Teucrium

Over Teucrium

Staande chamaedrys, Vervolg Dodonaeus, vorm, kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.


HET XXV. CAPITEL.

Van de Recht-op-wassende oft Staende Chamedrys.

Ghedaente.

Het ander gheslacht van Chamedrys oft Bathengel, recht sich selven ghemeynlijck op, met een houtachtighe hert Steelken, een spanne hoogh, oft somtijts noch hoogher: het ghelijckt in ’t aensien een kleyn heesterken: dat Steelken wordt daer nae in meer tackskens verdeylt; aen de welcke Bladers wassen, die aen de kanten ghekerft oft saeghs-gewijs ghekertelt zijn, kleynder dan die van den Eyckenboom, anders die selve heel gelijck. Sy zijn grooter dat die van de Kruypende Chamedrys: de Bloemkens komen in dit gewas oock neffens de bladeren, ende steken oock uyt op ’t hooghste van de steelkens, van verwe wat purpur roodachtigh. De Wortel spreydt haer selven breedt en wijdt met haer menighvuldighe veselingen.

Plaetse.

Op steenachtighen herden grondt pleegh dit cruydt te wassen: het bemint de bergen, drooghe en dorre landen, die ter Sonnen staen; maer het en tiert oock niet qualijck in de hoven.

Tijdt.

Het bloeydt ende maeckt sijn saedt rijp met het andere voornoemde gheslacht. Dioscorides seydt, datmen ’t met sijn saedt moet plucken.

Naemen.

In ’t Griecks heet dit cruydt Chamaedrys: ende sommighe noemen ‘t Chamaedrops oft Linodrys; in ’t Latijn Trixago oft Trissago: daer sijnder sommighe die ’t Teucrion heeten, nae het segghen van Plinius ende Dioscorides. Fuschsius ende Matthiolus hebben ’t voor Teucrion beschreven ende doen schilderen: in ’t Hoogduytsch Gross Bathengell, Gross Gamanderlin. Men magh dit oock wel Trixago maior, Serratula maior, ende Quercula maior, noemen: ende om van de andere te verscheyden, Chamaedrys assurgens, dat is Recht op-staende Chamedrys. [57]

Aerd.

Chamedrys is een van die dinghen, de welcke in den derden graed verwarmen ende verdrooghen, soo Galenus betuyght: ende heeft eenighe scherpigheydt met de bitterheydt ghemenght.

Kracht en Werckinghe.

Nae het seggen van den selven Galenus, heeft Chamedrys kracht om de Milte die seer gheswollen is te ontdoen ende minder te maken: besonderlijck alsmen die met Edick ghebruyckt, seydt Plinius.

Chamedrys verweckt de maent-stonden, ende doet pissen: snijt ende maeckt dun de grove dicke vochtigheden: verlost het inghewant van verstoptheyt: ende, als Plinius versekert, is seer bequaem in ’t beghinsel van de watersucht.

Met wijn ghedroncken, oft van buyten gebruyckt ende op-gheleydt, gheneest die van slanghen oft adders ghebeeten oft ghesteken zijn.

Om al het voorseyde te volbrenghen, soo maghmen dit cruydt stooten, ende daer pillekens af maken, seydt Dioscorides; oft koeckskens, soo Plinius leert.

Dit selve cruydt suyvert de oude vuyle sweeren ende zeeren, met honigh ghebruyckt. Het gheneest oock de schemelinghen ende duysterheydt der ooghen, met olie daer op gheleydt, als Plinius schrijft.

BIIVOEGHSEL.

De andere mede-soorten van dit ghewas zijn in ’t Bijvoeghsel van ’t volghende Capitel beschreven. Aengaende den naem, de Chamedrys wordt van sommighe hier te lande oock Gamander oft Gamandree gheheeten. Dan aengaende dat de oprechte soorte van Dodoneus alhier Recht-op-staende Chamedrys gheheeten wordt, soo vermaendt Prosper Alpinus een soorte van Chamedrys wassende by Butrinto, die omtrent dry voeten hoogh wordt, met bladeren wel drymael grooter dan die van de Italiaensche oft ghemeyne Chamedrys: de welcke daerom van hem Chamaedrys arborescens, dat is Boomachtighe Gamander, ghenoemt wordt.

Gamander van Apulien, in ’t Latijn Trixago Apula unicaulis tetrastaches van Fabius Columna gheheeten, heeft altijdt eenen enckelen onghedeylden, ruyghen, vierkanten, witachtighen ende peersachtighen steel, eenen voet oft anderhalf hoogh: daerom twijffelt hy oft het de Verbena recta soude moghen wesen, oft een soorte van Alectorolophos van Plinius. Desen steel is bewassen met smalle langhworpighe botte dicke bladeren, uyt den groenen witachtigh, met ijdele tandekens, gheschaerdt, bijnae als Eycke bladeren, kammachtigh, ghelijvigh: in ’t midden van den steel zijnse grooter, dry duym breedden langh: de onderste ende bovenste zijn korter ende stomper, altijdt twee teghen den anderen over, aen den steel vast houdende sonder voetkens oft steelken. Op ’t sop van den steel staet een langhe adere, vierkantigh, oft met vier rijen van ronde bladeren, die ruygh zijn, ende dicht by een als die van ghemeyne Eufrasie: daer uyt spruyten helmwijse bloemen, grooter dan nae den heysch van dit ghewas, met breede baerdekens, bleeck wit, met peersche hoofdekens, daer een geel draeyken als eenen tandt uytstreckt, uyt dichte ruyghe huyskens die tusschen de bladeren schuylen, ghelijck de knopkens van den Thijm, voort-komende. De vruchten zijn swart, rouw, ront, spits voor, op haer ’t sop een langh draeyken hebbende: ende die blijven over soo groot als Cicers, bloot, herdt, swart, wat gapende, vol kleyn saedt als sant, geel. Dese adere is klam ende gomachtigh. De wortel is faselachtigh, kleyn, wit, houtigh, bitter, afvaghende de tongh bijtende. Den smaeck der bladeren is oock bitter, wat scherp, verwarmende, bijnae specerijachtigh, de herssenen aenghenaem.

Kracht ende Werckinghe.

Sommighe segghen dat dit ghewas van krachten met Betonie seer over een komt.

Het water ghedistilleert van dit cruydt, verweckt de maendtstonden, ende maeckt den arbeydt in ’t baren lichter.

De smerten ende wormen van de ooren worden haest verdreven, alsmen het sap van de bladeren van Chamedrys daer in giet.

Chamedrys groen in water ghesoden ende gedroncken is seer goet teghen ghespannen oft ghetrocken zenuen, teghen den hoest, herde Milte, ende de ghene die met pijne hun water maken: te weten als eenighe handtvollen van dien ghesoden worden tot op ’t derde deel in een seker mate waters. Chamedrys is goet voor de maghe, teghen den verouderden hoest ende fluymen die in de kele blijven hanghen, oock den ghenen die gheborsten zijn, ghetrocken zenuen hebben, ende teghen de pijne der sijde.

Daer wordt oock wijn af-ghemaeckt teghen de ghebrecken van de borst.

Apuleius seydt dat Chamedrys ghestooten met wijn in eenen houten mortier, ende ghedroncken, gheneest seer haest de ghene die gheborsten zijn.

Ghesoden ende dry daghen vervolghens ghedroncken, gheneest wonderlijck de pijne in de dijen, Sciatica ghenoemt.

Dit cruydt in Edick ghesoden, ende met heesdeegh op de maghe gheleydt, stilt het over gheven oft braecken, ’t welck van koude veroorsaeckt is.

Een sacksken ghemaeckt van de bladeren van dit cruydt met Nigella, ende warm op ’t hooft gheleydt, belet de sinckinghen oft catharren.

De bladers van dit cruydt ghesoden met Lupinen in eenighe looge, suyvert het hooft van de semeleachtighe schelferinghen ende vuyligheden, alsmen het selve daer mede wast.

HET XXV. KAPITTEL.

Van de rechtop groeiende of staande Chamaedrys. (Teucrium chamaedrys)

Gedaante.

Het ander geslacht van Chamaedrys of Bathengel richt zichzelf gewoonlijk op met een houtachtige hard steeltje van een zeventien cm hoog of soms noch hoger, het lijkt in het aanzien op een klein heestertje, dat steeltje wordt daarna in meer takjes verdeeld waaraan bladeren groeien die aan de kanten gekerfd of zaagsgewijs gekarteld zijn, kleiner dan die van de eikenboom, anders lijkt het er geheel op. Ze zijn groter dat die van de kruipende Chamaedrys. De bloempjes komen in dit gewas ook naast de bladeren en steken ook uit op het hoogste van de steeltjes, van kleur wat purper roodachtig. De wortel spreidt zichzelf breed en wijdt uit met haar menigvuldige vezels.

Plaats.

Op steenachtige harde grond plag dit kruid te groeien, het bemint de bergen, droge en dorre landen die in de zon staan, maar het tiert ook niet slecht in de hoven.

Tijd.

Het bloeit en maakt zijn zaad rijp met het andere voornoemde geslacht. Dioscorides zegt dat men het met zijn zaad moet plukken.

Namen.

In het Grieks heet dit kruid Chamaedrys en sommige noemen het Chamaedrops of Linodrys, in het Latijn Trixago of Trissago, er zijn sommige die het Teucrion noemen naar het zeggen van Plinius en Dioscorides. Fuschsius en Matthiolus hebben het voor Teucrion beschreven en laten schilderen, in het Hoogduits Gross Bathengell en Gross Gamanderlin. Men mag dit ook wel Trixago major, Serratula major en Quercula major noemen en om het van de andere te onderscheiden Chamaedrys assurgens, dat is rechtopstaande Chamaedrys. [57]

Aard.

Chamaedrys is een van die dingen die in de derde graad verwarmen en verdrogen zo Galenus betuigt en heeft enige scherpte met bitterheid gemengd.

Kracht en werking.

Naar het zeggen van dezelfde Galenus heeft Chamaedrys kracht om de milt die zeer gezwollen is te ontdoen en kleiner te maken, vooral als men die met azijn gebruikt zegt Plinius.

Chamaedrys verwekt de maandstonden en laat plassen, snijdt en maakt de grove dikke vochtigheden dun, verlost het ingewand van verstopping en, als Plinius verzekert, is zeer geschikt in het begin van de waterzucht.

Met wijn gedronken of van buiten gebruikt en opgelegd geneest die van slangen of adders gebeten of gestoken zijn.

Om al het voor vermelde te volbrengen mag men dit kruid stampen en daar pilletjes van maken, zegt Dioscorides, of koekjes, zo Plinius leert.

Dit kruid zuivert de oude vuile zweren en zeren met honing gebruikt. Het geneest ook het schemeren en duisterheid der ogen door het met olie daar op te leggen, als Plinius schrijft.

BIJVOEGING.

De andere medesoorten van dit gewas zijn in het bijvoegsel van het volgende kapittel beschreven. Aangaande de naam, Chamaedrys wordt van sommige hier te lande ook gamander of gamandree genoemd. Dan aangaande dat de echte soort van Dodonaeus alhier rechtopstaande Chamaedrys genoemd wordt zo vermaant Prosper Alpinus een soort van Chamaedrys die bij Butrinto groeit die omtrent negentig cm hoog wordt met bladeren wel driemaal groter dan die van de Italiaanse of gewone Chamaedrys die daarom van hem Chamaedrys arborescens, dat is boomachtige gamander genoemd wordt.

(Bartsia trixago) Gamander van Apulië, in het Latijn Trixago Apula unicaulis tetrastaches door Fabius Columna genoemd, heeft altijd een enkele ongedeelde, ruige, vierkante, witachtige en paarsachtige steel van een vijf en veertig cm hoog, daarom twijfelt hij of het Verbena recta zou mogen wezen of een soort van Alectorolophos van Plinius. Deze steel is begroeid met smalle, langwerpige, botte, dikke bladeren die uit de groene witachtig met losse tandjes zijn, geschaard en bijna als eikenbladeren, kammachtig, stevig, in het midden van de steel zijn ze groter en drie duimbreed lang, de onderste en bovenste zijn korter en stomper en staan altijd twee tegen over elkaar die aan de steel vast houden zonder voetjes of steeltjes. Op de top van de steel staat een lange aar, vierkantig of met vier rijen van ronde bladeren die ruig zijn en dicht bijeen als die van gewone Euphrasia, daaruit spruiten helmsgewijze bloemen die groter zijn dan naar de eis van dit gewas is, met brede baarden, bleek wit, met paarse hoofdjes waarin een geel draadje als een tand uitsteekt die voorkomen uit dichte ruige huisjes die tussen de bladeren schuilen als de knopjes van tijm. De vruchten zijn zwart, ruw, rond, voor spits en hebben op hun top een lang draadje en die blijven over zo groot als cicers, bloot, hard, zwart, wat gapend en vol klein zaad als zand, geel. Deze aar is klam en gomachtig. De wortel is vezelachtig, klein, wit, houtig, bitter, afvegend en bijt de tong. De smaak der bladeren is ook bitter, wat scherp, verwarmende, bijna specerijachtig en voor de hersens aangenaam.

Kracht en werking.

Sommige zeggen dat dit gewas van krachten met betonie zeer overeen komt.

Het gedistilleerd water van dit kruid verwekt de maandstonden en maakt de arbeid in het baren lichter.

De smarten en wormen van de oren worden gauw verdreven als men het sap van de bladeren van Chamaedrys daarin giet.

Chamaedrys groen in water gekookt en gedronken is zeer goed tegen gespannen of vertrokken zenuwen, tegen hoest, harde milt en diegene die met pijn hun water maken, te weten als er enige hand vol van die gekookt worden tot op het derde deel in een zekere mate water. Chamaedrys is goed voor de maag, tegen de verouderde hoest en fluimen die in de keel blijven hangen, ook diegene die een breuk hebben zijn, vertrokken zenuwen hebben en tegen de pijn van de zijde.

Daar wordt ook wijn van gemaakt tegen de gebreken van de borst.

Apuleius zegt dat Chamaedrys met wijn in een houten mortier gestampt en gedronken zeer gauw diegene geneest die een breuk hebben.

Gekookt en drie dagen vervolgens gedronken geneest wonderbaarlijk de pijn in de dijen, sciatica genoemd.

Dit kruid in azijn gekookt en met heesdeeg op de maag gelegd stilt het overgeven of braken wat van koude veroorzaakt is.

Een zakje gemaakt van de bladeren van dit kruid met Nigella en warm op het hoofd gelegd belet de verkoudheid of catarre.

De bladeren van dit kruid gekookt met lupinen in enige loog zuivert het hoofd van de zemelachtige schilfers en vuiligheden als men het daarmee wast.



HET VII. CAPITEL.

Van Scordium oft VVater-Loock.

Ghedaente.

Scordium krijght vele steelkens, die ghekant oft ghehoeckt ende in knoopen verdeylt zijn, niet hoogh opschietende, maer ter aerden huckende ende voortkruypende. Wt elck knoopken spruyten twee bladers, teghen over den anderen staende, langhworpigh rond, grooter dan die van de Chamedrys, aen de kanten rondom ghekertelt oft gheschaert. Dese bladeren, ende oock de steelen, zijn sacht, ruygh oft wolachtigh, grijsachtigh, nae Loock rieckende. Wt den schoot oft het uytspruytsel van de bladeren komen rondachtighe bloemkens, kleynder dan die van de Doove Netelen, anders van ghedaente die niet onghelijck, het sop van de tackskens besittende. De wortel is veselachtigh, ende kruypt onder d’ aerde.

Plaetse.

Dit cruydt wast in poelachtighe plaetsen, langhs de grachten ende kuylen daer water in is: in de hoven ghebroght, wast seer gheerne ende haestelijck in vochte ende lommerachtighe plaetsen.

Tijdt.

De bloemen van dit cruydt worden ghesien in Braeckmaendt ende Hoymaendt. In de Ooghstmaent salmen ’t best plucken om te ghebruycken. Des Winters vergaet het; maer het spruyt t’ Somers wederom uyt, want de wortelen blijven over. [180]

Naemen.

Dit ghewas wordt in ’t Griecks Scordion ghenoemt: de Latijnen heeten ’t oock Scordium; ende het en heeft anders geenen naemen by de Apotekers. Sommighe noemen ’t Trixago palustris, oft Water-Chamedrys, al oft het een soorte van Bathengel oft Chamedrys waer; andere heeten ’t Mithridation, om dat het eerst van den Koningh Mithridates ghevonden oft ghebruyckt is gheweest: de Hooghduytschen noemen ’t Wasser Battenig; de Fransoysen Scordion; de Italiaenen Calamandrina palustre; in Nederlandt noemtmen ’t oock Scordium.

Oorsaeck des naems.

Het is Scordion in ’t Griecks gheheeten gheweest, om dat het den reuck van Loock heeft: want de Griecken noemen den Loock Scorodon ende Dysosmon, om dat het soo sterck oft qualijck rieckt.

Aerd.

Het heeft een verwarmende ende verdroogende kracht: van smaecke is het bitter; dan het heeft daer by noch wat strenghs ende scherps, als Galenus betuyght.

Kracht ende Werckinghe.

Scordion suyvert het inghewant ende het binnenste des lichaems; ende reynight oock de oude uytwendighe sweeren ende zeeren, alsmen daer honigh by voeght.

Het verweckt de pisse ende de maendtstonden; ende haelt oft lost uyt de borst alle dicke etterachtighe fluymen.

Is oock seer goet om den verouderen hoest te versachten, ende om de smerten van de sijde te ghenesen, die van koude ende verstoptheyt haeren oorspronck hebben.

Men ghebruyckt het oock teghen de ghebroken, ghescheurde ende ghequetste leden.

Ghedrooght zijnde, wordt in wijn ghesoden, ende soo teghen de beten van de slanghen, ende teghen alle dootelijck verghift ghedroncken.

Men menght het oock by de dinghen die het lichaem teghen alle quaet verghift ende besmettinghe bewaeren ende beschutten, diemen Antidota noemt.

Sommighe ghebruycken dat selve oock om de smerte van het Flercijn, oft gicht, bijsonder die aen de voeten komt, te versoeten, met edick oft water daer op gheleydt.

Ander ghebruyck.

Daer zijnder die versekeren datmen het rouw vleesch, met de bladeren van Scordium wel bewonden ende bedeckt, eenen tijdt langh goet ende sonder stincken oft bederven kan bewaeren.

BIIVOEGHSEL.

Scordium wordt van sommighe Konst-ven inders ende nieuwsgierighe gheesten, voor een wonderbaerlijck cruydt ghehouden; ende dat om oorsake, dat het soo ghemenght van stoffe oft maecksel schijnt te wesen, als van reuck ende smaeck soo nae by den Loock komende, ende van ghedaente daer af soo seer verscheyden zijnde: maer wy lieden latende alle die onseker raminghen van de Alchymisten aen een sijde, sullen van dit cruydt anders niet voortbrengen, dan ’t ghene dat wel bekent ende dickwijls versocht is gheweest.

Om dat dit cruydt vierkantighe hayrachtighe oft wolachtighe steelen heeft, die langhs der aerden kruypen, ende over beyde sijde met witachtighe sachte gherimpelde ronde, ende rondsom ghekerfde bladerkens bekleedt zijn, daerom hebben sommighe ghelooft dat het een soorte van Bathengel oft Chamedrys was; ende hebben haer daerom, nochtans met luttel redenen, ghenoegh alle de krachten van Bathengel toegheschreven: boven dien de bladeren zijn grooter dan die van Chamaedrys.

Lobel vermaent van een cruydt, ’t welck Scordium veel gelijckt, maer is van hem Sideritis van Montpelliers met geele bloemen ghenoemt: in ‘t Latijn Sideritis Monspelliaca Scordioïdes floribus luteis, oft oock Tragoriganum Prassoides Francisci Pennini.

Tvveede Scordium van Plinius is van Tragus voor Wilde Savie ghehouden gheweest, ende van Valerius Cordus Scorodonia gheheeten. Het wast op vele plaetsen van Duytschlandt, bijsonder aen den Rijn; ende rieckt als ghemeyn Scordium, ende treckt wat nae den reuck van Teucrium. Anguillara schrijft oock, dat de tweede soorte van Scordium in Abruzzo veel wast met groote bladeren, als die van de Melisse, oft de Eerste Calamante; ende dat die oock veel ghevonden wordt in Candien, Grieckenlandt, ende vele andere ghewesten, niet seer verscheyden van reuck ende eyghentschap van Gemeyn Scordium. Dan dit Tweede Scordium is van Dodoneus elders beschreven in een bijsonder Capitel, met den naem van Sphacelus oft Wilde Savie.

Scordium van sommighe Apotekers, in ’t Latijn Scordium quorumdam, is den Loock sonder Loock, van Dodoneus in een bijsonder Capitel beschreven.

Scorodoprason, ende Scorodothlaspi zijn oock elders bequaemer beschreven.

Scordotis van Plinius, is, nae de meyninghe van Lobel, anders niet dan Rieckende Andoren. Dan Honorius Belli houdt voor Scordotis Plinij een gantsch ander ghewas, in Candien alleen wassende, rieckende als Loock, veel dicker ende grooter dan Scordium (ende is misschien het Tweede Scordium van Anguillara) met wolachtighe ligghende bladeren, als die van Munte oft Andoren. De wortel is groot ende langhlevende, ende dies aengaende verschilt sy merckelijck van de Wilde Savie. De steelen zijn grijs ende ruygh, draghende een groote langhe adere van bloemen, als die van Andoren. ’T saet is swart.

Naemen

Ghemeyn Scordium is in ’t Hooghduytsch oock Lachen Knoblauch gheheeten, ende in onse tael Water-Loock oft Water-Gamandree; in ’t Fransch Scordion ende Camaraz; in ’t Italiaensch nae ’t Latijn Scordio; in ’t Spaensch Camedreos de arroyos; in ’t Enghelsch Water-Germander.

Aengaende den naem Scorodonia, die de tweede soorte ghegheven wordt, daer zijn noch andere dierghelijcke naemen; te weten Scordonia, Scorodiana, Scorodonia Cretica, die de mede-soorten van dit ghewas oock mede ghedeylt zijn, ende elders noch vermaent zijn.

Aerd.

Scordium is ghemaeckt van verscheyden stoffe, ende heeft oock verscheyden krachten, ghelijck dat oock van verscheyden smaken is: want het is bitterachtigh, ende wrangh oft sarpachtigh, ende scherpachtigh als Loock: waer door het verhit, suyvert, ende verweckt de pisse ende de maendtstonden.

Kracht ende Werckinghe.

Scordium met wijn ghedroncken opent de verstoptheydt van de Lever, Milte, Nieren, Blase ende Moeder, ende doet midts dien de pisse lossen, ende den steen rijsen; ende is goedt teghen de verstoptheydt van de blase ende teghen de koude droppelpisse, ende verweckt de vrouwen haer maendtstonden.

Het heeft de selve kracht van de Anglica teghen het verghift ende peste.

Daer-en-boven het water daer dit cruydt in ghesoden is gheweest, als dranck sekere daghen inghenomen, gheneest de derdaeghsche kortse, ende opent de verstoptheydt van de milte, ende doet pissen.

Scordium ghedrooght, ghepoedert, ende een half loot swaer met honigh-water in-ghenomen, gheneest ende stelpt dat rood-melisoen, ende is goet teghen de pijne ende weedom in de maghe.

Versche ende groen ghestooten gheneest de versche groote wonden, als ’ t daer op gheleydt wordt.

’T selve ghedrooght ende met honigh vermenght, oft daer in ghestroyt, gheneest de oude verergerde ende vervuylde wonden, ende verteert dat overvloedigh vleesch dat in de selve wast.

Het sap dat uyt de versche bladeren gheperst is, wordt meest ghebruyckt ende voor krachtighste ghehouden in de voornoemde ghebreken. Ende men maeckt van dat selve sap een syrop die in alle landen veel ghebruyckt wordt.

Het water datmen van dit cruydt distilleert in het beghinsel van de Braeckmaendt, wordt in Italien seer ghebruyckt in alle de voornoemde sieckten.

Hoe krachtigh dat dit cruydt in alle besmettelijcke sieckten ende pestilentiaele kortsen is, blijckt uyt ’t ghene dat den seer Edelen [181] wijtvermaerden Augerius Gillenius Busbequius daer van schrijft, als hy vertelt, dat hy met het ghebruyck van dit cruydt een groot deel van sijn huysghesin ghesont ghehouden heeft in tijden van een groote Pestilentie in Turkijen; van de welcke hy veel verloren hadde eer sy dit cruydt daghelijcks ghebruyckten; want sy in gheen ander dingh baet en hadden konnen vinden: maer nae dat sy dit cruydt gebruyckt hadden, zijn sy allegader ghesont ghebleven, ende zijn die groote Pestilentie doorkomen.

Wat de andere soorten van Scordium doen konnen, staet in het Capitel van Wilde Savie beschreven.

Verkiesinghe.

Het beste Scordium is dat in het Eylandt Candien wast; ende is heel wolachtigh; ende dat wordt in Italien meest ghebruyckt. Dat van Oostenrijck wordt oock seer ghepresen: ende al is ’t sake datmen dit cruydt meest op voghte plaetsen vindt, nochtans soo wordt voor het beste ghehouden ’t ghene dat op berghachtighe, doch niet heel drooghe plaetsen groeyt; als is dat Oostenrijcksche, ’t welck scherper is dan de andere, ende stercker van reuck.

Ander ghebruyck.

Scordium bewaert de doode lichaemen tegen het verrotten ende daerom wordt het veel ghesocht van de ghene die de doode balsemen, ende ongheschent bewaren willen: ’t welck ons gheleert is gheweest, door dien datmen sommighe lichaemen ghesien heeft, de welcke in eenighen slach oft schermutsinghe op ’t velt doodt gebleven zijnde, op het landt, ’t welck met Scordium bewassen was, veel minder verrot ende bedorven ghevonden zijn gheweest, dan de andere die verre van daer laghen: ende men sach daer meest die leden des lichaems heel ende ongheschent, die het Scordium gheraeckt hadden.

HET VII. KAPITTEL.

Van Scordium of waterlook. (Teucrium scorodonia)

Gedaante.

Scordium krijgt vele steeltjes die kantig of hoekig en in knopen verdeeld zijn en niet hoog opschieten, maar ter aarde hurkende en voortkruipen. Uit elk knoopje spruiten twee bladeren die tegenover elkaar staan, langwerpig rond en groter dan die van de Chamaedrys en aan de kanten rondom gekarteld of geschaard . Deze bladeren en ook de stelen zijn zacht, ruig of wolachtig, grijsachtig en ruiken naar look. Uit de schoot of het uitspruitsel van de bladeren komen rondachtige bloempjes, kleiner dan die van de dove netels, anders lijken ze er qua gedaante op en bezetten de top van de takjes. De wortel is vezelachtig en kruipt onder de aarde.

Plaats.

Dit kruid groeit in poelachtige plaatsen langs de grachten en kuilen daar water in is en in de hoven gebracht groeit het zeer graag en snel in vochtige en lommerachtige plaatsen.

Tijd.

De bloemen van dit kruid worden in juni en juli gezien. In augustus zal men het beste plukken om te gebruiken. In de winter vergaat het maar spruit in de zomers weer uit want de wortels blijven over. [180]

Namen.

Dit gewas wordt in het Grieks Scordion genoemd, de Latijnen noemen het ook Scordium en het heeft anders geen namen bij de apothekers. Sommige noemen het Trixago palustris of water Chamaedrys als of het een soort van Bathengel of Chamaedrys is, andere noemen het Mithridation omdat het eerst van de koning Mithridates gevonden of gebruikt is geweest, de Hoogduitsers noemen het Wasser Battenig, de Fransen scordion, de Italianen Calamandrina palustre, in Nederland noemt men het ook Scordium.

Oorzaak van de naam.

Het is Scordion in het Grieks genoemd geweest omdat het de reuk van look heeft, want de Grieken noemen look Scorodon en Dysosmon omdat het zo’n sterke of kwalijke geur heeft.

Aard.

Het heeft een verwarmende en verdrogende kracht en van smaak is het bitter, dan het heeft daarbij noch wat strengs en scherps, als Galenus betuigt.

Kracht en werking.

Scordion zuivert het ingewand en het binnenste des lichaam en reinigt ook de oude uitwendige zweren en zeren als men daar honing bijvoegt.

Het verwekt de plas en de maandstonden en haalt of lost uit de borst alle dikke etterachtige fluimen.

Is ook zeer goed om de verouderde hoest te verzachten en om de smarten van de zijde te genezen die van koude en verstopping hun oorsprong hebben.

Men gebruikt het ook tegen de gebroken, gescheurde en gekwetste leden.

Gedroogd wordt het in wijn gekookt en zo tegen de beten van de slangen en tegen alle dodelijk vergif gedronken.

Men mengt het ook bij de dingen die het lichaam tegen alle kwaad vergif en besmetting bewaren en beschutten die men Antidota noemt.

Sommige gebruiken dat ook om de smart van jicht of gicht en vooral die aan de voeten komt te verzoeten, met azijn of water daarop gelegd.

Ander gebruik.

Daar zijn er die verzekeren dat men het rouw vlees met de bladeren van Scordium goed omwonden en bedekt een tijd lang goed en zonder stinken of bederven kan bewaren.

BIJVOEGING.

Scordium wordt van sommige kunstvinders en nieuwsgierige geesten voor een wonderbaarlijk kruid gehouden en dat omdat het zo gemengd van stof of vorm schijnt te wezen omdat het van reuk en smaak zo dichtbij look komt en van gedaante daarvan zo zeer verschilt, maar wij lieden laten al die onzeker ramingen van de alchimisten aan een zijde en zullen van dit kruid niets anders voortbrengen dan hetgeen dat goed bekend en dikwijls onderzocht is.

Omdat dit kruid vierkantige haarachtige of wolachtige stelen heeft die langs de aarde kruipen en aan beide zijden met witachtige zachte gerimpelde ronde en rondom gekerfde bladeren bekleed zijn, daarom hebben sommige geloofd dat het een soort van Bathengel of Chamaedrys was en hebben het daarom, nochtans met weinig redenen, genoeg alle krachten van Bathengel toegeschreven, bovendien zijn de bladeren groter dan die van Chamaedrys.

(Sideritis scordioides)

Lobel vermaant van een kruid wat veel op Scordium lijkt, maar is van hem Sideritis Montpelliers met gele bloemen genoemd, in het Latijn Sideritis Monspeliaca Scordioïdes floribus luteus of ook Tragoriganum Prassoides Francisci Pennini.

Tweede Scordium van Plinius is van Tragus voor wilde Salvia gehouden geweest en van Valerius Cordus Scorodonia genoemd. Het groeit op vele plaatsen van Duitsland en vooral aan de Rijn en ruikt als gewoon Scordium en trekt wat naar de reuk van Teucrium. Anguillara schrijft ook dat de tweede soort van Scordium veel in Abruzza groeit met grote bladeren als die van de melisse of de eerste Calamant en dat die ook veel gevonden wordt in Kreta, Griekenland en vele andere gewesten en niet zeer verschilt van reuk en eigenschap van gewoon Scordium. Dan dit tweede Scordium is van Dodonaeus elders beschreven in een apart kapittel met de naam van Sphacelus of wilde salie.

Scordium van sommige apothekers, in het Latijn Scordium quorumdam, is look zonder look en van Dodonaeus in een apart kapittel beschreven.

Scorodoprason en Scorodothlaspi zijn ook elders beter beschreven.

Scordotis van Plinius is naar de mening van Lobel niets anders dan ruikende andoren. Dan Honorius Belli houdt voor Scordotis Plinij een gans ander gewas dat alleen in Kreta groeit en ruikt als look en is veel dikker en groter dan Scordium (en is misschien het tweede Scordium van Anguillara) met wollige liggende bladeren als die van munt of andoren. De wortel is groot en leeft lang en zodoende verschilt ze merkelijk van de wilde salie. De stelen zijn grijs en ruig en dragen een grote lange aar van bloemen als die van andoren. Het zaad is zwart.

Namen.

Gewoon Scordium is in het Hoogduits ook Lachen Knoblauch genoemd en in onze taal waterlook of water-gamandree, in het Frans scordion en camaraz, in het Italiaans naar het Latijn scordio, in het Spaans camedreos de arroyos, in het Engels water-germander.

Aangaande de naam Scorodonia die de tweede soort gegeven wordt, er zijn noch andere diergelijke namen, te weten Scordonia, Scorodiana, Scorodonia Cretica die de medesoorten van dit gewas ook meegedeeld zijn en elders noch vermaand zijn.

Aard.

Scordium is gemaakt van verschillende stof en heeft ook verschillende krachten net zoals dat ook van verschillende smaken is want het is bitterachtig en wrang of zuurachtig en scherpachtig als look waardoor het verhit, zuivert en verwekt de plas en de maandstonden.

Kracht en werking.

Scordium met wijn gedronken opent de verstopping van de lever, milt, nieren, blaas en baarmoeder en laat daardoor de plas lossen en de steen rijzen en is goed tegen de verstopping van de blaas en tegen de koude droppelplas en verwekt bij de vrouwen hun maandstonden.

Het heeft dezelfde kracht van de Anglica tegen vergif en pest.

Daarboven het water daar dit kruid in gekookt is geweest als drank zekere dagen ingenomen geneest de derdedaagse malariakoorts en opent de verstopping van de milt en laat plassen.

Scordium gedroogd, gepoederd en een half lood zwaar met honingwater ingenomen geneest en stelpt de rode loop en is goed tegen de pijn en weedom in de maag.

Vers en groen gestampt geneest de verse grote wonden als het daarop gelegd wordt.

Hetzelfde gedroogd en met honing vermengt of er in gestrooid geneest de oude verergerde en vervuilde wonden en verteert dat overvloedig vlees dat er in groeit.

Het sap dat uit de verse bladeren geperst is wordt meest gebruikt en voor krachtig gehouden in de voornoemde gebreken. En men maakt van dat sap een siroop die in alle landen veel gebruikt wordt.

Het water dat men van dit kruid distilleert in het begin van juni wordt in Italië zeer gebruikt in alle de voornoemde ziekten.

Hoe krachtig dat dit kruid in alle besmettelijke ziekten en pestachtige koortsen is blijkt uit hetgeen dat de zeer edele [181] wijdvermaarde Augerius Gillenius Busbequius daarvan schrijft als hij vertelt dat hij met het gebruik van dit kruid een groot deel van zijn huisgezin gezond gehouden heeft in tijden van een grote pest in Turkije waarvan hij veel verloren had voor ze dit kruid dagelijks gebruikten want ze konden in geen ander ding baat vinden, maar nadat ze dit kruid gebruikten zijn ze allen gezond gebleven en zijn die grote pest doorgekomen.

Wat de andere soorten van Scordium doen kunnen staat in het kapittel van wilde Salvia beschreven.

Verkiezing.

Het beste Scordium is dat in het eiland Kreta groeit en is heel wolachtig en dat wordt in Italië het meest gebruikt. Dat van Oostenrijk wordt ook zeer geprezen en al is het zaak dat men dit kruid meest op vochtige plaatsen vindt, nochtans wordt voor het beste gehouden hetgeen dat op bergachtige, doch niet heel droge plaatsen groeit zoals dat Oostenrijkse is die wat scherper is dan de andere en sterker van reuk.

Ander gebruik.

Scordium bewaart de dode lichamen tegen het verrotten en daarom wordt het veel gezocht van diegene die de dode balsemen en ongeschonden bewaren willen wat ons geleerd is doordat men sommige lichamen gezien heeft die in enige slag of schermutseling op het veld dood gebleven zijn en op het land wat met Scordium begroeid was veel minder verrot en bedorven gevonden zijn geweest dan de andere die er ver van lagen en men zag daar meest die leden van het lichaam heel en ongeschonden die het Scordium geraakt hadden.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/