Fomus
Over Fomus
Boom kampernoelje, vervolg Dodonaeus, vorm, paddenstoelen, soorten, plaats, tijd van bloeien, namen, aard, kracht en werking, medisch, bijvoeging, geschiedenis, historie, etymologie, afkomst,
Geschreven en opgezet door Nico Koomen.
Joost van Ravelingen, vervolg van Dodonaeus of Dodoens, cruydt-boeck, 1644.
HET XXVII. CAPITEL. Van Boom-Campernoelien. Ghedaente. De Boom-Campernoelien wassen aen de struycken, somtijdts oock aen de tacken van de boomen, ende bevatten de selve in de ronde: want sy zijn krom ende half rondt van maecksel, bovenwaerts een weynighsken plat, somtijdts wat uytghehoolt oft diepachtigh, van onder engh, ende in een ghedronghen: van stoffe zijn sy vast ende hardachtigh: soo dat sy droogh gheworden zijnde bequaem zijn om het vier te ontfanghen oft te doen ontfoncken; ’t welck sy oock eenen tijdt langh behouden. Plaetse. Men vindt bijnae gheen soorte van gheboomte, de welcke oudt geworden zijnde met dese Campernoelien oft swammen niet bewassen en is. Naem. In Hooghduytschlandt heeten dese aenwassinghen der boomen Schwemme; in ’t Griecks oock Mycetes; dan tot onderscheydt van de voorbeschreven soorte van Campernoelien worden sy in ’t Latijn Fungi arborum oft Fungi arborei, dat is Boom Campernoelien, gheheeten. Aerd, Kracht ende Werckinghe. Alle dese soorten van Boom-Campernoelien oft Swammen worden voor schadelijck ghehouden om van binnen in den lijfve te nemen. Maer Nicander seydt in sonderheydt, dat de ghene die aen de Olijf-boomen, Steen-palmen, ende Eycke-boomen wassen, doodelijck zijn. Dan sy worden als sy droogh zijn ghebruyckt om in stede van lonten ende ander voncksel te strecken, om het vier daer mede te ontsteken ende te doen branden. BIIVOEGHSEL. Sommighe gheven den naem Fungus arboreus oft Boom Campernoelie niet dese Swammen, maer den brandt van de bomen, als sy door de hitte van de Sonne ontsteken oft verbernen; in ’t Latijn Clavus ende Patella by Plinius. Boom-Campernoelien, Iudas-ooren ghelijckende, zijn van Lobel beschreven, ende Arborum auriculae Iudae facie gheheeten. Sommighe van dese zijn wit oft geelachtigh, ende gherimpelt als Judas-ooren, taey als leder: de andere zijn spongieachtigh, voos, van aenwas, maecksel, stoffe ende ghedaente den Agaricus niet seer ongelijck: van verwe insghelijcks als een Spongie, oft bruyn grauw-geel. Dese worden in Looge oft met Asschen ghesoden ende versoden, ende ghedrooght om lemmetten te maecken: want sy vuncken soo wel, datse in sommighe plaetsen het vier daer mede houden, als Dodoneus oock van de sijne vermaent. Men ghebruycktse in den krijgh voor lonten. Ende men pleeghse op veele plaetsen te verkoopen, met vier-slagen, om vier te vatten. Eycke Campernoelie, met bladeren als Volders-Kaerden, van Columna in ’t Latijn Fungus quercinus dipsacoïdes gheheeten, is heel wit, behalven de uyterste sijde van den hoet, die heel castanie bruyn is: het binnenste is kams-ghewijs, van het midden tot het uyterste toe gherondt oft ghetandt: omtrent het sop, oft by het midden van den steel is een schotelken den steel in de ronde omvattende, als bruyn leer, met eenen rouwen randt, ghelijck de bladeren van Volders-Kaerden. Het vleesch klieft oft splijt als dese Campernoelie dick wordt. Den steel is binnen hol, onder dickst, ende afghetrocken zijnde is als eenen bol oft bulb, met faselen behanghen, waer door hy sijn voedsel schept. Dese soorte noch versch ghepluckt zijnde verdrooght, maer en verrot niet. Denne-Campernoelie is een taey muffende leerachtigh bruyn oft asch grauw uytwas, dat aende ghesaegde delen ende stylen van Dennen houdt pleegh te groeyen, wanneer daer vochtigheydt oft aerde teghen aen ghesmeten wordt, soo dat de eene sijde van dese berders vocht is van de aerde, de ander droogh van de locht. In Italien, te weten by Campoclaro van Apulien, betuyght Columna, wordt begeert de soorte van Campernoelien die van ghedaente eenen halven oft ghekloven bol ghelijckt (als de plat-ronde, in het voorgaende Capitel van Dodoneus vermaent) ende als Agaricus aende struycken van de Beucken groeyt, ende daer vast aen houdt: die onderwaerts kams-ghewijs ghekloven is, ende ghepluckt zijnde niet en verrot, maer verdrooght. Het welck een teecken van onschadelijcke Campernoelien magh wesen. De Eycke Campernoelien worden in Italien by Savona ghesocht ende ghegheten. De soorte van Campernoelien die omtrent de Vlier-boomen wassen, met Roosen water op gheleydt, versoeten alle heete ontstekinghen ende gheswillen. |
HET XXVII. KAPITTEL. Van boomkampernoelies. (Fistulina, Fomus fomentarius en species) Gedaante. Boomkampernoelies groeien aan de stammen en soms ook aan de takken van de bomen en omvatten die in de rondte want ze zijn krom en half rond van vorm, bovenwaarts wat plat en soms wat uitgehold of diepachtig en van onder eng en ineengedrongen, van stof zijn ze vast en hardachtig zodat als ze droog geworden zijn geschikt om het vuur te ontvangen of te laten ontvonken wat ze ook een tijd lang behouden. Plaats. Men vindt bijna geen soort van bomen die als ze oud geworden zijn niet met deze kampernoelies of zwammen begroeid is. Naam. In Hoogduitsland heten deze aanwassen aan bomen Schwemme, in het Grieks ook Mycetes, dan tot onderscheidt van de voorbeschreven soort van kampernoelies worden ze in het Latijn Fungi arborum of Fungi arborei, dat is boomkampernoelies genoemd. Aard, kracht en werking. Al deze soorten van boomkampernoelies of zwammen worden voor schadelijk gehouden om van binnen in het lijf te nemen. Maar Nicander zegt dat vooral diegene die aan de olijfbomen, steenpalmen en eikenbomen groeien dodelijk zijn. Dan ze worden als ze droog zijn gebruikt om in plaats van lonten en andere vonken te strekken om het vuur er mee te ontsteken en te laten branden. BIJVOEGING. Sommige geven de naam Fungus arboreus of boomkampernoelie niet aan deze zwammen, maar de brandt van de bomen al ze door de hitte van de zon ontstoken of verbranden, in het Latijn Clavus en Patella bij Plinius. (Hirneola auricula-judae of Auricularia auricula-judae) Boomkampernoelies die op Judasoren lijken zijn van Lobel beschreven en Arborum auriculae Judae facie genoemd. Sommige van deze zijn wit of geelachtig en gerimpeld als Judasoren, taai als leer en andere zijn sponsachtig, voos, van aanwas, vorm, stof en gedaante lijken ze veel op Agaricus en van kleur insgelijks als een spons of bruin grauwgeel. Deze worden in loog of met as gekookt en verkookt en gedroogd om lonten te maken want ze vonken zo goed dat ze in sommige plaatsen het vuur daarmee aanhouden, zoals Dodonaeus ook van de zijne vermaant. Men gebruikt ze in de krijg voor lonten. En men plag ze op vele plaatsen te verkopen met vuurstenen om vuur te vatten. (Agaricus procerus) Eikkampernoelie met bladeren als volderkaarden, van Columna in het Latijn Fungus quercinus dipsacoïdes genoemd, is heel wit, behalve de uiterste zijde van de hoed die heel kastanjebruin is, het binnenste is kamvormig en van het midden tot het uiterste toe gerond of getand en omtrent de top of bij het midden van de steel is een schoteltje die de steel in de rondte omvat als bruin leer met een ruwe rand gelijk de bladeren van volderkaarden. Het vlees klieft of splijt als deze kampernoelie dik wordt. De steel is binnen hol en onder het dikst en als het afgetrokken wordt is het als een bol of bulb en met vezels behangen waardoor hij zijn voedsel schept. Deze soort die noch vers geplukt wordt verdroogt, maar verrot niet. (Trichaptum abietinum) Dennenkampernoelie is een taai muf leerachtig bruin of asgrauwe uitwas dat aan de gezaagde delen en stijlen van dennenhout plag te groeien wanneer er vochtigheid of aarde tegenaan gesmeten wordt zodat de ene zijde van deze planken vochtig is van de aarde en de andere droog van de lucht. In Italië, te weten bij Campoclaro van Apulië, betuigt Columna, wordt de soort van kampernoelie begeert die van gedaante op een halve of gekloven bol lijkt (als de platronde die in het voorgaande kapittel van Dodonaeus vermaand is) en als Agaricus aan de stammen van de beuken groeit en daaraan vasthoudt die onderwaarts kamvormig gekloven is en als het geplukt is niet verrot, maar verdroogt. Wat een teken van onschadelijke kampernoelie mag wezen. De eikkampernoelie wordt in Italië bij Savona gezocht en gegeten. De soort van kampernoelie die omtrent de vlierbomen groeien en met rozenwater opgelegd verzoeten alle hete ontstekingen en gezwellen. |
Zie verder: Volkoomen.nl