Sium

Over Sium

Water eppe, vervolg Dodonaeus, vorm, waterplanten, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET X. CAPITEL.

Van Sium oft VVater-Eppe.

Gheslachten.

VVy sullen hier twee gheslachten van Sium oft Water-Eppe beschrijven: een groote ende ghemeyne, ende een min ghemeyne, die van Lobel aengheteeckent is. [934]

Ghedaente.

1. De eerste oft Groote Water-Eppe heeft recht over eynd staende langhe, vier oft vijf voeten hooghe, dicke, gestreepte, kantighe ende holle steelen: de welcke nae boven wat dunner worden, ende in ettelijcke sijd-scheuten verdeylt zijn. De bladeren zijn langhworpigh, van veele tsamen vergadert: elck bijsonder is effen, kael, glat ende vet, ende rondomme ghelijck een saghe ghekerft, kleyner dan de enckele bladeren van Hipposelinum. Op het opperste van de steelen wassen kroonkens met witte bloemkens. De wortelen zijn swarte dunne ende bijnae hayrs-ghewijse veselinghen, die niet alleen onder aen ende naest den grondt ende in der aerden wassen, maer oock aen de knoopkens vande steelkens voortkomen, soo verre als die onder ’t water schuylen oft in het slijck vast houden. Voorts soo is dit cruydt in alles stercker van reuck dan de oprechte Eppe, oft oock van het voorseyde Hipposelinon, oft Jouffrou-merck; ende rieckt schier ghelijck een lieffelijcke Peter-Olie, als het ghewreven oft in stucken ghebroken wordt.

2. De ander soorte van Water-Eppe, van Lobel vermaent, is de voorgaende niet ongelijck van reuck ende ghedaente. De steelen zijn oock hol, maer kleyner. De bladeren (soo hy die schildert ende beschrijft) zijn teerer ende meer gesneden, elck bijsonder oock rondom de kanten geschaerdt, ende saegs-gewijs ghekertelt. De bloemen zijn uyt den geelen groen van verwe, voorts-komende in kroonkens. ‘Tsaedt is wat scherpachtigh van smaeck. De wortels is met veele dunne gekronckelde swartachtige faselingen in den slijckachtigen grondt van de wateren vast.

Plaetse.

1. De Groote Water-Eppe wast over al in dese ende andere landen, in de loopende wateren ende beeckskens; somtijdts oock, maer niet soo dickwijls, in stil staende oft afgeloopen wateren.

2. De kleyne soorte is van Lobel in de vochte grachten, marasschen ende staende wateren niet verre van Antwerpen omtrent de Schelde wassende ghevonden.

Tijdt.

Dese Water-Eppen bloeyen in Hoymaendt ende Oogstmaendt.

Naemen.

In onse tael is dit cruydt Water-Eppe gheheeten; in ’t Hooghduytsch Wasser Eppich, Frosch Eppich, ende Wasser Marck; als ofmen in ’t Latijn Apium aquatile oft Hydroselinon seyde; in ’t Italiaensch; in ’t Spaensch Rabacas. Plinius ende andere oude schrijvers noemen ’t in Latijn Laver, Dioscorides Sion. Daerom hebben wy de eerste soorte eyghentlijck Sium oft Laver gheheeten, in onse tael Eerste Water-Eppe oft Groote Water-Eppe: de andere Tweede Water-Eppe; in ’t Latijn Sium alterum oft Kleyne Water-Eppe.

In de oude boecken van Dioscorides is het Sion oock Anagallis aquatica ende Iuncus odoratus gheheeten: ende daerom hebben sommighe gelooft, dat de ghemeyne Anagallis aquatica oft Beeck-punge het oprecht Sium van de ouders is. Dan hadden sy de beschrijvinge van het Sion neerstelijck overweeght, sy soude haest bevonden ende aenmerckt hebben, datmen de bastaert naemen oft andere woorden, die inde boecken van Dioscorides qualijcken bijgevoeght ende tusschen beyde ghestelt zijn, niet al te lichtelijck voor goedt en moet houden, al is het saecke dat sy somtijdts eenighsins dienen om tot de kennisse van de cruyden wat eer te komen. Want het Sion, soo dat van Dioscorides beschreven wordt, en heeft met de Anagallis aquatica gheene ghelijckenisse met allen; gemerckt dat het Sion, soo hy schrijft, een recht opstaende heesterken oft struycksken is, vet ende glat, hebbende breede bladeren die van de Hipposelinon ghelijck, maer kleyner, ende welrieckende: sulcks als den Iuncus odoratus gheensins niet en is, noch oock de Water-Pungen; de welcke haer selven gheensins in de hooghte op en rechten als een kleyn heesterken; noch en zijn niet welrieckende oft eenighe ghemeynschap van ghedaente met Hipposelinon hebbende, amer daer veel van verschillende; ende daerom voor een gantsch ander ghewas dan voor den Sion te houden zijn.

Aerd, Kracht ende Werckingh

Het Sion (dat is onse Water-Eppe) als Galenus betuyght, is wel alsoo seer verwarmende van krachten, als het welrieckende in ’t smaecken is.

Water-Eppe rauw oft gesoden ingenomen, verweckt de maendt-stonden van de vrouwen ende doet haer gemackelijcker baren oft van kinde verlossen, ende iaeght af de naegeboorte ende doode vruchten: sy doet oock water maecken, ende breeckt den steen, ende doet den ghebroken steen rijsen en afgaen, hoe en in welcker voegen datse gebruyckt wordt, als Dioscorides betuygt, die oock schrijft; dat sy seer nut is ingegeven den genen die het roodtmelizoen hebben, oft met eenighe buyck-loop gequelt zijn.

BIIVOEGHSEL.

De ghedaente van dese Water-Eppe is dickwijls verscheyden nae de plaetsen daer sy groeyt: want als sy in het water groeyt, soo is sy gemeynlijck grooter, dan als sy op het landt wast: ende van daer op het landt ghebroght zijnde wordt sy kleyner: ende van daer wederom in ’t water oft op vochte plaetsen gheset, wordtse grooter. ‘Twelck in meer andere cruyden oock ghebeurt, die in het water oft in natte beemden groeyen. Sy heet in Vranckrijck somtijdts Berle: welcken naem andere cruyden oock mede-gedeyldt wordt. Sommighe ghevense den naem Pastinaca aquatica oft Sium Olusatri folio; in ’t Hooghduytsch somtijdts Brunnen-Peterlin; want het saedt is dat vande Peterselie ghelijck; ende komt van smaeck den Comijn, Daucus van Candien ende Citroen schellen seer nae; ende schijnt wat warmte te hebben. Sommighe segghen datse Sion ghenoemt wordt, om datse eenpaerlijck gheschudt, ende vande voor-bij-loopende wateren, in het midden van de welcke sy wast, al waggelende teghen een ghesmeten wordt ende ghewasschen: waer van datse oock in ’t Latijn Laver gheheeten wordt: in Italien heetse Canea.

Noch van de Krachten van Water Eppe.

In Italien, ende oock somtijdts in dese landen wordt de Water-Eppe, noch teer, malsch ende iongh wesende, in Salaet ghegeten, als de Kersse ende andere dierghelijcke cruyden.

‘Theele cruydt ghesoden, ende dat wat ghedroncken, opent de verstoptheden van de Milte: ende is goedt teghen de gheelsucht ende watersucht.

‘Tselve water ghedroncken oft cruydt selve ghegeten, verscherpt het ghesicht.

Het ghedistilleert water van ’t selve cruydt, vier oncen tseffens ghenomen, doet bijnae al het selve.

De bladeren in Azijn ende Boter ghesoden, ende warm opgheleydt, ghenesen ’t wildt vier, ende dierghelijcke verhittinghen ende gheswillen.

De vrouwen van Italien legghen dit cruydt snachts op haer aensicht, om de sproeten ende placken te doen vergaen. Het maeckt de huyt schoon, klaer ende gladt.

Andere ghebruycken dit selve cruydt teghen de ghescheurtheydt,

Sommighe ghenesen de gheswillen ende schorftheydt van de Peerden met dit selve cruydt. [935]

HET X. KAPITTEL.

Van Sium of watereppe. (Sium angustifolium, Sium latifolium)

Geslachten.

We zullen hier twee geslachten van Sium of watereppe beschrijven, een grote en algemene en een minder algemene die van Lobel aangetekend is. [934]

Gedaante.

1. De eerste of grote watereppe heeft recht overeind staande lange, honderd twintig of honderd vijftig cm hoge, dikke, gestreepte, kantige en holle stelen die naar boven wat dunner worden en in ettelijke zijscheuten verdeeld zijn. De bladeren zijn langwerpig en van vele tezamen verzameld en elk apart is effen, kaal, glad en vet en rondom als een zaag gekerfd en kleiner dan de enkele bladeren van Hipposelinum. Op het opperste van de stelen groeien kroontjes met witte bloempjes. De wortels zijn zwarte dunne en bijna haarvormige vezels die niet alleen onderaan en naast de grond en in de aarde groeien, maar ook aan de knoopjes van de steeltjes voortkomen zover als die onder het water schuilen of in het slijk vast houden. Voorts zo is dit kruid in alles sterker van reuk dan de echte eppe of ook van het voor vermelde Hipposelinon of selderij en ruikt vrijwel gelijk een lieflijke peterolie als het gewreven of in stukken gebroken wordt.

2. De andere soort van watereppe die van Lobel vermaand is is de voorgaande vrij gelijk van reuk en gedaante. De stelen zijn ook hol, maar kleiner. De bladeren (zo hij die schildert en beschrijft) zijn teerder en meer gesneden en elk apart ook rondom de kanten geschaard en zaagvormige gekarteld. De bloemen zijn uit het gele groen van kleur en komen voort in kroontjes. Het zaad is wat scherpachtig van smaak. De wortels is met vele dunne gekronkelde zwartachtige vezels in de slijkachtige grond van de wateren vast.

Plaats.

1. De grote watereppe groeit overal in deze en andere landen in de lopende wateren en beekjes en soms ook, maar niet zo dikwijls, in stil staande of aflopende wateren.

2. De kleine soort is van Lobel in de vochtige grachten, moerassen en staande wateren niet ver van Antwerpen omtrent de Schelde groeiend gevonden.

Tijd.

Deze watereppen bloeien in juli en augustus.

Namen.

In onze taal is dit kruid watereppe genoemd, in het Hoogduits Wasser Eppich, Frosch Eppich en Wasser Marck, alsof men in het Latijn Apium aquatile of Hydroselinon zei, in het Spaans rabacas. Plinius en andere oude schrijvers noemen het in Latijn Laver en Dioscorides Sion. Daarom hebben we de eerste soort eigenlijk Sium of Laver genoemd en in onze taal eerste watereppe of grote watereppe en de andere tweede watereppe, in het Latijn Sium alterum of kleine watereppe.

In de oude boeken van Dioscorides is het Sion ook Anagallis aquatica en Juncus odoratus genoemd en daarom hebben sommige geloofd dat de gewone Anagallis aquatica of beekpunge het echte Sium van de ouders is. Dan hadden ze de beschrijving van het Sion naarstig overwogen dan zouden ze gauw gevonden en gemerkt hebben dat men de bastaardnamen of andere woorden die in de boeken van Dioscorides er kwalijk bijgevoegd en ertussen gesteld zijn niet al te gemakkelijk voor goed moet houden, al is het zo dat ze soms enigszins dienen om wat eerder tot de kennis van de kruiden te komen. Want het Sion zo dat van Dioscorides beschreven wordt heeft met Anagallis aquatica totaal geen gelijkenis, gemerkt dat het Sion, zo hij schrijft, een recht opstaand heestertje of struikje is, vet en glad en brede bladeren heeft als die van de Hipposelinon, maar kleiner en welriekend zulks als de Juncus odoratus geenszins is, noch ook de waterpungen die zichzelf geenszins in de hoogte oprichten als een klein heestertje, noch zijn niet welriekend of hebben enige gemeenschap van gedaante met Hipposelinon, maar verschillen er veel van en zijn daarom voor een gans ander gewas dan voor de Sion te houden.

Aard, kracht en werking

Het Sion, (dat is onze watereppe) als Galenus betuigt, is wel alzo zeer verwarmend van krachten als het welriekend in het smaken is.

Watereppe rauw of gekookt ingenomen verwekt de maandstonden van de vrouwen en laat ze gemakkelijker baren of van kind verlossen en jaagt de nageboorte en dode vruchten af, laat ook water maken en breekt de steen en laat de gebroken steen rijzen en afgaan, hoe en op welke manier dat het gebruikt wordt, als Dioscorides betuigt, die ook schrijft dat het zeer nuttig ingegeven wordt aan diegene die de rode loop hebben of met enige buikloop gekweld zijn.

BIJVOEGING.

De gedaante van deze watereppe is dikwijls verschillend naar de plaatsen daar het groeit, want als het in het water groeit is het gewoonlijk groter dan als het op het land groeit en vandaar op het land gebracht wordt het kleiner en vandaar wederom in het water of op vochtige plaatsen gezet wordt het groter. Wat in meer andere kruiden ook gebeurt die in het water of in natte beemden groeien. Het heet in Frankrijk soms berle, welke naam andere kruiden ook meegedeeld wordt. Sommige geven het de naam Pastinaca aquatica of Sium Olusatri folio, in het Hoogduits soms Brunnen-Peterlin want het zaad is dat van de peterselie gelijk en komt van smaak dicht bij komijn, Daucus van Kreta en citroenschillen en schijnt wat warmte te hebben. Sommige zeggen dat het Sion genoemd wordt omdat ze eenparig geschud en van de voorbijlopende wateren, waar ze in het midden groeit, al waggelende tegenaan gesmeten wordt en gewassen waarvan dat het ook in het Latijn Laver genoemd wordt, in Italië heet het canea.

Noch van de krachten van watereppe.

In Italië en ook soms in deze landen wordt de watereppe die noch teer, mals en jong is in salade gegeten zoals kers en andere diergelijke kruiden.

Het gehele kruid gekookt en dat wat gedronken opent de verstoppingen van de milt en is goed tegen de geelzucht en waterzucht.

Hetzelfde water gedronken of het kruid zelf gegeten verscherpt het gezicht.

Het gedistilleerd water van het kruid en vier ons tegelijk genomen doet al hetzelfde.

De bladeren in azijn en boter gekookt en warm opgelegd genezen het wild vuur en diergelijke verhitting en gezwellen.

De vrouwen van Italië leggen dit kruid ‘s nachts op hun aanzicht om de sproeten en plekken te laten vergaan. Het maakt de huid mooi, helder en glad.

Andere gebruiken dit kruid tegen de breuken.

Sommige genezen de gezwellen en schurft van de paarden met dit kruid. [935]

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/