Origanum
Over Origanum
Majoraan, marjolein, diptam,vervolg Dodonaeus, vorm, geurende kruiden, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644. [432] HET TVVEEDE DEEL. Het neghenste Boeck. Van de VVelrieckende cruyden, ende Krans-cruyden, oft tot Kroonkens ende Tuylkens dienende. VOOR-REDEN. Nae de bloemen volghen de Welrieckende cruyden, de welcke dickwijls by de Kranssen, Kroonen, meyen oft Tuylkens ghedaen pleghen te wesen. Want al is ’t saecke dat Plinius betuyght, dat de Heydenen in oude tijden, wanneer sy eenighe hoogh-tijden oft feesten ter eeren van hunne Goden hadden, op de welcke ghemeynlijck eenighe worstelinghen ende andere oeffeninghen ghepleeght wierden, de Winners met heele tacken oft meyen van boomen oft heesteren vereerden oft kroonden; nochtans hebben sy naederhandt (als oock in onse tijden) de bladeren ende spruytselen van de cruyden selve in hunne kranssen ende tuylkens gedaen, om hunne kroonen tot verciersel ’t sy van Goden ’t sy van menschen te maecken: wel verstaende, als die cruyden slechts eenighe bevalligheyt oft lieffelijckheyt van reuck in haere bladeren hadden. Daerom hebben wy dese ende dierghelijcke cruyden in dit neghenste Boeck willen beschrijven, om dat sy met de bloemen veel gebruyckt zijn: ende de beschrijvinge van de Boomen ende Heesteren, daer de ouders hunne meyen af pleghen te maecken, sullen wy tot gheleghender tijden ende plaetsen uytstellen. |
[432] HET TWEEDE DEEL. Het negende boek. Van de welriekende kruiden en kranskruiden of die tot kroontjes en tuiltjes dienen. VOORREDEN. Na de bloemen volgen de welriekende kruiden die dikwijls bij de kransen, kronen, meien of tuiltjes gedaan plegen te wezen. Want al is het zaak dat Plinius betuigt dat de heidenen in oude tijden wanneer ze enige hoogtijdagen of feesten ter ere van hun Goden hadden waarop gewoonlijk enige worstelingen en andere oefeningen gedaan werden de winnaars met hele takken of meien van bomen of heesters vereerden of kroonden, nochtans hebben ze later (als ook in onze tijden) de bladeren en spruiten van de kruiden zelf in hun kransen en tuiltjes gedaan om hun kronen tot versiering hetzij van Goden hetzij van mensen te maken, wel verstaande als die kruiden slechts enige bevalligheid of lieflijkheid van reuk in hun bladeren hadden. Daarom hebben we deze en diergelijke kruiden in dit negende boek willen beschrijven omdat ze met de bloemen veel gebruikt zijn en de beschrijving van de bomen en heesters daar de ouders hun meien van plachten te maken zullen we tot gelegener tijden en plaatsen uitstellen. |
Geschreven en omgezet door Nico Koomen.
HET 1. CAPITEL. Van de Ghemeyne Marioleyne ende Edele Marioleyne. Gheslachten. De twee geslachten van Marioleyne, die wy de eerste stede onder de Krans-cruyden gheven, en zijn van den anderen nerghens in verscheyden, dan alleen in de grootte ende grovigheydt van de bladeren; ende daerom wordt de eene eyghenlijck Marioleyne gheheeten, de andere Edele Marioleyne: dan behalven dese isser noch een ander ghewas in onse tael Grove Marioleyne genoemt, dat een bastaerdt-soorte van Marioleyne is, ende onder de gheslachten van Orega in het 17. Capitel deses Boecks van ons beschreven sal worden. Ghedaente. De Marioleyne is een leegh ende heesterachtigh ghewas, grijs oft witachtigh, oft aschverwigh in ’t aenschouwen, seer soet ende lieffelijck van reuck, anderhalven palme oft eenen voet hoogh; voortbrenghende dunne steelkens oft uytspruytselen, in verscheyden sijd-tackskens verdeylt: aen de welcke wassen kleyne by nae ronde bladerkens, sacht ende grijs oft witachtigh van verwe: op het sop van dese steelkens komen voort bijster kleyne witte bloemkens, uyt sommighe aderkens spruytende, de aderkens van Origanum Heracleoticum oft de eerste soorte van Orega ghelijck, te weten kleyn, langhworpigh ende als schelferinghen oft schubbekens aen malkanderen ghevoeght. De wortelen zijn dun. Men vindt dit cruydt somtijdts grooter ende hoogher opschietende, ende oock grover van steelen ende bladeren, ’t welck soo seer lieffelijck van reuck niet en is, nochtans verscheyden van die Wilde soorte van Orega diemen hier te lande Grove Marioleyne noemt: somtijdts blijft het leegher, kleyner, dunner ende teerer van bladeren ende steelen, ende boven dien veel soeter ende aengenaemer van reuck: ’t welck daerom Edele Marioleyne ghenoemt is. Plaetse. Soo wel de ghemeyne als de Edele Marioleyne wordt hier te lande in de hoven onderhouden ende gheoeffent, ende en is in ’t wildt niet te vinden. Tijdt. De Marioleynen bloeyen in den Somer. Naem. Dit cruydt noemtmen hier te lande Marioleyne, te weten de grootste eygentlijck Marioleyne, ende de kleynste Edele Marioleyne; in Hooghduytschlandt Maioran ende Meyran; in Vranckrijck Mariolaine ende Marone; in Spaegnien Mayorana, Moradux, Almoradux; in Italien oock Maiorana; daermen dat selve oock op ‘t Latijnsch Persa noemt, ende het kleynste Persa gentile; welcken naem met onse Edele Marioleyne over een komt. De Apotekers, ende meest alle de gheleerde van dese tijden noemen ’t Maiorana in ’t Latijn. Het wordt ghelooft, het Sampsychon van de ouders te wesen: dan het Sampsychon, nae het schrijven van Dioscorides, is een cruydt dat langhs der aerden kruypt: dan de Marioleyne ende kruypt gheensins, maer staet recht over eynde: waer uyt alleen merckelijck ghenoegh blijckt, dat sy gheensins voor het Sampsychon van de ouders te houden en is, als wy breeder in ’t naevolghende Capitel sullen bethoonen. Wy hebben hier voortijdts gheschreven, dat de Marioleyne oft Mariorana het oprecht Marum van de ouders is: welcke onse meyninghe bevestight wordt eerst met den naem Maiorana, die van Marum getrocken oft ghekomen schijnt te wesen: maer noch meer ende merckelijcker door de beschrijvinghe van het Marum, met de welcke onse [433] Marioleyne seer wel over een komt. Want de Marioleyne is een struyckachtigh oft heesterachtigh cruydt, met bloemen die van de Orega ghelijck, ende met witter oft grijser bladeren, ende noch beter oft soeter rieckende bloemen; sulcks als Dioscorides betuyght sijnen Marum te wesen, segghende aldus: Het Maron oft Hysobrion is een seer gemeyn ende bekent cruydt, struyckachtigh; van bloemen den Orega ghelijck: dan het heeft veel grijser oft witter bladeren, ende beter rieckende bloemen dan den Orega doet. Aengaende dat sommighe in plaetse van Sampsychum de Marioleyne pleghen te ghebruycken, dat en strijdt geensins teghen onse meyninghe; ghemerckt dat oock selfs in tijden van Galenus het Marum (dat wy de Marioleyne segghen te wesen) in plaetse van het Sampsychum in de bereydinghe van de salve, die Unguentum Amaracinum heet, gedaen pleegh te wesen, als den selven Galenus betuyght in het1.boeck van de Antidota, segghende dat Marum veel beter van reuck is dan Sampsychum; ende dat daerom het Marum in de geneesmengelingen begonst is gebruyckt te worden, ende het Sampsychum als slechter van reuck verworpen is ende wederleyt. Dit is de oorsaecke geweest, waerom de naekomelinghen van Galenus den Marum oft Maiorana voor Sampsychum ghehouden ende met dien naem ghenoemt hebben. Aerd. De Marioleyne verwarmt ende verdrooght in den tweeden graed. Kracht ende Werckinghe. Marioleyne gheneest de koude ghebreken ende sieckten van de herssenen ende van den hoofde, in hoedaniger voeghen dat sy oock gebruyckt oft inghenomen wordt. Dese Marioleyne ghewreven ende in de neusgaten ghesteken, oft het sap daer af door den neuse opgenomen, doet niesen, ende suyvert de herssenen, treckende af allerhande slijmerachtigheydt oft taeye vochtigheydt die inden hoofde steeckt, pituita ghenoemt, ende doet het snot rijsen. De Marioleyne geknauwt zijnde, oft van buyten opgheleyt, verdrijft den tandtsweer. Sy doet oock de pisse rijsen, ende alle waterachtighe vochtigheden ghemackelijcken af komen, alsmen die met eenighen dranck in-neemt; ende verweckt de maendtstonden der vrouwen. Men voeghtse oock by de Antidota oft middelen diemen teghen het verghift ende smettelijcke oft pestighe sieckten pleegh te bereyden. BIIVOEGHSEL. Den naem Marioleyne ende Marum wordt menigherhande cruyden hedensdaeghs toegheschreven; te weten dese Edele ende Grove Marioleyne, ende oock de Enghelsche Marioleyne, ende meer andere dierghelijcke; dan de Enghelsche Marioleyne was hier voortijdts van Dodoneus voor het Marum van de ouders aenghesien gheweest, hoe wel hy bekendt, dat Galenus noch van een ander Marum gheschreven heeft, ’t welck met sijnen goeden reuck de Edele Marioleyne te boven gaet; dat noch ter tijdt onbekent is, oft ten minsten sal een soorte van Edele Marioleyne wesen, die uyt heete landen gebroght zijnde, daerom veel beter van reuck wordt bevonden. Want (als Prosper Alpinus schrijft) het oprecht Marum dat in Candien wast, is het Italiaensch oft het ons wel ghelijck: dan het is veel teerer, kleyner ende rouwer van bladeren dan onse ghemeyne Edele Marioleyne oft Amaracus, ende soo veel krachtiger ende beter van reuck, dat de onse voor een wilde soorte te houden is, by de Candiotsche vergheleken zijnde. Enghelsche Marioleyne (hier te lande soo gheheeten, om dat sy in de hoven van dese landen uyt Enghelandt eerst ghebroght is) is een neer cruydt, de Grove Marioleyne niet seer onghelijck, met rondachtighe bruyn-groene bladeren, kleyner dan de bladeren van Grove Marioleyne oft Orega, niet hayrachtigh, maer effen ende glat. De bloemen zijn purpurachtigh rood, ende wassen ghelijck aen de Grove Marioleyne. De wortel is houtachtigh ende veselachtigh. Het bloeyt in Hoymaent. Dan daer van salmen breeder in het Capitel van Grove Marioleyne handelen. Grove Enghelsche Marioleyne sullen wy met de geslachten van Yssop beschrijven. Dan de Ghemeyne Marioleyne heet in Duytschlandt Maioram oft Meyeron; in ’t Enghelsch French Marieronne; sommighe noemense in ’t Latijn Amaracus vulgatior, ende Maiorana nostras; ende de Edele Marioleyne noemen sy Amaracus tenuior. Veranderinghe van Edele Marioleyne. Men vindt een soorte van Edele Marioleyne, die de kouwe van den Winter is verdraghende, seght Lobel, andersins en is sy de voorgaende niet onghelijck. Kruypende Marioleyne is in ’t naevolghende Bijvoeghsel beschreven. Oeffeninghe van de Marioleyne. De Marioleyne wordt ghesaeyt ende gheplant van wortel ende tackskens ghelijck de Savie. Sy groeyt gheerne op donckere schaduwachtighe plaetsen, in wel ghemeste ende vette aerde, maer moet dickwijls besproeyt zijn. Sy sal schooner groeyen, is ’t datmen die in ’t beghinsel van den Somer verplant. Maer de wortel moet voor de ratten ende muysen bewaert zijn; want dese beesten zijn de selve groote vyanden. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Een looghe van Marioleyne ghemaeckt, ende daer mede ghewasschen, drooght de sinckinghen oft katarren ende vuyligheden van den hoofdt. Het sop daer de Marioleyne in ghesoden is, dickwijls ghedroncken, gheneest allerhande sieckten die van kouwe veroorsaeckt zijn. Marioleyne in witten wijn ghesoden, is seer goedt veel gedroncken den genen die ’t water beghinnen te laden, ende die de droppelpisse hebben, ende hun water niet wel en konnen ghelossen, ende die krimpsel in den buyck hebben. In dien de Marioleyne het Marum van Dioscorides is, soo is ‘t, nae het schrijven van de oude Meesters, warm ende droogh van aerd, tot in den derden graed, ende (soo Dioscorides schrijft) van de krachten de Water-Munte seer ghelijck; ende ghestooten oft ghewreven is ’t seer goedt gheleyt op de voorts-etende sweeringhen, ende dient seer wel tot alle koude ghebreken. Marioleyne is seer goedt den genen die niet wel en konnen riecken door de verstoptheydt des hoofts, alsmen door het cruydt selve oft door het sap van ’t selve het niesen verweckt. Daerom ghebruycken sommighe de drooghe bladeren in beroockinghe, oft door een pijpken den roock ontfanghende, ghelijckmen met de bladeren van Taback oft Petum pleegh te doen, daer wat Note-muscaten- poeder by doende, oft oock wat Groffels-naghel-poeder. Marioleyne in witten wijn ghesoden doet de vrouwen haere maendtstonden krijghen: ’t selve doet sy met eenen pessaris van onder gheset. ’T selve cruydt ghedrooght ende met honigh vermenght, doet scheyden ’t gheronnen bloet, ende de blauw gheslaghen placken vergaen, daer op gheleyt. Marioleyne met sout ende edick, is seer goet geleyt op den steeck van de scorpioenen, ende beten van de slanghen. Een plaester van Marioleyne met olie ende wasch ghemaeckt, verteert de koude gheswillen, ende is seer goet gheleyt op de leden die uyt haer lidt gheweest zijn. ’T selve cruydt ghemenght met Gort, is seer goedt gheleyt op de ontstekinghen der ooghen ende gheswillen. Gheknauwt zijnde, doet de splinteren uytkomen, daer op ghebonden. Dit cruydt is seer sonderlinghe om ghemenghelt te worden met welrieckende ende verwarmende salven. De Edele Marioleyne wordt veel gheacht om haeren seer lieflijcken reuck, ende is veel beter in potagien, seght Lobel: van de welcke een olie ghedistilleert, ende ghemenght met rinsel van eenen haes, met een weynigh muscus, ghehouden wordt voor een sonderlingh secreet om den aerbeydt van baeren te voorderen ende te spoeden. Dan dese ende dierghelijcke krachten heeft Dodoneus in ’t naevolghende Capitel den oprechten Sampsychon ende Amaracus van de ouders toegheschreven, nae de leeringhe van de oude Cruydt-beschrijvers. |
HET 1. KAPITTEL. Van de gewone marjolein en edele marjolein. (Origanum majorana als grove, fijne is Origanum creticum, Origanum sipyleum als Engelse) Geslachten. De twee geslachten van marjolein die we de eerste plaats onder de kranskruid geven verschillen van de andere nergens in dan alleen in de grootte en grofheid van de bladeren en daarom wordt de ene eigenlijk marjolein genoemd en de andere edele marjolein, dan behalve deze is er noch een ander gewas in onze taal grove marjolein genoemd wat een bastaardsoort van marjolein is en onder de geslachten van Origanum in het 17de kapittel van dit boek van ons beschreven zal worden. Gedaante. Marjolein is een laag en heesterachtig gewas dat grijs of witachtig of askleurig in het aanschouwen is en zeer zoet en lieflijk van reuk, vijftien cm of dertig cm hoog en dunne steeltjes of uitspruitsels voort brengt die in verschillende zijtakken verdeeld zijn waaraan kleine en bijna ronde bladertjes groeien die zacht en grijs of witachtig van kleur zijn en op de top van deze steeltjes komen bijster kleine witte bloempjes voort die uit sommige aartjes spruiten en de aartjes van Origanum Heracleoticum of de eerste soort van Origanum gelijk, te weten klein, langwerpig en als schilfers of schubjes aan elkaar gevoegd. De wortels zijn dun. Men vindt dit kruid dat het soms groter en hoger opschiet en ook grover van stelen en bladeren is wat niet zo zeer lieflijk van reuk is, nochtans verschilt van die wilde soort van Origanum die men hier te lande grove marjolein noemt en soms blijft het lager, kleiner, dunner en teerder van bladeren en stelen en bovendien veel zoeter en aangenamer van reuk wat daarom edele marjolein genoemd is. Plaats. Zowel de gewone als de edele marjolein worden hier te lande in de hoven onderhouden en geteeld en is in het wild niet te vinden. Tijd. De marjoleinen bloeien in de zomer. Naam. Dit kruid noemt men hier te lande marioleyne, te weten de grootste eigenlijk marjolein en de kleinste edele marjolein, in Hoogduitsland Maioran en Meyran, in Frankrijk mariolaine en marone, in Spanje mayorana, moradux, almoradux, in Italië ook maiorana daar men dat ook op het Latijns persa noemt en het kleinste persa gentile welke naam met onze edele marjolein overeen komt. De apothekers en meest alle geleerde van deze tijden noemen het Maiorana in het Latijn. Het wordt geloofd het Sampsychon van de ouders te wezen, dan het Sampsychon is naar het schrijven van Dioscorides een kruid dat langs de aarde kruipt, dan de marjolein kruipt geenszins maar staat rechtovereind waaruit alleen opmerkelijk genoeg blijkt dat het geenszins voor het Sampsychon van de ouders te houden is zoals we uitvoeriger in het volgende kapittel zullen aantonen. We hebben hier voortijds geschreven dat marjolein of Mariorana het echte Marum van de ouders is welke onze mening bevestigd wordt eerst met de naam Majorana die van Marum getrokken of gekomen schijnt te wezen, maar noch meer en opmerkelijker door de beschrijving van het Marum waarmee onze [433] marjolein zeer goed overeenkomt. Want de marjolein is een struikachtig of heesterachtig kruid met bloemen die van de Origanum gelijk en met wittere of grijzere bladeren en noch beter of zoeter ruikende bloemen zulks als Dioscorides betuigt dat zijn Marum is en zegt aldus: ‘het Maron of Hysobrion is een zeer algemeen en bekend kruid, struikachtig en van bloemen Origanum gelijk, dan het heeft veel grijzere of wittere bladeren en beter ruikende bloemen dan Origanum heeft’. Aangaande dat sommige in plaatse van Sampsychum de marjolein plegen te gebruiken dat strijdt geenszins tegen onze mening, gemerkt dat ook zelfs in tijden van Galenus het Marum (dat we de marjolein zeggen te wezen) in plaats van het Sampsychum in de bereiding van de zalf die Unguentum Amaracinum heet gedaan plag te wezen zoals dezelfde Galenus betuigt in het 1ste boek van de Antidota en zegt dat Marum veel beter van reuk is dan Sampsychum en dat daarom Marum in de geneesmengsels gebruikt begon te worden en het Sampsychum als slechter van reuk verworpen en weg gelegd is. Dit is de oorzaak geweest waarom de nakomelingen van Galenus Marum of Majorana voor Sampsychum gehouden en met die naam genoemd hebben. Aard. Marjolein verwarmt en verdroogt in de tweede graad. Kracht en werking. Marjolein geneest de koude gebreken en ziekten van de hersens en van het hoofd op welke manier dat ze ook gebruikt of ingenomen wordt. Deze marjolein gewreven en in de neusgaten gestoken of het sap er van door de neus opgenomen laat niezen en zuivert de hersens en trekt allerhande slijmachtigheid of taaie vochtigheid af die in het hoofd steekt, pituita genoemd, en laat het snot rijzen. Marjolein dat gekauwd is of van buiten opgelegd verdrijft de tandpijn. Ze laat ook de plas rijzen en alle waterachtige vochtigheden gemakkelijk afkomen als men die met enige drank inneemt en verwekt de maandstonden van de vrouwen. Men voegt het ook bij de antidota of middelen die men tegen het vergif en besmettelijke of pestachtige ziekten plag te bereiden. BIJVOEGING. De naam marjolein en Marum wordt tegenwoordig aan vele kruiden toegeschreven, te weten deze edele en grove marjolein en ook de Engelse marjolein en meer andere diergelijke, dan de Engelse marjolein werd hier vroeger van Dodonaeus voor het Marum van de ouders aangezien hoewel hij bekent dat Galenus noch van een ander Marum geschreven heeft wat met zijn goede reuk de edele marjolein te boven gaat dat noch ter tijd onbekend is of tenminste zal het een soort van edele marjolein wezen die uit hete landen gebracht wordt en daarom veel beter van reuk wordt bevonden. Want (zoals Prosper Alpinus schrijft) het echte Marum dat in Kreta groeit is het Italiaanse of onze wel gelijk, dan het is veel teerder, kleiner en ruwer van bladeren dan onze gewone edele marjolein of Amaracus en zoveel krachtiger en beter van reuk dat de onze voor een wilde soort te houden is als het bij die van Kreta vergeleken wordt. Engelse marjolein (hier te lande zo genoemd omdat ze in de hoven van deze landen uit Engeland eerst gebracht is) is een laag kruid dat veel op de grove marjolein lijkt met rondachtige bruingroene bladeren en kleiner dan de bladeren van grove marjolein of Origanum, niet haarachtig, maar effen en glad. De bloemen zijn purperachtig rood en groeien net zoals als bij de grove marjolein. De wortel is houtachtig en vezelachtig. Het bloeit in juli. Dan daarvan zal men uitvoeriger in het kapittel van grove marjolein handelen. Grove Engelse marjolein zullen we met de geslachten van hysop beschrijven. Dan de gewone marjolein heet in Duitsland Maioram of Meyeron, in het Engels French marieronne en sommige noemen het in het Latijn Amaracus vulgatior en Maiorana nostras en de edele marjolein noemen ze Amaracus tenuior. Verandering van edele marjolein. Men vindt een soort van edele marjolein die de koude van de winter verdraagt, zegt Lobel, anderszins is ze de voorgaande vrij gelijk. Kruipende marjolein is in het volgende bijvoegsel beschreven. Teelt van marjolein. Marjolein wordt gezaaid en geplant van wortel en takjes als de salie. Ze groeit graag op donkere schaduwachtige plaatsen in goed gemeste en vette aarde, maar moet dikwijls besproeid worden. Ze zal mooier groeien als men die in het begin van de zomer verplant. Maar de wortel moet voor de ratten en muizen beschermd worden want deze beesten zijn hun grote vijanden. Aard, kracht en werking. Een loog van marjolein gemaakt en daarmee gewassen verdroogt de zinkingen of katarren en vuiligheden van het hoofd. Het sap daar de marjolein in gekookt is en dikwijls gedronken geneest allerhande ziekten die van koude veroorzaakt zijn. Marjolein in witte wijn gekookt is zeer goed veel gedronken diegene die het water beginnen te laden en die de druppelplas hebben en hun water niet goed kunnen lossen en die krampen in de buik hebben. Indien marjolein het Marum van Dioscorides is dan is het naar het schrijven van de oude meesters warm en droog van aard tot in de derde graad en (zo Dioscorides schrijft) van de krachten de watermunt zeer gelijk en gestoten of gewreven is het zeer goed op de voortsetende zweren gelegd en dient zeer goed tegen alle koude gebreken. Marjolein is zeer goed diegene die niet goed kunnen ruiken door de verstopping van het hoofd als men ze door het kruid zelf of door het sap er van tot niezen verwekt. Daarom gebruiken sommige de droge bladeren in berokingen of door een pijpje de rook ontvangen zoals men met de bladeren van tabak of Petum plag te doen door daar wat notenmuskatenpoeder bij te doen of ook wat kruidnagelpoeder. Marjolein in witte wijn gekookt laat de vrouwen hun maandstonden krijgen en hetzelfde doet ze met een pessarium van onder gezet. Hetzelfde kruid dat gedroogd en met honing vermengd is laat het gestolde bloed scheiden en de blauw geslagen plekken vergaan, daarop gelegd. Marjolein met zout en azijn is zeer goed gelegd op de steek van de schorpioenen en beten van de slangen. Een pleister van marjolein met olie en was gemaakt verteert de koude gezwellen en is zeer goed gelegd op de leden die uit hun lid geweest zijn. Hetzelfde kruid gemengd met gort is zeer goed op de ontstekingen van de ogen en gezwellen gelegd. Gekauwd laat het de splinters uitkomen, daarop gebonden. Dit kruid is zeer bijzonder om gemengd te worden met welriekende en verwarmende zalven. Edele marjolein wordt veel geacht om zijn zeer lieflijke reuk en is veel beter in stamppot, zegt Lobel, waarvan een olie gedistilleerd en gemengd wordt met stremsel van een haas met wat muskus en voor een bijzonder secreet gehouden wordt om de arbeid van baren te bevorderen en te bespoedigen. Dan deze en diergelijke krachten heeft Dodonaeus in de volgende kaptitel aan de echte Sampsychon en Amaracus van de ouders toegeschreven naar de lering van de oude kruidbeschrijvers. |
HET XVII. CAPITEL. Van Orega, ende haer mede-soorten, als zijn Grove Marioleyne, ende Engelsche Orega. Gheslachten. De geslachten van Origanum oft Orega zijn by Dioscorides tweederhande; te weten Heracleoticum, dat is de Spaensche Orega, ende het Wildt gheslacht van Orega, dat wy hier te lande ghemeynlijck Grove Marioleyne pleghen te noemen: maer behalven dese twee isser noch een derde soorte van Orega, die hier te lande Enghelsche Orega toeghenoemt wordt. Ghedaente. 1.A. Ghemeyne Orega, Spaensche Orega gheheeten, recht haer selven op met ronde steelkens, somwijlen wat roodachtigh van verwe, ghetackt, eenen voet min oft meer hoogh; ende heeft breede ronde bladeren, wat langhworpiger dan die van de Grove Marioleyne, ende oock kleyner ende witachtigher dan die: op ’t sop van de roeykens oft steelkens uyt-puylen sommige kleyne langhworpighe aders-ghewijse hoofdekens, als van schelferinghen aen een gemaeckt, oft als schubben die op den anderen vergaert zijn: uyt de welcke kleyne witte bloemkens komen ghesproten. Het saedt is kleyn. B. Met dese heeft seer groote ghelijckenisse (immers en is van ’t selve gheslacht gheensins verscheyden) dat Origanum ’t welck van Dioscorides Onitis gheheeten wordt, te wijlen hy seydt: Die soorte van Origanum oft Orega diemen Onitis noemt, heeft witter bladeren, ende komt naeder by de ghedaente van den Hyssop: het saedt heeft als sommige by een ghevoeghde oft vergaderde corymbi, dat is schubbekens oft schelferkens, oft als kleyne bezien oft baeyen. 2, De Wilde Orega, dat is, de Grove Marioleyne, heeft oock dunne ronde steelkens, hoogher dan een spanne, rondachtighe bladeren, grooter ende ruygher dan die van de Poleye: de bloemen staen in sommighe kroonkens oft kranskens op ’t sop van de steelen vergadert, bleeck rood van verwe, somtijts oock witachtigh; nae de welcke volghen kleyne roodachtighe saeykens. De wortel is hardt, langh ende houtachtigh. 3. Enghelsche Orega is leegher dan de voorgaende soorten, ende heeft oock kleyner, groener, ende niet soo ruygh oft rouwe bladeren: de kranskens en zijn soo breedt oft wijt niet, maer smaller ende meer in een ghetrocken ende ghedronghen; uyt de welcke purpurverwighe bloemkens spruyten. De wortel is wat hardachtigh. Plaetse. 1. De Eerste soorte van Orega wast in het eylandt Candien, ende in andere heetachtige landouwen, als zijn Rijcken van Spaegnien: waer van dat ’t Antwerpen droogh ghebroght wordt; ende daerom aldaer oock Spaensche Orega gheheeten is. 2. De Wilde Orega oft Grove Marioleyne wast niet alleen in heete landen, maer oock in Duytschlandt neffens de kanten van de velden, wegen ende hoven: van daer wordt sy oock ghebroght ende verplant in de hoven ende ghebouwde plaetsen. 3. Het Derde gheslacht, Enghelsche Orega ghenoemt en hebbe ick nergens elders dan in de hoven sien groeyen, immers soo veel als my ghedenckt. Tijdt. De gheslachten van Orega bloeyen ghemeynlijck in de Somersche maenden: dan het saedt wordt daer nae volkomen rijp. Naem. Origanum wordt dit cruydt in ’t Latijn ghemeynlijck gheheeten, in ’t Griecks Origanos; in onse tael Orega. 1. De Eerste ende ghemeynste soorte voert den toenaem Heracleoticum, ende heet in ’t Griecks Origanos Heracleotice; in ’t Latijn Origanum Heracleoticum: sommighe noemense Cunila; in de Apoteken van Nederlandt heetmense Origanum Hispanicum, dat is Spaensche Orega. B. De mede-soorte van dese wordt van Dioscorides Origanos Onetis, ende van Galenus Origanos Onitis gheheeten: Plinius noemtse insghelijcks oock Onitis. 2. De Tweede soorte heet in ’t Latijn Origanum silvestre, dat is Wilde Orega: in de Apoteken is sy alleen Origanum ghenoemt: in Italien heet sy Origano; in Spaegnien Oregano ende Orenga; in ’t Hooghduytschlandt Wolghemut ende Dosten; in Nederduytschlandt Grove Marioleyne: sy verschilt nochtans ghenoegh van de Marioleyne die wy in het beghinsel van dit neghenste Boeck [459] beschreven hebben: ende in Franckrijk noemtmense oock Mariolaine bastarde, dan ghemeynlijck Origan; in Behemerlandt Dobzamijsl; in ’t Griecks plagh sy Agrioriganos te heeten; by sommighe Panaces Heracleum, ende Cunila: onder welcke Nicander van Colophonien oock een was, soo Dioscorides betuyght. Sy is nochtans seer veel verscheyden van die Panax Heraclium, uyt ’t welck den Opopanax ghemaeckt ende vergadert wordt. 3. De Derde soorte heet hier te lande Enghelsche Orega, in ’t Latijn Origanum Anglicanum; maer waer van dien toenaem ghekomen is, en soude ick niet wel konnen ghesegghen. Sy is een soorte van Heraclium, indien daer verscheyden soorten van gheweest zijn, als Plinius ons wel schijnt te kennen te gheven. Heraclium (seydt hy in het 7.capitel van sijn 20,boeck) is drijderley van geslachten: het Swart heeft breeder bladeren, ende is taey oft lijmachtigh: het Ander heeft kleyner ende sachte bladeren, den Sampsuchum niet onghelijck, dat sommighe liever hebben ghehadt Prasion te noemen: het Derde is tusschen dese twee als een middelsoorte gestelt. Van welcke hy dry soorten van Heraclium Panax, de tweede, met dese onse derde oft Enghelsche Orega best schijnt over een te komen. Aerd. Alle de gheslachten van Orega hebben een doorsnijdende, verdrooghende ende verwarmende kracht, ende dat in den derden graed. Kracht ende Werckinghe. 1. Orega met wijn ghesoden ende te drincken ghegheven, is seer goedt den ghenen die van slangen ende adders, oft andere fenijnige ende vergiftighe gedierten gebeten zijn, oft van Scorpioenen ende Spinnen gesteken zijn: ende met soeten versoden wijn, in ’t Latijn Vinum passum geheeten, is sy goedt te drincken ghegheven, om het quaedt te beletten dat komen kan den ghenen die Opium ende Meconium oft eenighen slaepdranck van Heul inghenomen hebben, oft Scherlick, dat is Dulle-kervel, oft eenigh ander vergift ghedroncken hebben. De selve Orega met Edick ende Honigh, dat is Oxymel, te drincken gegeven, geneest de gene die Calck, Crijt, Gruys, oft oock Ephemerum, dat is Doodelijck Lisch, in ’t lijf ghenomen hebben. Orega met een Vijghe t’eten ghegeven, is seer goedt om inwendige quetsuren, breucken ende scheurselen ende verkrompen leden te ghenesen, ende oock alderhande soorten van watersucht. Het water daer Orega in ghesoden is doet veel ende gemackelijck pissen, verweckt de maendt-stonden, ende wort de watersuchtighe menschen seer nuttelijck te drincken gegheven. De selve Orega met honigh ghemenght, ende daer een eclegma oft leckinghe af bereydt, geneest den ouden hoest, opent ende suyvert de verstopte longheren ende de borst, dickwijls gheleckt; ende gheneest de pleuresis oft onstekinghe van de sijde. Een badt-stove bereydt met dese Orega, gheneest de schorftheydt, rappigheydt, ieucksel, crauwagien, ende voortloopende vierigheden, alsmen daer eenen tijdt langh in sidt: is oock seer goedt om de geelsuchtighe menschen een beter verwe te doen krijghen. Orega dor oft ghedrooght, ende daer van een tamelijcken menighte (omtrent de twee oncen) ghenomen ende met Mee oft honigh-water ghedroncken, drijft uyt den lijve door den kamergangh de swarte melancholijcke vochtigheden, ende het quaedt bloedt, soo Dioscorides ende Plinius tuyghen. Het sap uyt de versche Orega gedruckt oft ghestampt, geneest de swillingen van de Amandelen des mondts, ende Huygh, ende alle inwendige zeerigheden ende sweeren des mondts ende van de keel. ‘Tselve sap met melck in de ooren ghegoten oft ghedrupt, versoet de smerte van dien; maer met olie van Lisch (oleum Irinum gheheeten) vermenght ende door de neusgaten met den adem opghetrocken, doet alle slijmerachtighe vochtigheden oft pituiteuse humeuren af komen, ende ontlast het hooft van alle overvloedighe koude catarrhen oft sinckinghen. Van dit sap wordt oock een medicijne bereydt, diemen gebruyckt om te doen braecken oft overgheven, mengelende dat selve met Aiuyn ende Rhus obsoniorum, datmen in onse taele Sumach oft Smack noemt, laetende dat soo twintigh daghen langh in een koperen potteken oft ketelken teghen de sonne in tijden van de hondts-daghen staen. Het cruydt selve van Orega over den vloer oft langhs den huyse ghespreydt ende gestroyt, iaeght de slangen ende serpenten wegh. 2. De bladeren ende bloemen van de Wilden Orega oft Grove Marioleyne, zijn oock seer goedt om te genesen de ghene die van slanghen ghequetst oft ghebeten zijn, soo Dioscorides betuyght. Dan hier te lande ende in Hooghduytschlandt ghebruycktmen dese Wilde Marioleyne, in stede van de Spaensche Orega. Sy is bovendien seer lieflijck ende aenghenaem om met de spijse te menghelen; de welcke sy eenen seer goeden ende behaeghlijcken smaeck gheeft. 3. De Derde oft Enghelsche soorte is de voorgaende twee van krachten ende werckinghen niet onghelijck. Verkiesinghe. Galenus houdt de Wilde Orega voor de beste ende krachtighste: nochtans bevindtmen hier te lande, dat het Spaensche Orega veel scherper ende krachtigher is dan de Wilde oft Grove Marioleyne, hoe wel die van veele voor de Spaensche ghebruyckt wordt, als voorseydt is. BIIVOEGHSEL. Orega ende Grove Marioleyn met haer mede-soorten begeert een rouwe steenachtighe oft gruysachtighe aerde, die licht ende wel gheruert is: ende kan seer wel teghen de koude des winters: nochtans wilt sy wel ghemest ende besproeyt zijn. Sy magh van ionghe scheutkens gheplant worden, het onderste opwaerts, op datse nieuwe scheuten soude uyt-worpen. Het saedt hoe dat ouder is, hoe dat eer uyt spruyt, nochtans niet voor den dertighsten dagh. Grove Marioleyne van Languedock, de kleynste soorte, van sommighe Onitis minor ghenoemt, heeft de ghedaente ende bladers van de Marioleyne, maer kleyner ende ronder, bijkants die van de Orega gelijck. De steelen zijn recht, eenen voet hoogh, veele scheuten hebbende, met korte tackskens ende tsopkens, t’samen ghedronghen, gheadert, met veele bloemen by een vergaert, [460] ghelijck kroonkens, die in den somer roodachtigh zijn, ende seer lijmachtigh. Grove Marioleyne van Languedock, de grove soorte, anders Groot Onitis, is grooter, ende gheeft meer scheuten uyt, die hayrigh zijn, maer van krachten, smaeck ende reuck niet soo goedt, andersins is den anderen seer ghelijck, ende in Languedock over al groeyende. Wilde Orega oft Grove Marioleyne van Syrien, in ’t Latijn Silvestre Origanum Syricacum, wordt te Venegien gebruyckt, ende aldaer uyt Syrien ende Candien ghebroght, ende is verre ’t beste, seydt Lobel. Dit cruydt heeft kleyne steelkens, met kleyne bladers, ende seer veele hopkens by een vergadert staende ghelijck een kroonken, ende seer nae komende die van den Onitis, maer niet soo seer t’samen ghehoopt, draghende witte bloemkens. Den smaeck is heel lieffelijck ende specerijachtigh, soo scherp als Dictamnum ende Peper. De Grove Marioleyne heet in ’t Fransoys oock Origan sauvage de Syrie, om dat de beste uyt Syrien oft daer omtrent ghebroght wordt; in ’t Italiaensche Origano bianco; in ’t Enghelsch Organe, or Wilde Margerome. Sommige houdense voor den Hyssopus van Dioscorides, ende voor het Cilicium van Anguillara. Zatarendi is een cruydt in Egypten seer gebruyckelijck, schrijft Prosper Alpinus; het welck uyt Indien ghebroght wordt, als den naem oock uyt-wijst, die bijnae soo luyt, als ofmen Indische Satureye seyden, hoe wel dat de bladeren dick zijn, rondt, vol saps, seer veele ende wel rieckende: de welcke gedrooght zijnde, als Orega by de spijsen ghedaen worden. Men seydt, dat het gheen bloemen noch vruchten voort en brenght; daerom ghelooven sommighe, dat het den Acinos Plinij moght wesen. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Alle de soorten van Orega ende Grove Marioleyne hebben bijnae eenderhande krachten: dan die van Spaegnien oft van Syrien is de beste. De Onitis is onstercker. Orega met water ghedroncken, is goedt teghen de pijne van de maghe ende wringinghe aen ’t herte, ende doet de spijse lichtelijcken verteeren. ‘Tsap van ’t selve door den neuse opghetrocken, doet de geele verwe van de ooghen uyt de geelsucht vergaen. ‘Tselve cruydt met Edick ende Olie vermenght, is seer goedt met wolle gheleydt op de ghesmeten, ghestooten ende gheblutste leden ende die uyt haer lidt zijn. De Wilde Orega van Syrien wordt van de Quacksalvers van Italien ghebruyckt om de oprechte Theriakel daer mede te vervalschen: ende voorwaer het is een goede baete, als iemanden door vergift de krachten ontgaen zijn, oft den ghenen die pijne hebben in de maghe. Sommighe vinden seer goeden smaeck in de bloemen van Orega ende Grove Marioleyne, by ’t salaet ghedaen zijnde: om dat sy de maghe kracht gheven, de walghinghe benemen, ende den appetijt oft etenslust verwecken: ende zijn seer goedt teghen de schade die van de vergiftighe Campernoelien oft Duyvel-broodt ghekomen is. Men schrijft, dat de Schildtpadden van den adder ghebeten zijnde haer selven gheneest etende den Wilden Orega. Om de bloedt-sweeren te rijpen ende te openen isser niet beter dan een plaester ghemaeckt van Orega met peck. Water ghedistilleert van de bloemen ende steelen van Orega in ’t laetste van de Braeckmaendt, smorghens ende savondts de swaerte van dry oncen ghedroncken, gheneest de enghborstigheydt, ‘Tsaedt van Orega met wijn ghedroncken, maeckt de vrouwen bequaem om te ontfanghen. Om den hick te doen ophouden en is niet beter dan eenen dranck ghemaeckt van Orega die in water oft wijn met Suycker ende Groffels-naghelen ghesoden is. Poeder van ghedrooghde Orega met wat Souts, ende gemeynen Salpeter ende Honigh t’samen ghemenght, wordt nuttelijck aen de tanden gewreven: want daer door worden de tanden witter ende vaster. ‘Tselve poeder met vleesch-sop ghedroncken, maeckt den buyck wat weeck, als de landt-lieden wel weten. Orega in wijn ghesoden, ende op de lendenen gheleydt, helpt de ghene die hun water niet sonder smerte en konnen ghemaken. Een plaester ghemaeckt van Orega ende Gersten meel t’samen ghesoden verdrijft de sweeringhen omtrent de ooren. Water daer Orega in ghesoden is, is goedt om de zenuen ende de moede ende flauwe leden te stercken. De bloemen ende bladers van Orega op ’t vier in een panne gedrooght, ende wel heet in eenen schoonen doeck ghewonden, op ’t hooft gheleydt ende vast ghebonden, ghenesen de verkoudtheydt van den hoofde. Ander ghebruyck. De hoveniers ende andere landt-lieden hanghen de Orega aen de boomen die van de Mieren seer gequelt zijn. Palladius ghetuyght, dat de holen oft nesten van de Mieren met Orega ende Solfer gestopt zijnde, de Mieren alle wegh loopen. Men saeyt de Orega op veele plaetsen omtrent de Bie-korven, om dat de Bien daer gheerne op vlieghen, ende seer goeden Honigh daer uyt vergaren. De Spaensche Orega wordt hier te landen van sommighe droogh ghebruyckt in stede van Keule, van andere in stede van Peper. De Zatarendi wordt in Egypten droogh by de spijsen ghedaen, als Orega: maer sommige gebruyckense tegen den hoest, moeyelijck herhalen des adems, ende om de pisse ende maendt-stonden te verwecken. Waer toe onse Orega oock niet onbequaem en is. |
HET XVII. KAPITTEL. Van Origanum en haar medesoorten als zijn grove marjolein en Engelse Origanum. (Origanum vulgare subsp. hirtum, Origanum heracleoticum) Geslachten. De geslachten van Origanum of Orega zijn bij Dioscorides tweevormig, te weten Heracleoticum, dat is de Spaanse Origanum, en het wild geslacht van Origanum dat we hier te lande gewoonlijk grove marjolein plegen te noemen, maar behalve deze twee is er noch een derde soort van Origanum die hier te lande Engelse Origanum toegenoemd wordt. Gedaante. 1.A. Gewone Origanum die Spaanse Origanum genoemd wordt recht zichzelf op met ronde steeltjes die soms wat roodachtig van kleur zijn, getakt en dertig cm min of meer hoog en heeft brede ronde bladeren wat langwerpiger dan die van de grove marjolein en ook kleiner en witter dan die en op de top van de roeden of steeltjes puilen sommige kleine langwerpige aarvormige hoofdjes uit als van schilfers aaneen gemaakt of als schubben die op elkaar verzameld zijn waaruit kleine witte bloempjes komen gesproten. Het zaad is klein. B. Met deze heeft zeer grote gelijkenis (immers verschilt van hetzelfde geslacht geenszins) dat Origanum wat van Dioscorides Onitis genoemd wordt terwijl hij zegt; ‘die soort van Origanum of Origanum die men Onitis noemt heeft wittere bladeren en komt dichter bij de gedaante van de hysop en heeft zaad als sommige bijeen gevoegde of vergaderde corymbi’, dat zijn schubjes of schilfertjes of als kleine bessen of baaien. (Origanum vulgare) 2, De wilde Origanum, dat is de grove marjolein, heeft ook dunne ronde steeltjes die hoger zijn dan zeventien cm en rondachtige bladeren die groter en ruiger zijn dan die van de polei, de bloemen staan in sommige kroontjes of kransjes op de top van de stelen verzameld en zijn bleek rood van kleur en soms ook witachtig waarna kleine roodachtige zaadjes volgen. De wortel is hard, lang en houtachtig. 3. Engelse Origanum is lager dan de voorgaande soorten en heeft ook kleiner, groener en niet zo ruige of ruwe bladeren, de kransjes zijn niet zo breed of wijdt, maar smaller en meer ineen getrokken en gedrongen waaruit purperkleurige bloempjes spruiten. De wortel is wat hardachtig. Plaats. 1. De eerste soort van Origanum groeit in het eiland Kreta en in andere heetachtige landstreken als zijn rijken van Spanje waarvan het te Antwerpen droog gebracht wordt en daarom aldaar ook Spaanse Origanum genoemd is. 2. De wilde Origanum of grove marjolein groeit niet alleen in hete landen, maar ook in Duitsland naast de kanten van de velden, wegen en hoven en vandaar wordt het ook gebracht en verplant in de hoven en gebouwde plaatsen. 3. Het derde geslacht dat Engelse Origanum genoemd wordt heb ik nergens elders dan in de hoven zien groeien, immers zoveel als ik me bedenk. Tijd. De geslachten van Origanum bloeien gewoonlijk in de zomerse maanden, dan het zaad wordt daarna volkomen rijp. Naam. Origanum wordt dit kruid in het Latijn gewoonlijk genoemd, in het Grieks Origanos en in onze taal orega. 1. De eerste en gewoonste soort voert de toenaam Heracleoticum en heet in het Grieks Origanos Heracleotice, in het Latijn Origanum Heracleoticum, sommige noemen het Cunila en in de apotheken van Nederland noemt men het Origanum Hispanicum, dat is Spaanse Origanum. B. De medesoort van deze wordt van Dioscorides Origanos Onetis en van Galenus Origanos Onitis genoemd, Plinius noemt het insgelijks ook Onitis. 2. De tweede soort heet in het Latijn Origanum silvestre, dat is wilde orega, in de apotheken is ze alleen Origanum genoemd, in Italië heet ze origano, in Spanje oregano en orenga, in Hoogduitsland Wolghemut en Dosten, in Nederduitsland grove marioleyne, ze verschilt nochtans genoeg van de marjolein die we in het begin van dit negende boek [459] beschreven hebben en in Frankrijk noemt men het ook mariolaine bastarde en gewoonlijk origan, in Bohemen dobzamijsl, in het Grieks plag ze Agrioriganos te heten en bij sommige Panaces Heracleum en Cunila waaronder Nicander van Colophonien ook een was zo Dioscorides betuigt. Ze verschilt nochtans zeer veel van die Panax Heraclium waaruit de Opopanax gemaakt en verzameld wordt. (Origanum majorana) 3. De derde soort heet hier te lande Engelse Origanum en in het Latijn Origanum Anglicanum maar waarvan die toenaam gekomen is zou ik niet goed kunnen zeggen. Ze is een soort van Heraclium indien er verschillende soorten van geweest zijn zoals Plinius ons wel schijnt te kennen te geven. ‘Heraclium (zegt hij in het 7de kapittel van zijn 20ste boek) is drievormig van geslachten, het zwarte heeft bredere bladeren en is taai of lijmachtig, de andere heeft kleinere en zachte bladeren die op die van Sampsuchum lijken dat sommige liever Prasion noemen, het derde is tussen deze twee als een middensoort gesteld’. Van deze drie soorten van Heraclium Panax schijnt de tweede met deze onze derde of Engelse Origanum het beste overeen te komen. Aard. Alle geslachten van Origanum hebben een doorsnijdende, verdrogende en verwarmende kracht en dat in de derde graad. Kracht en werking. 1. Origanum met wijn gekookt en te drinken gegeven is zeer goed diegenen die van slangen en adders of andere venijnige en vergiftige gedierten gebeten zijn of van schorpioenen en spinnen gestoken zijn en met zoete gekookte wijn, in het Latijn Vinum passum genoemd, is ze goed te drinken gegeven om het kwaad te beletten dat komen kan diegene die opium en Meconium of enige slaapdrank van heul ingenomen hebben of scheerling, dat is dolle kervel, of enig ander vergift gedronken hebben. Die Origanum met azijn en honing, dat is Oxymel, te drinken gegeven geneest diegene die kalk, krijt, gruis of ook Ephemerum, dat is dodelijk lis, in het lijf genomen hebben. Origanum met een vijg te eten gegeven is zeer goed om inwendige kwetsingen, breuken en scheuringen en verkrompen leden te genezen en ook allerhande soorten van waterzucht. Het water daar Origanum in gekookt is laat veel en gemakkelijk plassen, verwekt de maandstonden en wordt de waterzuchtige mensen zeer nuttig te drinken gegeven. Die Origanum met honing gemengd en daar een eclegma of likking van bereidt geneest de oude hoest, opent en zuivert de verstopte longen en de borst, dikwijls likken, en geneest de pleuris of ontsteking van de zijde. Een badstoof bereidt met deze Origanum geneest de schurft, ruigheid, jeuk, krabben en voortlopende vurigheden als men daar een tijd lang in zit en is ook zeer goed om de geelzuchtige mensen een betere kleur te laten krijgen. Origanum dor of gedroogd en daarvan een tamelijke menigte (omtrent twee ons) genomen en met mede of honingwater gedronken drijft uit het lijf door de kamergang de zwarte melancholische vochtigheden en het kwaad bloed, zo Dioscorides en Plinius betuigen. Het sap uit de verse Origanum gedrukt of gestampt geneest de zwellingen van de amandelen van de mond en huig en alle inwendige zerigheden en zweren van de mond en van de keel. Hetzelfde sap met melk in de oren gegoten of gedruppeld verzoet de smart ervan, maar met olie van lis (oleum Irinum genoemd) vermengt en door de neusgaten met de adem opgetrokken laat alle slijmachtige vochtigheden of pituiteuse humeuren afkomen en ontlast het hoofd van alle overvloedige koude katarren of zinkingen. Van dit sap wordt ook een medicijn bereid die men gebruikt om te laten braken of overgeven en mengen dat met ui en Rhus obsoniorum dat men in onze taal sumach of smack noemt en laat dat zo twintig dagen lang in een koperen potje of keteltje tegen de zon in tijden van de hondsdagen staan. Het kruid zelf van Origanum over de vloer of langs het huis gespreid en gestrooid jaagt de slangen en serpenten weg. 2. De bladeren en bloemen van de wilde Origanum of grove marjolein zijn ook zeer goed om diegene te genezen die van slangen gekwetst of gebeten zijn, zo Dioscorides betuigt. Dan hier te lande en in Hoogduitsland gebruikt men deze wilde marjolein in plaats van de Spaanse Origanum. Ze is bovendien zeer lieflijk en aangenaam om met de spijs te mengen die ze een zeer goede en behaaglijke smaak geeft. 3. De derde of Engelse soort is de voorgaande twee van krachten en werkingen vrij gelijk. Verkiezing. Galenus houdt de wilde Origanum voor de beste en krachtigste, nochtans bevindt men hier te lande dat het Spaanse Origanum veel scherper en krachtiger is dan de wilde of grove marjolein hoewel die van vele voor de Spaanse gebruikt wordt als gezegd is. BIJVOEGING. Origanum en grove marjolein met hun medesoorten begeren een ruwe steenachtige of gruisachtige aarde die licht en goed geroerd is en kan zeer goed tegen de koude van de winter, nochtans wil ze goed gemest en besproeid worden. Ze mag van jonge scheutjes geplant worden en het onderste omhoog zodat ze nieuwe scheuten zou uitwerpen. Het zaad hoe dat ouder is, hoe dat eerder uitspruit, nochtans niet voor de dertigste dag. Grove marjolein van Languedock en de kleinste soort is van sommige Onitis minor genoemd en heeft de gedaante en bladeren van de marjolein, maar kleiner en ronder en vrijwel die van de Origanum gelijk. De stelen zijn recht en dertig cm hoog die vele scheuten heeft met korte takjes en topjes tezamen gedrongen en met aren die van vele bloemen bijeen verzameld zijn [460] als kroontjes die in de zomer roodachtig zijn en zeer lijmachtig. (Origanum vulgare) Grove marjolein van Languedock, de grove soort en anders groot Onitis, is groter en geeft meer scheuten uit die harig zijn, maar van krachten, smaak en reuk niet zo goed, anderszins is het de andere zeer gelijk en groeit in Languedock overal. (Origanum syriacum) Wilde Origanum of grove marjolein van Syrië, in het Latijn Silvestre Origanum Syricacum, wordt te Venetië gebruikt en aldaar uit Syrië en Kreta gebracht en is ver uit het beste, zegt Lobel. Dit kruid heeft kleine steeltjes met kleine bladeren en zeer vele hopjes bijeen verzameld staan als een kroontje en komen zeer dicht bij met die van de Onitis, maar niet zo zeer tezamen gehoopt en draagt witte bloempjes. De smaak is heel lieflijk en specerijachtig en zo scherp als Dictamnum en peper. De grove marjolein heet in het Frans ook Origan sauvage de Syrië omdat de beste uit Syrie of daar omtrent gebracht wordt, in het Italiaanse origano bianco, in het Engels organe of wilde margerome. Sommige houden het voor de hysop van Dioscorides en voor het Cilicium van Anguillara. Zatarendi is een kruid in Egypte zeer gebruikelijk schrijft Prosper Alpinus wat uit Indië gebracht wordt als de naam ook uitwijst die bijna zo luidt als of men Indische Satureia zei, hoewel dat de bladeren dik zijn, rond en vol sap, zeer veel en welriekend en als die gedroogd zijn als Origanum bij de spijzen gedaan worden. Men zegt dat het geen bloemen noch vruchten voort brengt en daarom geloven sommige dat het de Acinos Plinij mag wezen. Aard, kracht en werking. Alle soorten van Origanum en grove marjolein hebben bijna dezelfde krachten, dan die van Spanje of van Syrië is de beste. Onitis is zwakker. Origanum met water gedronken is goed tegen de pijn van de maag en wringen aan het hart en laat de spijs gemakkelijk verteren. Het sap er van door de neus opgetrokken laat de gele kleur van de ogen uit de geelzucht vergaan. Hetzelfde kruid met azijn en olie vermengt is zeer goed met wol gelegd op de gesmeten, gestoten en geblutste leden en die uit hun lid zijn. De wilde Origanum van Syrië wordt van de kwakzalvers van Italië gebruikt om de echte teriakel daarmee te vervalsen en voorwaar het is een goede baat als iemand door vergif de krachten ontgaan zijn of diegene die pijn in de maag hebben. Sommige vinden zeer goede smaak in de bloemen van Origanum en grove marjolein om bij de salade te doen omdat ze de maag kracht geven, de walging benemen en de appetijt of eetlust verwekken en zijn zeer goed tegen de schade die van de vergiftige kampernoelies of duivelbrood gekomen is. Men schrijft dat de schildpadden die van de adder gebeten zijn zichzelf genezen door van wilde Origanum te eten. Om de bloedzweren te rijpen en te openen is er niets beters dan een pleister gemaakt van Origanum met pek. Water gedistilleerd van de bloemen en stelen van Origanum op het eind van juni en ‘s morgens en ‘s avonds de zwaarte van drie ons gedronken geneest de benauwdheid. Het zaad van Origanum met wijn gedronken maakt de vrouwen geschikt om te ontvangen. Om de hik te laten ophouden is er niets beters dan een drank gemaakt van Origanum die in water of wijn met suiker en kruidnagels gekookt is. Poeder van gedroogde Origanum met wat zout en gewone Salpeter en honing tezamen gemengd wordt nuttig aan de tanden gewreven want daardoor worden de tanden witter en vaster. Hetzelfde poeder met vleessap gedronken maakt de buik wat week zoals de landlieden wel weten. Origanum in wijn gekookt en op de lenden gelegd helpt diegene die hun water niet zonder smart kunnen maken. Een pleister gemaakt van Origanum en gerstemeel tezamen gekookt verdrijft de zweren omtrent de oren. Water daar Origanum in gekookt is is goed om de zenuwen en de moede en flauwe leden te versterken. De bloemen en bladeren van Origanum op het vuur in een pan gedroogd en goed heet in een schone doek gewonden en op het hoofd gelegd en vast gebonden genezen de verkoudheid van het hoofd. Ander gebruik. De hoveniers en andere landlieden hangen Origanum aan de bomen die zeer van de mieren gekweld zijn. Palladius getuigt dat de holen of nesten van de mieren die met Origanum en zwavel gestopt zijn dat de mieren alle weg lopen. Men zaait Origanum op vele plaatsen omtrent de bijenkorven omdat de bijen daar graag op vliegen en er zeer goede honing uit verzamelen. De Spaanse Origanum wordt hier te lande van sommige droog gebruikt in plaats van bonenkruid en van andere in plaats van peper. Zatarendi wordt in Egypte droog bij de spijzen gedaan als Origanum, maar sommige gebruiken het tegen de hoest, moeilijk herhalen van de adem en om de plas en maandstonden te verwekken. Waartoe onze Origanum ook goed in is. |
HET XIII. CAPITEL. Van oprechten Dictamnus oft Dictamnum. Ghedaente. Dictamnum heeft rondachtighe bladeren, grooter dan die van de Poleye, met dichte wolachtigheydt bedeckt, ende grijs: de steelkens zijn dun, in ettelijcke sijd-tacksken verdeylt: op ’t sop van de welcke sommighe aders-ghewijse bollekens afhanghen, als van schelferinghkens oft schubbekens vergadert ende aen een gemaeckt, grooter ende dicker dan die van de Wilde Orega, diemen hier te lande ghemeynlijck Grove Marioleyne noemt: daer uyt spruyten oft kijcken kleyne bloemkens. Het saedt schuylt tusschen de schubbekens oft schelferen. Dit heele ghewas is goedt ende sterck van reuck. Dioscorides schrijft, dat Dictamnum gantsch gheen bloemen noch saedt en krijght; ’t welck nochtans niet alleen teghen de waerheydt en strijdt, maer oock teghen het schrijven van Theophrastus ende Virgilius, die dat met ruyghe bladeren beschrijft ende met purpurverwige bloemen, in het twaelfste Boeck Aeneidos. Plaetse. Het oprecht Dictamnum wast in het Eylandt Creta oft Candien; ende men behoeft dat nergens elders te soecken, als wy soo wel van de nieuwe, als van de oude Cruydt-beschrijvers, ende bovendien oock van den selven Poët Virgilius, gheleert hebben. Naem. Dit cruydt wordt in ’t Griecks Dictamnos geheeten; in ’t Latijn Dictamnum ende Dictamnum Creticum: hier te lande en heeft het gheenen eyghen naem: daerom salmen ’t Oprecht Dictamnum, oft Dictamnum van Candien moghen noemen. Sommighe noemen ’t in ’t Griecks oock Glechon agria, soo Dioscorides betuyght, in ’t Latijn Pulegium silvestre, dat is Wilde Poleye. Dan onder de bastaert naemen worden dese naevolghende oock ghevonden, die van sommighe dit cruydt toegheeygent zijn gheweest; te weten dese Griecksche, Embacteon, Belouacos, Artemedeion, Cretice, Ephemeron, Eldia, Belorocos, Doreidion, Helbounion, ende eenen Latijnschen Ustilago rustica. De Apotekers hebben dit cruydt in stede van dat Dictamnum te heeten, Diptamnum ghenoemt; ende op ’t Duytsch Diptam: welcken dwalinghe seer licht ende niet veel te achten soude wesen, waer het saecke dat sy in stede van de bladeren van den oprechten Dictamnum de wortelen van de Fraxinella niet en gebruyckten, die sy valschelijck ende teghen alle reden ende waerheydt Dictamnum noemen. [452] Aerd. Dictamnum is warm ende droogh in den derden graed, ende de Poleye van krachten seer gelijck, maer dunner ende fijner van deelen ende stoffe. Kracht ende Werckinghe. Dit cruydt ’t zy met dranck inghenomen, ’t zy door eenen pessaris ghebruyckt, ende in de moeder ghesteken, ’t zy op ’t vier gheleydt om daer een beroockinghe af te ontfanghen, is seer bequaem om de doode vrucht uyt den lijve te doen rijsen; verweckt de maendtstonden, ende drijft de naegheboorte af. De bladeren, seydt Theophrastus, worden meest, iae by nae alleen gebruyckt, ende niet de tacken ende bloemen oft vrucht: de welcke tot veele ghebrecken goet zijn ende seer nut; maer meest in het baeren van de vrouwen: want sy maecken dat die lichtelijck ende ghemackelijck baeren, oft ten minsten sy versoeten de weeen ende smerten op seer korten tijdt. Men gheeftse met water te drincken. Het sap van dit cruydt met wijn te drincken ghegheven, is een sonderlinghe baet teghen de steken oft beten van de slanghen. Men seyt dat dit cruydt soo krachtigh is, dat den reuck daer van alleen de quade verghiftighe gedierten wegh iagen ende verdrijven kan: ende die selve dooden, alsmense daer mede maer eens lichtelijck aen en raeckt. ’T selve sap ghegoten in de wonden oft quetsuren die met ysere wapenen gheslaghen zijn, oft van vergiftighe dieren ghebeten, suyvert ende geneest die seer haest, in sonderheyt alsmen dat selve stracks daer nae met eenighen dranck inneemt. In het eylandt van Candien, soomen seydt, pleghen de Geyten, wanneer sy met eenighe flitsen, schichten oft pijlen gheschoten ende ghequetst zijn, die in ’t lijf ghebleven zijn, terstont dit cruydt Dictamnus te soecken ende te eten; ende daer door vallen de pijlen haestelijck uyt, ende de wonden ghenesen. Dit selve cruydt van buyten ’t zy op de voeten, ’t zy op eenigh ander deel des lichaems gheleyt, doet alle doornen, splinters ende andere scherpe dinghen in de huydt vast stekende afvallen. Het wordt oock seer nut gheacht om de smerte van de milt te versoeten; ende maeckt die kleyner, wanneer sy grooter wordt dan het behoorlijck is. Men doet het oock by de antidota ende de menghelinghen die teghen vergift ende heete sieckten bereyt worden. Verkiesinghe. Het beste ende oprecht Dictamnum moet uyt het eylandt Candien ghehaelt worden. Van den Dictamnum moetmen de bladeren alleen gebruycken, ende het overblijfsel van dit heele cruydt, als steelen, wortelen ende bloemen laeten staen. Oock moetmen wel toesien, datmen de wortelen van Fraxinella in stede van dit cruydt niet en gebruycke, al is ’t saecke dat de ongeleerde Apotekers dat met groote ende botte dwalinghe pleghen te doen. BIIVOEGHSEL. Sommighe schrijven dat desen oprechten Dictamnus soo gheerne op rouwe herde plaetsen groeyt, dat hy in vette wel ghemeste aerde gheset zijnde, sijnen ouden aerd verliest, ende in den Valschen Dictamnus verandert: iae Bellonius tuyght, dat hy in de aerde self selden ghevonden wordt, maer meest in de spleten der rotsen oft steenklippen. Hy wast op een kleyn hoecksken van het voorseyde eylandt Candien; het welck in oude tijden Dictaeum pleegh te heeten, ende daer van heeft hy sijnen naem Dictamnus gekregen. De Nederlanders noemen hem Diptam, als oock de Hooghduytschen; de Spaegniaerts Diptamo; de Italiaenen Dittamo; de Enghelsche French Diptamner. Hy wordt ghemaeyt in den Somer ende in den Herfst: ende groeyet beter van scheutkens gheplant, dan ghesaeyt zijnde: want die scheutkens bloeyen ghemeynlijck in het naeste iaer, ende die ghesaeyt zijn konnen selden den winter overkomen. Witten Diptam, als sommighe schrijven, is eer vuyl dan goedt van reuck. Dan de Italiaenen gheven dien naem: te weten Dittani bianco, onse Fraxinella, die wy elders beschrijven. Tweeden Diptam van Candien heeft bladers, als Dioscorides schrijft, ghelijck Witte Munte, die van de Wilde Orega ghelijck, maer sacht. Den reuck van de bladers is seer lieflijck, tusschen dien van Witte Water-Munte, ende dien van de Savie. Lobel noemt dat Dictamnum alterum Creticum Dioscoridis in ’t Latijn. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Oprecht Dictamnum heeft alle de krachten van Poleye, maer is beter ende stercker in ’t wercken dan de selve. De wortel heeft de selve kracht met de bladeren, ende is seer heet ende scherp op de tonghe, ende is bequaem om de vrouwen haest van kinde te doen verlossen. Sap van Diptam selfs van buyten ghebruyckt, verweckt kamerganck, ghelijck dat oock doet met meel van Gersten-mout ghewreven. Men prijst dit cruydt veel teghen verghift, ende oock tegen alle tooverijen, ende quade belesinghen: in sonderheydt als de nieuw-ghehouwde mans ghebonden oft erghens in beschadight zijn. De vrouwen die haest van kinde misvallen, moeten haer wel wachten van dit cruydt over haer te draghen oft te ghebruycken: want het soude haer lichtelijck doen misbaren: ’t welck de lichte vrouwen van sommighe landen al te bekent is. De wortel van dit cruydt wordt seer ghepresen teghen de wormen van de kleyne kinders ende koude ghebreken van de moeder. De selve in water ghesoden, oft een half loot daer van in poeder met wijn inghenomen, oft in roockinghe ghebruyckt, verweckt de maendtstonden, iaeght af de naegheboorten ende doode vrucht, ende den steen uyt de nieren. Maer sonderlinghen is die goedt teghen de pocken, alle morghen een half loot met decoctie oft afsiedsel van Pockhoudt inghenomen. Sy is oock goedt teghen de Peste, in welcker voeghen dat sy ghebruyckt wordt. De Herders hanghen den Dictamnus aen de memmen van de Geyten, om haer veel melcks te doen gheven. Tweede Diptam van Candien, als Dioscorides schrijft, heeft de selve krachten van den voorgaende oprechten Diptam, maer en treckt soo seer niet in den neuse. ’T wordt ghemenght in plaesters ende Medicijnen diemen maeckt teghen de beten van de slanghen ende fenijnighe ghedierten. |
HET XIII. KAPITTEL. Van echte Dictamnus of Dictamnum. (Origanum dictamnus) Gedaante. Dictamnum heeft rondachtige bladeren, groter dan die van de polei die met dichte wolligheid bedekt en grijs zijn, de steeltjes zijn dun en in ettelijke zijtakjes verdeeld en op de top er van sommige aarvormige bolletjes afhangen als van schilfertjes of schubjes verzameld en aaneen gemaakt en groter en dikker dan die van de wilde Origanum die men hier te lande gewoonlijk grove marjolein noemt en daaruit spruiten of kijken kleine bloempjes. Het zaad schuilt tussen de schubjes of schilferen. Dit hele gewas is goed en sterk van reuk. Dioscorides schrijft dat Dictamnum gans geen bloemen noch zaad krijgt wat nochtans niet alleen tegen de waarheid strijdt, maar ook tegen het schrijven van Theophrastus en Virgilius die dat met ruige bladeren beschrijft en met purperkleurige bloemen in het twaalfde boek Aeneidos. Plaats. Het echt Dictamnum groeit in het eiland Kreta of Candië en men behoeft dat nergens elders te zoeken zoals we zowel van de nieuwe als van de oude kruidbeschrijvers en bovendien ook van dezelfde poëet Virgilius, geleerd hebben. Naam. Dit kruid wordt in het Grieks Dictamnos genoemd, in het Latijn Dictamnum en Dictamnum Creticum, hier te lande heeft het geen eigen naam en daarom zal men het echt Dictamnum of Dictamnum van Kreta mogen noemen. Sommige noemen het in het Grieks ook Glechon agria, zo Dioscorides betuigt, in het Latijn Pulegium silvestre, dat is wilde polei. Dan onder de bastaardnamen worden deze navolgende ook gevonden die van sommige aan dit kruid toegeëigend zijn geweest, te weten deze Griekse, Embacteon, Belouacos, Artemedeion, Cretice, Ephemeron, Eldia, Belorocos, Doreidion, Helbounion en een Latijnse Ustilago rustica. De apothekers hebben dit kruid in plaats van dat Dictamnum te noemen Diptamnum genoemd en op het Diets diptam op welke dwaling zeer gemakkelijk en niet veel te achten zoude wezen waar het zo dat ze in plaats van de bladeren van de echte Dictamnum niet de wortels van Fraxinella gebruikten die ze vals en tegen alle reden en waarheid Dictamnum noemen. [452] Aard. Dictamnum is warm en droog in de derde graad en de polei van krachten zeer gelijk, maar dunner en fijner van delen en stof. Kracht en werking. Dit kruid hetzij met drank ingenomen, hetzij door een pessarium gebruikt en in de baarmoeder gestoken, hetzij op het vuur gelegd om er een beroking van af te ontvangen is zeer geschikt om de dode vrucht uit het lijf te laten rijzen en verwekt de maandstonden en drijft de nageboorte af. De bladeren, zegt Theophrastus, worden meest, ja bijna alleen gebruikt en niet de takken en bloemen of vrucht die tot vele gebreken goed zijn en zeer nuttig, maar meest in het baren van de vrouwen, want ze maken dat die licht en gemakkelijk baren of tenminste ze verzoeten de weeën en smarten in zeer korte tijd. Men geeft ze met water te drinken. Het sap van dit kruid met wijn te drinken gegeven is een bijzondere baat tegen de steken of beten van de slangen. Men zegt dat dit kruid zo krachtig is dat de reuk daarvan alleen al de kwade vergiftige dieren weg jagen en verdrijven kan en die doden als men ze daarmee maar eens lichtelijk aanraakt. Hetzelfde sap gegoten in de wonden of kwetsingen die met ijzeren wapens geslagen zijn of van vergiftige dieren gebeten zuivert en geneest die zeer gauw en vooral als men dat straks daarna met enige drank inneemt. In het eiland Kreta, zo men zegt, plegen de geiten wanneer ze met enige flitsen, schichten of pijlen geschoten en gekwetst zijn die in het lijf gebleven zijn terstond dit kruid Dictamnus te zoeken en te eten en daardoor vallen de pijlen gauw uit en de wonden genezen. Dit kruid van buiten hetzij op de voeten, hetzij op enig ander deel van het lichaam gelegd laat alle doorens, splinters en andere scherpe dingen die in de huid vast steken afvallen. Het wordt ook zeer nuttig geacht om de smart van de milt te verzoeten en maakt die kleiner wanneer ze groter wordt dan het behoorlijk is. Men doet het ook bij de antidota en de mengsels die tegen vergift en hete ziekten bereid worden. Verkiezing. Het beste en echte Dictamnum moet uit het eiland Kreta gehaald worden. Van de Dictamnum moet men de bladeren alleen gebruiken en het overblijfsel van dit hele kruid als stelen, wortels en bloemen laten staan. Ook moet men goed opletten dat men niet de wortels van Fraxinella in plaats van dit kruid gebruikt al is het zaak dat de ongeleerde apothekers dat met grote en botte dwaling plegen te doen. BIJVOEGING. Sommige schrijven dat deze echte Dictamnus zo graag op ruwe harde plaatsen groeit dat als het in vette goed gemeste aarde gezet wordt zijn oude aard verliest en in de valse Dictamnus verandert, ja Bellonius betuigt dat het in de aarde zelf zelden gevonden wordt, maar meest in de spleten van de rotsen of steenklippen. Het groeit op een klein hoekje van het voor vermelde eiland Kreta dat in oude tijden Dictaeum plag te heten en daarvan heeft het zijn naam Dictamnus gekregen. De Nederlanders noemen hem diptam als ook de Hoogduitsers, de Spanjaarden diptamo, de Italianen dittamo, de Engelse French diptamner. Het wordt gemaaid in de zomer en in de herfst en groeit beter van scheutjes geplant dan dat het gezaaid wordt want die scheutjes bloeien gewoonlijk het volgende jaar en die gezaaid zijn kunnen zelden de winter doorkomen. Witte diptam, als sommige schrijven, is eerder vuil dan goed van reuk. Dan de Italianen geven die naam, te weten dittani bianco, aan onze Fraxinella die we elders beschrijven. (Marrubium acetabulosum) Tweede diptam van Kreta heeft bladeren, als Dioscorides schrijft, gelijk witte munt en die van de wilde Origanum gelijk, maar zacht. De reuk van de bladeren is zeer lieflijk en staat tussen die van witte watermunt en die van salie. Lobel noemt dat Dictamnum alterum Creticum Dioscoridis in het Latijn. Aard, kracht en werking. Echt Dictamnum heeft alle krachten van polei, maar is beter en sterker in het werken dan die. De wortel heeft dezelfde kracht met de bladeren en is zeer heet en scherp op de tong en is geschikt om de vrouwen gauw van kind te laten verlossen. Sap van diptam en zelfs van buiten gebruikt verwekt kamergang zoals dat ook doet met meel van gerstemout gewreven. Men prijst dit kruid veel tegen vergif en ook tegen alle toverijen en kwade belezingen en vooral als de nieuw gehuwde mannen gebonden of ergens in beschadigd zijn. De vrouwen die gauw van kind misvallen moeten zich wel wachten van dit kruid bij zich te dragen of te gebruiken want het zou ze gemakkelijk laten misvallen wat de lichte vrouwen van sommige landen al te bekend is. De wortel van dit kruid wordt zeer geprezen tegen de wormen van de kleine kinderen en koude gebreken van de baarmoeder. Die in water gekookt of een half lood daarvan in poeder met wijn ingenomen of in beroking gebruikt verwekt de maandstonden, jaagt de nageboorte en dode vrucht af en de steen uit de nieren. Maar vooral is die goed tegen de pokken door elke morgen een half lood met afkooksel van pokhout in te nemen. Ze is ook goed tegen de pest op welke manier dat ze gebruikt wordt. De herders hangen Dictamnus aan de memmen van de geiten om ze veel melk te laten geven. Tweede diptam van Kreta, als Dioscorides schrijft, heeft dezelfde krachten van de voorgaande echte diptam, maar trekt niet zo zeer in de neus. Het wordt gemengd in pleisters en medicijnen die men tegen de beten van de slangen en venijnige gedierten maakt. |
Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/