Heracleum

Over Heracleum

Berenklauw, vervolg Dodonaeus, vorm, schermbloemen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,

Joost van Ravelingen. Vervolg van Dodonaeus of Dodoens. Cruydt-boeck, 1644.

Geschreven en omgezet door Nico Koomen.

HET XI. CAPITEL.

Van Spondylium oft Duytschen Beeren-klauvve.

Gheslacht.

Al is ’t saecke dat dit cruydt Beeren-klauw ghenoemt is, om dies wille dat het de Apotekers Branca ursina pleghen te heeten in voorleden tijden, nochtans is dat seer verscheyden van de Branca orsina van de Italiaenen, die van ons in ’t Capitel van Acanthus beschreven sal worden: maer ghemerckt dat het hier te lande meer bekent is met den naem Beeren-klauwe, dan met sijnen rechten naem Spondylion, sullen wy dat den naem van Duytsch Beeren-klauwe gheven.

Ghedaente.

Spondylion oft Beeren-klauwe heeft eenen gheknoopten ende knies-ghewijs met leden onderscheyden steel, als is dien van de Venckel, dickwijls dry voeten hoogh, oft hoogher, rond, binnen hol, wat [493] ruygh oft hayrachtigh: de bladeren zijn rouw ende oock een weynighsken ruygh, gemeynlijck van vijf oft ses enckele deelen oft bladeren aen een gemaeckt ende vergadert, om de kanten met kleyne ende diepe sneden ghekloven ende verdeylt, de Vijge-bladeren, oft die van Panaces Heraclium seer nae by komende, nochtans kleyner dan die. Op ’t opperste ‘tsop van de steelen wassen ettelijcke breede kranssen van witte bloemkens: nae de welcke volght plat, breedt ende dun saedt, dobbel oft van tweeen op den andere ligghende ghemaeckt. De wortel is wit, hier ende daer wijt ende breedt aen de sijden verbreydt.

Plaetse.

Dit cruydt wast hier te lande ende in Hooghduytschlandt veel ende overvloedighlijck in de vochte broeckachtighe ende poelachtige gewesten, aen de kanten van de velden, weyen ende beemden.

Tijdt.

De bloemen van Beeren-klauw zijn op haer beste in de Braeckmaendt: dan het saedt wordt volkomen rijp in de Hoymaendt ende Oogstmaendt.

Naem.

Dit cruydt is in ’t Griecks Spondylion geheeten; in ’t Latijn insghelijcks oock Spondylium; dan in de boecken van Galenus vindtmen Spondylon uyt-gedruckt oft geschreven: de Apotekers van Hooghduytschlandt ende oock van Nederlandt pleghen dat hier voortijdts Branca ursina te noemen, ende dat selve in stede van de oprechte Branca ursina oft Acanthus seer onbedachtelijck in de clysterien te gebruycken: ende daer door is ’t by gekomen, dat de Hooghduytschen dit cruydt sonder reden Barenklaw ghenoemt hebben, ende de Nederlanders Beeren-klauwe; ende de Fransoysen Branche ursine; daerom hebben wy dat tot onderscheydt van de oprechte Beeren-klauwe moeten Hooghduytschen Beeren-klaeuwe noemen.

Voorts soo vindtmen onder de Bastaert-naemen dat dit voorschreven Spondylium dese naevolghende toenaemen by de ouders ghehadt heeft; te weten dese Griecksche, Arange, Phalangion, Asterion, Nisyris, Spondylis, Chorodanon, Oenanthe; ende desen Latijnschen, Herba Rutinalis.

Aerd.

Het saedt van Spondylion oft Beeren-klauwe is scherp ende door-snijdende van aerdt ende krachten.

Kracht ende Werckinghe.

Galenus prijst het saedt van dit Spondylion seer in de enghborstigheydt, vallende sieckte, ende oock teghen de geelsucht.

Dioscorides schrijft, dat het selve saedt van Duytsche Beeren-klauwe seer nut ende bequaem is om allerhande slijmerachtighe vochtigheydt van onder af te iaghen, ende seer goedt in alle de gebreken van de Lever, ende in de watersucht, geelsucht, quade oft enghe borst, alsmen den adem anders niet herhalen en magh dan met den rechten hals, ende oock in de vallende sieckte, ende bovendien oock in de worghinghe oft op-stijghinghe des moeders.

Een berookinghe van dit saedt gemaeckt, doet ontwaken de gene die slaperigh zijn van hun eygen aerd, oft die de slaep-sieckte hebben.

‘Tselve met Olie vermenght, is seer nut om te gebruycken ende te menghelen by de stovinge ende papkens diemen bereyt voor de uytsinnighe menschen, oft die ydel van hoofde zijn, oft de slapende sieckte hebben, ende met pijn in ’t hooft gequelt zijn, als een papken van buyten aen ’t hooft geleydt, oft den slaep van den hoofde daer mede strijckende.

Met Ruyte vermenght, belett den voortgangh van allerhande etende zeeren, van de roose, wildt vier ende dierghelijcke ghebreken, van buyten op ’t hooft oft andere leden des lichaems gheleydt zijnde.

De wortelen van Beeren-klauw zijn oock nut tegen alle de ghebreken van de lever, ende teghen de Geelsucht.

De selve wortel rondom afgeschrapt ende in de fistels oft loopende gaten ghestroyt, bijt af ende neemt wegh alle de harde kanten, ende de weeerachtigheden van de zeeren, ende het overvloedigh vleesch dat in de wonden pleegh te groeyen.

Het versch sap uyt de bloemen van Duytsche Beeren-klauw gedruckt oft ghedouwt, is seer goedt om de sweerende ende etterachtighe ooren te ghenesen.

Dit sap pleegh in de sonne te drooghen gheleydt, ende soo bewaert te worden, alsmen alle ander sap pleegh te doen.

Die van Polen ende Lituanien, soomen seydt, sieden de bladeren ende dat saedt van Duytsche Beeren-klauwe in water, midts daer Heesdeech oft iet anders diergelijcks by doende; ende drincken dat in stede van bier oft van anderen ghemeynen dranck, in sonderheydt de arme lieden van de selve landen.

Niet teghenstaende alle dese goede eyghentheden ende krachten van dit cruydt, soo zijn nochtans de Apotekers seer te misprijsen, die de oude dwalinge volgende, dit cruydt in de clysterien ende elders gebruycken in stede van Acanthus oft Branca orsina van de Italiaenen: de welcke niet alleen van ghedaente, maer oock van krachten van dit ons Spondylion seer verschilt.

BIIVOEGHSEL.

Vvy blijven dit cruydt, nae de meyninghe van Dodoneus in den eersten druck van sijnen Cruydt-boeck, hier oock in onse tael Duytsche Beeren-klauw heeten, om dat van de Branca ursina te onderscheyden, hoe wel dat het van de oprechte Beeren-klauw soo seer verschilt.

De bladeren zijn dick, ghekerft ende wat witachtigh, voorts van ghedaente soo die van Dodoneus beschreven zijn. De steelen, kroonkens ende bloemen zijn die van de Wilde Pastinaken ghelijck, wit ende breedt. Somtijdts zijn die bloemen nochtans besmeurt, incarnaet oft lijfverwigh, somtijdts hoogh peersch: ende hoe de verwe bruyner oft hoogher is, hoe sy beter oft stercker van reuck zijn. De wortel is wit, als die van Bilsen. Dit selve heele ghewas (voeght Lobel daer noch by) stinckt een weynigh: ende en is niet alleen van krachten van den oprechten Acanthus oft Branca ursina verschillende, maer oock van ’t heele gheslacht: want sy en heeft nerghens gheen doornen. Den naem Spondylion wordt van andere de Angelica ghegheven. Dan dit gewas wordt van sommige Pseudoacanthus oft Acanthus Germanica Fuchsij, oft Branca ursina officinarum gheheeten, ende oock Spondylium hirsutum Bauhini, ende, nae de meyninghe van Anguillara, Spondylum verum Dioscoridis: het wordt in ’t Hooghduytsch Bernclauw, oder Berncaisz; in ’t Nederduytsch Duytsche Beeren-klauwe, als voorseydt is; in ’t Fransoys Branche ursine faulse ghenoemt.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Duytschen Beeren-klauwe is merckelijcken warm van naturen; ende de bladeren ende steelen, maer in sonderheydt het saedt van ’t selve, hebben een heete ende scheydende kracht: ende de wortel daer van is oock heetachtigh, drooghende ende verdeylende.

Duytschen Beeren-klauwe verteert ende doet scheyden alle koude gheswillen, ghestooten ende daer op gheleydt. [494]

Het sap van dit cruydt, als sommighe ghelooven, seydt Lobel, met een clysterie ghebruyckt in stede van den oprechten Acanthus, brenght ten eersten een ghevoelen van groote kouwe, ende daer nae een onghevoeligheydt.

De gene die het saedt van dit cruydt in stede van Sermontaine-saedt verkoopen, doen groot bedrogh.

HET XI. KAPITTEL.

Van Spondylium of Duitse berenklauw. (Heracleum sphondylium)

Geslacht.

Al is het zaak dat dit kruid berenklauw genoemd is omdat de apothekers het in voorleden tijden Branca ursina plegen te noemen, nochtans verschilt dat zeer van de branca orsina van de Italianen die van ons in het kapittel van Acanthus beschreven zal worden, maar gemerkt dat het hier te lande meer bekend is met de naam berenklauw dan met zijn echte naam Spondylion zullen we dat de naam van Duitse berenklauw geven.

Gedaante.

Spondylion of berenklauw heeft een geknoopte en knievormig met leden onderscheiden steel als is die van de venkel en dikwijls negentig cm hoog of hoger, rond en binnen hol, wat [493] ruig of haarachtig, de bladeren zijn ruw en ook wat ruig en gewoonlijk van vijf of zes enkele delen of bladeren aaneen gemaakt en verzameld en om de kanten met kleine en diepe sneden gekloven en verdeeld en komen dichtbij de vijgenbladeren of die van Panaces Heraclium, nochtans kleiner dan die. Op het opperste top van de stelen groeien ettelijke brede kransen van witte bloempjes waarna volgt plat, breed en dun zaad dat dubbel of van twee op elkaar liggende gemaakt is. De wortel is wit en hier en daar wijdt en breed aan de zijden verbreid.

Plaats.

Dit kruid groeit hier te lande en in Hoogduitsland veel en overvloedig in de vochtige broekachtige en poelachtige gewesten en aan de kanten van de velden, weiden en beemden.

Tijd.

e bloemen van berenklauw zijn op hun best in juni, dan het zaad wordt volkomen rijp in juli en augustus.

Naam.

Dit kruid wordt in het Grieks Spondylion genoemd, in het Latijn insgelijks ook Spondylium, dan in de boeken van Galenus vindt men Spondylon uitgedrukt of geschreven, de apothekers van Hoogduitsland en ook van Nederland plegen dat hier vroeger Branca ursina te noemen en dat in plaats van de echte Branca ursina of Acanthus zeer onbedacht in de klysma’s te gebruiken en daardoor is het gekomen dat de Hoogduitsers dit kruid zonder reden Barenklaw genoemd hebben en de Nederlanders beeren-klauwe en de Fransen branche ursine en daarom hebben we dat tot onderscheid van de echte berenklauw Hoogduitse berenklauw moeten noemen.

Voorts zo vindt men dat het onder de bastaardnamen dat dit voorschreven Spondylium deze navolgende toenamen bij de ouders gehad heeft, te weten deze Griekse, Arange, Phalangion, Asterion, Nisyris, Spondylis, Chorodanon, Oenanthe en deze Latijnse, Herba Rutinalis.

Aard.

Het zaad van Spondylion of berenklauw is scherp en doorsnijdend van aard en krachten.

Kracht en werking.

Galenus prijst het zaad van dit Spondylion zeer in de benauwdheid, vallende ziekte en ook tegen geelzucht.

Dioscorides schrijft dat het zaad van Duitse berenklauw zeer nuttig en geschikt is om allerhande slijmachtige vochtigheid van onder af te jagen en zeer goed in alle gebreken van de lever en in de waterzucht, geelzucht, kwade of enge borst als men de adem niet anders herhalen kan dan met de rechte hals en ook in de vallende ziekte en bovendien ook in de wurging of opstijging van de baarmoeder.

Een beroking van dit zaad gemaakt laat ontwaken diegene die slaperig zijn van hun eigen aard of die de slaapziekte hebben.

Hetzelfde zaad met olie vermengt is zeer nuttig om te gebruiken en te mengen bij de stoving en papjes die men bereidt voor de uitzinnige mensen of die los van hoofd zijn of de slapende ziekte hebben en met pijn in het hoofd gekweld zijn als een papje van buiten aan het hoofd gelegd of de slaap van het hoofd daarmee bestrijken.

Met ruit vermengt belet de voortgang van allerhande etende zeren, van roos, wild vuur en diergelijke gebreken als het van buiten op het hoofd of andere leden van het lichaam gelegd wordt.

De wortels van berenklauw zijn ook nuttig tegen alle gebreken van de lever en tegen de geelzucht.

Die wortel rondom afgeschrapt en in de fistels of lopende gaten gestrooid bijt af en neemt weg alle de harde kanten en de knobbelachtigheden van de zeren en het overvloedig vlees dat in de wonden plag te groeien.

Het vers sap dat uit de bloemen van Duitse berenklauw gedrukt of geduwd is is zeer goed om de zwerende en etterachtige oren te genezen.

Dit sap plag in de zon te drogen gelegd te worden en zo bewaard te worden als men alle ander sap plag te doen.

Die van Polen en Litouwen, zo men zegt, koken de bladeren en dat zaad van Duitse berenklauw in water en doen daar heesdeeg bij of iet anders diergelijks en drinken dat in plaats van bier of van andere gewone drank en vooral de arme lieden van die landen.

Niet tegenstaande al deze goede eigenschappen en krachten van dit kruid zo zijn nochtans de apothekers zeer te misprijzen die de oude dwaling volgen en dit kruid in de klysma’s en elders gebruiken in plaats van Acanthus of Branca orsina van de Italianen die niet alleen van gedaante, maar ook van krachten van dit ons Spondylion zeer verschilt.

BIJVOEGING.

Wij blijven dit kruid naar de mening van Dodonaeus in de eerste druk van zijn kruidboek hier ook in onze taal Duitse berenklauw noemen om dat van de Branca ursina te onderscheiden hoewel dat het van de echte berenklauw zo zeer verschilt.

De bladeren zijn dik, gekerfd en wat witachtig en voorts van gedaante zo die van Dodonaeus beschreven zijn. De stelen, kroontjes en bloemen zijn die van de wilde pastinaken gelijk, wit en breed. Soms zijn die bloemen nochtans besmeurt, inkarnaat of vleeskleurig en soms diep paars en hoe de kleur bruiner of dieper is hoe ze beter of sterker van reuk zijn. De wortel is wit als die van bilzekruid Dit zelve hele gewas (voegt Lobel er noch bij) stinkt wat en verschilt niet alleen van krachten van de echte Acanthus of Branca ursina, maar ook van het hele geslacht want ze heeft nergens doornen. De naam Spondylion wordt van andere aan de Angelica gegeven. Dan dit gewas wordt van sommige Pseudoacanthus of Acanthus Germanica Fuchsij of Branca ursina officinarum genoemd en ook Spondylium hirsutum Bauhini en naar de mening van Anguillara Spondylum verum Dioscoridis en wordt in het Hoogduits Bernclauw of Berncaisz, in het Nederduits Duitse berenklauw als gezegd is en in het Frans branche ursine faulse genoemd.

Aard, kracht en werking.

Duitse berenklauw is merkelijke warm van nature en de bladeren en stelen maar vooral het zaad er van hebben een hete en scheidende kracht en de wortel daarvan is ook heetachtig, drogend en verdelend.

Duitse berenklauw verteert en laat scheiden alle koude gezwellen, gestoten en er opgelegd. [494]

Het sap van dit kruid als sommige geloven, zegt Lobel, met een klysma gebruikt in plaats van de echte Acanthus brengt eerste een gevoel van grote koude en daarna een ongevoeligheid.

Diegene die het zaad van dit kruid in plaats van Sermontainezaad verkopen maken groot bedrog.


HET XII. CAPITEL.

Van de soorten van Panaces; ende eerst van Heraclium oft Tvveede Spondylium.

Gheslachten.

De Panaces, soo Theophrastus bethoont in sijn neghenste boeck, zijn menigerley; Want daer is een, seydt hy, dat in Syrien wast; ende daer-en-boven zijnder noch dry andere, te weten Chironium, Heraclium ende Asclepion; behalven dese isser noch een vijfde Panaces met breede bladeren, ende een seste met smalle bladeren: sulcks dat hy in alles ses soorten van Panaces bekent heeft. Dan Dioscorides en heefter maer dry beschreven; naementlijck Heraclium, Asclepium ende Chironium; de welcke wy alle in verscheyden Capitelen sullen beschrijven, sprekende eerst in dit Capitel van Panaces Heraclium.

Want aengaende het Eerste Panaces Syriacum van Theophrastus, dat en wordt van hem niet eyghentlijck beschreven, oft met woorden afgebeeldt. Dan Plinius in sijn 12. boeck in het 26.capitel schrijft, dat het seer groote ronde bladeren heeft. Maer ick duchte ende twijffele seer, dat hy die woorden uyt de beschrijvinge van Panaces Heraclium ghehaelt heeft.

Voorts ’t ghene dat den selven Theophrastus Panaces met breede bladeren noemt, in ’t Latijn Panaces Latifolium, in ’t Griecks Panaces platyphyllon, dat wordt van sommighe gehouden voor de Groote Santorie: ende ’t ghene dat hy Panaces met smalle bladeren noemt, in ’t Griecks Panaces Leptophyllon, in ’t Latijn Panaces tenuifolium, dat houden sy voor de Kleyne Santorie; ende dat niet sonder groote redenen: want (soo Plinius betuyght) de Panaces van den Centaur Chiron ghevonden, was van sommighe Centaurium toeghenoemt, als wy breeder betoonen in het elfste Capitel van ons elfste Boeck.

Ghedaente van Panaces Heraclium.

De eerste soorte van Panaces, Heraclium toeghenoemt, heeft (nae het segghen van Dioscorides) rouwe bladeren, groen van verwe, van ghedaente de Vijghe-bladeren seer nae by komende, in vijfden ghedeylt, seer groot ende breedt, soo Theophrastus schrijft: den steel is hol, voos, ende gantsch als die van de Ferula, met eenen grijse wolachtigheydt bedeckt: den bloem-krans is als dien van de Dille: de bloemen zijn geel: het saedt rieckt seer wel, ende is bijtende oft scherp van smaeck. De wortelen wassen veel by een, uyt een hooft, beghinsel oft oorsprongh komende, wit, swaer van reuck, met een dicke schors bedeckt, bitterachtigh van smaeck: de welcke in stucken ghesneden oft gekerft zijnde, een sap van haer geven dat in Macedonien ende Afrijcken veel vergadert plagh te wesen, soo Dioscorides vermaent. Theophrastus seydt dat de wortel eenen vingher dick is, in tweeen oft in drijen ghedeylt, wat bitterachtigh van smaeck.

Met dese beschrijvinge komt seer wel over een (uyt-gesondert alleen de verwe van de bloemen) een cruydt dat in de hoven van Nederlandt somtijdts gevonden wordt, met naeme van Panaces Heraclium.

Dan het is het Spondylium oft Beeren-klauwe soo seer gelijck, datmen dat seer wel voor een groote oft tweede soorte daer van soude moghen houden: want het brenght voort dicke, gheknoopte, ruyghachtighe steelen, wat hoogher dan die van Duytsche Beeren-klauw, ende bijnae van hooghde de steelen van Ferula ghelijckende: de bladeren zijn oock rouw, grooter dan die van Duytsche Beeren-klauwe, meestendeel van drijen aen een gemaect: van de welcke elck een bijsonder in vijven ghedeylt is, ende alsoo de Vijghe-bladeren van ghedaente aldernaest by komt. De bloemen staen in haer kranskens, maer zijn wit van verwe. Het saedt is breedt, plat ende dun, als dat van Duytsche Beeren-klauwe. De wortel is wit, nae beneden-waerts in verscheyden afsetsels verspreydt ende ghedeylt.

Dit ghewas, als voorseydt is, wordt hedensdaeghs hier te lande voor Panaces Heraclium ghehouden ende getoont, hoe wel dat de bloem niet geel en is, maer wit van verwe. Dan Lobel schrijft, dat hy ’t oock wel met geele bloemen ghesien heeft: ’t welck dan soo veel te beter met de beschrijvinghe van Panaces Heraclium over een soude moghen komen.

Matthiolus heeft oock een dierghelijck ghewas doen schilderen, dat hy schrijft op de toppen van de Apenninberghen te wassen, ende op den bergh Argentaris aen den Zee-kant van Siena in Italien, ende van daer gebroght zijnde, in de hoven van Italien onderhouden ende geoeffent wordt. Dan hy en kan niet versekeren, oft daer van eenen traen oft sap in Italien vergadert wordt, oft niet. Want den Opopanax die te Venetien te koop ghebroght wordt en was in Italien niet, maer wordt uyt Alexandrien van Egypten gebroght; maer hoedanigh dat de Panaces van Egypten wesen magh, dat is ons onbekent: ende het is misschien die soorte van Panaces van Syrien die Theophrastus beschrijft; de welcke verscheyden is van den Panaces Heraclium, daer wy nu af spreken.

Plaetse.

Dioscorides verhaelt dat Panaces Heraclium seer veel pleegh te wassen in het landtschap van Beotien ende in Phocis van Arabien; ende oock in Cyrene van Afrijcken, ende in Macedonien; dat nochtans soo krachtigh niet en is.

Naem.

Alle dese cruyden worden met eenen ghemeynen naem in ’t Griecks Panaces gheheeten, in ’t Latijn insghelijcks oock Panaces. Dan ’t ghene dat wy nu voor het eerste geslacht houden, is by Dioscorides met den naem Panaces Heraclium bekent, in ’t Latijn Panaces Herculanum oft Herculeum. Maer wy-lieden, ghemerckt ons noch onbekent was, oft ’t gene dat wy hier beschreven hebben ende doen schilderen, het oprecht Panaces Heraclium van de ouders is, oft niet, hebben dat liever ghehadt Tweede Beeren-klauwe oft Spondylium alterum aut malus, dat is Tweede Spondylium oft Groot Spondylium te noemen, dan ’t selve al te lichtveerdighlijck Panaces Heraclium te heeten. [495]

Aerd.

De schorsse van Panaces Herculeum (soo Galenus schrijft) is verdrooghende ende te samen oock verwarmende van krachten, doch niet soo seer als het sap van de selve wortel.

Kracht ende Werckinghe.

De wortel van Panaces Herculeum, in kleyne stuckskens oft ronde schijven gesneden ende soo in de Moeder ghesteken, seydt Dioscorides, doet de vrucht voortkomen, ende vervoordert het ghemackelijck kinder-baeren.

De selve is oock krachtigh om de verouderde zeeren te genesen; ende bedeckt de beenderen die bloot ende ontdeckt gheworden zijn door eenighe quetsure oft andersins, ende doet daer vleesch over groeyen, alsmen die wortel, gestooten ende met honigh vermenght zijnde, daer op leydt, oft ’t poeder van de selve daer in stroyt.

De Vrucht van Panaces Heraclium, met Alssen vermenght, doet de maendt-stonden voortkomen; maer met Oosterlucey is die seer goedt teghen de beten van de vergiftige oft fenijn-spouwende dieren: men drincktse oock met wijn tegen de opstijginghe ende worginghe des Moeder.

Het sap van de wortel van Panaces, Opopanax gheheeten, heeft oock veele krachten: dan het is onbekent, oft ’t gene dat uyt dit cruydt vloeyt voor den oprechten Opopanax te houden soude mogen zijn; ghemerckt dat den Opopanax hedensdaeghs uyt Alexandrien ghebroght wordt, als voorseydt is.

Aengaende dit gheslacht van Duytsche Beeren-klauwe oft Spondylium, dat ick hier voor Panaces Heraclium heb doen schilderen, dat heeft bijnae sulcken krachten als de Duytsche Beeren-klauwe van ons in ’t voorgaende Capitel beschreven.

BIIVOEGHSEL.

Het is een ieder ghenoegh bekent dat den naem Panax veele cruyden toegheschreven pleegh te worden, die malkanderen noch van ghedaente, noch van krachten ghelijck en waren. Dan desen Panax is van Lobel Panax Heracleum, Herculea oft Heraclea fronde Smyrnij vel Imperatoriae gheheeten. Sommighe twijffelen oft dit het oprecht Panax Heracleum is, om dies wille dat de ghene die hier te lande in de hoven onderhouden worden, gheen sap van haer bloeyende uyt en gheven; ende sy segghen dat de wortel te kleyne is om de oprechte te wesen; den steel is dry voeten hoogh, met eenige grijse wolachtigheydt: de bladers zijn die van ’t Smyrnium oft Meester-wortel eenighsins ghelijck, maer gheschaerdt ende ronder, bleeck-groen, stijf, ende een weynigh hayrachtigh. De wortel en is soo sapachtigh niet als die van Ligusticum oft Angelica. De kroone is breedt, ende draeght geele bloemen: soo die van Lobel te Venegien ghesien is gheweest. Wiens woorden ick hier hebbe verhaelt, om dit cruydt wat beter te kennen te geven. Niet teghenstaende bekent hy, dat sy in de hoven van Nederlandt witte bloemen gheeft, als Dodoneus oock verhaelt.

Anguillara heeft ons een ander cruydt voor den Panax Heraclium ghethoont, te weten het Roberts-cruydt, van ons voren beschreven: dat seer veel van dit cruydt verschilt. De Wilde Orega wordt van sommighe oock Panaces Heraclium gheheeten.

Tataria van Hongarijen, van Clusius Tataria Hungarica ghenoemt, hoort by dese cruyden oock, om de ghelijckenisse der bladeren: want die zijn onder ende naest de wortel wel breedt als Raep-loof, doch korter, ende die van Panax Heraclium beter ghelijckende, ruygh, bleeck-groen; daer nae volghen andere wat kleyner ghesneden, oock rauwe bladeren, spruytende uyt een groote dicke wortel, eenen arm dick, anderhalven voet langh, dienende voor broodt in tijden van noot: den steel die daer tusschen komt is by de twee voeten hoogh, eenen duym dick, ghevoort, hol ende knoopigh, oock ruygh, met kleyner ende noch meer ghesneden ruyghe bladeren bewassen ende omvat, in sijn ‘tsop een kroone draghende met bloemen als die van Panax: ende daer nae volghen seer dicke ghestreepte groote saden. Dit soude misschien mogen wesen de Chara radix, daer Julius Cesar sijn krijghsvolck eenen tijdt langh met voede, midts daer wat melck by doende: oft het is de Baleracan daer Josaphat Barbaro van schrijft: wiens saedt is als Venckel-saedt, maer grooter, sterck van reuck, doch goedt van smaeck: ende wiens bladeren in Tartarien oft Tatarien ghesoden worden, om dat water daer nae koudt te drincken, om het inghewant te verkoelen: wiens wortel oock voor spijse streckt.

Panaces leptophyllon, in ’t Latijn Panaces tenuifolium, dat is Panaces met smalle bladeren, is de Kleyne Santorie; ghelijck de Groote Santorie voor Panaces platyphyllon oft Panaces latifolium Theophrasti ghehouden wordt.

Aerd, Kracht ende Werckinghe.

Wat men met dese cruyden uyt-rechten kan, blijckt ghenoegh uyt haren naem Panacea: want alle de geslachten van Panaces hebben haren naem gekregen, als oft sy alle sieckten ende pijnen verdrijvende waren.

Sommighe zijn van ghevoelen, dat het Opopanax uyt dese soorte van Panax vloeydt: dan Dodoneus heeft ghethoont dat hy van een ander ghevoelen was. Daerom salmen de krachten van Opopanax in ’t Capitel van Panax Chironium beschreven vinden.

De schorsse van de wortel van Panaces, seydt Galenus, heeft oock eenighe afvaghende kracht. Ende het poeder van die schorsse wordt veel ghebruyckt om alle wonden te heelen: in sonderheydt daer het been ontdeckt is.

HET XII. KAPITTEL.

Van de soorten van Panaces en eerst van Heraclium of tweede Spondylium. (Heracleum panaces of nu Heracleum sphondylium subsp.montanum)

Geslachten.

Panaces, zo Theophrastus aantoont in zijn negende boek, zijn menigerlei. Want er is er een, zegt hij, dat in Syrië groeit en daarboven zijn er noch drie andere, te weten Chironium, Heraclium en Asclepion en behalve die is er noch een vijfde Panaces met brede bladeren en een zesde met smalle bladeren zodat hij in alles zes soorten van Panaces gekend heeft. Dan Dioscorides heeft er maar drie beschreven namelijk Heraclium, Asclepium en Chironium die we alle in aparte kapittels zullen beschrijven en eerst in dit kapittel van Panaces Heraclium spreken.

Want aangaande het eerste Panaces Syriacum van Theophrastus dat wordt van hem niet eigenlijk beschreven of met woorden afgebeeld. Dan Plinius in zijn 12de boek in het 26ste kapittel schrijft dat het zeer grote ronde bladeren heeft. Maar ik beducht en twijfel zeer dat hij die woorden uit de beschrijving van Panaces Heraclium gehaald heeft.

Voorts hetgeen dat dezelfde Theophrastus Panaces met brede bladeren noemt, in het Latijn Panaces Latifolium en in het Grieks Panaces platyphyllon, dat wordt van sommige voor de grote santorie gehouden en hetgeen dat hij Panaces met smalle bladeren noemt, in het Grieks Panaces Leptophyllon en in het Latijn Panaces tenuifolium, dat houden ze voor de duizendguldenkruid en dat niet zonder grote redenen want (zo Plinius betuigt) Panaces is van de Centaur Chiron gevonden en is van sommige Centaurium toegenoemd zoals we uitvoeriger aantonen in het elfde kapittel van ons elfde boek.

Gedaante van Panaces Heraclium.

De eerste soort van Panaces die Heraclium toegenoemd is heeft (naar het zeggen van Dioscorides) ruwe bladeren die groen van kleur zijn en van gedaante dichtbij de vijgenbladeren komen en in vijven gedeeld zijn en zeer groot en breed zo Theophrastus schrijft, de steel is hol, voos en gans als die van de Ferula en met een grijze wolligheid bedekt, de bloemkrans is als die van de dille en de bloemen zijn geel, het zaad ruikt zeer goed en is bijtend of scherp van smaak. De wortels groeien veel bijeen die uit een hoofd, begin of oorsprong komen en wit en zwaar van reuk en met een dikke schors bedekt zijn en bitterachtig van smaak en als die in stukken gesneden of gekerfd zijn een sap van zich geven dat in Macedonië en Afrika veel verzameld plag te worden, zo Dioscorides vermaant. Theophrastus zegt dat de wortel een vinger dik is en in tweeën of in drieën gedeeld en wat bitterachtig van smaak.

Met deze beschrijving komt zeer goed overeen (uitgezonderd alleen de kleur van de bloemen) een kruid dat soms in de hoven van Nederland gevonden wordt met naam van Panaces Heraclium.

Dan het is het Spondylium of berenklauw zo zeer gelijk dat men dat zeer goed voor een grote of tweede soort daarvan zou mogen houden want het brengt dikke, geknoopte ruigachtige stelen voort wat hoger dan die van Duitse berenklauw die bijna van hoogte op de stelen van Ferula lijken, de bladeren zijn ook ruw en groter dan die van Duitse berenklauw en meestal van drieën aaneen gemaakt waarvan elk apart in vijven gedeeld is en alzo heel dichtbij de vijgenbladeren van gedaante komen. De bloemen staan in hun kransjes, maar zijn wit van kleur. Het zaad is breed, plat en dun als dat van Duitse berenklauw. De wortel is wit en naar beneden in verschillende uitspruitsels verspreid en gedeeld.

Dit gewas, als gezegd is, wordt tegenwoordig hier te lande voor Panaces Heraclium gehouden en getoond hoewel dat de bloem niet geel is, maar wit van kleur. Dan Lobel schrijft dat hij et ook wel met gele bloemen gezien heeft wat dan zoveel beter met de beschrijving van Panaces Heraclium overeen zou mogen komen.

Matthiolus heeft ook een diergelijk gewas laten schilderen waarvan hij schrijft dat het op de toppen van de Apennjin bergen groeit en op de berg Argentaris die aan de zeekant van Siena in Italië ligt en vandaar gebracht is en in de hoven van Italië onderhouden en geteeld. Dan hij kan niet verzekeren of er een traan of sap in Italië van verzameld wordt of niet. Want de Opopanax die te Venetië te koop gebracht wordt komt niet uit Italië, maar wordt uit Alexandrië van Egypte gebracht, maar hoedanig dat de Panaces van Egypte wezen mag is ons onbekend en het is misschien die soort van Panaces van Syrië die Theophrastus beschrijft die verschillend is van de Panaces Heraclium daar we nu van spreken.

Plaats.

Dioscorides verhaalt dat Panaces Heraclium zeer veel plag te groeien in het landschap van Beotië en in Phocis van Arabië en ook in Cyrene van Afrika en in Macedonië dat nochtans niet zo krachtig is.

Naam.

Al deze kruiden worden met een algemene naam in het Grieks Panaces genoemd en in het Latijn insgelijks ook Panaces. Dan hetgeen dat we nu voor het eerste geslacht houden is bij Dioscorides met de naam Panaces Heraclium bekend, in het Latijn Panaces Herculanum of Herculeum. Maar wij lieden hebben gemerkt dat het voor ons noch onbekend is of hetgeen dat we hier beschreven hebben en laten schilderen het echt Panaces Heraclium van de ouders is of niet dat hebben we liever gehad tweede berenklauw of Spondylium alterum aut malus, dat is tweede Spondylium of groot Spondylium te noemen dan het al te lichtvaardig Panaces Heraclium te noemen. [495]

Aard.

De schors van Panaces Herculeum (zo Galenus schrijft) is verdrogend en tezamen ook verwarmend van krachten, doch niet zo zeer als het sap van dezelfde wortel.

Kracht en werking.

De wortel van Panaces Herculeum die in kleine stukjes of ronde schijven gesneden en zo in de baarmoeder gestoken wordt, zegt Dioscorides, laat de vrucht voortkomen en bevordert het gemakkelijk kinderbaren.

Die is ook krachtig om de verouderde zeren te genezen en bedekt de beenderen die bloot en ontdekt geworden zijn door enige kwetsing of anderszins en laat daar vlees over groeien als men die wortel die gestoten en met honing vermengt is er op legt of het poeder er van daarin strooit.

De vrucht van Panaces Heraclium met alsem vermengt laat de maandstonden voortkomen, maar met oosterlucie is die zeer goed tegen de beten van de vergiftige of venijn spuwende dieren en men drinkt het ook met wijn tegen de opstijging en wurging van de baarmoeder.

Het sap van de wortel van Panaces, Opopanax genoemd, heeft ook vele krachten, dan het is onbekend of hetgeen dat uit dit kruid vloeit voor de echte Opopanax te houden zou mogen zijn, gemerkt dat de Opopanax tegenwoordig uit Alexandrië gebracht wordt, als gezegd is.

Aangaande dit geslacht van Duitse berenklauw of Spondylium dat ik hier voor Panaces Heraclium heb laten schilderen heeft bijna zulke krachten als de Duitse berenklauw die van ons in het voorgaande kaptitel beschreven is.

BIJVOEGING.

Het is iedereen genoeg bekend dat de naam Panax aan vele kruiden toegeschreven plag te worden die elkaar noch van gedaante, noch van krachten gelijk zijn. (Heracleum sphondylium subsp. montanum) Dan deze Panax is van Lobel Panax Heracleum, Herculea of Heraclea fronde Smyrnij vel Imperatoriae genoemd. Sommige twijfelen of dit het echte Panax Heracleum is omdat diegene die hier te lande in de hoven onderhouden worden geen sap van hun bloemen uitgeven en ze zeggen dat de wortel te klein is om de echte te wezen, de steel is negentig cm hoog en met enige grijze wolligheid, de bladeren zijn die van het Smyrnium of meesterwortel enigszins gelijk, maar geschaard en ronder, bleekgroen, stijf en wat haarachtig. De wortel is niet zo sappig als die van Ligusticum of Angelica. De kroon is breed en draagt gele bloemen zo die van Lobel te Venetië gezien is geweest. Wiens woorden ik hier heb verhaald om dit kruid wat beter te kennen te geven. Niet tegenstaande bekent hij dat ze in de hoven van Nederland witte bloemen geeft zoals Dodonaeus ook verhaalt.

Anguillara heeft ons een ander kruid voor de Panax Heraclium getoond, te weten het robertskruid dat van ons tevoren beschreven is en zeer veel van dit kruid verschilt. De wilde Origanum wordt van sommige ook Panaces Heraclium genoemd.

Tataria van Hongarije is van Clusius Tataria Hungarica genoemd en hoort bij deze kruiden ook vanwege de gelijkenis van de bladeren want die zijn onder en naast de wortel wel breed als raaploof, doch korter en lijken beter op die van Panax Heraclium en zijn ruig en bleekgroen en daarna volgen andere wat kleiner gesneden en ook rauwe bladeren die uit een grote dikke wortel van een arm dik spruiten en vijf en veertig cm lang die dient voor brood in tijden van nood, de steel die daartussen komt is bij de zestig cm hoog en een duim dik, gevoord, hol en knopig en ook ruig en met kleiner en noch meer gesneden ruige bladeren begroeid en omvat die in zijn top een kroon draagt met bloemen als die van Panax en daarna volgen zeer dikke gestreepte grote zaden. Dit zou misschien de Chara radix mogen wezen daar Julius Caesar zijn krijgsvolk een tijd lang mee voedde door er wat melk bij te doen of het is de Baleracan daar Josaphat Barbaro van schrijft wiens zaad is als venkelzaad, maar groter en sterk van reuk, doch goed van smaak en wiens bladeren in Tartarije of Tatarië gekookt worden om dat water daarna koud te drinken om het ingewand te verkoelen en wiens wortel ook voor spijs strekt. (Crambe tatarica)

Panaces leptophyllon, in het Latijn Panaces tenuifolium, dat is Panaces met smalle bladeren, is de duizendguldenkruid net zoals de grote santorie voor Panaces platyphyllon of Panaces latifolium Theophrasti gehouden wordt.

Aard, kracht en werking.

Wat men met deze kruiden uitrichten kan blijkt genoeg uit hun naam Panacea, want alle geslachten van Panaces hebben hun naam gekregen als of ze alle ziekten en pijnen verdrijven kunnen.

Sommige zijn van mening dat het Opopanax uit deze soort van Panax vloeit, dan Dodonaeus heeft aangetoond dat hij van een andere mening was. Daarom zal men de krachten van Opopanax in het kapittel van Panax Chironium beschreven vinden.

De schors van de wortel van Panaces, zegt Galenus, heeft ook enige afvegende kracht. En het poeder van die schors wordt veel gebruikt om alle wonden te helen en vooral daar het been ontdekt is.

Zie verder: http://volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl en : http://www.volkoomen.nl/