel der heimelicheit in mannen ende vrouwen, siedt savie in water met weinich honichs van rosen daer mede wasschet op dat ioecsel. Die cracht van savie is den ganc der orine te openen, die stonden gebiedende te comende, die vrucht die doden ende dat bloden der wonden te stoppen, oec vuyle wonden te reinigen. Wijn daer savie in gesoden is, es goet den yechtigen gedroncken, die savie dier siedinge op die iechtige leden leggende. Die gokelaers seggen dat van die savie onder dat mis verrot wort geboren een vogel die eens serpentsstert heeft, de welcke stert is wit van welcx asschen heeft dat men in een lampe leyt scint of dat huys vol waren, Pandecta, dats self seet oec Albertus in den boec van der cracht der cruden. |
CXL Salvia. (Salvia officinalis) Salvia, silve of salvya is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Het sap van Salvia met het sap van Primula veris en olie van bevergeil tezamen gemengd is goed om op zenuwachtige en jichtige leden te strijken. Tegen hetzelfde is ook de wijn goed waar Salvia, rozemarijn, klimop en Primula veris in gekookt zijn. Tegen het beven van de handen was je die handen in Salviawater. Als je met het sap van Salvia de mond wast is dat goed om het tandvlees te versterken en vooral als je er wat honing van rozen bij mengt. Salvia in het eten gegeten versterkt de maag. Wijn, waar Salvia en peterselie in gekookt zijn, opent de urineweg. Een caputpurgium (dat is een hoofd ruimend niespoeder) dat gemaakt is van het sap van Salvia en met bertram gemengd laxeert of reinigt het hoofd van slijm. Het kooksel van bladeren of twijgen of takjes van Salvia die je drinkt met bijvoet laat de stonden en plas komen en drijft de moederkoek uit waarin de vrucht in het lichaam in rust. Het sap van Salvia is goed tegen venijnige beten als die plaats met het sap bestreken wordt. Ook is het sap goed tegen blaren en voorkomt het de bloedige loop, het zuivert bedrieglijke zweren. Tegen jeuk in de schaamstreek bij mannen en vrouwen kook je Salvia in water met wat honing van rozen en daar mee was je die plaats. De kracht van Salvia is om de urineweg te openen, stonden te laten komen, de vrucht te doden en de bloedende wond te stoppen, ook om vuile wonden te reinigen. Wijn, waar Salvia in gekookt is, is goed om door jichtige mensen gedronken te worden door het kooksel van Salvia op de jichtige leden te leggen. De goochelaars zeggen dat uit de Salvia die onder mest verrot een vogel geboren wordt die een witte serpentenstaart heeft en als je daarvan as in een lamp doet schijnt het alsof het huis er vol mee is volgens Pandecta. Datzelfde zegt ook Albertus (1) in het boek van de krachten van de kruiden. |
(1) Albertus Magnus.
140. Salvia officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Salie is een halfstruik van een zestig centimeter hoog met vierkante stengels die onder aan wat verhout zijn. Wit, grijs viltig, gerimpeld en gekarteld zijn de ruw aan voelende bladeren. De bladeren staan in een kruis, een teken van heiligheid. De violet/blauwe bloemen staan trots in aren in juni en augustus.
Werking.
Salie ruikt aangenaam en heeft bitterzoete, slijmig smakende bladeren die een vluchtige olie geven. Deze olie is bacteriedodend en wordt zo gebruikt in mondwaters en gorgelwaters Salvia bevat thujon, kamfer en borneol, verder looistoffen, bitterstoffen en saponinen, werkt antiseptisch. Dodonaeus: ‘Salvia is ook zeer goed gegeten en gebruikt de vrouwen die bevrucht zijn, want ze doet, als Aetius schrijft, de baarmoeder sluiten en de vrucht groeien en sterk worden’. Salvia maakt ook de vrouwen zeer vruchtbaar en daarom hier voortijds in Egypte, na grote sterfte, hebben de vrouwen ‘t sap van salvia moeten drinken omdat ze vruchtbaar zijn veel kinderen voortbrengen zouden’. (1) Bij de oude Romeinen werd het kruid gebruikt als artsenijplant, tegen slangenbeten en als een versterkend en algeheel tonicum, het zou een hoge leeftijd bevorderen. Ze noemden dit gewas dan ook Herba Sacra. De school van Salerno zegt dan ook niet te weten hoe een mens kon sterven die salie in zijn tuin had. ‘Cur moriatur homo, cui Salvia crescit in horto!’, ‘Waarom sterft de mens, de salie groeit in de tuin’’(2, 24, 32) Het antwoord is, ‘Contra vim mortis non est medicamen in hortis’, ‘Tegen de dood is geen kruid gewassen’. Salie, de redder.
Ortus Sanitatis in 1485 vermeldt er wonderbare dingen van, ‘Uit salvia, die men gedurende vier weken in mest legt, groeit een vogel die een staart als een slang heeft, hij is wit en lijkt op een vogel, in het Latijn Merula, een merel. Deze vogel zal men verbranden tot as en poeder. Wil je aardige dingen met dit poeder doen, neem een lamp en doe daarin olie en dit poeder en steek daarin een wiek van slangenhuid en boomolie (olijfolie) en wanneer die wiek brandt als het licht dan denken al diegenen die in huis zijn, dat het huis vol slangen is en dat hebben voor ons van de salie de Magi geschreven.’ (22,33)
Etymologie.
Salvia komt van salvo en betekent ‘genezen’ of redden. Het is een verwijzing naar zijn medicinaal gebruik om het geheugen te versterken. Zie ook het Engelse woord voor salie, sage, wat ‘wijs’ betekent. In Frans heet het la sauge en serve, van servare, ‘redden’. Salvia groeit voor de wijzen en vermindert zijn krachten als de baas van huis weg is. Het woord zou ook afgeleid kunnen zijn van salvus of salus vitae, ‘welstand of gezondheid des levens’ (36) Via midden-Latijn salvegia kwam het oud-Hoogduitse Salbeia wat tot Salbei werd.
CXLI Spica nardi is heet in den iersten graet, droge in den tweeden. Spica es driederleye als spijca nardi, dye ander is spica celtica, dats roems spica. Die derde is spica montana die op de bergen wast. Hier spreect men van spica nardi welcx substancie es van driederleye substantie tsamen gheset. Die een is stoppende substanci, die ander is scerpe substancie niet te sere. Die derde substancie is weinich ter bitterheit wert dalende. Wijn daer spica nardi in ghesoden es, gedroncken, doet pyssen, hi geneest die bijtinghe der maghen, hi stopt den lichaem. Hy sterckt dat hoeft ende es den mont der maghen ende der leveren seer bequaem. Die macht van spica nardi, uut de woerden van Serapio, es af droghende ende goet den mont der maghen, oeck der lever als voer. Als spica nardi ghesoden wordt, gedroncken of buten gheleet, soe doghet pissen ende verdroget die humoren die ten dermen comen. Oeck eest goet teghen die humoren die int hoeft oft in die borst vergaderen. Die sterckste manier van die dryerhande spica is Iudica of nardi, daer men hier afspreect. Die selve Serapio, uut der macht van Dyascorides, seet dat dye cracht van spica nardi is heet ende droge, oec doet se pissen daerom als men se drinct so stopt se den lychaem. Als men van hoer maect een manyer van een clisteer oft van een pille, (dats een poppeken met manne) ende olye van rosen ende doeget in die moyere, dan stoppet die stonden ende verdroghet dye vochticheden die tot den monde der moyer lopen. Als men spica nardi met cou water drinckt dan stoppet of verbyedt dat in onmacht gaen. Oeck eest goet teghen den hertvanck, teghen die verhyttinghe der lever, teghen die gheel vrouwe en teghen die siecten der nieren. Als een vrou in die siedinge van haer in water sitte, soe helpet teghen dii heete apstonien der moyer. Dees spica is goet tegen dat uutvallen des hairs ende der wijnbrouwen, om hoer stipticiteit doende doet hair wassen. Poyer van spica met poyer van tucia in roeswater gemingt is goet in medicine der oghen ghedaen. Teghen flauheit der hersenen, hout spica nardi voer den nose. Teghe doofheit van couder sake: Neemt olye van spica nardi. Wijn daer in ghesoden is, es goet tegen dye verstoppinge der lever en der milten. Den iechtegen ende dengene dye dat fleerfijn hebbende is olie van spica nardi de beste medecine, Avicenna, Serapio. |
CXLI Spica nardi of nardus. (Nardostachys jatamansi) Spica nardi is heet in de eerste en droog in de tweede graad. Van Spica zijn er drie soorten, als Spica nardi, de tweede is Spica celtica, dat is de Roomse Spica. De derde is Spica montana die op de bergen groeit. Hier wordt verteld van nardus wiens zelfstandigheid van drie soorten zelfstandigheid tezamen is gezet. Die eerste is een stoppende zelfstandigheid. De tweede is niet zo’n grote scherpe zelfstandigheid. De derde zelfstandigheid gaat wat naar bitterheid toe. Als je nardus in wijn kookt en drinkt laat het plassen, het geneest het bijten van de maag en stopt het lichaam. Het versterkt het hoofd en is voor de mond, de maag en de lever zeer goed. De kracht van nardus, uit de woorden van Serapio, is afdrogend en goed voor de mond, de maag, ook de lever zoals net vermeld. Als nardus gekookt en gedronken of aan de buitenkant gelegd wordt laat het plassen en verdroogt de levenssappen die naar de darmen komen. Ook is het goed tegen levenssappen die in het hoofd of in de borst verzameld zijn. De sterkste soort van de drie soorten Spica is Judica of nardus waar hiervan gesproken wordt. Diezelfde Serapio, uit de macht van Dioscorides zegt, dat de kracht van nardus heet en droog is, ook laat het plassen en daarom als je het drinkt dan stopt het ‘t lichaam. Als je van haar een soort klysma of een pil maakt (dat is een poppetje met manen) met olie van rozen en je doet dat in de baarmoeder stopt het de stonden en verdroogt de vochtigheden die naar de mond van de baarmoeder lopen. Als je nardus met koud water drinkt dan stopt het of voorkomt het in onmacht gaan. Ook is het goed tegen hartkramp, tegen verhitting van de lever, tegen geelzucht en tegen nierziekten. Als een vrouw in het kooksel van deze plant in het water zit dan help het tegen hete blaren van de baarmoeder. Deze nardus is goed tegen het uitvallen van het haar en wenkbrauwen en vanwege haar zuurheid laat het ‘t haar groeien. Poeder van nardus dat met het poeder van thutia in rozenwater gemengd is, is goed om in de oogmedicijnen te doen. Tegen krachteloze hersens hou je nardus voor de neus. Tegen doofheid van koude zaken: ‘Neem olie van nardus’. Wijn waar het in gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever en van de milt. Voor de jichtige en diegene die jicht hebben is olie van nardus de beste medicijn volgens Avicenna en Serapio. |
141. Nardostachys jatamansi, DC.
Algemene kenmerken.
Uit de wortelstokken ontwikkelen zich in het voorjaar de bovengrondse vertakkingen. Boven de bladeren verschijnt in augustus een geurende, roze bloem. Deze nardus is afkomstig uit de hoger gelegen berggebieden van Nepal, de Himalaya regionen.
Werking.
De wortelstokken en aarachtige wollen stengels worden gedroogd voordat de bladeren zich ontvouwen. Hieruit wordt een roze/rode, zoet ruikende en exquise zalf of olie gewonnen. De zalf zou nu, net als in vroegere tijden, in albasten kruiken vervoerd worden. Met de zalf werd in de oudheid bij feestmaaltijden gezalfd. In begrafenis werd er gezalfd vanwege zijn geur en om verrotting te voorkomen. Het had een helende werking en bezat krachten om vele gebreken te genezen, was versterkend en werkte vergif tegen. Dit alles was reden genoeg om geachte burgers met deze en andere welriekende oliën te zalven. Nardus komt voor in Hooglied 1:12, 4:13/14, Markus 14:3, Joh.12: 3. Een zinnebeeld van goddelijke verheerlijking. Dioscorides beschreef het als nardus van de Ganges. (38)
Etymologie.
Nardostachys zou afgeleid zijn van nardos, een Keltisch woord voor de nardus. ‘Nardus’ was bij de ouden een benaming voor aangenaam ruikende planten uit de Valeriaanfamilie. Hieruit werd een nardusolie bereid.
Nardus, Frans nard, Duits Narde en de Engels spikenard komt van middeleeuws Latijn spica nardi en dit van bijbel-Grieks nardostachus of nardoustachus, (stachus, ‘korenaar’) dit van nardos uit het Hebreeuwse woord in het Hooglied, nerded of nard, of dat het uit Naarda in Syrië komt. In Indisch zou na, in samengestelde woorden, zoveel als ‘welriekend’ betekenen.
Jatamansi is de inlandse naam van deze plant, het is een verwijzing naar zijn harige en ruige stengels. De Arabieren vergelijken de wortel met die van de hermelijn, waar het veel op lijkt.
CXLII Roems spica oft spica celtyca of spica romana wast in Suryen. Ende es heet ende droghe van complexien. Hets een plante dat langhe bladeren heeft ende root van verwen is, hebbende gheel bloemen. De beste roems spyca die versche is, goet van roeke, van veel wortelen, niet lichtelijck te brekene. Dat men van spica celtica gheeft in medicinen is die wortelen, die steelkens of riserkens ende die bloemen want in haer is goetheyt van roecke. Roems spyca royet men uut met die wortelen ende maeckter af mudsaerdekens van hant vollen. Wijn daer roems spyca in ghesoden is doet pissen ende met alsen ghesoden es seer bequame der maghen. Teghen hete apstonien der lever, teghen die gheel vrou ende verhyttinghe der maghen: Neempt water dair dit spica in ghesoden is. Alst ghedroncken wordt met wine dan eest goet den apstonien der milten ende teghen die pijne des buycks, der blasen ende der nieren. Eeck, daer roemsch spica in ghesoden is, es bequaem teghen fenineghe beeten. Die eyghen macht van spica, als ment drincket, dat die stonden stopt. Dyaf seet dat hoer cracht es openende den ganck der orinen, ghenesende die swillinghe der lever. Water daer roemsch spyca met alsen in ghesoden es goet teghen die gheel vrou ende gheneest die mylte, die blase ende de nieren. Maer den fenineghen beeten help se met wine. Roems spica gheet in salven. Alle dye manieren van spica sijn der mylten seer goet ende doen alle pissen. Oeck verbiet se apstonien der moyer te comen als men in hoer siedinghe sidt. Sij sijn oec goet teghen die pijn der nieren, verbiedende die lopynghe der materien ten dermen werdt ende hebben eighen macht die overvloedighen loep der moder te stoppen. Roems spica is heeter dan spica montana, anders dan dat roemsch spica meer die orine doet comen ende oeck beeter es der maghen, Serapio, Pandecta. |
CXLII Valeriana celtica. (Valeriana celtica) Roomse spica, Spica celtica of Spica romana groeit in Syrië Het is heet en droog van samengesteldheid. Het is een plant die lange bladeren heeft en rood van kleur is. Het heeft gele bloemen. De beste Roomse Spica is die vers is, goed van reuk en met veel wortels die niet gemakkelijk breken. Wat je van Spica celtica in de medicijnen geeft zijn de wortels, de steeltjes of takjes en de bloemen want in haar is goedheid van reuk. Roomse spica rooi je uit met de wortels en maak er mutsjes van die een hand groot zijn. Wijn waar roomse spica in gekookt is laat plassen en met alsem gekookt is het zeer goed voor de maag. Tegen hete blaren van de lever, tegen geelzucht en verhitting van de maag: ‘Neem het water waar deze spica in gekookt is’. Als het gedronken wordt met wijn dan is het goed tegen de blaar van de milt en tegen pijn van de buik, van de blaas en van de nieren. Azijn, waar Roomse Spica in gekookt is, is goed tegen venijnige beten. De eigen kracht van Spica is als je het drinkt dat het de stonden stopt. Dyaf zegt dat haar kracht is om de urineweg te openen en de zwellingen van de lever te genezen. Water, waar Roomse Spica met alsem in gekookt is, is goed tegen geelzucht en geneest de milt, de blaas en de nieren. Maar de venijnige beten helpt het met wijn. Roomse Spica gaat in zalven. Alle soorten van Spica zijn zeer goed voor milt en laten allen plassen. Ook verbieden ze de blaren van de baarmoeder te komen als je in haar kooksel zit. Ze zijn ook goed tegen de pijn van de nieren, verbieden het lopen van de materiën om naar de darmen te gaan en hebben een eigen kracht om de overvloedige loop van de baarmoeder te stoppen. Roomse Spica is heter dan Spica montana, anders dan dat Roomse Spica de urine meer laat komen en volgens Serapio en Pandecta ook beter is voor de maag. |
142. Valeriana celtica, L. (Keltisch)
Algemene kenmerken.
Valeriaan heeft oneven geveerd bladeren, de deelblaadjes zijn lancetvormig en vrij gelijk. De kleine trechtervormige, lila/roze bloemen staan in een scherm in juni, hoe meer ze openen, hoe witter ze worden. Zijn geur overwelft de hof en tuin. De wortel heeft korte, ondergrondse uitlopers.
Werking.
Er is een gezegde die luidt, ‘waar valeriaan staat, katten komen en ratten gaan’. De valeriaan trekt katten aan, die er zelfs dol van worden, ze vernielen de plant door erin te rollen. Het cattencruyt werd om deze reden wel gebruikt door kattenmeppers en door sommige jagers, in een ander mengsel, om er vossen mee te vangen. Zo sterk is haar kattenlokkende kracht dat men valeriaansoorten om boswachterwoningen aanplantte met het doel verwilderde katten, die in de bossen en aanplantingen schade kunnen doen, in de val te krijgen.
Etymologie.
Valeriana is zo genoemd naar Koning Valerius, die op een jacht verdwaald was en door vermoeienis in een ravijn viel. Onvermijdelijk had hij de dood gevonden als hij niet tijdens zijn val een stuk van deze plant had gegeten. Het midden-Latijn woord gaf het Franse valeriane waarop het Engelse en ons valerian berust. Uit midden-Latijn valeriana is Duits Baldrain voortgekomen. In de middeleeuwen was dit de Spica keltica, in midden-Hoogduits Romiszspica, in de apotheken als romischer of welscher Spike, dus de ‘vreemde’ of ‘buitenlandse spike’. (4) Zie ook voorgaand hoofdstuk en honderd negenenveertig.
CXLIII Onser vrouwen bedstroe of serpillum oft herpillum of pyper erraticum is werm ende droghe in den derden graet. Het hetet serpillum want het cruypt op de eerde. Ende es tweederleie als tam ende wilt. Tam oft domesticum sprait sijn rijskens op dye eerde, wilt serpillum wast opwert. Serpillum doet de stonden comen ende pissen, als ment drinct. Oeck eest goet tegen stekynge of crimpselinge in den buic, teghen die wriving op die genuen ende teghen heete apstonien der lever. Ghedroncken eest goet teghen dat letsel der fenijns, of daer op gheplaestert. Teghen den hooftsweer, siedt serpillum in eec met weinich olie van rosen en sprait dair opt hoot, dits oec goet tegen cou apstonie achter in dye hersen ende tegen die frenesie. Eeck daer serpillum in ghesoden es gedroncken geneest dat overgheven des bloets. Wijn daert in gesoden es gedroncken is goet teghen dat in onmacht gaen, teghen die druypende pyssen ende die diffurie ende teghen den steen der blasen of der nieren. Een plaester van serpillum met eeck gemaect es goet teghen die steeckinge der byeden ende opent die verstoppinge des weechs der pissen. Daer af ghedroncken gheneest die verheffinge der lever. Eeck ghedroncken, daert in ghesoden es, seet men dat stopt dat bloet spuwen, Pandecta. Ick, oversetter dees boeckx in den Latijn in Dietsche, segge dat dees meester daer dyt overgeset es es in Dietsche, seet hier voert wat dat hi genomen heeft uut die pandecten. Die welcke pandecten qualijc Avicenna daer in ghelijct, dat hi van serpillum soud spreken int capittel, dat mescatramescix beghint, want Symons Ianuesem in die litter mescatramescix bewijst da mescatramescix is dyptamus. Om desen meester te eren ende te ontsculdighen, soe een ieghlic woude dat men hem dade want niemant en is soe volmaect hy ee mach dolen, daerom sal ic hier in voert die meininge van Avicenna brengen van serpillum die daer af spreect int capittel dat nemet begynt, dwelck die exponeerder van Avicenna seet, dat sisimbrium es. Maer Simon van Ienuen (dats Ianuesem) in den woerde sisimbrium seet dat serpullum ende sisibrium genoch van eeder crachten scinen, want Serapio scijnt se beide onder een capittel te setten. De selve Simon Ianuesem int woert dat men beghint bewijst, dat ‘nemet serpillum’ es uut desen, ic oversetter dees boecx so spreect Avicenna van serpillum int capittel: Nemet aldus. Het es heet in den tweden graet, droeghe in den iersten. Het doedt lusen ende es goet den couwen ende den seer herden apstonyen. Met eeck ende olie van rosen tsamen opt hoot ghestreken is goet teghen die verhittenghe, teghen twantelinghe van sinnen, teghen litargiam en teghen heete apstonien op dat decsel der hersenen. Teghen hooftsweer, legt op hoot ende voerhoot een plaester van wit serpillum. Serpillum met wijn gedroncke is goet tegen den hick. Dat saet is stercker en es goet teghen cou apstonyen der lever. Oec eest goet tegen wormen, treckende uut die dode vruchte, doende pissen ende die stonden comen. Sonderlinge dat wilt serpillum oec is goet tegen die drupende pysse ende het trect den steen uut. Met wijn gedroncken helpt teghen stekende pyne, II dragma daer af met oximel gedroncken geneest, dairop geleet die steeckinge der bieden. Avicenna. |
CXLIII Onze vrouwen bedstro. (Clinopodium vulgare en Thymus serpylium) Onze vrouwen bedstro, Serpylium of Herpillum of Piper erraticum is warm en droog in de derde graad. Het heet Serpyllum want het kruipt op de aarde. Er zijn twee soorten van als een tamme en een wilde. De tamme of domesticum spreidt zijn twijgen uit op de aarde, de wilde Serpylium groeit opwaarts. Onze vrouwen bedstro laat als je het drinkt de stonden komen en plassen. Ook is het goed tegen steken of krampen in de buik, tegen wrijving van de zenuwen en tegen hete blaren van de lever. Gedronken is het goed tegen het letsel van venijn of het wordt erop gepleisterd. Tegen hoofdpijn kook je onze vrouwen bedstro in azijn met wat olie van rozen en sproei dat op het hoofd, dat is ook goed tegen koude blaren achter in de hersens en tegen frenesie. Azijn waar onze vrouwen bedstro in gekookt is en gedronken geneest het overgeven van bloed. Wijn, waar het in gekookt is en gedronken, is goed tegen het in onmacht gaan, tegen druipende plas en de dysurie en tegen steen van de blaas of van de nier. Als je een pleister van onze vrouwen bedstro met azijn maakt is het goed tegen steken van de bijen en opent het de verstoppingen van de plasweg. Als je daarvan drinkt geneest het de verheffing van de lever. Azijn gedronken waar het in gekookt is daarvan zegt men dat het ‘t bloedspuwen stopt, Pandecta. Ik, overzetter van dit boek van Latijn in Dietse, zeg dat deze meester waar dit uit overgezet is in Dietse, dat hij dit genomen heeft uit de rechtsboeken. Die rechtsboeken lijken niet op die van Avicenna omdat hij van onze vrouwen bedstro zou spreken in het kapittel dat met mescatramescix begint want Simon Januesem bewijst in de brief van mescatramescix dat met mescatramescix Dictamnus bedoeld wordt. Om deze meester te eren en te verontschuldigen zoals iedereen zou willen dat men dat deed want niemand is zo volmaakt dat hij geen fouten maakt daarom zal ik hier verder de mening van Avicenna in brengen over onze vrouwen bedstro die daarvan spreekt in het kapittel dat met ‘neem het’ begint daar waar de uiteenzetter van Avicenna zegt dat het Sisymbrium is. Maar Simon van Ienuen (dat is Ianuesem) zegt over het woord Sisymbrium dat onze vrouwen bedstro en Sisymbrium voldoende in dezelfde krachten overeenkomen want Serapio schijnt ze beide onder een kapittel te zetten. Dezelfde Simon Ianuesem, in het woord waar hij mee begint, bewijst dat ‘neem het onze vrouwen bedstro’ uit dit boek is zodat ik, overzetter van dit boek, het zo vertaal en zo spreekt Avicenna van onze vrouwen bedstro in het kapittel: ‘Neem het’ net zo. Het is heet in de tweede graad en droog in de eerste. Het doodt luizen en is goed tegen koude en de zeer harde blaren. Als je het met azijn en olie van rozen tezamen op het hoofd strijkt is het goed tegen verhitting, tegen dwalende zinnen, tegen lethargie (1) en tegen hete blaren op het deksel van de hersens. Tegen hoofdpijn leg je op het hoofd en voorhoofd een pleister van onze vrouwen bedstro. Onze vrouwen bedstro die met wijn gedronken wordt is goed tegen hik. Het zaad is sterker en is goed tegen koude blaren van de lever. Ook is het goed tegen wormen, het trekt de dode vrucht uit, het laat plassen en de stonden komen. Vooral de wilde onze vrouwen bedstro is goed tegen druipende plas en trekt de steen uit. Met wijn gedronken helpt het tegen stekende pijnen, twee maal 3,9 gram daarvan met oxymel gedronken geneest. Als je het op de steken van bijen legt geneest het die. Avicenna. |
(1) Slaapzucht.
143. Thymus serpyllum, L
Algemene kenmerken.
Dit is de wilde, altijdgroene tijm. Tijm kruipt op zonnige heuvels, het is de zonnige tijm. Het wordt maar een paar cm. hoog en geeft in juli/augustus donkerroze kleine bloemetjes die in wat bolvormige schijnaren staan. De stengels zijn vertakt en harig, de bladeren plat, eivormig en gesteeld.
Werking.
De oude Griekse thumon was een symbool van moed en men geloofde dat de plant bezielende krachten had vanwege zijn geur die de geest opwekt. Het was niet alleen het symbool van moed, maar ook van stijl, sier en elegantie. Hij die ‘de geur van tijm’ bij zich droeg, dat was een hooggeprezen term, die had aanzien. Het was de meest mannelijke geur bij de Atheners en Romeinen. Heren parfumeerden hun lichaam er mee na het baden. De soldaten baden zich in water wat gemengd was met tijm om meer moed en kracht te krijgen. Zelfs tot de riddertijd borduurden de dames nog takjes tijm, met een bij, op de sjerp van een ridder. (17, 25, 29) Dit kruid montert de mens op. Het is een remedie tegen depressies voor interne ziektes. Een thee ervan voorkomt slechte dromen en is goed tegen hoest en astma en lost het slijm op. Tijm is het antibioticum van de armen. In de geneeskunde wordt Thyno gebruikt wat uit tijm gewonnen wordt, dit werkt antiseptisch en wordt gebruikt in gorgeldranken, hoestdrop en conserveringsmiddelen. Tijm is ook een groot medium in de wereld van parfums en is prima geschikt als badwater. Tijm met zijn goddelijke geur die opgaat naar de hemel. Tijm de kruipende, de vertrapte, de verkruimelde. Tijm de zonnige, de opbeurende, de honing uit paradijs. Tijm de elvenplant, de zoete, de zachte tijm, het tapijt waarop koningin Titania kon liggen en dromen, symbool van zoetheid.
Etymologie.
Thymus komt van thuo, ‘parfumeren’. Het is ook mogelijk dat het van thyo komt dat ‘offeren’ betekent omdat het kruid als een wierook gebruikt werd in de tempels. Deze naam werd gebruikt door voor deze plant of voor het bonenkruid. Volgens anderen stamt het woord van Egyptisch tham, dat woord staat voor het ‘balsemen van lijken’.
Serpyllum komt van het Griekse herpyllos of herpein en ‘betekent ‘kruipen’. Onze en Duitse naam quendel stamt uit het Latijnse cunila of conila dat zelf uit het Grieks stamt en ‘vrouwenkruid’ betekent. Het is de Moeder der Kruiden. Culpeper noemt de wild thyme dan ook wel mother of thyme. Franse serpollet is afgeleid van de soortnaam. Bedstro, zie hoofdstuk honderd zes.
CXLIIII Wollecruyt of taxus barbatus of taxus barbascus es cout ende droghe van complexien. Ende es tweederleye als man ende vrou, de man is wit, de vrou is swert, dye man heeft langechtige blaeren ende smal ende dunne steel ende clein oft dun saet. De vrou heeft bladers ghelijc cauliculus ic mein gelic oft een clein coelken waer. Die siedige van haer gedroncken geneest de pine der siden ende slainge oft smijtinghe. Teghen den hoeft, drinckt wijn daer si in ghesoyen es met den sap van den calissihout ghemingt. Teghen den tantsweer, wasschet den mont of gorgelt dat sap van hoer met bertram. Die blayers in water ghesoyen sijn goet gheleet op die herdicheyt ende gheswillen der oghen. Dat sap daer af brengt ten ghesunde die quade sweeren, met honich ende wijn ghemingt den versche wonden, eest oeck een sonderlinge medecijne als daer eeck toe ghemingt es. Dat sap van wollecruyt saecht die steekinghe der scorpionen. Die blayers met eeck ghewreven helpen teghen verbarringhe. Dye wortel helpt teghen alle lopende saken, dat sijn fluxen. Teghen den tantsweer gorghelen sommeghe lieden die siedinghe der wortelen met bertram in eeck. Dye blayers met steenmunte (dats calamentum) in wijn gesoyen ende op die maghe ghecoeckt sijn resolverende. (dats ontbindende) Die siedinghe der bloemen van wollecruyt cleeret haer. Een sponcye in wijn ghedout, daer wollecruut in ghesoyen es, ende soe op die lopende speenen ghedaen, helpt seere om te stoppen. Tot dat selve doeghet oeck dat men den ers strijke met wijn daer wollecruit in ghesoyen si, na dat men ten stoele gheweest heeft. Tegen tenasmonem is oeck goet in water dair wollecruit ende bivoet in ghesoden ende op die cruden gheseten, Galinus, Pandecta. |
CXLIIII Wollenkruid. (Verbascum thapsus, het vrouwtje is Verascum lychnitis) Wolkruid, Taxus barbatus of Taxus barbascum is koud en droog van samengesteldheid. Er zijn twee soorten van als man en vrouw, de man is wit en de vrouw is zwart. De man heeft langachtige smalle bladeren en een dunne steel en klein of dun zaad. Het vrouwtje heeft bladeren gelijk kool, ik bedoel net alsof het een klein kooltje is. Het kooksel hiervan gedronken geneest de pijn van de zijde en van slagen of klappen. Tegen hoest drink je wijn waar het in gekookt is dat met het sap van zoethout gemengd is. Tegen tandpijn was je de mond of gorgel met het sap hiervan dat met bertram gemengd is. Als je de bladeren in water kookt is dat goed om op de hardheid en gezwellen van de ogen te leggen. Het sap daarvan brengt kwade zweren tot gezondheid, met honing en wijn gemengd is het ook een bijzonder goede medicijn voor de verse wonden en vooral als er azijn bij gemengd is. Het sap van wolkruid verzacht de steken van de schorpioenen. De bladeren, met azijn, gewreven helpen tegen verbrandingen. De wortel helpt tegen alle lopende zaken, dat zijn fluxen. Tegen tandpijn gorgelen sommige lieden het kooksel van de wortel met bertram in azijn. De bladeren die met steenmunt (dat is calamentum) in wijn gekookt en op de maag geplakt zijn lost op (dat is dat het ontbindt) Het kooksel van de bloemen van wolkruid zuivert het haar. Als je een spons in wijn duwt waar wolkruid in gekookt is en zo op de lopende aambeien doet helpt het zeer om die te stoppen. Tegen hetzelfde doet het ook als je de aars bestrijkt met wijn waar wolkruid in gekookt is nadat je naar toilet geweest bent. Tegen tenasmonem is het ook goed om in water, waar wolkruid en bijvoet in gekookt zijn, om op die kruiden te zitten volgens Galenus en Pandecta. |
144. Verbascum thapsus, L. (Thapsos)
Algemene kenmerken.
Dit is de koningskaars, een van de meest algemene toortsen in de duinen. De stengel is eenvoudig, vierkant, wat gevleugeld en wollig. De bladeren zijn ovaal en wat eivormig, wollig aan beide kanten en aflopend naar de stengel. De gele bloemen staan in juli tot oktober in dichte trossen.
Werking.
Van deze twee koninklijke soorten ruiken de bloemen niet aangenaam, gedroogd ruiken ze echter honingachtig. Ze geven een zoet en slijmig aftreksel dat een elf procent aan suiker bevat. Dit wordt gebruikt in de artsenij als bestanddeel van een borstthee. Het zachte blad werd gebruikt bij omslagen en zweren. Dioscorides kende al Verbascum soorten. Hij prees de wortels voor inwendig gebruik aan bij hoesten, buikloop, krampen en tandpijn. Voor inwendig gebruik werd door hem aangeraden om de bladeren te gebruiken bij oedeem, oogontsteking en ontstoken worden door de bladeren op de zieke plek te leggen. Plinius verhaalt dat de wollige bladeren als lampenpit worden gebruikt. Dat dit juist is kunnen we nagaan uit het geschrift van Marcellus Empiricus die de toorts ‘herba lucernia’’ noemt, ‘lampenkruid’. (10)
Etymologie.
Verbascum zou een verbastering zijn geweest van barbascum, waar het eerste deel barba, een ‘baard’ betekent. De mogelijke inspiratiebron zijn de bebaarde meeldraden. Anders zou het ook een verbastering van barbascum kunnen zijn, ‘baardige thapsus’. Met thapsos of thapsia doelden de ouden op een plant die op het eiland Thapsos voorkwam en gebruikt werd om geel te verven.
Koningskaars en wollekruid, Duitse Koningskerze en Wollkraut, Franse moleine, van mol, (mou) ‘zacht’’, wat bij de Engelsen uitgegroeid is tot mullein.
Van Ravelingen: ‘Diegene die gadegeslagen hebben, zegt Lobel, dat de wezels gevochten hebben met de slangen en bijkans dood en overwonnen waren gegeten hebben van wolkruid en zo wederom kloek en lustig geworden zijn dat ze het gevecht opnieuw begonnen zijn, die hebben dit kruid in het Latijn Taxus genoemd omdat het goed is tegen het vergif, hoewel het meest bekend is met de naam Tapsus barbatus.’
CXLV Tormentylle oft tormentilla, Pandecta seet dats een cruit es gelijc pentasilus (dats vijfblat) anders dan dat tormentille heeft VII blayers, also V blat, V blaiens heeft. Oec dye blayers van tormentille sijn op dit beyde siden geheert, hebbende een roye, rou gheclonte wortele gelic galegaen, maer si en heeft gheen scerpheit, hoer bloem is root. Sy wordt geordeelt te sine cout ende droghe in den derde graet, si heeft macht te heylen ende die ontfangen een vrucht te verstercken. Dat poyer daer af met poyer van yreos op de wonden gheleet heilt. Wijn daer tormentille ende spica in gesoien sijn gedroncken doet veel om te ontfaen. Met eender sponcien in die siedinge van tormentille, melisse ende van wollecruut in wijn ghedout ende soe op die moyere geleet, oeck dair op sittende na die purgerynghe, VII of VI daghen lanck, helpt veel om te ontfaen. Teghen die diffurie (dats alle uren pissen met pijne) ende teghen die furie (dats niet met al pissen): Neempt wijn daer tormentille in ghesoien is. Om dye stonden te stoppen legt een sponcie op dye moier, in die siedinghe van poyer hier af in reechwater ghesteken es, of die van tweede deel van tormentille ende een deel honichs salft op den buyck. Want dat helpt om te ontfaen. Dat poyer van tormentylle ende spica met die scavelinghe van haesooren ende weinich wit sukers ghemingt in manier van tregien ghemaeckt, daer af met wijn ghedroncken, helpt te ontfane. Teghen walghinghe van flauwicheit der maghen, siedt dat poyer van tormentille met dat wit van den eye ende nemet. Teghen donckerheit der ooghen siedt tormentille met tuchia, calmijnsteen ghewreven ende ghecleert, beseg het. Dat selve is oeck goet teghen leepe oghen, teghen roye oghen ende teghen obtalmiam. (dats een apstonie der ooghen) Tormentilwater doeghet tot dat selve. Dat poyer daer af is goet teghen den kancker ende teghen dat fenijn, hetsij pestilenciael oft van ghedierten, alst men van binnen met sulkerwater neemt, Pandecta. |
CXLV Tormentil. (Potentilla erecta) Tormentil of tormentilla. Pandecta zegt dat het een kruid is dat gelijk is aan Pentaphyllum (dat is vijfblad) anders dan dat tormentil zeven bladeren heeft, alzo v blad heeft vijf bladeren. Ook de bladeren van tormentil zijn op de beide zijden behaard en heeft het een rode, ruwe, klonterige wortel, net als galigaan, maar het heeft geen scherpheid. Haar bloem is rood. Men oordeelt dat het koud en droog is in de derde graad. Het heeft de kracht om te helen en het ontvangen van een vrucht te versterken. Het poeder daarvan dat met het poeder van Iris op de wonden gelegd wordt heelt. Als je wijn drinkt waar tormentil en valeriaan in gekookt zijn doet het veel om te ontvangen. Een spons in het kooksel van tormentil, melisse en van wolkruid in wijn geduwd en zo op de baarmoeder gelegd, ook als ze daar op zit na de purgering, zeven of zes dagen lang, helpt veel om te ontvangen. Tegen dysurie (dat is alle uren plassen met pijn) en tegen furie (dat is niet kunnen plassen): ‘Neem wijn waar tormentil in gekookt is’. Om de stonden te stoppen leg je een spons op de baarmoeder die in het kooksel van dit poeder met regenwater geweest is of neem twee delen tormentil en een deel honing en zalf het op de buik. Want dat helpt om te ontvangen. Als je het poeder van tormentil en Spica met het schaafsel van hazenoren en wat wit suiker mengt en er een soort suikerwerk van maakt en hiervan met wijn drinkt helpt het om te ontvangen. Tegen het walgen vanwege een uitgeputte maag kook je het poeder van tormentil met het wit van een ei en neem het in. Tegen blindheid van de ogen kook je tormentil met tuchia, met gewreven en gezuiverde kalmijn of zinkerts en gebruik het. Hetzelfde is ook goed tegen lepe ogen, tegen rode ogen en tegen ophtalmia. (1) Tormentil water doet hetzelfde. Het poeder daarvan is goed tegen kanker en tegen het venijn, hetzij pestachtig of van gedierte, als je het van binnen met zuringwater in neemt volgens Pandecta. |
(1) Oogontsteking
145. Potentilla erecta, Rauschl. (opgaand) (synoniem Tormentilla erecta)
Algemene kenmerken.
De tormentil heeft rode stengeltjes die op het eind opgericht zijn. De bladeren zijn gedeeld, zittend of kort gesteeld, de lagere bladen zijn vijftallig. Het is een laag blijvend gewasje van 15-30cm hoog waaraan gele bloempjes verschijnen van juni tot en met augustus.
Werking.
De wortel is bijzonder dik, van buiten rood en van binnen eerst wit, maar verkleurt ook al spoedig rood, het is de Duitse Blutwurz en de Engelse blood root. Hieruit werd een verfstof gemaakt, zogenaamd tormentilrood. Die wortel bevat ook een hoge hoeveelheid aan looistoffen, 20%., dat net zo goed was als eikenbast. De wortel werd eerst in water gekookt en na het afkoelen werd het leer erin gedaan. Het kleurt het leer rood. Vanwege de samentrekkende werking is het de schijtwortel, weewortel en meerwortel (meer en wee, ‘ziekte van het vee dat gepaard gaat met bloedwateren’) Het is een van de bekendste geneesmiddelen en wordt gebruikt tegen kiespijn, ingewandsstoornissen en als pijnstiller. De wortel, in hete melk gekookt, werd wel gebruikt bij vrouwenziektes, verder werd het aan kalveren en kinderen gegeven om hun losse delen van binnen te binden.
Etymologie.
Zie hoofdstuk honderd acht voor Potentilla.
Tormentil is afgeleid van Frans tormentille, van middeleeuws Latijn tormentilla, van tormentum, ‘kwaal’, ‘smart’ of ‘kwelling’, een plant gebruikt tegen menstruatie, overvloedige bloedwateren, buikpijn of krampen. Engels tormentil en Duitse Tormentill.
CXLVI Violen oft violetten oft viola, sijn cout ende nat in den iersten graet. Van vyoletten maect men siroep, suker ende olye. Den syroep van violetten maect men aldus: Siedt violetten in water, dan doet se doir eenen doeck ende mingt er suker toe, dats siroep, of van den sap der violettenbloemen ende suker maect men syroep van violetten. Oft bloemen van violetten leet men in lau water eenen nacht lanck, van welckx cleeringhe met suker maeckt men siroep van violetten. Maer van den sap der bloemen ende suker maeckt men den beste syroep. Olye van vyoletten maeckt men syende, die bloemen van violetten in olye van oliven waer af die cleeringhe heet olie van violetten. Teghen verhittinghe der lever salft buten op dye lever olie van violetten. Teghen hooftsweer van heeter saken ende om te slapen, strijckt olye van vyoletten op dye slapen van den hove, ende opt voerhoeft. Die sieroep van vyoletten heet mache te saechten, te vercoelen ende te vochteghen, daerom es hi goet in scerpe cortsen, sonderlinghe in die daghelicsche tercianen oft over anderen daghe. Suker van violetten maeckt men ghelijck suker van rosen als dat sap van violetten met wit suker minghende. Oft die blayers der bloemen cleyn ghesneden sal men met wit suker minghen ende so in die sonne hanghen XL dagen lanc om sijn backinghe te volbrenghene. Op heete apstonien int beghynsel, stoot die bloemen of dat cruyt van violetten ende legt se daer op. Om te doen slapen in scerpe cortsen, wasschet die voeten in die siedynge van violettencruit ende den slaep van de hove of doet daer inne een sponcie ende doutse daer op. Dye blomen ende blayers van violetten, van bernaydse ende lachtike met versch vleesch ghesoien sijn goet gheeten in den corts. Die siedinghe van vyoletten es goet of scorfte plaetsen en teghen scorftheyden gheleet. Violettenblome gheroken oft dat sap opt voerhooft ghestreken gheneest den hooftsweer van heeter saken. Teghen apstonie in dye borst ende longhene, siedt fioletten met penijt suker, dats oeck goet teghen den hoeft uut heeter saken ende het saecht die borst, oeck eest goet teghen die vlamminghe of hitte der maghen. Die syroep van violetten es goet teghen die pijn der nieren, hij doet pissen ende purgeert die colere, Avicenna, Platearius, Serapio. |
CXLVI Violen. (Viola odorata) Violen, violetten of Viola zijn koud en nat in de eerste graad. Van violen maak je siroop, suiker en olie. De siroop van violen maak je aldus: ‘Kook violen in water, dan doe je het door een doek en meng er suiker bij, dat is siroop. Of van het sap van de violenbloemen en suiker maak je een siroop van violen. Of van de bloemen van violen die een nacht lang in lauw water gelegd zijn maak je na de zuivering met suiker een siroop van violen’. Maar van het sap van de bloemen en suiker maak je de beste siroop. Olie van violen maak je al kokende: ‘Doe de bloemen van violen in olijvenolie wat na de zuivering olie van violen genoemd wordt’. Tegen verhitting van de lever zalf je aan de buitenkant op de lever olie van violen. Tegen hoofdpijn die van hete zaken komt en om te slapen strijk je olie van violen op de slapen van het hoofd en op het voorhoofd. Siroop van violen heeft de kracht om te verzachten, te verkoelen en te bevochtigen en daarom is het goed in scherpe koortsen, vooral in de dagelijkse, derdedaagse (1) of om de dag. Suiker van violen maak je net als suiker van rozen door het sap van violen met wit suiker te mengen. Of de bloembladeren klein te snijden en met wit suiker te mengen en zo een vijftien dagen in de zon laten hangen om het drogen te volbrengen. Op hete, beginnende blaren stamp je de bloemen of het kruid van violen en leg het er op. Om te laten slapen in scherpe koortsen was je de voeten in het afkooksel van violenkruid en de slapen van het hoofd of doe daar een spons in en duw het erop. Als je de bloemen en bladeren van violen, van bernagie en van sla met vers vlees kookt is het een goed eten in de koorts. Het afkooksel van violen is goed om op schurftige plaatsen te leggen en tegen schurft. Als je violenbloemen ruikt of het sap op het voorhoofd strijkt geneest het de hoofdpijn die van hete zaken komen. Tegen blaren in de borst en de longen kook je violen met verfijnd suiker, dat is ook goed tegen hoest die uit hete zaken komt en het verzacht de borst, ook is het goed tegen brandende of hete maag. De siroop van violen is goed tegen pijn van de nieren, het laat plassen en laxeert de gal volgens Avicenna, Platearius en Serapio. |
(1) Vormen van malaria.
46. Viola odorata, L. (geurend)
Algemene kenmerken.
Het maarts viooltje is een overblijvend plantje met hartvormige blaadjes dat in schaduwrijke plaatsen groeit. De bloemen zijn tweezijdige symmetrisch, violetblauw en zeer kort gespoord. Bloeit van maart tot mei. De zaaddoosjes barsten in 3 delen open waardoor de zaden eruit geslingerd worden.
Werking.
Het was een schoonheidsmiddel, het maakt de ogen glanzend. Griekse vrouwen kleurden er hun oogleden blauw mee. Het zijn met Shakespeare de "violets dim, but sweeter than de lids of Juno's eyes" met Chaucer de "velouttes blew" die het "signe of touthe that is in woman sene". Vermoedelijk was dit naar het oude gebruik in Griekenland om hun oogleden met een purperen en zoet geurende zalf te bestrijken. De godin Juno zou zoiets gebruikt hebben. Door zich te wassen met violenwater verkrijgt men een fluweelzachte huid. Als gorgeldrank is de siroop goed tegen keelontstekingen en goed voor de ademhalingswegen. Violensiroop werd in Duitsland in de gehele middeleeuwen gemaakt en diende als bijzondere lekkernij, ook voor medische doeleinden. Vanouds werden de bloempjes als geneesmiddel gebruikt, bij kinderstuipen en toevallen, dat in het Duits Fraisen genoemd werd, vandaar de naam Fraisenblumchen voor het viooltje. Behalve de eigenschappen van de wortels om het braken en de ontlasting te bevorderen beval men een bloedzuiverend aftreksel van bloembladeren aan bij chronisch huiduitslag.
Vondel, Geboorteclock;
‘Heb weinig tijd en vordel
Wie op ’t pralen gaat. Komt. Nymphen bereidt een stool
Van bloemen hem, die ’t eerste licht zag in een viool’. (Te weten voor Vondel die in Keulen geboren is in een huis waar de viool uithing)
Etymologie.
Viola. Het viooltje is Grieks en het heet in die taal ion, dit werd in het Latijns viola. In het Italiaans en Frans werd dit violetta of violette en Engels violet. Duits heeft der Viol, in Zuidduits komt das Veiele voor en in Noordduits das Veilchen, onze viool.
CXLVII. Virga pastoris of wilde carden, vercout ende droghet int beghynsel van den derden graet, die wortel daer af droeghet in den tweeden graet. Virga pastoris es tweederleye als man ende vrouwe. Dat sap daer af met gouscuim ghemingt geneest die clievinghe des ers, dye fistilen ende spenen van binnen. Die wormen dye men int soppeken deser planten vindt in een leer ghebonden ende an den hals gehangen seet men dat dye quaerteyne al heel ghenesen. Virga pastoris heeft macht te verslane, vleesch te maken ende teghen dye verhittinghe des crops oft monts der maghen, als si ghestoten met rooswater daer op geleet wordt. Dat selve es oeck goet teghen erispilam (dats een vyerich colerike apstonie) ende teghen ouwe apstonien want het verslaet ende verbyet die humoren tot den leden te lopen. Hets oeck van die beste medecinen teghen die vierighe apstonie van colera die hem selven verbyedt ende van leden te leden loopt. Oeck eest goet teghen ander sweeren daer die humore toe lopen. Dat sap daer af heylt versche wonden ende gheneest sweeren der oren. Eest oeck datt er etter in is dat verdroeg het. Virga pastoris ende weegbree ghestoten tsamen op die moyer gheleit stopt den overvloedighen loop der stonden. Dye siedinghe daer af met bolus armenus te drincken ghegheven gheneest die sweeringhe der dermen ende dat bloet spuwen, met sap van weechbree ghemingt gheneest den loep der humoren waer dat hi sij. Dat selve es oeck goet tegen den ouden loop des bloets, midts gal. Ghesoyen met wine es goet ghedroncken teghen die druypende pis, want het doet sterckelick water maken. Dat selve is goet ghedroncken een ure voir den an ganck der cortsen in cortsen die nyet daghelijckx en sijn. Oec is dit goet teghen fenineghe beeten. Dat sap hieraf es goet in die fistelen der moyer, Pandecta, Serapio. |
CXLVII Kaardenbol. (Dipsacus fullonum en sylvestris) Virga pastoris of wilde kaardenbol verkoelt en verdroogt in het begin van de derde graad, de wortel daarvan droogt in de tweede graad. Van kaardenbol zijn er twee soorten als man en vrouw. Het sap daarvan, met goudschuim gemengd, geneest de kloven van de aars, lopende gaten en aambeien vanbinnen. De wormen die je in het waterbakje van deze planten vindt die in een leer gebonden en aan de hals gehangen worden daarvan zegt men dat het de vierdaagse koorts geheel geneest. Kaardenbol heeft macht om te verslaan, vlees te maken en is tegen verhitting van de krop of van de mond van de maag als het gestampt wordt met rozenwater en het daarop gelegd wordt. Hetzelfde is ook goed tegen erispilam (dat is een vurige, galachtige blaar) en tegen oude blaren want het verslaat en voorkomt de levenssappen om naar de leden te lopen. Het is ook een van de beste medicijnen tegen vurige blaren van de rode gal die zichzelf verspreiden en van lid tot lid lopen. Ook is het goed tegen andere zweren waar levenssappen naar toe lopen. Het sap daarvan heelt verse wonden en geneest zweren van de oren. Is er ook nog etter in dan verdroogt het die. Als je kaardenbol en weegbree tezamen stampt en op de baarmoeder legt stopt het de overvloedige loop van de stonden. Als je het afkooksel daarvan met bolus armenus te drinken geeft geneest het de zweren van de darmen en het bloed spuwen, met het sap van weegbree gemengd geneest het de loop van de levenssappen waar dat ook is. Hetzelfde is ook goed tegen de oude loop van het bloed, vanwege gal. Gekookt met wijn is het goed om te drinken tegen druppelplas want het laat sterk water maken. Hetzelfde is goed als je het een uur voor de aanvang van de koortsen drinkt en in koortsen die niet dagelijks zijn. Ook is dit goed tegen venijnige beten. Het sap hiervan is goed in de lopende gaten van de baarmoeder volgens Pandecta en Serapio. |
Dipsacus fullonum, L. (fuller of volder)
Algemene kenmerken.
Weverskaarde heeft langwerpige bladeren die er ruw uitzien doordat ze in vakjes verdeeld zijn. De hele plant is gestekeld. De bladeren zijn zittend, tegenoverstaand en kruisvormig. Het is een tweejarige plant, het eerste jaar wordt er een bladrozet gevormd en in het tweede jaar openen lila en gedoornde bloemen.
Werking.
De rijpe hoofdjes worden ontdaan van de vruchten en in de textielindustrie gebruikt voor het kaarden of gladstrijken van het geweven laken, dus voor het in een richting strijken van de aan de oppervlakte liggende wolhaartjes. Mogelijk zijn ze al gebruikt door de Romeinse fullers of vollers. Voor het grovere werk werden later wel ijzeren kaarden gebruikt, maar zelfs nu nog, voor fijn werk als biljartlakens, wordt de natuurlijke kaardenbol gebruikt.
De kaardenbol heeft tegenovergestelde vergroeide bladeren waarin bijna altijd water staat. Daarom noemt men de plant benitier, dat is ‘wijwatervat’. Kinderen nemen van dit water met de toppen van hun vinger en maken het kruisteken. Wie er zich mee het gelaat wast, wordt schoon indien hij jong, en wordt jong indien hij oud is. Aan dat venuswater werden wonderbare werkingen toegeschreven, het zou wratten wegwerken en vlekken, het gold in de cosmetica als een kuur voor ontstoken ogen.
Etymologie.
Dipsacus is een woord dat afgeleid is van het Griekse dipsao, ‘dorst’, een verwijzing naar de holte die gevormd wordt door de bladeren. De bladeren verenigen zich stengelomvattend en vormen zo een dauw/regenreservoir, vandaar dat dit lijkt op een badkuip, het is de Venuswasbekken.
Weverskaarde, kaardenbol, kaardendistel, vollerskaarde of volderskaarde, Engels fuller's thistle en Duitse Weberkarde of Kardendistel. Onze kaarde kwam in midden-Nederlands als caerde voor, het oud Saksische karda betekent ‘kaardendistel’, dit woord stamt eveneens uit volks Latijn carduus, ‘distel’. Uit dit Latijnse carduus kwam verder carrere, ‘wat wol omslaan’ betekent en hieruit ontstond het Franse chardon.
Virga pastoris betekent de ‘roede van de (schaap)herder’ die de lange stengels gebruikt zou hebben om de kudde de goede richting uit te drijven.
CXLVIII Netel of urtica es heet int beghinsel van den derden graet, droghe ynden tweeden. Dat saet es van minder droecheit dant cruut, es dye cracht der neetelen. Is versweerende, tot hem treckende, ontbindende ende verbrandende. In hoer is cracht te openen ende sterckelijck af te droeghene. Netelen met radijs ghesoyen, dan met meel van lijsaet ghemingt breect apstonie die bicans rijp sijn. Die asschen van netelen sijn goet teghen den kancker. Die selve asschen met soute ghemingt sijn goet teghen die sweeren die van beten der honden comen of ander sweeren ende teghen den kancker. Teghen wrijfinghe der genuen, maect een plaester van neetelen ende sout. Die blayers van netelen ghestoten sijn goet teghen dat bloyen van den nose. Dat saet ghebroken in den nose gheblasen, opent sterckelijck die verstoppinghe der noesgaten in dye hersene. Dat saet ghebroken met tyseine ghemingt suvert die borst van groven humoren. Dat saet in wijn ghesoyen verweckt oncuyscheit, dat poeier des saets met een versch ey ghenomen es tot dat selve goet. Het opent oeck den mondt der moyer op dat die moyer dat sperma mach ontfaen, eest dat ment mit eyuyn ende eyeren eedt, soe doeghet dat selve. Als men onder in die moyer met myrren doet, so doeghet die stonden comen ende opent die moyer. Oeck als men haer syedinghe met weinich mirren drynckt. Of die blayers van neetelen ghestoten met mirren ende weynich wijns in manier eender plaesteren ghemaect op die moyer gheplaestert openen die moyer, ende purgeren die flumen ende die grove humoren nyet met cracht van purgeren die in dye netelen es, maer met hoer afdroghinghe. Olie van netelen is tot dit selve goet ende oeck help se op iechteghe leden ghesalft. Poppekens of pillen van onder in dat ende gedaen van honich ende poyer van neetelen ghemaeckt doen ter cameren gaen. Die neetelen hebben in hem wat wyndicheyden om oncuischeyt te beruerenne sonderlynghe als si ghedroncken worden met sueten wijn, Avicenna, Pandecta, Serapio. |
CXLVIII Netel. (Urtica dioica) Netel of Urtica is heet in het begin van de derde en droog in de tweede graad. Het zaad is van mindere droogheid dan het kruid, dat is de kracht van de netel. Het is verzwerend, tot zich trekkend, ontbindend en verbrandend. In haar is de kracht om te openen en sterk af te drogen. Als je netelen met radijs kookt en dan met meel van lijnzaad mengt breekt het de blaren die bijna rijp zijn. De as van netelen is goed tegen kanker. Dezelfde as dat met zout gemengd is, is goed tegen zweren die van hondenbeten komen of van andere zweren en tegen kanker. Tegen wrijving van de zenuwen maak je een pleister van netel en zout. De gestampte bladeren van de netel zijn goed tegen het bloeden van de neus. Het gebroken zaad dat in de neus geblazen wordt opent sterk de verstopping van de neusgaten in de hersens. Het gebroken zaad dat met ui gemengd is zuivert de borst van grove levenssappen. Als je het zaad in wijn kookt verwekt het tot onkuisheid. Het poeder van het zaad met een vers ei genomen is voor hetzelfde goed. Het opent ook de mond van de baarmoeder zodat de baarmoeder het sperma kan ontvangen. Als je het met ui mengt en met eieren eet doet dit hetzelfde. Als je het onder in de baarmoeder met mirre doet, dan laat het de stonden komen en opent het de baarmoeder. Hetzelfde gebeurt ook als je haar kooksel met wat mirre drinkt. Of als je van de gestampte bladeren van netelen, mirre en wat wijn een soort pleister maakt en die op de baarmoeder pleistert opent het de baarmoeder en laxeert slijm en grove levenssappen, niet met de kracht van purgeren die in de netelen is, maar met haar afdroging. Olie van netelen is tegen hetzelfde goed en ook helpt het als je het op jichtige leden zalft. Popjes of pillen die van onder in het einde gedaan worden die van honing en poeder van netelen gemaakt zijn laten naar het toilet gaan. De netelen hebben wat winderigheid in zich om onkuisheid te verwekken vooral als het gedronken wordt met zoete wijn volgens Avicenna, Pandecta en Serapio. |
148. Urtica dioica, L. (tweehuizig)
Algemene kenmerken.
Een beschrijving is niet nodig, men vindt deze plant op de tast. Brandnetels kunnen steken, die stekels staan schuin opgericht, door ze van onderaan naar boven toe vast te pakken voelt men die stekels niet, in hun jeugd steken ze evenals met oud worden minder.
Werking.
Jong werden ze zelfs als groente gegeten en werden wel geplukt om er soep van te maken. Ze bevatten veel kalk, fosfor en ijzer, het is een van de zeldzame planten die vitamine D bevat, wat gebruikt wordt voor de vorming van de beenderen. Medisch werd de brandnetel ook gebruikt, het blad bevat ijzer en werkt zo bloedvormend en bloed reinigend, wordt gebruikt tegen het bloed opgeven. Het sap van de bladeren, dat twee tot drie dagen achter elkaar genomen wordt, stopt het bloeden van de mond. De netelen zijn het beeld van de gloed van de ondeugd naar Jesaja’s 43, 13, uitspraak: “In hun huis zullen doornstruiken en netels wassen’. Ook kunnen ze de prikkel van de aardse begeerten betekenen, ‘Ik kwam voorbij de akker van een luiaard en de wijngaard van een dwaas en zie, zij stonden vol netels’, Spreuken 24, 30. Al bij de ouden werd de brandnetel gebruikt ter stimulering. Ook werd het gewas wel als uitwendige prikkel gebruikt op het lichaam om die te stimuleren bij verlamde delen. "Netelen zijn vooral van het geslachtsleven goed, voor de vrouwen om te openen en te ontvangen en om onkuisheid met zoete wijn gedronken (2) Netelvuur verwekt liefdesvuur. Zo kwam het kruid voor in minnedranken die moeders mengden voor de bruiloftsdag van hun dochters zoals verhaald wordt in de sage van Tristan en Isolde waar de werking noodlottig uitviel.
Etymologie.
Urtica is afgeleid van Latijn uro, ‘branden’. Alle groene delen van deze planten zijn bedekt met korte, prikkelende haren en met brandharen.
De naam netel is een oud woord dat alleen in west Germaanse spraken te vinden is. De naam gaat terug op een woord dat ook in het oud-Hoogduits nezzila gevonden wordt en in tegenwoordig Duits Nessel of Brennessel heet, oud-Engels netele en Engelse nettle, het Zweeds heeft nassla, wat ‘branden’ of ‘jeuken’ betekent. Ook is het mogelijk dat dit woord afkomstig is van het oud-Duits nezzi, ‘getwijnd garen’. Het woord behoort tot het Indo-Germaanse ned, ‘tezamen draaien’ of ‘knopen’, een naam die verwant is met net en neteldoek.
CXLIIII Valeriaen of valeriana is heet in den tweeden graet, droghe in dat eynde van den tweden. Hoer crachte ghelijckt der cracht van spyca nardi. Veel lieden hetent valeriaen, wilt nardus of nardus agrestes. De wortel van valeriaen sal men in medecijnen nemen. Si hevet macht te openen den wech der pissen. Dyaf seet dat fu (dats valeriaen) is van heeten cracht, doende die pisse of orine comen. Die siedinghe daer af saecht die pine der sijden ende beruert om die stonden te doen comem. Tegen die cou pissen: Neempt wijn dair valeriaen met peercelwortel in gesoyen is. Valeriaen met eppe in wijn ghesoie onder den navel gheplaestert doet pissen. Teghen pijn der maghen uut couder saken ende om die maghe te versterken: Neempt wijn daer valeriaen in gesoyen is. Om die verteeringe der magen meer te versterken en hoer pijn te saechten: Neempt wijn daer valeriaen ende mastike ende munte in gesoyen is. Tegen letsel der borst uut couder saken: Neempt wijn daer valeriaen, die wortel van yreos, calissihout ende dragagantum in gesoyen is, want dit helpt seere te sniden ende uut te royen den groven tayen humoer met uutspuwen. Dat selve is oec goet tegen den drogen hoest uut couder saken. Om die overvloedicheit der moiers te drogen, wascht met eender sponcien daer ontrent in water, daer valeriaen ende byvoet in gesoyen zijn. Tegen die verstoppinge der lever ende der milten uut couder saken: Neemt wijn daer valeriaen ende die bloemen van tamariscus in gesoyen sijn, Pandecta, Dyascordes, Avicenna. |
CXLVIIII Valeriaan. (Valeriana phu) Valeriaan of Valeriana is heet in de tweede en droog op het einde van de tweede graad. Haar kracht is gelijk aan de kracht van nardus. Veel mensen noemen het valeriaan, wilde nardus of nardus agrestis. De wortel van valeriaan moet je in medicijnen nemen. Het heeft macht om de weg van de urine te openen. Dyaf zegt dat phu (dat is valeriaan) van een hete kracht is, het laat de plas of urine komen. Het kooksel daarvan verzacht de pijn van de zijde en beroert om stonden te laten komen. Tegen koude urine: ‘Neem wijn waar valeriaan met peterseliewortel in gekookt is’. Als je valeriaan met eppe in wijn kookt en onder de navel pleistert laat het plassen. Tegen maagpijn die uit koude zaken komt en om de maag te versterken: ‘Neem wijn waar valeriaan in gekookt is’. Om de vertering van de maag meer te versterken en haar pijn te verzachten: ‘Neem wijn waar valeriaan, mastiek en munt in gekookt is’. Tegen het letsel van de borst dat uit koude zaken komt: ‘Neem wijn waar valeriaan, de wortel van Iris, zoethout en dragagantum in gekookt is’, want dit helpt zeer om in te snijden en de grove, taaie vocht menging uit te roeien door het uit te spuwen. Hetzelfde is ook goed tegen droge hoest die uit koude zaken komt. Om de overvloed van de baarmoeder op te drogen was daar omtrent met een spons die in water gedrenkt is dat met valeriaan en bijvoet gekookt is. Tegen verstopping van de lever en van de milt die uit koude zaken komen: ‘Neem wijn waar valeriaan en de bloemen van Tamarisk in gekookt zijn’ volgens Pandecta, Dioscorides en Avicenna. |
149. Valeriana phu, L.
Algemene kenmerken.
Een 60-150cm hoge plant zonder uitlopers. De dikke en opstaande stengels zijn hol en rond. De wat blauw/groene bladeren zijn geveerd. Trossen van sterk geurende, witte en soms wat roze bloemen komen in juni/juli.
Werking.
De wortel stond vroeger in hoge aanzien. Het werd gebruikt in parfums en artsenij. De bladen zouden een algemeen remedie zijn tegen snijdingen en wonden, vandaar de Engelse naam all heal en Franse guerit-tout, ‘alles genezend’, onze koortswortel. De beste is de verse en welriekende, de wortelechte, niet gemakkelijk breekbare en volle wortel. Het helpt ook bij leveraandoeningen, geelzucht en opgeblazen maag, beet van giftige dieren als het met wijn ingenomen wordt. De valeriaan heeft een kenmerkende eigen reuk en bezit geweldige geneeskracht. Het is veel in gebruik als kalmerend middel bij examens. Het is goed voor de zenuwen, helpt bij de overgang, slapeloosheid en overbelasting van de ogen. Baby's werden in een bad van valeriaan gedaan om ziekten ver te houden.
Etymologie.
Zie hoofdstuk honderd tweeënveertig
De ouden spreken van zowel de Keltische nardus als van de Indische die in Grieks phou en in Arabisch fu genoemd wordt. Dit zou de echte phu van de ouden zijn geweest. Phu betekent ‘geboren worden’, of is afgeleid van phy, een Pontisch woord wat staat voor een ‘doordringende reuk’ van de wortel. Of phu, zeg maar poe, naar de sterke geur.
CL Usnea, dats mos op die bomen als eyken, notbomen ende op den stenen wassende. Dat beste mos van allen is dat men vindt op den noetboem, dwelc alderbest riekende ende van witter verwen, dat quaetste is dat t’swertheyden wert trect. Den smaeck es ghemeinlyck stiptike of bedwingende. Die cracht van mos es dat nyet sterckelick en vercoelt maer omtrent dye lauheyt. Hoer ander cracht es dat ontbint ende vermorwet, sonderlinghe dat gheen dat op den nootboem wast. Sommeghe hebben gemeint dat heet es in den iersten graet ende droghe in den tweeden dwelc Pandecta uut der macht van Avycenna seet int capittel van usnee dat aymech beghint daer hi seydt dat usnee dat hert versterckt, soe Avicenna in sijnen boeck van die crachten der herten seyt. Teghen die pijne der moyer: Neempt wijn daer mos met byvoet in ghesoyen is, als die vrouwe in die siedinghe daer af sitten so helpt hem seere teghen die pine der moyer, dat self doet oeck een sponcie daer in ghedout ende op die moyer gheleet. Teghen die yecht helpt sere die siedynge van mos ende van herba paralisus in wijn daer toe olie van beversijn of van lijsaet gemingt. Als mos weenich daghen in wijn te weike leet, soe doet dien wijn sterckelic slapen. Als mos in stoppende wijn (dats in royen, groven wijn) te weyken leet, soe comforteert hij die mage ende gheneest den lichaem of den camerganck, oeck stopt hi dat overgheven makende die maghe welriekende. Avicenna seet dat usnee aromaticum (dats mos dat welriekende es) opent die verstoppinghe ende maket van douwechtich of morwechtich herdt ende vast vleesch. Op heete apstonien gheleet bluschet hoer barrenghe ende ontbindt die herdicheit der iuncturen. Wijn daer in ghesoyen es droeghet ende cleeret ghesichte, oeck is hi goet teghen die bevinghe der herten, teghen die pine der lever, teghen die wielde of die sericheyt der moyer ende doet oeck die stonden comen, Pandecta, Avicenna, Serapio. |
CL Boommos. (Usnea barbata) Usnea dat is mos dat op de bomen als eiken, notenbomen en op de stenen groeit. Het beste mos van allen is die je op de notenbomen vindt, die heeft de allerbeste geur en is van een witte kleur, de slechtste is die naar het zwarte trekt. De smaak is gewoonlijk zuurachtig of bedwingend. De kracht van mos is dat het niet sterk verkoelt, maar omtrent lauwheid. Haar andere kracht is dat het ontbindt en vermurwd en vooral diegene die op de notenboom groeit. Sommige hebben gemeend dat het heet is in de eerste en droog in de tweede graad want Pandecta zegt uit de macht van Avicenna in het kapittel van Usnea, dat zwak begint, waar hij zegt dat Usnea het hart versterkt zoals Avicenna in zijn boek van de krachten van de harten zegt. Tegen menstruatiepijn: ‘Neem wijn waar boommos met bijvoet in gekookt is en als een vrouw in het kooksel daarvan zit dan helpt het zeer tegen menstruatiepijn’. Hetzelfde doet het ook als een spons daarin geduwd en op de baarmoeder gelegd wordt. Tegen jicht helpt zeer goed het kooksel van mos en van Primula veris in wijn waar je olie van bevergeil of van lijnzaad bij mengt. Als je mos enige dagen in wijn te weken legt dan laat die wijn sterk slapen. Als mos in een stoppende wijn (dat is in rode, grove wijn) te weken ligt dan verbetert het de maag en geneest het de loop of kamergang, ook stopt het ‘t over geven en laat de maag goed ruiken. Avicenna zegt dat Usnea aromaticum (dat is mos die zeer aangenaam geurt) de verstoppingen opent en maakt van vochtig of murwachtig hard en vast vlees. Als je het op hete blaren legt blust het haar branden en ontbindt de hardheid van de gewrichten. Wijn, waar het in gekookt is, droogt op en zuivert het gezicht. Ook is het goed tegen hartkloppingen en tegen pijn van de lever, tegen het doorbreken of de zeerheid van de baarmoeder en laat ook de stonden komen volgens Pandecta, Avicenna en Serapio. |
150. Usnea longissima, Ach. (het langst)
Algemene kenmerken.
Baardkorstmos groeit in koude en gematigde zone op bomen. Vormt daarop zeer lange, draadvormige en hangende, donker grauwgroene lagen.
Werking.
In de oudheid werden ook bij de Noorse volkeren de medische mosbitters gebruikt. Een thee ervan smaakt bitter, helpt tegen maag- en darmkrampen. Het bevat een eigenaardige zuur, usneazuur, die centrale motorische verlammingen oproept en een sterk visgif is. Of de bij ons inheemse Usnea barbata (baardig) (een verzamelnaam voor de inheemse soorten) dezelfde of een verwante zuur bevat is niet bekend. Het baardkorstmos was vroeger als herba musci barbata of barbae arboreum een geneeskrachtig kruid en gebruikt tegen hoesten, bloed- en slijmvloed.
Etymologie.
Usnea is een Arabische naam
Baardkorstmos, Duitse Haarflechte en Engelse neck lace moss, naar de vorm, het groeit op bomen.
Hier eyndet die eerst partikel des boeckx. Dat tweeste partikel des boeckx is van medicinen die ter cameren ofte ten stoel doen gaen of daer toe bereyen. Ende wort ghedeilt in XII capittelen. Dat eerste capittel es van aloe. Dat II capittel es van agaricus. Dat III capittel es van coloquintida. Dat IIII capittel es van cassiafistula. Dat V capittel es van euforbium. Dat VI capittel es van vijfderhande mirabolanen. Dat VII capittel es van manna. Dat VIII capittel es van rebarben. Dat IX capittel es van scamonea. Dat X capittel es van senebladeren. Dat XI capittel es van tamarinden. Dat XII capittel ende tleste deser particulen es van sukere. |
Hier eindigt het eerste deel van het boek. Het tweede deel van dit boek is van medicijnen die naar toilet of stoel doen gaan of daartoe klaar maken. Het wordt verdeeld in twaalf kapittelen. Het eerste kapittel is van Aloë perryi. Het II kapittel is van Tricholoma psammopus. Het III kapittel is van Citrullus colocynthis. Het IIII-kapittel es van Cassia fistula. Het V kapittel is van Euphorbia resinifera. Het VI kapittel is van Terminalia catappa Het VII-kapittel is van Fraxinus ornus. Het VIII-kapittel is van Rheum rhabarbarum. Het IX-kapittel is van Convolvulus scammonia. Het X kapittel is van Cassia senna Het XI-kapittel is van Tamarindus indicus. Het XII-kapittel en het laatste is van Sacharum officinale. |
Dat eerste capittele es van aloe. Aloe oft aloes es heet ende droge in den tweden graet, dwelc wordt gemaect uut den sappe eens cruyts, oec also geheten. Aloe is dryederhande, te weten sucotrinum, epaticum ende caballinum. Die eerste aloe sucotrinum ghenoemt es dat alrebeste dwolck men kennet bi sijnder gheelder oft roder verwen ende alst men breket, so schinet in sijn brekinghe oft waer ghebroken soffraen. Dat tweede en dat beste aloe naest sicotrum es henoempt epaticum, want het der leveren in sijnder verwe ghelijct, welcke tusschen swert ende gheel is alsoft ghestolt bloet waer, dat scijnt donckergheel ende bleec swert. Goet aloe epaticum heeft rooet gaetkens als oft waren monden van aderen daer tbloet des lichaems in rust, hebbende een doncker ghedaente nyet so clear oft aloe sicotrinum waer. Dat derde aloe ende dat argste van drien ghenoemt, caballinum es seer swart, med allen bitter van ghedaente, wegen stinckende verveerlyc ende anxtelijck van roeke. Aloe heeft cracht den lichaem te reynen ende suveren van flumen ende coleram, verkerende die melancolie, oeck hevet macht te stercken senuwe, senuechteghe leeden, daerom eest goet tseghen alle verwultheyden ende overvloedicheyden van couden humoren in der maghen sijnde. Sterkende die maeghe ende behoedende thoeft van pijne uut opdrachticheden der lochten ende groven winden die van der maghe ten hoefde mochten trecken. Aloe met roeswater ghemingt verclaret tghesichte, het opent alle verstoppinghe der leveren ende der milten. Menstrua (dat sijn der vrouwen stonden) ende heymelike sieckten doet aloe comen. Sweringhe ende scorftheyt der manliker royen gheneset, oeck seer goet om dwater dat uut couder saken gheladen es te verdriven op dees manier: Neemt aloe I dragma, mastike dragma ½, dit mengt tsamen met sappe van alsene ende ghevet den watersocheghe tweewerf op een weeck. Poyer van aloe met honich ghemingt es goet om die wormen in den live te dodene, Platearius. |
Het eerste kapittel is van Aloë. (Aloë perryi) Aloë of aloes is heet en droog in de tweede graad en wordt gemaakt uit het sap van een kruid dat ook zo genoemd wordt. Er zijn drie soorten van Aloë, te weten succotrinum, epaticum en caballinum (1). De eerste die Aloë succotrinum genoemd wordt is de allerbeste en herken je aan zijn gele of rode kleur. Als je het breekt dan lijkt het op het breukvlak wel op gebroken saffraan. De tweede en het beste aloë, na succotrinum, wordt epaticum genoemd want lijkt op de leverkleur dat tussen zwart en geel is net alsof het gestold bloed is en schijnt donkergeel en bleekzwart. Goede Aloë epaticum heeft rode gaatjes alsof het openingen van aderen zijn waar het bloed van het lichaam in rust. Het heeft een donkere gedaante die niet zo helder is als Aloë succotrinum. De derde aloë wordt de ergste van de drie genoemd en dat is caballinum die zeer zwart van kleur is en bitter van smaak, vanwege de stinkende geur vervaarlijk en angstig van reuk. Aloë heeft de kracht om het lichaam te reinigen en te zuiveren van slijm en gal, het keert de zwarte gal om en ook heeft het macht om de zenuwen en zenuwachtige leden te versterken, daarom is het goed tegen alle vervuiling en overvloed van koude vocht menging die in de maag zijn. Het versterkt de maag en behoedt het hoofd van pijnen vanwege de opstijging van luchten en grove winden die uit de maag naar het hoofd kunnen trekken. Als je Aloë met rozenwater mengt verheldert dat het gezicht en opent het alle verstoppingen van de lever en van de milt. Menstruatie (dat zijn vrouwen stonden) en heimelijke ziektes laat Aloë komen. Zweren en schurft van de mannelijke roede geneest het en ook is het zeer goed om het water dat uit koude zaken komt te verdrijven en wel op deze manier: ‘Neem van Aloë een maal 3,9 gram; van mastiek een half maal 3,9 gram, dit meng je samen met het sap van alsem en geef je de waterzuchtige tweemaal per week te drinken’. Het poeder van Aloë dat je met honing mengt is goed om de wormen in het lijf te doden volgens Platearius. |
(1) Aloe ferox, Mill, Aloe vulgaris, Lam, Aloe africana, Mill.
1. Aloë perryi, Baker (Perry’s)
Algemene kenmerken.
Aloë’s zijn succulenten met meestal grote bladeren die vaak in rozetten staan. De bladen zijn meestal zwaardvormig tot lancetvormig en getand doordat ze aan de rand kleine witte dorens bezitten. De bladkleur is van grijs tot heldergroen, sommigen hebben zelfs gestreepte bladeren. Aan de gaffelvormige stengel komen scharlakenrode hangende bloemen tevoorschijn. Ze lijken wel wat op agraves maar na de bloei sterven de rozetten van Aloë niet af.
Werking.
Het sap van de bladen wordt wel gebruikt als een snelle zalf bij huisbrandjes, het is de brandwondenplant. Vooral vanwege het gebruik in schoonheidsmiddelen, in shampoos en bij zonnebrand is het bekend. Als succulent is de Aloë in staat, om bij verwonding van zijn bladen die snel af te sluiten om zo vochtverlies tegen te gaan. Dit verschijnsel heeft men ook wel in de oudheid opgemerkt en beredeneerd dat als dit bij de plant zo werkte ook bij de mensen toepasbaar was. Het sap zou gebruikt zijn om bloedingen te stimuleren, bij menstruatie of als afdrijfmiddel. De aloë is een bestanddeel van vele hoog geroemde en geheime middelen die algemeen onder het volk verspreid waren. Als bittermiddel was het al zeer vroeg bekend. Als oeroude productieplaats gold het eiland Socotra. Historici melden dat Aristoteles, Alexander de Grote overhaalde om het eiland Socotra aan de oostkust van Afrika te veroveren met als doel over voldoende aloë te kunnen beschikken voor de wondverzorging van zijn soldaten. Deze Aloë zou afkomstig zijn uit het eiland Socotra en werd om die reden Aloë succotrina Lam. genoemd. De plant die nu onder die naam bekend is komt echter uit de Kaapregionen en is dus niet de aloë van de ouden. De Aloë van Succotrina zou dan Aloë perryi Baker zijn geweest.
Etymologie.
Aloë is ontleend aan Latijnse aloë, dat weer uit Grieks agallochon en xylaloe, wat weer stamt uit Hebreeuws alahim of ahaloth. Een andere afleiding is via het Arabische alloeh of alloch. Frans aloes, Engels aloe en Duits Aloë.
Dat tweede capittel es van Agaricus. Agaricus es heet in den tweeden graet ende droge in den derde. Agaricus is gelijc een fungie die men ons noemt paddenstoel of anders campernolie, wassende bi die wortele sommeger bomen die out sijns. Ende es twederhande, te weten man ende vrou, die vrouwe es die beste als hebbende een ronde figure die welcke als si droghe is, es seer wit, die man is quaet want hi es lanachtich op enden ende in midden dicke, oeck niet so wit. Agaricus purgeert die flumen principalijc daerna die meleacolie, sijnde goet tsegen den daghelijc quuerneke oft quaden meester die uut flumechtigher materie compt, aldus gegheven: Neempt van agaricus II dragma, squinanti dwelc die sommegen noemen hoy oft caf dat die kemelen eeten, een scrupel, dat gheeft met water te drincken daer in ghesoden sijn wat senebladeren ende van die wortel van esula die de sommighe noemen sporye, dis self es oec goet teghent lancevele. Teghen de diffurie (dats een pine ontrent die blase waerom men dic moet pissen nochtans met pinen) soe neempt steenbreke, syedt se in wijn in den welcke dissolveert ende mingt een half unce agarici, daer af gheeft te drincken. Teghen fistulen (dat sijn lopende gaten) neemt agaricum, breket ontwee met wijnsteen, dan neemt sout bernet op een werm of heete tiechel, dit mingt tsamen met honich, dan steckter een wieke in ende doet se so int lopende gat. Dees medicin treckt uut de gebroken been, der knagende tquaet vleesch van tgoet, also gheneest sy die fistile. Teghen morfcam (dat es een sieckte van plecleen dye wit oft swert sijn, comende in der menschen vel) soe neempt sout op een heete tiechel ghebraden, agaricum ende wijnsteen elx eeven veel, dan doersnijdt of doervrivet die plecken wel ende doet van die poyer op wel seer wrivende want het gheneest. |
Het tweede kapittel is van Agaricus. (Tricholoma psammopus). Cantharel is heet in de tweede graad en droog in de derde. Agaricus is een soort fungi die men bij ons paddestoel of anders kampernoelie noemt die bij de wortels van sommige oude bomen groeit. Er zijn twee soorten van, te weten man en vrouw, (1) de vrouw is de beste en heeft een ronde vorm en als die droog is wordt het zeer wit. De man is slecht omdat het op het eind langachtig is en in het midden dik, ook niet zo wit. Agaricus laxeert voornamelijk slijm en daarna de zwarte gal, is goed tegen de dagelijkse kwekende of slechte meesters die uit slijmachtige materie komen, aldus gegeven: ‘Neem van Agaricus twee maal 3,9 gram, van Schoenanthus, wat sommige hooi of kaf dat de kamelen eten noemen, een maal 3,9 gram; dat geef je met water te drinken waar in wat sennebladeren gekookt zijn met de wortel van esula die sommige Euphorbia noemen’. Dit is ook goed tegen onderbuikspijn. Tegen dysurie (dat is een pijn omtrent de blaas waardoor je dikwijls moet plassen, nochtans met pijn) neem je steenbreek en kook het in wijn waarin je het oplost en het mengt met een half onsje Agaricus en daarvan geef je te drinken. Tegen fistelen (dat zijn lopende gaten) neem je Agaricus, breek het in tweeën met wijnsteen, dan neem je zout dat op een warme of hete tegel gebrand is en dit meng je tezamen met honing, dan doe je het in een doek en doe je het zo in het lopende gat’. Deze medicijn trekt uit de gebroken benen het knagende slechte vlees weg van het goede en zo geneest het de lopende gaten. Tegen morfeem (dat is een ziekte van plekken die wit of zwart zijn die in de mensenhuid komen) neem zout dat op een hete tichel gebraden is, Agaricus en wijnsteen, van elk even veel, dan snij of wrijf je de plekken goed en doe er het poeder op, wel zeer goed wrijven want het geneest. |
(1) Polyporus officinalis Fries, of Boletus laricis.
2. Tricholoma psammopus.
Algemene kenmerken.
(164) Plinius in het 8ste kapittel van zijn 16de boek zegt dat aan de eiken en diergelijke vruchten voortbrengende bomen het Agaricum meest plag te groeien. Maar het zijn voorwaar geen eikeldragende bomen daar het Agaricum aan groeit, maar andere bomen die lange noten voortbrengen: in het Latijn coniferae genoemd en zelfs in het getal van die brengen alleen de lorkenbomen het Agaricum voort.
Werking.
Agariucum (in het kort gezegd) dient tot alle inwendige gebreken en wordt ingegeven naar de sterkte en ouderdom van de zieke als nu met wijn en dan met water, soms met honigazijn en soms met honigwater naar de eis van de ziekte.
Etymologie.
(164) Agaricum of Agaricus heeft anders geen naam in het Latijn bij de apothekers, in het Italiaans, Spaans en in andere talen dan diegene die van de Griekse naam Agaricon verdraaid of bedorven zijn. In de bijvoeging; ‘Agaricus is in alle landen zeer gebruikelijk hoewel dat het alleszins er niet groeit. Democritus noemde hem medicijn van het huisgezin omdat het zo vele gebreken geneest en vooral de inwendige. In het Latijn noemen ze die daarom Medicina familiae. Dioscorides en Mesue maken er twee soorten van, een mannetje dat lang is en een ander wijfje dat rond is. Deze Agaricus wordt eigenlijk Fungus larignus genoemd omdat het aan de lorkenboom groeit, als elders betoond zal worden in de beschrijving van de voor vermelde lorkenboom. Het plag nochtans in Nederduits naar andere bomen genoemd te worden, te weten eikenspons, dennenspons, maar ook wel dunne spons.’
Dat derde capittel es van coloquintida. Coloquintida es heet in den derden graet ende droghe in den tweeden. Coloquintida es een appel eens cleyns boems hetende wilde couworden van Alexandrien. Coloquintida alleen genomen doet, mer het moet na der meesteren leringhe bereyt sijn. Ende alst bereyt is mach ment nochtans met sorgen geven. Dat water daer in gesoden es van coloquintida dragma ½, ende senebladeren unce ½, doer eenen doec gedaen ende dan suet gemaect met suker es goet tseghen die quarteyne (dats een corts over den IIII dach comende) een ure eer hi comt ghedroncken. Oeck gegorghelt in den mont daer coloquintida in es ghesoden es goet tseghen den tantsweer. Poyer van coloquintida met honich es goet tseghen die wormen. Mer den kinderen sal men een plaester van coloquintida ghebroken van sappe van alsene maken ende omtrent den navel legghen. Dat binnenste van coloquintida met bivoet ghesoyen en dien wermen roec of asem ontfaen onder in de ioffrou of wijflycheit, doet den vrouwe hoer stonden comen. Hertstonghe met dat binnenste van coloquintida ghesoden met suker suet ghemaeckt es goet tsegen die herdicheyt der leveren ende der milten. |
Het derde kapittel is van kolokwint. (Citrullus colocynthis) Kolokwint is heet in de derde graad en droog in de tweede. Kolokwint is een appel dat van een klein boompje komt die wilde kauwoerde van Alexandrië genoemd wordt. Als je alleen kolokwint neemt is het dodelijk. Maar het moet klaar gemaakt worden naar de aanwijzingen van de meester. En als het klaar gemaakt is moet je het nog met voorzichtigheid geven. In water kook je een half maal 3,9 gram kolokwint met sennebladeren, dan doe je het door een doek en maak het zoet met suiker, dan is het goed tegen vierdaagse koorts (dat is een koorts die de vierde dag komt) een uur voor het komt drink je het. Een gorgelwater, waar kolokwint in gekookt is, is goed tegen tandpijn. Het poeder van kolokwint dat je met honing mengt is goed tegen wormen. Maar voor de kinderen moet je een pleister van gebroken kolokwint met het sap van alsem geven en omtrent de navel leggen. Als je het binnenste van kolokwint met bijvoet kookt en die warme rook of adem onder in de juffrouw of vrouwelijkheid ontvangt laat het bij de vrouwen hun stonden komen. Hertstongen die met het binnenste van kolokwint gekookt en met suiker zoet gemaakt zijn, zijn goed tegen de hardheid van de lever en van de milt. |
3. Citrullus colocynthis, Schrad.
Algemene kenmerken.
De kolokwint is een taaie komkommerachtige met scherp behaarde stengels en vijfdelige behaarde bladeren. Geeft een gele vrucht met een dunne, breekbare schil. Hierbinnen bevindt zich week en zeer bitter, lichtkleurig vlees.
Werking.
De vrucht bevat een heftig purgerend en kristalliseerbaar bitterstof, het kolocynthin. Dit poeder, gemengd met Arabische gom, levert de zogenaamde ‘Trochisci Alhandel’ dat een werking heeft als Aloë, maar dan scherper. 100 gram in een liter water doodt alle insecten door ze ermee in contact te brengen. De geroosterde zaden werden wel door de arme bevolking gegeten. De bittere vrucht werd met meel gemengd wat het eetbaar zou maken, hoewel nog bitter. De stof is giftig. ‘Zo dat een sterk man, van een vierendeel lood met Klysma ingegeven daaraan stierf, en dood zijnde hem veel bloed van onderen afging’. (2) Het is mogelijk de kolokwint van 1 Koningen 6:18. De vergiftigde vrucht van een wilde klimplant werd door de jonge profeten bij vergissing voor eetbare meloenen gehouden.
Etymologie.
Citrullus heeft zijn naam van de Griekse kitron, de ‘citroen’. De vruchten lijken op een sinaasappel of op andere Citrussoorten
Kolokwint, Engelse bitter apple en colocynth, Frans coloquinte en Duits Coloquintapfel komt van Latijn colocynthis, dit van Grieks kolokunthis.
Dat vierde capittel es van cassia fistula. Cassifistule of cassia fistula es in der hetten ende vochticheyt getimpert. Hebbende macht te reynigen ende te vermorwen, sonderlinge te saechten die barrende hetten des bloots, die colere suvert se van tbloot, daerom es si goet in scerpe sieckten of heete cortsen. Voer dye purgacie genomen maeck se den lichaem een bereytsel om wel te purgeren ende te reynigen. Cassifistile met honich van rosen ghegorgelt ontbint ende resolveert die apstonien ofte apostemen die int tantvleesch oft in den mont sijn. |
Het vierde kapittel is van cassia fistelen, trommelstokken, Cassia. (Cassia fistula) Cassia fistelen of Cassia fistula is gematigd in hitte en vochtigheid. Het heeft de kracht om te reinigen en te vermurwen, vooral om de brandende hitte van het bloed te verzachten, de gal zuivert het van het bloed en daarom is het goed in scherpe ziekten of hete koortsen. Als je het voor de purgering in neemt maakt ze het lichaam klaar om goed te kunnen purgeren en te reinigen. Als je Cassia fistula met honing van rozen gorgelt ontbindt het en lost de blaren op die in het tandvlees of in de mond zijn. |
4. Cassia fistula, L.
Algemene kenmerken.
De trommelstok is een dikke, kromme boom van 15-20m hoog. De bladeren zijn een 45 cm lang en bezet met zeven tot twintig eivormige deelblaadjes. Een boom die in maart en mei bijzonder fraai behangen is met zestig centimeter lange, gele en welriekende bloemtrossen.
Werking.
De bloem wordt gevolgd door lange rolronde peulen, de trommelstokken, vruchten die met een zoet moes gevuld zijn. Men pleegt de trommelstokken uit de hand te eten en daarna wat te eten of te drinken, op die wijze ondervind je de minste walging. De trommelstok wordt gebruikt als purgeermiddel, het is de purgerende cassia. Dit zou ook goed werken op de nieren. In de apotheek werd het gebruikt als een zacht laxerende likkepot. De naam oudemannetjesdrop herinnert aan het veelvuldig gebruik dat van de pijpcassia werd gemaakt om bij oude lieden de ongemakken van bezwaarlijke spijsvertering tegen te gaan.
Etymologie.
Cassia is afgeleid van het Griekse kassia, ‘geurende bast’. Cassia werd vroeger met kaneel verward en in dezelfde familie geplaatst. Engelse purging cassia en Duitse Purgierkassie.
Fistula betekent ‘pijpvormig’ de vruchtvorm.
Dat V capittel es van Euforbio. Euphorbium es heet ende droege in den IIII graet. Het es een gomme eens boems in Indien die welcke gommen in die hontsdage vergheert. Euforbium heeft macht tot hem te trecken ende die flumen te purgeren, sijnde oeck goet tegen die iecht ende fleerfijn in handen ende voeten. Seer weinich smaels sal men se geven, altijt mit hem nochtans mingende van bedellius (dat es een gumme) ende luttel ierapigra die Galienus bescrijft. Nemmermeer en salmen euphorbium yemant gheven, dye materi en si te voren in hem bereet ende bequaem gemaect met oximel squilliticum om te purgeren. Eurforbium ende mastike gebroken tsamen met cubeben ghemingt, dan daer in een wieke gesteken ende so in den mont van der fistilen gesteken, verteert dye vochticheyt der fistilen. Van euforbio maket men oec goet niescruyt met denwelcke die materie uut den hoefde vertrocken wordt. Sonderlinge es poyer van euforbium geblasen in der nose goet tege een apostonie die achter in die hersene coemt ende heet litargia. |
Het V kapittel is van Euphorbium. (Euphorbia resinifera, waarschijnlijker Excoecaria vanwege de afkomst) Euphorbia is heet en droog in de vierde graad. Het is een gom van een boom in Indië waarvan het gom in de hondsdagen verzameld wordt. Euphorbia heeft de kracht om tot zich te trekken en slijm te purgeren, het is ook goed tegen jicht en de jicht in de handen en voeten. Je zal er zeer weinig per keer van geven en er altijd wat bdellium bij mengen (dat is een gom) en wat van ierapigra die Galenus beschrijft. Nooit moet je Euphorbia iemand ingeven dan nadat je de materie van tevoren voor hem klaar en gereed maakt met oxymel van zeeui om te purgeren. Euphorbia dat met gebroken mastiek en met kubeben gemengd en in een doek is gedaan wat zo in de mond van het open gat gestoken wordt verteert de vochtigheid van het open gat. Van Euphorbia maak je ook goed nieskruid waardoor de materie uit het hoofd getrokken wordt. Vooral poeder van Euphorbia, als je dat in de neus blaast, is het goed tegen een blaar die achter in die hersenen komt en lethargie heet. |
5. Excoecaria agallocha, L.
Algemene kenmerken.
Agallocha is een kleine kromme boom uit India die in de buurt van de zee groeit. In de bast komt overdadig een giftig wit melksap voor dat op de huid blaren en als het in de ogen komt, zelfs blindheid kan veroorzaken. Op zandige stranden vormen enkele bomen plaatselijk in de stam verharst hout dat als surrogaat voor het reukhout van Aquilaria kan dienen, vandaar de soms gebruikte naam aloë- of arendshout.
Werking.
Het lichte, zachte, weinig duurzame hout wordt soms gebruikt om er klein huisraad van te maken. Het melksap is zeer scherp in de ogen, het is de Engelse blinding tree en is giftig. De boom wordt gehaat door de houthakkers. Bij het vellen van een boom springt dit sap in de ogen en kan zo blindheid veroorzaken. De schors wordt gebruikt als purgeer- en braakmiddel. Uit het hout wordt een olieachtige stof gewonnen die gebruikt wordt tegen huiduitslag.
Etymologie.
Zie hoofdstuk vijfenveertig voor Euphorbia. Behoort tot dezelfde familie
Excoecaria komt van het Latijnse excoecares, ‘verblinden’, een verwijzing naar het effect op de ogen. Het woord agallocha komt in oud-Engels voor als aluwe, van Latijn aloë, van Grieks aloë, van Hebreeuws ahaloth, van Sanskriet agaru, ‘het hout’. Duitse Lign aloes.
Dat VI capittel es van mirobalanen. Mirobalani sijn alle gader cout ende droghe in den tweede graet. Het sijn vruchten over die zee wassende. Ende sijn vijfderhande, te weten citrini, kebuli, indi, emblici, bellirici. Emblici sijn purgerende die flumen ende melancolie als si worden gesoden met die wortel van esula minor (dats cleyn sporie) ende met senebladeren. Poyer van emblici met wollecruyts wortelen oft bladeren gesoyen, es goet tegen die spenen daer op gheleet ende ghestreken. Poyer van aloe ende van emblici met olye van den line (die men heet ghemeyn olie) ghemenget ende opt hoeft daer af ghestreken es goet teghen dat uutvallen van den haer. Mirobalini citrini purgeren coleram oft die colere. Kebuli emblici belliric purgeren flumen. Mirobalini indi purgeren die melancolie, die meesters segghen dat alle mirobalen purgeren die colere, heet es nochtans verscheydeleeck. Citrini purgeren principalijck die colere, daer na die flumen, kebuli princepalijc flumen, daer na de colere. Indi principalijc dye melancolie, daer nae coleram, Platearius. |
Het VI kapittel is van mirobalanen. (Terminalia catappa, belerica, citrina en chebula, Phyllanthus emblica) Mirobalanen zijn allen tezamen koud en droog in de tweede graad. Het zijn vruchten die over de zee groeien. Er zijn vijf soorten van, te weten citrini, kebuli, indi, emblici en bellirici. Emblici purgeren slijm en de zwarte gal als ze gekookt worden met de wortel van esula minor (dat is de kleine Euphorbia) en met sennebladeren. Het poeder van emblici die met de wortels van wolkruid of zijn bladeren gekookt is goed tegen aambeien als je het daarop legt en strijkt. Als je het poeder van Aloë en van emblici met olie van lijnzaad, die men gewone olie noemt, mengt en op het hoofd strijkt is dat goed tegen het uitvallen van het haar. Mirobalanen citrini purgeren coleram of de rode gal. Kebuli, emblici en belliric purgeren slijm. Mirobalini indi laxeert de de zwarte gal. De meesters zeggen dat alle mirobalanen gal purgeren, ze zijn nochtans verschillend. Citrini laxeert voornamelijk de rode gal en daarna slijm. Kebuli voornamelijk slijm en daarna de rode gal. Indi voornamelijk de zwarte gal en daarna de rode gal volgens Platearius. |
6. Terminalia catappa, L. (Catappan)
Algemene kenmerken.
De mirobalaan is afkomstig uit de zandstranden van de Andaman eilanden in de Indische archipel.
De statige boom wordt een 10-24m. hoog. De bladeren zijn samen gegroepeerd aan het eind van de takken. Bloemen staan in eindstandige lange pluimen. De vrucht is 5-6cm groot en van buiten met een vlezig omhulsel omgeven, dan een dikke kurklaag om de kern die steenhard is. Die drijft op water zodat ze overal langs de kusten van Madagaskar en Indië voorkomt.
Werking.
Van meer belang zijn Terminalia belerica Roxb. Terminalia citrina en Terminalia chebula die vruchten en galnoten dragen waaruit een uitmuntend zwarte verfstof van wordt verkregen. De vrucht en galnoot zijn vanouds bekend onder de naam myrobalanen. ‘De genezing van de buikloop bestaat in het wegnemen van de oorzaak, de maag en de darmen te versterken. Daarom dienen hiervoor de zuiverende middelen genomen te worden die meteen wat tezamen trekken, als het poeder van rabarber en mirobalanen’. (2)
Etymologie.
Terminalia, is afgeleid van terminus, ‘de bladen staan in trossen op het eind, terminus, van de takken’.
De Indische amandel of tropische amandel, naar de amandelsmaak, Duits Indischer Mandelbaum, bij de inlanders heten ze ketapan. Bij de Engelsen, Duitsers en bij ons zijn ze meer bekend als myrobalanen, van Frans myrobolan, van Latijn myrobalanum, van Grieks myrobalanos, ‘een zalfachtige vrucht’.
Dat sevenste capittel es van manna. Manna es in den hetten ende natticheyt wel ghetimpert. Manna es dou op sommege cruden ghevonden die diuretica heeten (dat sijn cruden dye macht hebben die verstoppinghe der leveren ende den wech daer die orine, dats pisse, doer gheet te openen) Dese dauw oft dit manna valt in eenderhande plaetse int eynde van Grieken ende in dien ende blieft op die cruden hanghende, dan verghadert met ghelijck oft honich waer. Manna es van groter macht. Maer sommeghe luden maken eenderhande bedrieghenisse vercopende vervalste manna voer oprechteghe dye welcke si som met seem ende suker maken. Som met sap van calissihout. Om tusschen dit een onderscheet te weten, soe merket dat rechtverdige manna is bicans wit, niet recht wit, hebbende binnen sommeghe hoelkens. Ende gheen dinc en is soeter dan rechtverdige manna. Ghevalste ende bedriegelike manna die met seem of suker gevalst es, es suet met eenderhande serpicheyt. Mer die met sap van calissihout ghevalst is, die is soet met eenderhande afdreyghende soeticheyt. Soyen manna heeft macht dat bloet te suvere, daerom is si goet in heeten, scerpe, quade meesters als si ghemingt es met. |
Het zevende kapittel is van manna. (zoals van Fraxinus ornus) Manna is in de hitte en nattigheid wel gematigd. Manna is een dauw die op sommige kruiden gevonden wordt die diuretica genoemd worden (dat zijn kruiden die de kracht hebben om de verstopping van de lever en de urineweg, dat is plas, te openen) Deze dauw of dit manna valt in sommige plaatsen op het einde bij de Grieken en dit blijft op de kruiden hangen en dan verzamelt men het direct alsof het honing is. Manna is van grote kracht. Maar sommige lieden maken een soort vervalsing en verkopen vervalste manna voor de echte die ze soms met honing en suiker maken. Sommige maken het met het sap van zoethout. Om hiertussen een verschil te weten, merk dan op dat het echte manna vrijwel wit is, niet echt wit maar van binnen met sommige holtes. En niets is zoeter dan echte manna. Het valse en bedrieglijke manna, die met honing of suiker vervalst is, is zoet met een soort scherpheid. Maar die met het sap van zoethout vervalst is, die is zoet met eenzelfde afdrogende zoetheid. Gekookte manna heeft de kracht om het bloed te zuiveren en daarom is het goed in hete scherpe kwade mengsels als je het mengt met Cassia fistula. |
7. Fraxinus ornus, L.
Algemene kenmerken.
Pluimes of mannaes is een mooie bloeiende es soort met geveerde, 7-9delige bladeren. De knop is niet zwart, maar bruinviltig, ook de twijgen zijn grijs. Is afkomstig uit het M. Zeegebied.
Werking.
Van deze boom wordt ongeveer halfweg augustus, als het droog en warm is, manna verzameld. Om het sap te verkrijgen worden er langwerpige insnijdingen in de bast gemaakt van 7 cm. in de lengte en 5cm. in de breedte. De wond wordt opengehouden waarna de vloeistof eruit loopt die door de warmte spoedig indikt, het manna.
Bijbel.
Fraxinus, zie hoofdstuk 64
In de Bijbel komen er verschillende types manna voor.
1) Wat gedurende de nacht opgroeit als de grond vochtig was en begon te stinken als de zon opkwam, (Ex. 16: 13/20) wat zou duiden op Nostoc subspecies.
2) Wat uit de hemel valt (Num. 11: 6) geleek op korianderzaad en zag eruit als balsemhars. Naar de vorm zou dit op Lecanora subspecies kunnen slaan.
3) Manna van de handel, Tamarix of mannaes, Fraxinus ornus, Baruch 1: 10.
Het eetbare korstmos werd in de Aziatische streken onder de naam aardbrood, hemelbrood gemalen en onder toevoeging van gerstemeel tot brood gebakken. Het ligt los op de grond en bij grote droogte wordt het door de wind naar de dalen gevoerd. De aardbeigrote, ongeveer 2cm lange, op wit koren gelijkende brokstukken werden soms huizenhoog gevonden en zo ontstond de sage van mannaregen. Het zou in die gebieden zo verrassend kunnen optreden dat de Joden verbaasd konden vragen Man‑Hu? (23,27, 38)
Dat VIII capittel es van Reubarbarum. Rebarbe oft rebarbarum es heet ende droghe in den tweeden graet. Het heet reubarbarum want men vindet in Barbarien oft in den lande van over zee. Ende tes een wortel swaer int ghewichte nyet doergaet. Als men se breckt hebbende een manier ghelijck ribbekens verdeylt, hier root, daer witechtich, daer gheel, en als men se knouwet verhijt se. Die als dese condicien heeft is te kiesen ende die contrarie en doech niet. Rebarbe heeft macht principaellijc die coleer te purgeren, si is teghen verhittinghe der leveren oft der milten uut heete humoren comende, seer goet oeck teghen die corts die terciane heet, simpel ofte dobbel, te weten over den anderen dach comende, is si goet in deser manieren: Neemt water daer in ghesoden sijn die IIII grote coude sayen als melonen, citrullen, cucumeren, couwoerden, daerin resolveert cassifistile ende tamarinden, als ghecleert is oft doer eenen doeck ghedaen, doet er toe rebarbe ghebroken seer cleyn II dragma, spica nardi ½ scrupel, dit drinckt smergens. Dit selve is oeck goet tegen die gheel vrou als men daer toe mingt endiviewater. |
Het VIII-kapittel is van Reubarbarum, rabarber. (Rheum rhabarbarum) Rabarber of Rabarber is heet en droog in de tweede graad. Het heet Rabarber want je vindt het bij de Barbaren of in de landen van over zee. Het is een zware wortel die geen gaatjes heeft. Als je het breekt zie je een soortement van ribben, hier rood en daar witachtig, daar geel en als je het kauwt verhit het. Als het hieraan beantwoord moet je die nemen en die het tegengestelde doet die deugt niet. Rabarber heeft voornamelijk de kracht om rode gal te purgeren, het is tegen verhitting van de lever of van de milt die uit hete vocht menging komt zeer goed en ook tegen de koorts die de derdedaagse koorts heet en de enkele of dubbele koorts, dat zijn de koortsen die om de andere dag komen (1), als je het op deze manier neemt: ‘Neem water waar de vier grote koude zaden als meloenen, citrullen, komkommer, kauwoerden in gekookt zijn en daar los je Cassia fistula en tamarinden in op, als het gezuiverd of door een doek gedaan is, dan doe je er zeer klein gebroken rabarber bij, twee maal 3,9 gram; van nardus een half van 1,3 gram en dit drink je ’s morgens’. Hetzelfde is ook goed tegen geelzucht als je er andijviewater bij mengt. |
8. Rheum rhabarbarum, L.
Algemene kenmerken.
Rabarber met zijn ronde, aan de voet diep hartvormig blad, is afkomstig uit W. China. Het wordt zeer groot met rijzige aren in roestbruin, een opvallende majestueuze plant.
Werking.
Rabarberwortel werd vroeger als afvoerend middel gebruikt en in kleine dosis bij maagstoringen, inwendig gebruikt. Het stimuleert de spieren en de lever en zuivert het bloed. De wortel ruikt en smaakt eigenaardig aromatisch, bitter kruidig. "Hij zuivert en versterkt eigenlijk de Lever, waarom hij ook genoemd is de Siel van de Lever" (2) Nog maar een paar honderd jaar wordt dit gewas als groente gekweekt.
Etymologie.
De in de bergen van China en Tibet inheemse plant brengt naar het westen de Perzisch naam rewend mee. Door verbinding met de naam Rha, bij de Grieken de naam voor de Wolga, waar de plant zou groeien, werd het van klinker veranderd en Rha of Rheon genoemd waaruit ook midden Latijns Rheum stamt.
De rabarber die door het Indusgebied en Rode zee, over de oude haven Barbarika, aangevoerd werd heet Rha Barbarum. Gemakshalve vertaalt men dit als ra, ‘wortel’, en barbarum, ‘barbaren’, dus een wortel uit het land der Barbaren. Rabarber, Engels rhubarb, Frans rhubarbe en Duitse Rhabarber. Zie nr. 12 van het vierde hoofdstuk.
Dat IX capittel es van scamonea. Scamonea es heet ende droegh in den derden graet. Ende es een sap eens cruyts over dye zee wassende. Nemmermeer en si yemant op sijn lijf so stout dat hij scamoneye eenighe mensche gheve ten dat si wel bereyt sy naer der doctoren raet enders soe souden se alls dodende in dye manieren. Scamonea bereyt heet dyagridium, die welcke purgeert die colere sterckelijck hoer af treckende van den bloye ende van die ayeren. Tghewichte dat men eens smaels mach gheven van dyagridio (dats van wel bereyde scamoneyen), es tusschen IIII greynen ofte corenen ghersten tot X corenen toe. Als men scamonea gheeft sal men altijt daer toe menghen luttel eender gummen genoemt mastike om te sluten die monden die aderen. Dye welcke scamonea alleen ghenomen, heeft macht te openen. Tes oeck goet dat men met scamoneyen mingt medicinen die macht hebben dat hert, dye maghe ende die lever te stercken, ghelijc dat fijn soffraen, kaneel, spica nardi ende roy sandalen. |
Het IX-kapittel is van scammonia. (Convolvulus scammonia) Scammonia is heet en droog in de derde graad. Het is een sap van een kruid dat over de zee groeit. Nooit zal iemand zo slecht zijn dat hij scammonia aan iemand geeft dan nadat het goed klaar gemaakt is naar de aanwijzingen van de dokters, anders zou het iedereen doden. Klaargemaakte scammonia heet dyagridium, dat laxeert de rode gal sterk en trekt het bloed af van de openingen. Het gewicht dat je per keer van dyagridium mag geven (dat is goed klaargemaakte scammonia) is tussen drie maal 0, 65 gram of gerstekorrels tot tien korrels toe. Als je scammonia geeft moet je daar altijd wat van een gom die mastiek genoemd wordt bij mengen om de openingen van de aderen te sluiten. Als je alleen scammonia neemt heeft het de kracht om te openen. Het is ook goed dat je scammonia mengt met medicijnen die de kracht hebben om het hart, de maag en de lever te versterken zoals saffraan, kaneel, nardus en rood sandaalhout. |
9. Convolvulus scammonia, L.
Algemene kenmerken.
Scammonia is een bladverliezende en meerjarige plant. Wit/purperen bloemen en windende stengels. Het stamt uit de Levant en W. Azië.
Werking.
Dit is een purgeermiddel, dat gedroogd in de handel komt. De gom is het ingedroogde melksap dat bij Smirna en Aleppo uit de blootgelegde wortel door insnijdingen gewonnen wordt. Die gom is bruingeel tot donkerbruin of zwartgroen. De stof lost zich volledig in ether op. Het wordt gebruikt als een drastisch afvoermiddel. Scammonium wordt in een kweeappel gebraden tot dat die appel murw is, dat wordt Dyagridium genoemd.
Etymologie.
Convolvulus stamt van het Latijnse convolvo, ‘verstrengelen’, als een verwijzing naar de verstrengelende groeiwijze.
Scammonia komt van oud-Frans scamonee, dit van Latijn scammonea en dit van het Griekse skamma, ‘het opgegravene’. Een andere mogelijkheid is dat het van het Grieks skam(m)onia, ‘bindkruid’, stamt. Scammonia is een algemene naam.
Ipomoea turpethum is nauw verwant, die levert het turbit. Daarvoor kwam de turbit van Thapsia garganica, die was moeilijk te krijgen en daarvoor gebruikten de apothekers een soort van wolfsmelk.
Dat X capittel es van senebladeren. Sene is heet ende droge ende wast over die zee. Senebladeren sijn goet tegen siecten dye uut melancolye comen, teghen die vallende siecte, teghen hete in onmacht te gaen, oec teghen die verstoppinge der leveren ende der mylten. Sene es oec goet tegen quarteine (dats eene corts den vierden dach) tegen den loop der spenen. Syroep gemaect van senebladeren, van hertstonghe, van barnage tsamen ghesoyen met suker ghemingt es oeck goet teghen die voerghenoemde sieckte. Dat ghewichte dat men van sene op eenen tijt gheeft es tussen unce ½ tot unce I met luttel ghingebeers gheminghet. |
Het X kapittel is van sennebladeren. (Cassia senna) Senne is heet en droog en groeit over de zee. Sennebladeren zijn goed tegen ziekten die uit zwaarmoedigheid komen, tegen vallende ziekte, tegen het in onmacht gaan en ook tegen verstopping van de lever en van de milt. Senne is ook goed tegen vierde daagse koorts (dat is een koorts die de vierde dag komt) en tegen de loop van de aambeien. Een siroop die gemaakt is van sennebladeren, van hertstongen en van bernagie dat je tezamen kookt en met suiker mengt is ook goed tegen voor genoemde ziekte. Het gewicht dat je van Senne in een keer geeft is tussen een half tot een heel ons dat je met wat gember mengt. |
10. Cassia senna, Auct. (omgekeerd eirond) (Cassia obovata, Coll)
Algemene kenmerken.
Cassia is een eenjarige en ruime halve meter hoge plant met gedoornde bladeren. De gele bloemen komen in juni. Dit plantje is afkomstig uit Egypte.
Werking.
‘Folia sennae’, de bladeren van meerdere Cassia soorten, leveren de cassia van de handel. Ze zijn helgroen en bezitten een speciale geur, zwakzoet met een iets bittere smaak. Men gebruikt het als afvoerend middel die bij vele personen lichaamsklachten veroorzaakt, daarom werd het met wijn ingegeven. ‘De senne bladeren zijn wat bitterachtig van smaak en afvegende van krachten’. (2)
Etymologie.
Cassia, zie hoofdstuk vier van dit hoofdstuk.
Dat elfste capittel es van tamarindi. Tamarindi die purgeren coleram, bedwinghende hoer barringhe. Si suveren dat bloot ende sijn goet tseghen die opblasinge oft swillinge der leveren ende der maghen. Tamarindi sijn een medecijne waerachtichlijck tsegen die heeten scerpe corts die vermorwinge oft suveringhe des lichaems van noe es. Dat ghewichte dat men van tamarinden gheeft es van een half unce tot een geheel unce. Men sal se gheven met den sappe van venkele oft van adivie oft van ioffrou mercke, oft met wey van gheytenmelck. |
Het elfde kapittel is van tamarinde. (Tamarindus indica) Tamarinde laxeert gal en bedwingt haar verbranding. Het zuivert het bloed en is goed tegen het opblazen of zwellen van de lever en de van maag. Tamarinde is een medicijn die goed werkt tegen hete, scherpe koortsen die het lichaam vermurwen of zuiveren tot het nieuw is. Het gewicht dat je van tamarinde geeft is van een half tot een heel ons. Je moet het geven met het sap van venkel of van andijvie of van eppe of met wei van geitenmelk. |
11. Tamarindus indicus, L. (uit Indië)
Algemene kenmerken.
De tamarinde is een grote boom met even geveerde, twintig tot veertig zacht licht groene deelblaadjes. De bloempjes komen aan enkelvoudige, eindelingse trosjes, ze zijn geel met rood geaderd. De dik gesteelde peulen zijn veranderlijk van vorm, drie tot twintig centimeter lang. Deze peul bestaat uit een dunne harde buitenste vruchtwand en een holte die door dwarse tussenschotten in vier tot twaalf kamertjes is verdeeld. Elk kamertje is opgevuld met vruchtmoes en bevat een zaad.
Werking.
Dit vruchtmoes komt in de handel als een deegachtige, zwartbruine massa dar vermengd is met zaden en een aantal vezels. De reuk is eigenaardig zoetzuur, de smaak vrij zuur. Men gebruikt de ruwe moes, die appel-, wijnsteen- en citroenzuur bevat, in de geneeskunde om er een laxeermiddel uit te bereiden. Tamarindemoes wordt gebruikt om het hoofd en lichaam te reinigen. Het is een krachtige en bijzondere medicijn tegen de verharde en verstopte milt en heeft vooral kracht en macht dat bevonden is, dat de varkens die gegeten hebben, uit troggen van tamariskboom hout gemaakt, geen milt hadden. En daarom is het zeer goed voor de miltzuchtige dat ze drinken uit koppen en kroezen die van tamariskhout zijn gemaakt. Zilverwerk in dit moes gekookt is schitterend blank te krijgen.
Etymologie.
Tamarindus komt van tamarlindy, de Arabische naam. Tot het Arabisch tamr, ‘dadel’, behoort tamr hindi, ‘Indische dadel’. De tamarinde, Engels tamarind, Franse tamarinier en Duitse Tamarinden.
Dat twelfste capittel es van suker. Sucarum oft suker es tusschen heet ende nat getimpert by den eersten graet. Het heeft macht vochtich, morwe of saecht in den lichaem te maken ende luttel te vercuelen eest dat wit suker oft van dricoeten es. Het heeft oeck macht te saechten, af te drogen ende af te wasschen, want het maeckt de dermen vochtich met wel onthoudende, het saecht die borst ende is goet der maghen. |
Het twaalfde kapittel is van suker, suiker. (Sacharum officinarum) Suiker of zuker is tussen heet en nat en gematigd in de eerste graad. Het heeft kracht om vochtig, murw of verzachting in het lichaam te maken en wat te verkoelen als het witte suiker of driekantige suiker is. Het heeft ook de kracht om te verzachten, af te drogen en af te wassen want het maakt de darmen vochtig met goede onthouding, het verzacht de borst en is goed voor de maag. |
12. Saccharum officinarum, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Suikerriet, wordt een vijf meter hoog en is meerjarig, lijkt op maïs. Het blad is bamboeachtig, geeft vier tot zes dikke, bebladerde halmen. Afhankelijk van de vermeerderingswijze kan het tien tot zestien maanden na het planten geoogst worden.
Gebruik.
In the Tale of Sir Thopas vertelt Chaucer (1387) over lieflijke dingen.
"And roial spicerye’.
Of gyngebreed that was ful fyn’.
And lycorys, and eek comyn’.
With sugre that is trye”.
Suiker dat men probeerde is wel een opvallend detail. Bij Shakespeare is suiker blijkbaar meer algemeen. In The Winters Tale IV.II.50 moet er al drie pond suiker gehaald worden met andere specerijen. Vondel heeft zelfs een Suikerliet:
‘Ontziet men niet met lust te varen
Ter wereld uit naar suikerzoet Brasil
Daar ijvert elk om suikerriet’.
Etymologie.
Saccharum kan teruggevoerd worden op het Sanskriet karkara of sarkura, wat ‘grind’ betekent. De Arabieren introduceerden het uit India met de Perzische naam schakar en het werd sakkar of sukkar. De Grieken namen het zo aan vanuit Klein‑Azië en het werd sakchar of sakcharon. De Romeinen namen het aan van de Griekse schrijvers en het werd saccharum. Vanuit Sicilië dringt het Italiaanse zucchero noordwaarts en gaf de midden Latijnse zuccarum en zuccara. Over de Alpen kwam het woord en de waar in 12de eeuw naar Duitsland en verscheen als Cuccer, Zuccer, Zuker en Zucker. Over het Franse sucre ontstaat het Nederlandse suker, zuiker en suiker, het midden Engelse sucre en tegenwoordige sugar.
Hier eyndt die die twelfste partikel. Die III partikel dees boeckx es van specien of dyngen die wel rieken oft aromatis sijn, die conforteren oft stercken ende heeft XVI capittelen. Dat eerste capittel es van cinamomum oft caneel. Dat II capittel es van cardamomum. Dat III capittel es van crocus of soffraen. Dat IIII capittel es van calamus aromaticus. Dat V cap. es van gariofolus of groffelsnaghelen. Dat VI capittel is van galanga oft galegaen. Dat VII cap. es van genciana oft ganciana. Dat VIII cap. es van liquiricia oft calissihout. Dat IX cap. es van macis oft folie. Dat X cap. es van nux muscata oft notenmuscaten. Dat XI cap. es van piper oft peper. Dat XII cap. es van reuponticum. Dat XIII cap. es van sandalum oft sandalen. Dat XIIII cap. is van tamariscus. Dat XV cap. es van viscus oft lijm. Dat XVI cap. es van zingiber oft ghinber. |
Hier eindigt het twaalfde hoofdstuk. Het derde hoofdstuk van dit boek is van specerijen of zaken die zeer geuren of aromatisch zijn, die verbeteren of versterken en heeft zestien kapittelen. Het eerste kapittel is van Cinnamomum zeylanicum. Het II kapittel is van Elettaria cardomomum en Aframomum melegueta. Het III kapittel is van Crocus sativus. Het IIIII kapittel is van Swertia chirata. Het V kap. is van Caryophyllus aromaticus. Het VI kapittel is van Alpinia officinarum. Het VII kap. is van Gentiana lutea. Het VIII kap. is van Glycyrrhiza glabra. Het IX kap. is van Myristica fragrans. Het X kap. is van Myristica fragrans. Het XI kap. is van Piper longum en nigrum. Het XII kap. is van Rheum rhaponticum. Het XIII kap. is van Santalum album. Het XIIII kap. is van Myricaria germanica. Het XV kap. is van Viscum album. Het XVI kap. is van Zingiber officinale. |
Dat eerste capittel es van caneel oft cinamomum. Caneel of cinamomum is heet in den tweden graet ende droghe in den derden graet. Dat goet caneel kent men by sijne goyen smaeck. Het heeft cracht die hersenen te stercken uut sijn wel smaken met goeden roec gemingt ende te heylen oft te consolideren uut sijnder vastheit oft tayheyt. Het es goet teghen flauheyt der maghen uut vercoutheden. Poyer van kaneel met poier van carvi in die spise ghemingt, bequaemelijck doet men woeck in sausen of contsel om appetijt te crigen. Kaneel gecnout maect goden asem. Teghen dat van hem selven in onmacht gaen ende den hertvanc, so gheeft caneel ghebroken met groffelsnagelen, doghet in een versch ey ende nemet so. |
Het eerste kapittel is van kaneel of Cinnamomum. (Cinnamomum verum) Kaneel of Cinnamomum is heet in de tweede en droog in de derde graad. De goede kaneel herken je aan zijn goede smaak. Het heeft de kracht om de hersens te versterken uit zijn goede smaak dat met goede reuk gemengd is en te helen of te bevestigen uit zijn vastheid of taaiheid. Het is goed tegen een krachteloze maag die van verkoudheid komt. Het poeder van kaneel wordt met het poeder van karwij in het eten gemengd en gewoonlijk weekt men het in sausen of kruiden om appetijt te krijgen. Als je kaneel kauwt geeft het een goede adem. Tegen het in onmacht gaan en hartkramp geef je gebroken kaneel met kruidnagels, doe het in een vers ei en neem het zo. |
1. Cinnamomum zeylanicum, Breyn (nu verum) (uit Ceylon, nu Sri Lanka)
Algemene kenmerken.
Kaneel is een altijdgroene en ruige boom van zes tot tien meter hoog met een sterk vertakte stam. De bladeren zijn leerachtig, eivormig tot langwerpig en staan tegenover elkaar. De bloemen zijn klein en ruiken onaangenaam. De vruchten ruiken naar terpentijn.
Werking.
Kaneel is afkomstig uit de binnenbast van de scheuten en takken. Die bast pelt gemakkelijk af waarna de kaneelstrips rond een dunne stok worden gewonden en de buitenbast verwijderd wordt. Een bekend kaneelgerecht is kandeel, het traditionele drankje voor kraamvrouwen en hun bezoek. Kandeel is een mengsel van kaneel, wijn, suiker, melk en een eierdooier.
In Bijbelse tijden werd het gebruikt voor de bereiding van wierook, heilige olie, medicijnen en parfum (Spreuken 7:17) In de zinnebeeldige woning der wijsheid is het de liefelijke kaneel die haar vervult, Ecclesiasticus 24, 20 In de Apocalyps is de kostbare kaneel een voorwerp van weelde bij de verwoesting van Babylon. Vanwege zijn welriekendheid werd kaneel gebruikt als een soort parfum om lichaamsgeurtjes weg te werken.
Etymologie.
Cinnamomum De naam cin-(n)-amomon kan als volgt verklaard worden; vanuit het Griekse kinein, ‘inrollen’, a, ‘zonder’, en momon, ‘feil’ of ‘fout’, bijgevolg een plant zonder fout, een edel gewas dat zich heeft ineengerold, waarmee op de bastrolletjes zou zijn gedoeld.
In Chinees betekent quilin, (guangxi) ‘kaneelbomenwoud’, dit is een stad aan de rivier de Lijiang. Uit Maleis kayu, ‘hout’, en manis, ‘zoet’, komt kayu-manis dat over Hebreeuws (Phoenisch, Ex. 30:23 en andere plaatsen) qinnamon via Grieks tot Latijn cinnamum, midden-Latijn cinnamomum kwam, via Frans cinnamome werd het in Engelse cinnamon. Uit midden-Latijn cinnamomum ontstond oud-Hoogduits sinamin en het midden Hoogduitse zinemin zodat het nu Zimt is.
Kaneel, in midden-Nederlands was het canele, dit stamt uit Frans cannelle, wat weer stamt uit midden-Latijn cannella, dit uit Latijnse canna, ‘riet’ (stengel) en is zo genoemd naar de vorm (pijpjes) van de gedroogde schors
Dat II capittel es van cardamomom. Cardomomom es heet ende droghe in den tweeden graet. Het is saet eens boems, hebbende tweederhande manieren als dmeeste ende dat minste. Dat meeste is dat beste ende heet domesticum, in ghebouden plaetsen wassende, dat minste heet silvaticum dat es wilt. Dat meeste is aromaticum (dat es wel riekende) in der verwen gheelachtich ten royen waert gaende. Het heeft macht van sijnder welriekentheit te stercken, te ontbinden ende te ontsluten uut sijnder qualiteyten. Het es goet teghen den hertvanc uut couder saken aldus: Neemt cardomum, siedet in wijn, dan doet er toe weynich roeswater ende soe drincket. Tegen die onverternisse of flauheyt der maghen: Neempt poyer van caneel met anijs in die spise. Teghen flauheyt der hersenen uut reuma (dat es vochticheyt die neder uut die hersenen daelt) so neempt poyer van cardamomum met poyer van cubeben, blaset in die nose oft nase. |
Het II kapittel is van kardemom. (Elettaria cardomomum en Aframomum melegueta, K. Schum.) Kardemom is heet en droog in de tweede graad. Het is het zaad van een boom waarvan twee soorten zijn, als de grotere en kleinere. De grotere is de beste en heet domesticum en die groeit in verbouwde gronden. De kleinste heet sylvaticum, dat is de wilde. Dat grootste is aromatisch, dat is dat het zeer goed ruikt, in de kleur is het geelachtig en trekt wat naar rood. Het heeft de kracht om vanuit zijn goede geur te versterken en te ontbinden en te ontsluiten van uit zijn kwaliteit. Het is goed tegen hartkramp die uit koude zaken komt als je het zo geeft: ‘Neem kardemon en kook het in wijn, dan doe je er wat rozenwater bij en dan drink je het’. Tegen onverteerbaarheid of slapheid van de maag: ‘Neem het poeder van kaneel met anijs in het eten’. Tegen krachteloze hersens dat uit reuma komt, dat is vochtigheid die van de hersens naar beneden gaat: ‘Neem het poeder van kardemon met het poeder van kubeben en blaas het in de neus of nase’. |
. Elettaria cardamomum, Maton.
Algemene kenmerken.
Kardemom is een kruidachtige plant met bladerrijke scheuten. Geeft kleine, lichtgroene bloemen, met een violette lip in het midden. Vervolgens komt de groene zaaddoos met de harde zaden die een sterke aromatische geur en smaak bezitten. De vrucht is rond en enigszins driehoekig, het fluweelachtige bekleedsel is er bij ons al afgewreven. De gehele vrucht is onder de naam cardamomum rondum in gebruik.
Werking.
Men gebruikt alleen de zaadjes die fijngestampt worden. Vaak zie je kardemonpoeder verkocht worden, meestal zijn hier de peulen mee vermalen wat het aroma verzwakt. Deze zaden waren in de oudheid als parfum en specerij zeer geschat. Kardemonkoffie, ‘gahwah’, is een symbool voor Arabische gastvrijheid. Het zou een verkoelende werking hebben op het lichaam. Verder kwam het voor in gebak, vleeswaren en werd gebruikt om de dranklucht te verdrijven. Kardamon heeft een zacht regulerende werking op de spijsvertering. Olie ervan werd gebruikt om de onaangename medicijnen een aangename geur te geven, zo ook in parfums en sigaretten.
Etymologie.
Elettaria is de inlandse naam in India. De naam is gevormd uit het Hindoe elaich. De Grieken noemden de mindere amomon en de betere kardamomom. Het woord is ontleend van kardia, ‘het hart’, en damao, ‘temperen’, cardamomum, de naam voor het kruid die het hart sterkt en de nieren. De Perzen gebruikten het veel zodat de Grieken hen spottend “kardemon-eters” noemden. Kardemom, Duitse Kardamonpflanze en Engelse cardamomum.
Dat III capittel is van soffraen, is crocus. Crocus, dat heet sofferaen ende es heet ende droge in den ierste graet. Het is twederleye, te weten dat in de hoven wast sonder eenige bouinghe ende dat in Orienten (dats in oestlant) wast niet sonder bouinghe. Soffraen heeft cracht te stercken uut sijnder welriekenheit ende uut sijn qualiteyten, het is oec goet teghen die crancheit der maghen ende tegen heete in onmacht te gaen. Teghen dlanckevel, teghen die coupisse ende dickwil pissen mits pijnen in der blasen, so siedt soffraen in olie ende seem, strijckt daer mede die plaetse daer si seer doet. |
Het III kapittel is van saffraan, is Crocus. (Crocus sativus) Crocus, dat heet saffraan, het is heet en droog in de eerste graad. Er zijn twee soorten van, te weten die in de hoven groeit zonder enige bebouwing en die in de Oriënt (dat is in oostelijke landen) groeit en die wordt gekweekt (1). Saffraan heeft de kracht om te versterken vanuit zijn goede geur en uit zijn kwaliteit en is ook goed tegen maagziekten en tegen het in onmacht gaan. Tegen onderbuikspijn, tegen aandrang tot waterlozing en het dikwijls plassen met pijn in de blaas kook je saffraan in olie en honing en bestrijk daarmee die plaatsen waar het zeer doet. |
(1) Curcuma longa.
3. Crocus sativus, L. (gekweekt of tam)
Algemene kenmerken.
De saffraankrocus bloeit in oktober met een lila/purperen bloemen. De meeldraden hangen hieruit als gouden tassen. In het voorjaar komen de smalle bladeren.
Werking.
De specerij saffraan heeft een bruinrode kleur, ruikt intensief verdovend en smaakt bitter kruidig, is zeer hygroscopisch en voelt vettig aan. Vanwege zijn goudkleur werd het gebruikt als goudvernis, verwerkt in goudbroden, goudrijst en het kleuren van kaas. Vanaf de elfde eeuw was het bovendien de kleur waarmee de Joden zich kenbaar moesten maken. De gele Davidster uit de laatste wereldoorlog ligt ons nog vers in het geheugen. De rijke Arabieren verven nog hun ooglid, vingertoppen en tanden goudkleurig als teken van welstand. Het was een van de kastetekens van India, het teken der rijken. Niet alleen vanwege de kleur, maar ook vanwege de geur was het beroemd. Saffraan werd gemengd met wijn tijdens trouwceremonies, de saffraan was dan ook aan Venus gewijd en zou een liefdesdrank zijn. Ook medisch was het kruid beroemd, versterkte het hoofd, hart, maag en was goed tegen hoest. Het was vroeger een algemeen geneesmiddel waaraan wondere krachten werden toegeschreven. De specerij zou ook een opwekkende kracht bezitten, van een vrolijk iemand werd gezegd dat hij in saffraan had geslapen. Zo goed werkt ze, "Dat men al lachende sterft’ (2) Het gold als de koning der specerijen, maar ook als de duurste. Dat komt door de winning. Honderd gram saffraan wordt gewonnen uit 18 286 bloemen. En dan te bedenken dat een plant maar een tot twee bloemen geeft die maar twee dagen open staan.
Etymologie.
Ook het Griekse krokos betekent saffraan. Waarschijnlijk is dit afgeleid van kroke, ‘een draad’, naar de winning van saffraanstempels. Of naar zijn afkomst, de stad Coricus in Klein‑Azië.
In het Arabisch betekent het woord asfar, ‘geel’ en za'faran, met ‘geel verven’. In de Semitische taal is het een attribuut van en de morgen- en de avondzon. Van die taal is het Engelse saffron, het Frans safran, Duitse Saffran en het Hollandse saffraan afgeleid.
Dat IIII cap. is van wel riekende riet dwelc men heet calamus aromaticus. Calamus aromaticus es wel riekende riet ende es heet ende droghe in den tweeden graet. Het es een wortel eens boemkens wel riekende, hebbende cracht te conforteren ende te verteren. Tegen pijn in den maghe ende in die dermen uut vercoutheden oft winden es calamus aromaticus een seker experiment oft medicine, een half unce dijs met sap van alsen ende luttel wijns gheeft tsamen gemingt. Om die verteringe te stercken, eest dat men daer toe doet kaneel poyer, so veel eest te beter, dat selve is oeck goet teghen de hertvang. |
Het IIII kapittel is van geurend riet dat men calamus aromaticus noemt, het is de echte kalmoes. (Swertia cheyrata) Kalmoes is een geurend riet, het is heet en droog in de tweede graad. Het is een wortel van een boompje die zeer geurt en heeft de kracht om te verbeteren en te verteren. Tegen pijn in de maag en in de darmen uit verkoudheden of winden is kalmoes een zeker experiment of medicijn en geef je een half ons hiervan met sap van alsem en wat wijn wat je tezamen mengt. Om de vertering te versterken is het goed dat je daar kaneelpoeder bij doet, dan is het beter, hetzelfde is ook goed tegen hartkrampen. |
4. Swertia cheyrata, Buc-Ham
Algemene kenmerken.
Dit is een kruidachtig lid van de gentiaanfamilie. Recht opgaande bladeren die stengelomvattend zijn, lancetvormige en drie tot vijfnervig. De plant wordt ongeveer een meter groot en groeit op de bergen van de gematigde Himalaya ’s.
Werking.
Onze kalmoes, Acorus calamus, is hier in een tijdsbestek van een paar honderd jaar gemeengoed geworden en is dus niet duur of bijzonder. De naam kalmoes is in het Hebreeuws keneh, of meer volledig keneh-bosem, ‘wat kruidig’ of ‘zoet riet’ betekent. In Exodus 30:23 wordt over de kalmoes gesproken als een ingrediënt voor de heilige zalfolie. In Salomons Hooglied 4:14 wordt het bezongen als een kostelijke vrucht. Dat het een dure specerij was blijkt wel uit Jes. 43:24:" Gij hebt mij voor zilver geen Kalmoes gekocht". Uit deze teksten blijkt wel dat de kalmoes van verre gehaald moest worden. De hieruit onttrokken ingrediënten zijn kostbaar en worden slechts bij speciale gelegenheden gebruikt. Tenslotte kan nog gewezen worden op de tekst van Ez. 27:19: "Kassie en Kalmoes behoorden tot uw koopwaar".
Mogelijk is de naam kalmoes in gebruik is geweest voor bepaalde geurende plantaardige stoffen met voorgemelde kwaliteiten en de naam een meer algemene naam is geweest. Volgens Roxburgh in zijn Flora Indica is de Calamus aromaticus geen palm, maar een oude naam voor Gentiana cheyrata Roxb. en de kalmoes van de oudheid. Roxburgh vermeldt ook dat de Bengalezen het als opwekkend middel gebruikt wordt. Zijn koorts stillende kracht is in hoge achting bij de inlanders en Europeanen, de plant wordt gebruikt als vervanger van kinine. De stengels zijn zeer bitter en worden onder de naam van stipites chirayta in de handel gebracht. Het komt in werking overeen met de gele gentiaan.
Etymologie.
Swertia is zo genoemd naar een Hollands botanist, Emanuel Swert, een bollenkweker en auteur van ‘Florilegium’ Door verwisseling van de geslachten heeft het al een paar maal een andere naam gekregen, onder andere Henricea pharmacearcha Lemaire. Cheryta is Hindoestaans voor een ‘Gentiaanplant’ (40) Zie Acorus en Iris pseudo-acorus.
Dat V cap. is van groffelnagelen, is gariofoli. Gariofoli oft groffelsnagelen sijn heet ende droghe in den III, sommege seggen in den tweeden graet. Sy hebben cracht te sterken hair uut rikentheyt ende mach te ontsluten ende te vertere uut haer qualiteyten. Sy stercken seer met dallen die vertering, ghesoyen met mastike in wijn en so gedroncken. Wijn daer si oec in gesoden sijn, met venkelsaet gedroncken es goet teghen die pijne in den mage uut couder saken oft wijnden coemende. Tegen opheffinge der moyere opwert aen dat onderscot (dat heet dyafragma): Neemt poyer van desen naghelen in welriekende wijn en doeget van onder in die moyer met eender wieken oft met een instrument, doeget in die moyer als een speute, speutende soe daer in. Oec den roeck van nagelen in wijn gesoden onder ontfaen es goet. Tegen die verdraynge der moyeren oft verdruckinghen ter siden, laet die vrouwen dick rueken poyer van nagelen en wijn daer se in gesoden sijn, drincken. Groffels nagelen voer die nose gheroken versterken die hersenen. |
Het V kapittel is van kruidnagels. (Caryophyllus aromaticus) Kruidnagels of groffelsnagelen, zijn heet en droog in de derde, sommige zeggen in de tweede graad. Ze hebben kracht om te versterken uit hun goede geur en kracht en om te ontsluiten en te verteren vanwege hun kwaliteit. Het versterkt de vertering zeer als het gekookt wordt met mastiek in wijn en zo gedronken. Als je wijn kookt met dit kruid en venkelzaad en dit drinkt is het goed tegen pijn in de maag die uit koude zaken of winden komen. Tegen de opheffing van de baarmoeder opwaarts naar het onderschot (1): ‘Neem het poeder van deze nagels in welriekende wijn en doe het van onderen in de baarmoeder met een doek of met een instrument, doe het in de baarmoeder als een spuit en, spuit het zo daarin’. Ook de rook van nagels die in wijn gekookt zijn en van onder ontvangen is goed. Tegen verdraaiing van de baarmoeder of de verdrukking ter zijde laat die vrouwen veel aan het poeder van de nagels ruiken en wijn, waar het in gekookt is, drinken. Als je kruidnagels voor de neus ruikt versterkt het de hersens. |
(1) Dat heet diafragma ofwel middenrif, mogelijk na de bevalling.
5. Caryophyllus aromaticus (geurend)(heet nu Syzygium aromaticum)
Algemene kenmerken.
De kruidnagel is een altijdgroene boom die tot twaalf meter hoog komt met een fraaie ronde kroon, maar meestal laat men het niet hoger worden dan vijf meter. De smalle, tegenoverstaande, elliptische bladeren zijn in jong stadium roze en bezitten doorschijnende olieklieren. Die olieklieren komen ook in andere delen voor en het rijkst in de bloemknoppen.
Werking.
De kruidnagel wordt gebruikt als specerij, in de parfumindustrie, likeur, artsenij en tegen tandpijn. Op het eind van de negentiende eeuw werd op Java de tabak gemengd met kruidnagels, wat een knetterend geluid maakte, ‘kretek’ werden die sigaretten genoemd. In India wordt de kruidnagel gebruikt om de betelpruim te kruiden. De olie werkt mild tezamen trekkend en wordt gebruikt in aromatische baden. Het bevat eugenol, de basissubstantie voor synthetische vanille.
Etymologie.
Caryophyllus is afgeleid van karyon, ‘een noot’, en phyllus, ‘een blad’. De naam werd verbasterd tot groffels. De kruid-nagel is de gedroogde, niet uitgelopen, spijkervormige bloemknop. Goede nagelen, moeten bij het indrukken van de nagel een olie laten zien. Ze zijn in verse toestand rood van kleur. Dit zijn de cloves van de handel. Dit woord komt van oud-Frans clou, ‘nagel’, naar de vorm van de middeleeuwse nagels. De specifieke naam caryophyllus is van deze boom naar de geurende anjer overgegaan. Duitse Gewurznelken en Engelse clove tree. Dat laatste naar de anjers die vroeger ook zo heerlijk geurden.
Dat VI capittel es van gaelaen, is galanga. Galanga, dats galegaen, es heet ende droge in den tweeden graet. Het is een wortel waer af men voer dye beste kyest die roetachtychich es in der verwen, knopachtich, wat swaer ende scerp in den smaeck. Maer die witachtige is ende een luttel van smaeck ende dye gegaet es en doech niet. Galange heeft macht te sterken uut sijnder welriekinge, te ontbinden ende te verteeren uut sijnder qualiteyten. Om die verteringe te sterken ende die pijn der maghen uut couder saken ende winden te verdriven, so neemt wijn daer galigaen in gesoden es. Om die hersenen te sterken, soe hout goet galegaenpoyer voer die nose. Tegen den hertvanc en in onmaecht te gaen, neempt galegaenpoyer met sappe van bernadyen. |
Het VI kapittel is van gaelaen, galanga of galigaan. (Alpinia officinarum) Galigaan, dat is galegaan, is heet en droog in de tweede graad. Het is een wortel waarvan je als de beste kiest die een roodachtig kleur heeft, knopachtig, wat zwaar en scherp in smaak is. Maar die witachtig is en wat slap van smaak, die galigaan deugt niet. Galigaan heeft macht om te versterken uit zijn goede geur en te ontbinden en te verteren vanuit zijn kwaliteit. Om de vertering te versterken en de pijn van de maag uit koude zaken en winden te verdrijven neem je wijn waar galigaan in gekookt is. Om de hersens te versterken hou je goede galigaan voor de neus. Tegen hartkramp en het in onmacht gaan neem je galigaanpoeder met het sap van bernagie. |
6. Alpinia officinarum, Hance. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
De bloemen van de galigaan verschijnen voor het blad. Het kruid heeft een knolachtige en van witte kringen voorziene wortelstok die specerijachtig en prikkelend van smaak is.
Werking.
Op Java dient de wortelstok onder de naam ‘laus’ tot bereiden van pikante sausen. Dit middel werd eens gebruikt als een aromatisch opwekkend middel door de Arabieren en Grieken. De plant wordt in India als geurende stimulans gebruikt.
Etymologie.
Alpinia is zo genoemd naar Prosper Alpinius, een Italiaans botanist.
Galgant, de aan gember verwante plant, is in China inheems en heet daar kao-leung-keung of kao-liang-kiang, ‘milde gember in bezit van Kao’. Omstreeks 875 trad het in Arabië op en via de Perzische naam chalandschan brengen de Arabieren het naar Europa onder de naam khalanjan. Dat werd via midden Grieks in midden Latijn galanga, in het oud-Hoogduits werd het Galangan en Galegan en in midden-Hoogduits Galgan wat nu Galgant is geworden. Via midden Latijn galanga kwam oud-Frans galingal en oud-Engels gallengar en zo werd het galingale.
Dat VIIIste capittel is van ganciane, is ganciana. Genciana, dats ganciane, is heet ende droge in den tweeden graet. Het is een cruyt welckx wortel oec ganciaen heet. Die wortelen sijn nut der medicinen. Sonderlinge dye buten dijcht sijn ende vast, gheel van verwen, niet gegaet ende seer bitter, dat sijn die beste. Ganciaenwortelen hebben macht te ontsluten, te verteeren, te trecken, te openen, want si doen pissen oft ontstoppen den ganc der pissen. Tegen out gebreck in den asem dat asma heet, gevet ganciaen gebroken met wijn ende garstenwater tsamen ghemingt. Teghen die geen die de vallende sieckte hebben, gheeft ganciaenpoyer met sap van pinonie. Een pille van onder (dats een suppositorium oft een pessarium, dats een instrument daer men natticheyt van onder in die moyer doet als een spoyte ghemaect) van poier van ganciaen ende van sappe van byvoet met luttel honich doet de vrouwe haer stonden comen, het doet die doode vrucht ende dat velleken, daer die vrucht in rust uut comen. |
Het VII kapittel is van gentiaan. (Gentiana lutea) Gentiaan, dat is Gentiana, die is heet en droog in de tweede graad. Het is een kruid waarvan de wortel ook gentiaan genoemd wordt. De wortels zijn nuttig in de medicijnen. Vooral die van buiten dicht en vast zijn met een gele kleur, zonder gaatjes en zeer bitter, dat zijn de beste. Gentiaanwortels hebben kracht om te ontsluiten, te verteren, te trekken en te openen, want het laat plassen of ontstopt de urineweg. Tegen het oude gebrek in de adem dat astma genoemd wordt geef je gebroken gentiaan en meng dit met wijn en gerstewater tezamen. Diegene die de vallende ziekte hebben geef je hiertegen het gentiaanpoeder met het sap van pioen. Een pil van onderen (dat is een suppositorium of een pessarium, dat is een instrument waar mee je nattigheid van onderen in de baarmoeder doet die als een spuit gemaakt is) van het poeder van gentiaan en het sap van bijvoet dat met wat honing gemengd is laat bij de vrouwen hun stonden komen, het laat de dode vrucht en de moederkoek, waar de vrucht in rust, uit komen. |
7. Gentiana lutea, L. (geel)
Algemene kenmerken.
Van de gele gentiaan zijn de wortels sterk en dik, ter dikte van een vinger. De gele gentiaan is vrij fors, kan zelfs anderhalve meter halen met opvallend groot, langwerpig en eirond blad dat opvallend sterk generfd is.
Werking.
Vooral de grote gele gentiaan is een beroemd artsenijmiddel. Om die reden is het gewas in vele gebieden uitgeroeid. De grote gele heeft een taaie wortel, de enzianwortel, die eerst wat zoet en dan sterk aanhoudend bitter smaakt. Omdat de wortel gisting bekwame suikers bevat, geeft het bij destillatie de enzianbrandewijn. De likeuren Suze en Enzian zijn vooral in Frankrijk en Zwitserland populair. De wortel wordt ook als hongeropwekkend middel gebruikt en als versterkend middel. Ook komt de wortel veel voor in geheime middelen tegen maaglijden en dronkenschap. Een half uur voor het eten ingenomen bewerkt het de afscheiding in maag- en darmkanaal en werkt zo eetlust bevorderend, de maag wordt beter doorbloed en sneller geleegd, bij grote dosis kan het tot maagproblemen leiden en zelfs tot overgeven.
Etymologie.
Zie hoofdstuk achtenzestig voor de naam Gentiana.
Gele gentiaan, Duits Gelber Enzian, Engels yellow flowered gentian, Frans gentiane jaune.
7. Gentiana lutea, L. (geel)
Algemene kenmerken.
Van de gele gentiaan zijn de wortels sterk en dik, ter dikte van een vinger. De gele gentiaan is vrij fors, kan zelfs anderhalve meter halen met opvallend groot, langwerpig en eirond blad dat opvallend sterk generfd is.
Werking.
Vooral de grote gele gentiaan is een beroemd artsenijmiddel. Om die reden is het gewas in vele gebieden uitgeroeid. De grote gele heeft een taaie wortel, de enzianwortel, die eerst wat zoet en dan sterk aanhoudend bitter smaakt. Omdat de wortel gisting bekwame suikers bevat, geeft het bij destillatie de enzianbrandewijn. De likeuren Suze en Enzian zijn vooral in Frankrijk en Zwitserland populair. De wortel wordt ook als hongeropwekkend middel gebruikt en als versterkend middel. Ook komt de wortel veel voor in geheime middelen tegen maaglijden en dronkenschap. Een half uur voor het eten ingenomen bewerkt het de afscheiding in maag- en darmkanaal en werkt zo eetlust bevorderend, de maag wordt beter doorbloed en sneller geleegd, bij grote dosis kan het tot maagproblemen leiden en zelfs tot overgeven.
Etymologie.
Zie hoofdstuk achtenzestig voor de naam Gentiana.
Gele gentiaan, Duits Gelber Enzian, Engels yellow flowered gentian, Frans gentiane jaune.
Dat VIIII cap. is van kalissihout, is liquiricia. Liquiricia, dat es calissihout, es in der hitten ende vochticheyt ghetimpert oft temreyt. Men sal se kyesen die binnen alheel gheel is, die gheen poyer of pulver, en wort als men se breckt ende swaer is. Mer die bicans wit oft bicans swartlich oft groen es sal men laten. Dat sap van calissihout es van alsulker cracht als calissihout. Calissihout gesoyen in water ende dat water gedroncken es goet teghen alle letselen der borst sonderlinge die apostonien in die borst of sweringe in die longe hebben. Wijn daer calissihout in gesoyen es ghedroncken oft ghegorgelt es goet teghen den hoest. Calissihout gecnout onder die tonge gehouden es goet tegen den dorst ende saecht die scerpicheit der kelen ende der maghe. |
Het VIIII kapittel is van zoethout. (Glycyrrhiza glabra) Glycyrrhiza, dat is zoethout, het is in hitte en vochtigheid getemperd of gematigd. Je zal diegene kiezen die van binnen geheel geel is, dat geen poeder of verpulverd wordt als je het breekt en zwaar is. Maar die vrijwel wit of vrijwel zwartachtig of groen is moet je niet gebruiken. Het sap van zoethout is van dezelfde kracht als het hout. Als je zoethout kookt in water en dit drinkt is dit goed tegen alle letsels van de borst en vooral die blaren in de borst of zweren in de longen hebben. Wijn, waar zoethout in gekookt is en gedronken of gegorgeld is goed tegen hoest. Als je zoethout kauwt en onder de tong houdt is dit goed tegen dorst en verzacht de scherpheid van de keel en van de maag. |
8. Glycyrrhiza glabra, L. (glad, zonder haren)
Algemene kenmerken.
Zoethout is een sterk groeiende kruidachtige, meerjarige plant die een anderhalve meter hoog kan worden. Trossen mauve of roomwit gekleurde erwtenbloemen komen van juli tot september. Sierlijke bladeren als een lichtgroen gouden regenblad.
Werking.
Zoethout is afkomstig van de zeer ontwikkelende wortels dat in staven van zestig tot honderd centimeter lengte en vingerdik in de handel komt. Uit een aftreksel ervan wordt drop gemaakt. Het is de enige zoet smakende substantie met dorstlessende effecten. Brouwers gebruiken het om een donkere kleur te geven aan stout en porter. Ook komt het zoethout voor in kauwtabak, pruimentabak, in dranken en parfumerie.
Etymologie.
Glycyrrhiza is afgeleid van het Grieks glykys, ‘zoet’, en rhiza, ‘wortel’, een verwijzing naar het zoete sap van de wortels. Omdat tijdens de middeleeuwen de Griekse spraak verloren ging werd het moeilijke woord Glycyrrhiza verbasterd tot succes liquiricus. Twee andere verwijderingen daaruit zijn het Franse reglise en Duitse Lakrisen, waaruit ons calissihout.
Zoethout, Duits Suszholz en Engels sweet root.
Dat IX capittel es van folie of macis. Macis, dat es folie, es heet ende droge in den tweeden graet, som segghen dat sijn blomen van notenmuscaten, dat es valscheit Circa Instans, maer het sijn scorsen buten omtrent die notenmuscaten. Macis heeft cracht te sterken uut sijnen goeden roeck, tontbinden, te verteren uut sijn qualiteyt. Macis, dat es folie, sal men kiesen die roetachtich is, hebbende eenen scerpen smaeck met wat bitterheyden ghemingt. Swaerte folie erdachtich ende den ghenen scerpen smaeck en heeft en sal men wech werpen. Wijn daer folie in gesoden is, es goet tegen dye onverteringe der maghen uut couder saken comende. Cnouwinge van folie es goet om die hersenen te sterken. Poier van folie in spijse oft dranc ghenomen es goet teghen den hertvanck. |
Het IX kapittel is van folie, macis. (Myristica fragrans) Macis, dat is foelie, dat is heet en droog in de tweede graad, sommige zeggen dat het de bloemen zijn van de notenmuskaten, maar dat is fout zegt Circa Instans, het is de schors van de buitenkant om de notenmuskaat. Foelie heeft kracht om te versterken vanuit zijn goede reuk en te ontbinden en te verteren vanuit zijn kwaliteit. Van macis, dat is foelie, moet je kiezen die roodachtig is en een scherpe smaak heeft die met wat bitterheid gemengd is. Zwarte foelie, aardachtige en diegene die geen scherpe smaak hebben, die moet je wegwerpen. Wijn, waar foelie in gekookt is, is goed tegen de onverteerbaarheden van de maag die uit koude zaken komen. Kauwen van foelie is goed om de hersens te versterken. Het poeder van foelie in spijs of drank genomen is goed tegen hartkramp. |
Dat X cap. es van notenmuscaten, is nux muscaten. Nux muscata is een nootmuscaten of not metscaten ende es heet ende droghe in den tweeden graet. Het es een vrucht eenderhandes boems. Die men sal kiesen die swaer is, als men se breeckt dat si niet en pulveriseert ende die scerp van smaeck. Gebreken dese so en sal men se in medicinen niet beseghen. Notenmuscaten hebben macht te conforteren uut harer goeden roeck die se hebben ende te verteren uut haer qualiteyten. Een half notmuscate oft een gehele smerghens genomen es goet tsegen die onverteringe der maghen ende tsegen dye quade verwe des aensichs uut cortsen comende. Dit es uut experienci openbaer. Wijn daer notenmuscaten ende mastike in ghesoden is, es goet tseghen coutheyt der maghen, der leveren ende der dermen. |
Het X kapittel is van notenmuscaten is nux muscaten of notenmuskaat. (Myristica fragrans) Nox muscata is een notenmuskaat of not metscaten en is heet en droog in de tweede graad. Het is een vrucht van een soort boom. Die moet je kiezen die zwaar is en als je het breekt dat het niet verpoederd en ook scherp van smaak is. Ontbreken die dan moet je die in de medicijnen niet gebruiken. Notenmuskaten hebben de kracht om te verbeteren uit de goede geur die ze hebben en te verteren uit hun kwaliteit. Als je ’s morgens een halve of een hele notenmuskaat neemt is dat goed tegen onverteerbaarheden in de maag en tegen de slechte kleur van het aangezicht die van koortsen komt. Dit is uit onderzoek ondervonden. Wijn waar notenmuskaten en mastiek in gekookt is is goed tegen de koudheid van de maag, van de lever en van de darmen. |
/10. Myristica fragrans, Houtt. (geurend)
Algemene kenmerken.
De muskaatboom is afkomstig uit de Molukken. Het is een dicht bebladerde en mooie boom van 16‑18m. hoog met altijdgroene, rododendronachtige bladeren. Kleine, lichtgele en klokvormige, meestal tweehuizige bloemen. De peervormige vrucht is ter grootte van een perzik en wordt vrijwel het gehele jaar geoogst. De vrucht barst met twee kleppen open en vertoont het zaad dat omgeven is door de rode foelie, dat is een netvormig weefsel (arillus) met onregelmatige mazen. De foelie omsluit het zaad. Deze boom brengt dan ook twee specerijen voort.
Werking.
Het glimmende, bruine en vettige zaad wordt uitgeperst en als muskaatnootolie in de handel gebracht. De vluchtige olie wordt gebruikt in banket, sausen, snoepgoed, parfums, cosmetica, gebak en doughnuts zeep. Om insectenvraat te voorkomen worden de zaden vaak behandeld met kalk. Deze kalk doodt tevens de kiem, een gebruik dat dateert uit de tijd van de O.I.C. die het wenselijk vond dat er geen aanplant buiten Banda ontwikkelde. De noot, Nux indica, is in grote hoeveelheden giftig en wordt tot de hallucinogenen middelen gerekend en zo gebruikt door hippies. De noot bevat een stof die, als men het in grote hoeveelheid binnenkrijgt, degeneratie van de levercellen kan veroorzaken.
Etymologie.
Myristica komt van Grieks myrizo, ‘ik ruik’.
De notenmuskaat of muskaatnootboom, Frans muscadier, Duitse Muskatnussbaum, de Engelse muscat. Notenmuskaat stamt uit midden-Latijn muscatum, ‘muskusgeur, en nux, ‘noot’.
Via Latijn nux muscata, ‘de muskus geurende noot’’, ontstond Angelsaksisch nois mugue en het Engelse nutmeg.
Foelie heette in midden-Nederlands folie wat stamt uit het Latijnse folium, ‘blad’. Duits Folie, Frans feuille de macis, Engelse mace.
Dat XI capittel es van peper oft piper. Piper oft peper es omtrent den IIII graets. Ende is driederhande, als swert peper, lang peper ende wit peper. Peper is een vrucht des boems in Indien wassende. Som seggen dat men peper maeckt met brandent swert. Als ment vergheert om die menichte der serpenten daer bi sijnde, so maeckt vier omtrent die bomen. Swart peper heeft macht te ontbinden principaelijc ende te verteeren. Wit peper daer na, ende langhe peper daer na. Poier van peper sonderlinge van langhe peper in die spise ghemingt sterct die verteringe. Maer sanguuineis (dat sijn bloedighe luden) ende den colerinen want sy van complexien heet sijn, es peper quaet ghenomen wat het ontbint te seer die crachten ende den sommeghen bringhet tot laserien. |
Het XI kapittel is van peper. (Piper longum en nigrum, zonder schil wordt het de witte) Peper of Piper is heet omstreeks de vierde en droog in het midden van de vierde graad. Er zijn drie soorten, zoals zwarte peper, lange peper en witte peper. Peper is een vrucht van een boom die in Indië groeit. Sommige zeggen dat men peper maakt met een brandend zwaard. Als men het verzamelt bij de vele serpenten, die daarbij zijn, dan maakt men vuur rondom die bomen. Zwarte peper heeft voornamelijk de kracht om te ontbinden en te verteren. Witte peper daarna en lange peper daarna. Als je poeder van peper, vooral van de lange peper, in het eten mengt versterkt het de vertering. Maar voor de volbloedige (dat zijn driftige lieden) en warmbloedige, omdat zij heet van samengesteldheid zijn, is het niet goed om peper te nemen want het ontbindt de krachten te erg en sommige brengt het tot huidziekte. |
11. Piper nigrum, L. (zwart)
Algemene kenmerken.
Zwarte peper is een slingerplant die afkomstig is uit de vochtige wouden van India. Tegenover de eironde bladeren zit een lange bloeiaar die bij het rijp worden een vruchtaar levert. Hieraan zitten een groot aantal groen tot rode, 3-4mm dikke vruchtjes dicht opeen. Daarbinnen zit het zaad waarvan de kern een vluchtige olie bevat die de alkaloïde piperine en chavicine bevat. De olie veroorzaakt de scherpe smaak.
Werking.
Trossen pepervruchten worden een week tot tien dagen op een hoop gezet om te broeien waardoor de groene kleur overgaat in een zwarte. Daarna worden ze in de zon op matten gedroogd. De witte peper wordt verkregen van het rijpe zaad door de buitenste schil te verwijderen. De zwarte en witte peper verschillen alleen in kleur. Beiden hebben hetzelfde effect, de zwarte is alleen een derde sterker. Doordat peper duur was en de handel via de Arabieren ging, zijn er een aantal mythes over het verkrijgen ervan ontstaan. Zo kwam het verhaal in omloop dat in de bossen war het groeit vol zit met serpenten. Als de bossen van peper rijp zijn zetten de mensen van dat land het bos in brand en drijven zo de serpenten weg door het vuurgeweld, waardoor ze het groene van de peper verbranden, dat eerder wit was en zwart en gerimpeld gemaakt wordt door de brand.
Vroeger en ook in latere tijden was de peper het symbool van de gehele specerijenhandel. Venetië, Genua en Zuid Duitse handelssteden dankten daaraan voor een groot deel hun rijkdom. In de Middeleeuwen werd de tol op peper ontwikkeld en in de 14‑15de eeuw werd het bij geldnood als betalingsmiddel gebruikt. Huren, bruidsschatten, belastingen en dergelijke werden wel met peper betaald, peperduur.
Etymologie.
Piper komt van het woord pepto, ‘opnemen’, het is een verwijzing naar de stimulerende kracht.
Pippali noemden de oude Indiërs een soort peper, de lange Piper longum. Door een misverstand brachten de Perziërs de zwarte peper onder de onjuiste naam in de handel, dit was de naam van de lange, (in Perzië, een taal onbekend met de l, werd die overgezet in een r, pipar) waarvan zij pippari maakten in de handel. De Grieken die het gebruik van de Perzen leerden noemden de specerij peperi waarvan de Romeinen piper maakten. Daaruit ontwikkelde zich de Europese namen voor de peper.
Dat XII cap. is van Repontice oft reponticum. Repontike ofte reubonticum es heet ende droghe in den anderen, dats in den tweeden graet ende is genoech gelijc rebarben van tbinnenste weghen. Repontike heeft macht te suveren uut zijnder ponticiteyt of wreedechteghe smaeck ende diureticum eest (dat es machtich te openen die verstoppinge der nieren, der leveren ende blasen) mits sijnder bitterheyt oft qualiteyten. Wijn met repontike ghesoyen ende met sap van venkel daer lutter suker toe gedaen soberlijc gedroncken ontbint ende verdrijft die verstoppinge der leveren ende der milten uut couder saken comende. Poyer van repontike met honich ghegheven es goet teghen die wormen. Cerotum (dat es een ceroet oft een plaester) ghemaect van repontike ghepulveriseert met olye ende was gheminget) is goet teghen die flauycheyt der maghen. |
Het XII kapittel is van Repontice. (Rheum rhaponticum) Repontike of rababrber is heet en droog in de andere, dat is in de tweede graad en is het lijkt veel op de rabarber vanwege de binnenkant. Rhapontik heeft de kracht om te zuiveren uit zijn wrangheid of wreedachtige smaak en is diuretica (dat is dat het de kracht heeft om de verstoppingen van de nieren, van de lever en van de blaas te openen) vanwege zijn bitterheid of kwaliteiten. Als je wijn met rabarber kookt met het sap van venkel waar je wat suiker bij doet en matig drinkt ontbindt en verdrijft het de verstoppingen van de lever en van de milt die uit koude zaken komen. Het poeder van rabarber dat je met honing geeft is goed tegen wormen. Cerotum (dat is een ceroet of een pleister, die gemaakt is van verpoederde rabarber dat met olie en was gemengd is) is goed tegen slapheid van de maag. |
12. Rheum rhaponticum; (Rha Ponticum) met ronde, aan de voet diep hartvormig blad is afkomstig uit W. China. In de Wolgamonding, Chorasan en Zwarte Zee werd het veel gecultiveerd.
Deze vorm heeft een wortel die op de Chinese gelijkt. Zie nr. 8 van het tweede hoofdstuk. Dodonaeus’ De ene groeit in Pontus en wordt rhaponticum genoemd. De tweede in Barbarije en dat is de gewone rabarber’.
Etymologie.
Rhaponticum: Rha Ponticum, de plant van Plinius, de Rhacomawortel, zou gekomen zijn uit de landen rondom de Zwarte Zee en heet daarom Rha ponticum. Daarom werd het bij H. Bock in 1546 Rhapontik genoemd. Duitse Rapontik, Repontik of Reupontick.
Toch zegt Matthiola dat deze wortel het grote duizendguldenkruid is en laat zien dat Centaurea scabiosa bedoeld wordt of Rhaponticum helniifolium. Zie daar.
Dat XIIIste capittel es van sandalen of sandali. Sandalum, dat es sandalen ende es cout in den derden graet, droge in den tweede. Sandalen sijn dryeyederley als wit, roet ende gheel, dat beste es gheel ende weet na tgheel es roet, na dat roet es wit dat beste. Sandalen sijn goet der pijnen der magen ende der leveren van roeder coleuren comende. Roy sandalen sijn couder dan die witte ende dan die ghele, oec helpen se bat want si verbien den loep der humoren, den leden, si sijn goet den hert vanc met cortsen, gemingt als men se int endiviwater te weick leet ende daer met thert strijckt. Al sulke strikinge op die lever die van den corts verwermt es goet. Als men poyer van roy sandalen mit luttel camfer ende roeswater mingt ende strijckt op die slaepen van den hoefde, dan helpet tseghen den hoeftswer uut couder saken. Poyer van roy sandalen ghemingt met nachtscaye water of porceleijnwaer of met donderblaerwater es goet tseghen tfleerfijn uut heeter saken. |
Het XIII kapittel is van sandalen of sandaalhout. (Santalum album) Sandaalhout is sandalen en dat is koud in de derde en droog in de tweede graad. Van sandaalhout zijn er drie soorten als een witte, een rode en een gele. (1) De beste is de gele en daarna komt de rode, na de rode is de witte het beste. Sandalen zijn goed tegen pijnen van de maag en lever die van rode kleuren komen. Rode sandalen zijn kouder dan de witte en de gele, ook helpen ze want ze verbieden de loop van de levenssappen in de leden. Ze zijn goed tegen hartkramp bij koortsen als je het in andijviewater te weken legt en daar mee het hart bestrijkt. Als je ook zo de lever bestrijkt die door de koorts verwarmd is, is het goed. Als je poeder van rode sandalen met wat kamfer en rozenwater mengt en dit op de slapen van het hoofd strijkt helpt het tegen hoofdpijn die uit koude zaken komt. Het poeder van rode sandalen dat met nachtschadenwater of posteleinwater of met donderbaardwater gemengd is is goed tegen jicht die uit hete zaken komt. |
13. Santalum album, L.(wit)
Algemene kenmerken.
De sandaalboom is een kleine boom die tien tot vijftien meter groot wordt. De stam haalt zelden dertig centimeter doorsnede. De cultuur heeft oorspronkelijk enige moeilijkheden gegeven omdat sandelhout een wortelparasiet is en voor zijn goede ontwikkeling een ‘gastplant’ nodig heeft.
Werking.
Overeenkomstig de grootte en de ouderdom van de boom is het binnenhout, dat normaal licht is, donker of roodachtig geaderd. Hoe hoger de kleur des te beter is de kwaliteit. Stukken van het hout variëren in grootte naar de omstandigheden. Het komt in stukken van ongeveer een meter lengte en zeven tot dertig centimeter dikte in de handel. Zaagsel van sandelhout, in linnen kussentjes genaaid en bij de kleren gelegd, geeft daaraan een aangename geur die er lang in blijft. Het gewreven hout op het hoofd en aangezicht gesmeerd laat de hoofdpijn wegtrekken en beschut het gelaat tegen zonnebrand. Sandelhout dankt zijn geur en geneeskrachtige eigenschappen aan een etherische olie die gebruikt wordt om fijne bloemengeuren als van rozen en jasmijn vast te leggen. Op die wijze krijgt men verschillende soorten van reukwerk. (1) Sandaalhout komt van verschillende bomen, ook van Pterocarpus santalinus, L. Dat levert het rode sandaalhout, het witte van de sandaalboom wordt bij ouderdom geel.
Etymologie.
Santalum levert het sandelhout, Duits Sandelholz en het Engelse sandal wood. De naam sandel komt van oud-Frans sandal en dat van middeleeuws Latijn sandalum, dat van het Arabische sandal en dit van het Perzische chandal wat stamt uit het Sanskriet chandana of candana, candras, ‘glanzend’. Of candana, ‘brandend hout’, omdat het gebruikt werd voor wierook.
Dat XIIIIste capittel es van tamariscus. Tamariscus dat es ende es heet ende droge in den ierste graet. Wijn daer tamariscus in gesoden is es goet tegen verstoppinge der leveren, der milten en tseghen die coupisse, oeck teghen pijn in die blase, die eenen dick doet pissen (dye heet diffuria) het es oeck diureticum. (dats machtich te openen verstoppinge der leveren, nieren oft blasen) Poyer der scorssen van tamariscus in die spijse gekoeckt, dic genomen, es tegen die selve siecten oec goet. Dranc daer tamariscus in ghedaen is, es oec tegen tself goet. De scorsen van tamariscus zijn van der meester cracht. |
Het XIIIIde kapittel is van tamarisk. (Myricaria germanica) Tamarisk dat is heet en droog in de eerste graad. Wijn waar tamarisk in gekookt is, is goed tegen verstopping van de lever, van de milt en tegen aandrang tot waterlozing en ook tegen pijn in de blaas die veel laat plassen (dat heet dysurie) het is ook diuretica. (dat is dat het de kracht heeft om verstoppingen van de lever, nier of blaas te openen) Als je het poeder van de van tamariskschors kookt en veel in het eten geeft is dat tegen diezelfde ziekten ook goed. De drank waar tamarisk in gedaan is, is ook tegen hetzelfde goed. De schors van tamarisk is van de grootste kracht. |
14. Myricaria germanica, Desv. (uit Duitsland) (de oude naam was Tamarix germanica, L.)
Algemene kenmerken.
Dit is een heestertje die wel meer dan een paar meter groot kan worden. De bladeren zijn klein, blauwachtig groen en lancetvormig. De bleekroze bloemen staan in eindelingse, dichte trossen van juni tot september.
Etymologie.
Myricaria omdat het op de myrike, ‘tamarisk’ van de ouden lijkt. Duitse tamarisk, in Duits Tamariske, Frans laurier sauvage en Engelse German tamarisk. Zie Tamarindus indica.
Dat XVste capittel es van lijm oft viscus. Viscus, dat is lijm ende wast op eyken, oec op peerbomen, dat beste lijm es dat men en vindt op eyken wassende ende blijft lange groen. Het heeft macht te subtilieren aen te trecken ende te ontbinden. Dat versch of alder ionckxt es slecht, of effen es ende binnen van verwen als porlooc, buten groen, dat sal men voer dat beste kiesen. Viscus en verwermt niet dan alst luttel leden is, in hem is overvlodyghe onverteerde vochticheyt, het is heet en droghen in den derden graet, het resolveert oft verteert die grove vochticheyt des lichaems mids sijnder stercker cracht van aen te trecken, het saecht ende rijpt apostemen met herst ghemingt van pinus (anders heeten de rasina pini), het vermorut dye hertheyt der milten ende saecht die iuncturen ghemingt met alsoe veel was als viscus met rasini pini. |
Het XV kapittel is van lijm of maretak. (Viscum album) Viscum, dat is lijm en dat groeit op eikenbomen en ook op perenbomen, de beste marentak is die je op eiken ziet groeien, het blijft lang groen. Het heeft de kracht om te verfijnen, aan te trekken en te ontbinden. De verse of allerjongste zijn slecht, die effen is en van binnen een kleur heeft als prei en van buiten groen, die zal je voor de beste kiezen. Viscum verwarmt niet als het maar weinig vertakt is. In hem is overvloedige onverteerde vochtigheid, het is heet en droog in de derde graad en lost op of verteert de grove vochtigheid van het lichaam vanwege zijn sterke kracht om vaneen te trekken. Het verzacht en rijpt blaren als je het met hars mengt van Pinus (anders heet dit Rasini de pini) het vermurwt de hardheid van de milt en verzacht de gewrichten als je het mengt met net zoveel was als van Viscum en dennenhars. |
15. Viscum album, L. (wit)
Algemene kenmerken.
De maretak is een half parasiet waarvan de gladde, altijd geel/groene en tong/lepelvormige bladeren zelf ook bladgroen bezitten. Eindstandige en tweehuizige, groene bloemen staan in groepjes. In de herfst kleuren de eironde bladeren geelgroen, is dan opvallend met de witte bessen. Door de gegaffelde (in twee armen uitlopende vorm) was de maretak het symbool van geboorte, ‘één uit twee’. Door zijn goudgroene twijgen in de winter was de maretak ook een voorbeeld van de gouden toverroede of wensroede van de Griekse mythologie.
Werking.
Een drank die gemaakt is van maretak zou alle onvruchtbare dieren vruchtbaar maken en het baren vergemakkelijken. De drank, die uit de bessen bereid werd, bleef altijd zijn kracht behouden en genas vooral die ziekten die men door betovering gekregen had, zoals pest, kanker, vallende ziekte, slangenbeet, vergiftiging en krampen. Sinds Plinius had de mistel specifiek tegen epilepsie gegeven. Gedurende een epileptische aanval dringt zich aan de patiënt een andere vorm van bewustzijn op. Wie zich naderhand herinnert wat hij aanschouwt heeft, verkondigt zijn visioenen soms als bovennatuurlijke openbaringen. (4) De maretak bevat het giftige viscotoxine, een polypeptide, dat is samengesteld uit circa zeventien verschillende aminozuren. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat waterige extracten van vogellijm stoffen bevatten die de groei van tumoren vertragen. Het preparaat Iscador, van maretak bereid, is een middel ter voorkoming of genezing van kanker. Het brengt in het bloed een zelfreiniging teweeg.
Etymologie.
Viscum komt van viscus, ‘vogellijm’, de bessen bezitten een kleverige stof die gebruikt werd als een vogellijm. Engelse mistletoe, mistel, Duits Mistel, oud-Noors miste, ‘uit elkaar gaan’, de gaffelige stengels. Frans le gui.
Dat XVI capittel es van ghingiber of zingiber. Ghingber oft zingiber es heet in den derden ende nat in den ierste graet. Het is een wortel in den landen van over die zee wassende. Wijn daer gingber in gesoyen es met droghe vigen ende passulen (dat sijn eenderhande rosinen, de sommeghe lieden heeten corinthen) es goet tegen den couwe hoest ende vercoutheyt der borsten. Ghingberpoyer met droege vigen genomen es oec tegen tself goet. Wijn daer gingbers ende comijn in gesoyen is, es goet tegen pijn der magen ende der dermen uut winden gecomen, oec doet hi wel verteren. Poyer van ghingber met cattoene op den eers geleet is goet tegen tenasmone. (Tenasmone is een sieckte van lust te hebben ter cameren te gaen, sonder yet te doen). Poyer van gingber geblasen in die nose es goet tege die popelcie terstont aengaende. |
Het XVI kapittel is van gember. (Zingiber officinale) Gember of Zingiber is heet in de derde en nat in de eerste graad. Het is een wortel die in de landen van over de zee groeit. De wijn waar gember met droge vijgen en passulen (dat zijn een soort rozijnen die sommige lieden krenten noemen) in gekookt zijn is goed tegen koude hoest en verkoudheid van de borst. Als je gemberpoeder met droge vijgen neemt is dit ook tegen hetzelfde goed. De wijn waar gember en komijn in gekookt is, is goed tegen pijn van de maag en van de darmen die uit winden komen, ook laat het goed verteren. Gemberpoeder dat met katoen op de aars gelegd wordt is goed tegen tenasmone (tenasmone is een ziekte van graag naar toilet willen gaan zonder toch te kunnen). Als je het gemberpoeder in de neus blaast is dat goed tegen het trillen, en werkt direct. |
16. Zingiber officinale, Rosc. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Gember is een overblijvende kruidachtige plant die afkomstig is uit Tropisch Azië. Uit de vlezige wortelstok komt de tot een meter hoge bebladerde stengel die met lancetvormige bladeren bezet is. Daarnaast staan afzonderlijke bloemstengels die aan hun top een dikke aar van rood-witte bloemen dragen.
Werking.
De wortelstok levert in gekonfijte toestand de gember. Die heeft een fijne flexibele scherpte wat samengaat met zware sausen of marinades, ook wordt het verwerkt in fijne cakes. In gedroogde toestand werd het in de geneeskunde gebruikt. Gemberbrood was heel populair in Engeland. Shakespeare, Love's Labour Lost V, 1, ‘En als ik op deze wereld ook maar een stuiver bezat, dan zou ik die aan jou geven om gemberbrood te kopen’.
Etymologie.
Gember, Engelse ginger, Frans gingembre wat stamt uit oud-Frans gingibre, dat uit Latijn zingiberi en dat uit Grieks zingiberis wat weer afgeleid is uit het Arabische zanjabil en dat weer uit Palisch singivera en die tenslotte uit Dravisch singi, ‘gember’ + vera, ‘wortel’.
Daartussen verschijnt het Sanskriet sringavera of singabera, ‘gevormd als een hoorn’, een verwijzing naar de wortels die als een gewei gevormd zijn.
In het Duits ging het woord gingibere een andere kant op, via Ingeber werd het Ingewer.
Die IIII partikel es van vruchten ende zayen der cruden ende van dat hem compt ende heeft XXII capittelen. Dat eerste capittel es van amandelen. Dat tweede capittel es van queappelen. Dat derde capittel es van cappers. Dat IIII capittel is van castanien. Dat V capittel es van vighen pineen ende rosinen die passelen heeten. Dat VI capittel es van iuiube ende sebesten. Dat VII capittel es van pruimen. Dat VIII capittel is van anijs. Dat IX capittel es van bakelere. Dat X capittel es van cubeben. Dat XI capittel es van carvi. Dat XII capittel is van boenen. Dat XIII capittel es van fenigrieck. Dat XIIII capittel es lizaet. Dat XV capittel es van lupinen. Dat XVI capittel es van milie. Dat XVII capittel es haesnoten ende ander noten. Dat XVIII capittel es van gherste. Dat XIX capittel es van vitsen oft orobus. Dat XX capittel es van oliven ende van olie van den live. Dat XXI capittel es van appelen van garnaten. Dat XXII capittel es van wijn ende eeck. |
Het vierde hoofdstuk is van vruchten en zaden van de kruiden en dat van hen komt en heeft tweeëntwintig kapittelen. Het eerste kapittel is van Prunus communis. Het tweede kapittel is van Cydonia oblonga, de var. maliformis en var. pyriformis. Het derde kapittel is van Capparis sicula. Het IIII kapittel is van Castanea sativa. Het V kapittel is van Ficus carica, Pinus pinea en Vitis vinifera. Het VI kapittel is van Zizyphus jujuba en Cordia myxa. Het VII kapittel is van Prunus domestica. Het VII kapittel is van Pimpinella anisum. Het IX kapittel is van Laurus nobilis. Het X kapittel is van Piper cubeba. Het XI kapittel is van Carum carvi. Het XII kapittel is van Vicia faba. Het XIII kapittel is van Trigonella foenum-graecum. Het XIIII kapittel is Linum usitatissimum. Het XV kapittel is van Lupinus albus. Het XVI kapittel is van Panicum miliaceum. Het XVII kapittel is Juglans regia en Corylus avellana. Het XVIII kapittel is van Hordeum sativum. Het XIX kapittel is van Lathyrus linifolius of vernus. Het XX kapittel is van Olea sativa. Het XXI kapittel is van Punica granatum. Het XXII kapittel is van Vitis vinifera. |
Dat eerste capittel es van amandelen oft amigdala. Amigdale oft amandelen sijn tweederleye als suet ende bitter. Soete amandelen sijn heet ende nat in den ierste graet, bitter amandelen sijn heet ende droge in den tweede graet. Bitter amandelen sijn bequaem in medicinen, suete amandelen sijn bequaem tetene. Bitter amandelen sijn goet teghen tgebrec in den asem (dat asma heet) ende teghen den hoeft uut couder saken comende aldus ghenomen: Wrijft bitter amandelen, dan doeter toe suker om haerder bitterheyt wil ende maeckt er af pappe. Olye van bitter amandelen es goet tegen doefheyt, dick bitter amandelen ghenomen es goet teghen die wormen. Een plaester daer af oeck gemaeckt op den navel gheleet es goet teghen tselve. Een pessarium (dat es een instrument als een clisteer) van olye van bitter amandelen ghemaect doet den vrouwen haer stonden comen als ment in die moeder doet. |
Het eerste kapittel is van amandelen of amandel. (Prunus communis) Amandel of amandelen, er zijn twee soorten van als een zoete en een bittere. Zoete amandelen zijn heet en nat in de eerste graad en bittere amandelen zijn heet en droog in de tweede graad. Bittere amandelen zijn goed in de medicijnen, zoete amandelen zijn goed om te eten. Bittere amandelen zijn goed tegen ademgebrek (dat astma heet) en tegen hoest die uit koude zaken komt als je het zo neemt: ‘Wrijf bittere amandelen, dan doe je er vanwege haar bitterheid suiker bij en maak er een pap van’. De olie van bittere amandelen is goed tegen doofheid en als je veel bittere amandelen neemt is het goed tegen wormen. Als je er een pleister van maakt en op de navel legt is dit ook tegen hetzelfde goed. Een pessarium (dat is een instrument als een klysma) van olie van bittere amandelen gemaakt laat bij de vrouwen hun stonden komen als je het in de baarmoeder doet. |
1. Prunus communis, Fritsch. (gewoon)
Algemene kenmerken.
De amandel is een grote struik/boom van drie tot acht meter hoog met een brede kroon en dikke stam. Bladeren zijn lancetvormig, gezaagd en klierachtig behaard. De talrijke bloemen zijn bleekroze, alleenstaand of met twee bijeen. De bast levert vaak een gom.
Werking.
De amandel behoort eigenlijk tot de noten. Bij de amandel gaat het om de kern, de inhoud van de noot. Je eet geen vruchtvlees van de amandel. De pit kraak je, hoewel die enorm hard is. Er bestaan eigenlijk twee soorten, de bittere en de zoete. De zoete is een veel gebruikte noot, je kan die gezouten of geroosterd eten, bij marsepein, bakwerk en amandelolie.
De bittere amandel bevat geen vluchtige olie van zichzelf, maar dat wordt gevormd door water toe te voegen waarna onder andere Pruisisch zuur wordt gevormd. Zoete amandels met water geven dit niet. Eet je een grote hoeveelheid van bittere amandelen dan komt er door het maagzuur een werking die tot blauwzuurvergiftiging kan leiden, 50 tot 60 stuks kunnen dodelijk werken. Als je het zuivere amygdalin in het bloed brengt treedt er geen vergiftiging op omdat het bloed geen ferment bevat die het blauwzuur werkzaam maakt.
De bittere wordt gebruikt voor bitterkoekjes, likeuren, maar vooral voor zeep en cosmetica. Van de olie wordt een laxeermiddel verkregen en een schoonheidsmiddel. De olie werd gemaakt door de amandelen zeer klein te stoten, hoe kleiner hoe beter, dit wordt in een grove lap gedaan, kaasdoek genaamd, en die in een pers waaruit de witte en troebele olie druipt.
Etymologie.
Prunus van purere, omdat zijn hout ‘lang brandt en glimt’. Ook kan het ‘vurig’ beteken of ‘vroegtijdig’ omdat zijn vruchten in de hoogzomer rijpen.
Amandel heet in het Duits Mandel, in oud-Hoogduits Mandala, in Frans amandier wat uit laat Latijns amandula stamt, dit van Grieks amygdale en dit weer van Hebreeuws megedh el, ‘gewijd fruit’ of ‘heilige vrucht’. De Engelse almond ontstond onder invloed van het Arabische al, ‘volmaakt’.
Dat tweede cap. es van queappelen ende van quepeeren oft ciconia. Ciconia oft queappelen sijn van ondersceyden qualiteyten, te weten som suet, som scerp oft pontijck, som amper of stiptijck ende som suer. In suete queappelen is een ghetimperde vochticheyt, in sure ende ander queappelen is openbaer coutheyt. Queappelen hebben macht wonden te heylen, verbiende in tbeghinsel die materie tot ter aposteme te lopen, si stercken den mont der mage, sijnde goet der magen die niet en onthout ende teghen den lichaem oft den camerganc midts hoer stoppinge. Quete, queden en stoppen soe seer niet. Olye van queden is goet tegen tselve, saet van queden heeft macht te lenieren oft te sachten sonder stoppinge, hoer ghebruyckinge es goet teghen sweeten. Olye daer af es goet der cliefinge des vels van couden. Sy es oec goet der scorfter sweringe. Tsap van queappelen es goet tegen tbloot spuwen, dat saet van hem es goet tegen die scerpicheyt der kelen binnen, het saecht die borst ende die longen, tegen dat self es muscilago van queden goet. (Muscilago es eenderhande vetticheit of gheclontheyt dier nyet uut trect). Queden sijn goet teghen overgheven, teghen den dorst en teghen dronckenheyt. Syroep van queden es tot al dit self goet. Queepeeren sijn oeck tegen dit goet, nochtans soe seer niet. |
Het tweede kapittel is van kweeperen of kweeappels. (Cydonia oblonga, var. maliformis en var. pyriformis) Cydonia of kweeappelen zijn van verschillende kwaliteiten, te weten, soms zijn ze zoet, soms scherp of wrang, soms bitterzuur of bitter en soms zuur. In zoete kweeappelen is een getemperde vochtigheid, in zure en ander kweeappelen is duidelijke koudheid. Kweeappelen hebben kracht om wonden te helen en verbieden in het begin de materie om tot een blaar te worden, ze versterken de mond van de maag, zijn goed voor de maag die niet vast houdt en tegen de loop of naar het toilet gaan vanwege haar stoppende werking. Kweeperen stoppen zo goed niet. De olie van kwee is tegen hetzelfde goed, het zaad van kwee heeft kracht om te verminderen of te verzachten zonder te stoppen, haar gebruik is goed tegen het zweten. Olie daarvan is goed tegen kloven van de huid dat van koude komt. Het is ook goed tegen schurftachtige zweren. Het sap van kweeappelen is goed tegen bloed spuwen, het zaad ervan is goed tegen scherpheid van de keel vanbinnen, het verzacht de borst en de longen, tegen hetzelfde is muscilago van kwee goed (muscilago is een soort vettigheid of klonterigheid die niet uittrekt). Kwee is goed tegen het overgeven, tegen dorst en tegen dronkenschap. Siroop van kwee is ook tegen hetzelfde goed. Kweeperen zijn hier ook tegen goed, maar veel minder. |
2. Cydonia oblonga, Mill. (langwerpig)
Algemene kenmerken.
De kwee (peer), niet verwarren met de Japanse kwee. Dit is meer een grote, uitstaande struik of kleine, kromme boom van drie tot zeven meter hoog. Het blad is rond en heeft aan de onderkant een grijzige kleur. De witte bloemen zijn groot en alleenstaand. De goudgele en heerlijk ruikende vrucht werd als hoog geschat. De adem werd met de reuk van een appel vergeleken, Hooglied 7:8. "de geur van uw adem zij als appels".
Werking.
In Perzië en andere Oosterse landen werd de vrucht wel rauw gegeten, hoewel de vrucht niet zoet is, maar scherp. Maar in wijn en olie en vooral in honig ingemaakt gaf het die zijn fijne geur. De vrucht werd dan vroeger algemeen gebruikt om er een jam van te maken, de marmelade. De genezende kracht zou zich in de zaden bevinden. Die waren ook goed tegen vergif, "Daarom schrijft Pilarchus dat aan iemand vergiftige appelen gezonden waren in een korf waar tevoren kwee in bewaard waren geen hinder deden aan degene die ze aten."(2) Vrouwen die in verwachting zijn moeten vele kweeën eten dan zullen ze wijze kinderen voortbrengen, aldus de Engelse botanist Gerard in 1596. De gouden appelen van de Hesperiden en Atalanta waren geïdealiseerde quitten, kweeperen, een symbool van vruchtbaarheid, liefde en geluk en daarom aan Afrodite gewijd. "Queen van liefelijke reuk, daarom gebood de wetgever Solon, (639-559 v. Chr.) dat alle de jonge dochters, eer zij met haar bruidegoms te bedde gingen in deze vruchten te bijten om daarvan een goede adem te behouden."(2) De Griekse bruid hield een kweepeer in haar hand als symbool van vruchtbaarheid en bood het haar man aan als teken dat ze van haar plicht bewust was. Volgens anderen moest dit worden gedaan om aan te tonen dat de vrouw menig keer ter wille van haar man in een zure appel moet bijten.
Etymologie.
Cydonia is genoemd naar zijn inlandse plaats Cydon, nu Canea, te Kreta. Ze waren al vroeg bij de Grieken bekend onder de naam Melon kydonion of kudonion. Vandaar kwam de oud-Hoogduitse vorm kutinna en qitina tot Quittenbaum en de oudHollandse queen, Engels quince.
Men onderscheidde in de middeleeuwen al peervormige en appelvormige (de variëteit maliformis en variëteit pyriformis), die onder de namen Mala coctana en Pyra coctana werden beschreven.
Dat derde capittel es van cappers oft capparis. Capparis oft cappers sijn heet ende droge in den tweden graet, die wortel ende scorsen, blayers, vruchten ende bloemen van cappers sijn goet in medicinen. Cappers hebben macht den appetijt te sterken ende die vercoude maghe verwermen se, teghen dat letsel der leveren ende der milten ende hoer herdicheyt es goet medallen wijn daer scorse van cappers in gesoden es. Tegen dat selve is goet een electuarie gemaect van scorsen van cappers ghepulveriseert ende van tamariscus. Die scorse met suker, vruchten van cappers sijn goet tegen die wormen ende teghen die ontsteltenis der milten. Si sijn oeck teghen het lancevel aldus ghenomen goet: Neemt I half pont scorsen van cappers, syedt se int sap der scorsen van adick, doet er toe suker ende maect er af syroep, daer af neemt smerghens en tsavonts. Die selve syroep es oeck goet teghen het fleerfijn. |
Het derde kapittel is van kappers. (Capparis sicula) Capparis of kappers zijn heet en droog in de tweede graad, de wortel en schors, bladeren, vruchten en bloemen van kappers zijn goed in medicijnen. Kappers hebben kracht om de appetijt te versterken en om de verkouden maag te verwarmen, het is goed tegen het letsel van de lever en van de milt en haar hardheid door wijn te drinken waar de schors van kappers in gekookt is. Tegen hetzelfde is het goed om een likkepot te maken van de verpoederde schors van kappers en van tamarisk. De schors met suiker en de kapper vruchten zijn goed tegen wormen en tegen ontsteltenis van de milt. Ze zijn ook goed tegen onderbuikspijn als je ze zo neemt: ‘Neem een half pond schors van kappers en kook het in het sap van de schors van kruidvlier, doe er suiker bij en maak er een siroop van en daarvan neem je ‘s morgens en ’s avonds’. Dezelfde siroop is ook goed tegen jicht. |
3. Capparis sicula, Duham (uit Sicilië)
Algemene kenmerken.
De kappertjesstruik is soms een omhoog groeiende, gedoornde struik die tot anderhalve meter kan komen, maar meestal groeit de plant als een spreidende en warrige struik die de grond en rotsen bedekt. De prachtige grote bloemen, wit met opvallende paarse meeldraden, bloeien alleen gedurende de nacht, ze gaan dan helemaal open en verleppen bij zonsopgang.
Gebruik.
De harde, olijfgroene bloemknoppen worden geplukt voor het ontluiken en worden daarna ingelegd in een mengsel van zout en azijn. Het kappertje is een smaakmaker en vooral bestemd voor de ouderen als de eetlust minder wordt, de kapper kan hiertoe een stimulans zijn bijvoorbeeld in de vorm van een sausje. Het is een zinnebeeld van de ouderdom, ‘op de dag, dat men ook vreest voor de hoogte, er verschrikkingen op de weg zijn, de amandelboom bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt; want de mens gaat naar zijn eeuwige huis en de rouwklagers gaan rond’. Prediker 12:5/7. Hier wordt gesproken over de realiteit van ouder worden en het verloren gaan van de lust dat in de jeugd zo gewoon was. Smaak en appetijt zijn een van de eersten die de ouder wordende mens verlaten. Het verband van de ouderdom en de plant ligt hem in de afrodisie werking van de vrucht.
Etymologie.
Het Perzische woord kabar werd via Arabisch al-kabar over Grieks kapparis en in Latijn Capparis. Over oud-Frans capres kwam het in het Engels van de 15de eeuw als capres tot tegenwoordig caper. In vroeg Hoogduits verscheen het woord als gappern zodat het nu Kappren is en bij ons kappertjes, wel steeds meervoud.
Dat IIII capittel es van castanien oft castanea. Castanea oft castanie es luttel oft weinich cout, omtrent den eersten graet es si heest ende droge. Castanien den ekelen geleken, sijn van meerder verteringe dan die ekelen. Castanien sijn den hoestende quaet, si maken hoeftsweer om hoerder herder verteringe, hoer letsel wort benomen als men se bradet. Si stoppen ende sijn goet tegen medecinen die doden. |
Het IIII kapittel is van tamme kastanje. (Castanea sativa) Kastanje of Castanea is iets of weinig koud en omtrent de eerste graad is het heet en droog. Kastanjes, die op de eikel lijken, verteren beter dan de eikel. Kastanjes zijn slecht voor diegene die hoesten en maken hoofdpijn vanwege hun slechtere vertering, hun letsel wordt weggenomen als je ze bakt. Ze stoppen en zijn goed tegen medicijnen die doden. |
4. Castanea sativa, Mill. (gekweekt of tam)
Algemene kenmerken.
De tamme kastanje is een boom die geweldige afmetingen kan bereiken, er zijn er gevonden met een stamomvang van meer dan tien meter. Sterke bladeren met een duidelijke middenrif, ovaal en lancetvormig, tot een punt versmallend en gezaagd. In juni en juli komt de bloei en in oktober kan de kastanje geoogst worden.
Werking.
Kastanjes zijn niet voor iedereen aangenaam, sommige mensen krijgen ademnood van kastanjes. Het meel geldt als versterkend voor landlieden, beter nog dan bonen. Volgens de ouden geeft het een stevig voedsel dat de vrouwen goed van humeur maakt. Geroosterd of gekookt is het een delicatesse en zou dan stimulerende krachten bezitten.
Etymologie.
Het Latijnse woord Castanea stamt uit het Grieks kastanea dat op de vruchten slaat. Met het Armeense kask, (kastanje) kaskeni (kastanjeboom) is het Griekse woord aan een voor Aziatische spraak ontleend.
Tamme kastanje wordt zo genoemd omdat de zoete, melige vruchten, in tegenstelling tot die van de paardekastanje, gegeten of in een haardvuur gepoft kunnen worden. Duitse Zahme Kastanie, Franse Chataignier en Engelse chestnut.
Dat vijfste capittel is van vighen, van pineen oft pinee ende van passelen oft une passule . Ficus oft vighen sijn som versch, som droge. Die macht der verscher es cleyn om haer overvloedegher vochticheit, die droege sijn beter, sonderlinge die grotene. Die cracht der vigen es heet in den des eersten graet ende droeghe int beghinsel der tweede, hoer ander macht es rijpen, resolveren die apostonien als men se mingt met gerstenmeel, oft met een crume van coerne of terwenbroet. Versche vigen of droge die morwen den lichaem. Water daer vigen in gesoden sijn es gelijck den honich in sijn der crachten. Droge vigen sijn goet teeten, si doen dorst hebben ende den lichaem, si sijn goet der storten der longenen, der blasen, den nieren, den gebreckegen in den adem ende den ongeveruden. Water daer vigen met ysope in gesoyen is, purgeert die borst van haerder overvloedicheyt ende is goet den ouwen hoest en der pine der longhenen, seet Pandecta. Pineen. Pineen of pinee sijn heet ende nat in den iersten graet. Sy sijn goet tegen tgebreck in den adem, tegen pine in de longene ende tegen die verteringe. Sy hebben macht te saechten, te suveren ende vochtich te maken. Het is die alderbeste spijse denghenen die pijn in de longene hebben of apostonie in die borst. Passule.Oue passule, sommege heetent corinthen oft cleyn rosynen, hebben macht te sachten ende vochtich te maken. Wijn daer sy in ghesoyen sijn, es goet teghen den couwen hoest. In die spijse oec ghegheven sijn se goet tegen overgheven van colera. |
Het vijfde kapittel is van vijgen, dennenzaden en krenten. (Ficus carica) Ficus of vijgen zijn soms vers en soms droog. De kracht van de verse is minder vanwege haar overvloedige vochtigheid, de droge zijn beter en vooral de grote vijgen. De kracht van vijgen is heet in de eerste graad en droog in het begin van de tweede, haar andere kracht is om te rijpen en de blaren op te lossen als je ze mengt met gerstemeel of met een kruim van koren- of tarwebrood. Verse vijgen of droge vermurwen het lichaam, water waar vijgen in gekookt zijn is gelijk aan honing in zijn krachten. Droge vijgen zijn goed om te eten, ze veroorzaken dorst in het lichaam en zijn goed voor de wegen van de longen, de blaas, de nier, de gebrekkige in de adem en de ongezuiverde. Water waar vijgen met hysop in gekookt zijn laxeert de borst van haar overvloed en is goed tegen oude hoest en de pijn van de longen zegt Pandecta. Pineën, dennenzaden (Pinus pinea) Pijnen of Pinus zijn heet en nat in de eerste graad. Ze zijn goed tegen ademgebrek, tegen pijn in longen en tegen vertering. Ze hebben de kracht om te verzachten, te zuiveren en vochtig te maken. Het is het allerbeste eten voor diegene die pijn in de longen of blaren in de borst hebben. Krenten (Vitis vinifera) Passule, sommige noemen het krenten of kleine rozijnen, hebben de kracht om te verzachten en vochtig te maken. Wijn waar ze in gekookt zijn is goed tegen koude hoest. Als je ze in eten neemt is het goed tegen het overgeven van rode gal. |
5. Ficus carica, L. (uit Caria)
Algemene kenmerken.
De vijg is een melksap voerende boom met knoestige, heen en weer gebogen grijze takken. Grote, handvormige bladeren die tegen de winter afvallen. De vrucht op zich is eigenlijk geen vrucht, maar een holle kruik of peervormige bloeiwijze waarin, naast de meeldraden en stampers, de zogenaamde galbloemen zich ontwikkelen. Hierin groeit de galwesp die voor bestuiving zorgt. Zonder galwesp (Blastophaga grossorum) geen vruchten. Na de bestuiving wordt de bloembodem week en sappig terwijl uit de vruchtbeginsels de zaden, botanisch de vruchten, ontstaan.
Werking.
De vijg kan gekookt, gekonfijt of vers gegeten worden. Medisch werd de plant wel gebruikt tegen steenpuisten, likdoorns, eksterogen en andere huidinfecties. De oude Griekse artsen gebruikten de bladeren, die een scherp melksap bevatten, voor omslagen en wratten. Halfrijpe vijgen zouden dan ook giftig zijn.
Etymologie.
Ficus zou afgeleid zijn van de Hebreeuwse naam pag of fag en heeft in vrijwel alle Europese talen dezelfde naam. Laat Latijn fica, Provençaals figo, oud-Frans fige en Frans figuier, Engels fig, Duits Fig, meervoud Figen, onze vijgen.
Pinus pinea, L. (den)
Algemene kenmerken.
Deze pittoreske den is gemakkelijk te herkennen, in het M. Zeegebied staat die als een parasol boven de strandgasten. De naalden staan in paren, zijn iets gedraaid en scherp gepunt. De alleenstaande kegels zijn na drie jaar rijp en bevatten twee centimeter lange zaden.
Werking.
De zaden van deze den, de pignole of eetbare den, zijn een lekkernij. De zaden komen voor in gebak en worden gebruikt voor vulling van gevogelte. De boom en teelt kwam veel voor in de omgeving van Ravenna, Italië, en verder in Z. Europa. De harsachtige stof uit de kegels liet de wijn goed blijven en gaf het een aparte smaak. Om die reden werd de den aan Bacchus gewijd. Dennenkegels in de antieke kunst werden vooral gebruikt voor sier van bronnen, zoals van watersproeiers en voor bekroning van gebouwen. In de Christelijke kunst waren de pinien oorspronkelijk het zinnebeeld van de levensboom waarvan de paradijsstromen uitgingen. In Paaskaarsen betekenden later vijf pinien de wonden van Christus.
Etymologie.
Pinus betekent ‘berg’ of ‘rots’. Waarschijnlijk is het woord afgeleid van het oude Griekse peuke, ‘pijnboom’. Vandaar pijn of naar de druppelende hars, de boom heeft pijn. Uit het Franse pin de pierre (meestal pin pignon) kwam de Engelse stone pine, de steenpijn. Duitse Pinien.
Krenten, zie Vitis.
Dat VI cap. es van Juiube ende sebesten. Juiube ende sebesten sijn heet ende nat. Juiube hebben macht te bluschen die scerpicheit des bloets, coleric. Iuiube sijn bequaem die borst, der longenen, der blasen, der pine der nieren ende der pynen der borst uut hetten. Iuiube sijn quat der magen, hoer voetsel sijn feninich, hoer verteringe sijn hert ende maken flumen, Serapio. Sebesten es een medicine in hoerer complexie tusschen heet ende cout getimpert. Het laxeer den lichaem der luden dye de corst hebben ende es goet den heeten hoestde, het is sachtende die borst, het gheneest den heeten catarren (dats als die vochticheyt der hoefs op dye borst valt) het is goet tegen die berrende pisse dye compt bitinge der coleren in den nieren ofte blasen, Pandecta. |
Het VI kapittel is van jujube en sebesten. (Zizyphus jujuba en Cordia myxa) Jujube en sebesten zijn heet en nat. Jujube’s hebben de kracht om de scherpheid van de bloedgang (1) te blussen. Jujube zijn goed voor de borst, de longen, de blaas, de pijn van de nieren en de pijn van de borst die uit hitte komt. Jujube zijn slecht voor de maag, haar voedsel is venijnig, haar verteringen zijn hard en maken slijm volgens Serapio. Sebesten is een medicijn die in haar samengesteldheid tussen heet en koud wordt gesteld. Het laxeert het lichaam van de lieden die koorts hebben en is goed tegen hete hoest, het verzacht de borst, het geneest de hete catarre (dat is als de vochtigheid van het hoofd op de borst valt (2) en is goed tegen de brandende plas die van de bijtende rode gal in de nieren of van de blaas komt volgens Pandecta. |
(1) Fluxum ventris (2) Licht slijmvormende slijmvliesontsteking.
6. Zizyphus jujuba, Lam. (Jujube)
Algemene kenmerken.
De jujuba is een plant die in Z. Europa, N. en W. Afrika en W. Azië groeit. Het is een stekelige struik die in gecultiveerde toestand de vorm van een kleine boom krijgt met een wat hangende vorm. Is bladverliezend, het blad is afwisselend geplaatst en langwerpig/ovaal met drie nerven. De zoete vrucht is pulpig en van een ovale vorm, ter grootte van een pruim. De gedroogde of ingemaakte vrucht is bekend als jujubes.
Gebruik.
Het is een zoete vrucht, de Turken planten hem voor hun koffiehuizen voor schaduw en vrucht. ‘Jujuben en sebesten zijn matig verkoelend en maken vochtig. Ze zijn nuttig om de ruwheid van de keel te verzachten, borst en longen. Ze zijn ook goed tegen de hoest, bloedspuwen en andere gebreken die uit zoute gebreken hun oorsprong hebben.’ (2)
Etymologie.
Zizyphus is afgeleid van zizouf, de Arabisch/Egyptische naam van Zizyphus lotus.
Jujube stamt van oud-Frans jujube, dat van middeleeuws Latijn jujuba, dat van Latijns zizyphum en dat van Grieks zizuphon. Duitse Jujube en Engelse common jujube-tree.
6. Cordia myxa, L. (lijmachtig, de vrucht)
Algemene kenmerken.
Cordia heeft ronde en toegespitste, gaafrandige bladeren en kleine witte, geurende bloemen. De boom wordt zes tot twintig meter hoog en groeit in Egypte tot aan zuidoost Azië en de Maleise archipel.
Werking.
De vruchten, die de boom in zulke grote hoeveelheden draagt dat de takken ervan doorbuigen, lijken op kleine krieken en zijn lichtrood, zeer glad, glimmend en week. Ze zijn gevuld met een slijmerige stof dat gebruikt wordt voor het plakken van zakken, papieren bloemen en vliegers. Dit zou de lotus zijn zoals aangegeven werd door Herodotus, 4.77, ‘De bomen rondom hen waren vol voedsel, lotus was hun naam, het sap was als nectar.’. Het beviel hen bij de Lotophagen zo goed dat zij niet meer naar het schip wilden terugkeren en met geweld gehaald moesten worden en vastgebonden zodat zij niet meer zouden vluchten.
Etymologie.
Cordia is genoemd naar vader en zoon Enricus en Valerius Cordus, Duitse botanisten.
De vruchten worden in Engels sebestenae, Assyrian plum of sebestens plum genoemd. De zaden kwamen gedroogd wel naar Europa en werden gebruikt bij hoesten en heesheid en werden bekend als zwarte borstbessen, in het Duits Schwarze Brustbeeren.
Dat VII cap. van prumen oft pruma. Pruna of prumen sijn cout ende nat. Prumen sijn som swart, som roet. Swerte prumen luttel hert sijnde, sonderlinge prumen van Damasco sijn de beste. Sy hebben macht te vercouwen, te saechten in den lichaem oft die dermen. Si sijn goet in den scerpe corts, sy ontstoppen die herdicheyt des lichaems uut verdroghinghe of uut rouer colere die verdroegt comende, Platearius. |
Het VII kapittel is van pruimen of pruma. (Prunus domestica) Prunus of pruimen zijn koud en nat. Pruimen zijn soms zwart en soms rood. Zwarte pruimen die wat hard zijn, vooral de Damascener pruimen, dat zijn de beste. Ze hebben de kracht om te verkoelen in het lichaam of de darmen te verzachten. Ze zijn goed in de scherpe koorts en ontstoppen de hardheid van het lichaam die uit verdroging of uit ruwe gal die verdroogt komt volgens Platearius. |
7. Prunus domestica, L. (inheems)
Algemene kenmerken.
De pruim is een tot tien meter hoge en sterk groeiende boom met wat piramidale kroon. Het blad is elliptisch tot lancetvormig, eivormig en wat donzig aan de onderkant. In het voorjaar is de boom beladen met bloemen die gevolgd worden door lange, violet/blauwe, weke vruchten met een steen.
Werking.
De boom levert een gom die wel eens gebruikt werd om Arabische gommen te vervalsen. De gom werd in azijn opgelost en gebruikt als een middel tegen jeuk en om zweren te zuiveren. Kauwen op een gedroogde pruim is een prima middel tegen heesheid of voor wie spreken of zingen moet. Er zijn verschillende wilde pruimen die als grondvorm worden beschouwd. Omstreeks 500 v. Chr. kwam het gewas naar Syrië waar het vooral om Damascus gekweekt werd. Culpeper: ‘All the plums are under Venus, and are, like woman, some better and some worse’, dit vanwege de grote verscheidenheid in soorten. (6)
Etymologie.
Voor Prunus, zie het 1ste hoofdstuk.
Pruim, Duitse Pflaume. In midden-Nederlands was het prume en in oud-Hoogduits Pfruma Dit stamt uit het Griekse proumnon of prounon. Frans prune en oud-Engels plume wat afkomstig is uit gewoon laat Latijn pruna, van Latijn prunum, wat weer stamt uit het Grieks.
Dat VIII cap. es van anijs of anisum. Anisum oft anijs es heet ende droghe in den derden graet. Het es saet eens cruyts also geheten, dwelc is suet, hebbende macht te verteren tontbinden ende dye winden te minderen. Anijs is goet tegen die winden, teghen suer rupsinge ende onverteringe met mastike ende caneel in wijn gesoden ende so gedroncken. Om die stonden der vrouwen te doen comen: Neemt grote trifera met water of wijn daer anijs in gesoden is. Teghe verstopping der milten ende der leveren es die siedinge van anijs met hertstonghe goet. Poyer van anijs in spijse oft drack ghenomen vermeerdert sperma ende melck. |
Het VIII kapittel is van anijs. (Pimpinella anisum) Anijs of anijs is heet en droog in de derde graad. Het is het zaad van een kruid dat ook zo heet. Het is zoet en heeft de kracht om te verteren, te ontbinden en de winden te verminderen. Anijs is goed tegen wind, tegen zure oprispingen en onverteerbaarheden als je het met mastiek en kaneel in wijn kookt en zo drinkt. Om stonden van de vrouwen te laten komen: ‘Neem een grote kan met water of wijn waar anijs in gekookt is’. Tegen verstopping van de milt en van de lever is het goed om een afkooksel van anijs met hertstongen te nemen. Het poeder van anijs in het eten of drank genomen vermeerdert de sperma en melk. |
8. Pimpinella anisum, L. (anijs)
Algemene kenmerken.
Anijs is een fijn bladig kruid van een zestig centimeter hoog met geurende en geveerde bladen. Het is een mooie bladplant. De witte bloemen staan op een gegroefde stengel.
Werking.
Medisch zou het pijnstillend werken en vermindert het hoesten, werd gebruikt tegen spijsverteringsklachten, cholera en pest. In olie heelt het oorpijn, anijsdampen verminderen hoofdpijn. De bladeren werken antiseptisch. De gelaatshuid wordt schoon en blank door te wassen met anijswater. In Frankrijk is anijs veel in gebruik om er Pernod en Anisette van te maken die zeer gezond zouden zijn. Het zaad was zeer populair om muizen te vangen die de geur ervan niet kunnen weerstaan wanneer het gesmeerd was op muizenvallen. Van zijn welriekende zaden zegt Plinius: "Ze geven de adem een goede reuk, het gezicht een jong aanzien en verlichten zware dromen en bewerken eetlust" (2).. De Romeinen deden de zaden in hun specerijenkoeken. Het is mogelijk een van de gebruiken die aanleiding gaf tot de huwelijkstaart.
Etymologie.
Zie het honderdste hoofdstuk voor de naam Pimpinella.
Grieks anison stamt van aniemi, ‘tevoorschijn laten komen’. Een andere verklaring wil men zien in Grieks a, ‘niet’, en isos, ‘gelijk’, dus ongelijk, misschien naar de eivormige vrucht
Dat IX capittel es van bakelaer oft bacci lauri. Bakelaer oft bacci lauri es die vrucht eens boems die laurier oft laurus heet welckx boems blayeren oec in medicinen goet sijn. Die blederen of blayere sijn heet ende droghe van complexie, maer dye vruchten, dat sijn oeck grana lauri genoempt, zijn sterker, si hebben cracht te conforteren uut horen goeden roeck, te ontbynden ende te verteren. Die vruchten ghewreven in een panne verwermt ende met een saxken opt hoeft gheleet es goet tegen fleumatike oft couwe hersene. Teghen cou reuma des hoets, bakelaer ende rosen in enen pot tsamen syedt boven gestopt, dan hout des sieken mont over den mont des pots ende met dien water wast dat voerhoeft ende die slapen van den hoefde. Olie van bakelaer is goet teghen pijn der maghen uut vercoutheit. Tegen vleerfijn oec in water daer laurierbladeren in ghesoden sijn een sponcie in ghedout dan op dye plaetse gheleet al werm sterckt ende suvert dye moyer, oec verdrijft se die coutheit die de moyer belet te ontfanghen, Pandecta, Platearius. |
Het IX kapittel is van bakelaar of bacci lauri, en laurier. (Laurus nobilis) Bakelaar of Bacci lauri is de vrucht van een boom die laurier of Laurus heet, ook van de boom worden de bladeren in de medicijnen gebruikt. De blaadjes of bladeren zijn heet en droog van samengesteldheid, maar de vruchten, die gewoonlijk Grana lauri genoemd worden, zijn sterker en hebben de kracht om te verbeteren vanwege hun goede geur en te ontbinden en te verteren. Als je de gewreven vruchten in een pan verwarmt en met een zakje op het hoofd legt is dat goed tegen flegmatieke of koude hersens. Tegen koude reuma van het hoofd wordt de bakelaar en rozen tezamen in een pot gekookt die van boven dicht is waarna de zieke zijn mond erboven houdt en met het water het voorhoofd en slapen van het hoofd wast. De olie van bakelaar is goed tegen pijn van de maag die uit verkoudheid stamt. Tegen jicht duw je in het water, waar laurierbladeren in gekookt zijn, een spons en die leg je warm op die plaatsen, het versterkt en zuivert de baarmoeder en ook verdrijft het de koudheid die de baarmoeder belet om te ontvangen volgens Pandecta en Platearius. |
9. Laurus nobilis, L. (edel)
Algemene kenmerken.
De laurier is een sierboom met altijd groene, lancet/eivormig, donkergroene en leerachtige, wat golvende bladeren. Als het blad tegen het licht wordt gehouden zijn er veel stippen op te zien, die stippen bevatten een vluchtige olie. De bloei is in het voorjaar met geelachtige bloemen die gevolgd worden door purperachtige, kersachtige vruchten.
Werking.
Laurierbessen werden gebruikt bij vrouwenziektes. Volgens Culpeper zouden zeven bessen zorgen voor een vlotte geboorte, maar te vroeg ingenomen zou het een voortijdige geboorte of zelfs abortus kunnen veroorzaken. Ook waren ze effectvol tegen alle gif van venijnige creaturen en de steek van wespen en bijen, pest en infectieziektes. (4) Gerard meldt in 1596 dat dronkaards gewoon waren om in de morgen een paar bladeren te eten zodat ze gevrijwaard waren van dronkenschap.
Etymologie.
De naam Laurus komt mogelijk van het Keltische blaur, blawr of lauer, ‘groen’. Maar het kan ook vertaald worden van laus, ‘lof’ of ‘eer’. Van een tak maakte Apollo zijn kroon. Zo'n kroon is sindsdien het zinnebeeld van roem en eer. Hoofden van overwinnaars werden met ere, ‘Laude’, dat is met de lauwerboom bevlochten. Studenten die dan ook een graad behaald hadden werden met de besdragende laurier onderscheiden, ‘Bacci Lauri’, vandaar het woord Baccalaureaat. Bachelor en laureate. Studenten die een graad gehaald hadden aan de universiteit werden bachelors genoemd, van Frans bachelier en dat van Latijn baccalaureus, ‘laurierbes’. Die studenten zijn niet toegestaan te trouwen, hun taken als echtgenoot en vader zou hen weghouden van hun literaire overpeinzingen en zo werden in de loop der tijd vrijgezelle jongens bachelors genoemd.
De vrucht, bakelaar, komt ook van bacca lauri, ‘bes van laurier’. Laurier, Duitse Lorbeer, Franse laurier en Engelse laurel.
Dat X capittel es van cubeben oft cubebe. Cubeben oft cubebe sijn inder hitten ende droechte ghetimpert. Het sijn vruchten eens boems die in Indien wast. Cubeben hebben cracht te conforteren, daerom sijn sy goet teghen dat men in onmacht gaet als men se met bornagienwater gheeft. Wijn daer cubeben in ghesoyen is, es goet teghen den hertvanck, oec teghen die vallende sieckte, tegen cou renuwa des hoets, zijn si goet met suker geconfijt, hoeren roeck es seer goet. |
Het X kapittel is van kubeben of cubebe, cubeben. (Piper cubeba) Kubeben of cubeben zijn gematigd in hitte en droogte. Het zijn de vruchten van een boom die in Indië groeit. Kubeben hebben kracht om te verbeteren en daarom zijn ze goed tegen het in onmacht gaan als je ze met bernagiewater in geeft. Wijn, waar kubeben in gekookt zijn, is goed tegen hartkramp en ook tegen vallende ziekte. Tegen koude reuma van het hoofd is het goed vooral als je het met suiker konfijt, haar reuk is zeer goed. |
10. Piper cubeba, L. (Cubeba)
Algemene kenmerken.
Is afkomstig uit Maleisië. Het is een tot vijftien meter hoge klimmende heester met een twee centimeter dikke stengel.
Gebruik.
Kubeben ruiken en smaken doordringend kruidig kamferachtig, de vruchtwand smaakt wat bitter. Ze werken in kleine dosis net als peper en verwekken de appetijt en bevorderen de vertering, storen echter bij langdurig gebruik. Grotere dosis veroorzaakt overgeven en koortsachtige toestanden. Men gebruikt het extract en de vluchtige olie bij slaapwandelen. De staartpeper werd wel gebruikt in astmasigaretten.
Etymologie.
Zie voor de naam Piper hoofdstuk elf van het tweede deel.
Kubebenpeper en cubebs wordt het in het Engels genoemd, in het Duits Kubeben wat stamt uit het Arabisch kababa, dit uit het Perzisch kibabeh en dat tenslotte het Oost-Indisch cubeba, ‘braden’, een braadkruid.
Dat XI capittel es van Carvi. Hofcomijn of carvi es heet ende droghe in den derden graet, het is saet eens cruyts also ghenoempt. Hebbende macht die diuerticum heet, daerom helpet seer teghen die coupisse ende ander pijne daer men oeck om moet pissen. Poyer van carvi es goet in de spijse ghenomen om wel te verteeren die winden verdrivet. Dat saet gebruyckt men in sausen om appetijt te crigen, in medicinen besicht men alleen dat saet. |
Het XI kapittel is van Carvi, hof komijn. (Carum carvi) Hofkomijn of Carum is heet en droog in de derde graad, het is het zaad van een kruid dat ook zo genoemd wordt. Het heeft de kracht die diuretica genoemd wordt en daarom helpt het zeer tegen aandrang tot waterlozing en andere pijnen waarvan je ook moet plassen. Het is goed om het poeder van komijn is in het eten te nemen voor een goede vertering omdat het de winden verdrijft. Het zaad gebruik je in sausen om appetijt te krijgen en in medicijnen gebruik je alleen het zaad. |
11. Carum carvi, L. (karwij)
Algemene kenmerken.
Karwij wordt een zestig tot honderd centimeter hoog. Het eerste jaar staan de bladeren in een rozet van fijne veertjes. Het jaar erop verschijnt er een gegroefde holle stengel met een grote scherm van kleine witte bloempjes. Het blad hieraan is fijn bebladerd en dubbel geveerd.
Werking.
Het zaad bevat veel vluchtige olie, smaakt bijtend kruidig en dient als specerij en voor het aromatiseren van brood. De zaden in roggebrood zijn meestal karwijzaden, verder komt het voor in kaas. Naar zijn gebruik in kaas wordt het wel witte komijn of kaaskruid genoemd. Karwij was goed om de bederfgeur van gebak, kaas en vlees te bedekken. Karwij werkt eetluststimulerend. Zo wordt het gebruikt in Duitsland bij de zuurkool en knakworst. Het zou de melkafscheiding bevorderen bij koeien en schapen. Het kruid verminderde de geslachtslust zodat kinderrijke vrouwen hun mannen karwij- kummelsoep gaven. Snoepjes ervan gemaakt, zaden met een suikerlaagje eromheen, zouden de dranklucht verdrijven.
Etymologie.
Carum komt van Caria in Klein‑Azië, waar de plant het eerst ontdekt zou zijn. Het Griekse cara betekent ‘hoofd’, hier wordt het overdrachtelijk bedoeld, dit naar de eindstandige bloemscherm. Of het is afgeleid van het Arabische karwaya.
Het Duitse Karbe kwam in vroeg Hoogduits voor als karben, dit werd in het midden-Hoogduits Karwe of Karvey, wat in Nederlands en Frans carvi werd, nu karwij.
Komijn, in Duits Kummel, is de Engelse cumin dat uit Latijn, uit Grieks, uit Hebreeuws kamon stamt.
Dat XII capittel es van boenen of fabe. Fabe oft boenen sijn van complexie cout ende droeghe, als sy groen sijn so sijn si vochtich in den eersten graet, luttel rodende si maken groef humoren, blasinghe oft winden in den buyc, generense der magen, sijnde quaet grof bloet ende melancolischwi i mense ende swaer roken, daerom letten sy den hersenen swaer droemen in sendende, maer met sien en roesten wert hoer quaetheyt vermindert. Water daer boenen in ghesoyen sijn met amidong gemingt suvert daensicht, water van bloemen van bonen es goet teghen die donckerheit der oghen. |
Het XII kapittel is van boenen of faba, bonen. (Vicia faba) Bonen of bonen zijn koud en droog van samengesteldheid, als ze groen zijn dan zijn ze vochtig in de eerste graad en als ze wat rood worden maken ze grove vocht menging, oprispingen of winden in de buik, beroeren de maag, zijn slecht voor grof bloedige en melancholische mensen en zijn zwaar van geur en daarom beschadigen ze de hersens en geven die zware dromen, maar met koken en roosteren wordt haar kwaadheid verminderd. Water, waar bonen in gekookt zijn dat met zetmeel gemengd is, zuivert het aangezicht, het water van de bloemen van bonen is goed tegen blindheid van de ogen. |
12. Vicia faba, L. (Grieks phagein: eten)
Algemene kenmerken.
De veldboon richt zich op tussen andere gewassen met behulp van een vertakte bladrank, een klauwwier, die aan het eind van de bladsteel zit. Elk blad heeft aan weerszijden van de bladstengel een gelijk aantal zijblaadjes.
Werking.
De mollenboon, een groot soort paardenboon, werd wel geroosterd en aan kinderen gegeven als een versnapering. Bonen waren bij de Indiërs, Egyptenaren, Grieken en Romeinen het zinnebeeld van de dood, omdat op de kroonbladen de rouwletters staan, ‘literae lugubres’, de zwarte vlekken op de vleugels van de bloem. Om die reden werden bonen op rouwfeesten gegeten. De Pythagoreïsche aten geen bonen en wel omdat het heel goed mogelijk was dat de geesten van hun voorouders daarin zaten, een man, voor een vrouw gold dat niet, beroofde zo een voorouder van zijn of haar kans om opnieuw geboren te worden Hippocrates meende dat bonen eten schadelijk was voor mans visie en de zinnen zou afstompen. (16, 38) ‘In tijd van hongersnood en zo mannen als vrouwen door het steeds gebruik van plukvruchten zwak, traag van benen worden. Hierboven verwekken ze noch een lomigheid en ongeruste slaap en daarom menen sommige dat de Pythagorische wijzen zich van bonen eten onthielden alsof (zegt Cicero) door zulke spijs niet alleen de buik, maar ook het verstand opgeblazen wordt. De hoenderen die lang bonen eten worden onvruchtbaar, het welk ook ondervonden is de vrouwen te gebeuren zodat de Pythagorische niet zonder reden gezegd hebben dat bonen oorzaak zijn van onvruchtbaarheid.’ (2) De bloemen hebben een bedwelmende geur. Hier komt dan ook het spreekwoord vandaan ‘Hij is in de bonen’.
Etymologie.
Vicia is afgeleid van Latijn vincio of vincire, ‘binden’ of ‘winden’, het is een verwijzing naar de ranken. Faba, van phago, ‘eten’.
Het zijn de roomse bonen, veldbonen, mollnbonen, tuinbonen en paardenbonen. Duitse Pferdebohne of Saubohne, Engelse bean en Franse feve de marais.
Dat XIII capittel es van feni grecum. Fenu grecum oft feni grieck oft Griex hoy es heet ende droge, hebbende macht te heelen, te ripen ende te relaxeren of tontslane. Om apstonien buten te rijpen, neempt meel van feni grieck of van Griex hoy ende een doyer van den eye, conficeret te gader, doeghet daer op dat rijpt ende dunt. Om te ripen ende te breken soe conficeret met termentine, eest dat ment mingt met meel van lizaet ende met saet van malve so hevet meer machts. Men sal syen meel van Griex hoy, lizaet, malvesaet ende daer af sal men leggen op apstomen der magen oft der dermen, want tes haer helpende. |
Het XIII kapittel is van Grieks hooi. (Trigonella foenum-graecum) Foenum-graecum of feni griek of Grieks hooi is heet en droog, het heeft de kracht om te helen, te rijpen en te relaxen of te ontsluiten. Om blaren aan de buitenkant te rijpen neem je meel van foenum-graecum of Grieks hooi en een dooier van een ei, meng het tezamen en doe het erop, dat rijpt en verdunt. Om te rijpen en te breken meng je het met terpentijn, maar eerst moet je het mengen met het meel van lijnzaad en met zaad van Malva, dan heeft het meer kracht. Je zal het meel van Grieks hooi met lijnzaad en Malva zaad koken, dit moet je op de blaren van de maag of van de darmen leggen want het helpt hen. |
13. Trigonella foenum‑graecum, L. (Grieks hooi)
Algemene kenmerken.
Fenegriek heeft geel/witte bloemen aan een recht omhooggaand struikje, ook de zijtakken richten zich omhoog. Een plantje van dertig, veertig centimeter hoog met langwerpige, afgeknotte bladeren.
Werking.
Het kruid ruikt niet zo, dat ontstaat pas na het drogen. Vooral de zaden bevatten een speciale geur, als zalf gemaakt wordt het Griekse drek genoemd, het smaakt bitter, melilotenachtig. De zaden bevatten een 6% aan olie en een speciale stof, die nu weer veel gebruikt wordt omdat het een belangrijk bestanddeel vormt in orale voorbehoedmiddelen, diosgenine genaamd. Als drager voor een medicijn werd het kruid gebruikt om de misselijk makende effecten van de purgerende middelen te verminderen. Fenegriek is rijk aan eiwitten, vitaminen en mineralen, geeft voedsel smaak en voedingswaarde. In de veeartsenij werd het lang gebruikt om er pappen en conditiepoeders van te maken. Door stalknechten werd het gebruikt om de paarden een glanzende huid te geven en zo meer temperament door hun uiterlijk, kracht en vitaliteit. Door de handelsfokkers werd het gewas gebruikt om de dorst van de dieren op te wekken, zodat die meer zouden eten en zo sneller zouden groeien. In sommige landen werd het dan ook aan vrouwen gegeven, zodat de vrouwelijke vormen wat beter uit zouden komen.
Etymologie.
Trigonella komt van Latijnse tres of tria, ‘drie’, en gonu, ‘een hoek’, de bloem heeft bij Trigonella foenum‑graecum door de kiel een driehoekige gedaante.
Fenegriek of fenugreek, foenum‑graecum, ‘Grieks hooi’. Het Duits heeft Griechisches Heu en Fenugrac, het Engels Greek hay en fenugreek en Frans fenugrec. Foenum Graecum werd zo genoemd door de Romeinen toen deze plant uit Griekenland gehaald werd.
Dat XIIII capittel es van lizaet of semen lini. Semen lini oft lynzaet es heet in den eersten graet, in der vochticheyt ende droecheyt ghetempert, opblasen eest in der maghen quaet, weynich diureticum eest, luttel voedet, het es goet tsegen den couwen hoeft, reynende die borst van fluymechteghe overvloedicheyt. Alst ment in die spijse neempt of van buten, meel lisaet met meel van Griex hoy ende boeter tsamen gemingt, strijckt daer mede dye borst, dat morwet dye die flumachtighe materie die in die borst leet. Dit self saecht pijne in wat leden si sijn. Ende es oeck goet tseghen verreckinghe oft spasma der leden. Die macht ende cracht van lizaet ghelijc der cracht van Grieckx hoy. |
Het XIIII kapittel is van lijnzaad of semen lini. (Linum usitatissimum) Semen lini of lijnzaad is heet in de eerste graad en in de vochtigheid en droogheid gematigd. Het blaast op en is slecht voor de maag, weinig diuretica, ze voeden iets, het is goed tegen koude hoest en reinigt de borst van slijmachtige overvloedigheden. Als je het in het eten neemt of aan de buitenkant gebruikt: ‘Neem meel van lijnzaad met meel van Grieks hooi dat je met boter tezamen mengt en bestrijk daarmee de borst, dat vermurwt de slijmachtige materie die in de borst zit’. Hetzelfde verzacht de pijn in welke leden het is. En het is ook goed tegen verrekkingen of trekkingen van de leden. De macht en de kracht van lijnzaad lijkt op de kracht van Grieks hooi. |
14. Linum usitatissimum, L. (zeer veel gebruikt)
Algemene kenmerken.
Vlas is een eenjarig plantje met een zwakke stengel die echter zeer veerkrachtig is. Het blad is smal, meestal lancetvormig en vorstgevoelig. Helderblauwe en spoedig verwelkende bloemen.
Werking.
Lijnzaad is een andere belangrijke opbrengst van vlas. De uit de zaden gewonnen olie wordt gebruikt om er vernis voor verven uit te bereiden. Als zacht laxeermiddel wordt het gebruikt en geeft weerstand tegen infecties. Lijnzaad bevat het beroemde onverteerbare linolzuur. Als geneesmiddel worden de zaden wel gekookt of geweekt en geeft dan een slijmerig aftreksel dat gebruikt wordt als een verzachtend geneesmiddel.
Etymologie.
Linum stamt van het Griekse linon of lenea, een naam voor ‘draad’ of ‘lijn’. Dat dit woord door alle Germaanse stammen is aangenomen ziet men aan de taal, men spreekt niet van vlasgewaad en vlaszaad maar van lijnwaad, lijnzaad en lijnolie. Duits Saatlein, Frans filasse de lin, van fil, ‘vezels’, Engels linum. Semen lini is ‘zaad van vlas’.
Dat XV capittel es van lupinen oft lupinus. Lupinus es heet ende droge in den derde graet, het hevet macht die diurectike is. Lupini sijn twederlei als suet ende bitter, dye bitter sijn sonderlinge der medicinen bequaem. (Hier gaat de tekst over in amandelen) Mer van bitter mandelen met honich geconfijt es goet segen die wormen. Eest dat men daer toe poyer oft sap van alsen doet, so veel eest te sterker. Een plaester met meel van bitter amandelen gemaect ende met sap van alsem toe doende lutter poyers van aloe, epa, buten op den navel der kinderen geleit es tsegen die wormen der kinderen goet. Wijn daer vitter amandelen in gesoyen sijn goet tseghen die watersucht ende tseghen verstoppinge der leveren ende der milten uut couder saken comende. |
Het XV kapittel is van lupinen of Lupine. (Lupinus albus) Lupine is heet en droog in de derde graad en heeft de kracht die diuretica genoemd wordt. Er zijn twee soorten lupinen als een zoete en een bittere, de bittere zijn vooral in de medicijn goed. (hier gaat de tekst over in amandelen) Maar de bittere amandelen met honing gekonfijt is goed tegen wormen. Als je er poeder of sap van alsem bij doet dan is het veel sterker. Een pleister die je met het meel van bittere amandelen maakt met sap van alsem waar je wat poeder van Aloë epatica bij doet en buiten op de navel van kinderen legt is goed tegen wormen van kinderen. Wijn, waar bittere amandelen in gekookt zijn, is goed tegen waterzucht en tegen verstoppingen van de lever en van de milt die uit koude zaken komen. |
15. Lupinus albus, L. (wit) en Lupinus luteus, L (geel)
Algemene kenmerken.
De lupine is een eenjarige die bloeit van juni tot eind augustus met witte, iets blauwachtige bloemen in losse pluimen. Komt voor in de Oriënt en werd gecultiveerd in het Middellands Zeegebied.
Werking.
De meelrijke, maar bittere en geelwitte zaden werden gegeten. Het vee houdt echter niet van het groenvoer en de zaden. De planten zijn zeer eiwitrijk maar bevatten ook bittere alkaloïden, onder andere lupeline die ze een onaangename smaak geven. Dikwijls zijn ze bovendien giftig door het lupinotoxine waardoor een leverziekte, de lupinose, bij dieren wordt veroorzaakt. Merkwaardigerwijs is dat de lupine een lievelingsgerecht bij Romeinen vormde. Geplet werden ze tot een soort van penningen geslagen die gebruikt werden bij schouwspelen. De geplette peulen werden ‘numeri comici’ genoemd. Een dieet ervan zou gezond zijn, geeft een frisse kleur en plezierig uiterlijk. Daarvoor moeten ze wel speciaal voorbereid worden, het gif wordt verwijderd door koken. Ze worden dan zoetachtig van smaak. Een dieet van gedroogde lupines maakt de geest actiever en laat de verbeelding en persoonlijkheid toenemen. Vele van de oude geheime recepten om schoonheid te laten toenemen bevatten lupinen. Vaak werden ze tot een pasta gemaakt en enkele uren gebruikt als een gezichtsmasker.
Etymologie.
Lupinus is afgeleid van het Latijnse lupinum, van lupus, een ‘wolf’, de plant vernietigt het land zoals de wolf het woud. Letterlijk, ‘vernietiger’. Het zou ook naar de wolf genoemd kunnen zijn vanwege de grijsachtige wollen bekleding van de peulen. In Duitsland wordt de plant dan ook Wolfsbohne genoemd en in Frans feve de loup, Engelse lupin.
Dat XVI capittel is van milie oft milium. Milium es cout in den iersten ende droge in den tweede graet. Het is een saet welck heeft macht te verdrogen, daerom droget ende stoppet den lichame. Maer als men se van buten op leet, so vercoelet in den ierset graet ende droget in dat eynde ders derde. Milie voedet weinich. Als ment van buten werm leedt in sacxkens op die dermen, soe eest goet tsegen den lichaem ende het doet pissen. |
Het XVI kapittel is van milium, gierst. (Panicum miliaceum) Gierst is koud in de eerste en droog in de tweede graad. Het is een zaad dat de kracht heeft om te verdrogen en daarom verdroogt en stopt ze het lichaam. Maar als je het aan de buitenkant erop legt dan verkoelt het in de eerste graad en verdroogt het op het einde van de derde. Gierst voedt weinig. Als je het van buiten warm in zakjes op de darmen legt is het goed tegen de loop en laat het plassen. |
16. Panicum miliaceum, L. (gierstachtig)
Algemene kenmerken.
Gierst wordt tot een meter en meer hoog en groeit vooral in warmere streken. Naar verhouding van de plant heeft het een grote en iets overhangende, veel vertakte en dichte pluim met vele korrels. Het omhulsel van de zaden is hard en glad. De kleur ervan is wit, geel en rood, al naar de cultivar.
Werking.
Dit gewas geeft een matig meel wat wel gemengd werd met meel dat voor brood bestemd was. Later werd het wel gebruikt voor proviandering van schepen. Het was van de oertijd tot de 19de eeuw een belangrijk volksvoedsel. Nu is het vrijwel onbekend en door moderne gewassen verdrongen. Daarbij komt nog dat het gemakkelijk met onkruid overgroeid wordt en tegen vorst gevoelig is. In Z. Duitsland is het tot het begin van de vorige eeuw nog veel als feestvoedsel bewaard gebleven waar het tot voor kort op geen huwelijksfeest ontbrak. In deze gebruiken werd de kleine gele korrels als beeld van vruchtbaarheid gezien, net als nu rijst. Medisch werd het wel gebruikt als slijmig middel bij diarree en uiterlijk bij omslagen.
Etymologie.
Panicum, Latijn panis, ‘brood’, het was vroeger een broodvrucht. Het is een oude Latijnse naam voor een soort gierst. Grieks meline, Latijn milium, oud-Frans millet, Franse millet commun, de Engelse millet, Duitse Gemeine Hirse en onze pluimgierst. Gierst is een meer of minder algemene naam voor een hele reeks cultuurplanten die gezamenlijk tot de grasachtige behoren. Gierstplanten hebben meestal kleine zaden die meer rond dan langwerpig zijn.
Dat XVII capittel es van noten oft nux usuales ende haselnoten oft avelane. Nuces usuales oft noten die men dagelijcx besicht heeten gemeijn noten of okernoten ende si sijn onverteerlyc voende coleram beruende den hoeftsweer. Si sijn contrari den hoeft. Nuchteren gheten maken se manier van walginge, den veninen sijn sy contrarie als si eerst ghete sijn. Note, eywijn, honich en sout tsamen ghemingt ghenesen des menschen oft honden beten. Oude noten gebroken sijn goet op den canker gheleyt. Noten sijn heet ende droege, die welke veel gheten maken lamheyt in die tong, si berueren walging ende laxeren den lichaem seet Averois. Avellana oft haesnoten in spise ghenut maken hoeftsweer, sy maken blasing in den mage. Een ghesont lichaem maken se vet ende saechten die vermoynge van den seer ouden hoest. Haesnoten voeden bat dan noten seet Avicenna, want haesnoten sijn vaster ende min vetechtich, si dalen ter hitten ende droechten wert sinde speger van verteringe, sy beroeren oec tot walgen, Pandecta. |
Het XVII kapittel is van walnoten of Nux usuales en hazelnoten of Avellana. (Juglans regia) Nuces usuales of noten die je dagelijks gebruikt worden normaal noten of okkernoten genoemd. Ze zijn onverteerbaar, voeden de gal en veroorzaken hoofdpijn. Ze zijn tegengesteld aan het hoofd. Nuchter gegeten maken ze een soort van walging, het venijn zijn ze tegengesteld als ze eerst gegeten worden voor ander voedsel. Als je noten, ui, honing en zout tezamen mengt geneest het de mensen- of hondenbeten. Oude, gebroken noten zijn goed om op kanker te leggen. Noten zijn heet en droog en diegene die het veel eten krijgen lamheid in de tong, ze verwekken tot walgen en laxeren het lichaam zegt Averois. Avellana of hazelnoten. (Corylus avellana) Als je Avellana of hazelnoten in het eten gebruikt maken ze hoofdpijnen en geven oprispingen in de maag. Een gezond lichaam maken ze vet en verzachten de vermoeienis van de zeer oude hoest. Hazelnoten voeden beter dan noten zegt Avicenna, want hazelnoten zijn vaster en minder vetachtig en dalen af naar hitte en droogte, zijn weker van vertering en veroorzaken ook walging volgens Pandecta. |
17. Juglans regia, L.
Algemene kenmerken.
De walnoot is een boom die als laatste zijn blad ontplooid. Het blad heeft vijf tot negen deelblaadjes en ruikt (on)aangenaam als je er over wrijft. Om die reden werd de boom wel geplant rond boerenerven om muggen te verdrijven. Vlak onder de ontplooiende bladeren verschijnen de katjes die later gevolgd worden door een bolster waarin de vrucht zit.
Werking.
Zijn schaduw was niet alleen schadelijk voor mensen maar ook voor allerhande dieren. Evengoed waren zijn noten hoog geprezen, ook medisch werden ze gebruikt, vooral als tegenmiddel tegen de beet van een dolle hond. In de middeleeuwen is de boom echter meer bekend geraakt vanwege zijn vermeende duivelse invloeden. De duivel en andere kwade geesten zouden in zijn takken wonen. De notenhof, ‘hortus nucum’, zou afgeleid zijn van nocere, ‘beschadigen’. Men meende dat het ongezond was onder een notenboom te zitten en te slapen, de boom zou hoofdpijn verwekken. Een volle boom kan 2-3000 vruchten geven omstreeks oktober. Dan neemt het slaan van de boom een aanvang. Velen menen dat de boom geslagen moet worden wil die het volgende jaar weer vrucht dragen. Het is een vruchtbaarheidsgebruik, zoals het slaan met de roede op mensen. In sommige landen was het ook een gebruik om de boom te slaan en zodoende kwade geesten te verdrijven. Een spreekwoord uit die tijd luidt als volgt: "De notenboom, een ezel en een wijf. Zijn als verknocht door enerlei bedrijf. Geen van hun drieën zal goede vruchten dragen. Ten zij men hen verbeter met slagen". (2,4, 16)
Etymologie.
Juglans, van Jovis glans, ‘de noot van Jupiter’, een voedsel dat geschikt was voor de goden en regia, ‘koninklijk’.
Walnoot, Engels wal nut, Duits Walnusz, waar wal van waal komt en ‘buitenlands’ betekent. In Frans is het noyer royal. In Vlaanderen is de naam okkernoot of nokkernoot ontstaan. Dit is afgeleid van het Latijnse nucarius, ‘notenboom’, waarvan het via nogarius, nogerius, noguier, noyer en noker op oker kwam. Deze naam is al in middeleeuws Nederlands algemeen en betekent dus letterlijk noteboom‑noot.
17. Corylus avellana, L.
Algemene kenmerken.
De hazelaar is een meerstammige struik van één tot vijf meter hoog. Het blad is rond en hartvormig, gepunt en donzig aan de onderkant. Al vroeg in het jaar zien we het stuifmeel, de vruchten moeten je in de herfst tussen de bladeren zoeken.
Werking.
De hazelaars veroorzaken nadeel als ze bij een wijngaard geplant zijn. Vondel, in landgedichten II 434, zegt: ”Oock dient ghe ue’ wijngaert niet te planten tegen ‘t westen
Noch onder ‘s hazelaars loof”.
In Shakespeare zegt Petruchio tot Catharian: "
‘Kate, is als een hazeltak’.
En recht en slank. Ze is bruin van kern’.
Als een hazelnoot en zoeter dan haar kern’.
Etymologie.
De hazelaar heet in het Duits Haselstrauch en in het Engels hazeltree. Het midden-Hoogduits hasel, midden-Nederlands hasel en Angelsaksisch haesel of hesel voeren op Germaans haslaz terug dat uit de Indogermaanse wortel qos(e)lo, ‘hazelaar’ gevormd is. Oerverwant zijn oud-Iers en oud-Kymrisch coll (uit coslo), wat verwant is met het Latijnse corulus en Corylus. Dit woord is gevormd naar het Griekse korus, ‘hoed’ of ‘helm’ en is een verwijzing naar de bloemkelk die de noot bedekt. Afgeleid daarvan is het Griekse karyon, het woord voor ‘noot’.
Avellana kreeg het vermoedelijk van de stad Abella (Abellinum) uit het oude Campania of van de stad Abellare uit Turkije, beide centra van de hazelnotenteelt.
Dat XVIII capittel es van gherste oft ordium. Ordeum oft gheerst es cout ende droge in den tweeden graet, hoer voetsel is minder dan tvoetsel der terwen. Van geerstenmeel ende water met suker in rosinen (die passele heeten) mede gemingt es goy spise den luden die den corst hebben. Ende geerstenwater, gesoyen dranc van gerstenmeel ende eeck, maeckt men een plaester tegen heete apostonien int beginsel om werm om te slaen. Gheerstenwater met amidonck ghemingt suveret daensicht. |
Het XVIII kapittel is van gerst of Hordeum. (Hordeum sativum) Hordeum of gerst is koud en droog in de tweede graad en haar voedsel is minder dan het voedsel van tarwe. Met gerstemeel, water, suiker en rozijnen (die passele heten) gemengd is het een goed eten voor de mensen die koorts hebben. Van gerstewater, een gekookte drank van gerstemeel en azijn, maak je een pleister tegen beginnende hete blaren om die warm om te slaan. Als je gerstewater met zetmeel mengt zuivert dit het aangezicht. |
Hordeum vulgare, L. (gewoon)
Algemene kenmerken.
Gerst en ondersoorten. De vierkantig lijkende aar is zeskantig. De grote aren zijn meestal iets hangend en hebben lange, platte naalden aan de kafjes. Gerst is een plant uit de gematigde zones en heeft nog minder behoefte aan warmte dan rogge.
Werking.
Gerst werd in oertijd hoofdzakelijk geroosterd of in gekookte toestand als brei en grutten gegeten, later werd er ook brood van gemaakt. In het hoogste noorden was ze de belangrijkste broodvrucht. In zuidelijke gebieden werd het meestal alleen gekweekt voor bierbereiding of als paardenvoer. De zomergerst levert zeer goed krachtig stro en werd gelijk na het inbrengen op de hooizolder geoogst, vandaar zijn oude naam rettema, ‘red de man’, namelijk door tijdig brood bij hoge graanprijzen. Dit gewas werd ook gebruikt om te meten, 2 gerstekorrels maken een vingerbreedte, 16 korrels een handbreedte en 24 een span, ongeveer 23 cm, 48 korrels een cubit of 51 cm en 3 korrels van eind tot eind maken een inch. Dit Engelse systeem zou nog gebruikt worden om de lengte en breedte van schoenen te meten. (38)
Etymologie.
Gerst
verschijnt in Duits als Gerste, in oud-Hoogduits en oud-Saksisch als Gersta. Deze namen voeren terug op voor-Germaans gherzda en dat uit het Indo-Germaanse ghrzdeiom, ‘graangewas’. Gerst betekent oorspronkelijk de ‘stekelige’ of ‘afschrikwekkende’, vanwege de lange kafnaalden ziet het er afschrikwekkend uit, in Latijn is dit horrere wat we terugzien in het Angelsaksische woord gorst, de naam voor de ‘gaspeldoorn’. Dit woord is te vergelijken met Latijn Hordeum, ‘gerst’, en is zo genoemd naar de stekelige baard van de aar.
Dat XIX capittel es van orobus oft vitsen nae dye sommeghe. Orobus dat zij vitsen, es heet in den iersten graet, droge in den tweeden. Vitsen heeft macht te openen, te vegene oft te reynigen ende te snijdene. Het heeft eenen bitteren smaeck, het doet pissen, die te seer vitsen besegen doet die bloet pissen. Als die ossen orobus oft vitsen eten, so werden se vet. Meel van vitsen doet ter camer gaen, hy doet pissen ende verteert verwe des lichaems. Als men orobus met honich ghimingt, so suvert die sweren. Het sproet in daensichte makende een claer huyt, verdrijft orobus met gherstenmeel ende amidonc gemingt. Dat selve doet oec thoecksel alder leden. Vitsenmeel met eeck gesoden omtrent den uuijck bij den eghernis es goet tegen die coupisse ende geneest den appetijt of lust van scyten sonder doen, oec verdrivet die crouwilinge ende crimpsel in die dermen, Serapio. |
Het XIX kapittel is van orobus of vitzen volgens sommigen. (Lathyrus linifolius of vernus) Orobus dat zijn een soort erwten, ze zijn heet in de eerste en droog in de tweede graad. Vitzen hebben de macht om te openen, af te vegen of te reinigen en te snijden. Ze hebben een bittere smaak en laten plassen en die te veel vitzen gebruiken gaan bloed plassen. Als de ossen orobus of vitzen eten dan worden ze vet. Meel van vitzen laat naar het toilet gaan, het laat plassen en verteert de kleur van de loop. Als je vitzen met honing mengt dan zuivert het de zweren. De sproeten in het gezicht verdrijft het en geeft een zuivere huid als je het mengt met gerstemeel en zetmeel. Datzelfde doet het ook bij jeuk op alle leden. Vitzen meel dat met azijn gekookt is en omtrent de buik bij de ergernis gestreken is goed tegen aandrang tot waterlozing en geneest de appetijt of lust van het naar toilet gaan zonder te kunnen, ook verdrijft het de draaiingen en krampen in de darmen volgens Serapio. |
19. Lathyrus linifolius, Bassler (lijnvormig)
Algemene kenmerken.
De bladeren hebben twee tot vier paren deelblaadjes, zijn glad en blauwachtig aan de onderkant. Trossen van purper en roze generfde bloemen hangen aan lange stengels in mei en juni. Daarna komen de lange en zwarte peulen tevoorschijn.
Werking.
Orobus vormt knollen die vanwege zijn kastanjeachtig zoete smaak in Schotland gedroogd en als proviand op reizen gebruikt werden, ze zijn zeer voedzaam. Ook werd het toegevoegd aan de whisky. Dit zou ook goed zijn tegen longziektes en zo geeft deze plant voedsel, kauwgom, medicijn en drank.
Etymologie.
Lathyrus komt van Grieks la, ‘toevoegen’, en thouros, ‘een prikkeling’, naar zijn gebruik als geslachtsdriftopwekkend middel, een eigenschap die aan de zaden werd toegeschreven.
Vitsen is afgeleid van oud-Frans vetse en dit van Latijn vicia, vanwaar ook Frans vesce en Engels vetch. Een oudere ontlening uit hetzelfde Latijnse woord is wicke, Duitse Wicke.
De oude naam was Orobus tuberosus, de groep Orobosus heeft geen rankende groeiwijze en verschilt daardoor van Lathyrus. Orobus zou van Grieks ‘os’ en ‘kracht’ komen vanwege zijn voedsel voor vee. Tuberosus betekent ‘bol’.
Dat XX capittel es aen oliven oft oliva ende olye van den live oliuaram oft oleum. Oleum oft olina int Latijn, die groen sijn, die sijn cout ende droghe, sy stoppen den lichaem. Waterachteghe oliven die villen of excorrieren die maghe om hoerder scerpheyt oft ponticiteyt, als men se legt in eeck, so villen se meer die maghe. Swerte oliven sijn heet met weinich amperheyt oft stipticiteyt ende quader te vertere dan die ander, humoer of vochticheit die van oliven coemt es quaet ende te lachteren. Olivien die men int midden der maeltijt eedt, stercken den apptijt waer die die grote sterkxt wercken, oliven groen weynich. Oliven die rijp sijn in den hetten ghetimpert, maer die niet rijp en sijn, sijn cout ende meer stiptike. Versche oliven stoppen die magen, swerte oliven die rijp sijn corrumperen haest ende sijn quaet der maghen. Een plaester van hem gemaeckt verbiet sweren te comen, dye vierechtighe apostonien oft antrax heeten. Een plaester van olivenbladers ghemaeckt met honich ende op de navel gheleyt doot die wormen. Een plaester van hem met gherstenmeel ghemaect is goet teghen den ouwen lichaem ende teghen vloeynghe der vochticheit uut der moyeren. Oleum oft oleuarum oft olie van oliven die rijp sijn, es den ghesonden goet, om der stipticiteyt die se heeft es sy goet der magen, si stopt ende restringeert het tantvleesch, sterkende die tanden als men se in den mont hout. Sy verbiedet sweeten, sy sachtet lichaem, sy verbiet den toecomst der couwen in den lichaem. Ende si verflaut die magen van medicinen die wonden. Men gheeft se te drincken tegen medecine die doet omdat men se walghen oft uutspuwen sal, Serapio, Pandecta. |
Het XX kapittel is van olijven of Olea en olie van de rijpe olijf of oleum. (Olea europaea) Olijf of Olea in het Latijn, de groene zijn koud en droog en die stoppen het lichaam. Waterachtige olijven die vullen of bederven de maag vanwege hun scherpheid of wrangheid en als je ze in azijn legt dan vullen ze de maag meer. Zwarte olijven zijn heet met wat bitterzuurheid of zuurachtigheid en slechter om te verteren dan die andere, levenssappen of vochtigheid die van olijven komt is kwaad en slecht. Olijven die je in het midden van de maaltijd eet versterken de appetijt waarbij de grote het sterkst werken en groene olijven weinig. Rijpe olijven zijn gematigd in hitte, maar die niet rijp zijn, die zijn koud en meer zuur. Verse olijven verstoppen de maag, rijpe, zwarte olijven veranderen snel en zijn slecht voor de maag. Een pleister die van hen gemaakt wordt voorkomt dat die zweren komen die vuurachtige blaren of antrax heten. Een pleister die gemaakt is van olijvenbladeren met honing en op de navel gelegd wordt doodt de wormen. Een pleister ervan met gerstemeel gemaakt is goed tegen oude loop en tegen vochtige vloeiingen uit de baarmoeder. Olie of oleum of olie van rijpe olijven is de gezonde goed vanwege de zuurheid die het heeft, het is goed voor de maag, het stopt en herstelt het tandvlees en het versterkt de tanden als je het in de mond houdt. Het voorkomt dat je zweet, het verzacht het lichaam en het voorkomt de toekomstige koude in het lichaam. En het maakt de maag krachteloos tegen medicijnen die verwonden. Je geeft het te drinken tegen medicijnen die doden omdat je ervan walgt of het zal uit spuwen volgens Serapio en Pandecta. |
20. Olea europaea, L. ‘Sativa’ (Europees en gekweekt)
Algemene kenmerken.
De olijf is een lage, kromme en groenblijvende boom. De leerachtige en elliptische blaadjes zijn van onderen blauwachtig/wit. Onopvallende witte bloemen staan in okselstandige trossen. De vrucht is een ovale bes, twee centimeter lang en groen die bij rijpheid zwart kleurt.
Werking.
De olie wordt gebruikt als verzachter en als een mild werkend laxeermiddel dankzij de aanwezigheid van een bitter glucoside en een statische olie die hoofdzakelijk uit oleïne bestaat. Daarnaast bevat de olijfolie ook veel vitaminen. Maagzweren en gezwellen aan de twaalfvingerige darm kunnen behandeld worden met preparaten uit olijfbladen. Nu wordt olijfolie veelvuldig toegepast in de fabricage van toiletzeep, crèmes en zalven en heeft een pijnstillende werking. Olijfolie wordt gebruikt in plaats van boter en bij het bereiden van tal van spijzen.
Bij de oude Grieken gold olijfolie als een luxeartikel die noodzakelijk was bij de lichaamsverzorging. Het werd gebruikt in de Olympische worstelperken om een glad lichaam te verkrijgen en zou de gewrichten leniger maken. Als basis voor cosmetische preparaten komt het voor (Ruth 3:3) in gezondheidszalven (Jes. 1:6) en bij de Barmhartige Samaritaan. Olie, als basis voor de Heilige Olie, werd gebruikt om Koningen te zalven (1 Sam. 10:1) Van zalven met olijvenolie wordt men krachtig en fris, “als nieuw geborenen”. De hogepriesters, koningen en profeten werden zo bij intrede in hun nieuwe ambt met olie gezalfd.
Etymologie.
Olea heet in het Grieks elaia en elaa en in Latijn olea waaruit olijf en andere Europese namen stammen. Het is de Franse olivier, Duitse Oelboom en Engelse olive.
Het is de boom die elaion produceert, ‘olijvenolie’, dat in Latijn oleum werd en in oud-Frans oile zodat het nu als olie bekend is.
Dat XXI is van appelen van granaten of poma granata. Appelen van granaten sijn som suet, som suer, dye suere sijn meest stiptike oft amper. Alle granaten sijn van goeder humoren, goet der magen, weinich van voetsel, die suete sijn goet van smaeck, anders dat se dye mage weinich verwermen, daerom en sijnse niet seer bequaem denghenen die den corts hebben. Suere die sijn meer bequaem. Tsap van granaten stopt den lichaem. In water ghedaen tsap ende te drincken gegheven es goet teghen dbloet spuwen ende teghent roode buyckevel. Tsap met honich ghemingt es goet tegen sweringhe des monts. Suete appelen van granaten sijn cout in den eersten graet ende nat in den tweede. Suer appelen van granaten sijn cout ende droge in den tweeden graet. Suer granaten bedwinghen dye colere verbyedende toelopinghe der overvloedicheyt ten inghewannen, bysonder wijn van sueren granaten, Pandecta, Avicenna. |
Het XXI is van appelen van granaten of poma granata, granaatappels. (Punica granatum) Granaatappels zijn soms zoet en soms zuur, de zure zijn het meest zuurachtige of bitterzuur. Alle granaten zijn van goede vocht menging, goed voor de maag en geven weinig voedsel, de zoete zijn goed van smaak, anders dan dat ze de maag weinig verwarmen en daarom zijn ze niet zo goed voor diegene die koorts hebben. Zure, die zijn beter. Het sap van granaten stopt het lichaam. Het sap in water gedaan en het te drinken gegeven is goed tegen het bloed spuwen en tegen de rode bloedgang (1). Het sap met honing gemengd is goed tegen zweren van de mond. Zoete granaatappels zijn koud in de eerste graad en nat in de tweede. Zure granaatappels zijn koud en droog in de tweede graad. Zure granaten bedwingen rode gal en verbieden het toelopen van de overvloed naar het ingewand, vooral de wijn van zure granaten volgens Pandecta en Avicenna. |
(1) Fluxum ventris.
21. Punica granatum, L. (granaten)
Algemene kenmerken.
De granaatappel is een kleine, bossige en vaak scheef gegroeide boom. De lancetvormige, tegenoverstaande en altijdgroene bladeren zijn vaak stekelig gepunt. De geelrode kelk is een wijde beker die in vijf tot zeven lobben uitloopt die vastgroeien aan de top van de vrucht.
Werking.
De vrucht heeft de vorm van een appel, een harde schil en roze vlees dat tamelijk zoet van smaak is. De vrucht zit verder vol met zaden, de granaten. De zachte zaden worden wel met suiker gegeten of gedroogd. Uit de vruchten wordt al sinds de oudheid en in Salomons dagen verfrissende dranken gemaakt (Hooglied 8:2) of een siroop, de grenadine of granadine, wat een aangename drank is voor de reizigers in die streken. De schil levert nu kleur en smaak aan Campari. De granaatappelschil werd gebruikt in de geneeskunde, bevat veel looizuur en een aantal vergiftigde alkaloïden die een middel zijn tegen lintworm en tegen dysenterie.
Etymologie.
Punica was de naam van Carthago, (een Phoenische nederzetting), vandaar heet de vrucht Malum punicum, ‘appel van Carthago’. Die naam verkreeg het waarschijnlijk nadat de Romeinen de rijkdom aan granaatappelen in de kolonies van Carthago leerden kennen. De oorsprong van het woord is mogelijk punicem, ‘rood’, de bloemkleur. Ponum granatum betekent een ‘vrucht of appel met zaden of granaten’, het Latijnse granatum werd in oud-Frans grenata, en pume grenate werd tot grenadier. Het is de Duitse Granatbaum en Engelse pome-granate.
Dat XXII cap. van wijn of vinum ende eeck oft acetum. Wijn es heet in den tweeden graet, dye oud es dye es heet in den derden. Most dye es heet in den iersten graet. Het wort openbaer in wat graet een ieghelijck, wijn es bi vermodinge der hetten dier inghewanden wort, want wijn onmanierlijc gedroncken es quaet die genuen ende sinnen. Ouden witten wijn berueret te pissen, maer hij maect hooftsweer. Ende dies van hem veel neemt schilt der maghen. Rouwen wijn maect opblasing, hi es quaet te verteren ende maect quaey dromen. Witten cleynen wijn es goet der magen. Hij es beter in gesonde ende sieckte dan royen wijn die midden tussen wit ende swert is. Swerten wijn es grof spaye of traech te verteren, hi maeckt droncken. Hi maeckt al grof groot vleesch. Hi es goet in den lichame ende hi is opblasenden. Sueten wijn is lang te verwanderen, opblasende de mage, hi vermorut oft purgeert den lichaem gelijc den most ende hi is goet den niere ende der blasen. Eeck is cout in den eersten graet, droge in den derden, hi heeft macht doer te gaen, te subtileren of te vercleynen ende te stoppen uut sijn qualiteyt. Eeck is goet tegen dat overgheven in teghen den lichaem als men neemt rosen ende scorse van eyken ende siedt se tsamen in eeck en daerin wolle drynckt ende so op die mage of navel leet. Vleesch met eeck gheten doet appetijt crigen. Als eeck die maghe vol vindt, soe purgeert hij, vindt hij se ydel, soe restringeert oft bedwincht hij se. Eeck es goet tegen frenefie (dats es een manier van heete apostonie voer in die hersenne) als men crauwinge maeket omtrent die palm van der hant, oft hol van den voeten met sout in eeck te gader, Platearius, Seraphio etc. |
Het XXII kapittel is van wijn of vinum en azijn of acetum. (Vitis vinifera) Wijn is heet in de tweede graad en oude wijn is heet in de derde graad. Most is heet in de eerste graad. Het wordt duidelijk in welke graad elke wijn is, wijn verandert door de hitte van de ingewanden want als je wijn drinkt zonder goede manieren is dat slecht voor de zenuwen en de zinnen. Oude witte wijn veroorzaakt plassen maar het maakt wel hoofdpijn. En die hiervan veel neemt schilt de maag. Rode wijn maakt oprispingen, het is slecht om te verteren en maakt kwade dromen. Witte, kleine wijn is goed voor de maag. Het is beter in gezonde en zieke dan rode wijn die in het midden tussen wit en zwart is. Zwarte wijn is grof spreidend of traag te verteren en maakt dronken. Het maakt grof, groot vlees. Het is goed in het lichaam en het blaast op. Zoete wijn is lang te veranderen, het blaast de maag op en het vermurwt of laxeert het lichaam net als de most en is goed voor de nieren en de blaas. Azijn is koud in de eerste graad en droog in de derde, het heeft macht om door te gaan, te verfijnen of te verkleinen en te stoppen vanwege zijn kwaliteit. Azijn is goed tegen overgeven in de loop als je rozen en eikenschors neemt en dit tezamen in azijn kookt en daarin wol drenkt en dit zo op de maag of navel legt. Als je vlees met azijn eet geeft dat appetijt. Als azijn de maag vol vindt dan laxeert het die, vindt hij die leeg dan herstelt of bedwingt hij het. Azijn is goed tegen phrenitis (1) (dat is een soort van hete blaar voor in de hersens) die je voelt als je krabt omtrent de palm van de hand of in de holte van de voeten waarin je zout en azijn tezamen in doet volgens Platearius en Serapio etc. |
(1) Hersenontsteking.
22. Vitis vinifera, L. (wijn producerend)
Algemene kenmerken.
De druif heeft gelobde bladeren. Aan de andere kant zit een hechtrank die zich om elk steunpunt oprolt, zich verhout en zo muurvast komt te zitten. De fijn geurende bloemtrosjes leveren later de bessen.
Werking.
Het uitgeperste zoete sap, de most, begint na enkele uren door inwerking van gistcellen troebel te worden en veroorzaakt de gisting. Zij zetten de druivensuiker om in alcohol, of wijngeest en koolzuurgas, wat laatste ontwijkt onder opbruisen uit het schuimende vocht. Het sap wordt wit als men het heeft laten gisten en rood als er ook schillen en stelen in gelaten zijn. ‘Men zegt ook dat de bladeren van rauwe rode Kool alleen, of in Salade in het eerste van de maaltijd gegeten, de Dronkenschap beletten en na het eten verdrijven. De oorzaak wordt toegeschreven aan de eigen en aangeboren vijandschap die er is tussen de Kool en de Wijngaard die zo ver gaat dat ze bijeen niet kunnen staan, maar bij elkaar geplant zijnde terstond verwelken en vergaan." (2) Er is grote vijandschap tussen kool en wijn. Daardoor behoedt het tegen dronkenschap, ja, als wijn toegevoegd wordt tijdens het koken van de kool zal die niet meer koken en de kleur ervan zal veranderen.
Etymologie.
Vitis is een naam die afgeleid is van het Keltische woord gwyd, uitgesproken vid, ‘beste van heesters’.
Voor de oorsprong van het woord wijn moeten we uitkijken naar talen buiten de Indogermaanse talen, waarschijnlijk naar de bron van de druif, naar een Kaukasische taal in de regionen van Armenië en het oude Khaldiasche koninkrijk Urartu. Via het Hebreeuwse woord jain of jajin, Ethiopisch en Arabisch wain en verwante Semitische woorden, kwam over Grieks woinom het Latijnse vinum, Germaanse winam en Frans vigne en zo werd het Engelse win geboren en gevormd tot wine, onze wijn die in Duits Wein heet.
Eek was de oude naam voor de schors van de eik die looizuur bevat en heeft nu de betekenis van azijn.
Dat vijfste partikel des boeckx es van gummen in dijs ghelijck ende heeft X capittelen. Dat eerste capittel es van camphora. Dat II capittel es van dragagantum. Dat III capittel es van gummi arabicum. Dat IIII capittel is van laudanum. Dat V capittel is van mastike. Dat VI capittel es van myrre. Dat VII capittel es van peck. Dat VIII capittel is van herst alias resina. Dat IX capittel is van storax calamita. Dat X capittel es van termentine. |
Het VIII kapittel is van Het vijfde hoofdstuk des boek is van gommen is de vorige gelijk en heeft X kapittelen. Het eerste kapittel is van Cinnamomum cmphora. Het II kapittel is van Astragalus glycyphyllos. Het III kapittel is van Acacia arabicum en andere soorten. Het IIII kapittel is van Cistus ladanifera en andere soorten. Het V kapittel is van Pistacia lentiscus. Het VI kapittel is van mirre of mirre, Commiphora myrrha Het VII kapittel is van hars, Pinus sylvestris. Het VIII kapittel is van Picea abies. Het IX kapittel is Styrax officinalis. Het X kapittel is van Pistacia terebinthus. |
Dat eerste cap. es van camfer, is camphora. Camfer oft camphora es cout ende droge in den derden graet. Die wit ende claer is sal men kyesen. Sy es goet tsegen gomorream (dats dat men teghen sijnen wil sperma oft de nature quijt wort) aldus: Distelpeert camfer met den sap van nachtscaye oft met melc, dan doget onder den navel by die manlicheyt ende op dye nieren. Dit self oec goet teghen dyabeticam (dat is dat men seere veel waters quijt wort) en tegen de verheffinge der leveren, met doec daer in nat gemaect op die lever geleyt. Campher geming met sap van bursa pastoris (dats sanguinaria, of na dye sommege in Duytsche teskens cruyt), is goet tegen dat bloet van der nose. Tegen oncuyscheit rieckt camfer voer de nose. Camfer wort bequaemlijc in electuarien gedaen tegen hete sieckten. |
Het eerste kapittel is van kamfer, is Camphora. (Camphora officinalis, nu Cinnemomum camphora) Kamfer of Camphora is koud en droog in de derde graad. Diegene die wit en helder is die moet je kiezen. Het is goed tegen gonorrhoea (dat is dat je tegen je wil sperma of de natuur kwijt wordt) als je het zo neemt: ‘Distilleer kamfer met het sap van nachtschade of met melk, dan doe je het onder de navel bij de manlijkheid en op de nieren’. Hetzelfde is ook goed tegen diabetes (dat is dat je zeer veel water kwijt wordt (1) en tegen de verheffing van de lever (2) als je een doek daarin nat maakt en het op de lever legt. Kamfer dat gemengd is met het sap van Capsella bursa pastoris (dat is sanguinaria of naar sommige in Hollands tasjeskruid) is goed tegen het bloeden van de neus. Tegen onkuisheid ruik je kamfer voor de neus. Kamfer wordt meestal in likkepot gedaan tegen hete ziekten. |
(10) Bij suikerziekte. (2) Vergrote lever bij leveraandoeningen of hartfalen.
1. Cinnamomum camphora (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
Kamfer is een knorrige boom van een twaalf meter hoog, de kroon is zeer dicht vertakt. Kleine groen/witte bloemen die gevolgd worden door kleine rode bessen. De altijdgroene bladeren zijn heldergroen en van onderen wat blauwachtig, ovaal/elliptisch en gepunt. Afkomstig uit China, Formosa en Japan.
Werking.
Deze boom levert de (Japanse) kamfer van de handel. Onder kamfer verstaat men uit alcohol gekristalliseerde bestanddelen van een vluchtige olie. Dit werd in China al in de oudheid gewonnen en gebruikt. In Japan diende kamfer als brandolie en voor lak. Kamferballetjes werden bij de kleren gelegd voor de geur en om de motten weg te houden. Als een vrouw niet zwanger wil worden doet ze kamfer in de schede, kamfervergiftiging is geconstateerd bij vruchtafdrijving. ‘Kamfer stelpt het bloeden uit de neus, verkwikt met haar reuk de verhitte hersenen. Haar reuk alleen ontmant een man. En neemt men in dit zeldzaam kruid, zo gaat de lust tot vrouwen weg’. (2)
Etymologie.
Camphora, in Mesopotamië wordt het in de 6de eeuw vermeld onder de naam caphura, wat afgeleid is van het Sanskriet kapura, ‘wit’, in oud-Indisch heet het karpura, later kappura waaruit over Perzisch/Arabisch kafur ontstond dat het grondwoord werd voor alle Europese uitspraken. Over Spaans alcanfor ontstond oud-Frans camphre dat in midden-Hoogduits Kampher gaf, Kampferbaum, midden-Nederlands camfer en Engels camphor.
Dat II cap. es van dragagantum. Dragantum welc veel luden qualijc scriven met eender g, als dragantum, es cout in den tweeden graet ende nat in den eersten graet. Dragagantum es een gumme waer af die witte clare ende puere es van meester macht. Maer dragantum met eens ga gespelt es eenderande erde of een aijer daer af ende heet vitriolum of coperroot dwelc es heet ende drooghe in den IIII graet. Daerom doen se qualijck diet nyet en besien want sy schrijven daer mocht groot quaet af comen. Daerom aui seer ic van dragantum sal ick swighen, maer van dragagantum, dat een gum es steet my te segghenne. Dragagantum es goet tseghen die droecht van die borst als men se in gherstenwater met gumme van Arabien mingt. Water daer men in dissolveert ende ontbint dragagantum es goet tegen den droge hoest. Een electuarie of gemaeckt van twe delen dragaganti ende een deel calissihout met suker es goet tseghen den hoest uut heeter saken. Gherstenwater daer dragagantum is gesode is, es goet tsegen den dorst. Teghen den roden lichaem es goet reechwater daer dragagantum in onbonden es. Dragamentum met wit van den ey ghemingt es alderbest teghen verbrande leden van den vier. Platearius, Seraphio. |
Het II kapittel is van dragagantum. (Astragalus glycyphyllos) Dragagantum, dat veel mensen fout schrijven met een g, zoals in dragantum, is koud in de tweede graad en nat in de eerste graad. Dragagantum is een gom waarvan de witte, heldere en zuivere van de meeste kracht is. Maar dragantum met een ga gespeld is een soort aarde of een vrucht daarvan en heet vitriool of koperrood en dit is heet en droog in de vierde graad. Daarom moet je dit niet gebruiken want ze schrijven dat er groot onheil van kan komen. Daarom zeg ik dat ik van dragantum zal zwijgen maar van dragagantum, dat een gom is, steeds spreken. Dragagantum is goed tegen de droogte van de borst als je het in gerstewater met Arabische gom mengt. Water waar je dragagantum oplost en ontbindt is goed tegen droge hoest. Een likkepot die gemaakt is van twee delen dragagantum en een deel zoethout met suiker is goed tegen hoest die uit hete zaken komt. Gerstewater waar dragagantum is gekookt is, is goed tegen dorst. Tegen rodeloop is het goed om regenwater waar dragagantum in ontbonden is te nemen. Dragagantum dat met het wit van een ei gemengd is, is het allerbest tegen verbrande leden van het vuur volgens Platearius en Serapio. |
2. Astragalus glycyphyllos, L.
Algemene kenmerken.
Hokjespeul met kruipende stengels van 30-100cm lang. De vrij grote bladen zijn langer dan de bloemsteel en hebben 9-13 ovale deelblaadjes. Bloemkroon is groenachtig/geel in juni/september. Meerjarige die voorkomt in heggen.
Etymologie.
In de middeleeuwen heette het Assa dulcis of Astralagus. Sweet, van dulcis, wordt het genoemd naar de zoetheid van zijn bladeren en wortels. Die smaken eerst aangenaam, laten echter een bittere en onaangename smaak achter. Dat veroorzaakt dat ze door het vee niet gegeten worden. Engels sweet leaved milk. Midden-Hoogduits Wildes Fenugrec, Stragel, wild Bockshorn en wild Kolengracum, (zie Trigonella foenum‑graecum) Duitse Tragant: boksdoren, is de naam van een plant die de zoete witachtige tragantgom uitzweet, Lackritzenwicke, Engelse vetch en liquorice vetch, Frans faux reglisse, zie Glycyrrhiza.
Hokjespeul, naar de tweedelige peulvrucht. Astragalus soorten leveren de gom dragant of dragagantum.
Dat derde capittel es van gumme Arabicum. Gummi arabicum es een gum van Arabie ghelickt dragaganto, het heet gummi Arabicum want in Arabien vint men die beste. Sy heeft macht tontbinden ende te saechten Ghedissolveert of ontbonden int water ende daer mede die tonge ghescrabt es goet tsegen die scerpheit van der tonge. Poyer van gummi Arabicum met caneelpoyer gegheven is goet tegen overgeven uut cracht van onthouwen. Oeck poyer van gummi Arabicum met sap van weechbre es daer tegen goet. Poyer van deser gumme met drakenbloet ghepulveriseert in roeswater ghemingt es goet tseghen der vrouwenstonden (dat sijn menstrua) ende teghen een bloeyende loop of lichaem. |
Het derde kapittel is van Arabische gom. (Acacia arabicum en andere soorten) Arabische gom is een gom van Arabië en het lijkt op dragagantum, het heet Arabische gom want in Arabië vind je de beste. Het heeft de kracht om te ontbinden en te verzachten. Opgelost of ontbonden in het water en daarmee de tong geschrabd is goed tegen scherpheid van de tong. Het poeder van Arabische gom dat je met kaneelpoeder geeft is goed tegen het overgeven uit de ziekte van onthouden. (1) Ook het poeder van Arabische gom met het sap van weegbree is daartegen goed. Het poeder van deze gom met drakenbloed gepoederd en in rozenwater gemengd is goed tegen vrouwenstonden (dat is menstruatie) en tegen een bloedende loop van het lichaam. |
(1) Anorexia nervosa, eetziekten?
3. Acacia arabica, Willd.
Algemene kenmerken.
De Arabische Acacia is een struik of boom met recht opgaande en gedoornde takken. De bladeren zijn dubbel geveerd. De gele bloemtrossen zijn okselstandig.
Werking.
De gom is bij normale temperaturen in water oplosbaar en geeft zo een dikke kleverige substantie. Het werd medische gebruikt en was een bestanddeel van de tinte, een kleurmiddel. Verder werd de gom gebruikt voor likeurbereiding, het appreteren van zijde en kantwerk, de mindere soorten werden als kleef- of bindmiddel toegepast. De vervanger hier te lande was de sleedoorn, Prunus spinosa, L., die daarom wel Acacia nostra genoemd werd ofwel ‘valse acacia’.
Etymologie.
Acacia is de naam van meerdere stekelige bomen en struiken. Het woord is afgeleid van het Grieks voor stekel, ‘axe’, (Latijn acer, acus en acutus) waarbij in het Grieks een verdubbeling van het woord optreedt om het begrip te versterken. De Acacia's zijn vooral bekend geworden door de Arabische gommen die gewonnen worden uit de bast van verschillende soorten. De naam Arabische heeft het te danken aan het feit dat de ten westen van de Nijl gevonden soort uitgevoerd werd via de Arabische havens.
De naam gom, Duits Gummi, komt van Latijn cummi dat met het Griekse kommi is afgeleid van oud-Egyptisch kmj.t, (de klinkers zijn onbekend, van het land Kami ‘Egypte’?)
Dat vierde capittel es van laudanum. Laudanum es heet ende nat in den tweden graet. Het is dau in sommege cruden, hagen of iuuseert. Men sal laudanum verkyesen dat swaar ende swert es. Laudanum ghebroken is goet teghen de catar uut couder saken. Laudanum ende mastike samen ghemingt omtrent het tantvleesch ende die tanden binnen ende buten geleet, dat maect die tanden dye loteren vast. Teghen dye opclimminghe der moijeren der myddeldom wert, laet den sieken den roeck van laudanum van beneden ter moijeren in ontfaen. Teghen die verdrainghe der moieren ter siden, laet den syeken laudanum boven al den mont ryeken. Een suppoeste van laudanum ghemaect ende in der moijeren ghesteken sterket die moyer helpende oeck ontfanghen. |
Het vierde kapittel is van laudanum. (Cistus ladanifera en andere soorten) Laudanum is heet en nat in de tweede graad. Het is dauw dat in sommige kruiden, hagen of bosjes zit. Je zal die laudanum kiezen die zwaar en zwart is. Gebroken laudanum is goed tegen catarre die uit koude zaken stamt. Als je laudanum en mastiek tezamen mengt en rond het tandvlees en de tanden van binnen en van buiten legt maakt het de tanden die los zitten vast. Tegen de opklimming van de baarmoeder die van het middelste opgaat laat de zieke de geur van laudanum van beneden in de baarmoeder ontvangen. Tegen verdraaiing van de baarmoeder ter zijde laat de zieke laudanum boven bij de mond ruiken. Een suppoost die van laudanum gemaakt is en in de baarmoeder gestoken wordt versterkt de baarmoeder en helpt ook om te ontvangen. |
. Cistus ladanifer, L. (ladanum leverend)
Algemene kenmerken.
Cistus heeft een bloem als een blos van gloeiend rood/roze, verdiept tot zwart. Het blad is saliegroen en ruikt sterk. Later in het jaar worden de bladeren en stengels overdekt met een zachte gom die hoogst aromatisch en geurend is.
Werking.
Cistus levert de gom ladanum of laudanum. Dioscorides vermeldt dat de boeren bij het krieken van de dag de geiten het veld in sturen die zich te goed doen aan de gewassen, aan deze struiken eten en zo hun sikken vol krijgen met deze gom. Tegen de avond worden ze door de boeren weer opgewacht die dan de sikken borstelen met een speciale kam en zo de gom verzamelen (2) De gom is donkerbruin, geurend en smaakt bitter. Het wordt gebruikt in de parfumerie en in medicinale pleisters. De gom heeft de geur van storax. De gom werd bij de oude Griekse artsen tegen het uitvallen van het haar gegeven. Verder werkt het verwarmend, tezamen trekkend en werd in de Oriënt tegen wonden en zweren gebruikt.
Etymologie.
Cistus is afgeleid van Grieks ciste, ‘een doos’, een verwijzing naar de vorm van de zaaddozen.
Ladanum, de algemene naam, komt van Grieks ladanon, ook ledanon, ‘mastic van een struik ledon’, waarschijnlijk van Perzisch ladan.
Dat vijfste capittel is van mastike of mastix. Mastix of mastyke es heet ende droghe in den tweede graet. Het es een gumme eens boems waer af te verkiesen is die wit ende claer es, die doncker is sal men laten of wech worpen. Mastijke heeft macht te verstekenen, te vergaderen, te heylene ende te constringerende of te bedwinghene. Wijn, daer mastijke met wyeroke ende wyt van den ey in gheminghet ende ontbonden es, op die slape van den hove geleyt es goet teghen de humoren die oghen oft tot den tanden vloien. Het is oec goet teghen pine in den slaep van den hove overmidts die lochten dye uut der maghe ten hove wert vlyeghen. Mastijke gheknout in den mont gewent ende dycke op die tanden gedout, doet die vochticheit met speecksele uut den hove neerwaert dalen. Een plaester van mastijke in van bolus armenus (dat roy herde heet van Ermenien) met wit van den eye ende eeck tsamen ghemaeckt ende op den mont der magen gheleet, dat stopt dat overgheven of spuwen van colera commende, gheleet op dye nieren ende omtrent den buyck, onder stopt dat buyckevel oft lichaem die van colera coemt. |
Het vijfde kapittel is van mastiek of mastix. (Pistacia lentiscus) Mastiek of mastix is heet en droog in de tweede graad. Het is een gom van een boom waarvan je diegene zal kiezen die wit en helder is, de donkere zal je laten of weg werpen. Mastiek heeft de kracht om te versterken, samen te brengen, te helen of samen te trekken of te bedwingen. Wijn waar mastiek met wierook en het wit van een ei in gemengd en ontbonden is en op de slapen van het hoofd gelegd is goed tegen levenssappen die naar de ogen of naar de tanden vloeit. Het is ook goed tegen pijn in de slaap van het hoofd vanwege de luchten die uit de maag opkomen en naar het hoofd opstijgen. Als je mastiek kauwt en dit in de mond als een kauwgom gebruikt en dik op de tanden duwt laat het de vochtigheid met het speeksel uit het hoofd neer dalen. Een pleister van mastiek in Bolus armeniacus (dat is rode aarde van Armenië) met het wit van een ei azijn tezamen gemaakt en op de mond van de maag gelegd stopt het overgeven of het spuwen dat van rode gal komt en als je het op de nieren en omtrent de buik legt, er onder, dan stopt dit het bloedgang of loop dat van afgang komt. |
5. Pistacia lentiscus, L. (‘het taaie’, naar het buigzame, kleverige bestanddeel van de hars)
Algemene kenmerken.
De mastiek boom is een altijdgroene en spreidende struik van twee tot vijf meter hoog die soms als kleine boom groeit. Het blad is leerachtig, donkergroen en zit in paren van drie tot zes stuks. Kleine rode bloemen en op den duur zwarte vruchten.
Werking.
Vanouds is deze boom bekend vanwege zijn gom. Die wordt in augustus verkregen door insnijdingen in de bast te maken dat na twee, drie weken als verhard hars wordt gewonnen. Dit hars is bros, licht verpoederbaar met een zwak balsemachtige geur en smaak, het wordt door langzaam kauwen in de mond kneedbaar. De mastiek werd vooral gebruikt door de vrouwen als een soort kauwgom om hun adem te verbeteren. Het behoort tot dezelfde gebruiken als betelkauwen en het roken. Vroeger werd de mastiek gom gebruikt door tandartsen om gaten in kiezen te stoppen maar ook om er brood mee te zoeten. Er kan een likeur van bereid worden, de raki of mastichi die men met water gemengd drinkt en als medicijn gebruikt.
Etymologie.
Pistacia, de naam schijnt uit Perzische peshdad, pehlwi of peshdat te stammen, in Zedisch is het paradhata.
Mastiek, Duits Mastich, Engels mastic en Frans lentisque. De naam mastiek komt van oud-Frans mastic en dat van laat Latijn mastichum-(um), het prototype van masticare, ‘kauwen’, wat afgeleid is van Grieks mastikhaein, ‘knars de tanden’, dat verbonden is met Latijn mandere, ‘kauwen’. Dit omdat mastik gekauwd werd om de adem te zoeten en een ingrediënt van tandpoeders was. In het Engels en Frans betekent mastiek, ‘kneedbaar kit’ of ‘cement’, -vandaar mastiekcement en mastiekdaken voor mengsels die aan mastiek doen denken.
Dat VI capittel es van mirre oft mirra. Mirre is heet ende droge in den tweden graet. Het is een gumme eens boes die in Indien wast, waer af men verkyesen sal die cleer gheel ende blinckende es. Myre heeft macht te steerken uut horer vasticheit, die deelen byeen bringende ter otbindene oft tontsluten ende middelbaerlijc te verteere uut sijn qualiteiten, het bewaert oec van putefactie of verdervene, daerom besalft men of condicht men die doode lichame met mirre ende so bewaert men se. Myre es goet tegen etter der magen of der dermen, si es goet tegen putrefacten oft stinkende sweren. Roec van mirren doer den nose of mont ontfangen sterct die hersen ende in den mont der moder onder ontfaen verwermt, de moyer sterkende hoer om tontfane. Mirre es goet tegen enen stinkende asem comende uut putrefacte of stinkende humoren. Wijn der myre in gesoden is ende droge vigen is goet tegen corten asem of asma, segen letsel der borst ende tseghen den hoest. Pillen van storax colamita ende van mirre gemaect, tsamen zijn goet sege catar of suwis, oec sijn se goet om dye verteringe te stercken. |
Het VI kapittel is van mirre of myrrhe. (Commiphora myrrha) Mirre is heet en droog in de tweede graad. Het is een gom van een boom die in Indië groeit waarvan je die zal kiezen die heldergeel en blinkend is. Mirre heeft de kracht om te versterken uit haar vastheid, de delen bijeen te brengen, te ontbinden of te ontsluiten en middelbaar te verteren van uit zijn kwaliteit, het beschermt ook tegen het bederven of verderven en daarom zalft men of houdt men de dode lichamen hiermee om die in goede conditie en zo bewaart men ze. Mirre is goed tegen etter van de maag of de van darmen en is goed tegen verrotte of stinkende zweren. Als je de rook van mirre door de neus of mond ontvangt versterkt het de hersens en in de mond van de baarmoeder ontvangen verwarmt het de baarmoeder en versterkt haar om te ontvangen. Mirre is goed tegen een stinkende adem die uit verrotting of stinkende levenssappen komt. Wijn, waar mirre in gekookt is met droge vijgen, is goed tegen korte adem of astma, tegen letsel van de borst en tegen hoest. Pillen die van storax en van mirre gemaakt zijn, zijnsamen goed tegen slijmvliesontsteking of gevatte koude en ook zijn ze goed om de vertering te versterken. |
6. Commiphora myrrha, Engl. en Commiphora kataf, Engl.
Algemene kenmerken.
Dit zijn grote, gedoornde struik of kleine bomen. De bladeren groeien in groepjes aan het hout. Alle twee vrijwel op elkaar gelijkende struiken groeien in vrijwel hetzelfde gebied, Arabië, Abessinië en de Somalkust van Afrika.
Werking.
Als de bast beschadigd of doorboord wordt verschijnt er een dikke gom uit de opening die spoedig verhardt en van een geelbruine of transparant uitziende kleur is. Mirre zet uit bij verwarming, zonder te smelten en geeft dan een aangename geur. Mirre smaakt bitter en is tezamen trekkend, werkt versterkend en menstruatie bevorderend. Verder wordt het gebruikt in wijn, mirrewijn, als parfum en zalf. In het Oude- en Nieuwe Testament wordt het vermeld, gebruikt bij de reiniging der vrouwen en het balsemen, zie Joh. 19:39. Mirre is naast wierook een van de oudst gebruikte middelen bij het roken. Het is een van de kostbare substanties die al duizenden jaren in religieuze ceremonies gebruikt wordt. Met zijn olie werden de priesters gewijd en droop van de baard van Aaron en zijn zoons toen ze tot leiders gekozen werden. Met haar gaven de Joden geur en heiligheid aan het tabernakel, de ark, de altaren, de bekers en andere heilig materiaal. Bij de kruisdood was de mirewijn een zinnebeeld van de lijdenskelk, door de engel in de olijfhof aan de Zaligmaker gebracht. Symbolische is de wierook van mirre het zinnebeeld van gebed, de mirrehars een symbool van bittere rouw.
Etymologie.
Commiphora komt van Grieks kommi, dit van Egyptisch kami, ‘gom’, in oud Egyptisch was het kmj.t, (Kami, ‘Egypte’?) en phora, ‘dragen’.
De klassieke schrijvers noemen Arabië als het land waar de gom uit afkomstig is, die zij murr noemen. In de Bijbel heet de gom mor, in Arabisch murr, dit werd in Latijn myrrha. Algemene naam.
Dat VII capittel es van peck oft pix. Pix, dat is peck, dat es twederley als navalis, dat heet scey peck, ende pix liquida dat heet terre in Duytsche soe die sommege seggen. Pix liquida of nat peck oft ter, es heet ende droge in den tweeden graet. Scey peck is min heet ende droge. Pix liquida heeft macht te verteren, te laxerende ende tonbinden. Salve van pix liquida ghemaect met litargier (dats gou scuym oft silver scuym) ende olye van bay met luttel eeckx ghemingt is goet tseghen scorftheit oft crouwen. Segen pijn der milten, soe maect men een plaester van peck, dat liquida heet, met poyer van alsen, was ende olye. Scey peck doet men in plaesteren teghen wonden, het heet scey peck want men van den scey scrapt. Het verdroecht die overvloycheit ende ontbint se omdat soe lange in die zee blijft. Sommege segghen dat verteert die overvloedicheyt want het dye cracht van den zeewater ghecreghen. |
Het VII kapittel is van pek of pik. (Picea abies) Pik, dat is pek, daar zijn twee soorten van als navalis en die heet scheppek en pix liquida, die heet in Hollands teer zoals sommige zeggen. Pek liquida, natte pek of teer is heet en droog in de tweede graad. Scheppek is minder heet en droog (1) Teer heeft macht om te verteren, te laxeren en te ontbinden. Een zalf die gemaakt is van teer met litargirum (dat is goudschuim of zilverschuim) en olie van de laurierbes met wat azijn gemengd is goed tegen schurft of krabben. Tegen pijn van de milt maak je een pleister van teer met alsempoeder, was en olie. Scheppek doe je in pleisters tegen wonden, het heet scheppek omdat men het van de kade schraapt. Het verdroogt de overvloedigheid en ontbindt het omdat het zo lang in de zee blijft. Sommige zeggen dat het de overvloedigheid verteert omdat het de kracht van het zeewater gekregen heeft. |
(1) Scheepspek omdat men het van de wanden schraapt, ook wel spiegelpek.
7. Picea abies, Karsten. (op Abies gelijkend)
Algemene kenmerken.
De fijnspar is mooi slank en kan tot meer dan veertig meter hoog worden. Zijn naalden zijn donkergroen. De mannelijke bloeiwijze begint geelachtig, maar kleurt tenslotte purperrood. Ook de vrouwelijke bloeiwijze, een kegeltje, is donkerrood.
Werking.
Uit de hars werd de Straastburger terpentijn gewonnen: "Het Terpentyn zuivert en geneest de kwaadaardige Druipers, die na een vuile bijslaap bekomen zijn." (2) Het werd verder gebruikt bij bronchitis. Ook komt er pek en teer van de boom. De hars werd bijgemengd bij de wijnoogst om die goed te houden.
Etymologie.
Picea is de oude Latijnse naam, dit is ontleend van pix, picis of pic, ‘pek’ of ‘hars’, een verwijzing naar het hars dat overal op hout, naalden en kegels zit. In de spar boort men gaten waaruit gouden droppels parelen die zich harden, de hars. Dit wordt in een ketel op zwak vuur gesmolten en daaruit wint men teer en hieruit maakt men pek. Spar, Duitse Fichte, Franse sapin rouge en Engelse spruce. (Dodonaeus; Hard pek, dat is teer, wat door het koken stijf geworden is wordt hier te lande gewoonlijk pek genoemd of eigelijk steenpek, in het Hoogduits Bech, in het Italiaans peco secca; in het Frans poix seche, in het Spaans pez seca en in de apotheken Pix navalis, dat is scheppek’’.
Dat VIII cap. es van resina. Resina heet herst so die sommege seggen, dwelck es onderscheiden om verscheydenheit der boemen daer men hem af haelt. Alle resinen oft hersten sijn verwermende, ontbinende ende suverende. In hem es een dinc dat afdroget so dat die scorftheit geneest. Ende het aentreckt of toetreckt van binnen meer dan ander manieren van lijm, ter of dijsghelike manieren van glutinen, die sommege seggen. Resina es sweet eens boems die pinus of pijnboem heet. Resina geheet in salven ende maeckt se wel riekende. In wel geverwet die goet sijn tegen sweren des lichaems tot hem treckende putride ende stinckende natticheyt, Pandecta. |
Het VIII kapittel is van resina, resin of hars. (Pinus sylvestris) Resin heet hars, zoals sommige zeggen, die onderscheiden is naar de verscheidenheid van de bomen waar men het van af haalt. Alle resins of harsen zijn verwarmend, ontbindend en zuiverend. Hierin is iets dat afdroogt zodat het schurft geneest. En het trekt van binnen meer aan of toe dan ander lijmsoorten, teer of dergelijke soorten van glutine, zoals sommige zeggen. Hars is het zweet van een boom die Pinus of pijnboom heet. Hars gaat in zalven en maakt het wel riekend. In wel geverfd of gewarmd vet die goed zijn tegen zweren van het lichaam en de rotte en stinkende nattigheid naar zich toe trekken volgens Pandecta. |
8 Pinus sylvestris L. (bos)
Algemene kenmerken.
De den is een van de bekendste bomen, wordt over de gehele wereld gekweekt. De naalden staan met twee stuks in een kokertje. De boom groeit kaarsrecht omhoog.
Werking.
De hars wordt verkregen door aan de zuidzijde van de boom de bast te ontbloten in de lengterichting van de schors, waarna de afvloeiende hars afgetapt wordt en kan opdrogen. Die hars wordt gebruikt om er zeep, brievenlak e.d. van te bereiden. Uit die hars kan een teer verkregen worden die bij de scheepsbouw gebruikt werd en op het touwwerk werd gedaan bij het kalefateren. Het werd als wagensmeer gebruikt en om er vaten mee te dichten. Bij Plinius komen we het gebruik van houtteer al tegen. Dit werd gebruikt bij keelontstekingen en van buiten op de keel gewreven. Bij grote wonden werkt het nadelig. Houtteer uit de den bezit een desinfecterend vermogen en doodt bacteriën en schimmels. Het wordt nog wel gebruikt bij het schapenscheren om de wonden er mee in te wrijven, zo gebruikten de mensen het ook bij zichzelf. Men waste zich met een aftreksel van onrijpe dennenappels zodat de rimpels weg bleven.
Etymologie.
Pinus, zie het zesde kapittel van het 4de hoofdstuk
De den zucht en weent, kraakt en steunt. De den heeft het moeilijk. De pijn in zijn lendenen is ondraaglijk en uit zijn wonden druppelen harstranen. Het wordt pijnboom genoemd naar de harsdruppels die als tranen uit de stam vloeien, ook wel pijn. De pijn, Frans pin, Engels pine, afgeleid van Pinus, heeft mogelijk dezelfde basis als pituita: slijm, zie pituitary: vet, rijk, Grieks pimele: vet, Sanskriet pivas: vet, dit naar de gom die de pijn geeft.
Teer, tar, oud-Engels te(o)ru, vgl. oud-Noors tjara, tyrr, dan tjaere: teer, is mogelijk verbonden met tree, ter: boom. Teer werd vooral uit naaldbomen gewonnen.
Dat IX capittel es van storax calamyta. Storax es som nat, som droge ende sijn alle beyde heet in den iersten graet, droge in den tweeden waer af men die roi storax calamita sal kiesen. Si es goet seghen coutheyt ende flauicheit der hersenen. Met laudanum ende storax liquida gemingt tsamen in manier oft enen appel van anbrawater voer die nose gebonden ende seer bequaem den hersenen. Tot dat self is beter dit op de colen geleet ende so gebroken. Wijn daer storax calamita in gesoyen is, gegorgelt, droecht die natticheit, der welcke dsat in dye kele heet vinila Pillen van storax gemaect zijn goet tegen die coutheit der magen ende dat reuma des hoets. Den roeck daer af ontfangen onder in die mont der moijren is goet tegen opclimminge dat de verworgynghe der moyeren heet ende goet teghen die drainghe der moieren of nederdalinghe aen die nose gheroken. Storax liquida es seer goet in plaesteren gedaen teghen eenderhande siecte des hoots dye tinea heet (dat is een siecte int hooft ende es scorfte des hoots met scellen ende corsten met uutvallynghe des haers met asechtyge verwen ende met eyseliken roeck). Oec es si goet tegen puysten int hoeft ende tot veel plaesteren dye se maect welrikende. |
Het IX kapittel is van storax calamita. (Styrax officinalis) Storax is soms nat, soms droog en alle beide zijn ze heet in de eerste graad, droog in de tweede waarvan je de rode storax zal kiezen. Het is goed tegen koudheid en krachteloosheid van de hersens. Met laudanum en storax liquida tezamen gemengd en als een soort reukappel voor de neus gebonden is het zeer goed voor de hersens. Tegen hetzelfde is beter om dit op de kolen te leggen en het zo te ruiken. Wijn waar je storax in kookt en gorgelt verdroogt de nattigheid die in de keel zit en heet vinila. Pillen die van storax gemaakt zijn, zijn goed tegen koudheid van de maag en van de reuma van het hoofd. Als je de rook daarvan onder in de mond van de baarmoeder ontvangt is het goed tegen het opklimmen, wat de verwurging van de baarmoeder genoemd wordt, en het is goed tegen draaiingen van de baarmoeder of het verzakken door het via de neus te ruiken. Storax liquida is zeer goed om in pleisters te doen tegen een soort ziekte van het hoofd die tinea heet (dat is een ziekte in het hoofd en is schurft van het hoofd met schellen en korsten, met uitvallen van het haar en met een asachtige kleur en ijselijke geur) (1) Ook is het goed tegen puisten op het hoofd en voor veel pleisters die het geurend maakt. |
(1) Verschillende soorten huidschimmels, waarvan tinea amiantacea een asbestachtige schilfering van de hoofdhuid geeft. Tinea; ringworm.
9. Styrax officinalis, L. (geneeskrachtig)
Algemene kenmerken.
De storax is een kleine boom of grote struik van twee tot zeven meter hoog. Als de boom volop in bloei staat is alsof die met sneeuw bedekt is door de witte en geurende bloemen. Ook het blad is aan de onderkant witviltig behaard. De helkleurige vrucht is eveneens met een witte vacht bedekt en heeft de vorm van een kers, maar is niet eetbaar vanwege de vele zaden.
Werking.
Door insnijdingen te maken in de takken loopt er een vloeistof uit in kleine druppels, tranen. Die druppels zijn in wijn oplosbaar. In de R.K. Kerk worden deze druppels gebruikt voor wierook. De gom werd in rieten manden, ‘kalamus’, verzameld, waardoor het de naam verkreeg van Styrax kalamites.
Etymologie.
Storax komt van het Griekse sturax, ‘de storaxgom’ en ‘storaxboom’, dit van Hebreeuws tzori, ‘gom van terebint en mastik’. Storax is een algemene naam. De gom werd in rieten manden: kalamus, verzameld, waardoor het de naam verkreeg van Styrax kalamites.
Ook Liquidambar orientale, Mill. (oosters) levert een storax.
Dat tiende cap. es van termentin of terbentina. Terbentina of termentine es heet ende droge. Den roeck van termentine van onder aen den ers ontfaen is goet tegen tenasmone, (dats enen lust van ter cameren te gaen sonder doen) oeck den roec daer af ontfaen onder in die moder is goet tegen verworginge of opclimmingen der moder ende tegen die omdrainge of ter siden dalinge der moyere. So es den roeck van boven aen den mont goet gheroken oft een poppe onder in dye moijer ghedaen, van cattoen gemaect, in termentijn om geraent is goet tegen verworgynghe der moderen. Om dye apostonien te breken, maect van termentine ende van gheerstenmeel een plaester. |
Het tiende kapittel is van terpentijn of terbentina. (Pistacia terebinthus en Larix europaea) Terpentijn of termentine is heet en droog. De geur van terpentijn die je vanonder aan de aars ontvangt is goed tegen tenasmone (dat is graag naar toilet willen gaan zonder te kunnen) ook als je de geur daarvan ontvangt onder de baarmoeder is het goed tegen verwurging of opklimming van de baarmoeder en tegen omdraaiing of ter zijde zakken van de baarmoeder. Zo is de geur boven aan de mond goed om te ruiken of een klysma die onder in de baarmoeder gezet is van katoen dat in terpentijn is om gedraaid goed tegen verwurging van de baarmoeder. Om de blaren te breken maak je van terpentijn en van gerstemeel een pleister. |
10. Pistacia terebinthus, Post.
Algemene kenmerken.
Terebint is een bladverliezende struik/boom van twee tot vijf meter hoog. Groeit op de leemheuvels van Syrië, Palestina en het Arabische vasteland. Het blad lijkt wel wat op die van de es of lijsterbes, is meer roodachtig van kleur. De kleine bloemen worden gevolgd door bruine vruchten. Als de bast gesneden wordt vloeit er terpentijn uit de wond. Die gom geurt als jasmijn en aan de lucht blootgesteld wordt die doorzichtig.
Werking.
Vroeger leverde de boom bij de Semitische volkeren het hooggeschatte terpentijnhars. Wat men echter bij de Romeinen en ook nu nog onder terpentijn verstaat wordt van Pinus, Picea of Larix gewonnen.
Etymologie.
Voor Pistacia, zie hoofdstuk vijf van dit hoofdstuk
De terpentineboom, de Duitse Terpentinepistazie, Engels terebinth komt van oud-Frans terebinthe, dat van Latijn terebinthus wat van Grieks terebinthos is afgeleid. Het is de oorsprong van terpentine, van Grieks terebinthine rhetine, ‘gom van terebint’.
Dat seste partikel des boecks is van die gheslachten der souts, van de minen der eerden ende van steenen en heeft XVI capittelen. Dat eerste capittel is van aluyn. Dat II capittel is van quicksilver. Dat III capittel is van bolus armenus. Dat IIII capittel es van ceruse. Dat V capittel es van levende calck. Dat VI capittel is van corael. Dat VII ca es van ematites oft bloetsteen. Dat VIII capittel es van litargirium. Dat IX capittel es van lapis lazuli. Dat X capittel es van perlen. Dat XI cap. is van solfer. Dat XII capittel es van soute. Dat XIII capittel es van wijnsteen. Dat XIIII capittel es van tuchien. Dat XV capittel es van vitriolum dats coperroot. Dat XVI capittel es van viride eris dats Spanes gruen. |
Het zesde hoofdstuk van dit boek is van de geslachten van de zouten, van de mijnen van de aarde en van stenen en heeft zestien kapittelen. Het eerste kapittel is van aluin. Het II kapittel is van kwikzilver. Het III kapittel is van Armeense aarde. Het IIII kapittel is van bloem van lood, loodwit, blanketsel. Het V kapittel is van levende kalk. Het VI kapittel is van koraal. Het VII kap. is van bloedsteen, Haematites. Het VIII kapittel is van zilversteen en goudschuim. Het IX kapittel is van Lapis lazuli. Het X kapittel is van parels. Het XI kap. is van zwavel. Het XII kapittel is van zout. Het XIII kapittel is van wijnsteen. Het XIIII kapittel es van tuchia. Het XV kapittel is van vitriool, koperrood. Het XVI kapittel es van Spaans groen. |
Dat ierste capittel es van aluyn oft alumen. Aluyn es heet ende droge in den vierden graet, hy heeft cracht te verteeren ende sterkelijc te drogen. Poyer van aluyn op den canker gestroyt bytet ende roeyet al quaet vleesch uut. Aluyn met luttel honichs gemengt in een wieke gedaen ende gesteken in die fistele oft lopende gat helpt zeer. Maer ierst sal men den sweer des cankers mit eeck wasschen. Tegen geswil des tantvleesch, so doet bussen oft coppen setten met vlieme eest gesleghen omtret thoet ende die scouweren dan wascht den mont binnen ende tantvleesch met eeck daer aluyn in es. Teghen scorftheyt neemt solfer, gouscuym of litargirium ende aluyn, siedet in eeck ende olie daer met wascht die scorftheit int bat of in de stove daer na wasschet af met werm water, dan salvet weder. Een badt van allen water es goet tegen die watersucht, tegen scorftheyt ende tegen het fleerfijn oft artetika. |
Het eerste kapittel is van aluyn of alumen, aluin. (Aluin) Aluin is heet en droog in de vierde graad en heeft de kracht om te verteren en sterk te verdrogen. Als je het poeder van aluin op kanker strooit bijt en roeit het alle slechte vlees weg. Aluin dat met wat honing gemengd is en in een doek gedaan en als je dit in een fistel of lopend gat steekt helpt het zeer. Maar eerst moet je die kankerzweer met azijn wassen. Tegen het gezwel van het tandvlees zet je het eerst een bus of kop (1) en met vliemen sla je eerst omtrent het hoofd en de schouders en dan was je de mond en het tandvlees met azijn waar aluin in is. Tegen schurft neem je zwavel, goudschuim of litargirum en aluin, kook het in azijn en olie en daarmee was je de schurft in het bad of in een zweetkuip en daarna was je je geheel in warm water en dan zalf je je wederom. En bad van aluinwater is goed tegen waterzucht, tegen schurft en tegen jicht of arthritis/artrose. |
(1) een koperen kop waarin een lont zit met een vlam die warmte veroorzaakt en bloed uit de huid trekt, een soort bloed laten.
1. Aluin.
Algemene kenmerken.
Aluin is een dubbelzout dat gemaakt is van alumiumsulfaat en kaliumsulfaat. Het kristalliseert gemakkelijk. Bij verhitting verliest het zijn aluinwater en gaat over in een wit poeder, gebrand aluin. Het lost slecht op in koud water maar heel goed in heet water. De oplossing smaakt eerst zoet, dan zuur en tezamen trekkend.
Het wordt gebruikt als bijtmiddel, voor het zuiveren van water en andere stoffen omdat de alumiumhydroxyde die stoffen vast houdt, omhult en laat bezinken. Verder voor het onbrandbaar maken van hout, in de medicijnen als tezamen trekkend middel.
Dat II cap. es van quicksilver of argentum vivum. Argentum vivum oft quicksilver es heet ende nat in den IIII graet, som seggen dat cout in den IIII graet. Mer uut sine wercken scinet heet sijnde want het ontbint, het doersnijt ende doergheet al eest dat schijnt nu tertijt cout. Sijn macht is nochtans heet. Tegen scorftheyt: Neemt lytargirium, ceruse ende olie van baye, doet se tsamen in een panne bi tfier, alts cout is doet quicksilver ende bewert toe men van noye is. Teghe sproet of plecken int aensicht nae dye baringe des vruchts, neempt hynnensmeer, ceruse ende quicksilver daer met bestriket daensicht. |
Het II kapittel is van kwikzilver of argentum vivum. Argentum vivum of kwikzilver is heet en nat in de vierde graad, sommige zeggen koud in de vierde graad. Maar uit zijn werken blijkt het heet te zijn want het ontbindt, het doorsnijdt en gaat door, al is het wel dat het een tijdje koud schijnt. Zijn kracht is nochtans heet. Tegen schurft neem je goudschuim, bloem van lood en olie van de laurierbes, doe ze tezamen in een pan bij het vuur en als het koud is doe je er kwikzilver bij en bewaar het tot je het nodig hebt. Tegen sproeten of plekken in het aangezicht na de geboorte van een kind neem je kippenvet, bloem van lood en kwikzilver en daarmee bestrijk je het aangezicht. |
Dat derde capittel es van bolus Armenus. Bolus Armenus oft roy eerde van Armenyen is cout ende droge in den tweeden graet. Ende es eenderhande andere der eerden hebbende cracht te constringeren ende te stoppen. Bolus is te kiesen dye rootechtich is alom. Bolus is goet teghen bloetspuwen aldus genut: Neempt gherstenwater, dissolveert of ontbynt daer in gumme Arabyen, dragagantum met bolus Armenus. Dit self es oec goet teghen den roien lichaem met weechbrewater gegeven of maect een plaester op dye dermen van wit van den ey, van bolus Armenus ende van weechbrezaet. Tegen bloyen van den nose, neempt bolus Armenus ende tsap van teskenscruyt, mingt te gader ende doegt in den nose. |
Het derde kapittel is van Armeense aarde. Bolus armeniacus of rode aarde van Armenië is koud en droog in de tweede graad. Het is een soort aarde, het heeft de kracht om samen te trekken en te stoppen. Die Armeense aarde moet je kiezen die geheel rood is. Armeense aarde is goed tegen het bloed spuwen aldus genomen: ‘Neem gerstewater, los daar op of ontbindt daarin Arabische gom en dragagantum met Armeense aarde’. Hetzelfde is ook goed tegen rodeloop als je het met weegbreewater geeft of maak een pleister op de darmen met het wit van een ei, van Armeense aarde en van weegbreezaad. Tegen het bloeden van de neus neem je Armeense aarde en het sap van tasjeskruid, meng het tezamen en doe het in de neus. |
3. Bolus Armeniacus.
Algemene kenmerken.
Bolus armeniacus is ‘aarde uit Armenië’. Het is een soort marmer die vroeger hooggeschat was vanwege haar fijnheid.
Beverwijck ; Rode aarde is drievormig, een die de timmerlieden gebruiken, een ander waar de volders hun lakens mee schoon maken en een derde die we Bolus noemen en, naar de plaats, van Armenië die alleen in de heelkunst gebruikt wordt. Galenus schrijft die in 9 Simp grote kracht toe, te weten, dat het door zijn sterk verdrogende aard alle zinkingen, loop en bloedspuwen tegenhoudt, de zweren van de longen in de tering en de vuile zweren van de mond en tandvlees geneest. Hij prijst het ook zo zeer in de pest dat hij oordeelt dat zodanige zieken niet te genezen zijn, waarin deze Bolus de pest niet verdrijft, welke kracht hem ook toegeschreven wordt van Agricola, Fallopius, Imperato en andere. Ja, Joubert getuigt zulks met verwondering (omdat het droog en tezamen trekkend is) door ervaring bevonden te hebben’.
Dat vierde cap. is van ceruse of serusa. Cerusa of ceruse es cout ende droge in den IIden graet. Ceruse is die bloem van den loet, hebbende macht te suveren, te verteren die overvloedicheit ende af te droghen. Water daer ceruse ende amidonc in geresolveert is suvert daensicht der vrouwen, die vrouwen gebrukent dicke. Ceruse es goet om goet vleesch in die wonden te doen comen, genesende wonden. Die ceruse maken die crigen dic de popelsie, die vallende siecte, die iecht, het fleerfijn (dats de artikel) dat is om quaden lochten die van den loie comen. |
Het vierde kapittel is van ceruse of serusa, bloem van lood, loodwit of blanketsel. Bloem van lood is koud en droog in de tweede graad. Ceruse is de bloem van het lood, het heeft de kracht om te zuiveren en om de overvloed te verteren en af te drogen. Water, waar bloem van lood en zetmeel in opgelost is, zuivert het aangezicht van de vrouwen, de vrouwen gebruiken het veel. Bloem van lood is goed om goed vlees in de wonden te laten komen en geneest de wonden. Diegene die bloem van lood maken krijgen dikwijls de vallingen (1), de vallende ziekte, de jicht en het fleerfijn (dat is de artritis/artrose) dat komt door de kwade dampen die van het lood komen. |
(1) Multiple sclerose.
3. Lood, Plumbum.
Algemene kenmerken.
Cerusa betekent zoveel als ‘loodwit’. Beverwijck, ‘Net zoals van bedorven koper koperrood komt en van ijzer roest, zo geeft het lood dat met azijn bevochtigd en bedorven is van zich een witte stof die we naar het Latijnse woord Ceruse noemen en naar de stof en kleur loodwit, net zoals de Italianen niet alleen Cerusa, maar ook Biacca en Sbiacca (van Bianco) en de Spanjaarden Blanquete. Het is al heel oud dat de vrouwen met de Ceruse, die van wit lood gemaakt wordt, hun aangezicht geblanket hebben waarom ze ook Cerussaiae en de Ceruse in het Latijn Fucus en in het Frans Fard genoemd wordt
Plumbum, lood, Engels lead, oud Engels lead, midden Engels lede: gewicht, Duits Blei, Frans plomb, van plumbum. Van Beverwijck, ‘Plumbago, in het Grieks Molybdaena, is naar zijn bruine kleur genoemd en naar zijn glinstering bij de Duitsers Glantz, ook Bley-erts, naar het lood dat ze Bley noemen en Bley-sweysch wat zoveel is als loodzweet. Wij noemen het loodaarde.
Wanneer de loodader, dat is de steen waar het lood in is, in de oven gesteld wordt, dan smelt het lood en vloeit er zuiver uit, maar geeft evenwel daarna enige vuiligheid op dat loodschuim genoemd wordt. Dit is van dezelfde aard als de loodaarde en wordt mede goed gebruikt, zo van zichzelf als onder pleisters om vel over de wonden te trekken
Zuiver lood is zeer week zodat het zelfs op papier afgeeft. Het is taai, je kan het snijden en tot platen walsen, tot buizen persen en er draad, mits niet te dun, van trekken. Door oxidatie verliest het al gauw zijn glans. Organische zuren werken er gemakkelijk op in, via azijnzuur wordt loodwit verkregen, dat vroeger een belangrijke witte verfstof was. Dat gebeurde door een plaat lood in een van onder gesloten stenen bloempot te doen waarin wat azijn werd gedaan. Duizenden van zulke potten stonden opgesteld in kuilen die verder aangevuld werden met paardenmest of verwerkte eikenschors. Door gisting boven de 45 graden ontstaat ook koolzuur, de warme azijndampen tasten het lood aan waarna met koolzuur het loodwit wordt neergeslagen. Na een 10 weken werden de loden platen afgeklopt, het loodwit gezeefd en nat gemalen. Moet het droog afgeleverd worden dan wordt de natte brij gedroogd. Hierbij, en bij het inzakken, ontstaat de grootste stofontwikkeling en de gevreesde loodvergiftiging. In elke vorm is lood zeer vergiftig.
Dat V cap. is van calck. Calx viva dats ongebluste calck die calke of kalx is droge ende heet in den tweeden graet, Circa Instans seet in den III, so ander seggen in den vyerden. Calck met ruet ende olie gemingt es goet tegen verrotte apostonien. De macht des calx es opblasende, bitende, verbarrende ende catherisernde. Maer eest dat men hem met smer oft olye mengt, so wort hij rijpende, het es van node dat nouwen berrende calck si diet water nyet geneeckt en heeft want dien es stercken dan diet water gheneect heeft. As calck ghewasschen es dan en bijt hij niet, Pandecta. |
Het V kapittel is van kalk. (Kalk) Levende kalk, dat is ongebluste kalk, die kalk of kalx is droog en heet in de tweede graad, Circa Instans zegt in de derde graad en sommige andere zeggen in de vierde. Kalk dat met vet en olie gemengd is, is goed tegen verrotte blaren. De kracht van kalk is opblazend, bijtend, verbrandend en reinigend. Maar als je het met smeer of olie mengt dan rijpt het. Het is nodig dat het nieuw gebrande kalk is die het water nog niet gekregen heeft want die is sterker dan die het water wel gekregen heeft. Als kalk gewassen is dan bijt het niet volgens Pandecta. |
5. Kalksteen.
Algemene kenmerken.
Duits loschter Kalk, Engels quick lime, Frans chaux vive.
Schelpen hebben als hoofdbestanddeel koolzure kalk, een verbinding van koolzuur met kalk. Door sterke verhitting laat dit zuur zich uit de verbinding verdrijven waardoor levende, ‘calc viva’ of gebrande kalk ontstaat (het branden van kalk in de kalkovens) Deze stof laat zich met water blussen waarbij, onder de ontwikkeling van veel warmte, een geheel nieuwe stof, de bijtende kalk ontstaat die voor de bereiding van bijvoorbeeld metselspecie gebruikt wordt.
Dat VI capittel es van corael oft corallis. Corael is tweederley als root ende wit, hi es cout ende droge in den tweede graet. Men sal voer tbeste kiesen dat root, groot ende cleer es, hoet meer ten roden wert gheet ende gheen gaten of lutter heeft hoet beter es. Dat wit es te verkiesen hoet witter ende sonder gaten es.Corael heeft macht te stercken, te suveren, te constringeren oft te stoppen ende een verholen cracht tegen die vallende sieckte. Teghen die blodende nose, doet in die nose coraelpoyer met sap van teskenscruyt gemingt ende het helpt. Poyer van corael in een morw versch ey ghedaen es goet tegen den royen lichaem of ghevet daer teghen met weechbrewater. Tegen dat bloet spuwen maect pyllen uut twee deelen van root corael ende een deel van dragagantum met gherstewater gemingt, dese hout men in den mont ende als si resolvere es vergaen dan haelt men se in. |
Het VI kapittel is van koraal. (Koraal) Van koraal zijn er twee soorten als een rode en witte, het is koud en droog in de tweede graad. Je zal als de beste kiezen die rood, groot en helder is en hoe meer het naar het rood trekt en geen gaten of weinig heeft, hoe beter het is. Van de witte moet je die kiezen die het witst is en zonder gaten. Koraal heeft de kracht om te versterken, te zuiveren, samen te trekken of te stoppen en het heeft een verborgen kracht tegen vallende ziekte. Tegen een bloedneus doe je in de neus koraalpoeder dat met het sap van tasjeskruid gemengd is en het helpt. Het poeder van koraal dat je murw in een vers ei doet is goed tegen rodeloop, of geef het daartegen met weegbreewater. Tegen het bloed spuwen maak je pillen uit twee delen rood koraal en een deel dragagantum dat met gerstewater gemengd is, die hou je in de mond en als het opgelost is en vergaan, dan haal je het in. |
6. Koraal.
Algemene kenmerken.
De rode koralen, Corallium, leven in groepjes. Die groepjes hebben de vorm van grillige boompjes die tot een halve meter hoogte kunnen komen. De harde rode as is, net als een boom, met schors bekleed maar bestaat uit roodgekleurde klei. In de schors zitten de koraaldiertjes die met elkaar in verbinding staan zodat het eigenlijk een organisme is. Vele koralen zijn hard en van dichte textuur, ze kunnen ingesneden of gepolijst worden om er siervoorwerpen van te maken, de bloedkoralen kettingen.
Werking.
Plinius houdt het koraal voor een plant: ‘de koralen hebben de vorm van een struik en zijn van een groene kleur. Hun bessen zijn onder water sneeuwwit en week, eruit genomen worden ze gelijk hard en lijken in grootte en aanzien op de vruchten van de koraalboom, door ze slechts aan te roeren zullen ze, als ze nog vers aan de stam hangen, tot steen worden’. (4) Rode koralen zijn het afweermiddel tegen het boze oog. Zijn kracht en werking is wonderlijk want het weert de bliksem af, wervelwinden, stormen en winden van schepen en huizen waar het in is. En het is dubbel wit en rood en wordt nooit langer dan 10cm gevonden. En de rode helpt tegen vijandelijk kwaad en toorn en tegen verschillende wonden en vermeerdert vruchten en bespoedigt het begin en eindigen van zaken en behoeften. Het meeste worden ze de kinderen om de hals gehangen. Er bestaat het bijgeloof dat het verkleuren van de kogeltjes het ziek worden van het kind betekend. Aan die snoeren met tandparels hangt men ook graag een stukje viooltjeswortel en een wolfstand. Het helpt de vrouwen om vruchtbaar te worden en is goed tegen hartverlammingen.
Etymologie
Koraal, in Duits is het Koralle, in Engels coral dat uit oud-Frans coral, uit Latijn corallium, dat uit Grieks korallion stamt dat mogelijk van Semitische afkomst is, Hebreeuws goral, ‘een kleine steen’, vergelijk kraal.
Dat VII capittel es van emathites. Ematithes, die sommege noement bloetsteen ende es cout ende droghe. Ende es eenderhande steen dye macht heeft den royen lichaem (dats dat roy merisoen) te stoppen als men een plaester van poier van bloetsteen ende wit van den ey met roesolie ende eeck maect ende op dye dermen leet. Dat self is goet tegen den verborgen loop of stonden der vrouwen met sap of water van wechbre. Dat selve seit men es oeck goet teghen dat bloien uut den nose met sap van teskenscruit in den nose ghedaen. Oeck maect men pyllen van poyer ematites van gum van Arabien, van dragaganti met rooswater ende hout se in den mont onder die tonge, dan als si beginnen te smelten dan haelt men se in. |
Het VII kapittel is van bloedsteen. (Haematites) Haematites, die sommige bloedsteen noemen, is koud en droog. Het is een soort steen die de kracht heeft om rodeloop (dat is de rode bloedgang) te stoppen als je een pleister van het poeder van bloedsteen met het wit van een ei en rozenolie en azijn maakt en dit op de darmen legt. Hetzelfde is goed tegen de verborgen loop of stonden van de vrouwen als je het met het sap of het water van weegbree mengt. Hetzelfde, zegt men, is ook goed tegen het bloeden van de neus als je het met het sap van tasjeskruid in de neus doet. Ook maak je pillen van het poeder van bloedsteen en van Arabische gom, van dragagantum met rozenwater en houdt dit in de mond onder de tong en als het begint te smelten neem je het in. |
7. Bloedsteen.
Algemene kenmerken.
Bloedsteen of haematiet, Haematites, ‘bloedrood, is een vezelige rode ijzersteen. Dit is een ijzererts die veel voorkomt en een verbinding is van ijzer met zuurstof, dus een oxide. Het heeft een hardheid van 6.5, soortelijk gewicht 5, maar laat zich goed polijsten. Het is het Duitse Glanzeisenerz, in Frans heet het fer oligiste, in Engels specular iron vanwege de gewoonlijke hoge glans van de kristallen. Het is herkenbaar doordat het staalgrijze haematiet op ongeglazuurd aardewerk een rode streep weergeeft. Bij het slijpen zal er dan rood gekleurd water uit vloeien wat op bloed lijkt, vandaar dat het ook wel bloedsteen genoemd wordt. Men meende dat het uit geronnen bloed was ontstaan en als bloedstelpend middel werkte. Beverwijck; Bloedsteen is alzo genoemd naar het Grieks Haematites omdat hij bloedrood is volgens het gevoel van Galenus die daarin de oude Theophrastus volgt of omdat het de vloed of loop van het bloedt kan stelpen of ook omdat als het vermorzeld en gewreven wordt het water bloedig laat.
Dat VIII cap. es van litargirium. Litargirium es goutscuym of silverscuym, dat is getympert int cou ende droge. Sommege seggen dat cout ende droge es in den vierden graet. Litargirium es tweederleye als een dat heet spuma auri oft goutscuym. Ende dander dat heet spuma argenti oft silverscuym. Litargirium heeft macht te heylen, te suveren ende te constringeren. Poyer van litargirium in wonden gedaen verteert etter ende heylt die sweren, het is goet tegen scorftheyt die uut soute flumen comen, aldus genomen: Neempt litargirium siedat met olye van noten ende met weynich eecks, daer me striket die scorfte leden. Litargirium es oec goet teghem sweeren der manliker royen, het poyer van litargirium gedaen op de swerender manliker royen als si ierst met aluynwater sijn gesuvert es seer goet. Het is oec goet teghen pannum of duysterheit der oogen met rooswater daer af een colirium gemaect. (colerium es een medecijn die mydden dickechtich op beyde ende donne is). Om daensischte te cleeren maect een salve van hinnensmeer met poyer van litargiriun ende olie van rosen tsamen gemingt. |
Het VIII kapittel is van litargirum, Litargyros, is zilversteen en goudschuim. Litargirum is goudschuim of zilverschuim, dat is gematigd in koude en droogte. Sommige zeggen dat het koud en droog is in de vierde graad. Er zijn twee soorten van litargirum als een die spuma auri of goudschuim genoemd wordt en een ander dat spuma argenti of zilverschuim heet. Litargirum heeft de kracht om te helen, te zuiveren en samen te trekken. Als je het poeder van goudschuim in de wonden doet verteert de etter en heelt het de zweren, het is goed tegen schurft die uit zout slijm komt aldus genomen: ‘Neem goudschuim, kook het met notenolie en wat azijn, daarmee bestrijk je de schurftige leden’. Goudschuim is ook goed tegen zweren van de manlijke roede, het poeder van goudschuim op de zwerende manlijke roede gedaan, als je het eerst met aluinwater zuivert, is zeer goed. Het is ook goed tegen panum of de blindheid van de ogen, als je met rozenwater daarvan een oogzalf maakt (een colirium is een medicijn die in het midden dikachtig en op beide zijden dun is). Om het aangezicht te zuiveren maak je een zalf van kippenvet met het poeder van goudschuim dat met olie van rozen tezamen gemengd is. |
8. Litargirum.
Algemene kenmerken.
Litargirum is zilversteen of zilverschuim en met aureum is het goudschuim.
Het is loodoxide dat ontstaat als het lood boven zijn smeltpunt met lucht in aanraking komt, zoals het gedaan wordt bij het afdrijven van zilver, dan ontstaan er schubben, het loodglit, dat bij een snelle afkoeling een geelachtige kleur heeft en dan zilverglit genoemd wordt of zilversteen. Bij een langzame afkoeling krijgt het meer een roodachtige kleur en heet dan goudglit of goudschuim. Het wordt gebruikt voor de bereiding van loodzouten, loodhoudende glazen, kristalglas en verschillende glazuren en om er pleisters van te maken.
Van Beverwijck, ‘Zilverschuim heeft wel de naam van het zilver volgens de Griekse benaming van Lithargyros of Lythargyrion, dat is zilversteen (zo genoemd vanwege zijn steenachtige hardheid en zilveren kleur) dan komt mede van lood en verschilt weinig van het loodschuim. Want als het lood de tweede keer gekookt wordt dan verandert het ten dele in zilverschuim en ten dele in loodaarde. Is tweevormig, het ene van een gouden kleur Lithargurium aureum en bij de Duitsers Gold-glede genoemd, het andere van zilveren dat de naam draagt van Lithargyrum argenteum of Silver-glede en bij ons goudschuim en zilverschuim. Doch die verschillen niets anders dan dat de gouden of gele meer kracht uit het vuur getrokken heeft en dientengevolge ook een weinig scherpte deelachtig is wat met wassen uitgetrokken kan worden. En dan verdrogen ze beide in de eerste graad, zonder merkelijke warmte of koude, trekken tezamen, sluiten en vullen op hetgeen te hol uitgegeten is’.
Dat IX cap. is van lapis lazuli. Lapis lazuli es cout en droge oec, maer in wat graet het es en segge die meesters niet. Lapis lazuli es eenen steen waer af te kiesen is die den hemel in verwen best ghelijct. Hij purgeert dye melancolie principalijc. Ende es goet tegen letsel der milten ende spenen, ghegeven wijn te drincken daer hi en senebladeren met venkelsaet in gesoden sijn. Poyer van lapis lazuli met poyer van dat been, dat es die corde cervi heet, in sap van bornagien gemengt is goet tegen alle sieckte die uut melancolien comen. |
Het IX kapittel is van lapis lazuli. Lapis lazuli is koud en droog ook, maar in welke graad het is zeggen de meesters niet. Lapis lazuli is een steen waarvan je die kiest die het beste op de hemelse kleur lijkt. Het laxeert voornamelijk de zwarte gal. En het is goed tegen het letsel van de milt en aambeien als je wijn te drinken geeft waar dit en sennebladeren met venkelzaad in gekookt zijn. Het poeder van lapis lazuli dat met het poeder van het been dat corde cervi (been uit het hart van een hert) genoemd wordt in het sap van bernagie gemengd wordt is goed tegen alle ziekten die uit zwaarmoedigheid komen. |
9. Lapis lazuli.
Algemene kenmerken.
Lapis lazuli is een halfdoorzichtige steen in verschillende intens blauwe tinten. Een hemelse kleur. De steen is volkomen ondoorzichtig, het is een natuursteen en bestaat uit meerdere mineralen als aluinaarde, kiezel, zwavel, natrium en ijzer. Daarom zie je er ook andere kleuren in. Soms is het ook door goudgeel zwavelkies, pyriet, gepunctioneerd. Die pyrietkristalletjes geven het de gouden spikkels dat door leken voor goud wordt aangezien. Dit geeft door de schittering een bijzondere schoonheid. De vergelijking met sterren aan het firmament ligt voor de hand. Vanwege de zeldzame grotere stukken worden voor mozaïekstukken meestal metalen delen met stukjes lazuursteen beplakt. De hemelse steen is gewijd aan Isis, de latere Aphrodite/Venus, later aan Maria. Er werd een kostbare verfstof van gemaakt die de naam draagt van ultramarijn, wat nu kunstmatig gemaakt wordt. Blauwe lazuursteen helpt tegen het uitvallen van wimpers. In azijn opgelost neemt men het mengsel bij slapeloosheid, lepra en zwarte gal.
Etymologie.
Lapis is Latijn voor ‘steen’, lazuli komt van Perzisch lazward, ‘lazursteen’ of ‘lazuurverf’’ en wordt in Arabisch lazaward, ‘blauw’, vergelijk azuur. Omdat het azuur als artikel geschat werd kwam het in midden-Latijn als azura en in Frans als azur voor. Vandaar dringt azuurblauw, ‘hemelsblauw’ naar ons en Duitsland door.
Dat X cap. is van perlen, is margarite. Margarite, dat sijn perlen ende sijn cout ende droge. Het is eenen steen die in sommege visschen gevonden wort waer af men kyesen sal die wit, cleer en blinckende es. Perlen hebben macht te sterken. Tegen sincopim (dats in onmacht te gaen) ende flauheit uut medecinen of uut den lichaem die root oft niet root en is ende teghen den hertvanc of in den corts, geeft poyer van perlen met suker van roosen. |
Het X kapittel is van parels, is margarite. Margarita, dat zijn parels, en die zijn koud en ook droog. Het is een steen die in sommige vissen gevonden wordt en waarvan je die zal kiezen die wit, helder en blinkend is. Parels hebben macht om te versterken. Tegen syncope (dat is in onmacht gaan) en slapte vanwege medicijnen of uit loop die rood of niet rood is en tegen hartkramp of in de koorts, geef poeder van parels met suiker van rozen. |
10. Parels.
Algemene kenmerken.
Parels waren vroeger belangrijker dan tegenwoordig. Als je er van uit gaat dat de techniek niet zo ver gevorderd was om die harde diamanten te slijpen dan zullen de edelstenen van de oudheid, bijbel, wel halfedelstenen geweest zijn en zal de parel een belangrijke rol hebben gespeeld. Hert) g
Werking.
Een parel is een ongelukssteen. Parels brengen de gever pijnen en tranen. Het bijgeloof wil dat een verlovingsring met parels tranen in het huwelijk zal veroorzaken. Een parel lijkt op een traan en brengt tranen. Gepoederde parels waren in tal van medicijnen verwerkt. Ze versterken het hart en de voornaamste delen van het lichaam. Ze verkwikken de krachten en de geesten. Parels zijn buitengewoon goed voor het hart en in staat het hart te verfrissen. Daarom bereiden ook de alchimisten een likeur, die ze parellikeur noemen, en denken dat ze daar een massa zieken mee genezen kunnen, ofschoon het meeste wat ze doen rook, gewichtigheid en charlatan is.
Etymologie.
De ouden vermelden ze onder de Griekse naam margaros, dit woord is waarschijnlijk afkomstig uit het Sanskriet mangara, oorspronkelijk was dit wel een Babylonisch woord, mar gallit, ‘dochter van de zee’, respectievelijk ‘kind van het licht’. Beide in verband met het geloof van de oude Perzen dat oesters ‘s nachts omhoogkwamen om de maan te aanbidden, als ze het wateroppervlakte bereikt hadden openden ze hun schelpen en namen een druppel dauw op die door de stralen van de maan in een parel veranderde. Vandaar kwamen ze bij de Romeinen en werden in Romaanse talen margarita genoemd.
Het woord parel schijnt met bes (beere) in verband te staan.
Dat XI cap. es van solfer oft sulfur. Sulfur, dats solfer oft swavel, is heet ende droghe in den vierden graet. Solfer is tweederlei als levende solfer, dat coemt uut solfereerde, en doye solfer dye met consten gemaect wort. Desen es es van soe grooter macht niet. Solfer sal men kyesen dat groen, is het heeft macht tontbinden ende te verteren. Salve ghemaect van poyer van solfer ende van elleborus albus (dat es wit nyescruyt) met olye van lysaet ende was es seer goet teghen dye iecht, teghen fleerfijn in dye leden ende voeten ende teghen die vallenden sieckte etctera. Solfer een half dragma in een versch ey ghedaen es ende soe genomen is goet dat out asma, dats teghen swaerheit van asem. |
Het XI kapittel is van solfer of zwavel. (Zwavel) Sulfur, dat is solfer of zwavel, dat is heet en droog in de vierde graad. Er zijn twee soorten zwavel, zoals levende zwavel en dat komt uit zwavelaarde en dooie zwavel die kunstmatig gemaakt wordt. Die heeft niet zo’n grote kracht. Die zwavel moet je kiezen die groen is, het heeft de kracht om te ontbinden en te verteren. Een zalf die gemaakt is van zwavelpoeder en van Veratrum alba (dat is wit nieskruid) met olie van lijnzaad en was is zeer goed tegen jicht, tegen het fleerfijn in de leden en voeten en tegen vallende ziekte et cetera. Een half maal 3,9 gram zwavel in een vers ei gedaan en zo genomen is goed tegen het oude astma, dat is tegen moeilijk adem halen. |
11 Algemene kenmerken.
Sulphur, Zwavel, Duits Schwefel, Frans soufre, Engels brimstone, midden Engels brinston, oud Noors brennisteinn, van branden en steen.
Zwavel wordt in de buurt van vulkanen gevonden. Ook in verbinding met gips, keukenzout en bitumineuze leistenen. Waar veel zwavelwaterstof in de natuur ontstaat, bv. riolen, of opgelost in het water van bronnen, zet zich daar gemakkelijk zwavel af. De zwavel wordt gebruikt voor de bereiding van buskruit en zwavelzuur, voor het bleken van stro en wollen goederen. ‘To put fire in your heart, and brimstone in your liver’ Shakespeare in Twelfth Night, 3,2,21-2. Als je enig beest of enig deel hiervan, in welke kleur het ook mag zijn, in wit wil veranderen, scheer de haren weg en berook het gene wat is geschoren met de rook van zwavel, witte haren zullen daar groeien. Je kan hetzelfde doen met bloemen.
Het wordt in de bijbel en bij Homerus als rookmiddel vermeld. Het is een van de vier elementen, nl. het brandbare principe. De zwavelsteen wordt gesmolten, wat over blijft wordt gedestilleerd, wordt de damp vast is dat de bloem van zwavel, is de temperatuur in de ontvanger zo hoog dat het gesmolten afgetapt kan worden, dan heb je pijpzwavel. Wegens haar brandbaarheid wordt het gebruikt bij buskruit bereiding, lucifers. Verder als bloem van zwavel bij schimmelbestrijding en als geneesmiddel.
Dat XII capittel es van sout oft sal. Sout es sal in Latijn ende es heet ende droge in den tweeden graet. Met sout, eeck ende olye int water geresolveert, lau gedroncken ende dan een vere of penne in den mont gesteken mach men doen overgeven. Tegen pijn uut winden sal men saxkens maken van sout in een panne geroest, dan al werm op de plaetse leggen. Van sout ende honich maect men een suppositorium teghen verstoppinge der cameren. |
Het XII kapittel is van zout of sal. Zout is sal in het Latijn en is heet en droog in de tweede graad. Als je zout, azijn en olie in het water oplost en lauw drinkt en dan een veer of pen in de mond steekt laat het je overgeven. Tegen pijn die uit winden komt moet je zakjes maken van zout dat in een pan geroosterd is, dat moet je warm op die plaats leggen. Van zout en honing maak een suppoost tegen verstoppingen van de afgang. |
12. Zout.
Algemene kenmerken.
Latijn sal, zout, Engels salt, Duits Salz, Frans sel.
Zout is een delfbaar lichaam en kan ontboden worden door water zodat het daarin niet gezien wordt, is niet rekbaar door de hamer en heeft iets in zich waardoor het aan het zintuig smaak en gevoel geeft. Wanneer het in een koude, natte platte staat dan smelt het in korte tijd tot water.
Dat XIIII capittel es van tartarus. Tartarus es wijnsteen ende es heet ende droge in den vierden graet. Circa Instans seet in den derden grat. Tartarus die van die puerste wijn is die is beste, van wijnsteen litargiro, olie van noten ende luttel eeckx tsamen gemingt bi den vier in manier van salven maect men medecine tegen manieren van quade scorftheyen. Poyer van wijnsteen in spijse gegheven verteert ende mindert die vetticheyt. Poyer van wijnsteen te weten II dragma met honich van roose, conserve van rosen ende weynich poyer van masticke oft dierghelijcke maect V oft VI cameren. |
Het XIIII kapittel is van tartarus, wijnsteen. Tartarus is wijnsteen en is heet en droog in de vierde graad. Circa Instans zegt van in de derde graad. Wijnsteen die van de puurste wijn is, is de beste. Van wijnsteen, goudschuim, notenolie en wat azijn tezamen gemengd dat bij het vuur op de wijze van zalf gemaakt is maak je een medicijn tegen diverse soorten van kwade schurft. Als je het poeder van wijnsteen in het eten geeft verteert en vermindert het de vettigheid. Poeder van wijnsteen, te weten twee maal 3,9 gram, met honing van rozen, conserven van rozen en wat mastiekpoeder of dergelijke maakt dat je vijf of zes keer naar toilet gaat. |
13. Wijnsteen.
Algemene kenmerken.
Tartarus, wijnsteen, Duits Weinstein, Engels tartar, Frans tartre, is opgelost aanwezig in druivensap en zet zich tijdens de gisting af op de vaten. Als dat gezuiverd wordt levert het de ‘cremor tartari’. Het is kleur- en reukloos en smaakt zwak zuur, lost moeilijk op in water. Het geeft bij het neutraliseren met potas kaliumtartraat wat in de wolverij gebruikt werd en voor de bereiding van wijnsteenzuur en braakwijnsteen, verder om te verzilveren, te vertinnen en als geneesmiddel.
Dat XIIII capittel is van tuchia. Tuchia vercout ende stopt, vervullende dye sweeren mit vleesche, het heilt ende droeget. Tuchia bereet men aldus: Dicke doghet of waschet in roeswater dan doeghet waer ghy wilt, oft men maeckt er af een collirie of medecijn der oghen. Die macht van tucia, die gewasschen es, is seer goet in die oogene lopen ende tegen veel ander sieckten der ooghen. Poyer van tuchia verdroecht de sweeren der manliker royen verterende daer die vochticheit, Pandecta. |
Het XIIII kapittel is van tuchia. Tuchia verkoelt en stopt, het vult de zweren met vlees, het heelt en droogt. Tuchia maak je aldus: ‘Gebruik het veel of was het in rozenwater en dan doe je het waar je wil of je maakt er een oogzalf of een medicijn voor de ogen van’. De kracht van gewassen tuchia is zeer goed om in de ogen te lopen en tegen veel andere oogziekten. Het poeder van tuchia verdroogt de zweren van de manlijke roede en verteert daar de vochtigheid, Pandecta. |
14. Tuchia.
Algemene kenmerken.
Tuchia zou uit de fijnste vonken van de koperovens afkomstig zijn, het is wit en heel licht. Zinkoxide ontstaat bij verbranding van het zink. Het is een wit en fijn poeder. Zinkoxide of zinkwit is ook wel bekend als philosophische wol, wit niets en zinkbloem. Het wordt in Duitsland Nichtes genoemd, - vandaar het spreekwoord ’Nichtes ist die augen gut’ omdat het goed zou zijn voor de ogen. Een karakteristiek spreekwoord in Toscane zegt: ‘Nulla, fa bene agli occhi’, niets doet de ogen goed,’. De Roemenen bevelenn apa de nimic, ‘water van niets’, aan. De Hongaarse boeren verstaan onder het semmi, ‘niets’, het nihil philosphorum of zinkoxide dat ze als het opgelost is in de ogen druppelen.
Dat XV cap. es van dragagantum of vitriolum. Dragagantum of vitrolum of coperroot es alleleens ende es van eender mynen der erden. Het heeft macht te verbarren, te benauwen. Circa Instans seet dat es heet ende droghe in den vierden graet ende dat heeft macht te verteren, te ontsluten, te corroderen ende te breken. Van coperroot een half dragma met ydromel ghedroncken verdrijft de wormen. Een dragma van coperroot gedroncken doet spuwen dat letsel dat van campernolien comt. Poyer van coperroot in die nose gedaen stoppet bloyen van der nosen ende suvert die sweren van den nose. Poyer oec van coperroot doot dye wormen in die ooren, Pandecta. |
Het XV kapittel is van dragagantum of vitriool of koperrood. Dragagantum of vitrolum of koperrood is allemaal hetzelfde, het is van een soort mijn van de aarde. Het heeft de kracht om te verbranden en te benauwen. Circa Instans zegt dat het heet en droog is in de vierde graad, het heeft de kracht om te verteren, te ontsluiten, op te lossen en te breken. Als je van koperrood een half maal 3,9 gram met hydromel (1) drinkt verdrijft het de wormen. Als je maal 3,9 gram koperroot drinkt zal je het letsel dat van de cantharel komt eruit spuwen. Het poeder van koperroot in de neus gedaan stopt het bloeden van de neus en zuivert de zweren van de neus. Het poeder van koperrood doodt de wormen in de oren volgens Pandecta. |
(1) Honingwater.
15. Vitriool.
Algemene kenmerken.
Vitriool is een oude naam voor verschillende chemische producten als bijvoorbeeld sterk zwavelzuur dat bekend was als vitrioololie. Kopersulfaat was de blauwe vitriool of kopervitriool, het ijzersulfaat was de groene vitriool. Kopersulfaat wordt gebruikt om hout te conserveren en bij plantenziektes in de vroeger veel gebruikte Bordeausche pap, in de katoendrukkerij en ververij. Ook als medicijn.
Dat XVI cap. Is van viride eris. Viride eris heeten sommege lieden Spaens groen. Het es heet ende droge, het verteert dat overvloedich vleesch waer dat es sonderlinge in den nose met honich ghemingt. Met honichwater gheneest fistilen ende dat verrotte tantvleesch verbeterende dat gecankerde vlees. Coperroot met soute van Armenie ende termentine met herst in manier van salve gemingt geneest lasarie, Pandecta. |
Het XVI kapittel is van viride eris, Spaans groen. Viride eris noemen sommige mensen Spaans groen. Het is heet en droog, het verteert het overvloedig vlees waar dit is en vooral in de neus als het met honing gemengd is. Met honingwater geneest het de lopende gaten en verbetert het verrotte tandvlees en verbetert het verkankerde vlees. (hier gaat het over in koperrood) Als je koperrood met Armeens zout en terpentijn met hars op de wijze van een zalf mengt geneest het volgens Pandecta de melaatsheid. |
16. Spaans groen.
Algemene kenmerken.
Spaans groen is een basisch koperacetaat (groenspaan) het wordt als olie- en waterverf gebruikt. Vanwege zijn giftigheid was het niet geliefd. Viride betekent ‘groen’.
Dat vii partikel dees boeckx ende die leste es van dieren oft datter af comt ende heeft XX capittelen. Deerste cap. es van aneta, dats een ende, ende ansera, dats eenen ghent oft een gans. Dat tweede capittel es van ossen. Dat III cap. es van gheyten. Dat IIII cap. es van creeften. Dat V cap. is van duven. Dat VI cap. is van beveren. Dat VII cap. es van herten. Dat VIII cap. es van hukens oft edus. Dat IX cap. es van hasen. Dat X capittel es van vercken. Dat XI cap. es van calveren. Dat XII cap es van vossen. Dat XIII cap. es van boter. Dat XIIII cap. es van rontsel. Dat XV capittel es van kese. Dat XVI capittel es van wasse. Dat XVII capittel es van melck. Dat XVIII capittel es van honich. Dat XIX capittel es van spodium. Dat XX capittel es van seepen. |
Het zevende hoofdstuk van dit boek en de laatste is van dieren of dat er van af komt en heeft twintig kapittelen. Het eerste kapittel is van Anas, dat is een eend (Anas platyrhyncha) en Anera, dat is een gans. (Anser anser) Het tweede kapittel is van ossen. (Bos primigenius taurus) Het III kap. is van geiten. (Capra hircus) Het IIII kap. is van kreeften, Cancer. (Astacus fluviatilis) Het V kap. is van duif. (Columba) Het VI kap. is van bever. (Castor fiber) Het VII kap. is van herten. (Cervus elaphus) Het VIII kap. is van schapen. (Ovis aries) Het IX kap. is van hazen. (Lepus europaeus) Het X kapittel is van varken, porcus. (Sus scrofa). Het XI kap. is van kalveren, Vituli. Het XII kap. is van vossen. (Vulpes vulgaris) Het XIII kap. is van boter, Butirum. Het XIIII kap. is van wrongel, Coagulum. Het XV kapittel is van kaas, Caseus. Het XVI kapittel is van was, Cera. Het XVII kapittel is van melk, Lac. Het XVIII kapittel is van honing, Mela. Het XIX kapittel is van spodium of Ivoor merg. Het XX kapittel is van zeep, Sapo. |
Dat ierste capittel van aneta ende van anser. Anas es een ende welcke heeter es dan alrehande tamme voegels, sommeghe seggen dat si verwermt dat cout es ende den verwermende doet se den corts hebben. Smeer van eynden es alderbest om te saechten pijne ende es dat beste smeer alder vogelen. Endenvleesch es swaer te verteren ende meerdert sperma. Endensmeer cleert die verwe, endenvleesch maect vet ende cleert die stemme. Genten oft gansenvleesch est swaer ende verspeget in die mage. Maer dat lichtste ende beste dat in hem es zijn die vloegelen. Alst dat vleesch van desen vogelen wort verteert, so eest bat voedende dan alle ander vleesch van voghelen, het vermeerdert die oncuys ende sperma. |
Het eerste kapittel is van een eend, Anas (Anas platyrhyncha) en van een gent of gans, Anser. (Anser anser) Anas is een eend en die is heter dan allerhande tamme vogels, sommige zeggen dat het alles verwarmt wat koud is en de warmen geeft het koorts. Het vet van eenden is het allerbeste om de pijn te verzachten en is het beste vet van alle vogels. En het vlees is slecht om te verteren en vermeerdert sperma. Eendenvet geeft je een betere kleur, eendenvlees maakt je vet en verheldert de stem. Genten- of ganzen vlees is zwaar en bederft in de maag. Maar het lichtste en beste dat in hem is zijn de vleugels. Als het vlees van deze vogel wordt verteerd, dan voedt het beter dan het vlees van alle andere vogels, het vermeerdert de onkuisheid en sperma. |
1. Anas platyrhyncha, L. (met een brede snavel)
Algemene kenmerken.
Van de wilde eend stamt de tamme eend. Ze vertegenwoordigen het ondergeslacht der spiegeleenden, Anas, die zo genoemd is vanwege haar grote en zeer in het oog vallende ‘spiegel’. Dit is een plek op de vleugel die door de eigenaardige tekening en kleur van de armpennen gevormd wordt. Het mannetje is in prachtkleed veelkleurig en het vrouwtje bruinvaal. De eenden lijken veel op ganzen. Bij de eenden is de snavel langer dan de kop, de snavel wordt niet breder aan de top maar smaller.
Werking.
Shakespeare, 1 King Henry IV ii, 2,112, ‘Die Poins heeft niet meer dapperheid in zijn lijf dan een wilde eend’. Als je eenden in massa bij elkaar ziet vliegen, ook al is de hemel helder, dan kun je gauw regen verwachten. Als ze hun vleugels tezamen klappen terwijl ze op het land zijn kun je er zeker van zijn dat er storm komt.
Etymologie.
Eend, in midden-Nederlands was het ent en eent, vergelijk oud-Hoogduits Enita, nu Ente en de Angelsaksische ened. Dit stamt van het Germaanse anio en dit van Indogermaans anes, in Latijn is het Anas en in Sanskriet betekent ato een ‘watervogel’. Duck was in oud-Engels duce, literair betekent het de ‘duikende vogel’, vergelijk duiken.
Anser anser, L,
Algemene kenmerken.
De gans is wit of asgrauw, bont, gekuifd en ongekuifd. De wilde is de stamsoort van de witte, tamme gans.
Werking.
Shakespeare, ‘En al je onderdanen voor je uitdrijft als een zwerm wilde ganzen’,1 King Henry IV, ii, 4,152
Vondel, Den Gulden Winckel der konstlievende Nederlanders, XXXII;
‘O gulden Soberheid! Gij zijt al verzadigd
De spijze is niet zo zeer om ’t lichaam vet te mesten
Gelijk een kermis-gans, die kruipen moet ten lesten’.
De wilde ganzen zijn als vrome lieden die zich ver van de wereld ophouden en een grijs boetekleed dragen. De witte gans is als het stadsvolk, veel gesnater om niets. De kwebbelende gans is het symbool voor babbelzieke mensen. Sommige menen dat bij slechte gronden ganzenmest de vruchtbaarheid van de gronden sterk verbetert, dat hun vee daarbij vrij is van ziektes ofschoon sommigen aan hun eind komen door aan de veren te likken. Zijn vet helpt tegen kaalheid.
Etymologie.
Gans, in midden-Nederlands was het gans, vergelijk oud-Hoogduits Gans, de oud Engelse gos, nu goose, in oud-Noors was het gas wat te vergelijken is met het Latijn Anser dat uit hanser komt, in Sanskriet is hasas een ‘watervogel’. Het mannetje heet gent of ganzerik.
Dat tweede capittel es van ossen oft bos. Os oft osse voedt met sijnen vleesche die mensche of ander creaturen daeren es in den osse nyet ten es in verscheyen orbaerlijc profitelijc, daerom sijn mes met eeck ghemingt es goet, seet Plinius den XXVIIII boeck cap. XI sijnder natuerlijc hystorien. Teghen dat fleerfijn, den watersuchteghen eest sonderlinge goet medecijn als sij er in die sonne mede bestreken worden, want het verteert die humoren die tusschen vel ende vleesch leyt. Die osse es een dier niet alleen den ghebruyck des menscen nut met oec tot veel anderen want van hoer hoernen, van hoer vellen worden veelderhanden dinghen ghemaket als Bartolomeus seet. |
Het tweede kapittel is van ossen of Bos. (Bos primigenius taurus) Os of ossen, met zijn vlees worden de mensen en andere schepsels gevoed, daarin is de os verschillend en duidelijk voordelig en daarom is zijn mest met azijn gemengd goed zegt Plinius in zijn achtendertigste boek, kapittel elf van zijn natuurlijke historie. Tegen jicht en de waterzuchtige is het een bijzonder goede medicijn als het in de zon ermee bestreken wordt want het verteert de levenssappen die tussen het vel en het vlees ligt. De os is een dier die niet alleen in het gebruik voor de mensen nuttig is, maar ook voor vele andere zaken want van haar horens en van haar vel worden velerhande dingen gemaakt zoals Bartholomeus zegt. |
2. Bos primigenius taurus.
Algemene kenmerken.
Een os is een gesneden stier, het symbool van vreedzaam dienen en kracht. Als een os nog jong is wordt hij al gewend aan het dragen van de juk. Hij is rustig en gemoedelijk, een heel verschil met de stier die vrijwel altijd onbetrouwbaar is. De os is met minder kosten dan het paard te onderhouden, sterker en voordeliger om hetzelfde in de landbouw te verrichten. Ook zijn er minder gebreken aan de zo kostbare paarden, een os kan bijna zoveel als twee paarden trekken. Ze zijn alleen wat traag.
Werking.
Van ossenhorens worden de boogtoppen gemaakt en pijlpunten die naar de vijand worden geschoten, borstplaten en andere legerspul waarmee de mens verdedigd wordt tegen zijn vijanden. Van ossenhorens worden lampen gemaakt die het duister verdrijven, kammen om het haar recht te maken en het hoofd van vuil te zuiveren. De horens van dit dier waren de eerst bekende drinkvaten, alsmede het eerste blaasinstrument en de eerste doorschijnende stof die men voor vensterruiten en lantarens gebruikte. Zijn beenderen dienen tot vervanger van het ivoor, door ze week te maken en in vormen te gieten, te bewerken waar men messenheften van maakt, drinkbekers, dozen en kammen. Van zijn vet en talk worden onder andere kaarsen gemaakt. Zijn haar wordt gebruikt tot vulling van verschillende weefsels, zijn bloed is de basis van Pruisischblauw. Ook schrijvers en schilders gebruiken de horens en bewaren daar hun beste kleuren in. Zijn huid wordt tot leer gemaakt. Ze zijn beroemd vanwege de ossenhuiden die onder kerktorens het fundament zouden zijn.
Etymologie.
Latijn Bos, in Grieks is het bous, ‘rund’.
Os,
midden-Nederlands osse, in oud-Saksisch en oud-Hoogduits is het Ohso en nu Ochse, in oud-Engels oxa en nu ox, Gotisch auhsus, dit is te vergelijken met oud-Indisch uksan, ‘stier’.
Dat derde capittel is van gheiten, id est capra. Capra oft een gheyte is alder snelst int lopen, alder lichtste int springhen, alder scerpste int sien, alder suetste in den smaeck, alder ghesontste int eten ende aldersinlext int voedsel, want int ghesichte, in den smaeck en in den roeck maket onderscheet tusschen dye cruden ende ryseren of telgheren van den bomen van welkes dunne soppekens eetet ende voedt hem selven. Die gheyten leven XI iaer en bespringhen malcandere tot dat se out sijn. Som winnen se II gheytkens. Gheytenpysse ghewermt in dye oore ghedrupt gheneest pijn der oren, Bartholomeus Anglicus. |
Het derde kapittel is van geiten, dat is Capra. (Capra hircus) Capra of een geit is het allersnelst in het lopen, het aller lichtste in het springen, het alle scherpste in het zien, het aller zoetste in de smaak, het aller gezondste in het eten en het allerzinlijk in het voedsel want in het gezicht, in de smaak en in de reuk maakt het onderscheid tussen de kruiden en rijsjes of takjes van de bomen van wiens dunne topjes het eet en zich zelve voedt. De geiten leven elf jaar en bespringen elkaar tot dat ze oud zijn. Soms krijgen ze twee geitjes. Gewarmde geitenpis dat je in de oren druppelt geneest de oorpijn volgens Bartholomeus Anglicus. |
3. Capra hircus.
Algemene kenmerken.
De geit, verwant aan schapen maar bedekt met haren in plaats van wol en met een baard. Als ze jong zijn maken ze losse bewegingen of aardige vrolijke sprongetjes. Hiervan een springende bok, een huppelende geit. Ze kunnen zich op rotsen wonderlijk behelpen. Men spreekt van geitenboksvoeten, ‘capripedes’. Het is een dier dat ruwe en distelige plaatsen bemint en de groene topjes van bomen en struiken afgraast. Het zijn alleseters die zelfs van de dodelijke Taxus eten. Ze eten 449 kruiden en gaan 126 voorbij. Het is de koe der armen, kan een zeshonderd liter melk per jaar leveren. De geit ademt uit de oren en niet uit de neus en is zelden zonder koorts. Al stopt men hem de neusgaten, hij haalt adem en ruikt, al stopt men hem de oren, hij hoort, hetzij door zijn horens, hetzij door zijn keel. Duizend medicijnen worden gehaald van dit beest, waarover ik me bijzonder verwonder, omdat ik bevonden heb dat er gewoonlijk gezegd wordt dat ze nooit zonder koorts zijn. Verliefden, eens omstrengeld door verlangen hebben altijd dezelfde ziekte, ongeveer als die van een geit, die nooit zonder koorts is. Vele boeren hadden een geit bij het vee staan. Naar het heet is dat bevorderlijk voor de gezondheid van het vee en zou zijn reuk ziekte verdrijven, de geit trekt de ziekten aan zodat het vee dat niet krijgt. Het is de zondebok, Lev. 16:0-22.
Werking.
Zijn bloed heeft bijzondere krachten. Smeer de palm van een slapende man er mee in en hij zal je al zijn geheimen vertellen. Valse smaragden vallen in stukken door een druppel geitenbloed. Geitenbloed gesprenkeld op een diamant barst die uit elkaar, het is het hardste materiaal dat niet kan barsten en tegen vuur en ijzer kan, maar niet tegen warme geitenbloed. De lever van een bok helpt tegen beten van een dolle hond. De melk is uitstekend voor de zieken. Geitenkaas heelt alle wonden en pijnen als dit erop wordt gelegd. Met geitenmelk wordt wijn niet zuur.
Geitenmelk is naar hun eigenschap het beste na vrouwenmelk, maar geitenkaas deugt niet. Hun verbrande hoeven dat gemengd wordt met vloeibare pek geneest kaalheid. Het bloed doet hetzelfde, gedronken vernietigt het venijn.
Etymologie.
Grieks chimaira, Latijn Capra, ‘geit’.
Geit, midden-Nederlands gheet en gheit, vergelijk oud-Saksisch get, oud-Engels gat, nu goat, oud-Hoogduits geiz, nu Geiss. Mogelijk stamt dit woord van de Indo-Germaanse basis ghai(d), ‘springen’. Of dat ze capra of carpa heten omdat ze ‘alles afeten’. Of vanwege het gekraak van de knieschijven en kootgewrichten die door de ouden crepea genoemd werden.
Dat vierde capittel es van creeften, is cancri. Anc creeften dat zijn creeften die in suet water wonen, die sijn bequaem gheeten in heete syecten als men se beret ende assche daer af maect die men mingt met weinich gancianen ende so met wijn drinct. Dat is dbeste medecijn teghen verwoeder honden. Die asschen mit honich geminget is goet op die opclievinge der handen, der voeten, des ers ende der ontvillinge of excoryacien die van couwen coempt. Den canker eest oec goet. Creefte gesoyen ende sop daer afgedroncken is goet tegen sweringhe der longhen. Seecreeften hebben dat selve macht oec, maer nyet al so sterc, Serapio. |
Het vierde kapittel is van kreeften, Cancer. (Astacus fluviatilis) Waterkreeften zijn kreeften die in zoet water wonen en die zijn goed om te eten in hete ziektes als je ze braadt en er as van maakt die je mengt met wat gentiaan en het zo met wijn drinkt. Dat is de beste medicijn tegen de beet van dolle honden. De as die je met honing mengt is goed om op de kloven van de handen, van de voeten, van de aars en de ontvelling of excoriaties (1) die van kou komt te leggen. Tegen kanker is het ook goed. Gekookte kreeft en het sap daarvan gedronken is goed tegen longzweren. Zeekreeften hebben die zelfde macht ook, maar niet zo sterk, volgens Serapio. |
(1) Oppervlakkige defecten van de huid.
4. Astacus fluviatilis (aan de waterstromen groeiend)
Algemene kenmerken.
De rivierkreeft komt in de beken en rivieren voor. Zijn kop en borststuk zijn beschermd door een soort pantser, de ogen zitten op steeltjes. Ook heeft hij verder een paar antennen. Hij is gemakkelijk te vangen in fuiken waarin rottend vlees en dode kikkers als lokaas gebruikt worden. Kreeften gaan ter zijde uit en meer achterwaarts dan voorwaarts. Rechtuit gaan ze niet, kunnen ze ook niet. Het is het symbool van een ongeluksbrenger. Van iemand wiens wandel niet en deugt, die het pad van deugd en rechtvaardigheid niet bewandelt, die meer achterwaarts als voorwaarts gaat, zeggen we, ‘hij gaat kreeftengangen’. In de zomer heeft bij jonge kreeften meermalen en bij oudere eenmaal, een huidwisseling plaats. Kort voor de vervelling vindt men in de kreeft kalksteentjes, de kreeftsogen, ze leveren een deel van de kalkstof die voor de vorming van een nieuw pantser nodig is.
Werking.
Kreeftenogen, de Duitse Krebsaugen, in Frans oeuil d’ecrevisse en Engelse crab’s eye heet in de apotheken ‘oculi cancrorum’. Heb je last van een zeer oog, neem dan een kreeftsoog wat enigszins de vorm van een oog heeft. Steek dit onder het bovenste ooglid. Doordat het aan de ene zijde bol, aan de andere zijde hol is, sluit het zich gemakkelijk aan de oogbol en dringt het vreemde lichaam voor zich uit. De nuttigheid van de ogen is in de geneeskunde overbekend.
Etymologie.
Een levende rivierkreeft wordt in een zakje genaaid die door de zieke vierentwintig uur op de zieke plaats wordt gedragen. Heeft hij die tijd wakende doorgebracht is de kanker op de kreeft overgegaan. Dit middel is uit Duitsland overgewaaid waar kreeft en kanker beiden Krebs heten. De Latijnse naam is Cancer, Grieks karkinos. Daarvan stammen kanker en carcinoom. De ziekte heeft deze naam omdat de vaatvertakkingen gelijkenis vertonen met een kreeft of krab met gespreide poten. De naam kreeft is verwant aan krab. In midden-Nederlands was het crevet of creeft, van Frans ecrevisse, ‘garnaal’, in oud-Saksisch krevit en in oud-Hoogduits krebiz, nu Krebs. In Frans is het ecrevisse waaruit het Engelse crawfish of crayfish ontstond.
Dat vijfste capittel es van duyven, is columba. Columba, dats een duve, dats een seechvoghel der menschen gheselscap beminnende, die hyeten hyer voermaels desen voghel oncuyschvoghel om dat hi dicke die nesten besoect met cussen, met minnne ontfanghet ende es seer besich der oncuysheyt, daerom heet se columba want si offent wel haer lendenen. Het heeft medecinachtich bloet, het bloet van der duven onder der rechtenvlogel uutgetrocken werm in die ogen gedaen saecht hoer pijne, genesende oeck hoer apostonien. Duyvenvleesch es hert te verduwen ende vet, daerom gevet grof voetsel. Mer al se beginnen te vliegen omermidts hoer vermoyen so es hoer vleesch beter te verteren, hoe si ouder sijn hoet vleesch herder ende quader te verteren. |
Het vijfde kapittel is van duiven, Columba.) Columba, dat is een duif en dat is een zegevogel die van het gezelschap van de mensen houdt en die noemden haar vroeger een onkuise vogel omdat het de nesten veel bezoekt en met kussen, met minnen ontvangen wordt en zeer bezig is met de onkuisheid en daarom heet het Columba want het oefent goed haar lendenen. Het heeft medicinaalachtig bloed en het bloed van de duif dat onder de rechtervleugel uitgetrokken en warm in de ogen gedaan wordt verzacht haar pijn, geneest ook haar blaren. Duivenvlees is moeilijk te verteren en is vet, daarom geeft het grof voedsel. Maar als ze beginnen te vliegen vanwege de vermoeienis dan is haar vlees beter te verteren en hoe ouder ze zijn, hoe harder en slechter het vlees te verteren is. |
5. Columba palumbus, L.
Algemene kenmerken.
Een duif, een schone vogel. Een aanminnige en bevallige houding van een fraai maaksel. Met veren van heerlijke en schitterende verve die een gouden en purperen gloed op de hals en borst, naar het vallen van de lichtstralen, vertonen. In het Hooglied 1: 15 wordt de schoonheid van een geliefde vergeleken met een duif:
‘Zie, gij zijt schoon mijn liefste
o, gij zijt schoon
uw ogen zijn als duiven’.
Werking.
Martialis verhaalt van ringduiven: “De Ringduif is een spijs die kan de kracht vertragen. Waar door een eerlijk man zijn vrouw moet behagen
Gij die het echte bed wil schudden na de eis
En eet Ringh-duyf niet, zij maakt onwillig vlees”. (2)
Het tegenovergestelde is met de anderen duiven, die de lust tot ‘bij-slapen verwekt’, hot blood geeft, en dat daarom de duiven van de ouden aan de godin Venus gewijd zijn. Shakespeares Troilus and Cressida, iii, 1, 140: “Hij eet enkel duiven, liefste, en dat brengt verhit bloed voort, en verhit bloed brengt verhitte gedachten voort, en verhitte gedachten brengen verhitte daden voort, en verhitte daden, dat is de liefde’.
De duif is het symbool van de schepping van het water, het oervocht. De Heilige Geest zweeft over het water als een duif, vergelijk de duif met de olijftak bij de zondvloed. Het is ook de regen- en scheepvaartsterrenbeeld, vergelijk Plejaden, ‘duivenzwerm’. Met de komst van de Plejaden in mei, is het een gunstige scheepvaart, met het verdwijnen ervan in november komt de stormtijd. Ook in de Bijbel is de olijf een symbool van vrede. De duif is ook het symbool van de echtelijke liefde en eendracht. Het is symbool van zachtmoedigheid omdat dit dier volgens middeleeuwse opvattingen geen gal had, niet zwartgallig werd, geen heet bloed had en dus niet zwaarmoedig werd.
Etymologie.
Columba, de Engels columbine en Frans colombine zijn ontleend van Latijns columba. Mogelijk naar zijn kleur, vergelijk Grieks kelainos, ‘zwart’ of ‘donker’ en Sanskriet kalankas, ‘vlek’.
Duif, midden-Nederlands duve, oud-Saksisch duva, midden-Engels douve, nu dove, oud-Hoogduits tuba, nu Taube, van Germaans oubon. Gewoonlijk verklaart men het woord van duiken, ‘to dive’, naar de vlucht van de vogel.
Dat VI cap. is van een bever oft castoreum. Castor of castoreum is een bever dat een dier es met de visschen onder dwater wonende ende oeck gaende op de eerde. Het heet castor a castrando (dats van lubbene) want sijn cullen sijn die medecinen bequaem. Alst den jagre gewaer wort, soe lubdt hij hem selven, bitende hem selve sijn cullen af. Castoreum heeft macht te ontbinden, te verteren, te dunnen ende die genuwechtiege plaetsen sonderling te sterken, daerom eest goet teghen die vallende sieckte ende tegen cou sieckten int hooft, het geneest lamheyt der tongen dooende die spraeck die verloren is bottelinc weer comen, eest dat onder die tonge gheresolveert is. Het is oeck goet tegen lamheit ander leden eest dat men den wijn neemt daer castorum, rute ende savie in ghesoden es. |
Het VI kapittel is van een bever, Castoreum of Castor, (Castor fiber) Castor of castoreum is een bever ent is een dier die met de vissen onder het water woont en ook op de aarde gaat. Het heet Castor a castrado, dat betekent dat het gecastreerd is want zijn ballen zijn goed als medicijnen. Als het de jager gewaar wordt dan castreert hij zichzelf en bijt zichzelf zijn ballen af. Bevergeil heeft de kracht om te ontbinden, te verteren, te verdunnen en vooral om de zenuwachtige plaatsen te versterken, daarom is het goed tegen vallende ziekte en tegen koude ziekten in het hoofd, het geneest de lamheid van de tong en laat de spraak, die verloren is, ruwweg weer terugkomen als het onder de tong opgelost wordt. Het is ook goed tegen lamheid van de leden als je de wijn neemt waar bevergeil, ruit en Salvia in gekookt zijn. |
. Castor fiber.
Algemene kenmerken.
De bever is een knaagdier van ongeveer een meter lengte. Hij is geheel gebouwd voor het leven in het water, bezit zwempoten en een zonderlinge, brede, platte en onbehaarde staart die hem als roer dienstdoet.
Werking.
Het was de monniken opgevallen dat de staart van de bever min of meer geschubd is, wat dus op een vis slaat. Vis mag je op vrijdag eten. Vroeger mochten de gelovigen op de vastenvrijdagen alleen vis eten. Doordat een bever zo een vis werd mocht die ook op tafel komen.
De ouden hielden het bevergeil valselijk voor de testikels van de bever. Hij bijt zelf zijn testikels af om aan de jagers te ontkomen.
Bij beide geslachten komen aan de onderbuik, in de liesstreek onder de huid verborgen, twee eigenaardige klierzakken voor die een vreemdsoortige stof bevatten, het bevergeil. Dit is een donkerroodachtig, geelachtig of een zwartachtige bruine stof. Eerst is dit zacht maar droogt weldra op tot een hars gelijkende massa. Het heeft een eigenaardige doordringende reuk die maar weinig mensen aangenaam vinden. Het heeft een bittere balsemachtige smaak.
Gebruik.
Dit bevergeil bevat meest hars en wat etherische olie, cholesterin, kastorin en vet. Dit werkt tegen slangen, bevordert ook het niezen en dient tot velerlei gebruik. Met polei ingenomen is het goed voor de menstruatie en het drijft de foetus en moederkoek af. Met azijn wordt het gebruikt tegen zweren, krampen en dodelijk gif. Met azijn en rozenolie wordt het als sproeimiddel gebruikt, een reukmiddel, het maakt de slapende wakker. Het is nuttig voor diegenen die door nerveuze ziekte de handen sidderen. Als je het bevergeil kookt en daarmee de zieke in zalft en bestrijkt en het bevergeil bij zich laat houden en het vaak daaraan laat ruiken, dat helpt de aan verlammingen lijdende leden zeer. Het werd in de oudheid veel gebruikt vooral als rustgevend en krampstillend middel. Het gold als voortreffelijk middel tegen pest en koorts.
Etymologie.
Castor fiber, van Grieks kastor, ‘bever’. Castor was eigenlijk een stof, ‘castoreum’, die afgescheiden werd door de bever en als middel tegen kwalen gebruikt werd. De naam hangt slechts indirect met de diernaam samen, de eigenlijke betekenis is, ‘hij die schittert’, het komt van de Indogermaanse wortel kad.
Midden-Nederlands bever, vergelijk oud-Saksisch bibar, oud-Engels beofor, nu beaver, oud-Hoogduits bibar, nu Biber, oud-Frans bievre, ‘gal’, van Gallisch bebros, vergelijk Latijn fiber, dat men vergelijkt met oud-Indisch babhru, ‘roodbruin’.
Dat VII capittel is van herte id est cerus. Cerus es een hert dat een dyer es dat seer langhe leeft, ia meer dan hondert iaer. Het es een dier dat gheen galle en heeft dan in dye dermen, daer om hevet bitter dermen ende stinckende als Aristotiles ende Avincenna seggen. Dat bloet des herts en stolt nemmermeer. In hoer herte vindt men beenen dye tot veel sieckten, sonderlinge die aen therte sijn bequaem sijn ende men doet se in edele confectien (1). Men seet dat er eenderhande steen in die herten gevonden wort die sonderlinge also seet helpt die vrouwen als si baren, Bartalomeus Anglicus. |
Het VII kapittel is van een hert, dit is Cerus. (Cervus elaphus) Cervus is een hert en is een dier is dat zeer lang leeft, ja, meer dan honderd jaar. Het is een dier dat geen gal heeft, alleen in de darmen, daarom heeft het bittere, stinkende darmen zoals Aristoteles en Avicenna zeggen. Het bloed van het hert stolt nooit. In haar hart vind je benen die tot veel ziekten en vooral die van het hart goed zijn en men doet ze in zeer bijzondere gekonfijte dingen. Men zegt dat een gelijke steen in het hert gevonden wordt waarvan verteld wordt dat die de vrouwen bijzonder goed helpt bij het baren volgens Bartholomeus Anglicus. |
7. Cervus elaphus.
Algemene kenmerken.
Het hert is geschapen om de wouden te sieren, om Helden op de jacht bezig te houden en te oefenen, om ons een aangenaam wildbraad te bezorgen. Ze zijn schadeloos en goedaardig, van een fraaie vlugge gedaante, rosachtig bruin, een edele gestalte, groots en schrander voorkomend. Met buigzame, gespierde poten, hoog van kop en borst en met horens gewapend, snel van gehoor, scherp van gezicht en reuk. Groot van ogen, vlezig van smoel en viervoetig. We moeten vooral letten op hun geluid en gegil dat aan de herten wordt toegeschreven. Dus leest men in Psalm 42: 2: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot God’. Als ze sterk vervolgd worden lopen ze zo geweldig snel, een hoedanigheid zo bijzonder dat de heiligen naar zo’n vermogen van ontkomen verlangden en het zich beloven. ‘De Heere is mijn sterkte, en hij zal mijne voeten maken als de hinden, en hij zal mij doen treden op mijne hoogten’, Habakuk 3:19.
Werking.
Herten leven zeer lang, twee tot honderd twaalf jaren. Om dat te ontdekken liet Alexander de Grote verscheidene een gouden halsband omdoen die na honderd jaar gevangen zijnde nog geen teken van ouderdom hadden, hoewel de halsbanden hen in de nek gegroeid waren. We lezen ook hoe een hinde van keizer Augustus, lange jaren na zijn overlijden gevangen zijnde, niet gekeeld kon worden doordat de huid overgroeid was over een zilveren halsband waarin geschreven stond ‘nolime tangere, quia Caesaris sum’. ‘Raak me niet aan, ik behoor tot de keizer’ (2, 4).
In het hart van het hert zit een knekel, ‘os de corde cervi’, die zoveel als de grondstof van het hert is. Het heeft de lengte van een halve vinger, de breedte van een nagel, plat en dun, blank en soms driehoekig. Als je dit eruit haalt en hard laat worden en er een poeder van maakt en dat een zieke geeft is dat goed tegen hartenpijnen en duizelingen. Het weerstaat venijn en belet het bloed spuwen. Men zegt ook dat enige herten gal in de staart en enige in de oren hebben, het binn enste van het hert stinkt zeer en men meent dat dit komt omdat ze gal in de ingewanden hebben. Daarom vreten de honden dit niet, behalve als ze zeer hongerig zijn. Hazenbloed en hertenbloed ballen niet samen. In het bloed van dit soort herten zijn er geen vezels waardoor het niet samenbalt zoals bij anderen gebeurt, dit komt door hun angstige natuur. Men heeft niet gehoord dat een hert koorts heeft gehad of een dergelijke ziekte. Daarom verminderen zalven, die men uit zijn merg maakt, de hitte van die ziekten. Het vlees van een reekalf, dat in het lijf van de moeder gedood is, is goed tegen vergiftigingen en heelt ook bij mensen slangenbeten.
Etymologie.
Cervus elaphus. Hert, midden-Nederlands hert of hart, oud-Frans hirot, oud-Hoogduits Hiruz, Duits Hirsch, oud-Engels heorot of heort en nu hart, stamt uit Germaans heruta, ‘gehoornd dier’, zo ook Latijn Cervus, vergelijk Grieks ceras, ‘gehoornd’. Zo de olifant zijn naam elphas heeft in Grieks heet het hert elaphos.
Dat VIII capittel es van hedus Edus oft edulus oft een hueken, edus ghenoemt int Latijn ab edendo, van etende, want het dick eet. Edulus es cleyn, vedt en suet van smaeck seet Ysidorus in XII boec, ghetimpert in sijnder complexien, daerom eest beste ende bequaeste te verteren, est dat een menneken es. Sijn vleesch voedt welsmakende goet bloet daerom huekensvleesch es alder bequaemst der menscheliker naturen sonderlinghe dengenen die weldichlijc leven. Hukens vellen ghenesen gefenijnde beeten eest dat men se heet daer op leyt, brandinge of barringe des haers veriaecht die serpenten. |
Het VIII kapittel is van hedus, jong schaap. (Ovis aries) Edus, Edulus, een hueke of Edus genoemd en in het Latijn Ab ededo, van eten, omdat het veel eet. Edulus is klein, vet en zoet van smaak zegt Isidorus in het twaalfde boek en getemperd in zijn samengesteldheid, daarom is het ‘t beste en geschiktste om te verteren, tenminste als het een mannetje is. Zijn vlees smaakt goed en maakt goed bloed en daarom is huekensvlees het allerbeste voor de menselijke natuur en vooral voor diegene die weldadig leven. Hukens huiden genezen venijnige beten als je het daar heet op legt, door het haar te branden of aan te steken verjaagt dit de serpenten. |
8. Lammetje, waarschijnlijk een gecastreerd lam dat bij van Beverwijck hamel heet.
Algemene kenmerken.
Dit is een dier dat niet vlug is, grote ogen heeft maar zonder vuur, een bultig hoofd, een dunne lange snoet en een dikke logge staart. Voorts niet fraai is, alleen een hoop wol rustende op vier pootjes. Een dier dat zo onnozel is, zo goed, zo lijdzaam, nauwelijks geluid geeft en eindelijk zo nuttig dat bijna geen dichter, zelfs niet de heiligen, hebben kunnen nalaten zinnebeelden daarvan te maken. Een schaap is een zacht beest en draagt wol, is ongewapend en geeft blijdschap. Om vast te stellen welke schapen de winter kunnen overleven besprengen de herders hen met ijskoud water op de staart. Dat schaap dat het water krachtig van zich afschudt, dat is sterk, dat schaap dat het niet doet, dat is zwak. En koud water uit het noorden is goed voor hen in de zomer en warm water uit het zuiden is goed voor hen in de winter. De herders weten wie van hen tegen de winter kan, want op hen wordt ijs gevonden. En op sommigen wordt geen ijs gevonden en sommigen zijn duizelig en schudden het ijs er niet af. Diegene die lange staarten hebben zijn erger af in de winter dan diegene die brede staarten hebben. Omdat het hoofd van een schaap week is moet die gevoed worden met zijn hoofd van de zon af.
Werking.
En wol van schapen dat gemaakt is van schapen die gegeten zijn door een wolf, is geïnfecteerd, het kleed daarvan gemaakt is luizig. Het schapensmeer is een heilzame gave. Dit werd ook gebruikt tegen allerhande huidziekten. Het wolvet wordt nog gebruikt, vroeger maakte men er ook bolletjes van waar de naalden van de dames ingestoken werden, die roesten dan niet. Het zieke schaap maakt de anderen ook gauw ziek, daarom moet je die van hen afzonderen.
Etymologie.
Hoeken, huekijn, hueken, hokijn, hoekin, houkijn of huken, midden-Nederlands hoken, huken, ‘bokje van schapen’ en ‘geiten’.
Schaap, midden-Nederlands scaep, oud-Saksisch skap, oud-Hoogduits scaf, nu Schaf, oud-Engels sceap nu sheep, van west-Germaans skepo-m. Het mannetje heet bok, in Duits Bock.
Dat IX capittel van haesen oft lepus. Lepus es een hase dien seet men te hebben tweederhande, ondersceet als manlicheyt ende vroulicheyt. Der hebben veel luden als Plinius ghemeint dat den hase windt ende gheworden wort sonder mannekens toe te doen. Hasen sijn dieren al so ghedracktich dat die een geboren sijnde terstont dander ontfaen wort, dairom eest alst ionc is een oorbaerlijc dier om teten. Dat rontsel van den hase es goet teghen venijn, het stopt oec den lichaem. Hoet rensel ouder is hoet beter es. Hasen bloet saecht die pijne der oghen, Gillebertus Anglicus. |
Het IX kapittel is van hazen of Lepus. (Lepus europaeus) Lepus is een haas waarvan men zegt dat er twee soorten zijn die onderscheiden worden als mannelijk en vrouwelijk. Er hebben veel mensen zoals Plinius gemeend dat de hazen winnen en drachtig worden zonder er mannetjes bij te doen. Hazen zijn dieren die zo drachtig zijn dat als de een geboren wordt terstond de ander ontvangen wordt en daarom is het als het jong een oorbaar dier om te eten. De wrongel van de haas is goed tegen venijn, het stopt ook de loop. Hoe ouder de wrongel is, hoe het beter is. Hazenbloed verzacht de pijn van de ogen volgens Gillebertus Anglicus. |
9. Lepus europaeus.
Algemene kenmerken.
De haas heeft grote uitpuilende ogen ontvangen om zowel minste onraad van achteren als van voren te kunnen bemerken. Want weerloos en ongewapend zijnde bestaat zijn behoud uit de vlucht.
Werking.
Hazen zijn zeer vruchtbaar. Omdat de geslachten moeilijk te onderscheiden zijn meende men dat ze tweeslachtig waren. De meeste mensen denken dat hazen een jaar manlijk en het andere jaar vrouwelijk zijn en naar believen van geslacht kunnen veranderen. Hebben we nu een haas of hazin, of een mannetje dit jaar en een vrouwtje het volgende jaar? Jagers spreken van ‘het’ haas. De haas is aan Venus en de liefde gewijd, dit vanwege zijn geilheid en sterke voortplantingslust. In ieder geval vind je een spreekwoord van de haas, ‘lepus tute es, pulmamentum quaeris’,’ je bent zelf een haas en zoekt het lekkere bij een ander, voor wat je zelf hebt’. Symbool van wellust vanwege de vruchtbaarheid. Hazenvlees zou onvruchtbare vrouwen vruchtbaar maken. Loop driemaal met een haas om een barende vrouw heen, dit helpt bij de bevalling.
Etymologie.
De haas heet in midden-Nederlands hase, vergelijk oud-Hoogduits haso, nu Hase, dit woord komt voor naast een vorm met een r in, in oud-Engels hara, nu hare. Daarnaast staat oud-Hoogduits hasan, ‘grijs/grauw’, vergelijk Latijn canus, ‘grijs’, de haas is zo naar zijn kleur genoemd.
Dat X capittel es van vercken oft porcus. Porcus oft vercken wort met tanden gheboren ende heeft veelderhande sieckten onderworpen. Alst sieck es soe houdet sijn hoeft crum. Ende int slijck leghet meer metter rechter siden dan mit der slincker siden. Het sijn die beste cuddekens dye in den winter gheboren sijn ende die quaetste die in den zomer. Porcus is een onreyn dier, gulsich alle stynckende, onreyne dinghen ghierichliken eet ende dairom al, es sijn vleesch goet te verteeren, het maket nochtans veel fluymachtighe overvloedicheiden die bereet sijn haest te corrumperen. Een verken of een soch wordt vet met rusten. Ende dat sevenste deel sijnder spijsen wordt verkeert in haer, in bloet ende in melck als Aristotiles in den sevenden boeck der ghedierten seit. |
Het X kapittel is van een varken of porcus. (Sus scrofa) Porcus of een varken wordt met tanden geboren en is aan velerhande ziekten onderworpen. Als het ziek is dan houdt het zijn hoofd krom. En in het slijk ligt het meer op de rechterzijde dan op de linkerzijde. Het zijn de beste kudden die in de winter zijn geboren en de slechtste die in de zomer geboren worden. Porcus is een onrein dier en gulzig, eet alle stinkende, onreine dingen graag en daarom, al is zijn vlees goed te verteren, maakt het nochtans veel slijmachtige overvloedigheden die klaar zijn om snel te verrotten. Een varken of een zeug wordt vet met rusten. En het zevende deel zijn eten wordt verkeerd in haar, in bloed en in melk zoals Aristoteles in het zevende boek van de dieren zegt. |
10. Sus scrofa, (kropgezwel. Een zeug is een dier dat geacht werd aan een zwelling en ontaarding van de hals lymfeklieren te lijden, een kliergezwel aan de hals.
Algemene kenmerken.
Varken, er zijn daar twee soorten van, een wilde en een tamme. De wilde is een sterk dier en kan niet daartoe gebracht worden dat die tam en vriendelijk is, maar is altijd grimmig en ongehoorzaam. Hij is zwart en heeft grote hauwtanden, een halve voet lang. En die tanden snijden bij een levende ever net zo goed als gestaald ijzer. Maar als men die van de ever afneemt dan zijn ze niet zo sterk meer dan daarvoor.
Werking.
Het is een onrein dier naar Leviticus 11 en Deuteronomium 14 uit vreze van ziekte en melaatsheid, zo ook de varkens die lichtelijk ziek worden. Of omdat ze allerlei vuiligheid eten, gestadig in de modder en slik liggen, het vuilste water met smaak drinken en daarvan vet worden. Of vanwege hun gulzige aard, of vanwege het feit dat ze ook mensenvlees eten. Of dat de Joden zich van varkensvlees hebben onthouden omdat het zwijn als de leermeester van het zaaien en ploegen bekend staat. We weten dat varkensvlees heel goed en gezond is als het maar goed gekookt is. Een varken heeft verschillende parasieten, de spoelworm en andere enge ziektes. Vroeger was dat wel eens anders, het koken ging niet zoals nu bij ons, zo dat verbieden het beste voorbehoedsmiddel was.
Etymologie.
Varken, verken, verreken en veerken, in midden-Hoogduits Verch, Varhe en Varke, ook Verken, in oud-Hoogduitse Farah en Farh; Angelsaksisch fearh, Engels farrowl.
Dat elfste capittel es van calveren, is vituli. Vituli of een calf, terstont alst gheboren es van sijnder cracht weghen stellet hem om sijnder moder borsten te soeken ende wordt dair mede gevoedt. Den calve, ghelijck als den peerde, wordt gheboren voer sijn voerhoeft een swerte puyste die welke de woekeleers of waersegghers segghen, te sijn een ontsteeckinge der minnen, dees puyste treckt die moijer aen hoer borsten comen dien etter en is al af. Calvers sijn goet van voedsel, licht te verteeren en doen groeyen. |
Het elfde kapittel is van kalveren, is Vitulium. (Vituli) Vituli of een kalf, terstond als het geboren wordt gaat het vanuit zichzelf naar zijn moeders borsten op zoek en wordt daarmee gevoed. De kalveren worden net als het paard geboren met op hun voorhoofd een zwarte vlek waarvan de wichelaars of waarzeggers zeggen dat het een ontsteking van de minne is, deze vlek trekt de moeder als ze aan haar borsten komen er met etter en al af. Kalveren zijn goed van voedsel, licht te verteren en laten groeien. |
11. Kalf
Algemene kenmerken.
Het kalf, wanneer die net is geboren, heeft een zekere zwarte vlek op het voorhoofd. Heksen denken dat die vlek liefde verwekt, maar de moeder bijt die vlek van zijn voorhoofd af en geeft hem niet eerder zijn uier dan dat die plek weg is. Ook in de bijbel spreekt men van mestklaveren en van het gemeste kalf, als het met koren gemest en vet gemaakt is, 1 Sam. 27:24, Deut. 35, waar ze niet gemuilband mochten worden. Om deze dieren tot de arbeid te laten wennen moest men erachteraan zitten met gesels, met vlegels, met stokken en ander tuig. Waarom ook de Schrift spreekt van ongetemde kalveren. Men leest van een ongetemd kalf, dat zijn nek nog niet heeft gebogen of willen buigen onder het juk en daarom tot slagen en geselingen tot onderwerping en gedienstigheid gebracht moet worden. Een Griekse dichter zegt, ‘Een ongetemde vaars nooit onder ‘t juk gebracht.’ Dus vergelijkt Horatius een jonge maagd met zo’n kalf, ‘Zij kan haar nek om hare jonge jaren
Niet buigen onder het juk van daar ze mee zal paren
Zij kan de stier, die raast van dolle min
Nog niet verdragen naar haar zin.’(2)
Etymologie.
Men spreekt van nuchtere kalveren en verstaat er voor die kalveren die huppelen, springen en weelderig zijn, gelijk vitali (viool) in het Latijn gebruikt wordt voor dartel zijn en wordt toegepast op jonge luiden wiens hoofd nog niet gestoten is. Zij zijn losbandig, wulps en dartel geweest als kalveren, Deuteronomium 32, Jer. 31:11. Duits Kalb, oud Hoogduits Chalb, Angelsaksisch calf, Engels calf, van de Indo-Germaanse basis gwelbh: uitzwellen, jong dier uit de baarmoeder, Frans veau.
Dat twelfste capittel is van vossen of vulpis. Vulpis of een vos es een scalck dier. Als die honden hem volghen so vergheret ende borget synen stert tusschen sijn beenen. Ende alst siet dat niet ontgaen en mach, mydts dat borghen sijn sterts, soe vergheret sijn pisse ende worpt se ende spraet se op die honden dye hem volghen, welkes pissenstanck die honde vervueren weinich daer af. Vossensmeer ende vossenmerch seet men dat se goet sijn tegen verteringe der genuen. Sijn bloet, seet men, is diureticum (dats ontstoppende, doende pissen) daerom meent men dat seer goet es tegen den steen der nieren ende der blasen als Plinius den XXVIIII boec der natuerliker historien seet, daer seet oec Plinius had yemant die tonge van eenen vos in eene rinck die en sou geen duysternis in sijn ooghen liden, Bartolomeus Anglicus. |
Het twaalfde kapittel is van vossen of vulpis, vossen. (Vulpes vulgaris) Vulpis of een vos is een schalks dier. Als de honden hem volgen dan verzamelt en verbergt hij zijn staart tussen zijn benen. En als het ziet dat hij hen niet kan ontgaan, dan verbergt het zijn staart en dan verzamelt hij zijn pis en werp het en sproeit het op de honden die hem volgen tegen welke pisstank de honden niet kunnen. Van vossensmeer en vossenmerg zegt men dat ze goed zijn tegen vertering van de zenuwen. Zijn bloed, zegt men, is diuretica (dat is dat het bevordert het plassen, dus tegen verstopping), daarom meent men dat het zeer goed is tegen steen van de nieren en van de blaas zoals Plinius in het achtentwintigste boek van de natuurlijke historie zegt, daar zegt Plinius ook dat als iemand de tong van een vos in een ring had zou die geen blindheid in zijn ogen krijgen volgens Bartholomeus Anglicus. |
12. Vulpes vulgaris (gewoon)
Algemene kenmerken.
Een vos heet Vulpes en heet zo omdat die altijd opzij loopt, gaat nooit rechtuit maar altijd schuin en met bedrog. De vos stopt geregeld want zijn rechterpoten zijn korter dan zijn linkerpoten. Zijn beet is wat venijnig. Als hij hongerig is doet hij het geluid van een hond na. Serpenten, apen en vossen en alle andere gevaarlijke beesten hebben kleine ogen, maar schapen en ossen die simpel zijn, hebben grote ogen.
Werking.
Dit is een zonderling doortrapt dier. Wat een ander met geweld doet, voert hij het met list uit. Hij woont daarom aan de rand van de bossen bij de dorpen waar het hanen kan horen kraaien. Bij Aesopus wordt de vos al als slim betiteld, leugenachtig, onbetrouwbaar, vleier en verleider, onbeschaamd, jaloers en ijdel. Karaktertrekken die hem zijn gegeven en die hij de hele tijd behouden heeft. In de middeleeuwen ontwikkelde de fabel van de vos zich in grote hoeveelheden en treedt de priester als verpersoonlijking van de vos op. Reintje is het zinnebeeld van de list, geveinsdheid en valsheid, van de lust tot het plegen van overtredingen en gemene ridderlijkheid. Hem roemt het spreekwoord, hem prijst de sage, hem verheerlijkt het gedicht. Duitsland grootste dichter Goethe achtte hem een waardige held voor zijn gezangen.
Etymologie.
Vos, midden-Nederlands vos, oud-Engels en nu fox, in oud-Hoogduits fuhs, nu Fuchs, vergelijk oud-Noors fox, ‘bedrog’, het woord schijnt het dier met een staart te betekenen. Vossen, oorspronkelijk ‘beslapen’ naar het copuleren van de vos, vandaar ‘beetnemen’, ook ‘hard werken’ of ‘studeren’.
Dat XIII capittel es van boteren oft butirum. Butirum oft boter wort ghenomen van koyenmelc, van gheytenmelck ende van scapenmelck. Boter resolveert ende rijpt, daerom doet men se op apostonien achter die ooren als men se wil morwen ende rijpen. Boter es goet op geswil van tantvleesch ghesmeert. Oec om te doen die tanden sonder pijn wassen. Sy es oec goet tegen ander apostonien in den mont. Men doet se oec in plaesteren die goet sijn om pijn in die lendede of in ander leden te doen saechten. Boter met honich gemingt ende soe genomen es een groet hulpsel den genen die etter uut apostonien in die borst hebben. Sy es oec sonder honich van binnen ghenomen oft buten ghesmeert goet om dat etter uut te spuwen, Serapio. |
Het XIII kapittel is van boter of Butirum. (Butirum) Butirum of boter wordt gemaakt van koeienmelk, van geitenmelk en van schapenmelk. Boter lost op en rijpt, daarom doe je het op de blaren achter de oren als je die wil vermurwen en rijpen. Boter is goed om op het gezwel van het tandvlees te smeren. Ook om de tanden zonder pijn te laten groeien. Het is ook goed tegen andere blaren in de mond. Je doet het ook in pleisters die goed zijn om de pijn in de lendenen of in ander leden te laten verzachten. Boter met honing gemengd en zo genomen is een grote hulp voor diegene die etter uit de blaren in de borst hebben. Het is ook zonder honing, van binnen genomen of aan de buitenkant gesmeerd, goed om het etter uit te spuwen volgens Serapio. |
13. Boter.
Algemene kenmerken.
Boter is het vetartikel waarin geen andere vetbestanddelen voorkomen dan die van melk afkomstig zijn. Het is een gelijkmatige, gele en vaste, maar toch goed smeerbare vetmassa wat een enigszins glanzend uiterlijk heeft. Als men er met een spaan over gaat mogen er niet veel en in elk geval geen grote vochtdruppels tevoorschijn komen en dat vocht moet in ieder geval helder zijn. Goede boter heeft een aangename, frisse, geurende en daarmee overeenkomende smaak. Bij scherp doorproeven mag men geen eigenaardige bij- of nasmaak ontdekken.
Etymologie.
Boter, Duits Butter, oud Engels butere, Engels butter, Frans beurre, uit Latijn butyrum, van Grieks bouturon: koeienkaas, koekwark, bous: os, turon: kaas. Waarschijnlijk hebben de Romeinen een betere boterbereiding gekend waardoor de Germanen de naam overnamen. Oude Germaanse namen zijn nog bekend, het Oud-Noorse Smor en Oudhoogduitse chuo-smero.
Dat XIIII capittel es een rontsel, is coagulum. Coagulum of rontsel es een substancie des melckx in die maghe gheronnen. Alle rontsele es subtilerende, verwandelende ende droge. Rontsel van hasen es in desen qualiteyten aldersterkxt. Ronsel es goet in vloyen ende loop der cameren ende der vrouwen stonden uut flauheyt der onthouwende cracht, als men een castanie groot daer af met wijn geeft. Het is oec goet tegen gestolt bloet. Als een vrou met rontsel ende boter, na haer suvering der stonden ende der moieren, maeckt een dinc ghelijck een clisteren de settet hoer in die moyer, dan help se hoore om te ontfangen. Maer als sys drinct dan verbiet se of let haer tontfanghen. |
Het XIIII kapittel is wrongel, is Coagulum. (Coagulum) Coagulum of wrongel is een zelfstandigheid van de melk die in de maag geronnen is. Alle wrongel verfijnt, verteert en verdroogt. Wrongel van hazen is in deze kwaliteiten het allersterkst. Wrongel is goed in vloeiingen, het ter toilet gaan en de vrouwenstonden uit slapheid van de onthoudende kracht als je een kastanje groot daarvan met wijn geeft. Het is ook goed tegen gestold bloed. Als een vrouw van wrongel en boter, na haar zuivering van de stonden en de baarmoeder, zoiets klaar maakt en als een klysma in haar baarmoeder zet dan helpt het haar om te ontvangen. Maar als ze het drinkt dan voorkomt ze of belet ze om te ontvangen. |
14. Stremsel.
Algemene kenmerken.
Stremsel is een aftreksel van lebmagen van jonge kalveren dat gebruikt wordt om de melk voor kaasbereiding te stremmen. Vroeger maakten de boeren het zelf door goed schoongemaakte en in stukjes gesneden kalfsmaag met pekel of zure wei uit te trekken.
Wrongel is het vaste bestanddeel dat zich bij de verdeling van de gestremde melk van de vloeistof, de wei, afscheidt. Uit de wrongel maakt men kaas.
Stremsel, Duits Lab, Engels coagulate; samen trekken, en curdle, Frans coaguler en presure, wrongel, Duits Quark, Engels curds, Frans caillebotte.
Dat XV cap. es van kese oft caseus. Caseus es kese genoemt, caseus a carendo, wat het wort verdeilt van die waterachtige substancie des melckx, cout, grof ende hert te verduenne, meer te stoppenen dan te laxeren wert drayende. Hi es swaer der nieren, der leveren en der milten, sonderlinge eest dees plaetser is sij bereet vertoppinge, daerom seet Constantius dat alle kese quaet es maer minst die den melc naest is, dat is die versch es. Kese seer sout es seer verdroghende ende der magen quat. Mer die niet gesouten es of luttel ende weinich es meer voende ende den lichaem vochticheyt verlenende, der maghen es hi nochtans quaet in lichtelic in winden verwandelijc, eest dat die mage heet es, eest dat se cout es, so verkeert hij haest in suerheyt. Ouden kese en doech niet met allen, want hi is verdrogende ende swaer te verteren, Bartolomeus Anglicus. |
Het XV kapittel is van kaas of Caseus. (Caseus) Kaas wordt keze genoemd van Caseus a carendo want het wordt verdeeld naar de waterachtige zelfstandigheid van de melk die koud is. Het is grof en moeilijk te verteren en is meer stoppend dan laxerend. Het is slecht voor de nieren, voor de lever en voor de milt en vooral is het op deze plaatsen gereed om te verstoppen, daarom zegt Constantijn dat alle kaas slecht is, maar de minste is die het dichtst bij de melk staat en dat is verse kaas. Zeer zoute kaas verdroogt zeer en is slecht voor de maag. Maar die niet gezouten is of een beetje die voedt iets meer en geeft het lichaam vochtigheid, voor de maag is het nochtans slecht omdat het lichtelijk in winden verandert als die maag heet is, als die echter koud is dan verandert het vrijwel in zuurheid. Oude kaas deugt vrijwel niet, want het verdroogt en is moeilijk te verteren volgens Bartholomeus Anglicus. |
15. Kaas.
Algemene kenmerken.
Kaas die vers is, alleen of met gerstemeel vermengd, verzacht de ontsteking, drijft de zinkingen terug en verzoet de pijn in de gewrichten. Daartoe helpt mede oude beschimmelde kaas, in hamsap geweekt, die ook de hardheid in de gewrichten kan verzachten.
Etymologie.
Kaas, midden-Nederlands case, vergelijk oud-Saksisch en oud-Hoogduits Chasi, tot Kase, oud Engelse cese of ciese tot cheese, van Latijn caseus; kaas, Germaans kasjo. De basis betekenis is iets dat bubbelt en schuimt, wat verbonden is met fermenteren.
Dat XVI cap. es van was of cera. Cera oft was es tquaetste op de gront van honich, was es tot veel dinghen nut, het es goet in veel medicinen, in confectien ende in salven want het heeft macht te verwermen, te resolveren, te openen, te rijpen, aen te trecken, uut te lochten (dats verlochten) ende te verteren. Was, hoer verscher es hoet bat riekende es, werkeliker is puerder is ende verscheyender inprintinghe of figueren bequaemer es te ontfangen. Bartolomeus de pyrietatibus rerum. |
Het XVI kapittel is van was of Cera. (Cera) Cera of was is het slechtste op de basis van honing, was is voor veel zaken nuttig en is goed in vele medicijnen, in voorraden en in zalven want het heeft kracht om te verwarmen, op te lossen, te openen, te rijpen, aan te trekken, uit te luchten (dat is verluchten) en te verteren. Was, hoe verser het is hoe beter het ruikt, hoe beter je het kan bewerken en zuiverder en beter geschikt om verschillende inprentingen of figuren te ontvangen. Bartholomeus ‘de prietatib rerum’. |
16. Was.
Algemene kenmerken.
De tweede tempel van Apollo te Delphi zou door de bijen uit was en vleugels gemaakt zijn. Een priester zag eens onder een braamstruik bijen bezig die een altaar van was aan het maken waren. Hij bouwde daar een kapelletje. Eens zag hij ‘s nachts een lange reeks in wit geklede vrouwen. Kort daarna werd bij het werken de lijken gevonden van drie van de elfduizend maagden uit het gevolg van de H. Ursula. Het kapelletje was het begin van de later zo beroemde Premonstratenzer klooster in Altenberg.
Etymologie.
Was, midden-Nederlands wasch, oud-Hoogduits Wahs, nu Wachs, dat met het oud –Engels wax meestal met ‘wassen’ verbonden of met ‘weven’ wordt en betekent dan het ‘weefsel van bijen’. Frans cire.
Dat XVII capittel es van melck oft lac. Lac oft melck es een suete blinckende vochticheit in die borsten wesende overmidts der natuerlike hitten uut de bloye ghewonnen, die materie van menstruum ende van melck es alle eens, daerom maeckt dye natuere dat melck om dat tkint datter gheboren es buten met te wene, met menstrua waert in der moeder lichaem noch sijnde besloten geweest, daerom en sal dat melck niet sijn voer den tijt van baren, noch lange daer na te si. Tegen natuere snet melc es bat smakende alder naest in lictheleeckx in bloet te verteerne, daerom es dat voetsel van sueten melck te prijsen. Melc es gecomponeert ende tsamen geset in der cracht uut drye substancien ende gedaenten, te weten: Ten eersten uut royechticheyt, dats waterechticheit, die es subtiler ende gheray makende ende scerp. Ten tweeden uut kesechtighe gedaente, die es grof, daerom verstoppende. Ende ten derden uut boterachtighe ende vette ghedaente die es morwe makende. Wey es onstoppende dye grove humoren of natticheyden insniende ende den lichaem oft die camer makende, sonderlinghe gheytenwey, Bartolomeus Anglicus. |
Het XVII kapittel is van melk of Lac. (Lac) Lac of melk is een zoete, blinkende vochtigheid die in de borsten zit, vanwege de natuurlijke hitte wordt het uit het bloed gewonnen, de materie van menstruatie en van melk is allemaal hetzelfde en daarom maakt de natuur de melk vanwege het kind dat geboren wordt om erbuiten aan te wennen, met menstruatie was het in het moeder lichaam nog omgeven geweest en daarom zal de melk er niet zijn voor de tijd van baren en ook lang daarna zal het er zijn. Tegen de natuur gierigheid in smaakt de melk goed omdat het gemakkelijk in bloed verteert en daarom is het voedsel van zoete melk te prijzen. Melk is in zijn kracht samengesteld en tezamen gezet uit drie zelfstandigheid en vormen, te weten: Ten eerste uit roodachtigheid, dat is waterachtigheid en die is fijner, klaar makende en scherp. Ten tweede een uit kaasachtige vorm, die is grof en daar om verstopt het. En ten derde uit boterachtige en een vette vorm en die maakt murw. Wei ontstopt de grove levenssappen of nattigheden, snijdt in en maakt loop of toiletgang en vooral geitenwei volgens Bartholomeus Anglicus. |
17. Melk.
Algemene kenmerken.
De melk van de runderen ontspant het lichaam van de mensen snel. Dit is ook goed voor diegene die vergif ingenomen hebben en heelt verse wonden.
Etymologie.
Melk, in midden-Nederlands melc, Duits Milch, vergelijk oud-Saksisch Miluk en oud-Engels meol (o)c, ‘milch’. Frans lait.
Dat XVIII cap. es van honich, is mel. Mel es honich oft seem ende is een aldersuetsten vochtichet van die alder puerste ende suverste materie midts der wijfheit ende subtijlheit der bien ghemaect, daerom is die soetheyt des honichs heeter dan ander soeticheit ende min vochtich. Men ordeelt dat honich heet ende droge in den tweeden graet, het heeft macht te reinigen, te wasschen, subtijl te maken overmits sijn hitte besniende die grove humoren in den live, sijnde verdrivende die stinckende humoren. Ende temperende die bitterheyt, daerom doet ment in medecinen omdat bewaert die medicinen met hem gemingt. Honich, dat rou is niet wel gecoeckt, es windechtich, opblasende ende gorghelinge oft rammelinghe in den buick makende die quay vochticheyden haestelijck verborrende midts sijnder vetticheyt die lever ende milte verstoppende, verhitten de dye colere ende gheneychden tot lancevel oft colica scadelijck, Pandecta. |
Het XVIII kapittel is van honing, is mel. (Mela) Mela is honing of zeem en is een aller zoetste vochtigheid van de aller puurste en zuiverste materie vanwege de zachtheid en fijnheid die door de bijen gemaakt is en daarom is de zoetheid van de honing heter dan andere zoetigheid en minder vochtig. Men oordeelt dat honing heet en droog is in de tweede graad, het heeft de kracht om te reinigen, te wassen en fijn te maken, vanwege zijn hitte besnijdt het de grove levenssappen in het lijf en verdrijft de stinkende levenssappen. En matigt de bitterheid en daarom doe je het in medicijnen omdat het de medicijnen goed houdt die er mee gemengd zijn. Ruwe honing die niet goed gekookt is, is windachtig, blaast op en maakt borrels of het rammelt in de buik en verbrandt de slechte vochtigheden snel, vanwege zijn vettigheid verstopt het de lever en de milt, verhit de rode gal en is diegene tot geneigd zijn tot de onderbuikspijn of koliek schadelijk volgens Pandecta. |
18. Honing.
Algemene kenmerken.
De zwak antiseptische werking die honing bezit gaf het aanleiding het als wondmiddel te gebruiken. Celsius vermeldt de ruwe als afvoermiddel, de gekookte als stopmiddel. (11) Het afvoeren komt wel door het rijkelijk aanwezig zijn van suikers, het stoppende doordat de honing in loden vaten werd opgeslagen. Honing was de eerste gegiste drank, de mede. Het was de vervanger van suiker in meelspijzen en medicijn.
De bij leeft van de geur van bloemen, het is het symbool van reinheid en onthouding. De bij is een symbool van kuisheid. De ouden prijzen de bijen om hun zuiverheid van zeden, ze geven zich niet over aan de liefde, zoeken het genot niet dat verwekelijkt en kennen noch de vereniging van geslachten noch de weeën van het moederschap. De bijenkorf is een beeld van de kloosterlijke en kerkelijke gemeenschap, zoals de bijen in de korf ondergeschikt zijn aan de koning en gezamenlijk een sterke en natuurlijke eenheid vormen Zo zijn de monniken in het klooster en de gelovigen in het bisdom of de kerk. De zoete honing lijkt op het volk der zaligen in de hemel dat in volkomen onschuld en eendracht het zoetste geluk geniet.
Etymologie.
Zeem of honingzeem, in midden-Nederlands zeem of seem, vergelijk oud-Saksisch Sem en oud-Hoogduits Seim. Mogelijk betekent het de taaie vochtigheid of een honingraat in de betekenis van vlechtwerk.
Honing, in midden-Nederlands honech en honich, vergelijk oud-Frans honog, oud-Hoogduits Honag en oud-Engels hunig. Het betekent het gele en is verwant met het Griekse knakos, ‘geelachtig’ en oud-Indisch kancana, ‘goud’.
Dat XIX capittel es van spodium. Spodium oft yvoren ghebrant es cout in den derden graet ende droghe in den iersten. Spodium is olefantenbeen dat binnen merch heeft. Maer olefantentanden en barret men niet. Spodium sal men kyesen dat bleeckachtich es ende seer licht hebbende sommeghe swertechtege deelen es oeck goet, maer nyet van veel crachten. Spodium es goet teghen dat roode buyckevel (dat is dat ros merisoen) ende teghen dat bloot spuwen aldus ghegheven: Neempt poyer van spodium met weechbrewater oft met sap van weechbre. Poyer van spodium in die nose gheblasen stoppet bloyen van der nose, Platearius. |
Het XIX kapittel is van Spodium of ivoormerg. Spodium of gebrand ivoor is koud in de derde graad en droog in de eerste. Spodium is olifantenbeen dat van binnen merg heeft. Maar olifantstanden verbrand je niet. Die spodium moet je kiezen die bleekachtig is en zeer licht en dat sommige zwartachtige delen heeft is het ook goed, maar van weinig krachten. Spodium is goed tegen de rode bloedgang (1) (dat is rode bloedgang) en tegen het bloed spuwen als je het zo geeft: ‘Neem poeder van spodium met weegbreewater of met het sap van weegbree’. Poeder van spodium dat je in de neus blaast stopt het bloeden van de neus volgens Platearius. |
(1) Fluxum ventris.
19. Knekelas.
Algemene kenmerken.
Knekelas, beenas of wit spodium, zijn meestal de verbrande beenderen van dieren of van wit verbrand ivoor of geprepareerde hertenhoorn. Dat ontstaat door het te heet te maken waarbij de organische materialen verbranden en de mineralen in de vorm van knekels over blijven. Als je het wrijft blijft er poeder over dat voor het grootste deel uit fosferzure kalk bestaat. Het werd als meststof, poets- en poliermiddel gebruikt.
Van Beverwijck, ‘Spodium scheelt niet van Pompholyx, dan alleen in fijnheid. Want het komt uit de grove vonken die op de vloer van de koperovens neer vallen waarom het ook niet zo zuiver is, maar grover en bruiner, derhalve in de winkels Nil griseum en in Duitsland GRAUW-NICHT genoemd. Het heeft dezelfde krachten van Pompholyx, behalve dat het meer tezamen trekt’.
Dat XX capittel ende dat leste des boeckx es van seepen, is Sapo. Sapo oft seepe es heet ende droghe nae dye sommeghe heet in den vierden, droghe in den derden. Seepe es goet teghen verbarringhe van water oft viere ende men sal se terstont daer op legghen ende III oft vier uren daer op laten. Seep is oec goet tegen schorftheyt als men die plaetse dye scorft es daer mede strijket. Seep wit die leden die met hoer ghewasschen sijn. Pillen van ouder seep ghemaect met poyer van der wortelen van sporie besprayt ende van onder int fundement ghesteken doen camer hebben. |
Het XX kapittel en het laatste van dit boek is van zepen, Sapo. (Sapo) Sapo of zeep is heet en droog, volgens sommige is het heet in de vierde en droog in de derde graad. Zeep is goed en als je verbrand bent door water of vuur zal je het er terstond op leggen en drie of vier uren daarop laten. Zeep is ook goed tegen schurft als je die plaatsen waar de schurft is ermee bestrijkt. Zeep wit de leden die met haar gewassen zijn. Als je pillen van oude zeep maakt dat met het poeder van de wortels van Euphorbia besproeid is en van onder in het fondament steekt laat het naar toilet gaan. |
20. Sapo.
Algemene kenmerken.
In Homerische tijden was zeep niet bekend en nog lange tijd gebruikte men om te wassen houtas, natuurlijke soda, plantenafkooksels en urine.
De zeep, gemaakt van talk en as, zou een uitvinding zijn van de Galliërs. Deze zeep werd niet zo gebruikt voor persoonlijke verzorging maar meer om een afwasbare roodachtige tint op het haar te geven. Harde en zachte zepen werden veel gebruikt door de mensen in het Noorden, de mannen meer dan de vrouwen. Mogelijk was deze zeep een mengsel van vet en as, later met asloog. Door het gebruik van gebrande kalk voor loog werden betere zepen verkregen. Nadat de zeepbereiding van huishouding naar de ambachtelijke nijverheid overgegaan was schijnt het honderden jaren, door de middeleeuwen heen, zonder bijzondere ontwikkelingen zo gebleven zijn. Enorme vooruitgang kreeg de zeepindustrie toen Chevreul de natuur van het vet en daarmee het wezen van het verzepingsproces leerde kennen, zo ook de ontwikkeling van de soda-industrie. Een verdere ontwikkeling kwam door de invoering van palmolie, kokosolie.
Etymologie.
Zeep heette in midden-Nederlands zepe en sepe, vergelijk het oud-Hoogduits seifa, nu Seife, oud-Engels sape, nu soap en Frans savon. Het stamt uit Germaans saipo(n) dat al in de Romeinse tijd in het Latijn werd overgenomen als sapo, ‘een middel om de haren te kleuren’. Omdat de betekenis in oud-Engels en oud-Hoogduits ook hars is zal de zeep oorspronkelijk een vloeibaar harsmiddel geweest zijn met de grondbetekenis ‘het druppelende’.
Hier eyndt in den naem Ihesus die vergheringhe deser practiken van simpel medecijnen bider welcker een yeghelijc mach opt cost weinich verstans nemen van der crachten der simpel medicinen. Nyemant en si nochtans soe stout op die pijn der eewigher doot, dat hij dees practijck qualijc sondelijc roekeloes onbedacht oft sonder groot verstant ghebruke, want onder ander sijnder veel daer men eer me al soe si staen den levende lichaem doen sou dat contrarie. Ten is gheen noot veel woerden te sprayen. In dye V dinghen voerseyt es dat geheel verstant mijnder meyninghen. Tes den simpelen clercken genoech dat si hier uut wat fundaments ghecrigen daer bi si moghen somtijts wat verstans gripen van dat hem die medicinen heeten oft si der oeck somtijts ghelijck die blinde naet ey tasten. Nyemant en tast dieper dan sijn ambacht strect. Al sal hem wellicht dancken dat si hier uut sullen connen pracktiseren, het sal wonderlijcke te wercke gaen. Mer connen sy hoer verstant daer toe ghesetten, dat si connen gheweten wanneer, hoe lange ende in wat manieren si deser medicinen luttel oft veel sullen ghebruken, soe moghen sy nochtans in der vreesen Gods hier met wercken. Voer hem nemende die worden die Mesue in sijn beginsel sijnder practiken aldus ludende seet, ‘de heel vrese Gods wil my helpen ten beginsel mijns werckx. Minne noch nijt en sal mi onvaen dat ick van den rechten wech sal dolen, God is hier boven diet oerdeelt de hemelen berespent die elementen wisent ende al ontginc alle dese, die pijn der hellen sout toch vinden waer af ons wil hoeden, die Vader die Soen ende die Heylighe Gheest. Amen” . Gheprent tAntwerpen doer die camer poert in den gulden eenhoren bi my, Willem Vorsterman. |
Hier eindigt in de naam van Jezus de verzameling van het gebruik van enkelvoudige medicijnen waar iedereen van kan nemen. Om de krachten van de enkelvoudige medicijnen te leren hoef je niet veel verstand te hebben. Niemand zal echter zo onverstandig zijn op straffe van de eeuwige dood dat hij dit zo zondermeer, roekeloos of onbedacht of zonder veel na te denken gebruiken zal want er zijn er veel onder waarmee je eerder het tegenovergestelde bereikt bij een levend lichaam. En dan is het nodig om veel woorden te gebruiken. In de vijf kapittels die hiervoor gezegd zijn is dat het totaal van mijn mening. Het is voor de eenvoudige klerken genoeg dat zij hieruit wat basis krijgen en daarbij kunnen ze soms nog wat leren van diegene die dokters genoemd worden, hoewel zij er ook soms als een blinde naast grijpen. Niemand grijpt echter dieper dan zijn kennis strekt. Al zal hij wellicht denken dat hij hieruit zal kunnen praktiseren, het zal wonderlijk te werk gaan. Maar ze kunnen zich ertoe zetten dat ze weten wanneer, hoe lang en op welke wijze ze deze medicijnen weinig of veel zullen gebruiken, dan mogen ze nochtans in de vreze Gods hiermee werken. Als hij de woorden voor zich neemt die Mesue in het begin van zijn praktijk zei: ‘zie, de gehele vreze Gods zal mij helpen om met dit werk te beginnen. Maar binnen korte tijd zal het me ontgaan zodat ik van de rechte weg af dwaal, God hierboven is het die me beoordeelt, de hemelen berispt en de elementen wijst en als die allen dit ontgaan zal de pijn van de hel je toch vinden waarvoor we ons willen behoeden’, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen. Gedrukt te Antwerpen door de kamerpoort in de Gulden Eenhoren door mij, Willem Vorsterman. |
Literatuur. 1a, Botanisch jaarboek ‘Dodonae’ 1965. 1.Rembertus Dodonaeus, Cruydeboeck, 1554, fascimile. 2.van Beverwijck,Wercken der Genees-konste, Amsterdam,1664. 3. De Nederlandtse Herbarius of Kruydt boeck, P. Nylandt, Amsterdam, 1682. 4. Vergleichende Volksmedizin, Dr. D. v. Horvorka en A. Kronfeld, Stuttgart, 1908. 5. Geneeskruiden, W. F. Daems, Gorsel, 1973. 6. Culpeper’s complete herbal, Halifax, 1861. 7. Gerard’s Herball, London, 1943. 8. Magic in Herbs, Leonie de Sounin, New York, 1941. 9. Heilpflanzen Gestern und Heute, Dr. Hans-Peter Dorfler, Prof. Dr. Gerhard Roselt, Leipzig 1989. 10. Geneeskruiden, H. Kleijn, Thieme, Zutphen, 1957. 11. Kruiden en dranken ter voorkoming van zwangerschappen, Dr. Felix Freiher von Oefele, Neuenahr, Rutgers, Amsterdam, 1899. 12. Kulturpflanzen und Hausthiere, Victor Hehn, Berlin 1877. 13. Het plantenrijk, zijn legenden, poëzie & symboliek, A.M.Oomen, Antwerpen, 1885. 14. Folklore van wilde planten, Philippe van Wersch, Baarn, 1979. 15. Onze boomen, G. Clarke Nuttall, Zutphen, 1924. 16 Myths and legends of flowers, trees, fruits and plants, Charles M.Skinner, Philadelphia, 1911. 17. A book of herbs, Dawn Macleod, London, 1969. 18. Die Pflanze in Zauberglaube, G.W. Gessman, Den Haag. 19. Lentebloemen, H. de Boer, Alphen aan de Rijn, 1939. 20. De Geurende Kruidhof, M.C. Blote-Obbes, Utrecht, 1946. 21. Boom en struik in bos en veld, M. Blote-Obbes, Utrecht, 1953. 22. Flora Magica, Is. Teirlinck, 1930, Antwerpen. 23. Plantencultus, Is. Teirlinck, herdruk in Amsterdam naar uitgave van 1904. 24. Het grote boek der Specerijen, F. Rosengarten, Amsterdam, 1973. 25. The Englishman’s Flora, Geoffrey Grigson, Frogmore, 1975. 26. De Planten in het Germaanse volksgeloof en volksgebruik, Mr. L.A.J.W. Baron Sloet, ‘s Gravenhage 1890. 27. Elixers of Life, Mrs C.F. Leyel , London 1948-1987. 28. Geschiedenis onzer Bloemen en Planten, M. von Strantz, ’s Hertogenbosch, 1877. 29. Pleasure of herbs, Audrey Wynne Hatfield, London, 1964. 30. Bloemen, D.J. van der Ven, Amsterdam, 1916. 31. Alte Heilkrauter, H. Marzell, Jena 1926. 32. Volksbotanik, H. Marzell, Berlin, 1935. 33. Unsere Pflanzen, Franz Sohns, Leipzig, 1912. 34. Aus dem Reich der Drogen, Dr. E. Gilg, Dresden 1926. 35. Familiar Wild Flowers, F. E. Hulme, London. 36. The flowering Plants, A. Pratt, London and New York, 1891. 37. F.W.Drijver, Mozaïek, Groningen, 1892. 38. Plant of the Bible, H. Moldenke, New York, 1952. Afleidingen van geslachtsnamen . 39. The Standard Cyclopedia of Horticulture, L.H. Bailey, New York, 1928. 40. Johnsons Gardeners Dictionary, London, 1917. 41. Vaste planten & rotsheesters, J. Bergmans, Tegelen, 1939. Afleiding van soortnamen. 42. Planterterminologie, A. Fiet, Assen, 1946. 43. Plant names simplified, A.T. Johnson, H.A. Smith, London, 1958. Etymologie. 44. A. Dictionary of English Plant Names, G. Grigson, London, 1973. 45. The Naming of Wild Flowers, Gareth H. Browning. 46. Nederlandsche, Hoogduitsche, Fransche en Engelsche namen van planten, H. Heukels, Leiden/Groningen, 1910. 47. De Volksnamen van onze planten, Dr. H. Uittien, Zutphen, 1946. 48. Die Etymologie der Phanerogamennomenclatur, D. Fr. Kanngieser, Leipzig, 1908. 49. Etymologisches Worterbuch, Kluge/Gose, Berlin, 1953. 50. Etymologisch woordenboek der Nedl. Taal, J. Franck, Bonn, 1892. 51. Etymologisch woordenboek, J. de Vries, F. de Tollenaere, Utrecht, 1991. 52. Woordenboek der Grieksche en Romeinsche oudheid, Dr. J.G. Schlimmer, Dr. Z.C. de Boer, Haarlem, 1890. 53. Meyers Konversations Lexikon, Leipzig und Wien, 1909. 54. Geïllustreerde Encyclopaedie, A. Winkler Prins, Rotterdam, 1884. 55. Oosthoek’s Geillustreerde Encyclopaedie, Utrecht, 1916. 56. W. Shakespeare, Dr. L. A. J. Burgersdijk, Leiden, 1937. 57. J. van den Vondel, Utrecht ,1939. Voor het vergelijken van de plantennamen. 1. Rembertus Dodonaeus, Cruydeboeck, 1554, fascimile. 58. Die Deutschen Volksnamen der Pflanzen, Dr. G. Pritzel und Dr. C. Jessen, Berlin, 1882, Amsterdam, 1967. 59. Dictionary of English Names of Plants, Dr. W. Miller, London, 1884. Dieren. 60. Natural history in Shakespeare’s time, H.W. Seager, London, 1896. 61. Animal lore in English literature, P. Ansell Robin, London, 1936. 62. Dieren in de volksgeneeskunst, Dr. M. de Waal, Antwerpen, 1939. 63. De Dieren in het Germaanse volksgeloof, Mr. L.A.J.W. Baron Sloet, ’s Gravenhage, 1887. |
Zie verder: http://www.volkoomen.nl/ en : http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/