Laurus

Over Laurus

Laurier, vervolg Dodonaeus, vorm, dennen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

HET SESTE DEEL.

Het dertighste Boeck.

Van de altijdt groen, harstdraghende ende andere dierghelijcke Boomen ende boomachtigh ghewas.

VOOR-REDEN.

Om tot het eyndt oft besluyt van dit gantsche Werck te komen, sullen wy in het laetste Boeck van ons seste Deel, ende het dertighste deses Cruydt-Boeck, nae den eysch van ons voornemen, stellen de beschrijvinghe van ettelijcke boomen ende boomachtighe ghewassen die ’s Winters ende Somers groen blijven; onder de welcke de Harstghevende ende de Harde Nootkens draghende boomen oock begrepen worden, diemen in ’t Latijn Resinifera ende Conifera arbores pleeght te noemen.

Maer om ’t selve Boeck allerbequaemste te beginnen, soo sullen wy onsen eersten aenvangh nemen van den Laurus-boom; den welcken een altijdt-groene heester oft boomachtigh ghewas is; ende daer-en-boven dienstelijck is om daer kranssen ende kroonen van te maecken: want het is veele ghenoegh bekent, dat in oude tijden alle de ghene die eenighe voorgenomen werck gheluckighlijck oft voorspoedighlijck volbroght hadden, oft in eenighen strijdt, ghevecht, oft spel de overhandt ghekreghen hadden, tot ghedenckenisse van hunder vromigheydt met eenighen krans oft kroone verciert pleghen te worden: maer dat selve gheschiede verscheydentlijck, nae de verdienste ende weerdigheydt van hun daden. Dan een medicijn-Boeck, ende in sonderheydt een beschrijvinghe der cruyden, en kan noch magh met geenen bequaemeren krans ghekroont oft verciert worden, dan met de ghene die van den Laurier-boomen ghenomen wordt; ghemerckt dat in oude tijden by de Heydenisse den Laurus van den Godt Apollo bemint ende veel gheacht wiert, soo de Poëten verzierden: ende daer-en-boven oock, om dat den selven Apollo niet alleen den Godt van alle waerseggers ende voorboden der toekomende dinghen was, maer oock ghelooft ende ghelovet wierdt voor een ervinder, meester oft Godt van de Medicijne oft Genees-conste; in voeghen datmen voor seker hiel, dat de kracht van alle de cruyden hem onderworpen was ende onder sijn ghebiedt schuylde. Daerom, segghe ick, sal den Laurus-boom met goede reden den wegh openen om ons tot het eynde van desen onse langhen arbeydt te gheleyden.

HET ZESDE DEEL.

Het dertigste boek.

Van de altijd groene harsdragende en andere diergelijke bomen en boomachtig gewas.

VOORREDEN.

Om tot het einde of besluit van dit ganse werk te komen zullen we in het laatste boek van ons zesde deel en het dertigste van dit kruidboek naar de eis van ons voornemen de beschrijving van ettelijke bomen en boomachtige gewassen stellen die ’s winters en zomers groen blijven waaronder de harsgevende en de harde nootjes dragende bomen ook begrepen worden die men in het Latijn Resinifera ende Conifera arbores plag te noemen.

Maar om het boek het allerbeste te beginnen zullen we onze eerste aanvang nemen van de laurierboom wat een altijdgroene heester of boomachtig gewas is en daarboven dienstbaar is om er kransen en kronen van te maken want het is vele genoeg bekend dat in oude tijden al diegene die enig voorgenomen werk goed of voorspoedig volbracht hebben of in enige strijd, gevecht of spel de overhand gekregen hebben tot gedachtenis van hun dapperheid met enige krans of kroon versierd plegen te worden, maar datzelfde gebeurde verschillend naar de verdienste en waardigheid van hun daden. Dan een medicijnboek en vooral een beschrijving van kruiden kan en mag niet met een betere krans gekroond of versierd worden dan met diegene die van de laurierbomen genomen wordt, gemerkt dat in oude tijden bij de heiden Laurus van de God Apollo bemind en veel geacht werd zo de poëten versieren en daarboven ook omdat dezelfde Apollo niet alleen de God van alle waarzeggers en voorbode van de toekomende dingen is, maar ook geloofd wordt en geloofd werd voor een uitvinder, meester of God van de medicijnen of geneeskunst, op die manier dat men voor zeker hield dat de krachten van alle kruiden aan hem onderworpen waren en onder zijn gebied stond. Daarom, zeg ik, zal de Laurus boom met goede reden de weg openen om ons tot het einde van deze onze lange arbeid te begeleiden.

Geschreven en opgezet door Nico Koomen.

Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.

HET I. CAPITEL.

Van Laurus-boom.

Gheslacht.

Den Laurus-boom is tweederley: den eenen wast hoogher, ende is boomachtigh: den anderen blijft kleyner, ende wast ghelijck een heester. Welcke twee gheslachten Dioscorides oock niet onbekent zijn gheweest: want hy seydt dat de eene soorte van Laurus dunne oft smalle bladeren heeft, ende de ander breeder bladeren, oft liever harder ende dicker; ’t welck met de beschrijvinghe van de selve over een komt.

Ghedaente.

1. Dat eerste gheslacht van Laurus wast somtijdts soo hoogh als eenen tamelijcken boom, ende krijght veel ende overvloedighlijck voortspruytende struycken: daer aen wassen veele tacken, die al tsamen met een groene schorsse bekleedt zijn. De bladeren, die daer aen komen, zijn langhworpigh, breedt, hardt, groen van verwe, goedt van reuck, ende wat bitterachtigh van smaeck; langhs de tackskens ende bladeren komen kleyne knoppekens van witgroene oft grasverwighe bloemen: ende daer nae volghen ronde langhachtighe Baeyen oft Bezien, van buyten met een bruyne oft swartachtighe schorsse bedeckt: ende daer in leydt de keerne, in twee deelen gedeylt oft gekloven, als de keerne van den Persen-boom oft Amandel-boom, oft van sommighe andere vruchten, van verwe uyt den rossen bruyn oft swartachtigh, welrieckende, van smaeck wat bitterachtigh, mitsgader eenighe scherpigheydt. Ende dese is de eerste soorte van Laurus, daer Dioscorides af schrijft.

2. Het ander gheslacht van Laurus is den voorgheschreven niet seer ongelijck: maer het en wast soo boomsghewijs niet, ende is heesterachtiger van ghedaente, ende worpt meer scheuten ende struycken uyt eener wortel dan den voorgaende Laurus-boom; de welcke nochtans soo hooghe niet en wassen als den voorgaenden: ende daer-en-boven de schorsse, daer die tacken mede bedeckt zijn, is roodachtigh als sy iongh zijn, ende somtijdts schoon roodt, maer als sy oud worden, bruyn roodachtigh. De bladeren zijn oock den anderen van goeden reuck, verwe, ghedaente ende maecksel ghelijck, maer smaller oft teerer ende dunner: sulcks als is de tweede soorte daer Dioscorides af vermaent.

Plaetse.

De Laurus-boomen groeyen overvloedigh in Spaegnien, Italien ende dierghelijcke heete landen: hier in Nederduytschlandt worden sy in de hoven gheplant ende onderhouden: ende wassen daer best als sy in bracken oft soudtachtighen grondt ghestelt worden, ende omtrent den Zeekant, als in de Zeeuwsche eylanden, daer sy seer wel aerden ende weeldighlijck groeyen: maer elders ende op soeteren grondt behoeven sy al te veel sorges ende neerstigheydt om te blijven leven: ende moeten des winters voor de kouwe ende straffigheydt des lochts beschut oft bewaert worden.

Tijdt.

Den Laurus-boom gheeft in de Lente oft Vooriaer nieuwe spruyten ende ionge scheuten uyt, ende korts daer nae volghen sijn bloemkens: maer de bezien oft bakelaers worden omtrent den Herfst volkomen ende rijp. Dan hy blijft ’s winters ende somers groen, ende en verliest sijn bladeren niet.

Naem.

Desen boom heet in Griecks Daphne; in ’t Latijn Laurus, ende daer nae hier te lande Laurus-boom; in Vranckrijck Laurier; in Hooghduytschlandt Lorbeerbaum; in Italien Lauro; in Spaegnien Laurel, Lorer ende Lonreiro; in Enghelandt Laurel oft Bay tree; in Beemerlandt Bobeck. [1328]

De vruchten oft bezien zijn in ’t Griecks Daphnis oft Daphnides ghenoemt; in ’t Latijn Lauri baccae; in Brabandt Bakeleer; in Hooghduytschlandt Lorbeexen; in Spaegnien Vayas.

Oorsaecke des naems.

Den Laurus-boom wordt in ’t Griecks Daphne geheeten, nae een ionge dochter Daphne genoemt, die de dochter van Ladon was ende van de Goddinne der Eerden: dese beminde den Godt Apollo, als de oude Poëten verzieren; ende door haer liefde ontsteken, volghde haer al om naer, tot dat hy haer ten laetsten gegrepen ende vast gehouden heeft: ’t welck sy gevoelende, heeft aengeroepen haer moeder de Eerde, die haer terstont ingenomen heeft ende verborgen, ende in stede van Daphne eenen schoonen Laurus-boom voor gebroght; oft, gelijck de selve Poëten verzieren, sy heeft de ionge dochter in eenen Laurus-boom verandert: ’t welck Apollo siende, is seer verwondert geweest: ende heeft dien boom naer sijn beminde Daphne oock Daphne gheheeten, ende daer af getrocken een tacksken, dat hy in een gevlochten heeft, een kroone daer af maeckende, die hy op sijnen hooft ghestelt heeft. Ende van dien tijdt af soo is den Laurus-boom altijdt een teecken geweest van waersegginghen, ende den Gode Apollo, dat is der Sonnen, toegheschreven.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

De bladeren ende vruchten van den Laurus-boom verdrooghen ende verwarmen sterckelijck, als Galenus betuyght, doch de Bakelaers meer dan de bladeren. De schorsse en is soo scherp ende warm niet, maer bitterer van smaeck; ende daer-en-boven soo heeft sy eenighe tsamentreckinghe in haer; sonderlinghe die van de wortel.

Kracht ende Werckinghe.

De Bakelaer oft vruchten van den Laurus-boom kleyn ghestooten, ende met Honigh oft eenighen Syroop oft soeten Wijn vermenght, zijn seer goedt de ghene die uytdroogen oft uytteeren, die anborstigh ende kort van adem zijn, ende die met eenighe koude oft andere fluymen ende taeye slijmerige sinckingen op de borst verladen zijn, dickwijls gheleckt ende in den mondt gehouden, als Dioscorides seydt.

Dese vruchten van Laurus-boom worden van den selven Dioscorides gepresen teghen de steken van de Scorpioenen, met Wijn ingenomen, ende insgelijcks tegen de steken oft beten van allerhande quaet ende vergiftigh gedierte.

Sy nemen oock wegh alle placken, sproeten ende masen, ende suyveren de huyt, daer op ghedaen, oft met eenigh nat oft vet ghestreken.

Het sap uyt de groene Bakelaers gedouwt, met ouden Wijn ende Olie van Rosen vermenght, ende in de ooren ghedruypt, geenest de pijne ende het tuyten van de selve; ende is goedt teghen de doofheydt ende stijf hooren: ’t selve sap wordt oock gedaen by de salven ende olien die bereydt worden om te verwarmen, te verteeren ende te doen scheyden, ende om alle de pijne ende weedom van de vermoede leden, treckingen ende spanningen van de zenuwen te ghenesen, als den selven Dioscorides daer oock van schrijft.

Nu ter tijdt worden dese Bakelaers oft vruchten van den Laurus-boom ghebruyckt niet teghen de sieckten oft ghebreken van de longheren oft borste, maer teghen de qualen van de maghe, lever, milte ende blase: want sy verwarmen de verkilde oft wacke maghe: sy vervoorderen de verdouwinge oft teeringhe van de onrijpe vochtigheden: ende verwecken den lust ende appetijt om eten: ende verdrijven de walginghe ende teghenstandinghe der spijsen: sy openen de verstopte lever ende milte; doen de pisse rijsen ende voortkomen: verwecken de maendtvloeden der vrouwen, ende dienen om de uytdrijvinghe der naegheboorten ende secondinen te vervoorderen ende ghemaeckelijcker te maecken.

Dan de Olie uyt dese Bakelaers gedouwt oft gheslaghen, oft van de selve ghesoden, geneest allerhande, ’t zy vochtigh ’t zy drooghe schorftheden ende dierghelijcke onsuyverheden des huyts op seer korten tijdt. Ende sy is oock seer goedt de ghene die gheslaghen, ghestooten oft van hooghe ghevallen zijn; ende verteert oft doet vergaen alle blauw gheslaghen placken, ende doet scheyden de vochtigheydt, ende ’t bloet dat omtrent de pijnelijcke oft ghequetste leden vergadert, gheronnen oft geklontert is.

Water, daer Laurus-bladeren in ghesoden hebben, in een badt gedaen, als den selven Dioscorides seydt, alsmen daer in sit oft baeyt, is goedt om de ghebreken van de moeder ende blase te genesen. Als sy noch groen zijn, dan trecken sy noch matelijcken tsamen: ende als sy ghestooten oft ghewreven zijn, ghenesen sy de steken van de Bien, Wespen ende Horselen, daer op gheleydt. Met meel van gheroosten Gerste, Polenta oft Naebier ende met Broodt vermenght, versoeten sy allerhande ontstekinghe ende heet gheswil. Hy seydt oock dat sy de pijne van de maghe versoeten, met eenighen dranck inghenomen; maer dat sy de maghe omworpen ende doen braken oft overgheven.

Hedensdaeghs worden de bladeren van den Laurier-boom dickwijls met eenighe spijse gesoden, gebacken oft ghebraden, in sonderheydt met den Visch; ende daer door en wordt geene walginge oft omkeeringe in de mage veroorsaeckt, maer de spijse, die soo bereydt is, wordt veel beter van smaeck, ende is de maghe veel aengenaemer.

De schorsse van de wortelen van den Laurus-boom met goeden stercken ende welrieckende wijn ghedroncken ’t ghewight van dry oboli, dat is een half draghme oft een half vierendeel loot tseffens, breeckt oft morselt den steen in de nieren oft blase, als Galenus betuyght; ende is de lever nut ende toegedaen:’t welck Dioscorides oock seydt, voeghende daer nochtans meer by, te weten dat de selve de vrucht in haers moeders lichaem schadelijck is ende doet sterven.

BIIVOEGHSEL.

In heete landen wast den Laurier in magher ende lochte eerde; maer hier te lande begeert hy vaste eerde: ende hy draeght selden vruchten, ten waer alleen in Zeelandt; hy en wildt by geenen Wijngaert staen, ende is sijnen vijant, soo men seydt: men int hem op sijn selven, oft op de Sorbe, Essche oft Krieckelaer; men saeyt hem oock van Bakelaer. De ander soorte, die graenkens draeght, seydt Lobel, en wordt niet ghesaeyt, maer set af van ionge scheutkens. De ghene die binnen Brugghe groeyt, seydt den selven, magh de koude van den Winter wel verdragen: andersins isse den gemeynen niet seer ongelijck; dan de bladers zijn wat bruyner. Voorts soo heet desen boom hier te landen Lauwerboom ende Laurier; ende de bezien heeten Baeyen. Eenige noemen de een soorte Laurus latifolia, dat is Laurier met breede bladeren, ende Laurier Manneken; de ander Laurier Wijfken. De bladeren moeten in de schaduwe gedrooght worden, ende niet in de Sonne: ende dan blijven sy een iaer goedt, maer niet langher: den Bakelaer duert wel twee iaeren.

Ander gewas nae den Lauwer boom genoemt. Dese zijn veelerley.

1. De eerste Laurifolio arbor exotica is dat Vremden boom met Lauwer-bladeren, onder de Indische cruyden beschreven.

2. Laurocerasus is een middelsoorte tusschen den Krieckelaer [1329] ende Laurus, hier nae in ’t Bijvoeghsel van Tinus ghestelt.

3. Laurus Alexandrina is het Tonghenbladt, oft, als andere segghen, een soorte van Salomons segel.

4. Laurus pusilla oft Chamaedaphne, dat is Leeghen Laurier oft Kleynen Lauwer-boom, is het Mezereon.

5. Laureola is oock een soorte van Mezereon; die oock Daphnoïdes heet. Dan daer is een ander Daphnoïdes, te weten de Vincoorde.

6. Laurus Ruscifolia, oft Laurus taxa Plinij, is het selve Tonghenbladt.

7. Laurus Tinus is in het volghende Capitel beschreven. Dan alle dese soorten en hebben van krachten ende reuck met den oprechten Laurier niet ghemeyns; alleen de ghedaente der bladeren komt met de Lauwer-bladeren wat over een.

Noch van de krachten.

Men gheloofde in oude tijden dat den Laurus boom ghesondtheydt inbroght, niet alleen van binnen, maer oock van buyten ghebruyckt ende over ons ghedraghen: maer voor allen wierdt hy gheacht in tijden van pest meest om sijnen reuck; die oock nut is om de vallende sieckte te beletten, ende ’t verstant te scherpen: daerom pleeghtmen de Poëten met dese bladers te kroonen: ende de waerseggers gheloofden dat sy daer door diepsinnigh wierden. De bladeren worden ghehouden voor warm ende droogh in den tweeden graedt: maer de schorssen der wortelen tot in den derden: ende dese zijn daerom van veele meer ghebruyckt dan de baeyen oft bladeren: want sy doen de pisse seer wel lossen, ende doen ’t graveel rijsen; openen de verstoptheydt van de lever, milte, ende alle inwendighe leden: ende daerom zijnse goedt tot de oude geelsucht, herde milte, beginsel van waterlaeden, ende om de maendtstonden te verwecken. In ’t kort, alle de deelen van Laurus hebben een verwarmende ende sachtmaeckende kracht.

De Bakelaers kleyn ghestooten met Terwe semelen, Gheneverbezien ende Loock, in een heete panne met Wijn besproyt, ende op de lieschen ghebonden, doen ghemackelijck pissen. De selve met Wilde Peeren ghestooten, versoeten allerley hooftsweer; dan om den ouden hooftsweer van eener sijden te versoeten salmen de Bakelaers stooten, met wat Scammonie ende Saffraen, ende met Edick ende Olie van Roosen vermenght op ’t voorhooft houden. Men seydt oock dat de swanghere vrouwen, die omtrent den tijdt van baeren zijn, alle avont seven Bakelaers etende als sy slapen gaen, den arbeydt veel lichter hebben sullen. Oock teghen de ghesoncken moeder salmense poeder van drooghe Lauwerbaeyen oft bladers ingheven met rooden Wijn. Ende een draghme van Bakelaer poeder met Wijn ghedroncken eermen slaepen gaet, doet wel sweeten: ende gheneest de watersucht, ende meer andere ghebreken.

Den roock van Lauwer-bladeren oft baeyen reynight de moeder ende verstercktse. Die eenen kouden loop oft snoteringhe in ’t hooft heeft, sal dese bladeren met even soo veel Roosen bladeren sieden, ende dien roock door eenen trechter in de keele laten gaen. Maer de ionghe scheutkens van den Lauwer-boom met bloemen van Lavender in Wijn ghesoden, ghenesen het traegh ghehoor ende het ruysschen der ooren, alsmen den domp door eenen trechter in d’oore ontfanght. Dan die een teer hooft heeft, sal dese bladeren oft vrucht stooten, ende in een sacksken snachts op sijn hooft legghen.

De Laurus bladeren gheknauwt beletten de dronckenschap, oft immers sy beteren den stanck van Wijn, ende de belemmertheydt der tonghen.

Olie van baeyen op de maghe ghestreken versterckt die; ende gheneest de lamme leden, ende alle ghebreken van kouwe komende.

Wijn daer Bakelaer in gheleghen heeft, oft daer de bladeren in ghesoden zijn, is seer goedt teghen de pijne ende krimpinghe des buycks, doet pissen, breeckt den steen, beneemt het rispen, gheneest de watersucht ende de verkoude moeder: ende verquickt de vrucht is ’s moeders lichaem.

Ander ghebruyck.

De Heydenisse seyde, dat den Laurus-boom de quade geesten wederstaet, ende alle tooverijen: ende sy gheloofden dat de Lauwer-bladers aen solders, deuren oft vensters van de huysen hanghende, den donder ende blixem daer van keeren: ende Julius Cesar droegh altijdt eenen Lauwer krans op sijn hooft, om hem selven teghen de donder ende blixem te bewaeren. Andere planten desen boom rondom de hoven, om de selve teghen t’onweer te bevrijen. Dan de tackskens van de Lauwer boomen in de Koren-velden ghesteken, bevrijden het Koren van den roest ende brandt.

De heydensche waerseggers wierpen de Laurus-bladeren in ’t vier eer sy iet voorsegghen wouden, om dat sy kraecken als Sout ter wijlen sy branden. Ghy sult oock de Velt-Ratten verdrijven, is ’t dat ghy den ingangh van hun holen stopt met Laurus bladers: want men ghelooft dat sy sterven als sy die bladeren riecken, ghenaecken oft smaecken: de schorssen der ionghe tacken worden nochtans somtijdts des winters, alsmen de Laurieren teghen de kouwe met aerde bedeckt; van de selve Ratten rondom afgheknabbelt ende ghegheten: de Lauwer-bladers bewaeren sonder bederven de ghebacken Visch, sonderlinghe die in Olie gefrijt is, als sy met laghen d’een boven d’ander gheleyt zijn. ‘Tselve doen sy oock by drooghe Vijghen gheleyt, ende by allerhande Rosijn, als sy in de korven tusschen de selve ghepackt zijn.

Men seydt oock dat de Lauwers-bladers droogh zijnde ende teghen malkanderen ghewreven, alsser wat ghestooten Solfer tusschen beyden light, geynsters van haer worpen ghelijck een vierslach; ’t welck andere oock segghen van de Veyl-bladers. Andere segghen dat de drooghe tacken van desen boom ’t selve doen, al is daer geen Solfer by.

HET I. KAPITTEL.

Van Laurier boom. (Laurus nobilis)

Geslacht.

Laurus boom is tweevormig, de ene groeit hoger en is boomachtig en de andere blijft kleiner en groeit als een heester. Welke twee geslachten Dioscorides ook niet onbekend zijn geweest want hij zegt dat de ene soort van Laurus dunne of smalle bladeren heeft en de ander bredere bladeren of liever harder en dikker wat met de beschrijving er van overeen komt.

Gedaante.

1. Dat eerste geslacht van Laurus groeit soms zo hoog als een tamelijke boom en krijgt veel en overvloedig voortspruitende stammen en daaraan groeien vele takken die alle tezamen met een groene schors bekleed zijn. De bladeren die daaraan komen zijn langwerpig, breed, hard en groen van kleur, goed van reuk en wat bitterachtig van smaak en langs de takjes en bladeren komen kleine knopjes van witgroene of graskleurige bloemen en daarna volgen ronde langachtige baaien of bessen die van buiten met een bruine of zwartachtige schors bedekt zijn en daarin ligt de kern in twee delen gedeeld of gekloven als de kern van de perzikboom of amandelboom of van sommige andere vruchten die van kleur uit het rosse bruin of zwartachtig zijn en welriekend, van smaak wat bitterachtig met enige scherpte. En dit is de eerste soort van Laurus daar Dioscorides van schrijft.

2. Het andere geslacht van Laurus lijkt veel op de voorbeschrevene, maar het groeit niet zo boomvormig en is meer heesterachtig van gedaante en werpt meer scheuten en stammen uit een wortel dan de voorgaande Laurus boom die nochtans niet zo hoog groeien als de voorgaande en daarboven is de schors daar die takken mee bedekt zijn roodachtig als ze jong zijn en soms mooi rood, maar als ze oud worden bruinroodachtig. De bladeren lijken ook op de andere van goeden reuk, kleur, gedaante en vorm, maar smaller of teerder en dunner zulks als is de tweede soort daar Dioscorides van vermaant.

Plaats.

Laurus bomen groeien overvloedig in Spanje, Italië en diergelijke hete landen en hier in Nederduitsland worden ze in de hoven geplant en onderhouden en groeien er best als ze in brakke of zoutachtige grond gesteld worden en omtrent de zeekant zoals in de Zeeuwse eilanden daar ze zeer goed aarden en weelderig groeien, maar elders en op zoetere grond hebben ze al te veel zorg en vlijt nodig om te blijven leven en moeten ‘s winters voor de koude en strafheid van de lucht beschut of bewaard worden.

Tijd.

Laurus boom geeft in de lente of voorjaar nieuwe spruiten en jonge scheuten uit en kort erna volgen zijn bloempjes, maar de bessen of bakelaars worden omtrent de herfst volkomen en rijp. Dan hij blijft ’s winters en zomers groen en verliest zijn bladeren niet.

Naam.

Deze boom heet in Grieks Daphne en in het Latijn Laurus en daarnaar hier te lande Laurus boom, in Frankrijk laurier, in Hoogduitsland Lorbeerbaum, in Italië lauro, in Spanje laurel, lorer en lonreiro, in Engeland laurel of bay tree, in Bohemen bobeck. [1328]

De vruchten of bessen zijn in het Grieks Daphnis of Daphnides genoemd en in het Latijn Lauri baccae, in Brabant bakeleer, in Hoogduitsland Lorbeexen en in Spanje vayas.

Oorzaak van de naam.

Laurus boom wordt in het Grieks Daphne genoemd naar een jonge dochter die Daphne heet die de dochter van Ladon was en van de Godin van de aarde en die beminde de God Apollo zoals de oude poëten versieren en door haar liefde ontstoken volgde haar al om na totdat hij haar tenslotte gegrepen en vast gehouden heeft wat ze voelde en haar moeder de aarde aangeroepen heeft die haar terstond ingenomen heeft en verborgen en in plaats van Daphne een mooie Laurus boom voorbracht of, zoals dezelfde poëten versieren, ze heeft de jonge dochter in een Laurus boom veranderd wat Apollo zag en zeer verwonderd was en heeft die boom naar zijn beminde Daphne ook Daphne genoemd en er een takje af getrokken dat hij ineen gevlochten heeft en maakte er een kroon van die hij op zijn hoofd gesteld heeft. En van die tijd af is de Laurus boom altijd een teken geweest van waarzeggingen en aan de God Apollo, dat is de zon, toegeschreven.

Aard, kracht en werking.

De bladeren en vruchten van de Laurus boom verdrogen en verwarmen sterk, als Galenus betuigt, doch de bakelaars meer dan de bladeren. De schors is niet zo scherp en warm, maar bitterder van smaak en daarboven heeft ze enige tezamen trekking in zich en vooral die van de wortel.

Kracht en werking.

De bakelaar of vruchten van de Laurus boom klein gestoten en met honig of enige siroop of zoete wijn vermengt zijn zeer goed diegene die uitdrogen of uitteren, die benauwd en kort van adem zijn en die met enige koude of andere fluimen en taaie slijmerige zinkingen op de borst verladen zijn, dikwijls gelikt en in de mond gehouden, als Dioscorides zegt.

Deze vruchten van Laurus boom worden van dezelfde Dioscorides geprezen tegen de steken van de schorpioenen, met wijn ingenomen en insgelijks tegen de steken of beten van allerhande kwaad en vergiftig gedierte.

Ze nemen ook alle plekken, sproeten en mazelen weg en zuiveren de huid, daarop gedaan of met enig nat of vet bestreken.

Het sap uit de groene bakelaars geduwd en met oude wijn en olie van rozen vermengt en in de oren gedrupt geneest de pijn en het tuiten er van en is goed tegen de doofheid en slecht horen, hetzelfde sap wordt ook gedaan bij de zalven en oliën die bereid worden om te verwarmen, te verteren en te laten scheiden en om alle pijn en weedom van de vermoeide leden, trekkingen en spanningen van de zenuwen te genezen, zoals dezelfde Dioscorides daar ook van schrijft.

Tegenwoordig worden deze bakelaars of vruchten van de Laurus boom niet tegen de ziekten of gebreken van de longen of borst gebruikt, maar tegen de kwalen van de maag, lever, milt en blaas, want ze verwarmen de verkilde of zwakke maag en bevorderen de verduwing of vertering van de onrijpe vochtigheden en verwekken de lust en appetijt om te eten en verdrijven de walging en het tegenstaan van de spijzen, ze openen de verstopte lever en milt, laten de plas rijzen en voortkomen, verwekken de maandvloeden van de vrouwen en dienen om de uitdrijving van de nageboorte en secondine te bevorderen en te gemakkelijker te maken.

Dan de olie die uit deze bakelaars geduwd of geslagen of van die gekookt is geneest allerhande, hetzij vochtige hetzij droge schurft en diergelijke onzuiverheden van de huid in zeer korte tijd. En ze is ook zeer goed diegene die geslagen, gestoten of van hoog gevallen zijn en verteert of laat vergaan alle blauw geslagen plekken en laat scheiden de vochtigheid en het bloed dat omtrent de pijnlijke of gekwetste leden verzameld, gestold of geklonterd is.

Water daar Laurus bladeren in gekookt hebben in een bad gedaan, zoals dezelfde Dioscorides zegt, als men daarin zit of baadt is goed om de gebreken van de baarmoeder en blaas te genezen. Als ze noch groen zijn dan trekken ze noch matig tezamen en als ze gestoten of gewreven zijn genezen ze de steken van de bijen, wespen en horzels, daarop gelegd. Met meel van geroosterde gerst, Polenta of nabier en met brood vermengt verzoeten ze allerhande ontstekingen en hete gezwellen. Hij zegt ook dat ze de pijn van de maag verzoeten met enige drank ingenomen, maar dat ze de maag omwerpen en laten braken of overgeven.

Tegenwoordig worden de bladeren van de Laurier boom dikwijls met enige spijs gekookt, gebakken of gebraden en vooral met vis en daardoor wordt geen walging of omkering in de maag veroorzaakt, maar de spijs die zo bereid is wordt veel beter van smaak en is de maag veel aangenamer.

De schors van de wortels van Laurus boom met goede sterke en welriekende wijn gedronken het gewicht van drie oboli, dat is een half drachme of een half vierendeel lood tegelijk breekt of vermorzelt de steen in de nieren of blaas, als Galenus betuigt, en is de lever nut en toegedaan wat Dioscorides ook zegt en voegt er nochtans meer bij, te weten dat die de vrucht in hun moeders lichaam schadelijk is en laat sterven.

BIJVOEGING.

In hete landen groeit de laurier in magere en luchtige aarde, maar hier te lande begeert hij vaste aarde en draagt zelden vruchten, tenzij alleen in Zeeland en wil bij geen wijngaard staan en dat is zijn vijand, zo men zegt, men ent hem op zichzelf of op Sorbus, es of kriek en men zaait hem ook van bakelaar. De andere soort die graantjes draagt, zegt Lobel, wordt niet gezaaid maar afgezet van jonge scheutjes. Diegene die binnen Brugge groeit, zegt dezelfde, kan de koude van de winter goed verdragen, anderszins is ze de gewone vrij gelijk, dan de bladeren zijn wat bruiner. Voorts zo heet deze boom hier te lande lauwerboom en laurier en de bessen heten baeyen. Enige noemen de ene soort Laurus latifolia, dat is laurier met brede bladeren en laurier mannetje en de ander laurier wijfje. De bladeren moeten in de schaduw gedroogd worden en niet in de zon en dan blijven ze een jaar goed, maar niet langer, de bakelaar blijft wel twee jaren goed.

Ander gewas dat naar de laurierboom genoemd is. Dat zijn er vele.

1. De eerste Laurifolio arbor exotica is die vreemde boom met laurierbladeren en is onder de Indische kruiden beschreven.

2. Laurocerasus is een middelsoort tussen de kriek [1329] en Laurus en is hierna in het bijvoegsel van Tinus gesteld.

3. Laurus Alexandrina is het tongeblad of, als andere zeggen, een soort van Salomons zegel.

4. Laurus pusilla of Chamaedaphne, dat is lage laurier of kleine lauwerboom, is het Mezereon.

5. Laureola is ook een soort van Mezereon die ook Daphnoïdes heet. Dan er is een ander Daphnoïdes, te weten de maagdenpalm.

6. Laurus Ruscifolia of Laurus taxa Plinij is hetzelfde tongeblad.

7. Laurus Tinus is in het volgende kapittel beschreven. Dan al deze soorten hebben van krachten en reuk met de echte Laurier niets gemeens, alleen de gedaante van de bladeren komt wat met de lauwerbladeren overeen.

Noch van de krachten.

Men geloofde in oude tijden dat de Laurus boom gezondheid inbracht en niet alleen van binnen, maar ook van buiten gebruikt en over ons gedragen, maar voor alles werd hij geacht in tijden van pest en dat meest om zijn reuk die ook nuttig is om de vallende ziekte te beletten en het verstand te verscherpen en daarom plag men de poëten met deze bladeren te kronen en de waarzeggers geloofden dat ze daardoor diepzinnig werden. De bladeren worden voor warm en droog in de tweede graad gehouden, maar de schorsen van de wortels tot in de derde en deze zijn daarom van vele meer gebruikt dan de bessen of bladeren want ze laten de plas zeer goed lossen en laten het niergruis rijzen, openen de verstopping van de lever, milt en alle inwendige leden en daarom zijn ze goed tot de oude geelzucht, harde milt, begin van water laden en om de maandstonden te verwekken. In het kort, alle delen van Laurus hebben een verwarmende en zacht makende kracht.

De bakelaars klein gestoten met tarwezemelen, jeneverbessen en look en in een hete pan met wijn besproeid en op de liezen gebonden laten gemakkelijk plassen. Die met wilde peren gestoten verzoeten allerlei hoofdpijn, dan om de oude hoofdpijn van een zijde te verzoeten zal men de bakelaars stoten met wat Scammonia en saffraan en met azijn en olie van rozen vermengt op het voorhoofd houden. Men zegt ook dat de zwangere vrouwen die omtrent de tijd van baren zijn elke avond zeven bakelaars eten als ze slapen gaan de arbeid veel lichter hebben zullen. Ook tegen de gezonken baarmoeder zal men ze poeder van droge lauwerbessen of bladeren ingeven met rode wijn. En een drachme van bakelaar poeder met wijn gedronken eer men slapen gaat laat goed zweten en geneest de waterzucht en meer andere gebreken.

De rook van lauwerbladeren of bessen reinigt de baarmoeder en versterkt die. Die een koude loop of snottering in het hoofd heeft zal deze bladeren met even zoveel rozenbladeren koken en die rook door een trechter in de keel laten gaan. Maar de jonge scheutjes van de lauwerboom met bloemen van lavendel in wijn gekookt genezen het traag gehoor en het ruisen van de oren als men de damp door een trechter in het oor ontvangt. Dan die een teer hoofd heeft zal deze bladeren of vrucht stoten en in een zakjes ‘s nachts op zijn hoofd leggen.

Laurus bladeren gekauwd beletten de dronkenschap of immers ze verbeteren de stank van wijn en de belemmering van de tong.

Olie van bessen op de maag gestreken versterkt die en geneest de lamme leden en alle gebreken van koude komen.

Wijn daar bakelaar in gelegen heeft of daar de bladeren in gekookt zijn is zeer goed tegen de pijn en krampen van de buik, laat plassen, breekt de steen, beneemt het oprispen, geneest de waterzucht en de verkouden baarmoeder en verkwikt de vrucht is moeders lichaam.

Ander gebruik.

De heiden zegt dat de Laurus boom de kwade geesten en alle toverijen weerstaat en ze geloofden dat de laurierbladeren aan zolders, deuren of vensters van de huizen gehangen de donder en bliksem daarvan keren en Julius Caesar droeg altijd een lauwerkrans op zijn hoofd om zichzelf tegen de donder en bliksem te bewaren. Andere planten deze boom rondom de hoven om die tegen het onweer te bevrijden. Dan de takjes van de lauwerbomen in de korenvelden gestoken bevrijden het koren van roest en brand.

De heidense waarzeggers wierpen Laurus bladeren in het vuur eer ze iets voorzeggen wilden omdat ze kraken als zout terwijl ze branden. Ge zal ook de veldratten verdrijven als ge de ingang van hun holen stopt met Laurus bladeren want men gelooft dat ze sterven als ze die bladeren ruiken, raken of proeven, de schorsen van de jonge takken worden nochtans soms ‘s winters als men de laurieren tegen de koude met aarde bedekt van die ratten rondom afgeknabbeld en gegeten, de lauwerbladeren bewaren zonder bederven de gebakken vis en vooral die in olie gefruit is als ze met lagen de een boven de ander gelegd zijn. Hetzelfde doen ze ook bij droge vijgen gelegd en bij allerhande rozijnen als ze in de korven tussen die gepakt zijn.

Men zegt ook dat de lauwerbladeren als ze droog zijn en tegen elkaar gewreven worden en als er wat gestoten zwavel tussen beide ligt vonken van zich werpen als een vuurslag wat andere ook van de klimopbladeren zeggen. Andere zeggen dat de droge takken van deze boom hetzelfde doen, al is er geen zwavel bij.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/