Nelumbo
Over Nelumbo
Egyptische boon, vervolg Dodonaeus, vorm, peulen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET V. CAPITEL. Van de Egyptische Boone, uyt Theophrastus, ende andere. Ghedaente. De Faba van Egypten heeft groote bladeren als eenen breeden hoet boven ’t water uytstekende. Den steel is seer houtachtigh, ses voeten hoogh (Dioscorides seydt, dat hy anderhalven voet langh is) soo dick als eenen vingher, een sacht Riet oft Schacht sonder knoopen ghelijckende, binnenwaerts ettelijcke spleten hebbende, langhs door den heelen steel loopende ghelijck de Lelien. De bloeme is twee mael grooter dan de Heul-bloemen, roosverwigh; de welcke verwelckert oft verflenscht zijnde, een hooft voortbrenght de ronde rate van Wespen ghelijckende: elck een huysken oft laeyken van welck hooft een bijsonder vrucht oft Boone inhoudt, wat uytpuylende, ende, ghelijck Dioscorides schrijft, als een opswillende bobbel haer selven verheffende, ghemeynlijck dertigh in ’t ghetal: de welcke dor gheworden oft verdrooght zijnde, zijn swartachtighe oft bruyn, ende zijn grooter dan de ghemeyne Fabae oft Boonen van de oude Griecken. In dese vruchten is wat bitterheyts: van de welcke bitterheyt de pilos, in ’t Griecks, gemaeckt wordt, als Theophrastus seydt. De wortel is bijster dick, vollijvigher dan het Riet, doornachtigh, oock ghespleten als den steel. Plaetse. Dese Boone wast in Egyptenlandt overvloedighlijck ghenoegh van selfs, ende dat in de poelen, maerasschen ende broeckachtighe ghewesten ende staende wateren. Sy wordt oock gheplant in slijck, midts daer kaf oft stroo by doende, op datse benedenwaerts sincke, ende onbedorven blijve: ende daer worden heele velden, in ’t Latijn Fabeta, in ’t Griecks Kyamones, dat is Boone-velden, van ghemaeckt ende beplant. Als sy eens wel ghewortelt is, soo blijft sy aldaer seer langh iae eeuwigh leven, sonder te vergaen: want de wortel is sterck ende vast, de wortelen van Riet niet onghelijck; maer is doornachtigh, als wy gheseydt hebben. Men vindtse oock wel in de maerasschen van Surien ende Cilicien: dan daer en aerdt sy al uyt soo wel niet als in Egyptenlandt. Oock komt sy voort omtrent Torana in het landtschap Chalcis, in eenen poel oft maerasch; ende wordt daer tamelijcken groot, volkomen ende rijp, ende brenght volmaeckte vruchten voort. Naem. Dese Faba oft Boone is van de Griecken Kyamos Aegyptios gheheeten, dat is in ’t Latijn Faba Aegyptica, oft in onse tael Egyptische Boone; sommighe noemense oock Kyamos Ponticos, als Dioscorides tuyght. De vrucht, seydt Galenus, is in Egypten Kithe ende Kiborion gheheeten, ende Kibotion, soo Dioscorides schrijft, als ofmen Kistken, Layken oft Doosken seyde; om dat sy gesaeyt wordt in een vochte klotte aerde ghewonden, ende soo in ’t water ghesoncken oft gheresen zijnde. De wortel heet Colocasia. Aerd, Kracht ende Werckinghe. De Boone van Egypten (als Galenus betuyght in het eerste boeck van de Krachten der voedselen) ghelijck sy veel grooter is dan de Boonen van de Griecken, soo is sy oock veel vochter van aerd, ende heeft meer overvloedigheyts in, dan de selve. Sy heeft een t’samentreckende kracht, seydt Dioscorides, ende is de mage nut: helpt de gene die met het roodtmelizoen ende andere buyckloopen ghequelt zijn, alsmen ’t meel van de selve in stede van een Polenta op de spijse stroyt: men eetse oock met pap oft bry. Dan de schellen van de selve, in soeten wijn oft in Honigh-wijn gesoden, zijn noch krachtigher in de selve ghebreken, alsmen daer omtrent dry kroeskens van tseffens in drinckt. Het groen, dat in ’t midden van dese Boone ghesien wordt, ende bitter van smaeck is, uytgenomen, gestooten, ende met olie van Roosen ghesoden, ende dan in de ooren ghedruypt, gheneest ende versoet de smerten van de selve. Cornelius Celsius schrijft, dat het bitter, dat in de Boone van Egypten ghevonden wordt, met Roosen vermenght ende ghestooten, goet is om de ontstekinghen ende smertelijcke verhittinghen van de ooghen te ghenesen, daer op ghedaen zijnde. De wortel pleeght van de Egyptenaers, die by de poelen ende broeckighe plaetsen woonachtigh zijn, voor een spijse ghenoten te worden ende ghebruyckt, soo wel rauw als ghesoden, ende ghebraden. BIIVOEGHSEL. In het Capitel van Arum oft Kalfs-voet hebben wy meer van de Colocasia ende Egyptische Faba ghesproken: want sommighe houden het selve Arum van Egypten voor de oprechte Colocasia: maer het is onnoodigh het selve hier wederom te verhaelen. Dan aengaende den naem Faba Aegyptia, Bellonius is van ghevoelen, dat de oprechte Egyptische Boone anders niet en was dan onse Ghemeyne Boone, ende seer veel van de Colocasia verschilt. Den naem Cibotion magh ghemaeckt [833] zijn om dieswille dat de vrucht veel greynkens als een kleyn kistken begrijpt. Van de Culcas, Alcoleas oft Colocasia schrijft Prosper Alpinus aldus. Dit ghewas is in Egypten gemeyn: want elck een pleegh de wortelen daer van in sop ghesoden zijnde; te eten, min noch meer dan wy onse Rapen doen: ende men siet aldaer heele ackers vol van dit ghewas. Doch niemandt en heeft dat noyt sien bloeyen oft eenighe vrucht draghen: selfs het en heeft gheenen steel: daerom soude dit de Faba Aegyptia mogen wesen. Van aensien is het de Plompen ghelijck aengaende sijne bladeren, doch langher, ende die van Arum naeder bijkomende. De wortel is groot, dick, als de wortel China, wat bitterachtigh, scherp van smaeck, met eenighe lijmachtigheyt: de welcke ghesoden zijnde, soet wordt. Men vindtse aldaer alle het iaer door te koop. My verwondert, dat Dioscorides de Faba Aegyptia bloemen ende vrucht toe schrijft; ende nochtans Colocassia noemt. Voorts soo plegen de Egyptenaers dese wortel veel te eten als sy hunne vleeschelijcke lusten willen boeten: seggende dat de selve, ’t zy rauw, ’t zy ghekockt geten oft geknauwt, seer goet zijn om hun tot dat werck bequaemer te maecken. Dit zijn de woorden van Prosper Alpinus, aengaende de Culcas. Maer wat het woordt pilos beteeckent, ’t welck Theophrastus seydt van het bitter dat in dese Boonen ghevonden wordt ghemaeckt te worden, is ons onbekent: want sommighe houden dat voor een ooghsalve, andere voor iet dat het hayr doet uyt vallen, andere voor een blancketsel, veele andere voor een soorte van socken, van kleederen, van tapijt, van een mutsken oft hoeyken, andere voor veele andere dinghen, die van de selve ghemaeckt souden worden. Dan van soo onsekeren dingh, ende soo onbekende ghewas is het onnoodigh meer woorden te maecken. Voorts soo hebben wy hier nae, te weten onder de Indische cruyden, een schilderije ende beschrijvinghe van de Egyptische Boone ghestelt; sulcks als Clusius voor de oprechte Faba Aegyptica Dioscoridis pleegh te houden. |
HET V. KAPITTEL. Van de Egyptische boon uit Theophrastus en andere. (Nelumbo nucifera, Colocasia antiquorum) Gedaante. Faba van Egypte heeft grote bladeren die als een brede hoed boven het water uitsteken. De steel is zeer houtachtig en honderd tachtig cm hoog (Dioscorides zegt dat hij vijf en veertig cm lang is) en zo dik als een vinger en op een zacht riet of schacht zonder knopen lijkt die van binnen ettelijke spleten heeft die langs de hele steel doorloopt als de lelies. De bloem is tweemaal groter dan de heulbloem en zijn roze gekleurd en als die verwelkt of verflenst zijn een hoofd voortbrengt die op de ronde raat van wespen lijken en elk een huisje of laatje van dat hoof bevat een aparte vrucht of boon die wat uitpuilt en, zoals Dioscorides schrijft, als een opzwellende bobbel zichzelf verheft en zijn gewoonlijk dertig in het getal en als die dor geworden of verdroogd zijn worden ze zwartachtig of bruin en zijn groter dan de gewone Fabae of bonen van de oude Grieken. In deze vruchten is wat bitterheid waarvan de bitterheid de pilos in het Grieks gemaakt wordt, zoals Theophrastus zegt. De wortel is bijster dik, veel steviger dan het riet, doornachtig en ook gespleten zoals de steel. Plaats. Deze boon groeit in Egypte overvloedig genoeg vanzelf en dat in de poelen, moerassen en broekachtige gewesten en staande wateren. Het wordt ook geplant in slijk door er kaf of stro bij te doen zodat ze naar beneden zinkt en onbedorven blijft en er worden hele velden, in het Latijn Fabeta en in het Grieks Kyamones, dat is bonenvelden, van gemaakt en beplant. Als ze eens goed geworteld is blijft ze daar zeer lang, ja eeuwig leven zonder te vergaan, want de wortel is sterk en vast en lijkt veel op de wortels van riet, maar is doornachtig zoals we gezegd hebben. Men vindt ze ook wel in de moerassen van Syrië en Cilicië, dan daar aard ze niet zo goed als in Egypte. Ook komt ze voort omtrent Torana in het landschap Chalcis in een poel of moeras en wordt daar tamelijk groot, volkomen en rijp en brengt volmaakte vruchten voort. Naam. Deze Faba of boon is van de Grieken Kyamos Aegyptios genoemd, dat is in het Latijn Faba Aegyptica of in onze taal Egyptische boon, sommige noemen het ook Kyamos Ponticos, zoals Dioscorides betuigt. De vrucht, zegt Galenus, is in Egypte kithe en kiborion genoemd en kibotion, zo Dioscorides schrijft alsof men kistje, laatje of doosje zei omdat ze gezaaid wordt in een vochtige kluit aarde gewonden en zo in het water gezonken of gevallen wordt. De wortel heet Colocasia. Aard, kracht en werking. De boon van Egypte (als Galenus betuigt in het eerste boek van de krachten van het voedsel) zoals ze veel groter is dan de bonen van de Grieken zo is ze ook veel vochtiger van aard en heeft meer overvloedigheids in dan die. Ze heeft een tezamen trekkende kracht, zegt Dioscorides, en is de maag nuttig en helpt diegene die met de rodeloop en andere buiklopen gekweld zijn als men het meel van die in plaats van een Polenta op de spijs strooit en men eet ze ook met pap of brij. Dan de schillen ervan in zoete wijn of in honigwijn gekookt zijn noch krachtiger in die gebreken als men er omtrent drie kroesjes tegelijk van opdrinkt. Het groen dat in het midden van deze boon gezien wordt en bitter van smaak is er uitgenomen, gestoten en met olie van rozen gekookt en dan in de oren gedrupt geneest en verzoet de smarten er van. Cornelius Celsius schrijft dat het bittere dat in de boon van Egypte gevonden wordt met rozen vermengt en gestoten goed is om de ontstekingen en smartelijke verhitting van de ogen te genezen, daarop gedaan. De wortel plag van de Egyptenaars die bij de poelen en broekachtige plaatsen wonen voor een spijs genoten te worden en gebruikt zowel rauw als gekookt en gebraden. BIJVOEGING. In het kapittel van Arum of kalfsvoet hebben we meer van de Colocasia en Egyptische Faba gesproken want sommige houden het Arum van Egypte voor de echte Colocasia, maar het is onnodig het hier wederom te verhalen. Dan aangaande de naam Faba Aegyptia, Bellonius is van mening dat de echte Egyptische boon niets anders is dan onze gewone boon en zeer veel van Colocasia verschilt. De naam Cibotion mag gemaakt [833] zijn omdat de vrucht veel korreltjes als een klein kistje omvat. Van de Culcas, Alcoleas of Colocasia schrijft Prosper Alpinus aldus; ‘Dit gewas is in Egypte algemeen want iedereen plag de wortels er van in sop gekookt te eten min of meer zoals wij onze rapen doen en men ziet er hele akkers vol van dit gewas. Doch niemand heeft dat ooit zien bloeien of enige vrucht dragen, zelfs heeft het geen steel en daarom zou dit de Faba Aegyptia mogen wezen. Van aanzien is het de plompen gelijk aangaande zijn bladeren, doch langer en komen dichter bij die van Arum. De wortel is groot en dik als de wortel China, wat bitterachtig, scherp van smaak met enige lijmigheid en als die gekookt wordt zoet wordt. Men vindt ze aldaar het hele jaar door te koop. Mij verwondert dat Dioscorides de Faba Aegyptia bloemen en vrucht toeschrijft en nochtans Colocassia noemt. Voorts zo plegen de Egyptenaars deze wortel veel te eten als ze hun vleselijke lusten willen boeten en zeggen dat die, hetzij rauw, hetzij gekookt gegeten of gekauwd zeer goed zijn om zich tot dat werk bekwamer te maken’. Dit zijn de woorden van Prosper Alpinus aangaande de Culcas. Maar wat het woord pilos betekent wat Theophrastus van het bittere zegt dat in deze bonen gevonden wordt gemaakt te worden is ons onbekend want sommige houden dat voor een oogzalf en andere voor iets dat het haar laat uitvallen, andere voor een blanketsel en vele andere voor een soort van sokken, van kleren, van tapijt, van een mutsje of hoedje, andere voor vele andere dingen die er van gemaakt zouden worden. Dan van zoiets onzekers en zo’n onbekend gewas is het onnodig meer woorden te maken. Voorts zo hebben we hierna, te weten onder de Indische kruiden, een schilderij en beschrijving van de Egyptische boon gesteld zulks als Clusius voor de echte Faba Aegyptica Dioscoridis plag te houden. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/